mum
[«IIEIEIEEL VAN HET
Nederlandsch Schoolmuseum.
1V% 1 .
AMSTERDAM, C. L.
BRINKMAN. 1878.
LH 18'8-
No. 1.
BERICHTEN EN lEDEDEELlNCEN VAN
HET NEDERLANDSCH SCHOOLMUSEUM. I. Ingevolge art. 2 al. d. van het Eeglement vaiTïïët NederlT' Schoolmuseum, tracht het Bestuur het doel, //dat het Museum zich heeft gesteld ook te bereiken, door het uitgeven van berichten en mededeelingen, betreffende de tentoongestelde voorwerpen en de belangrijkste veranderingen en wijzigingen, die in de Tentoonstelling worden gebracht." Ofschoon het Eeglement niets bepaalt omtrent den tijd, waarop deze berichten moeten worden uitgegeven, acht het Bestuur dit middel, om aan het Museum de noodige bekendheid te verschafien van zooveel belang, dat het de aanwending daarvan niet te lang wil uitstellen, en het meent dan ook, nu er drie maanden sedert de opening van het Museum verloopen zijn, het geschikte oogenblik gekomen, om voor de eerste maal een en ander van den tegenwoordigen toestand van het Museum mede te deelen. Het zal echter noodig zijn, die mededeeling te doen voorafgaan door een kort ofBciëel bericht van de opening-van het Museum, en niet ongepast zal het geacht worden, daaraan een enkel woord toe te voegen, over hetgeen voor de naaste toekomst van het Museum te wenschen is. Het Museum werd geopend den 24 December 1877 in het Paleis voor Volksvlijt, te Amsterdam. ïot die plechtigheid waren uitgenoodigd de Minister van Binnenlandsche Zaken, het Dagelijksch Bestuur van Amsterdam, de OudJMinister van Binneulaüdsche Zaken, de Hoofdbesturen van 1
•9L'^
I
het Nederl. Onderw. Genootschap, en de Vereeniging van Leeraren bij het M. O., het Bestuur der Afd. Amsterdam van het Ned. Ond. Gen. en van het Departement NoordHolland van de Vereeniging van Leeraren bij het M. O,, de Stichters van het Museum, verschillende autoriteiten bij het Lager en het M. O. en enkele van de voornaamste inzenders, in het geheel een 90 a 100 tal personen, daar de beperkte ruimte niet toeliet dat getal verder uit te breiden. Niettegenstaande het zeer ongunstige weder, had een vrij aanzienlijk getal gevolg gegeven aan de uitnoodiging, en waren ongeveer een 60tal opgekomen, terwijl enkele zich om bijzondere redenen hadden verontschuldigd. De Voorzitter der voorloopige Commissie, de heer A. van Otterloo, opende de plechtigheid met eene korte toespraak, waarin hij er op wees, hoe in de laatste vijftig jaren het streven om de idee van Pestalozzi te verwezenlijken, dat alle onderwijs van aanschouwing moet uitgaan, meer en meer op den voorgrond was getreden, en aanleiding was geworden, aan de eene zijde, dat de school telkens naar nieuwe en betere hulp- en leermiddelen vroeg, en aan de andere, dat de vervaardi,ging van zoodanige leer- en hulpmiddelen zich meer en meer tot een zelfstandigen tak van nijverheid had ontwikkeld. Maar had de school daarbij behoefte aan keuze, de nijverheid had noodig hare artikelen bekend te doen worden, en zoo moest dus het Museum een centrum worden, waar die beiden elkander konden ontmoeten. Verder werd nog in enkele trekken de wording van het Museum in herinnering gebracht; hoe het initiatief, uitgegaan van het Ned. Onderw. Genootschap, krachtige ondersteuning had gevonden bij de Vereeniging van Leeraren bij het M. O., — hoe de Commissie uit de Hoofdbesturen van beide Vereenigingen gevormd zich tot de Regeering, tot Gemeentebesturen, autoriteiten en belangstellenden had gewend met het verzoek om als Stichters en Begunstigers toe te treden, — hoe die roepstem in zooverre was beant-
• • -
>.i^^^.-j.>.><.
3 woord, dat de Commissie een stap verder had kunnen doen, en hare Circulaires zenden aan binnen- en buitenlandsche industriëelen, die zich met de vervaardiging van hulp- en leermiddelen bezig houden, en hoe zij vpeldra belangrijke toezeggingen mocht ontvangen, vooral uit Engeland, waar zij er in geslaagd was, zich in betrekking te stellen met den Schoolboard van London. Met het oog op deze en andere toezeggii^gen was het noodzakelijk geworden, om voor eene ruimere lokaliteit Ie zorgen, dan die aanvankelijk door het Stedelijk Bestuur van Amsterdam aan de Commissie was afgestaan, en die betere plaats had men gevonden in het Paleis voor Volksvlijt, echter onder de voorwaarde, daar niet over te beschikken dan na 15 October. Een noodwendig gevolg hiervan was geweest, dat de opening van het Museum moest worden uitgesteld, en zoo was dan in de laatste maand des jaars het oogenblik aangebroken, waarop de voorloopige Commissie hare taak als geëindigd kon beschouwen, en het Museum overdragen aan het definitief Bestuur, waarin de Heer H. Bouman de plaats had ingenomen van den heer H. W. Bloem, die zich door familieomstandigheden genoodzaakt had gezien, zijne betrekking neer te leggen, terwijl de heer Dr. J. Dornseilfen door het Bestuur uitgenoodigd was als vertegenwoordiger van het Gymnasiaal onderwijs zitting te nemen. Spreker eindigde zijne toespraak met den hartelijken wensch, »dat het Museum bij voortduring dien steun en die belangstelling mocht ondervinden, dien het noodig had, om aan zijne bestemming te voldoen, en dat het door de rijke keuze, die elk er zoude kunnen doen van de beste leer- en hulpmiddelen, meer en meer mocht zijn een eere voor zijne stichters, een sieraad voor Amsterdam en een zegen voor onze nationale volksschool in haren geheelen omvang." Hierna nam de Voorzitter van het tegenwoordig Bestuur, de heer Dr. van Lankeren Matthes het woord, eerstens om een woord van hartelijken dank toe te brengen, aan allen die door hunne bijdragen, hetzij als stichters, of als inzen1*
é ders de wording van het Museum hadden mogelijk gemaakt. Was Nederland de eerste natie niet, die een Schoolmuseum stichtte, — waren Londen, Berlijn en Petersburg ons voorgegaan, toch nam ons Museum naast die andere reeds eene waardige plaats in. Wel was het Museum nog niet, wat het Bestuur gewenscht had, maar daarom meende spreker in de tweede plaats deze gelegenheid te moeten aangrijpen, om tot krachtige medewerking aan te sporen, en door belangrijke bijdragen eene inrichting te blijven steunen, die van zooveel nut kon zijn voor de degelijkheid van het onderwijs. Dat het Museum die medewerking verdiende behoefde hij niet te betoogen; hij wenschte het Museum voor zich zelven te laten spreken, en noodigde dus alle aanwezigen uit hem te volgen, en zich door eigen aanschouwing te overtuigen van de belangrijke resultaten die men reeds had kunnen verkrijgen. Alvorens men nog aan die uitnoodiging kon voldoen, nam de heer Mr. J. C. de Koning, Wethouder van Onderwijs te Amsterdam, het woord, om namens het Dagelijksch Bestuur, waarvan de overige leden door ambtsbezigheden verhinderd waren tegenwoordig te zijn, den dank te brengen aan het Bestuur, dat met zooveel ijver en volharding eene Inrichting tot stand gebracht had, waarop Nederland trotsch kon zijn. Zeer waardeerden B. en W. het, dat Amsterdam de plaats was geweest, waar men het Museum had willen stichten, waarvan zij voor het vaderlandsche schoolwezen zoo goede vruchten te gemoet zagen, en gaarne gaf hij de verzekering, dat B. en W. steeds bereid zouden gevonden worden om den bloei van het Museum te bevorderen. Hierop begaf men zich naar de bovenzaal, waar het Museum geplaatst is. Elk der aanwezigen werd vanwege het Bestuur een Catalogus ter hand gesteld, en spoedig had ieder groepje eene afdeeling gevonden, door welke men zich bijzonder, aangetrokken gevoelde, Voor allen, die niet tegenwoordig hebben kunnen zijn, laten
5 wij hier de opsomming der groepen volgen, zooals die in den Catalogus zijn opgenomen. 1°. Eerste Afdeeling. a. Schoollohalen, waaronder een vijftigtal photographiën van Scholen te Londen, gesticht voor den Schoolboard van London, later nog vermeerderd met eene complete collectie van de platte gronden en opstand van al de openbare scholen te Amsterdam. h. Schoolmeuhelen, waaronder 7 modellen van Schooltafels naar verschillende stelsels, een verwarmingstoestel van vuurvasten steen voor groote scholen enz. 2°. Tweede Afdeeling, Leermiddelen a. Voorhereidend Onderwijs, waaronder eene uitmuntende collectie voor Fröbelscholen van Hugo Bretsch, te Berlijn, en ruim 30 nummers van A. N. Mijers te Londen, b. Leesonderwijs, Nederlandsche, Pransche, Duitsche en Engelsche spel- en leestafels; c. Schryf onderwijs. Diverse methoden van Callewaert, Thieme, Hekker en ruim 20 nummers van Engelsche methoden, ingezonden door den Schoolboard van Londen, d. UeJcenonderwijs^ e) laalondenoijs. f) Geschiedenis, waarbij vooral de aandacht trekken de Historieplaten van Joh. Ykema te 's Gravenhage en die van Gebr. van der Post, te Utrecht en A. Ophorst, te Wageningen, benevens de keurig bewerkte historieplaten van A. Hölzel, te Weenen, voorstellende de meest merkwaardige bouwwerken der Oudheid, g. Aardrijkskunde, vertegenwoordigd door meer dan 100 nummers, Wandkaarten, Atlassen, Globes en ïelluria, waaronder vooral belangrijk zijn de inzendingen van Tjeenk Willink, te Arnhem, Dietrich Eeimer, te Berlijn, van Johnston, te Edinburg, de Schoolboard van Londen, het Geographisch Instituut te Weimar; h. Wiskunde met de collectién van Becker & Buddingh, te Arnhem, en Bruno Tideman te Apeldoorn, i. Kennis der Natuur, met de belangrijke collectién platen bij het Onderwijs in de natuurl. historie van Ed. Deyrolle, fils te Parijs, Ulmer te Eavensburg, de Schoolboard van Londen, A. N. Mijers, te Londen, Callewaert te Brussel, C, L. Brinkman,
6 te Amsterdam, en de coUectiëu van Schuckhardt, te Görlitz en M. J. Kok Ankersmit, te Apeldoorn; h. Natuurkunde^ vertegenwoordigd door 362 nummers, waarvan de collectiën van A. van Emden, en A. J. Schokking te Amsterdam, J. Harting Bank, te Utrecht, Leijbold's Nachfolger in Keulen, in alle opzichten bezienswaardig mogen genoemd worden; l. Scheikunde met de fraaie chemisch technologische Wandkaarten van Lenoir & Forster, te Weenen; m. Werktuigkunde met de fraaie platen voor Natuur- en Werktuigkunde van Dr. Hoorweg en de Wandplaten van de Schoolboard van Londen; n. Zang- en Muziekonderwijs] o. Teekenonderwijs, met de teekenmodellen van Tjeenk Willink, te Arnhem, de Teekenvoorbeelden van Braet van Uberfeldl en V. Bing, id. van de Schoolboard van Londen, de collectie van J. J. Bertelman, te Gouda enz. 3*^. Afdeeling. Leermiddelen voor bijzondere takken van Onderwijs, a. Onderwijs voor blinden, met eene verzameling van leerboeken voor blinden, en Schrijfmachines voor idem, ingezonden door het Blinden-Instituut te Amsterdam, het Oestenr. Ung. Schulbucher Verslag te Weenen, en de Schoolboard van Londen, b. Onderwijs voor militairen. Eene collectie vrapenen en voorwerpen ten dienste van het militair onderwijs, ingezonden vanwege het Instructie-bataillon, te Kampen. 4°. Afdeeling. Voorwerpen door leerlingen vervaardigd a. Voorbereidend Onderwijs. Een tal van voorwerpen vervaardigd door leerlingen van 3 tot 6 a 7 jaren van de Anna-Paulowna School, te Amsterdam, en h. Teekenonderwijs 54 prachtige teekeniiigen in lijsten van leerlingen der Kunstschool te Kensington, ingezonden door den Oud-Minister J. Heemskerk en 5°. Afdeeling. Leerboeken, die den eersten grondslag uitmaken voor de Bibliotheek van leerboeken over alle takken van het Onderwijs, die men aan het Museum wenscht te verbinden '). 1) De volledige catalogus, 8 vel druks, is aan het Museum verkrijgbaar voor 50 cents per exemplaar.
7
Ofschoon zooals bij alle TentoonstelliDgen het geval is, de critiek hier en daar aan- of opmerkingen had te maken, de rangschikking vooral met het oog op de beperkte ruimte niet wezen kon, wat zij zijn moest, was de indruk, dien het geheel gaf, zeer gunstig, en mocht het Bestuur de voldoening smaken door alle aanwezigen het Museum als uitmuntend geslaagd te hooren roemen, Op den 28 December daaraanvolgende werd het Museum voor het publiek geopend, overeenkomstig de bepalingen, getroffen met de Directie van het Paleis voor Volksvlijt: kosteloos voor leden, begunstigers en stichters, op vertoon van het quitantie-diploma, of een bewijs van toegang, dat voor leden van corporatien, die als begunstigers zijn toegetreden, kosteloos verkrijgbaar is gesteld bij het Bestuur; voor het publiek is de toegang open a 35 Cts. per persoon. II. Na de opening van het Museum bleven er voor het Bestuur nog vele werkzaamheden over, behalve die van het voortdurend toezicht op het Museum. De functiën werden verdeeld als volgt: de heer Dr. van Lankeren Matthes, Voorzitter, de heer A. van Otterloo, Penningmeester en tijdelijk in afwachting van de benoeming van een Directeur, belast met het Secretariaat, de heer Dr. H. P. R. Hubrecht en H. Bouman, Commissarissen voor de Tentoonstelling en de heer Dr. J. Dornseiffen, Bibliothecaris. Tot Custos was reeds voor de opening van het Museum benoemd, de heer J. W. van Marie, Oud-Hoofdonderwijzer te Groot-Schermer. In de eerste vergadering werd het reglement vastgesteld, dat sedert aan de Stichters, Begunstigers en Leden is toegezonden, en besloten tot een vernieuwd beroep, op de welwillende belangstelling van het publiek door middel eener circulaire en het verspreiden van een groot aantal Prospectussen voor inzendingen, zoo in het binnen- als in het bui-
8
tenland. Voor het laatste had men de welwillende medewerking verkregen van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, dat een 200 tal Prospectussen in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche taal verzocht, ten einde die door de verschillende gezantschappen te Parijs, te Londen, te Washington en te Berlijn te doen verspreiden. In afwachting van een en ander deed de Penningmeester namens de voorloopige Commissie rekening en verantwoording van zijn beheer. Aan bijdragen en giften was ontvangen , . / 4286.85 en bleef nog te ontvangen van diversen . . . . 60. te zamen f 4346.8.'ï De uitgaven voor vrachten, inkomende rechten, kosten van inrichting der lokaHteit, drukwerken, frankeerkosten en diverse aankoopen tot ulto. Januari 1878 hadden bedragen _ 3092.55^ zoodat er een saldo was van f 2254.29^ Voortdurend bleef het Museum bewijzen van belangstelling ondervinden in verschillende inzendingen of aanbiedingen daarvan, en bleek het dus, dat althans enkele industriëelen en Uitgevers het Museum terecht beschouwen als de beste en minst kostbare reclame voor hunne artikelen. Daar onbekendheid met de zaak voor velen nog de eenige oorzaak is van hunne terughouding, meent het Bestuur na daarop de aandacht gevestigd te hebben, meerdere inzendingen te kunnen verwachten, en het herinnert daarom hierbij, dat het Museum zich niet inlaat met eenigen verkoop der tentoongestelde voorwerpen, maar dat de inzenders de volle vrijheid hebben daarvoor iemand naar eigen keuze als hun agent aan te wijzen. Was het bezoek echter zoodanig als men mocht verwachten ? Het antwoord op die vraag, ofschoon niet ontmoedigend, mag toch niet geheel toestemmend luiden. Volgens de daarvan gehouden aanteekeningen, werd het Museum door ruim 500 personen bezocht, en wel door 180 leden
9 en begunstigers, waarvan verscheidene meer dan een bezoek brachten, en door 332 personen a 25 cent. Ongetwijfeld heeft het ongunstige jaargetijde invloed uitgeoefend op dit betrekkelijk geringe getal bezoekers, dat onder gunstige omstandigheden veilig op het dubbele gesteld had mogen worden. Maar wat daarvan zij, voor velen schijnt het Museum nog niet te bestaan. Onbekendheid is ook hier de groote hinderpaal, en te betreuren is het, dat onze dagbladpers, of in die onbekendheid deelt, of het doel, dat het Museum zich stelt, niet belangrijk genoeg acht, om al is het maar een enkele maal, daaraan een artikel te wijden. Het is waar, de oorlog in het Oosten levert voor de groote massa stof tot meer belangwekkende artikelen, maar ieder, die in onkunde en onwetendheid de machtige bondgenooten ziet van despotisme en ruw geweld, zal toch niet geheel onverschillig kunnen zijn voor eene instelling, die zonder eenige bijoogmerken geen ander doel heeft, dan vermeerdering van den beschavenden invloed van het volksonderwijs.
III. En wat zijn nu de wenschen, die het Bestuur voor de naaste toekomst van het Museum koestert? In de eerste plaats meerdere bekendheid en waardeering. Het Museum moge in zijn optreden en omvang nog bescheiden zijn, en in de meeste der rubrieken, die het omvat, nog onvolledig; het bevat ontegenzeggelijks veel goeds, en biedt in het tentoongestelde voor vele vakken van onderwijs reeds eene rijke keuze aan. Maar zal het daarmede voortgaan, zal het zich ontwikkelen en uitbreiden, — zal het vooral meerdere volledigheid verkrijgen, dan is het noodig, dat velen zich opgewekt gevoelen, om tot het lidmaatschap toe te treden tegen eene jaarlijksche contributie van / 3 ; — dan is het noodig, dat nog tal van Gemeente-
10 bestureu, Commissiëu van toezicht op het Onderwijs, Ouderwijzersvereonigingen, Afdeelingen van Volksonderwijs en van het Nederlaudsch Onderwijzersgeuootschap, Departementen van liet Nut van het Algemeen, en«., enz. zich. aanmelden als Begunstigers, — dan is het noodig, dat vele vermogenden, die een warm hart hebben voor volksbeschaving en verlichting beseffen, dat eene aanzienlijke donatie aan het Museum eene aan onzen tijd waardige weldaad is, die zij aan de maatschappij bewijzen. Geen onderwijs mag den naam van goed dragen, als het niet uitgaat van, en niet voortbouwt op aanschouwing, en geen aanschouwelijk onderwijs is mogelijk zonder duidelijk en tot de zinnen sprekende hulpmiddelen. Met recht vordert men, dat de overheid voor een goed deel in de kosten van het ondervójs voorziet, maar zal de school werkelijk de vruchten dragen, die men van haar wacht, dan moet de Eegeeringszorg een steun en prikkel vinden in de zorg van particulieren. Bij zooveel wat ten onzent op het gebied der school tot verdeeldheid leidt, is het Museum, eene blijvende tentoonstelling van leer- en hulpmiddelen voor allerlei soort van scholen, zoowel voor die van de meest neutrale, als van de meest kerkelijke voorstanders van onderwijs, de plaats bij uitnemendheid, waar allen elkander kunnen ontmoeten. Die overtuiging wenscht het Bestuur in de tweede plaats algemeen te zien worden, want hoe algemeener zij is, en hoe krachtiger zij tot daden zal dringen, hoe beter het Museum zijn doel zal kunnen bereiken, en worden, wat het wezen moet. Het fonds en de jaarlijksche inkomsten moeten minste vervijfvoudigd worden, eer het Museum in staat zal zijn, aan de billijke eischen van de school en de nijverheid te voldoen. Zoo zal het, om maar iets te noemen, over eene eigene, geheel vrije lokaliteit moeten kunnen beschikken, die ingericht is naar de verschillende tentoongestelde voorwerpen, en kosteloos opengesteld wordt voor allen, die op de eene of andere wijze aan de school zijn verbonden, of
-.z^^^'^^^mm»^^^^.
11 belang stellen in haren bloei en ontwikkeling; — zoo zal het Bestuur zich vrij moeten kunnen bewegen, om waar geene andere weg mogelijk is, door belangrijke aankoopen zijne collection uit te breiden, of de verschillende rubrieken volledig te maken. Vooral zoude het Bestuur daarvan gebruik willen maken, om in het Museum een eenigszins volledig beeld te geven van onze Nederlandsche volksschool, zoowel in haar tegenwoordig bestaan als in hare historische ontwikkeling, en dan die volksschool, uitgedrukt in hare lokalen en meubelen, hare hulp- en leermiddelen, hare methode voor de verschillende vakken van Onderwijs, vervolgens zooveel mogelijk, in vergelijking brengen met die van andere volken. Het acht de vervulling van dien wensch vooralsnog niet mogelijk, en het kan zich zelfs nog niet Avagen aan eene berekening, hoeveel daarvoor zal worden vereischt. Maar het uit dien wensch nu reeds om twee redenen; de eersbe, om allen die belangstellen in het Museum, en mede werkzaam willen zijn, om het beoogde doel te bereiken, de overtuiging te geven, dat er ook na de stichting nog veel te doen is overgebleven, en de tweede om hen, die zich daartoe in staat bevinden, ten dringendste uittenoodigen tot krachtige medewerking. Hoe velen toch zijn in het bezit van leer- en hulpmiddelen, waarvan hun de deugdelijkheid bij ervaring gebleken is, en daarom in ruimer kring dan in de eigen omgeving verdienden bekend te worden; maar welk middel kan daaraan meer bevorderlijk zijn, dan het afstaan van een exemplaar aan het Museum, hetzij in bruikleen of als geschenk ? Hoevele anderen, — en oudheidkundige tentoonstellingen leveren daarvan het bewijs, — bezitten nog leer- en hulpmiddelen van vroegereu tijd voor de geschiedenis van ons nationaal schoolwezen van behing, maar die in hun geisoleerden toestand tot niets dienen, en waarschijnlijk, binnen kort, geheel vernietigd zullen worden ; waarom ook die niet in het Museum gedeponeerd en daardoor aan de vergetelheid ontrukt ? Immers als het Museum eens zal zijn,
12 wat het Bestuur wenscht, dat het worden zal, dan moet het bij het juiste beeld, dat het ons geeft van ons tegenwoordig schoolwezen, ons de Nederlandsche school evenzeer doen kennen in hare ontwikkeling, in de geschiedenis van hare meubelen, hare hulp- en leermiddelen, hare leerboeken en methode. Doch voor het tegenwoordige genoeg. Moge een volgend nummer van onze Berichten en Mededeelingen het bewijs leveren, dat het Bestuur zijne wenschen niet te vergeefs heeft openbaar gemaakt, maar dat integendeel velen daardoor zijn opgewekt, om het Museum te steunen, hetzij door geldelijke bijdragen, die de voorgestelde aanvulling en uitbreiding mogelijk maken, of door schenkingen in eigendom of in bruikleen van zoodanige voorwerpen, als gerekend kunnen worden tot het Museum te behooren. HET BESTUUR VAN HET NEDEKL. SCHOOLMUSEUM.
Dr. D. VAN LANKEREN MATTHES, Voorzitter. A. VAN OTÏERLOO, Secretaris.
>
•)
-. ^ . .
^,.:....V>^V.^-.^-^
^^•^..t,....^^,^»^.^^
-
-^>.^,..>.
L- * i Dn / . /?
AiMSTERDAM,
Juni 1878.
Bij de toezending van het eerste Nummer der EN
MEDEDEELINGEN
VAN
HET
NEDERLANDSCH
BERICHTEN
SCHOOLMUSEUM,
heeft het Bestuur de eer U uit te noodigen tot het bijwonen der E e r s t e
A l g c n i c e n e V e r g a d e r i n g , (Art. 18) die ge-
houden zal worden op Vrijdag 12 Juli e. k. ten 11, ure in het Paleis voor Volksvlijt,
te Amsterdam.
A. VAN OTTERLOO, Secretaris.
r
\
ven cy^e^€^
Xe^U
K_^
S. S. T. T. ^
^
e,
- / "