GENOEG VAN DE STAAT? L. C. Brinkman
1.
Inleiding1
Aan het slot van zijn beroomde Die protestantische Ethik valt Max Weber, anders altijd betrekkelijk afstandelijk en waardevriJ, uit zijn rol enwaarschuwt hij tegen een te ver voortgaande rationalisering van de samenleving. Hij ziet de ontwikkeling van de westerse cultuur uitlopen op een situatie van trots zelfbedrog: 'Fachmenschen ohne Geist, Genussmenschen ohne Herz: dies Nichts bildet sich ein, eine nie vorher erreichte Stufe des Menschentums erstiegen zu haben.'~ Gaat het in dit geval om een waarschuwlng tegen de effecten van de tomeloze rationele werkethiek die, ook al in zijn tijd, is losgeraakt van haar protestantse wortels, in andere delen van zijn werk zijn waarschuwingen te lezen tegen de bedreigende aspecten van de bureaucratie, een ander facet van de rationalisering van onze cultuur.
Met deze mijns inziens ook in deze tijd nog actuele hartekreet liggen in ieder geval twee vragen op tafel die het waard zijn in het achterhoofd te houden bij de discussie over miJn beleid tot nu toe en over het toekomstige beleid voor de beleidsterreinen van Welzljn, Volksgezondheid en Cultuur. De eerste vraag is die naar de begrenzing van het overheidsoptreden. Er zijn altijd econoIllische en praktische grenzen aan het overheidshandelen. We zijn daar de afgelopen jaren hard tegenaan gelopen. Maar daamaast zijn er culturele begrenzingen. Met name in de zorg en cultuursector is het een voortdurend zooken naar het juiste evenwicht tussen het rationeIe regelkarakter van het overheidsoptr~en en het kwalitatieve karakter van goode zorg en kunst. (Kwalitatief in de zin van zich daadwerkelijk verzorgd voolen respectievelijk zich aangesproken voolen door het gesubsidieerde moois.) De twe~e vraag is die van de normen en waarden, de politiek-ethische rechtvaardiging van het beleid. Meedeinen op de golven van de politieke mode of met de trends in de samenleving is niet voldoende. Een politicus hoort meer te zljn dan een 'Fachmensch ohne Geist'. Een gastcoliege als dit - even weg van de hljgerige Haagse actualiteit die ooms bij declaratie Nederland lijkt te willen veranderen - is een goode gelegenheld om in zekere zin een balans op te maken: feltelijk (wat is er nu precies veranderd dankzij het 1
~
De tekst van dit hoofdstuk is de ingekorte versle van mijn lezing op 9 november 1988 in het kader van de lezingencyclus 'Verantwoordelijkheid'. Weber, 1981: 189.
------------------------ Text continues after this page ------------------------
This publication is made available in the context of the history of social work project. See www.historyofsocialwork.org It is our aim to respect authors’ and publishers’ copyright. Should you feel we violated those, please do get in touch with us.
Deze publicatie wordt beschikbaar gesteld in het kader van de canon sociaal werk. Zie www.canonsociaalwerk.eu Het is onze wens de rechten van auteurs en uitgevers te respecten. Mocht je denken dat we daarin iets fout doen, gelieve ons dan te contacteren. ------------------------ Tekst gaat verder na deze pagina ------------------------
114
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
beleid?) en politlek (wat is de politieke ratio achter het beleid en wat betekent Mn en ander voor de toekomst?). Ik wil beginnen met een paar opmerkingen over de samenhang tussen het algemene kabinetsbeleid en het beleid van het M1nisterie van WVC. Ik zal de priorlteit voor het creE!ren van werk ook vanuit WVC-optiek belicnten en enkele gegevens presenteren die betrekking hebben op het coliectieve respectievelijk particulier uitgavenpatroon in de WVC-hoek van de samenleving, en dat dan in een tijd waarin we met elkaar en z;o te z;ien niet z;onder succes bez;ig z;ijn aan het tot stand brengen van een meer gez;onde economische basis voor onz;e coliectieve voorz;ieningen. Daarna z;al lk iets z;eggen over het WVCbeleid z;elf. Aan de hand van vijf kernbegrippen zal ik mijn visie proberen voor het voetllcht te brengen: herstei van het prlmaat van de politiek, herverdeIing van verantwoordelijkheden, bevordering van de kwaliteit van het leven, het leggen van vloeren in de z;org en het niet te veel hooi op de york nemen aIs overheid. Ten slotte wil ik in dez;e inieidlng enkele lijnen naar de toekomst trekken. Immers, het jaar 1990 nadert en we moeten dus langzamerhand onz;e politieke wensen voor de jaren negentig gaan formuleren.
Genoeg van de staat?
115
Oog hebben voor de samenhang daarin betekent naar mijn gevoel niet dat een minister van WVC aIs het ware de oppositierol blnnen het kablnet moet spelen, maar weI dat hij ooms vanaf de bedoelde randen van de samenlevlng vragen moet stellen bij ontwikkellngen in andere sectoren dan de z;ijne of aIs daar aanleidlng toe is dat beleid van elders minstens z;o z;eer moet uitdragen In plaats van z;onder meer achter natuurlijke impulsen uit de eigen sector aan te lopeno Vandaag de dag ootekent dat mijns lnz;iens dat de mlnister van WVC niet in de eerste plaats vraagt om extra z;org, maar om prioriteit voor het creE!ren van werk. Dat verschaft mensen een plek In de samenlevlng, dus identiteit, het heeft een stimulerend effect op andere activiteiten en betekent een minder groot beroep op z;orgvoorz;ienlngen. 'Werk boven lnkomen' betekent dan: meer ruimte voor z;org aan die mensen die dez;e het meest drlngend nodig hebben, bijvoorbeeld diegenen die niet (meer) kunnen werken. Een derde samenhang heeft betrekklng op de lnhoud van het beleid; Nu er In z;ekere z;ln een betrekkelijke financiE!le rust ontstaat, is er ruimte voor veranderlngen en herstructurerlngen die niet mede het flnanciele motief a1& aanleidlng hebben. Het proces van herstructurering van de gez;ondheidswrg en de maatschappelijke dienstverlenlng is hiervan een goed voorbeeld.
1.1 WVC-beleid: samenhang met kabinetsbeleid 1.2 Aanspreken van de 'produktieve' vermogens is noodzakelijk
Ik beschouw het als winst van de poIltiek van de afgelopen jaren dat er In de );lOlitiek en in de samenleving een scherper besef is ontstaan van flnanciE!le en bestuurlijke samenhangen tussen de diverse aspecten van het overheidsbeleid. Een eerste samenhang ligt In de voorwaardelijke sfeer. De eerste vier jaren van de kablnetten Lubbers stonden In het teken van het flnancieel orde op zaken ccellen. Er ontstond een meer gez;onde economische basis. Dankz;ij dat fundament kan nu met grotere z;ekerheid over de toekomst van de WVCbegroting worden ges'proken. In het verlengde hiervan ligt de moge1ijkheid van flnanciE!le lntensiverlngen. Er wordt voigend jaar bez;ulnigd, overlgens In relatief bescheiden mate, maar er z;ijn ook extra gelden beschikbaar, bijvoorbeeid In de sfeer van de wrg voor bejaarden en gehandicapten. Een tweede samenhang is meer lnhoudelijk. Ult het Sociaal en Cultureel Rapport 1988 blijkt dat de gez;ondheidssituatie en meer aigemeen, de welz;ijnssltuatie van onder anderen werkloz;en en andere mensen die z;ijn aangewez;en op een ultkerlng In het aigemeen siechter is dan die van andere Nederlanders. Dez;e gegevens worden bevestlgd door onderz;oek van Spruit en Leeflang3 naar het verband tussen langdurige werkioosbeid en gewndheid. Dat OOtekent dus dat het creeren van werk en dus het voorz;ien In een redelljk lnkomen flnancieIe, fysieke en psychische schade ken voorkomen. Daarmee wordt dan meteen ook het beroep op alleriei z;orgvoordeningen minder sterk. Het M1n1sterie van WVC wordt weI eens beschouwd ais de afvaibak van ontwikkellngen en beleid In de samenlevlng en In sectoren van de overheid. 3
Spruit & Leeflang, 1988.
De prioriteit ligt mijns lnz;iens in de komende tijd dus vooral bij wer!( en daarmee samenhangende lnvesterlngen, nu ook meer door de overheid z;elf, bijvoorbeeld In het milieu en de lnfrastructuur, dit alies niet In het minst vanwege Europese ontwikkellngen. De meer gez;onde economische basis maakt dez;e prioriteiten mogelijk z;onder de rijksbegrotlng, lnclusief die van WVC, ai te z;eer met z;ware bez;ulniglngen te belasten. Vooral de produktieve vermogens van ons land moeten worden gemobiliseerd. Het lijkt immers In het algemeen beter dat het werk waar enigszins mogelijk door In plaats van voor mensen wordt gedaan. Ik vat 'produktieve vermogens' dan breed op; z;e hebOOn betrekklng op wat mensen aankunnen, In de betekenis van: flnanciele draagkracht, hoeveelheid vrije tijd, de mate van weldjn enz;ovoort. Het Sociaal en Cultureel Rapport 1988 verschaft in dit opzicht een verhelderend beeld. Er is een algemene verbetering van de levenssituatie. De twee uitersten z;ijn na 1983 niet verder uit elkaar komen te llggen. Er zijn geen grotere particlpatieverschillen ontstaan op de terreinen van media, vrije tijd en cultuur tussen hoge en lage inkomensgroepen. Ten slotte vertonen het niveau van bedrijvigheid in de vriJe tijd onder de bevolklng als geheel en de deeinamecljfers van de verschillende lnkomenscategorieen geen breukliJnen tijdens de afgelopen jaren. Dit 500rt gegevens geeft mijns lnziens aan dat de offers van de afgelopen jaren, hoewel pijnlijk, toch niet te groot zijn geweest. De prioriteit voor werk, lnvesteren en mobiliseren boven consumptievergrotlng lijkt in het aigemeen terecht. (Consumptie vat ik hier overigens op z;owel In de z;ln van consumptie betaald uit de eigen huishoud);lOrtemonnee aIs consumptie betaald via particulier gebruik van collectieve voorz;ieningen.) Nu realiseer ik me heel
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit gQed dat hier sprake is van macro-uitkomsten, die dus niet meer geven dan eenalgemeen beeld. Bovendien geldt wellicht voor bepaalde groepen en individuen, bijvoorbee1d langdurig werk10zen of alIeenstaande ouderen op het minimumniveau, dat. ze weliswaar een tijdiang de aansluiting bij de samenleving kunnen vasthouden maar dat dat op de langere tennijn moeilijk zal zijn. Ik zie dat alIemaal. De uitdaging voor de komende jaren za1 dan mijns inziens ook zijn het niveau en de richting van de colIectieve voorzieningen zo te richten, dat juist deze mensen een steun in de rug krijgen. Anderzijds OOtekent dat een meer geindividua1iseerde toetsing aan de vraag of, gezien het profijt, in bepaalde inkomensoverdrachten en voorzieningen ook niet anders dan collectief of collectief, maar dan voor een hogere prijs, voorzien kan worden. Ik kom daar straks op terug. 1.3 Collectieve en particuliere bestedingen Hoog collectief voorzieniftgenniveau. We veroorloven ons intussen een relatief
(dat wil zeggen; in vergelijking met het buiteniand) goed en hoog colIectief voorzieningenpatroon. Het is goed om daarbij stU te staan. Een a10m gehoord verwijt aan het adres van het kabinet is immers dat a. het kabinet in hoog tempo het brede scala van voorzieningen zou afbreken; b. er voor prive-bestedingen steeds minder vrij te besteden zou overblijven. Ik wil iets zeggen over de vermeende afbraak van voorzieningen en ons gezamenlijk consumptiepatroon. Ik doe dat vooraisnog in de vorm van constateringen. De concIusies die daaraan wellicht te verbinden zijn, komen verderop aan de orde. Laat ik OOginnen met het voorzieningenniveau. Het beeld dat oprijst uit de gegevens is er Mn van stabilisatie, ooms een lichte groei en ooms een lichte da1ing. 4 Van afbraak is dus geen sprake. Eerder kunnen we zeggen dat aan de enorme groei van de jaren voor 1982 een einde is gekomen, maar de totaa1bedragen in de sectorzorg zijn alIes bijeen in de periode Lubbers intussen toch gestegen van f 38,1 miljard in 1982 naar f 45,2 miljard in 1989. UitgedrUkt a1s percentage van het Bruto Nationaal Produkt dalen de kosten van 10,3% in 1982 tot 9,7% in 1989. - Aan de zorg in totaal geven we per persoon per jaar f 3.045 gulden uit. In 1982 was dat f 2.669 (in lopende prijzen). In constante prijzen is dit f 2.990 in 1989 tegen f 2.950 in 1982; een stijging met slechts 0,2% per jaar. - Voor gehandicapten is het niveau van de zorg in guldens gestegen sinds 1982: f 2.882 miljoen 1982, f 3.665 miljoen 1989. - Voor ouderen ziet het OOe1d er ais voIgt uit: geld: 1982: f 7.246 miljoen, 1989: f 8.489 miljoen. OOdden: 1982: 144.428, 1987: 146.200 (bejaardenoorden); 1982: 47.828, 1987: 49.974 (verp1eegtehuizen).
Genoeg van de staat?
arbeidsp1aatsen: 1982: 51.752, 1986: 53.005 (OOjaardenoorden; fullt~e equivalenten); 1982: 48.856, 1987: 56.955 (verp1eegtehulzen; idem). -
Financieel overzicht zorg 1989, TK 1988-1989, 20848, nrs 1-2.
Jeugdhulpverlening:
geld: 1982: f 689 miljoen, 1987: f 747 mi1joen. hulpverleningsplaatsen: 1982: 13.238, 1987: 12.190. arOOidsp1aatsen: 1982: 8.901, 1987: 8.839. Zien we dus bij de gehandicapten en ouderen hier en daar zelfs forse grooi, bij de jeugdhulpverlening zlen we een lichte daling. Van afbraak is geen sprake. Ook het onderzoek van het SCP naar het functioneren van sectoren, 00streken door de We1zijnswet5, schetst zeker geen ooeld van afbraak en gaten in het voorzieningenpatroon. Gemeenten blijken gevoelige sectoren als emancipatie en culturele minderheden bij hun vergrote be1eidsvrijheid tot op dit moment in hun prioriteitstelling te ontzien. Dat geeft vertrouwen voor wat er na 1 januari 1989 gaat gebeuren als mijn voorstelIen tot wijziging van de Welzijnswet ook op dit punt worden gevo1gd. Nu realiseer ik me heel good dat cijfers over voorzieningen op zichzelf niet alles zeggen. Gegevens over demografische ontwikkeling, hulpOOhoofte etcetera horel1 erbij. Toch ste1 ik voorlopig vast dat het ontbreken van duidelijke breuken in de uitgavenontwikke1ing een indicatie is van een voorzieningenniveau op een hoog en dus acceptabe1 peil. Particuliere bestedingen stiJgen. Als we deze cijfers nu eens afzetten tegen
alIerlei consumptiecijfers, dan kunnen we iets gefundeerder de verwijten aan het adres van het kabinet beoorde1en. - Uit gegevens van het CBS6 blijkt dat de Nederlandse huishoudens in 1987 gemiddeld f 6.898 per jaar aan media en ontspanning uitgaven. Uit het SCP 19887 blijkt dat de uitgaven voor apparaten etcetera voor ontwikkeling en ontspanning sinds 1980, geindexeerd, zijn gestegen van 100 tot 105 in 1986. - Nederland heeft nog steeds het hoogste percentage vakantiegangers van de EG. De deeInamepercentages van hogere en 1agere inkomensgroopen liggen sinds 1982 iets verder uit eikaar, voornamelijk door de luxere vakanties van de meer draagkrachtigen. 8 - De verkoop van platen en cd's stijgt sinds 1986, voornamelijk door de opkomst van de cd. 9
5 6
7 8
4
117
9
SCP, 1988a. Berekend met OOhulp van Centraal Bureau voor de Statistiek, Nationale Rekeningen 1986 en 1987, zie bijlage 2. SCP, 1988b: 226, tabel 8.5. Idem: 226, tabe1 8.6. Idem: 228, tabel 8.7.
o
118
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
- Per jaargeeft een huishouden f 1.770 uit aan personenauto's, afgezien van ~at de zaak respectievelijk de fiscus daaraan bijdraagt; geindexeerd zijn de tot/ille bestedingen gestegen van 100 in 1980 tot 182 in 1987,l0 - In 1987 gaf een huishouden f 824 uit aan alcoholhoudende dranken; geindexeerd zijn de totale bestedingen gestegen van 100 in 1980 tot 117 in 1987.11 - Ter vergelijking: aan medische diensten werd in 1987 per huishouden f 5.617 uitgegeven. 12 Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat het onjuist is te beweren dat er, gemiddeld genomen, minder vrij zou zljn te besteden. WeI is het natuurlijk de vraag of iedereen daarvan evenveel proflteert. De besch1kbare gegevens wljzen erop dat vooralsnog de meer draagkrachtlgen profiteren. Berekeningen van het CBS van de prljsindexcijfers wljzen erop dat mensen boven de ziekenfondsgrens procentueel meer van hun inkomen besteden aan aUerlei particuliere uitgaven (cosmetica, reizen, hobby's etcetera) dan mensen beneden die grens, terwijl voor allerlei collectief betaalde kosten de lagere groepen percentueel meer besteden (medische zorg, huur).13 Ben voorzichtige conclusle die men misschien evenzeer aan deze cijfers zou mogen verbinden is, dat het begrip eerste levensbehoefte (bljvoorbeeld in termen van medische zorg) Iangzaam maar zeker aan verandering onderhevig is als men die uitgaven vergelijkt met tenminste het totaal aan andere aUedaagse uitgaven. Gegeven het feit dat medische en maatschappelijke zorg in niet geringe mate een gemeenscnappelijke last is, mag misschien de vraag worden gesteld of uit een oogpunt van verdeling tussen collectieve respectievelljk prlv~-uitgaven een nadere bezinning (gelet op deze onderlinge vergelijking) niet op zijn pIaats zou zljn. Verder zou voor bepaalde inkomensgroepen, gezien hun grotere bestedingsvrijheid en gezien hun mogelljkheden om relatief minder van hun geld aan echte eerste levensbehoeften ais zorg en huur en dergelljke te besteden, het profijt van de overheid nader onder de loupe kunnen worden genomen. Na herhaalde signalementen van het SCP over het profljt van de overheid kunnen we dunkt mij niet !anger om dit vraagstuk heen. Deze vraag klemt te meer, omdat er weer wat financi~le ruimte gaat ontstaan dankz1j de economische groei. 1.4 Noodzaak van een diepere legitimatie van het beleid
De omstreden keuzes van het kabinet Hjken verdedigbaar waar zlj hebben geleid tot hernieuwde economische groel met bljbehorende werkgelegenheld. Bovendien kunnen we, uitzonderingen daargelaten, constateren dat velen 10 Zie noot 5. 11 Zle noot 5. 12 Zie noot 5. 13 Haagsche Courant, 3 november 1988.
Genoeg van de staat?
119
profijt van de overheld hebben, bij tegelljk voor velen ruime mogelljkheden voor particullere bestedingen in de sfeer van een in de loop der jaren steeds ruimer opgevat begrip eerste levensbehoefte. De spanning die dit oproept bij de achterblljvenden is evident. Daardoor realiseer ik me dat het beieid een nog diepere legitimatie behoeft, met name bij degenen die in het door WVC gesubsidieerde circuit werkzaam zijn dan weI daarvan rechtstreeks afhankelljk zijn. Zij staan hier en daar voor problemen van een grote werkdruk, een verminderde populariteit van het werken in deze sector en wachtlljsten bljvoorbeeld. De onontkoombare kioof tussen macro- en microniveau, tussen Den Haag en het land, en mijn stelling dat 'meer van hetzelfde' in budgettaire zin niet de enige oploSSing is voor dit alles, noch op macro- noch op microniveau, ontslaat ons allen, dat wi! zeggen zowel burgers als instellingen als ook overheden, intussen niet van de plicnt om gezamenlijk te zoeken naar een brug over die kloof. Ik zal na deze probleemstelling nader ingaan op mijn POlitieke stellingnames op dit PUl1t en daarblj ook enkele suggesties doen voor de meer concrete aanpak in de komende jaren. Ik stap dus over op mijn tweede thema en hoop met een nadere uitwerking van het begrip 'verantwoordelijke samenleving' een bijdrage te kunnen leveren aan een diepere legitimatie van het beleid gericht op het geleldelijk spreiden van verantwoordelljkheden over burgers, instellingen en overheden.
r;.
Polltieke visle: verantwoordelijke samenleving
2.1 Primaat van de politiek Overheid beperkt in haar mogelijkheden. Allereerst is dan de vlsle op de overheld aan de orde. Het gaat niet om een keuze voor of tegen de overheld. Beslissend lijkt in de huidige omstandigheden vaak de budgettaire omvang van de overheld en, breder, de collectieve sector, en minder de vraag wat de overheld doet dan weI moet doen en welke van de beoogde effecten zij daarmee werkelljk bereikt. Het doen en laten lijkt steeds meer een zaak van verstandig, rationeel besturen te worden en steeds minder lets dat gebaseerd is op beeiden van de ldeale maatschapplj. Ben door de toegenomen complexiteft noodzakelijkerwljs wat grotere technocratische inslag van beleid mag echter nlet worden uitgespeeld tegen een evenzeer noodzakelljke toetsing op P011tieke waarden en normen. Ben wat meer instrumentele discussie mag niet worden aangezien voor het laten varen van P011tieke idealen. Het is begrijpe11jk dat dat gebeurt wanneer er een beweging is naar een zekere consensUS random de vierkante millimeters van koopkracht of financieringstekort, maar vaar de herkenbaarheid en legitimatie van het beleid butten Den Haag zit in zo'n ontwikkeling toch een zeker risico. Ben wat meer normatief of althans met meer nadruk inhoudelijk beargumenteerd keuzegedrag zou weI eens aangewezen kunnen zijn op onze weg door de jaren negentig. Langzamerhand wordt de opvatting breed gedeeld dat de overheid beperkt is in haar mogelljkheden. Ze gaat, gedwongen door de aard van haar instru-
120
Verantwoordelijkheid: retoriek en reaIiteit
mentarium, uit van een abstract beeld van de werkelijkheid, waardoor die werkelijkheid hasr weI eens door de vingers glipt. Ze heeft 80ms een monopoliePQSitie, waar de kwaliteit van de die08tveriening meer gediend zou zijn met concurrerende prikkeIs. Het profijt Is Diet altijd eerlijk verdeeld; sterker nog: velen venaf net boven het minimumniveau gebruiken de voorzieningen, bijvoorbeeld op het terrein van hUlsvesting en onderwijs, minste08 zoveel aIs degenen op dat minimumniveau. En meer van hetzelfde leidt na een bepaald punt tot onbedoelde effecten. (Heeft bij voorbeeld de WAO-wetgever destijds gedaeht aan zovelen die structureel gebruik maken van de WAO?) Op WVe-terrein heeft AchterhuIs zijn bekende bijdragen geleverd in de dlscussie over afnemende legitlmatie van sterk geprofessionaliseerde verzorgingsarrangementen. 14 En Zijderveld sprak, mede in dat verband, van een erosie van het middenveld, van het lnstitutionele netwerk dus. IS Bestuurskundigen sloten zich bij dit 800rt waarnemeningen aan en het recente jaarboek van Deleid 8: Maatschappijl6 spreekt over de veranderende balans tussen staat en sameDieving. Er ontstaat meer en meer ook buiten partijpolitieke kring discussie over de vraag of we op 80mmige terreinen Diet genoeg van de staat hebben en of de overheid Diet ook het recht heeft om burgers en or-ganlsaties te wijzen op hun elgen verantwoordelijkheid naast die van het collectief. Pit alles past bij een tijdgeest die genoeg heeft van polarlsatie en die de luxe van een relatieve welvaart en maatschappelijke stabiliteit breder verdeeld wll zien, in banen en dat dan in een schoner en toegankelijker milieu. Pe gezamenl1jke prioriteitstell1ng voor investeringen en werk tijde08 de laatste algemene politieke beschouwingen wijst daarop. Met het meer in zicht komen van de nadelen van overconsumptie, zeker in een klein en vol land, behoeft dat 008 ook niet echt te verbazen. En een zekere vrees dat we achterop zouden kunnen raken bij Midden- en Zuid-Europa doet dan misschien de rest om de prioriteiten voor investeringen in transport, milieu, werk en scholing velllg te stellen. Interessant Is daarbij evenzeer dat er een zekere overeenstemming lijkt te ontstaan over het recht van de politiek en van de overheid om burgers en organlsaties te wijzen op hun elgen verantwoordelijkheid naast die van het collectief.
GOlitieke verantwoordelijkheid, geen moralisme. Vaak zijn mijn opvattingen over dit onderwerp bekritIseerd. Er waren er weI die meenden dat ik vanuit een muf moralisme burgers een bepaald gedrag zou willen voorschrijven. Pat is Diet waar. WeI heb ik willen wijzen op de politieke en maatschappelijke gevolgen van bepaaide gedragingen. Men kan niet bijvoorbeeld de medische consumptie steeds verder willen laten toenemen en vervolgens tegelijkertijd de hoge belasting en premiedruk willen ontlopen. In d6ze zin heeft de poUtiek een morele verantwoordelljkheid. Ik ben niet de enige die dat zo ziet. Als PvdA-vice-fractievoorzitter Meijer in het Parool van 6 oktober 1988 vaststelt dat de 80lldariteit Is verbureaucratiseerd en 'het verband tussen 14 15
Achterhuis, z.j. Adriaansens 8: Zijderveld, 1981. KreukeIs 8: Simonis (red.), 1988.
Genoeg van de staat?
121
rechten en plichten, tussen offer en verantwoordelijkheid is doorgeknipt' en hij om die reden de tijd rijp acht voor een moreel appel, dan herken ik in die uitspraken een medestander. Pit alles heeft niets met moraIisme in de zin van zedenprekerij te maken. Het heeft weI te maken met een herstel van het politieke primaat. Nu Diet vanuit het maakbaarheidsideaal van de jaren zeventlg, maar vanuit de noodzaak belangen vanuit een niet louter rekenkundig herkenbaar politiek concept tegen elkaar af te wegen. Enerzijds voorkomt dit dat de emancipatie van het deelbelang, een logische ontwikkel1ng in een zich ontplooiende samenleving, schadelijke effecten krijgt. Anderzijds voorkomt het een overbelasting van de rechter, die bij zijn toets van zorgvuldige procedures en verkregen rechten hoe langer hoe meer de legitimiteitsvraag van het overheidshandelen naar zich toetrekt, zonder intussen de als maar procederende burger, democratisch gecontroleerd, wetgevend of budgetterend van dienst te kunnen zijn in onze nog steeds grondwettelijk geldende verdeling der staatsmachten. Kortom: geen moraIisme, maar een versterking van de rechtsstaat om een rechtersstaat te voorkome~
r;.z
Een andere verantwoordeliJkheidsverdeling
Een tweede Ujn, die dunkt mij 10g1sch uit het voorgaande voortvloeit, is het zichtbaar maken van verantwoordeUjkheden. Lusten en lasten, oorzaak en gevolg moeten sterker aan eikaar worden gekoppeld. 'Wij zien een groeiende noodzaak individu en gemeenschap op hun respectievelijke verantwoordelijkheden aan te spreken Q7 , ZO lees ik in het rapport Dewogen beweging van de PvdA. In 80lidariteit zit een element van wederkerigheid. Pe overheid moet die stimuleren, want die Is er vaak Diet vanzelf. Ik wijs bijvoorbeeld op onze beslissingen inzake meer 80lidariteit in de gezondheidsverzekeringen. Met Schuyt zie ik de noodzaak van een zekere dwang tot deugdzaamheid.18 Voor ouderen dan ik, zoaIs voor collega Pe Koning, liggen de voorbeelden vanuit hun ervaring bij wijze van sprakeR voor het oprapen. Penk maar eens aan de nu door hem niet zonder reden in gang gezette dlscussie over 80lidariteit van die ouderen welke een zodanig goede pensloenvoorziening hebben dat hun appeltje voor de dorst best mag worden aangesproken voordat de gemeenSchapszorg toeslaat. Het zichtbaar maken en bevorderen van elgen verantwoordelijkheden heeft de afgelopen jaren geleid tot diverse vormen van overdracht en verzelfstandiging en het bevorderen van eigen bijdragen om de kosten te dekken. Ik dank bijvoorbeeld aan de invoering van de mogelijkheid om jeugdigen te laten betalen voor het lenen van bibliotheekboeken en aan de speclalIstenverwijskaart. Andere voorbeelden zijn de stichting Nationaal Restauratiefonds, het Commissarlaat voor de Media, de privatisering van het Bijzonder Jeugdwerk, 17 18
Bewogen beweging, 1988: 30. Zie de bijdrage van Schuyt in deze bundel.
122
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
de ingevoerde budgetsystemen en de toenemende sponsoring van de culturele sector door het bedrijfsleven. Doorgaan op deze lijn za1 mijns inziens betekenen dat bij de departementen in de jaren negentig aan een verdere verkleining van het overheidsapparaat niet valt te ontkomen. In het aigemeen is het een goede lijn om de bestuurlijke en financi~le verantwoordelijkheld daar te leggen waar ook de uitvoering van beleid plaatsvindt. Binnenkort zal in de Tweede Kamer worden gesproken over de vervroegde overhevellng van de gelden van de welzijnswet. Ik ben van mening, daaringesterkt door de genoemde SCP-rapportage, dat koudwatervrees daarblj niet op zijn plaats is. Verantwoordelijkheden zichtbaar maken betekent soms ook verantwoordelijkheden afstaan. Op een breed terrein (ouderenzorg, sociaal-cuItureel werk, beeldende kunst, etcetera) doe ik dat en za1 ik dat doen. Soms heb ik daarbij een meer voorwaardenscheppende rol. Een voorbeeld is bet wetsvoorstel Democratisch Functloneren ZorgInstellingen, waarbij het kabinet heeft gekozen voor een veel bescheldener opzet dan die van zijn voorgangers. Ai te grote pretenties zouden leiden tot een papleren demoeratie voor vooral geletterden ten koste van andere vaak meer effectieve vormen van inzet. Als ik deze lijn doortrek naar de toekomst, zie ik een noodzaak de positie van de gebruiker te versterken. Geelhoed19 heeft er onlangs op gewezen dat de geringe aandacht die er altijd is geweest voor de gebruiker mede heeft geleid tot de gedachte dat zorg en welzijn 'soft' waren, alsof de pati~nt/ cli~t sIechts een object van zorg is. Gelukkig komt daarin langzamerhand verandering. De toenemende organisatiegraad van gebruikers en de discussies binnen de gezondheidszorg over behandelingscontracten bijvoorbeeld wijzen erOP dat de gebruiker mondiger wordt. Binnen het toekomstige systeem van de zorg zal zijn positie sterker zijn, onder andere door een grotere keuzevrijheid. Op korte termijn leveren de staatssecretarfs en ik hieraan een bijdrage door de subsidies voor patl~nten- en consumentenorganisaties te verhogen'j
Z.3 KlOaliteit van het bestaan BeperRingen door het regel'karakter van het overheidsoptreden. KwaUtelt is op vele manieren te defini~ren. De overheid heeft vele kwaliteitsvoorschriften, wanneer het gaat om opleiding, behandelingsvoorschriften, velligheidseisen enzovoort. Het is goed dat die voorschriften er zljn. Het stokt echter wanneer de echte kwaliteit van het leven in het geding is. Met het toenemen van de rechtszekerheld en rechtsgelijkheld werd de burger ook steeds meer tel- en verzorgingseenheid in plaats van, enigszins pathetisch gezegd, mens. De Swaan ziet in deze spanning tussen wat Schuyt zou noemen het analoge karakter van het gewone leven en het digitale karakter van elk overhelds19
Geelhoed, 1988.
Genoeg van de staat?
123
optreden de oorzaak van, ik clteer, 'een onmogelijkheid tot blijvende legitimiteit (... ) (van het staatsoptreden): de staat is geen persoon, hij kan ook niet zorgen; mensen binnen een gegeneraliseerde verafhankelijkingskring kunnen de arrangementen vormen om te zorgen dat ze voor eikaar zorgen'.20 De staat is weliswaar de personificatie van de toegenomen afhankelijkheid van steeds meer mensen van elkaar, maar hij is geen persoon, hij kan ook niet zorgen. Dit alies geeft nog eens aan hoe belangrijk zaken als zingeving, 'erbij horen' zijn. Gelulddg is er een zekere herwaardering te beSPeuren van de behoefte aan nadere normen en waarden die kunnen dienen als beoordelingskader voor menselijk handelen. Het zou mij niet verbazen en ik zou het zelfs toejuichen als er herwaardering komt van de werkelijke vragen waar het in het leven om draait (•••): ons consumptiepatroon, ons gezondheidsgedrag, onze opvattlngen over mijn en dijn, de manier waarop wij met onze naasten concreet omgaan, ons plichtsbesef. Kortom: door het regeikarakter van het overheidsoptreden blijven vele aspecten van het leven buiten beeld. Tach zijn juist die aSPecten van belang voor een zinvol leven. Normatief geladen zaken als trouw, inzet, loyalitelt, echte aandacht, de ontmoeting van mens tot mens: de overheid heeft er geen dIrecte greep op, en dat is maar good ook. Sterker nog, er is in onze in de Grondwet neergelegde pluralistische maatschappij-opvatting zelfs een zekere huiver voor bestuurders die appelleren aan voor sommigen enge dingen als normbesef. Maar kan hier aigehele afstandeUjkheid van een opini~rende overheid, zeker als de negatieve gevolgen daarvan als het ware voor het oprapen liggen, dan niet leiden tot te grote onverplichtendheid elders, namelIjk in de verschlllende maatschappelijke verbanden waar een verkeerde echo van dit nauwelijks meer te horen overheidsgeluld zou opklinken in de vorm van een evenzeer minder elkaar verplichtend en waar nodig corrigerend gedrag? Toenemende aandacht voor kwaltteit in de hulpverlening. Mijns inziens moet de overheid weI degelIjk een beroep doen op in de samenleving aanwezige bereidheid en potentleel. De kwaliteit van de hulpverlenlng zou er mogelijk ook bij gebaat zijn. Zie ik het goed, dan is er juist voor de kwalitatieve kant van het leven de laatste tijd meer aandacht. Daar hoeven we niet verheven over te doen; het gaat vaak om alledaagse dingen. En we moeten natuurlijk ook niet doen alsof werken en zlngeving een panacee voor aIle kwalen zouden zijn. Maar het lIjkt me weI goed signalen hierover op te pakken en waar nodig te versterken. Zo is er in het soclaal-cultureel werk een toenemende aandacht waarneembaar voor zaken die juist voor zWakke groepen van belang zijn, zoals werk, de werksltuatie en scholing. Ook richt men zljn aandacht op zaken die voor ledereen relevant zljn, zoals velligheid. Verder richt men zich hoe langer hoe meer op concrete problemen van SPecifieke groepen, zoals jongeren, minderheden, woonwagenbewoners, bejaarden. Een andere tendens is de toenemende aandacht voor zaken als identiteit, normativiteit en verantwoordelijkheid. Het Welziinsweekblad van 21 oktober 1988 bericht over de zogenaamde Stichting autonome projecten, die opvang
20 De Swaan, 1986: 50.
124
Vel'antwool'delijkheid: retodek en l'ealiteit
Qiedtvanuit de gedachte dat huipvel'1enen niet a1 te zeer gescheiden moet \V01"denvansamenleven.21 Volgens e6n van de initiatiefneemsters schiet de steecisiwetenschappalijker aanpak van de 'gewone' hulpvel'1ening te kort. 'Eigenschappen als tl'ouw,solidariteit en vel'antwoordelijkheid passen niet in demethodtak', zegt zlj. In
21 WeWjnsweekblad, 1988, nr 42: 10-13. Tijdschrift 1'001' de Sociale Sector, 1988, nr 10: 12-13. 23 flinancieel overzicht zorg 1989, TK 1988-1989, 20848, nrs 1-2. 24 SCP, 1988b: 45. 22
Genoeg van de staat?
125
om, met het verkorten van de arbeidstijd en het verlagen van de pensioengerechtigde leeftijd, zich in te zetten voor Zijn eigen en andermans weI en wee. De famiUe, de SPOrtc}ub, de vakvereniging, het buurtcomltll en wat dies meer zij, hebben ailemaal wein1g van doen met het spreekwoordelijke pannetje soep van de rijke weduwe. Het gaat er vaak hard aan toe, je moet geschoold zijn en raakt geschoold, je wordt aangeSPl'oken op idealen en je vormt ze zo, het vel'Plicht inderdaad maar je krljgt er ook wat voor terug. Mensen zelf ervaren zo hun ontplooiingsmogelijkheden, de samenleving als geheel profiteert daarvan. 2.4 Vloeren in de zorg Het waarborgen van vloeren een overheidstaak. Daarmee kom ik op de vierde lijn in dit deel van m.tjn betOOg. De overheid moet vloeren in de ZOl'g waarborgen. De samemeving heeft grote mogelijkheden voor onderlinge zorg. Het vele onderzoek dat de afgelopen jaren is gedaan, wijst erop dat de verantwoordelijke samen1eving In zeer veel gevallen gelukkig al bestaat en altijd al heeft bestaan. Voor de overheid is de vraag relevant in hoeverre de regelgeving dit belemmert of juist stimuleert. Waar de samenleving te kort sc1liet moet de overheid een vangnet waarbol'gen. Het onderzoek van Regioplan naar armoede in Nederland maakte nog eens schl'ijnend duidelijk hoe moeilijk dat aileen al is. 25 Veel bejaarden blljken geen gebruik te maken van de eenmalige Uitkering, omdat ze zich ervoor schamen. Dit ene voorbeeld maakt duidelijk voor welke dilemma's de overheid staat als ze vloeren in de zorg wU waarborgen. Extl'a regels om deze mensen aisnog te bereiken helpen waarschijnlijk niet. Het is waarschijnlijk betel' om de regelgeving te vereenvoudigen. Dat geldt te meer gezien het feit dat de regelgeving de mensen op het min1mumniveau blijkt te isoleren, aldus het onderzoek. Voor een globalere regelgeving zijn ook andere redenen aan te voeren. Maatschappelijke ontwikkelIngen zoais individualisering, grotere zelfstandigheid en toenemende mondigheid leiden ertoe, aldus Schuivende panelen, dat '''de politiek" nlet "aan de samenlevIng vorm geeft" (zoals wij graag denken)' .25 Ais dat zo is, dan verdient de ook op het wvC-terreIn ingezette lijn van deregulering (denk aan de welzijnswet), de meer geconcentreerde aandacht voor de echt zwakke groepen, de prlorlteit van het uitvoerende werk boven koepels, coOrdinatiefuncties en in het algemeen het tegengaan van overbestaffing, ondersteuning. Bestuurlijke vormgeving van 'v1oeren in de zorg'. Deze drie elementen (deregulering, selectie en prioritelt) en het principe van 'bottom up' In plaats van 'top down' vormen samen de uitwel'king van de gedachte van vloeren. Ik zal elk van die elementen kort toelic1lten. 25 25
Regioplan, 1988. Schuivende pane1en. 1987: 57.
126
VerantwoordeIijkheid: retoriek en realiteit
DereguleTing. Uit het zojuist geciteerde rapport van Regioplan wordt duideUjk dat voor bepaalde groepen uit de grote groep minima de koopkracht op een heel onvoorspelbare manier fluctueert. De oorzaak: cumuiatie van niet op elkaar afgestemde regelingen. SoortgeIijke problemen doen zich voor bij het beleid met betrekking tot jongvolwassenen, zoals blijkt uit een recent SCP-advles.27 Over de gemeentelijke sociale diensten zouden in dit verband ook Interessante opmerkingen te maken zijn, ook naar de toekomst toe, bijvoorbeeld over de vraag of binnen gefixeerde bUdgettaire grenzen een deel van de middelen met kan worden ingezet voor fondsen om langdurig werklozen aan werk te helpen. Of over de vraag of een grotere mate van individuele toepassing van regelingen met meer volgens de oorspronkelljke bedoelingen van de Algemene Bijstandswet (ABW) zou zijn. Zo'n individualisering lljkt trouwens ook te passen bij het huidige tijdsbeeld. Ik moet daarover echter voorzichtig zijn: het is mijn terrein niet; bovendien is de verhouding tussen uitkeringen en het zorgcircuit moeilijker te doorgronden (heiaas zeg lk erbij) sinds de uitvoering van de ABW van WVC naar Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gegaan. Selectie en prioriteiten. De algemene gedachte hierachter is dat juist de zwakken effectiever kunnen worden geholpen als er met betrekking tot overige groepen wat selectiever wordt gehandeld. Ik ben van mening dat we de durf moeten opbrengen om een zekere weging te maken van wat grote en minder grote problemen zijn. Niet iedereen is immers bijzonder of achtergesteld. Dat kan betekenen dat we verschillende personen en groepen, lettend op hun individuele of gezamenlljke draagkracht, meer dan we tot nu toe gedaan hebben zouden moeten aanspreken op hun ook financi~le verantwoordeIijkheid. Ik kom daar straks op terug. Nu al wil lk daarbij stellen dat het mijns inziens dan om meer gaat dan afwegingen tussen bijvoorbeeld de tot voor kort heilige madonna van de contributie-vrijdom voor de jeugd in bibllotheken enerzijds en anderzijds het in de prive-sfeer neertellen van heel wat meer dan 1 a 2 kwartjes voor de echte Madonna tijdens een Iive-optreden in welk stadion dan ook. Willen we van allerlei voorzieningen vooral de zwaksten iaten profiteren (dit alles nu afgezien van het probleem hoe dit begrip 'zwak' te defini~ren), dan vereist dit naar mijn mening een scherpere controle op gebrulk, verwijzingen en registratie (bijvoorbeeld via het SOFI-nummer), ook als middel voor effectiviteitscontrole, en welllcht in een aantal gevallen ook strlktere, wettelijk vastgelegde, meer lnhoudeIijke normen. Dit laatste dan in afwijking van nu meer en meer procedureel getinte wetgeving waarin slechts globale competenties worden toebedeeld (men leze er het jaarversiag van de commissie-Hirsch Ballin over gebrulk en inzet van het wetgevingsinstrumentarium maar op na). Daarmee raak lk opnieuw het tere punt van het profijt van de overheid. Ik ben van mening dat we ons met elkaar moeten afvragen of het niet tijd wordt bestuurIijke consequenties te verbinden aan het gegeven dat bepaalde aftrekposten en subsidies met altijd te oorspronkelijk bestemder plaatse terecht komen. Laat lk een paar voorbeelden noemen. Uit het recente SER-advies met betrekking tot het sociaal-economisch beleid 1988-1992 bIijkt dat over 27
SCP, 1988c: 15.
Genoeg van de staat?
127
het algemeen de hogere inkomensgroepen meer profiteren van de aftrekposten dan de iagere inkomensgroepen.:Ill Met betrekking tot de subsidies blijken
voorzieningen al5 gezinsverzorging, kruiswerk en individuele huursubsidie vooral bij de !agere inkomensgroepen terecht te komen. Andere voorzieningen echter zijn ofweI vrijwel geIijk over de groepen verdeeld (openbaar vervoer, algemene geesteIijke gezondheidszorg, aigemeen maatschappeIijk werk en objectsubsidies in de sfeer van de voikshuisvesting), ofweI ze komen vooral aan de hogere inkomensgroepen ten goede (onderwijs 18..., openbare bibllotheken en musea bijvoorbeeld). In een aanta! gevallen (objectsubsidies, onderwijs) komt het profijt kenneIijk bij mensen terecht die op dat moment of iater best meer zelf zouden kunnen betalen. De vraag rijst dus of we met die wetenschap een voorzieningenniveau in stand moeten houden dat leidt tot een zodanig hoog beiastingen premieniveau dat er veel geld 'rondgepompt' wordt en er een grijs en zwart circuit is van ruwweg geschat 20 tot 40 miljard. 29 In de sociale wetgeving lopen we evenzeer tegen een probleem aan. Worden bepaalde mensen al5 het ware er niet toe verlokt 'zwak' te zijn, die het eigenlijk met zijn en ook met willen zijn? Nederland heeft, zo blijkt uit de Financiiile nota sociale zekerheUJ.30, een reiatlef hoog mveau van uitgaven voor ziekte- en arbeidsongeschlktheidsregelingen. Hier doet zicl:1 dus de vraag voor of de oorzaak daarvan, naast een gebrek aan werk, niet ook zou kunnen liggen in een beroep op deze regelingen door mensen op wie de wetgeving in oorsprong met of althans met voor zo lange duur van toepassing is. In ieder geval blijkt in het zorgcircuit nogal eens dat wie eenmaal bijvoorbeeld van de Ziektewet of de WAO gebruik maakt, gemakkelijk als het ware in een neerwaartse zorgspiraal terecht komt. Als bij een aantal voorzieningen het volume voor een deel bepaald zou worden door mensen, voor wie ze in oorsprong niet bedoeld zijn, rijst dan met de vraag of hierin niet nog een argument te vinden is voor een meer geindividualiseerde aanPak, waarbij een hogere drempel aan de toegangspoort helpt een bescheidener beroep op de gemeenschap te doen, opdat de allerzwakste groep, namelijk die welke we weI aanduiden al5 de vierde wereld, met de huilende derde blijft? 'Bottom up' in plaats van 'top down'. Dat houdt, zoal5 gezegd, een voorkeur in voor uitvoerend werk. Maar dan moet dat uitvoerend werk weI nauwkeurig worden bekeken - bijvoorbeeld op verdere substitutiemogelijkheden -, en op doelmatigheid. Na de herstructurering van de koepel5 in welzijnsland komt er een analoge doorlichting van het gezondheidsveld. Maar laat lk voor een concreter voorbeeld nu eens de bejaardenoorden nemen' Een verzorgingsplaats kost daar, op jaarbasis, ruim 30.000 gulden (idem in een verpleegtehuis: ruim 73.000).31 Hier en daar zijn kiachten te horen. Geen vrijheid, afhankelijkheid van de door :Ill SER, 1988. Zie bijvoorbeeld De KalIl, 1988.
29
30 Financiiile nota sociale ze'kerheid 1989, TK 1988-1989, 20805, nrs 1-2. 31 Financieel overzicht zorg 1989, TK 1988-1989, 20848, nrs 1-2.
-----""""l~---------
128
Verantwoordelljkheid; retoriek en realiteit
de verzorgers gekozen tijdschema's, onpersoonlljke en te kortdurende behandeling etcetera. En dit terwijl er Mn personeelslid in de verzorgende sfeer op nog geen vijf ouderen aanwezig is in de bejaardenoorden en ru1m Mn op lllm in de verpleegtehuizen. Stel nu dat we het zouden omkeren: de oudere zoo, via de beschikking over een met de kosten corresponderende som geld, zelf - priv6 - !runnen bepalen wat hij/zij wilde aan zorg. Dan zouden dit scort problemen toch voor althans een aanta! minder verzorgingsafhankelijken kunnen worden opgelost? Bovendien zouden de nu steeds stijgende kosten beter in de hand kunnen worden gehouden, want het zou miJ met verbazen als sommigen toch weI kans zouden zien voor minder dan de genoemde f 30.000 respectievelijk f 73.000 zich van een goed verzorgingsarrangement te voorzien. Er ontstaat dan immers een zekere concurrentle aan de aanbodkant, bijvoorbeeld omdat de verzekeraar gaat zeggen dat door hem betaalde thuisverpleging net zo goed kan als ziekenhuisverplegIng. En aan de vraagkant kan deze ontwikkeling niet alleen voor kostenmatiging zorgen maar ook voor grotere maatschappelijke integratie daar,waar nu vaak eenzaamheid bestaat. Bij een verschuiving van verantwoordelljkheden hoort overigens ook een grotere vrijheid voor instellingen. En dan niet alleen meer vrijheid om te schuiven tussen mensen en materieel, maar ook om tot een betere afstemming te komen tussen soms te algemeen Of te boog gestelde functlevereisten en arbeidsvoorwaarden enerzijds galet op plaatselijke behoeften of aanbod anderzijds. Dat vraagt een minder centraal geregisseerde en minder gedetallleerde CAO-vaststelling. Oak zou meer kunnen worden gekeken naar wat iemand feitelijk kan in Plaats van naar zi]n of haar 'papieren'. Oak het middel van functledifferentlatie om langdurig werkiozen aan werk te helpen biedt welllcht ten. Oak in de zorgsector, waar nog veel nuttlg werk llgt te .. oiets weillcht brulkbaar. Nu de keuze voor onder andere jongere w.er1dozen er hoe langer hoe meer een wordt tussen werken of met werken (al dan niet met scholing) moeten onnodige belemmeringen op dit punt dunkt mil ook onder de loupe worden genomen. . De elgen verantwoQrdelijkheid van de burger. Kortom: er zijn dus bestuurlljke ingrepen nodig om de gedachte van vloeren in de zorg voor de meest behoef-
tigen beter te kunnen effectueren. Door zich te richten op het garanderen van vloeren kan de overheid 'een app~l (•••) doen op de elgen verantwoordeU,ikheid en het organiserend vermogen van de burger,.32 En ook al waren we met vol van zulke hoge idealen, dan nog zouden de zeer aardse financit!le omstandigheden ons weI dwlngen tot zo'n standpunt. De Duitse Uberaal en socioloog Dahrendorf wees er onlangs in een interview in de VOlkskrant op, dat langdurlge volledig betaalde gezondheidszorg elke mademe welvaartsstaat kapOt zon maken. 1k citeer: 'We moeten dUs lets bedenken. Vrijwiiligerswerk, hulp van de gemeenschap en zelfs van de famille zijn noodzakelljk. We vinden het allemaal gewoon dat baby's worden verzorgd in en door het gezin. Waarom zouden we met hetzelfde aanvaarden voor oudere familieleden als ze ziek 32
Bewogen beweging, 1988: 32.
- --
Genoeg van de staat?
129
zijn?'33 ZO hard zeg lk het nu niet DB. Maar met de strekking van de Qpmerking ben ik het eens. De overheid kan slechts tot op zekere hoogte zorgvoorzieningen garanderen. De samenleving zelf heeft ook een substantit!le taak. op .4 november 1988 herhaalde hij die gedachte nog eens in het kader van de zogenaamde Van der Leeuw-Iezing, nu als onderdeel van zijnoplossing voor het vraagstuk van de werkloosheid: 'Hoeveel sociaal burgerschap !runnen we ons veroorloven' (door Dahrendorf i.e. geplaatst in het licht van een betuttelende verzorgingsstaat LCB) en: 'Wat nodig is (... ) is eigenlijk een comblnatle van een aanta! dingen: het vonkje hoop, blj voorkeur niet ontstoken door ean aardbeving maar door een bijzondere persoon; een hulpvaardigheid in een gemeenschap (gezin?) die veel verder gaat dan wat inmiddels gangbaar is en die zich uitstrekt tot de zorg voor kinderen, voor zieken en voor ouderen; en een doeltreffend systeem voor de overdracht van de benodigde middelen.'54 2.5 Overheid moet doen waar ze goed in is Concrete problemen in plaats van algemene doelstellingen. Een vijfde lijn die onverbrekelijk samenhangt met het voorgaande is mijn opvatting dat de overheid vooral dat moat doen waar ze goed in is en dus met te veel hooi op de vork moat nemen; overheid mag geen synoniem worden voor overhead. Een zelfde ontwikkeling is waameembaar in het bedrijfsleven. Men legt zich meer toe op de kernactiviteiten. Nu is de legItimatie van het overheldshandelen ean principieel andere dan die van het bedrijfsleven, maar toch is de parallel leerzaam. Met name op het weIzijnsterrein moat deze visie consequenties hebben. Welzijnsbeleid stond tot het begin van de jaren tachtlg, met name in de palltieke discussie, in het teken van algemene doelstellingen als emancipatie in brede zin en ontplooiing. Feitelijk deed men uiteraard en gelukkig veel aan zorg, educatie en hulpverlening. Het 'gezicht' van het welzijnswerk werd echter vooral bepaald door de doelstellingen van emancipatle en ontplooiing. Dat moest weI tot teleurstellingen leiden. Deze doelstellingen van emancipatle en ontploollng zijn immers in principe onbegrensd en dus ten principale letterll.ik onbetaalbaar. Een mens is nooit uit-ontplooid en nooit volledig get!mancipeerd. Om principit!le redenen (namelijk de mens ontplooit zich vooral in de ontmoetlng met de ander) en om budgettaire redenen, is het daarom goed dat het welzijnsbeleid zich meer is gaan richten op voorzieningen voor concrete problemen van meer in detail (geindividuallseerd) aanwijsbare doelgroepen. Deze wending heeft overigens nog een onverwacht pasitief effect. Mede door de enorme relkwijdte van het begrip welzijn en door de idantificatie van weIzljnsbeleid met het sociaal-cultureel werk had weIzijn in de jaren zeventig een 'soft' image. Die tijd is, gelukkig, voorbij. Welzijn is hard. Zouden de vele voorzleningen er niet zijn, dan zou dat de samenleving kwalitatief en kwantitatief (door kosten van criminaliteit, door een beroep op steeds zwaardere voorzieningen) schaden.
33 Volkskrant, 1 oktober 1988. 54 Volkskrant, 5 november 1988.
o
130
VerantwoordeUjkheid: retoriek en reaUteit
In die zin durf ik de stelling van het begin van mijn betoog weI om te keren: er moet niet aIleen geinvesteerd en gemobiliseerd worden om te voorkomen dat mensen een beroep doen op voorzieningen, de voorzieningen zijn ook een vorm van investeren die voorkomen dat mensen uit de boot vallen of steeds verder in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Welzijn is dus 'hard'. Gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid, middenveld en individu. Ik sluit dit gedeelte van mijn betoog af. De vijf geschetste Ujnen vloeien, lijkt mij, logisch voort uit een zeker herstel van het politieke primaat. Het kabinet is weI eens verweten een a1 te zonnige kijk te hebben op de spankracht vandesamenleving. Zijn daadkracht zou een te zware wissel getrQkkenhebben QP de mQgelijkheden in brede zin van de burgers. Ik hoop tehebben aallgetoond dat enerzijds de overheid nog steeds met name daar haarverantwoordelijkheid zoekt waar de burgers de band met de samenleving dteige~te vetllezen en dat anderzijds de samenieving vele mogelijkheden herbergt die wellicht nog niet optimaal wordell benut. Het herstel van het politieke primaat, dat voortvloeide uit de wil om een eindetemaken aan een daarvoor dominante afwenteliIlgspolitiek die de overheidtoteen 100pjongen van belangeIlgfQepen of de vierde macht dreigde te degraderell is. dan ook een manier om de samenleving een spiegel voor te hOUden. Ais de samellieving harder wordt, individualistischer, consumentistischer etcetera, is het dan niet de task van de overheid om de samenleving aante spreken op de gezamenlijke verantwoordelijkheid die we hebben als overheid~ •middenveld en individu? Moet de overheid nlet in wisselwerking metdiesamenleving zQeken naar bestuurlijke middelen om die verantwoordelijkheid waar temaken, alS het kan op zo'n manier, dat het overheidsgezag (maat OOk het gezag van maatschappelijke groepen) gelegitimeerd wordt in eenevenwicht van enerzijds vertrouwen en anderzijds daadkracht?
3.
Genoeg van de staat?
131
cijfer dat in veel publikaties ais uitgangspunt wordt gehanteerd, maar overigens nu nog niet wordt gehaald. En laten we nu ook eens uitgaan van stabilisatie van de collectieve lastendruk in de jarell negentig (zoais we ons dat ook in deze kabinetsperiode ten doel hebben gesteld). Wat zal dat betekenen voor de ruimte die eventueel dan beschlkbaar komt voor intensiveringen op de rijksbegroting, dus ook voor het hoofdstuk WVC? am die ruimte te bepalen, is het goed te kijken naar wat in ieder geval moet gebeuren. Allereerst is er dan het financieringstekort. In steeds ruimere l
De toekomst: wat doen we met de flnancilUe rulmte?
3.1 De beschikbare financU!le ruimte
3.2 Gezamenlijke verantwoordelijkheid overheid en samenlevittg
De hoofdlijnen van mijn beleid heb ik hiermee geschetst. Kemvraag is dus: moetbij aantrekkende economische groei de kennelijke behoefte aan extra zorgmede onze zorg of ons een zorg zijn? Ik keer terug naar het begin van mijn betOOg om van daaruit een blik in de toekomst te werpen. Efis een duidelijke samenhang tussen het algemeen kabinetsbeleid en het WVC-beleid. Investeren in en het mobUiseren van mensen is de beste manier om integratie in de samenleving te bewerkstelligen. Diverse rapporten van politieke partiJen hebben deze kemvraag ais thema. Elk van de partiJen is vanmening dat er een ander evenwicht l1()dig is tussen het mobUiseren van mensen en het bieden van vloeren. De vraag is wat dat voor de totlkomst gaatbetekenen. Ik heb in dit verband de afwegingen waarvoor we staan eens op een rijtje laten zetten door WVC-rekenmeesters. Onder andere dankzij het kabinetsbeleid is er weer een redelijke economische groei. Laten we er eens van uitgaan dat die groei na 1990 circa 2,25% per jaar bedraagt. Het is een
Al met al dreigt Zo een lastig dilemma te ontstaan. Elk departement kan, met goede argumenten onderbouwd, weI zaken verzinnen waarvoor meer geld n()dig is. In mijn sector zou bijvoorbeeld, met het oog op de demografische ontwikkeUngen zoals vergrijzing en een oplopend immigratiesaldo, in 1994 zeker f 330 miljotln meer nodig zijn op de rijksbegroting dan nu is vastgelegd.35 Dat is exclusief de volksgezondheid, waar voor de periode 1991-1993 in het financieel kader voor de volksgezondheidsuitgaven is uitgegsan van 1% volumegroei per jaar. Dat kQmt overeen met toevallig ook circa f 330 miljoen per jaar. Mijn schatting is dat deze gl"oei niet toereikend is om zowel de gevQlgen van de demografische ontwikkeling als de ontwikkeling van de medische technologie te honoreren. De vraag is echter of een volledige claim 35
Berekeningen van medewerkers van het Ministerie van WVC; zie bijlage.
132
Verantwoorde1ijkbeid:retorieken. realiteit
op de rUimte, en ik heb u laten zien hoe onzeker en>klelndieextra ruimte is, terecht is. Ik denk Qat de maatschappelijke en beleidSmatlieontwikk¢llng~nwaaropik heb gewezen In het tweede deel van mijn betooa-eenwegwijzev.die hierbij begaanbaar is. Laat ik ze kort nogeens noemen. - De ideeen over een herverkaveling'vanver81ltwoot'delijkbeden worden steeds breder gedeeld. Ik heb laten zlen QatdespankrachtVanvelev. In de samenlevlng groot is. Uit de feitelijke ontwikkelingen"antoenemev,de kOOp-. kracht, de aard van het bestedlngspatroon,.individuBlisering,zelfstcmdigheid en toenemende mondigheid en uit de actuelerappc:>rtenvanwetenschappelijke bureaus van onder meer de drie grotepartijenblijktdatniexnand de verantwoordelijkheid die uit dit sterk-zijnvoortvloeitontkent.• \Vie opeigen benen wil en kan staan, moet er dus op rekenen datdegemeensch.ap daarop dan ook rekent. - Uit ontwikkelingen in de hulpverleningen inidewereldvan depgtlenten en gebruikers die ik hiervoor schetste, en verder uitde verschuiving' van zorgvoorzieningen naar extramuraal, dagOPVBngenthtllszorg bijvoorbeeld, blijkt een toenemende behoefte aan en verantwoordelijkheidsbesefvoor lnte-gratie van verzorgden in de samenle"ing.()oklndesamenle"ing' zelf is er toenemende bereidheid mee te werkenaandit~integratie. - Uit het begin van mijn verhaal werdduiCiel1jkdateen effectlef werkgelegenheldsbeleiCi Cie druk op de zorgvoorzieningenkanvenninderen. WerkgelegenheidsbeleiCi hoort dus ook WVC-prioriteit te;ijn, - Verder bleek de gedachte van vloeren lndezorgl1llerleimogelijkheden In zich te bergen. In de sfeer van substitutleendoe1IlJatigheid zljn waarschijnlijk nog mogel1jkheden. Daarnaast worCithet tijd\:lestuurl1jke conclusies te verblnden aan Onze kennis met betrekking tot devraagwieprofiteert van de overheid. All; het zo is dat In een aantai (eyal1 de'verkeerde' mensen profiteren van aftrekposten, SUbsidi~uitkeringenenvoorzieningen, mag het dan zo zijn dat we sommige mensen • CiQQrViabe1astingverlaging toene-mende koopkracht all' het ware de vrijl)eidgunnenteklezen voor een video of een tweede vakantle zonder dat huntinanC!i!1eJnspanningvoor collectleve voorziening'en In relatie tot hun protijt daarvanwrdiscuss.lestaat ot zonder dat wij het begrip eerste levensbehoefteQat voor elgen rekening komt, actualiseren?
en
3.3 Aanspreken naar draagkracht wenselijk
Met andere woorden: de zorgsector magniethetslachtoffer worden van het gegeven dat, uitgaande van de consensus OVer de n()Qdzaak van meer investeringen In milieu, transport, werkgeiegenheic1ener;!Jdsen toenemende consumptiemagelijkheden anderzijds, de drukoPdeZ()~oorzleningen zal toene-men terwijl er, gegeven de anderePQlitlekeenmaatscltaPPe!ijke prioriteiten ' minder budgettalre ruimte is om die drukte .pareren. Mijns inziens moeten we de zaakomdraaien•• Grotere particuiiere bestedingsruimte biedt althans voor grotegroePen des te meer legitlmatle aan de overheid om een groter ap~l te doen ophun maatschappelijk verantwoorde-
Genoeg van de staat?
133
ll.,ikheidsbesef. Moeten we, nog weer met andere WOOrden, draagkrachtlge mensen in dit perspectlef niet meer laten betalen voor enkele voorzieningen, waarin collectlef is voorzien? In colllblnatie met een eftectlever volUll1ebeleid biJ lnkomensoyerdrachten zou dit aUeS kunnen leiden tot eeneffectievere zorg voor zwakkeren In onze samenlevlng. Nag ankele voorbeelden op WVC-terrein OIl deze studiebijeenkomstom mijn gedachten te concretiseren. Men zoukunnen denken aan helblokkeren van door deoV'erheid gesubsldieerde gezlnsverzorging voor mensen diegezamenlij"k a¢hter66n huisdeurbl.j"voorbeeld boven X keer modaal, of aanminder gemakkell.jke toegang tot volledig gesubsidieerde RIAGG's voor (geZ
Iiet is, zoals gezegd, opvallend dat er zi¢h een zekere con$ensus aft~ent met betrekking tot de prioriteiten die de overheid in de Jaren negentlg moet steUen. Ik wll hier nog kort Iltiistaan bij de rol van de burger. iVa vrijheid en gelijkheid, de broederschap. Is ook die rol nietaan een zekere herijldng toe, niet alleen vanuit financi~le en bestuurll.jke motieven, maar ook vanuit poll.tlek-morele en culturele motieven? Is er behalve met betrekking tot de overheid ook met met betrekking tot de burger eenzekere consensus denkbaar? Ik dank dat dat kan. Naar mijn mening zijn de verwachtingen die met betrekking tot de burger leven en die in de wetenschappenlijke rapporten van onder meer de drie grote pgrtlJen vanuit verschillende overwegingen politiek-moreel worden gerechtvaardigd llan1en te vatten met het woord burgerschap. Daarmee bedoel ik met het zelfvoldane leven "an (voora1) de man die het goad heett en de wereidproblemen vanuit de leunstoelbeziet, die belasting betaalt a1s afkooPSOm voor gemeensChapszin en hoogstens het t.v.journaalbecommentarieert. Dat is het stlJlvoUe leven van de bourgeois .;} la fln de slecle. Zo'n zelfvoldane burgerzal Schuyt zeker niet OIl het cog hel>ben gehad toen hij zijn altematief van het genoeg presenteerde.:J6 WeI doel ik op de kracht die uitgaat van het verantwoordelijkhei~fvan de mens die het relatief goad gaat, maar die vanuit dit besef vansterkte :tl.ch juist yerantwoordell.jk weet voor de mensen om zich heen en voor de publleke zaak. Kortom: de citoyen, een bekrompen noch stelle perSO()n,. die open staat voor zijn omgeving In de vele betekenissen van het woord. ZO'n levensstijl zou dunkt me met misstaan 200 jaar na de Franse Revolutie, die de burger 36
Zie de bijdrage van Schuyt in deze bundel.
134
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
a1thans in theorie van onderdaan tot mens met rechten en dusookverplich~ tingen maakte. Donner heeft over de trits vrijheid,.ge1ijkheid.l)rQlilderschapeen$gezegd, dat de aantrekkelijkheid ervan in het laatste\VOC)rdschuUt.maar dat de kreet, ik citeer, 'is (... ) verschraald en verlQederdomdl:ltwijmetdat woord niet goed raad geweten hebben en ons dusopde ee voorgaandeheb1:lengeconcentreerd zonder te beseffen dat ziJtezamenmetdatderdewoordmoeten worden genomen. Wij weten el' nog geen l'aadmeeenvervUilkkendiebroederscha.p, het erbij horen, tot "solidariteit". BijallemenselU"echten,die wijaan vrijheid en gelijkheid hebben ont1eend. is het"za9hte"mensenrechtom "erbij te horen" en niet van aile kanten te moetenondervinden"jij
tw
Burgerlijkheid als vitale bron. Met zO'nrolopvattingvoor • de overheld en
voor de burger, boren we Mn van de meestvitaie
Genoeg van de staat?
135
lljkheid, creativiteit. en ondememingszin en een zekere verheffing van het gewone tot het bijzondere. In meer algemene zin moeten we I)ija11e blijvende verscheidenheid ook de overeenkomsten tussen Europese.lanclen.durven zien. Dehele West-Europese cultuuriseen burgerlijke eultuur. Ikwijsbijvoorl)eeld op het plichtsbesef, zoaIs dat vanuit zeer uiteenlopende inva1shoeken verwoord is met Hatnlets The readiness is al14!l of Bonhoeffers Er~vo()r-anderen-zijn.41 In dit verband nag Mn keel' Dahrendort, naar aanleiding vanzijn lezing in Groningen over hedendaags burgerschap.42 Zie ik het goed .dan.• <1efinieert hij burgerschap vooral in de zin van aanspraak (= recl:1t op voorzieningen). Tegelijk noemt hij burgerschap een 'entreebewijs'. 'het versChaft toegang', namelijk tot de maatschappij. Rechten derhalve. Hoewel Dahren<:lorf zeker niet Ujkt te willen afstevenen op een onverplichtend bul'gerschap, ondel'belicht hij mijns in:z;iens tach het element van de wedel'kerige verplichtingen die bij aanspraken en rechten horeo. In die zin is zijn stelling 'burgerschap is een beginsel van gelijkheid' wellicht een nodeloze verschraling van de trlts 'vrij~ heid. gelijkheid en broederschap'. Hoe het ook zij - basisink01ll.ens of negatieve inkomstenbelasting -, Dahrendorts praktische suggest1esvoor grotere maatschappelijke integratie van zwakkere randgroepen ZQuden in mijn wijze van zien tach vooral moeten worden beSchouwd aIs het verplichte complement van, en met aIs alternatief voor, enigedei werk door wie ditsoort 'aanspra~ ken' op de samenleving maakt. 4.
Slot
Op commando zal de verhouding tussen overheid en samenleving met verande~ ren. HeIaas is de samenleving harder geworden en wil de overheid on speaking terms blijven, dan lijkt het SOms weI alsof zij on loud speaking terms haar boodschap moet zien te brengen. (Een quotering van verplicht op te nemen bijzondere groepen op straffe vanboete zoaIs bijvoorbeeld via de Wet Arbeld Gehandicapte Werknemers moge hier aIs jammerlijke illustl'atie dienen.) :Maar de economische groei brengt de maatschappelijke consensus over recht op meer werk gelukkig dichterbiJ. Of dat er aan het eind van deze eeuw toe leidt dat bevel's uit de Blesi)Qsch zalm kunnen vangen in een schone Rijn of dat de TGV dan via de dan ingepolderde Markerwaard de overvolle Randstad zal ontwijken valt buiten mijn hUidige horizon. Zeker is weldat ik in 1990 in Rijswijk niet als laatste het licht wil uitdoen in een departement cl8t staat voor collectieve zorg aIs onze zorg. Genoeg van de staat zal de burger dan intussen nog a1tijd niet hebben.
40
37
41 42
Strasser. 1981: 164. De Lange. 1985: 93. Zie noot 33.
136
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
137
Genoeg van de staat?
Uteratuur Achterhuis, H., De markt van wel:zijn en geluk, Baam z.j. Adriaansens, H.P.M. & A.C. Zijderveld, Vrijwillig initiatiej en de ver:zorgingsstaat, Deventer 1981. Bewogen beweging, Amsterdam 1988: 30. Donner, A.M., Over 'discrimlnatie', Christen Democratische verkenningen, 1984, nr 10: 487. Geelhoed, L.A., Dilemma's in het zorgbeleid van een overheid die zich op afstand wil plaatsen, in: Verslag conjerentie onzekerheden bij de maatschappelijke dienstverlening, Stichting zorg en wetenschap, Utrecht 1988. Kam, C.A. de, De :zang der Sirenen, voordracht CBBM-Seminar Financieel Management, 's-Gravenhage 18 oktober 1988. Kreukels, A.M.J. & J.B.D. Simonis (red.), Publiek domein, de veranderende balans tussen staat en samenlevfng, Jaarboek Beleid & Maatschappij 1987/1988, Amsterdam/Meppel 1988. Lange, F. de, Grond onder de voeten, burgerlijkheid bij Dietrich Bonhoejjer, Kampen 1985: 93. Regioplan, De smalle beurs breed uitgemeten, een onder:zoek naar de jinancli!le positie van minima in Nederland 1975-1987, Amsterdam 1988. Schuivende panelen; continuiteit en vernieuwing in de sociaal-democratie, Amsterdam 1987: 57. Sociaal Economische Raad, Advies inzake het sociaal-economisch beleid op middellange termijn 1988-1992, 's-Gravenhage 1988. Sociaal en Cultureel Planbureau, Veranderingen in het wel:zijnswerk I, cahier 1988/nr 63, Rijswijk 1988a. Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en cultureel rapport 1988, Rijswijk 1988b: 226, tabel 8.5. Sodaal en Cultureel Planbureau, Naar een geintegreerd beleid voor jongvolwassenen, cahier 1988/nr 64, Rijswijk 1988c: 15. Spruit, J.P. & R.I,. Leeflang, Langdurige wer7doosheid en ge:zondheid in Zeeland, Instituut voor soeiale geneeskunde, R.D. Leiden 1988. Staay, A. van der, Europees cultuurbeleid vergt meer verbeeldingskracht, NRCHandelsblad, 24 oktober 1988. Strasser, S., De burger voorbij, Baam 1981: 164. Swaan, A. de, De mens is de mens een :zorg, Amsterdam 1986: 50. Weber, Max, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapftalismus, (Hrsg. von Johannes Winckelmann), MUnchen 1981: 189.
Bijlage De 'wile' ruimte op de rilksbegroting 1991 - 1994 1990 a. NNI bij 3,75% nominale groei 426,6 (f miljard) b. CLD constant op doel 1990 (% NNI) 52,1 95,4 c. premieontvangsten (f miljard) 22,4 d. premiedruk (% NNI) (cia) e. druk beIastingen en relevante niet-beIastingmiddelen (% NNI) (b-d) 29,7 0,8 f. relevante druk OPL (% NNI) g. rijksontvangstenquote (% NNI) 28,9 (e-f) h. ruimte djksbegroting bij constante CLD (cum. inf miljard) i. noemereffect NNI bij FT van 5,75% (cum. in f miljard) j. totale ruimte rijksbegroting (cum. in f miljard) (h+l) k. groei meerjarendjfers rijksuitgaven (cum. in f miljard) I. reductie FT met 0,5% per jaar (cum. in f miljard) m. 'vdje' ruimte op de rijksbegroting (cum. in f miljard) (j-k-l) Mogelilk claims
1991
1992
1993
1994
440,8
454,8
469,6
484,9
52,1 98,5 22,4
52,1 100,4 22,1
52,1 102,9 21,9
52,1
29,7 0,8
30,0 0,8
30,2 0,8
30,2 0,8
28,9
29,2
29,4
29,4
4,0
9,5
14,8
19,3
0,7
1,5
2,3
3,1
4,7
11,0
17,1
22,4
4,0
5,5
7,5
9,7
2,2
4,6
7,1
9,7
-1,5
0,9
2,5
21,9
3,0
(f miljoen):
n. demografisch tekort rijksbegroting bij ouderenbeleld (bejaardenoorden + gezinsverzorging) o. ontdooling uitkeringen/WML en salarIssen collectieve sector, per %-punt p. milieu, infrastructuur, pOlitie, ...
330 1250 p.m.
Toellchting a. Verondersteld is een nominale groei van het netto nationaal inkomen tegen marktprijzen (NNI) 3,25%, die uiteenvalt in een volumegroei van 2,25% en een inflatie van 1% (bron: Kabinetstukken, Wijffels 2 a 2,5% volumegroei).
138
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit
b. Veronderste1de doe1stelling is stabilisatie van de collectieve lastendruk (CLD) op het niveau van de doelstelling 1990 en aangenomen is dat deze doelstelling (zonder correcties) wordt gehaald. c. Zie Financii11e nota 80ciale zekerheid 1989, tabel 9.3. Hierin is reken1ng gehouden met 1% volumegroei overeenkomstig het Financieel overzicht zorg 1989, onderdeel Volksgezondheid. Deze groei is exclusief nomlnale componenten. Deze volumegroei is niet voldoende voor honorering van de demografische ontwikkeling en medische technologie. Verhoging van de volumegroei naar 1,5% kost aan sociale premies overgeveer 600 miIjoen cumuiatief in 1994. Dit is 0,1 A 0,2% hogere premiedruk. In deze ramingen is geen rekening gehouden met het stelsel van basisverzekering en aanvullende verzekering, omdat over de exacte inhoud en omvang daarvan nog geen besluiten zijn genomen. d. (cia). De premiedruk is 0,2% hoger dan de premiedruk in de FinancU!le nota 80ciale zekerheid 1989. Oorzaak verschl1 is basis NNI en groeivoet. Voor 1994 is uitgegaan van de technische veronderstelling dat de premiadruk gelijk is aan die van 1993. e. (b-d). f. Technische veronderstelling afgeleid uit de MUJoenennota 1989, tabeI8.2.1. g. (e-f). De rijksontvangstenquote is ge1ijk aan (de norm voor) de CLD, verminderd met de premiedruk en de druk van de belastingen overige publiekrechte1ijke lichamen (OPL). h. De ruimte die ontStaat uit de veronderstelde groei van het nationale inkomen gegeven de ontwikkeling van de rljksontvangstenquote. i. De ruimte die ontstaat uit de groei van het nationale inkomen bij een gelijkblijvend financieringstekort (FT) van 5,25% NNI. j. (h+i). De totale ruimte voor uitgaven op de rijksbegroting. k. De ontwikke1ing van de meerjarencijfers van d~ rijksuitgaven na sa1dering met de niet-beiastingmidde1en exclusief het deel relevant voor de CLD voor 1990-1993 is afkomstig uit de MUJoenennota 1989. Ten behoeve van de ruimteberekening is deze ontwikkeling doorgetrokken naar 1994. Daarbij is rekening gehouden met de daling van de rentelasten als gevolg van de veronderstelde daling van het financieringstekort. Uitgegaan is van de technische veronderstel11ng dat de voor de CLD relevante niet-belastingmiddelen 1% NNI bedragen. I. Reductie van het financieringstekort met 0,5% per jaar tot 2,75% in 1995 (Wijffels). . m. (j-k-I). De 'vrije' ruimte kan worden vergroot door een heroverweging van de meerjarencijfers van de rijksuitgaven bij de komende kabinetsformatie. n. Met door het SCP beschikbaar gestelde gegevens kan worden berekend dat de demografisch bepaalde groei in de periode 1991-1994 circa f 360 miIjoen be1oopt. De meerjarencijfers nemen toe met circa f 30 miljoen, zodat het demografisch tekort in 1994 f 330 miljoen beloopt (exclusief norminale bouwcomponent). o. Overeenkomstig de MilJoenennota 1989 en de Financii11e nota sociale zekerheid 1989 is bevriezing van onder meer het wette1ijk minimumIoop (WML) en de uitkeringen veronderste1d. De hiermee samenhangende ontwikkeling van de koopkracht hangt af van de inflatie (verondersteld op 1%) en de
Genoeg van de staat?
139
mutaties in de belasting- en premiedruk op microniveau geletop de veronderstelde randvoorwaarden ten aanzien van CLD en financieringstekort. p. Pt'iorlte1ten in discussie.
Il l l l l l l .I I .I I I I I I ·I I ~l l l ml.1I1 1l1 1 1 1 .1 1
Verantwoordelijkheid: retoriek en realiteit Verantwoording in publiek recht, politiek en maatschappij M.A.P. Bovens, C.].M. Schuyt, W.j. Witteveen (redactie) Th.H.M. de Beer (bureauredactie) met bijdragen van:
J. Th.]. van den Berg M.AP. Bovens L.C. Brinkman D.j. El:z;inga M.s. Groenhuijsen H.R. van Gunsteren AE. Komter C.j.M. Schuyt W.j. Witteveen
(~)
W.E.]. Tjeenk Willink
Zwolle
1989
------------------------ end of text ------------------------
This publication is made available in the context of the history of social work project. See www.historyofsocialwork.org It is our aim to respect authors’ and publishers’ copyright. Should you feel we violated those, please do get in touch with us.
Deze publicatie wordt beschikbaar gesteld in het kader van de canon sociaal werk. Zie www.canonsociaalwerk.eu Het is onze wens de rechten van auteurs en uitgevers te respecten. Mocht je denken dat we daarin iets fout doen, gelieve ons dan te contacteren. ------------------------ einde van de tekst ------------------------