'Ik hou ervan om leerlingen uit te dagen. Maar ik daag ook mezelf uit om alles op alles te zetten.'
een portret van
Hans de Jong
leraar Engels
Persoonlijk Personalia Doorgegaan na pensioen
Personalia Ik ben Hans de Jong, leraar Engels aan het Christelijk Lyceum in Apeldoorn. Ik woon sinds een jaar in Deventer, samen met mijn vrouw. We hebben vier kinderen die al een tijdje het huis uit zijn.
Niet op de camping Managen buiten het management
Mijn vrouw zat ook in het onderwijs, ze gaf kinderverzorging en opvoedkunde in het LHNO. Bij haar zat het wel een beetje in de familie, bij mij niet: ik kom uit een ondernemersfamilie. Van onze kinderen heeft niet één zich tot het onderwijs aangetrokken gevoeld. Doorgegaan na pensioen Ik ben van 1941, dus bijna 67. Toen ik 65 werd, ben ik met pensioen gegaan. Ik ben dat jaar verhuisd maar heb verder weinig gedaan. Sinds zo'n half jaar sta ik weer voor de klas, zit ik weer in het onderwijs, en niet zo zuinig ook. Op het Veluws College Mheenpark in Apeldoorn was er namelijk een plotselinge vacature: een mevrouw die de onderbouw van havo en vwo deed, was ernstig ziek geworden en ze konden zo gauw geen invaller vinden voor die uren. Iemand van de oudercommissie van die school kende mij, en zo kwamen ze bij mij terecht. Ik heb ja gezegd en sinds die tijd ben ik weer leraar Engels. Eerst vier dagen per week en nu nog anderhalve dag, omdat de zieke lerares die ik verving, intussen weer wat hersteld leek. Léek, want ik hoorde kortgeleden dat ze borstkanker had. Ik combineer die anderhalve dag op Mheenpark met een begeleidingsklus op mijn eigen oude school, het Christelijk Lyceum, ook in Apeldoorn. Ze hadden daar namelijk veel nieuw personeel aangenomen en dat waren allemaal zij-instromers (het tweede garnituur, zoals ik weleens zeg) omdat er niet voldoende bevoegde leraren te krijgen waren. Die mensen moeten goed begeleid worden en daar hebben ze mij dus voor gevraagd. 1
Al met al heb heb ik, een paar jaar na mijn pensioen, bijna even veel te doen als daarvóór. Ik vind dat leuk, ik klaag er niet over. Mijn vrouw wél. Die vindt dat ik veel te veel doe en eindelijk eens moet ophouden. Maar anderzijds ziet zij ook wel dat het me allemaal goed afgaat. Ik ben bijna 67, maar zie er – zo hoor ik vaak – veel jonger uit, ik heb een goede gezondheid, nergens last van, eigenlijk nooit ziek geweest. Ik heb me één keer ziek gemeld. Dat duurde één dag en het is ongeveer tien jaar geleden. Ik ben nooit overspannen geweest, of opgebrand. Niet dat alles probleemloos of zonder zorgen verlopen is. Zo heb ik me wel vrij lang vrij druk gemaakt over een collega met wie ik moest samenwerken, maar die het vak niet in zijn vingers had. In zijn klas liepen de leerlingen ver achter: hij kón het gewoon niet. Ik heb mijn best gedaan de situatie te veranderen, maar dat lukte niet, en toen heb ik moeten leren de hele zaak van me af te zetten en erin te berusten. Dat bezorgde me de nodige stress, maar op een gegeven moment is het me toch gelukt ermee te leven. Niet op de camping Dat ik een goede gezondheid heb, fysiek en psychisch, was niet de enige of belangrijkste reden om na mijn pensioen door te gaan. Bij mijn afscheid had ik gezegd: 'Als er problemen zijn, kom dan gerust langs.' Op een gegeven moment kwámen ze langs, en dan kan ik het niet over mijn hart verkrijgen om nee te verkopen. Beloofd is beloofd. Of inderdaad: calvinistische plichtsbetrachting, zo kun je het ook wel zeggen. Daar komt bij: ik ben een doener, ik ben geen type om me terug te trekken op de camping. Ik wil actief zijn. Dat heeft me altijd veel plezier gegeven. En dat is nog steeds zo. Managen buiten het managemant Het lesgeven heeft me al die tijd voldoening geboden. Ik kon met kinderen omgaan, vond ik. De lessen liepen prima. Daarom heb ik nooit ambitie gehad om over te stappen naar het management. 'Laat een ander die klus maar opknappen', heb ik altijd gedacht. Daar komt bij dat al die ingewikkelde wet- en regelgeving die tegenwoordig bij het schoolmanagement hoort, niet bepaald 'mijn ding' was, schatte ik zo in. Lesgeven an sich is echter niet voldoende voor mij geweest. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel ging verder. Om te kunnen waarborgen dat ik mijn eigen spoor kon trekken had ik goede contacten nodig met collega’s in en buiten mijn sectie plus de schoolleiding. Jarenlang ben ik sectieleider geweest en heb ik mee het gezicht van mijn eigen sectie bepaald. Meedenken en lijnen uitzetten, nieuwe mogelijkheden zoeken, het heeft allemaal bij mijn bagage behoord. Ook bij het staatsexamen vervul ik een voortrekkersrol, namelijk die van landelijk sectieleider voor de combinatiegroep Moderne vreemde talen. Samen met anderen naar nieuwe wegen zoeken, je vak managen, dat ligt mij dus wel.
2
Opleiding & loopbaan Overzicht opleiding Overzicht loopbaan De eerste jaren Van lbo naar havo/vwo
Overzicht opleiding . kweekschool . LO Engels . MO-A en MO-B Engels Overzicht loopbaan . lhno Hasselt en Vollenhove . lhno Emmeloord . Christelijk Lyceum Apeldoorn . pensioen 2006 . Veluws College Mheenpark, invaller De eerste jaren Ik heb de kweekschool gedaan, inclusief hoofdakte, maar heb nooit de ambitie gehad het lager onderwijs in te gaan. De kweekschool was voor mij met mijn mulo eigenlijk gewoon vervolgonderwijs, een springplank naar verdere mogelijkheden in de maatschappij. Toch ben ik twee maanden onderwijzer geweest, maar dat was uitdrukkelijk een tijdelijke baan. Ik zou twee maanden na mijn diplomering in militaire dienst moeten en op een lagere school in de buurt hadden ze dringend iemand nodig. En ik kon, ook toen al, erg moeilijk nee zeggen. Vandaar dus. In mijn militaire diensttijd heb ik mijn acte Engels LO behaald. Meteen daarna werd ik leraar Engels op twee kleine lhno-scholen in Hasselt en Vollenhove. Behalve Engels gaf ik daar Nederlands, aardrijkskunde en geschiedenis, want daar was ik ook bevoegd voor op grond van mijn hoofdakte. Van lbo naar havo/vwo De eerste twaalf, dertien jaar van mijn loopbaan als leraar zat ik op lhno-scholen, in Hasselt en Vollenhove dus en later in Emmeloord. Dat was vmbo, of zoals ze vroeger zeiden: lbo. Daarna ben ik overgestapt naar het Christelijk Lyceum in Apeldoorn, een school met havo en vwo. Die overstap had natuurlijk te maken met de hogere bevoegdheid die ik intussen had. Maar ik was ook erg blij dat ik die stap kon zetten. Ik weet nog goed dat ik na een week tegen mijn vrouw zei: 'Ik hoef nooit meer terug naar dat lbo.' Ik kon veel meer van mijn stof kwijt, de leerlingen begrepen waar ik het over had, hadden een beter niveau. Bij een overhoring kon ik zevens en achten uitdelen. Dat was allemaal heel anders dan in het lbo: daar ben je uiteindelijk erg weinig met lesstof bezig. De overstap beviel me dus erg goed.
Leraarschap Tweede keus Fulbrightbeurs Het spel met de leerlingen Weer leraar Engels? Mooi en minder mooie Hoogtepunten Pedagogisch competent Didactisch competent
Tweede keus Ik ben toevallig in het onderwijs beland. Eigenlijk was het onderwijs voor mij tweede keus en het Engels was puur een instrument om een ander doel te bereiken. Mijn vader was namelijk accountant en het zaken doen, de handel, de wereld in: dat soort dingen trok mij zeer. Eigenlijk had ik die kant op gewild. Maar een studie economie was niet aan mij besteed, dat lag mij niet. Dus koos ik voor Engels: je kon immers alleen maar iets betekenen in de wéreld, was mijn redenering, als je de wereldtaal Engels goed beheerste. En voor een studie Engels 3
Interpersoonlijk competent Collegiale competentie Goede leraar
was in die tijd en in mijn omgeving een aktestudie een van de weinige mogelijkheden. Vandaar Engels LO. En van het een komt het ander: omdat na die acte Engels LO de banen in de handel niet voor het oprapen lagen en er zich wél de mogelijkheid voordeed les te geven, rolde ik het onderwijs in. Ik ben later ook verdergegaan met Engels. Eerst MO-A en daarna MO-B. Ik deed dat allemaal naast een volledige baan. Ik heb er lang over gedaan, het kostte mij met mijn mulo-opleiding veel inspanning, maar ik heb het gehaald. Daar ben ik nog steeds blij mee en trots op: ik heb een volledige bevoegdheid voor het vak Engels, ik kan ermee in het hele onderwijs terecht. Fulbrightbeurs In 1987 werkte ik tien jaar in Apeldoorn en had ik het gevoel een nieuwe uitdaging nodig te hebben. Ik heb toen gesolliciteerd naar een Fulbrightbeurs voor leraren uit allerlei landen. Ik heb de beurs gekregen en ben zes weken in Minnesota, Amerika geweest. Alles werd betaald en goed geregeld: kost en inwoning. We hebben veel gelezen, veel geleerd tijdens de lessen op de universiteit, veel informatie opgedaan over het leven en het onderwijs in de Verenigde Staten. Ik was tevoren nooit in Amerika geweest, ook tijdens mijn studie niet. Groot Brittannië was de kern van mijn opleiding. En dat vond ik in de loop van de tijd toch wel een beperking worden: er waren kinderen in de klas die uit eigen ervaring méér van Amerika wisten dan ik. Dat werd dus anders door die studiereis. Die heeft veel indruk op me gemaakt en heeft een positieve draai gegeven aan mijn onderwijs. Misschien ben ik er wel een ander iemand door geworden. Het was een enorme verrijking voor me. Ik heb er in mijn verdere loopbaan als leraar veel profijt van gehad. Als Amerika in de lessen ter sprake kwam, kon ik er tenminste mee vooruit. Daarna ben ik nog een keer in Amerika geweest, in 1992. Maar voor het Lyceum in Apeldoorn heb ik alles bij elkaar wel zo'n twintig keer een schoolreis naar Engeland georganiseerd, meestal naar Londen. Het spel met de leerlingen Als ik anderen aanraad leraar te worden, dan is mijn belangrijkste argument: de relatie met een klas, het spel met de leerlingen. Dat geeft je een enorme kick. Dat geeft je voldoening, dat neem je mee naar huis. Als je dat spel met de leerlingen goed speelt, dan kun je er wat van maken, en dan krijg je er ook iets voor terug. Wat dat spel met de leerlingen is? Dat je respons krijgt van je leerlingen, hoe dan ook. Dat de kinderen vaak ontzettend open en eerlijk tegen je zijn en er ook tegen kunnen dat jij open en eerlijk tegen hén bent. Dat is dat spel met de leerlingen, dat mij persoonlijk erg ligt, denk ik. Maar er is nog iets, het geheim van de smid, zou ik willen zeggen. Dat is dat ik steevast mijn eigen lessen maakte, met eigen werkjes en opdrachten, los van het boek. Het bord en eigen opdrachten die ik vermenigvuldigd had, daar kon ik wat mee. Zo heb ik ruim veertig jaar lang gewerkt. 4
Belangrijk is wél dat je als leraar de leiding hebt, dat de leerlingen toch tegen je opkijken, dat je een bepaalde autoriteit verwerft. Accepteren leerlingen dat niet, die autoriteit, dan lukt onderwijs niet, dan gaan ze hun eigen gang. Dat betekent dat je, zeker in het begin, streng moet zijn. Het moet duidelijk zijn dat jíj de lakens uitdeelt. Later, als de leerling jouw autoriteit accepteert, dan kun je wat soepeler worden: soepeler, maar wel rechtvaardig. Weer leraar Engels? Als ik opnieuw zou moeten beginnen, zou ik, denk ik, weer leraar Engels worden. Al bij al is het me goed bevallen. Ik ben blij met de keuze die ik destijds gemaakt heb. Natuurlijk, die jaren op het LHNO waren niet mijn beste jaren. Dat soort onderwijs sprak mij niet zo erg aan. Maar toen ik eenmaal mijn draai gevonden had, mijn opleiding afgerond had en in het havo/vwo-onderwijs beland was, liep het allemaal goed. Ik ben geen enorme anglofiel, het Engels was min of meer een toevallige keuze. Misschien dat mijn leraar Engels op de mulo een rol gespeeld heeft: met hem had ik veel op en ik waardeerde hem zeer. Tot op zekere hoogte is het vak Engels dus voor mij inwisselbaar voor een ander vak. Maar anderzijds: welke ander vak dan? Ik kan mezelf niet zo gauw in ander vak voorstellen: er zat niet genoeg wiskunde in me, Nederlands vind ik niet zo'n geweldig vak. Nee, ik hou het toch maar bij Engels. Mooi en minder mooi Het beroep van leraar heeft mooie en minder mooie kanten. Over de mooie heb ik het al gehad. Dan gaat het over het contact met de leerlingen. Natuurlijk heeft dat contact verschillende aspecten. Dat hoort bij dat spel met leerlingen. Ik bedoel: er is sprake van wisselwerking. Als er in de klas om mij gelachen wordt, omdat ik een foutje maak of zo, dan denk ik: 'Jullie lachen nu, maar straks is het weer míjn beurt. Dan pak ik jullie wel. Jullie nú een geintje, ik straks een geintje.' Dat is dat spel, dat hoort erbij. Soms wordt het spel wat serieuzer, wat grimmiger. Zo heb ik weleens een ernstig ordeprobleem gehad in een havo5-klas. Ik was gewend om wekelijks op een vast moment woordjes en idioom aan de orde te stellen. Ik vond dat een goede voorbereiding op het examen. Maar in die bewuste klas had dan systematisch de helft van de klas zijn boek niet bij zich. Dan was ik hard: 'Wegwezen, jullie. Jullie gedragen je lamlendig. Jullie hebben dus geen recht op mijn lessen. Ga maar iets anders doen.' Die klas - dat wil zeggen: de helft - heeft dat een lange tijd volgehouden, elke week weer. Maar ik dus ook. Zo ben ik wel. En tóch beschouw ik dit niet als een minder mooie kant van het leraar-zijn. Het hoort erbij, it's all in the game. Hoogtepunten Als men vraagt wat het hoogtepunt van mijn lerarenleven geweest is, hoef ik daar niet lang over na te denken. Ik heb al gezegd dat ik op een gegeven moment mijn leerlingen vroeg mij een brief te schrijven. In die brieven hebben zij het duidelijk verwoord: men was tevreden over mij, men heeft duidelijk gemerkt dat ik mijn best gedaan heb hen naar een hoger niveau te brengen. Dat soort dingen staat in die brieven. Dat vond ik mooi om te lezen. Het 5
schonk mij veel voldoening. Dat was een mooi moment. Een ander mooi moment was het afsluiten van mijn carrière. Toen ik 65 werd, heb ik een wedstrijd uitgeschreven voor de leerlingen van al mijn vijf klassen. Ze mochten iets schrijven of maken over mij, mijn vak, Engeland. Geheel naar eigen keuze. Een jury, bestaande uit een paar collega's en mijn dochter, zou per klas één inzending als de beste uitkiezen. De vijf winnaars zouden met mij en mijn vrouw een paar dagen naar Londen gaan. Met zijn zessen zijn we eind juni 2006 naar Londen geweest, van maandag tot en met woensdagavond. Met zijn zessen, want uit de havo4-klas die ik had, was geen één inzending gekomen. Dat moeten ze natuurlijk zelf weten. Ik heb ervan genoten, het was een mooie reis, een hoogtepunt en tevens sluitstuk van mijn carrière. Pedagogisch competent Natuurlijk is de pedagogische taak van een leraar uitermate belangrijk. Je moet op dat terrein je mannetje staan. Pedagogisch competent word je langs twee wegen, zou ik aanstaande leraren en nieuwe leraren willen voorhouden. Je moet je eerst voldoende kennis verwerven en daarna moet je ervaring opdoen. Je moet weten hoe leerlingen in elkaar zitten, wat de kenmerken zijn van een bepaalde leeftijd, wat de kenmerken zijn van de diverse scholen in Nederland, hoe je als leraar, als volwassene, moet reageren op leerlingengedrag. Dat soort dingen, dat soort kennis. En verder moet je dus ervaring opdoen, door gewoon mee te lopen, mee te kijken, te snuffelen. Dit kan niet vaak genoeg gezegd worden: het is belangrijk om bij anderen de kunst af te kijken. Een pedagogisch competente leraar herken je aan zijn vermogen om in een klas de haantjes, de branieschoppers, eruit te halen en daar duidelijk een rem op te zetten. Dat doe je bijvoorbeeld door resoluut en effectief te reageren op rumoerig of uitdagend gedrag: 'Ik heb je al gehoord.' 'Nu heb ik je al twee keer gehoord.' Of wat ik wel gedaan heb - door diens naam op het bord te noteren en daar telkens, bij elke ongewenste opmerking, een streepje achter te zetten. Een pedagogisch competente leraar herken je van de andere kant ook aan zijn vermogen om stille kinderen, leerlingen die je nauwelijks ziet of hoort, extra aandacht te geven: geef ze méér dan anderen een beurt, stel ze vragen: 'Wat vind jíj daar nu van?' Didactisch competent Als het om de didactische competentie gaat, vind ik dat je de leerlingen vooral moet uitdagen. Ik zal een paar voorbeelden geven. Je hebt in het Engels de ing-vorm: I sleep versus I'm sleeping, I walk versus I'm walking, enzovoort. Je kunt ze dan gewoon een papiertje geven en ze een oefening laten doen. Maar je kunt het ook wat uitdagender maken: 'Wie nul fouten maakt, krijgt een prijs.' Moet je natuurlijk niet elke keer doen, maar zo af en toe, dat werkt echt wel en ze vinden het nog leuk ook. 6
Je hebt ook van die Engelse bijwoorden die gevormd worden van een bijvoeglijk naamwoord plus het suffix –ly: beautiful en beautifully. In het Nederlands bestaat dit verschijnsel niet, en dus is het moeilijk. Daar moet veel mee geoefend worden. En dan is het leuk om er een uitdagende opdracht aan te koppelen. Zo kwam ik eens langs een bouwterrein met een bord 'Gemeenschappelijk beveiligd bouwterrein'. Ik dacht: 'Hé, dat is leuk voor in de les'. En dus gaf ik de klas de opdracht dat bord in goed Engels te vertalen. Ik zei er niet bij dat het ging om de bijwoorden op -ly, en dat ze er alles bij mochten gebruiken. Ik ging alle vertalingen stuk voor stuk af en was erg blij en gelukkig dat één leerling de juiste vertaling te pakken had. Een prijs voor die leerling en een mooie leerervaring voor de hele klas. Wat ik ook wel doe - en hier komen de pedagogische en didactische competentie samen: - een vreselijke Engelse brief van een branieschopper op sheet zetten en die dan in de klas projecteren. Ik daag ze dan uit: 'Er staan 28 fouten in deze brief. Wie haalt ze er allemaal uit?' Dit klinkt misschien een beetje hard, maar die branieschopper kon er best tegen, en uiteindelijk was het een mooie leerervaring voor hém en voor de héle klas. Het belangrijkste van de didactische competentie is dat leerlingen léren. En de belangrijkste voorwaarde daarvoor: dat ze wíllen leren. Je kunt niemand iets leren die dat niet wíl. Het gaat, kortom, om de prikkels: hoe kun je ze, als leraar, boeien? Hoe kun je ze verrassen, hoe kun je ze bij de les houden? Veel leraren begínnen een les met een overhoring of een proefwerk. Maar waarom zou je zo'n overhoring niet op het éind van een les zetten? In mijn brugklassen was het leren van de Engelse kloktijden altijd een succesnummer. Ik kon met twee vingers, zonder verdere hulpmiddelen, een cirkel op het bord tekenen. Dat maakte indruk, dat was even lachen geblazen, maar daarna schreef ik daar dan de tijden in: two to two, ten past ten enzovoort. Dat heeft altijd goed gewerkt. Ik had ook altijd een zak met Engelse munten, vierendertig in totaal. Ik liet ze die munten dan overtrekken in hun schrift. Vonden ze fantastisch, werkte goed. Collega's deden zoiets nooit, het stond ook niet in het boek. Ik weet niet waar ík het idee vandaan had, uit een tijdschrift misschien. Maar het werkte. Daar gaat het om. Interpersoonlijk competent De verhouding met je leerlingen is goed, als je ze serieus neemt. Ik ben een werker, een doener. Geen verpleger. Ik zorg voor goede lesstof, en daar word ik, ook door mijn leerlingen voor gewaardeerd. Ik ben streng, ik stuur ze bij en ook daar ondervind ik waardering voor. Ik vind dus dat ik in alle opzichten bewust bezig ben met mijn leerlingen. De goede contacten met hen zijn daar een gevolg van. Dat groeit in de loop van de tijd. 7
Collegiale competentie Op de scholen waar ik gewerkt heb en nog werk, was er altijd een zakelijke samenwerking tussen de collega's van de sectie. Je maakte afspraken met elkaar en je maakte gebruik van elkaars sterke kanten: 'Jij kunt mooie schrijftoetsen maken. Nou, dan maak jij een toets die we allemaal kunnen gebruiken. Jij bent goed op de computer: maak voor ons allen dan maar wat opdrachten. Dan zal ik voor een stapel nieuwe leesboekjes zorgen.' Zo ging dat. Er was geen sprake van positieve of negatieve kritiek op elkaars manier van lesgeven. Op dat punt bemoeiden de collega's zich niet met elkaar, zo'n sfeer was er niet. Ik heb al laten doorschemeren dat ik het lange tijd moeilijk heb gehad met een collega die in mijn ogen slecht functioneerde. Ik heb een discussie daarover vermeden omdat ik wist dat dat geen zin had: daar stond die collega niet voor open. Ik had ook geen zin om op een vergadering of zo over hem een boekje open te doen. Wél heb ik, bij gelegenheid van een directiewisseling, de nieuwe directeur gewaarschuwd dat de verhoudingen in de sectie Engels behoorlijk verziekt waren. Maar dat leidde ook alleen maar tot een algemene uitspraak in de trant van: 'We moeten elkaar hier op school de ruimte geven. We moeten het met elkaar uitzingen.' Als sectieleider heb ik altijd geprobeerd de boel bij elkaar te houden. Als je collega’s en ook jezelf wat speelruimte geeft, kan dat heel goed werken. Te strakke afspraken met studiewijzers heeft bij ons nooit gewerkt. Goede leraar Of ik een goede leraar ben, kan ik natuurlijk niet van mezelf zeggen. Andere leraren en leerlingen moeten dat oordeel maar uitspreken. Ik heb de indruk dat men over het algemeen een gunstig oordeel over mij velt. Ik weet dat men vindt dat ik hard werk, dat ik serieus ben. Rechtvaardig ook en rechtlijnig, in de zin van consequent zijn. Ik ben vasthoudend: ik laat me niet zo maar door leerlingen van mijn à propos brengen. Ik hoor dit soort geluiden van collega's en van leerlingen. Uit de brieven die leerlingen van vwo6 mij schreven toen ik wegging, leid ik af dat ik gewaardeerd word. Ik had die klas toen van iemand anders overgenomen. Ik had mijn best gedaan die klas weer aan het werk te krijgen om hun eindexamen te halen. Dat was gelukt en daar was men mij dankbaar voor. Ik heb ook weleens leerlingen horen zeggen: 'We hebben nu een andere leraar. Hadden we meneer De Jong nog maar.' Ik kan niet zeggen dat zoiets me niks doet. Over het algemeen: ik geniet van het werk, van het omgaan met jonge mensen en ik heb de indruk dat men dat weet te waarderen. En ik ben ook altijd coulant geweest tegenover leerlingen, als dat nodig was en als dat kon. Zo heb ik zelfs bij het schoolonderzoek weleens een meisje geholpen dat een heel stuk van de opgaven stomweg vergeten had. Ze had het meteen na afloop in de gaten. Ik heb haar toen meegenomen en haar – in mijn bijzijn – de vergeten opgaven laten maken. Op die manier maakte zij twee fouten in plaats van de vijf foutpunten die ik haar anders had 8
moeten aanrekenen.
De praktijk in de klas Stramien van de les Het vak Engels Veranderingen bij het vak Consequent overhoren Opvoeden
Stramien van de les Ik heb in mijn lessen Engels zo door de bank genomen altijd een vrij vast stramien gehanteerd, en dat doe ik nog steeds. Dat biedt mij én de leerlingen houvast. Zo begin ik steevast met overhoren of terugvragen. De leerlingen hebben, bijvoorbeeld via de studiewijzer, huiswerk opgekregen en ik ga in het begin van de les systematisch na of ze dat gedaan hebben en of ze dat góed gedaan hebben. Vervolgens komt er nieuwe of herhalingsstof aan de orde. Ik leg dingen uit, maar ik besteed ook uitdrukkelijk veel aandacht aan de verwerking ervan: ik maak zelf opdrachten en oefenstof over dat onderwerp en die leg ik de leerlingen dan voor. Het is dus niet zo dat dit lesonderdeel uit pure instructie van mijn kant bestaat. Ook de leerlingen zijn actief bezig. Als er daarna nog tijd over is, laat ik de leerlingen alvast beginnen aan het huiswerk dat op het programma staat. Zo verloopt mijn gemiddelde les. In de loop van de tijd is dat stramien ontstaan. Door eigen ervaring, maar natuurlijk ook door het patroon dat methodes Engels je min of meer opleggen. Als mijn school geen methode Engels zou hebben, als ik het helemaal zelf zou moeten doen, zou ik veel meer gebruik maken van het bekende stimulus/respons-patroon: alsmaar herhalen, oefenen, nadoen, dingen erin slijpen, drillen. Ik zie wel veel in die methode, maar die spoort niet zo met het huidige onderwijs, denk ik. Het vak Engels Als leraar Engels heb je de wind mee. Overal horen de leerlingen Engels: in liedjes, op de televisie, in de stad, enzovoort. Het lijkt dus makkelijk, dat Engels. Maar het probleem op school is het creatief reproduceren. Gewoon een verhaal vertellen, een babbel houden, over een alledaags onderwerp als de vakantie, je hobby, je huisdier of zo, gedurende tweeëneenhalve minuut: dat vinden ze moeilijk, dat kost hun grote moeite. Ik weet niet precies hoe dat komt. Misschien oefenen ze het te weinig bij de meeste leraren Engels? Misschien is er te weinig controle? Misschien te weinig overhoring? Toch te weinig woordkennis? Toch te weinig inzicht in het Engelse woordgebruik? Toch te weinig kennis van de grammatica? Hier komt mijn systeem van herkansingen goed te pas. Ik heb namelijk niks aan een vier. Geef ze liever een herkansing, zeg ik dan, zodat ze alsnog een zes kunnen halen. Dat levert méér op. Veranderingen bij het vak Toen ik met Engels begon, omvatte het leerplan zo'n vijf regels. Dat was alles. Tegenwoordig is er veel meer geregeld. Toch is dat eigenlijk maar buitenkant, in essentie is Engels Engels gebleven. De vaardigheden kenden we vroeger ook, alleen niet zo duidelijk als tegenwoordig. De computer is erbij gekomen en daar maak ik bij schrijfvaardig9
heid en bij grammatica gebruik van. Daarnaast kan ik met de computer makkelijk allerlei extra stof vinden. Van het vroegere literatuuronderwijs is helaas niet veel meer over. Dat is compleet onthoofd. De leerlingen moeten nog wel wat boeken lezen, dat is alles. En waar ik me erg aan stoor bij dat lezen, is het maken van leesverslagen, werkstukken. De leerlingen maken prachtige werkstukken, dat is waar. Maar met zulke mooie zinnen en zulke moeilijke woorden dat het eraf druipt: dit is niet van mijzelf, dit heb ik van het internet. Ik zeg dan telkens tegen collega's, maar ook tegen de staatsexamencommissie: – dat is al jaren mijn bijbaan: examinator bij de staatsexamens – 'Waarom gaan we ze niet gewoon overhoren? Laat ze vragen beantwoorden over de boeken die ze gelezen hebben. Hier op school, in mijn bijzijn, als overhoring. Je kunt zo een heleboel vragen maken, waaruit je kunt putten bij zo'n overhoring. Desnoods ook vragen die op meer boeken van toepassing zijn.' Maar ze willen er niet aan, die collega's en die commissie. Leesverslagen, werkstukken, da's nu eenmaal de mode. Het onderwijs laat zich ermee op een vreselijke manier beetnemen, vind ik. Consequent overhoren Toen ik 65 werd en zou stoppen, heb ik mijn vwo-leerlingen gevraagd mij een brief te schrijven. Over mijn vak, over mij, over mijn functioneren, over de school. Ik heb zo'n dertig brieven gehad. Er was één brief van een jongen die onder andere het volgende schreef: "… Ik heb twee jaar les van u gehad, eerst in de brugklas en nu in de 6e. Ik herinner me nog dat we in de brugklas idioom moesten leren voor elke les en u dan elke les een paar leerlingen woordjes vroeg voor een cijfer. Op een dag was ik aan de beurt, ik had niet geleerd en haalde een onvoldoende. Toen gaf u mij nog de tijd om een kwartiertje te leren op de gang, om van deze onvoldoende een voldoende te maken. Dat deed ik. Het was goed, ik kreeg dus een zes. Ook dit jaar weer, in de 6e, heeft u ons goed voorbereid op de toekomst. Dit maal de nabije toekomst: het examen. U heeft ons duidelijk medegedeeld dat we ons serieus op ons examen voor moeten bereiden en dat we er ECHT serieus mee bezig moeten zijn, wat mij, eerlijk gezegd, nogal wat moeite kost. Toch vind ik dat deze voorbereiding, en ook uw opstelling ten opzichte van mij in de brugklas, getuigt van een goede leraar. Ik zie u dan ook als een af en toe strenge, maar een aardige, doch rechtvaardige leraar. Wij gaan verder. Na dit jaar ga ik en ook de andere leerlingen studeren. Wat precies? Ik weet dat nog steeds niet, er is zoveel wat me aanspreekt. Zo gaat ook u verder. Ik wens u veel plezier. Maak wat van uw pensioen en verdere leven. Vriendelijke groet, Lars Mol…" Deze brief vind ik wel een mooie getuigenis van dat strenge, maar tegelijkertijd soepele spel met leerlingen, waar ik het al eerder over had. 10
Ik geef inderdaad altijd beurten en overhoringen als ze woordjes, idioom en dergelijke moeten leren en daar geef ik dan cijfers voor. Heeft iemand het niet geleerd, dan noteer ik geen één, maar een vier. En ik geef zo iemand dan een herkansing. Is het dan goed, dan maak ik van die vier een zes. Dat is mijn systeem. Maar bij dat systeem hoort ook een andere kant. Als ik aan de ene kant soepel ben door geen één maar een vier te noteren, die ook nog eens herkanst kan worden, dan geef ik aan de andere kant ook geen tienen weg als ze bij zo'n simpele overhoring of beurt alle woordjes enzovoort goed hebben. Dat zijn de twee kanten van het systeem, vind ik. De leerlingen hebben er soms wel wat moeite mee, zeker als ze 'maar' een acht krijgen als ze alles goed hadden. Maar míj bevalt het systeem prima. Het is in de loop van de jaren zo gegroeid. Wat er bij mij achter zit, bij dat systeem van cijfers voor beurten en overhoringen, is deze gedachte: ik span me als leraar in, ik bereid mijn lessen goed voor, ik maak me druk. Dan verwacht ik van de leerlingen ook een zekere tegenprestatie: dat zij leren wat ik hun opdraag. Ik heb dan, vind ik, recht op cijfers, recht op beoordelingen. Op die manier geef ik mijn kennisoverdracht - daar draait het onderwijs immers om - vorm. Op die manier probeer ik mijn leerlingen te motiveren tot een instelling waarbij kennisoverdracht goed tot stand kan komen. Opvoeden Natuurlijk is lesgeven ook opvoeden. Dat betekent dat je ingrijpt, als het nodig is. Dat je respect afdwingt, als dat nodig is. Dat soort dingen doe je terloops, tussendoor, maar wel voortdurend. Als iemand een grote mond geeft, reageer ik met: 'Ik ben je broertje niet, ik ben je moeder niet.' Daarmee laat je doorklinken dat je zó niet behandeld wilt worden. Verder is opvoeden een kwestie van: hoe is de school ingekaderd? Ik ben protestants, ik heb op protestantse scholen gewerkt. Wij hadden de dagopening, wij gingen uit van christelijke waarden en normen. Daar kun je dan op terugvallen. Ik herinner me dat er op een gegeven moment, jaren geleden, iemand ons als personeel kwam inlichten over pestgedrag op school. Ik reageerde toen: 'Wat wil die dame nu? Pestgedrag? We hebben toch de dagopening op school!.' Ik heb nooit zoveel last gehad van pesten. Ik heb het nooit zo erg gemerkt, misschien. En als ik af en toe eens iets merkte, dan greep ik in, dan greep ik de jongens met hun grote monden in hun kraag. Laatst kwam er een meisje totaal verregend op school aan, nat tot op de huid. Ik zei: 'Ga jij maar lekker bij de verwarming zitten, dan kun je opdrogen.' Maar op die plek bij de verwarming zat een probleemjongen. Ik vroeg hem: 'Ga jij even een eindje opzij, dan kan zij erbij.' Hij gaf een enorme grote mond: het was een rotgriet, voor wie hij niet opzij wou gaan, enzovoort. Toen heb ik hem toch even buiten de deur gezet. Ook dat hoort bij bij de opvoedende taak van de leraar. Zo denk ík er althans over.
11
Op en rond de school Onderwijs in Nederland Zij-instromers Leraarschap een aanrader? Vergadercultuur De leerling van tegenwoordig Het hedendaagse onderwijs Toch nog steeds uitdagend
Onderwijs in Nederland Het onderwijs in Nederland is niet van een minder niveau dan in de andere landen waarvan ik iets weet. Maar ik vind wel dat het niveau in Nederland aan het dalen is. Zo vind ik bijvoorbeeld de splitsing op Nederlandse middelbare scholen in onder- en bovenbouw een slechte zaak. Dat heeft ervoor gezorgd dat er geen doorlopende lijn meer is van eerste tot vijfde of zesde klas. Vroeger had je dat wél: eerstegraads leraren gaven toen in alle klassen les. Nu is de onderbouw het terrein van de tweedegraads leraar en dat heeft een verarming van het onderwijs tot gevolg. Die tweedegraads leraren weten niet wat het eindexamen – het uiteindelijke doel – voorstelt en ze kunnen daar dus niet hun onderwijs op afstemmen. Ze kunnen de zware normen van het eindexamen niet doorvertalen naar een goed programma in de laagste klassen. Dat is jammer. Wat ik ook jammer vind – en dat is de Engelse invloed op het Nederlandse onderwijssysteem – is de teneur van het non-selectieve in de basisvorming, de onderbouw. Er moest een zelfde basisprogramma gegeven worden aan álle leerlingen van alle onderwijstypen. Ongedifferentieerd dus. Dat heeft nooit goed gewerkt, het is nooit serieus genomen en dus is men er in de praktijk van teruggekomen: selectie mág nu weer een beetje. Maar de teneur van het non-selectieve bestaat nog steeds. En ook dat vind ik jammer. Zij-instromers Zij-instromers hebben al een vak geleerd, voordat ze in het onderwijs komen. Dat is het probleem niet. Het probleem is de overdracht van dat vak aan leerlingen. Het probleem is de relatie met leerlingen. Dat levert hun vaak veel zorgen en spanningen op. Natuurlijk, ze zijn van goeden wille. Ze gaan de leerlingen bemoederen en alsmaar helpen, leerling voor leerling. Ze doen hun best, maar een goede les in elkaar zetten, dat lukt niet. Ze hebben, kortom, nog een hoop te leren, is mijn ervaring. Leraarschap een aanrader? Ik zeg weleens tegen leerlingen die goed zijn in Engels: 'Is dat niks voor jou, leraar worden?' Maar de reactie is dan vaak negatief: 'Je denkt toch niet dat ik dat publiek les wil geven?' Ze schamen zich voor hun soortgenoten. Ze hebben slechte ervaringen in sommige lessen, bij sommige leraren. Later, als ze een studie in het HBO of op de universiteit afgerond hebben, als ze niet meteen een andere baan kunnen vinden, dan lokt vaak het onderwijs, de vastigheid van het leraarschap. Dan zijn ze ook wat milder, dan kijken ze in ieder geval milder terug op hun eigen schooltijd. Vergadercultuur Een van de minder mooie kanten van het vak is de vergadercultuur op scholen. Daar heb ik me vaak aan geërgerd en dan vooral aan het feit dat leraren niet zo goed zakelijk kunnen vergaderen. Of nu het een rapportvergadering is, een bijeenkomst met mentoren of wat dan ook: het duurt allemaal veel te lang, iedereen praat maar door, niemand komt snel tot de kern. In plaats van de vragen te beantwoorden die aan de orde zijn, cirkelt iedereen er maar zo beetje omheen. Eigenlijk wil iedereen snel naar huis, 12
maar dat komt er bijna nooit van, omdat er te inefficiënt vergaderd wordt. Waar ik me ook aan erger, is aan de regelzucht van hogerhand. Daar zit ik echt niet op te wachten. Ik heb zelfs een keer een conflict gehad met de inspectie: zij bemoeiden zich – volgens mij ten onrechte - met de uitvoering van mijn onderwijs. Ik mocht geen idioom- en grammaticatoetsen doen in het examenjaar, vond men. Dat paste niet in het vaardigheidsonderwijs van de tweede fase. Terwijl ik van mening ben dat toch een waardevolle en effectieve voorbereiding op dat examen was. Ik heb het mijn school dan ook kwalijk genomen dat zij niet onvoorwaardelijk partij kozen voor mij. De leerling van tegenwoordig Ik zou de vraag wat ik van de hedendaagse leerling vind, willen beantwoorden door recht voor zijn raap en misschien vrij ongenuanceerd de volgende vijf stellingen te poneren: •
Ik vind het jammer dat de school tegenwoordig niet meer de hoofdbetrekking van de leerlingen is. Ze hebben zoveel andere dingen te doen. De school houdt daar teveel rekening mee, vind ik.
•
De leerling van nu is vrijer in zijn doen en laten. Dat heeft voordelen, maar zeker ook nadelen.
•
Gezag wordt tegenwoordig moeilijker geaccepteerd.
•
Leerlingen zijn assertiever, maar wijsneuziger. Geen wonder ook: ze komen uit kleine gezinnen waar de kinderen aanwezig zijn bij alle gesprekken van de ouders.
•
Kinderen van nu zijn niet dommer, maar wel gemakzuchtiger.
Toch nog steeds uitdagend Ik vind niet alle veranderingen die ik meegemaakt heb in mijn lange carrière, verbeteringen. Ik vind, zoals gezegd, dat mijn publiek in de loop der tijd veranderd is. En toch vind ik het nog leuk in het onderwijs. Vooral omdat ik het als een uitdaging beschouw. Ik heb een draai moeten maken, ik heb me moeten aanpassen, ik heb van alles moeten accepteren. Maar ik blijf het - zelfs nu ik na mijn pensioen nog een beetje doorwerk - spannend vinden: hoe kan ik er zelf wat van maken? Uitdagen is een soort adagium van mij: ik hou ervan om leerlingen uit te dagen. Maar ik daag ook mezelf uit om alles op alles te zetten, om er iets moois van te maken. Elke les weer! Dat is het alleszins waard.
13