ik heb ‘t! Gerard van Midden Noëlle Smit
ISBN 978-90-77065-79-2 NUR 273 © 2011 Xplore Media Xplore Groep BV, Postbus 20, 3870 CA Hoevelaken www.astmafonds.nl tekst Gerard van Midden illustraties Noëlle Smit vormgeving Richard Feld (Xplore Groep BV)
ik heb ‘t! Gerard van Midden & Noëlle Smit
Pier kan niet slapen. Hij heeft ‘t benauwd. Hij draait en draait en draait. Het wordt steeds erger. Pier zucht en staat op. Buiten gaat hij op het balkon zitten.
Ook de golven van de zee zijn wakker. Ze duikelen over elkaar. Op weg naar het strand. Daar ligt Hop. Ook zij kan niet slapen. Ze draait en draait en draait.
‘Ga weg, golf,’ gilt Hop. Ze springt overeind. Maar de gemene grijpgolven nemen haar mee. ‘Is daar iemand?’ roept Pier. Er komt bijna geen geluid uit zijn mond.
Plof! Daar ligt Hop. Het zeewater spat alle kanten op. ‘Ha, lekker fris!’ zegt Pier. ‘Maar eh… moet jij niet slapen? Het is midden in de nacht.’ ‘Ik ben alleen en heb geen huis,’ zegt Hop. ‘Jij hebt wel een huis. En toch slaap je niet.’ ‘Dat wil ik wel,’ gaapt Pier, ‘maar het lukt niet.’
‘Makkie,’ zegt Hop, ‘gewoon je ogen dichtdoen.’ Pier doet zijn ogen dicht. ‘Slaap je al?’ ‘Ja, ik slaap,’ zegt Pier.
‘Yes!’ juicht Hop. ‘Sukkel,’ zegt Pier. ‘Je hebt me wakker gemaakt! Nu heb ik ’t weer!’ ‘Je hebt niks!’ zegt Hop. Ze kijkt naar Piers handen, maar die zijn leeg. ‘Ik heb ’t wel!’ ‘Nietes!’ zegt Hop. ‘Welles!’ piept Pier. ‘Dat hoor je toch? Ik piep als een ouwe deur. Het lijkt wel of ik te weinig adem heb. Hoe komt dat toch? Ik wil het vinden.’ Hop luistert niet. Ze springt ongeduldig heen en weer. ‘Laat zien dan? Je hebt ’t niet, hè? Gelukkig ben ik een super zoekhopper. Ik vind alles. Ga je mee? Spring maar achterop!’
Hopla, daar gaan ze. Met grote sprongen over de weg langs het eiland. Eerst snel, maar als ze in de bergen komen, zegt Hop: ‘Nu moet je zelf lopen. Je wordt te zwaar.’
‘Schiet nou op!’ roept Hop. ‘Zo vinden we het nooit.’ ‘Ik kan niet harder,’ hijgt Pier, ‘ik heb ’t weer!’ Eindelijk zijn ze boven. Maar boven op de berg is niks. ‘Mag ik weer op je rug?’ vraagt Pier.
‘Yes!’ schreeuwt Hop. ‘Verstopgras. Zoek me dan als je kan!’ ‘Ik wil hier weg,’ roept Pier angstig. Opeens springt Hop uit het gras omhoog. ‘Alsjeblieft, voor jou!’ ‘Wat is dat?’ vraagt Pier. ‘Een munt,’ zegt Hop. ‘Gevonden in het gras.’ ‘Wat moet ik met een munt?’ ‘Jij snapt ook niks,’ moppert Hop. ‘Met deze munt kun je kopen wat je niet hebt.’ ‘Maar ik heb het juist wel,’ zegt Pier.
‘Miauw!’ Een zwerfkat springt uit het donker. Vlak voor Hop en Pier. Hop ziet de kat en bloost. Ze geeft hem lieve kopjes. ‘Wie is dat?’ fluistert de kat. Hij wijst met zijn voorpoot naar Pier. ‘Dat is Pier,’ zegt Hop. ‘Hij heeft ‘t!’ ‘Ik zie niks,’ zegt de kat. ‘Klopt. En daarom ben ik aan het zoeken. Want ik ben de super zoek-hopper van het eiland.’ ‘Dat ben ik al,’ zegt de kat. ‘Nietes. Ik ben de beste.’ ‘Niet, ik!’ blaast de kat. ‘Ga weg, kat. Je bent mijn vriendje niet,’ zegt Hop. ‘Gelukkig,’ zegt Pier. ‘We kunnen hier weg. Want ik…’ ‘Jaja,’ bromt Hop, ‘nou weet ik het wel. Jij hebt ’t zeker weer.’ Ze kijkt nijdig voor zich uit. ‘Waarom ben je boos?’ vraagt Pier. ‘Omdat ik het even had.’ ‘Wat?’ ‘Die kat. Een echte vriend,’ zucht Hop. ‘Is dat wat jij hebt en ik niet kan zien?’ ‘Was het maar waar,’ zegt Pier.
‘Misschien is dat wel een slaaphut,’ zegt Pier. Hij wijst naar een hoge boom. ‘Ik ben niet moe,’ zegt Hop. ‘Ik wel,’ gaapt Pier. Maar als Hop de matrassen ziet, valt ze meteen in slaap. En Pier? Hoe hard hij zijn ogen ook dichtknijpt, het lukt niet. Hij stoot Hop aan. ‘Hop, ik heb ’t weer.’ ‘Goed zo, Pier, zorg dat je het houdt,’ mompelt Hop in haar slaap. ‘Ik wil hier weg!’ Pier trekt aan Hop. Mopperend staat Hop op. Ze gaat boos op een tak zitten. ‘Niks gevonden?’ roept ze naar boven. ‘Nee, hier moeten we niet zijn. Pfff.’ ‘Wat is er?’ ‘Ik piep als een ouwe deur. Het wordt erger,’ klaagt Pier. ‘Ik heb ‘t!’ roept Hop. ‘Kijk, naast je, die lamp!’ ‘Een lamp?’ vraagt Pier. ‘Jij snapt ook niks,’ moppert Hop weer. ‘Met een lamp kun je in het donker zoeken wat je niet hebt.’ ‘Da’s aardig van je, Hop. Maar ik heb geen lamp nodig.’ ‘Het is ook nooit goed,’ zegt Hop.
Pier en Hop lopen weer verder over het eiland. ‘Niet naar de draak!’ piept Pier. ‘Het moet,’ zegt Hop. ‘Een andere weg is er niet. De draak gaat niet opzij. En daarna moeten we de grot in.’ ‘Hop? Ben je hier?’ fluistert Pier. Hop is weg. De donkere grot wordt steeds smaller. ‘Gevonden!’ lacht Hop. Pier blijft stokstijf staan. ‘Wie… wat…?’ ‘Jou!’ zegt Hop. ‘En kijk eens wat ik nog meer heb? Alsjeblieft!’ ‘Wat moet ik met een touw?’ vraagt Pier. Hop kijkt teleurgesteld en propt het touw in haar buidel. ‘Je bedoelt het goed, Hop. Je bent lief, echt waar. Ga je mee naar buiten?’
‘Stop!’ roept Hop. ‘We vinden het hier. In het water.’ ‘Maar hoe?’ vraagt Pier. ‘Met het touw. Het touw kan onder water kijken. Om iets op te vissen wat je niet hebt.’ Hop maakt het touw vast aan een tak. Nu is het een hengel. Eerst gebeurt er niks, maar dan trekt het touw heel hard. ‘Hij heeft ‘t!’ roept Hop. ‘Kijk eens: met deze verrekijker kun je zoeken wat ver weg is en je niet hebt.’ ’Dank je wel, Hop. Maar ik zie alleen jou,’ lacht Pier.
‘Hmm, dit is lekker, Pier. Kom je ook ruiken?’ Maar Pier schudt zijn hoofd. Hij heeft ’t benauwd. Opeens wordt Hop boos. Ze slaat met haar staart op de grond. Ze stampt met haar poten. ‘Je hebt het zeker weer, hè? Altijd en altijd heb jij het. Maar ik zie nooit wat! En als ík iets heb, is het niet goed. Ik stop met zoeken.’ Langzaam loopt Hop naar het huis van Pier. Hop zegt niks. En Pier ook niet.
Eindelijk zijn ze bij Piers huis. Als Hop de deur opengooit, schreeuwt ze: ‘IK HEB ‘T!’ ‘Wat dan?’ vraagt Pier. ‘Dat vertel ik lekker niet,’ zegt Hop. Boos gaat Pier op de grond zitten. Dan begint Hop aan het kleed te trekken. Net zolang tot het losschiet. ‘Dat is mijn kleed,’ roept Pier. ‘Blijf af!’ Maar het is al te laat.
Doeff! Met een plof valt het kleed in het zand.
Pier voelt zich beter. ‘Komt dat door het kleed?’ vraagt hij. ‘Ik piep niet meer als een ouwe deur, Hop. Moet je horen!’ ‘Heb je ’t weer?’ roept Hop. ‘Nee, gelukkig niet,’ zegt Pier. ‘En jij? Jij bent de beste super zoek-hopper van het eiland. Met een huis.’ ‘En een vriend!’ lacht Hop.
p 36/37: geen tekst
Pier woont op een eiland. ’s Nachts kan hij niet slapen. Hij piept als een ouwe deur. Het lijkt wel of hij te weinig adem heeft. Hoe komt dat toch? Samen met Hop, een kangoeroe, gaat Pier op zoek naar wat hij heeft. Overal waar ze komen, reageert Pier: ‘Hop, ik heb ’t weer!’ De berg op? Te zwaar! Een duik in het hoge gras? Da’s niks! Een kat? Wegwezen! Slapen op een kleed? Kraken als een deur! Bij een rokende krater? Benauwd! Geur van bloemen opsnuiven? Niet doen! Hop vindt van alles, maar volgens Pier heeft dat er niets mee te maken. Boos en teleurgesteld gooit Hop de deur van Piers huis open. En dan ziet ze het! Het kleed! Hop gooit dat meteen het raam uit. Tot opluchting van Pier die zich veel beter voelt. Ik heb ‘t! is een vrolijk boek over zoeken en vinden, vriendschap en wat het betekent om astma te hebben.
vanaf 4 jaar nur 273
isbn 978 90 77065 79 2
Dit prentenboek is mogelijk gemaakt door het Astma Fonds. Het is onderdeel van een lespakket over astma en COPD voor het primair onderwijs.
Binnenkort Longfonds