^:^f^Y&t:^
! f O
—
ik^^éJ^KP (h"
IIEÏ ONTWEEF VAN WEÏ, ISETUUFFENDIO
DE JNIÜCHTINÜ VAN BEWAAHSCHüLEN, UESCIIOt'Wl)
I
l'OOU
DE A-LGEMEENE ONDERWIJZERS-VEREENIÜING,
GEVESTKII) TK KOTTEKDAM.
--^•"ï • - ^ t > ^ 3?v'-»
ROTTERDAM.
NI.KiH & VAN DTTMAir 1870.
-.^ji'Q^isaef-
|
In de vergadering der Algemeene Onderwyeers-Vereeniging, gevestigd te Botter dam, van 12 Februari II., werd door een der leden de vraag gedaan of Tiet op den weg der Vereeniging sou liggen, haar oordeel uit te spreken over het op 5 Januari aan de 2e Kamer der Staten-Generaal ingediend wets-ontwerp, betreffende de inrichting van Bewaarscholen. Bit gaf aanleiding tot het benoemen van een Commissie, bestaande uit de HH, J. P.
MOLENBROEK
en F. W.
MULS,
DEN BROEDEK,
om de Vereeniging daaromtrent
verslag te doen. Bese Commissie voldeed aan dien last in de vergadering van 14 Mei, die het werh der Commissie in overweging nam en besloot het ook in ruimer kring te verspreiden, ten einde, soo mogelijk, mede te werken tot het verkrijgen eener goede wet op de Bewaarscholen.
HET ONTWEEP Y M WET, BETREFFENDE
DE INBICHTHG VAN BEWAARSCHOLEN, BESCHOUWD'T)0OB-;i n , ,
\
RE
i
,
*••»•— - ^ " -Ji, „ j j.iS.
y
DE ALGEMEENE ONDERWIJZERS-VEREENIGING,
GEVESTIGD TE ROTTERDAM.
ROTTERDAM,
NIJGH & VAN DITMAR. 1870.
I
<
•••
Ofschoon het onderwerp van heden niet rechtstreeks tot de werkzaamheden onzer vereeniging behoort, meende de spreker toch geen onvergeeflijke fout begaan te hebben, toen hij de vrijheid nam het genoemde ontwerp hier ter sprake te brengen, Immers, in dat ontwerp, dat zijn basis heeft in de wet van 13 Augustus 1857, tot regeling van het lager onderwijs, is veel, waardoor de bewaarschool in onmiddellijke betrekking tot de lagere school komt, en bovendien is het thans meer dan vroeger voor ieder onderwijzer noodzakelijk een juisten blik te hebben op de verschillende takken van ons onderwijs, wier aanrakingspunten, naar veler oordeel, wel beter konden zijn en die, zal ons onderwijs aan de eischen eener degelijke opleiding der toekomstige staatsburgers voldoen, noodwendig tot een meer overeenstemmend geheel moeten gebracht worden, Zeker is de wijze, waarop de partiëele regeling dier takken is tot stand gekomen, gedeeltelijk de oorzaak, dat eenheid in beginsel en richting, en alzoo doeltreffende samenwerking ontbreekt. In plaats, dat die verschillende takken als gelijksoortige deelen zijn aangemerkt, die met elkander één geheel moesten vormen, zijn zij nu niet genoeg in elkander grijpend. Het gevolg hiervan is dat wederzijds klachten worden gehoord. Het lager onderwijs is niet goed, zoo beweert de middelbare school en de onderwgzers van het gewoon en meer uitge-
6 breid lager onderwijs halen de schouders op, als zij de programma's voor het middelbaar onderwijs onder de oogeu krijgen. "Wat zal er van het lager onderwijs, ten minste van het moer uitgebreid lager onderwijs worden , vraagt men zich onwillekeurig af. Het antwoord is gemakkelijk te geven. Een africhten, een dresseeren om aan de eischen der middelbare school te kunnen voldoen, die tegenwoordig het troetelkind van vele gemeenten is en waarvan men meer vruchten voor de maatschappij schijnt te verwachten dan van de lagere school. Is het niet waar, dat men nu al vraagt, of de scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs zooals zij nu werken, geen onnutte dienstknechten zijn, die uitgeworpen moeten worden? Verkeerde bepalingen zijn oorzaak, dat die verschillende inrichtingen op elkanders terrein treden, en de hoop en verwachting, die men van het middelbaar onderwijs koestert, mag niet verijdeld worden; dus — al de leerlingen nemen, die men krijgen kan, geschikte of ongeschikte. Q-eroepen een oordeel uit te brengen over de regeling van een nieuwen tak van ons onderwijs, — gemakshalve zullen wij dat woord gebruiken, — meenen wij, dat het een hoofdvereischte is vooral hierop het oog te hebben, dat er aaneensluiting aan en zooveel mogelijk eenheid van beginsel zij met het lager onderwijs en dat te meer, omdat reeds een min gunstige verhouding bestaat, vooral in de provincie Zuid-Holland, waar het bewaarschoolwezen zich het meest uitgebreid en een meer zelfstandig standpunt ingenomen heeft door vroegere bemoeiingen van de provinciale staten. De bewaarschool, aanvankelijk in het leven geroepen door partikuliere krachten, moest uit den aard der ^aak een zelfstandige positie erlangen, waarvan het gevolg geweest is, zooals we reeds opmerkten, dat haar werk over het algemeen niet in onmiddellijk verband is gebracht met dat der lagere school. Vele onderwijzers van laatstgenoemde inrichting hebben thans nog sterke antipathie tegen die inrichtingen en meenen redenen tot klagen te hebben, zelfs over haar bestaan. Daartoe was
7 eenige grond, omdat de bewaarschool, niet altijd nauwkeurig gecontroleerd, op het terrein der lagere school trad en daardoor een inrichting werd, die aanvankelijk onderwijs in lezen, schrijven en rekenen gaf. "Waren de onderwijzers, en vooral die aan het hoofd van een bijzondere school voor gewoon lager onderwijs stonden, daarmede weinig gediend, onder die voor het meer uitgebreid lager onderwijs zijn er die gaarne zien dat werktuigelijke vaardigheid in de genoemde vakken door de te plaatsen leerlingen verkregen was. Alzoo verschillende belangen, die hun grond hebben in een niet juiste uitvoering en naleving van de bepalingen van ons onderwijs, wat ook in ruimen zin op de bewaarschool van toepassing is. De behoefte aan een wet, regelende het bewaarschoolwezen in ons land, heeft zich bovendien, vooral in den laatsten tijd nog om andere redenen, doen gevoelen, vooral om een einde te maken aan toestanden, die een beschaafd volk tot schande strekken. Daartegenover kunnen we stellen welke de voordeelen en vruchten van een behoorlijke regeling zijn, maar bovenal van een degelijke opleiding tot bewaarschoolhouderessen, welk woord wij zouden verkiezen boven bewaarschool-onderwijzeres. Immers de kweekschool te Rotterdam heeft een krachtigen stoot gegeven om de bewaarschool te doen zijn, wat zij door het geheele land worden moet, en wat de wetgever in art. 1 zoo goed mogelijk heeft uitgedrukt. Wij lezen: Bewaarscholen zijn inrichtingen, waarin kinderen van twee tot zes jaren, door een gepaste opleiding , tot het ontvangen van lager onderwijs worden voorbereid. De eerste vraag der commissie, belast met het uitbrengen van rapport, was natuurlijk deze: op welke wijze dat doel het best te verwezenlijken is en raadpleegde te dien opzichte de algemeene opinie. De memorie van toelichting op het besproken ontwerp drukt het duidelijk uit, dat, om tot een behoorlijke regeling van het bewaarschoolwezen in ons land te komen, een afzonderlijke wet
8 onvermijdelijk is en de wet op het lager onderwijs niet voldeed om daardoor de bewaarschool behoorlijk te reglementeeren. Dit gevoelen van de regeering is krachtig bestreden door «de Wekker," die meent, dat een wet op de bewaarschool geheel noodeloos is en dat men kan volstaan met de bewaarschool als voorbereidingsklasse aan de lagere school te verbinden. Voor de gemeenten op het platte land en ia kleine steden zal die bepaling in de wet uitmuntend kunnen werken, en de minister heeft dan ook op de noodzakelijkheid van zoodanige aaneensluiting Tan bewaar- en lagere school gelet, wat nader blijken zal; maar tevens aan de bewaarschool een zelfstandig bestaan willen verzekeren, meenende, dat door het doel der bewaarschool aan te w^'zen, toch samenwerking tusschen beide takken van onderwijs, — zoo mogen wij ze wel noemen, — kan bestaan. Naar ons oordeel is op deze zienswijze- niets af te dingen, te meer, daar aan de gemeenteraden de wijze van regeling van de bewaarscholen geheel is overgelaten en zelfs de oprichting er van niet verplichtend is gesteld, wat, met het oog op hetgeen er op dit terrein goeds tot stand is gekomen, zonder eenige aansporing van regeeringswege, niet noodig schijnt. Alvorens over te gaan tot de mededeeling van onze open aanmerkingen op de verschillende artikelen van het ontwerp, achten we ons verplicht rekenschap te geven, waarom art. 1 , zeker een der belangrijkste, geheel onze sympathie heeft. 1**. Het artikel voldoet aan den wensch, die ten opzichte van de lagere school ook menigmaal is geuit, dat de wet zou uitdrukken, wat de aard en het doel dier inrichting is. De bewaarschool is naar het ontwerp geen inrichting voor eigenlijk onderwijs; maar zij geeft aan kinderen een gepaste opleiding om lager onderwijs op zesjarigen leeftijd te kunnen ontvangen. 2°. Ofschoon het ontwerp de middelen niet noemt, om dit doel te bereiken, ligt het in den aard der zaak, dat de bezigheden der kinderen allereerst zullen moeten strekken ter bevordering van de ontwikkeling der spierkracht en der zintuigen.
---t*tiS?.^
-A
kV^
3°. Als van zelf wordt ook het aanvangspunt van het eigenlijke onderwijs in de lagere school bepaald, die wel niet anders zal kunnen doen dan het werk der bewaarschool opvatten en wel in beide gevallen, 't zij de bewaarschool als inrichting op zichzelve staat of met een lagere school verbonden is. 4°. Zal die aaneensluiting zeker bevorderlijk zijn voor den lang geuiten wensch, dat ook de laagste klasse onzer lagere scholen het leeren kunne afwisselen met het spel. Vooral hechten wij veel waarde aan de bepaling, omdat nu voor goed een eind gemaakt kan worden aan dat misbruik om op een te jeugdigen leeftijd de bevolking der bewaarschool met eigenlijk leeren te kwellen , wat deze niet doen kan, en eigenlijk nog niet doen wil, en wij zeggen niet doen maff. Immers, de aanleiding tot de oprichting der bewaarscholen is hoofdzakelijk hierin te zoeken, dat de ervaring heeft geleerd, dat het gezin der volksklasse niet in staat is behoorlijk toezicht op de kinderen te houden en de ouders van de gezinnen uit dien stand, doorgaans rijk met kinderen gezegend, tot bezigheden geroepen worden , het gevolg van huiselijke en maatschappelijke toestanden, die hun beletten bijna iets te doen tot richting van de ontluikende krachten en vermogens hunner kinderen, Alzoo aan verwildering en ontaarding ten prooi moest de maatschappij handelend optreden om de gaven en krachten ook van de kleinen uit dien stand door gepaste leiding te ontwikkelen en te vormen. En dat daarbij aangevangen moet worden met de ontwikkeling en vorming van de vermogens van het lichaam om daardoor die van den geest in werking te brengen wijst de natuur des kinds zelve aan. Immers, in de zucht, die het kiild openbaart, tot vrij en ongedwongen bezig zijn, toont het onwederlegbaar, dat het leven van het kind handelen is en tevens, dat een al te stelselmatige inwerking op en regeling van de bezigheden des kinds in dien eersten leeftijd de levenskracht in het kind niet versterkt maar verzwakt. G-een al te stellige werking alzoo op den leeftijd van 2 tot
10 6 jaren op
11 toe gegeven wordt om het aangewezen hoofddoel te bereiken, en — wat de zedelijke opleiding betreft — wij kennen geen andere en betere middelen dan den omgang met het kind, het voorbeeld voor het kind en de gewenning van het kind aan datgene, wat overeenkomstig leeftijd en aard, het kind eigen kan zijn. Uit den aard der zaak moesten we bij art. 1 wat lang stilstaan, omdat dit aanleiding geeft onze zienswijze omtrent het doel der bewaarschool te doen kennen. Dat de wetgever geen lijst van oefeningen van de middelen heeft voorgeschreven, die de bewaarschool moet aanwenden, opdat art. 1 behoorlijk nageleefd worde, keuren wij, om de in de memorie van toelichting aangevoerde redenen, goed en wij stemmen in met de bewering, dat dit niet behoort tat de competentie van den wetgever en dus die aanwijzing niet in de wet thuis behoort. Art. 2 en 3 geven ons geen aanleiding tot op-of aanmerkingen. Art. 4. Alinea 1. Het onderricht in de bewaarscholen wordt gegeven door onderwijzeressen en kweekelingen. Overeenkomstig den aard en het doel der bewaarscholen, oordeelen wij het woord onderricht minder gepast; het drukt niet juist uit, wat in art. 1 is gesteld; daarin wordt gesproken van een gepaste opleiding tot het ontvangen van onderwijs. Het woord onderricht wordt doorgaans opgevat in den zin van onderwijs en alzoo zou men, indien het genoemde woord blijft, kunnen beweren dat de bewaarschool ook onderwijzen moet, waardoor zij komen zou op het gebied der lagere school. Tot de keuze van dit woord, wij stemmen dit toe, is wel eenige aanleiding in de middelen, die de bewaarschool bezigt tot opleiding der kinderen, onder anderen in de getalleer, aanschouwings-oefeningen , spraaken spreek-oefeningen; maar deze bedoelen alleen een vormende werking en niet het aanbrengen van kennis, wat bij eigenlijk onderwijs hoofddoel is. Naar 'ons oordeel zal men dus moeten lezen in plaats van: het onderricht in bewaarscholen wordt gegeven door onderwijzeressen en kweekelingen: de opleiding in de bewaarschool geschiedt door onderwijzeressen en kweekelingen naar deze wet.-
12 De 2e alinea van genoemd artikel, luidende: »indien een bewaarschool sterk bevolkt is, kan met goedkeuring van Gedeputeerde Staten een hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres, volgens de wet van 13 Aug. 1857, aan het hoofd dier school staan," is onzes inziens in het ontwerp misplaatst en wel om deze redenen: 1°. De noodzakelijkheid gebiedt deze bepaling niet, want de ervaring heeft geleerd, dat hoofdonderwijzeressen voor bewaarscholen tact en geschiktheid bezitten om die inrichtingen goed te organiseeren en te besturen en uit den aard der zaak er beter voor geschikt moeten zijn dan zij, die buiten de bewaarschool staan. Had de vergunning zich bepaald alleen tot hoofdonderwijzeressen van het lager onderwijs, dan zou er eenige grond voor zijn; te grooter is echter thans onze verbazing, omdat de verschijnselen thans zijn waar te nemen, dat men gaarne het gebied der school voor de vrouw zou willen veroveren en de bewering nu reeds wordt gewaagd, dat de onderwijzeres beter in de school op haar plaats is dan de onderwijzer. Evenwel denken alle vrouwen er niet zoo over en misschien worden binnen kort de bordjes wel weer verhangen, ten minste uit hetgeen men van tijd tot tijd zoo al te hooren krijgt, wint het denkbeeld veld: jongens door vrouwen, meisjes door mannen te laten opleiden. Dit verwondert ons niet: de mensch leeft bij verandering; maar wel verwondert het ons, dat een onderwijzer als directeur in de bewaarschool moet fungeeren; wij vinden het denkbeeld dan ook echt liberaal en bovendien de bepaling waarborgt hem een gemakkelijk leventje; want, naar de memorie van toelichting, mag die onderwijzer geen deel aan de werkzaamheden nemen en het is wenschelijk, dat er een bepaling aan toegevoegd worde, die hem tegen verveling kan behoeden, anders loopt hij licht gevaar het spreekwoord der Engelschen: «ik heb het spleen," op zich te moeten toepassen. Waarom een terrein voor den man opengesteld, waar hij misplaatst zou zijn en dat eigenlijk aan de vrouw behoort en wel aan diegene, die speciaal een opleiding voor de bewaarschool
1.3 heeft genoten? Wat nu de hoofdonderwijzeressen, naar de wet van 1857, betreft, ook deze moeten op eigen gebied blijven. De memorie van toelichting wijst er op, dat zoodanige onderwijzeressen, die tijdelijk buiten betrekking zijn, zeker de geschiktheid bezitten om de leiding eener bewaarschool op zich te nemen en door de praktijk die ondervinding hebben verkregen, welke ter behoorlijke leiding eener talrijke school gevorderd wordt, echter onder dien verstande, dat zij alleen de algemeene leiding op zich neemt en het eigenlijke onderricht (wij lezen de^ opleiding) door de onderwijzeressen en kweekelingeu zal geschieden. Toegestemd dat enkele zoodanige vrouwen dien tact bezitten, dan nog achten wij de bepaling voor de bewaarschool nadeelig, want: 1". Is de bepaling eenmaal in de wet, dan kan zij algemeen toegepast worden, en waartoe dient dan de acte als hoofdonderwijzeres eener bewaarschool! Het uitzicht toch om eenmaal eene zelfstandige positie te verkrijgen^ mag voor de bewaarschoolonderwijzeres wel zoo ruim mogelijk zijn, want het is er verre van af, dat haar taak licht is te achten, en bovendien in dat uitzicht alleen is een waarborg voor voldoend personeel en tot versterking van den prikkel tot werkzaamheid der aankomende onderwijzeressen, 2°. Ligt er, onzes inziens, in deze bepaling zoo al niet zekere miskenning van de onderwijzeres voor de bewaarscholen, dan toch een hoogere waardeering van de vrouw, die acte heeft voor het lager onderwijs, 't Is hetzelfde geval, alsof de wet op het lager onderwijs aan geëxamineerden voor het middelbaar onderwijs, zonder acte voor het lager onderwijs, de gelegenheid gaf om de leiding van een lagere school op zich te nemen. 3°. Welke vrouwen zullen doorgaans buiten betrekking zgn? Zeker niet de wel ontwikkelde en bekwame, maar zij, die voor het lager onderwijs als mislukt te beschouwen en haar carrière misgeloopen zijn; maar zulke zijn immers evenmin voor eene bewaarschool als voor eene lagere school geschikt!
14 4°. "Weten we niet, wat een directeur of directrice in de bewaarschool te beteekenen heeft; 't woord moge naar de hedendaagsche gebruiken mooi klinken, maar we stellen een onderwijzeres, in den waren zin des woords veel hooger. Zooveel is er in de bewaarschool doorgaans niet te besturen, dat hethoofd der inrichting al zijn tijd er aan zou moeten besteden, en we stellen meer prijs op een vrouw, die door haar positie meer kan en mag doen dan organiseeren alleen, en wier roeping het is een werkzaam aandeel te nemen aan de opleiding der kinderen; daardoor vooral verkrijgt zij een overwegenden invloed op het personeel, die noodzakelijk tot samenwerking moet leiden. En waarom, vragen wij, die concessie gedaan? "Wil een hoofd-onderwijzeres naar de wet van 1857 aan het hoofd eener bewaarschool staan: welnu, de gelegenheid is open; zij kan daartoe het radicaal verkrijgen; de wet sluit haar niet van het examen uit. Op grond van het aangevoerde meenen wij, dat dus alinea 2 van art. 4 moet vervallen. Ook de S'^^ alinea, dus luidende: „is de bewaarschool in hetzelfde gebouw met een lagere school verbonden, dan kan degeen, die aan het hoofd der school staat, met gelijke goedkeuring aan het hoofd der bewaarschool staan," zouden we dus gewijzigd willen zien: «Een bewaarschool kan als voorbereidingsklasse aan een lagere school verbonden worden, waar een hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres volgens de wet van 1857 aan het hoofd staat." Natuurlijk is onze bedoeling, dat de bewaar- en de lagere school één geheel uitmaken en de hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres der lagere school, ter wille der eenheid het bestuur heeft over het geheel. Dergelijke inrichtingen bestaan reeds en werken gogd; de financieële bezwaren verbonden aan de oprichting van afzonderlijke bewaarscholen maken die bepaling voor vele gemeenten noodig, en ook om het geregeld schoolgaan ten platten lande te bevorderen, kan die vereeniging van bewaar- en lagere school gunstig werken.
15 In art, 5 en 6 stellen we vour om reeds vermelde redenen het woord onderricht te veranderen in: »opleiding" en in art. 7 zouden we wenschen bepaald te zien, dat vrouwen van hoogeren leeftijd dan dien, welke voor de kweekelingen is vastgesteld, en die op de bewaarschool gedurende een jaar als zoodanig werkzaam zijn, onder voorwaarde dat zij zich dan aan het examen onderwerpen, niet vrijgesteld zijn van het bezit van een bewijs van zedelijkheid, zooals het ontwerp bepaalt; dat art, zou dus naar onze meening moeten luiden: «de in het voorgaande artikel bedoelde bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid worden niet gevorderd van de kweekelingen, voor zooveel betreft de opleiding in de bewaarschool, waarin zij werkzaam zijn en die van bekwaamheid niet van de vrouwen, vermeld in het 3« lid van art. 5, De noodzakelijkheid van de voorgestelde verandering steunt op feiten, die, ofschoon niet talrijk, toch behoedzaamheid en voorzorg aanraden, om daardoor onaangename Terhoudingen te voorkomen en het personeel der bewaarscholen voor schadelijken omgang te vrijwaren. De bepaling zal de reine niet hinderlijk zijn, omdat dit bewijs van het geheele personeel, uitgezonderd de kweekeling, geeischt wordt en dus als usance kan aangemerkt worden. Voorts vervalt in de laatste alinea van art. 7 tengevolge van de wijziging van art. 4 hét woord .3^ lid, omdat de onderwijzers en onderwyzeressen daar bedoeld, naar ons voorstel, niet in de bewaarschool mogen werkzaam zijn. En nu zijn we genaderd tot titel I I , dat de artikelen bevat voor onderwijzeressen aan openb, bewaarscholen werkzaam. In art. 15 moet het laatste lid: «van hen, die krachtens het 2^ lid van art. 4 aan het hoofd eener openb. bewaarschool worden geplaatst, wordt alleen het bezit van het getuigschrift vermeld onder b, vervallen, omdat door ons is voorgesteld die alinea van art. é weg te laten. Art. 16 schrijft de wijze van benoeming en van het ontslaan voor van de onderwijzeressen en kweekelingen op de bewaarschool.
16 De 1« alinea luidt: »de onderwijzeressen en onderwijzers worden benoemd door den gemeenteraad, die vooraf een aanbevelingslijst van benoembaren ontvangt, door Burgemeester en "Wethouders, na verhoor van den schoolopziener opgemaakt." Uit deze alinea blijkt en de memorie van toelichting bevestigt het, dat de intentie van den wetgever is het aanstellen van het hoofd eener openbare bewaarschool, zonder vooraf gehouden vergelijkend examen te doen geschieden, evenwel aan de gemeentebesturen de vrijheid latende om de keuze door een vergelijkend examen te doen voorafgaan, wanneer zij dit wenschelijk mochten oordeelen. De memorie van toelichting geeft fils grond voor deze wijze van benoeming of aanstelling op, de bepaling in art. 29 der wet tot regeling van het middelbaar onderwijs hier te lande, waarin ook geen examen maar slechts een aanbeveling geëischt wordt ter benoeming van directeuren en leeraren. Ofschoon geen aanspraak willende maken op scherpzinnigheid, hebben we het verband niet kunnen vinden tuSschen de bewaar- en de middelbare school. Het kwam ons voor, er moest een argunignt zijn en — er is er een gevonden; maar zonderling staat dan nu ook art. 22 van de wet op het lager onderwijs alleen, dat, nu het door niets is beschut, nog meer tot mikpunt zal strekken van de aanvallers en tegenstanders van de vergelijkende examens en met recht; want, als het recht van stemmen geldt, dan heeft het lager onderwijs verloren spel. Om der wille der eenheid zou het dus rationeel zijn art. 22 van de wet op het lager onderwijs in den geest te wijzigen van art. 16 in het ontwerp: want werkt deze bepaling voor twee takken van onderwijs goed, waarom dan niet voor drie? Wij zouden evenwel niet gaarne de vergelijkende eramens willen missen ook Yoor dezen tak van ons onderwijs. Dat er zooveel tegenkanting bestaat, is nog steeds meer te wijten aan hunne richting en inrichting dan wel aan den eisch om zich aan een examen te onderwerpen. De wetgever wijst ter staving van zijn beweren, dat van een verplicht vergelijkend examen
17 bij de bewaarschool wel geen sprake kan zijn, op de moeielijkheid van het onderzoek, omdat het hier niet zoo zeer geldt de kennis Tan een of ander vak, dan wel de bedrevenheid en geschiktheid om met kinderen om te gaan en hunne bezigheden en spelen te leiden. Volkomen goed gezien, zeggen we; want het acte-examen doet onderzoek naar kennis en bekwaamheid, maar het vergelijkend examen leidt tot het kennen van de meest praktisch geschikte onderwijzeres en hoe zij de kennis, die tot een goede organisatie vereischt wordt, naar opvoedkundige gronden het best weet toe te passen. En hiertoe bestaat niet slechts de mogelijkheid, maar de belangen der bewaarschool toonen de noodzakelijkheid. Wij beroepen ons op de ervaring. In een der dagbladen en ook in de memorie van toelichting is opgemerkt, dat de bewaarscholen te Eotterdam zeer goed werken en hare inrichting en resultaten geroemd mogen worden. Als oorzaken van dien gunstigen toestand zijn genoemd: a, de opleiding op de kweekschool; h, de praktische geschiktheid der hoofd-onderwijzeressen, en wij voegen er bij: c, de richting, die aan de vergelijkende examens gegeven is, en die zoodanig was, dat noodwendig de meest ervarenen, ontwikkelden en praktisch geschikten op de voordracht moesten komen, en naar waarheid kan gezegd worden, dat niet één der benoemingen, ten gevolge van een vergelijkend examen daar ter stede, verkeerd is uitgevallen. Sterker argument om de vergelijkende examens te behouden, kunnen wij niet geven. De mogelijkheid bestaat, het nut is geconstateerd en de noodzakelijkheid zal niet moeielijk aan te wijzen zijn. 1°. Zien we in de vergelijkende examens nog steeds een prikkel voor de onderwijzeressen om te blijven voortwerken, en zich te vormen tot goede praktici. 2°. In een land als het onze, waar zoo vele richtingen op godsdienstig gebied bestaan, versperren zij den weg tot meer knoeierig dan in het tegenovergesteld geval. 3°. Bekwaamheid, kennis en kvinde, naar ons oordeel voor 2
18 iederen onderwijzer of iedere onderwijzeres nog heel wat waard, zullen meer gewaardeerd blijven. é°. De verhouding tot de gemeentebesturen wordt er solider door; de onderwijzeres behoudt een meer zelfstandige positie, daar het benoemen ten gevolge van een examen meer verbindend is en geen condition kunnen gemaakt worden ten opzichte van een aanstelling op tijd, of de verplichting om ieder jaar continuatie van dienst te vragen. 5°. Het openbaar onderwijs blijft zijn karakter beter bevraren; de koninklijke weg: gelijkheid en recht voor allen, is hier ook onze leus. Overeenkomstig onze zienswijze zou dus de eerste alinea van art. 16 moeten luiden : „de hoofdonderwijzeressen der bewaarscholen worden benoemd door den Gemeenteraad uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door burgemeester en wethouders, in overleg met den district-schoolopziener, na een vergelijkend examen, door hem of onder zijn toezicht afgenomen, ten overstaan van burgemeester en wethouders of afgevaardigden uit hun midden en van de plaatselijke schoolcommissie of van afgevaardigden uit die commissie. De leden van den raad worden tot het examen uitgenoodigd." Deze alinea is gelijkluidend met die van art. 22 der wet op het lager onderwijs, met deze wijziging, dat de voordracht uit slechts drie personen moet bestaan. De achterdeurtjes sluiten we dus af. In alinea 2 en 3 , waar het woord zij, slaande op de onderwijzeressen en onderwijzers in de Ie alinea genoemd, heeft dit overeenkomstig de voorgestelde verandering alleen op het woord hoofdonderwijzeressen betrekking en we zouden willen, dat aan art. 16 een zesde alinea werd toegevoegd, dus luidende: » de hulponderwijzeressen en kweekelingen worden benoemd, geschorst en ontslagen door den hoofdonderwijzer of de hoofdonderwijzeres der school, in overleg met den schoolopziener. Wellicht baart de toevoeging van deze alinea eenig opeien, omdat we ons tot nu toe zooveel mogelijk gehouden hebben aan
w
19 de beginselen van de wet van 1857, maar daar art. 18 zegt: kweekelingen en bedienden worden 'benoemd en ontslagen door burgemeester en wethouders blijkt het, dat de wetgever op het punt van aanstellen en ontslaan van kweekelingen ook afgeweken is van het beginsel omtrent die zaak in de wet op het lager onderwijs uitgedrukt, die de aanstelling en het ontslaan der kweekelingen aan den hoofdonderwijzer overlaat onder goedkeuring van den schoolopziener. Vrij algemeen wordt erkend, dat de bepaling, vervat in de 2^ alinea van art. 22 der wet op het lager onderwijs en die voorschrijft de wijze van het benoemen en het verleenen van ontslag der hulponderwijzers uit het oogpunt der school een misgreep is en het beter zou geweest zijn, als die bepaling gelijkluidend ware met die voor de kweekelingen: 1°. is door die wijze van benoemen de verstandhouding van hoofd en hulp niet de beste; 2", de bestaande wijze van benoemen is zeer omslachtig en naar ons inzien meer vorm dan wezenlijkheid en voor vele gemeenteraden een lastige zaak; 3°. ook voor de hulponderwijzers zelven is de benoeming door den gemeenteraad niet wenscheiijk; de hoofdonderwijzer wijst aan, wien hij voor zijn school het meest bruikbaar en geschikt oordeelt en plaatst dien op de voordracht n". 1. Nu kan, en het geval heeft zich meer dan eenmaal voorgedaan, door bijzondere omstandigheden de benoeming tegen den wensch van den hoofdonderwijzer geschieden; daarmede is de school niet gebaat, en bovendien op elk drietal, dat ingediend wordt, zijn steeds twee figuranten, die een tijd lang van het bezit hunner stukken zijn beroofd en dikwijls noodeloos op kosten worden gejaagd. Een ander nadeel vloeit er uit voort, wanneer er om gegronde redenen ontslag moet verleend worden; daaraan zijn dikwijls zooveel bezwaren verbonden, dat de hoofdonderwijzer liever den hulponderwijzer in dienst laat, dan pogingen tot ontslag aanwendt, vooral dan, wanneer de redenen van ontslag moeielijk 2*
«
20 te vatten zijn voor hen, wie niet met hen werken moeten. Alles te zamen genomen verkeert het bijzonder onderwijs in dit opzicht in een veel betere positie; waarom ? dit behoeven we nu niet verder op te geven. Om al de aangevoerde redenen meenden we de gemelde alinea van art. 16 te moeten toevoegen. Art. 18 zou in verband met het voorgaande dus geredigeerd moeten worden: » bedienden worden benoemd en ontslagen door den hoofdonderwijzer of de hoofdonderwijzeres." De bepaling in dit art. vervat, achten we zeer noodig; omdat er in de bewaarscholen werkzaamheden te verrichten zijn, die men moeielijk aan het hulppersoneel kan opdragen; maar waarom burgemeester en wethouders die schoonmaaksters moeten benoemen, vatten we weder nietjjuist; het geldt schoonmaken en andere bezigheden, die, meenen we, buiten het toezicht van genoemde autoriteiten vallen. In de artikelen 19—24, regelende het pensioen Tan het onderwijzend personeel aan de bewaarscholen, moet overeenkomstig onze wijziging van art. 4 natuurlijk het woord onderwijzer vervallen, want is een bewaarschool aan een lagere school verbonden, dan wordt de hoofdonderwijzer of hoofdonderwijzeres gepensioneerd naar de wet van 1857 en onderwijzers-directeur of onderwijzeressen-directrices hebben we buiten de bewaarschool gehouden. Yan art. 25 zal de redactie moeten luiden: de art. 15—17 en 19—24 zijn niet toepasselijk op de onderwijzers en onderwijzeressen , vermeld in het 2« en niet in het 3^ lid van art. 4 en van art. 28, eveneens vervalt 2^ alinea. Thans rest ons nog de nalezing van de artikelen van titel IV, waarin over de acten van bekwaamheid tot het geven van onderricht (opleiding) gehandeld wordt. Artikel 30 geeft ons al dadelijk stof tot op- en aanmerkingen. Het luidt: u de acte van bekwaamheid tot het geven van onderricht (opleiding tot het ontvangen van onderwijs) in de bewaarschool wordt verkregen door het afleggen van een examen voor
21 een der commissiën, vermeld in art. 41 der wet van 13 Augustus 1857. Blijkens de memorie van toelichting is de wijze, waarop het examen, in art. 31 vermeld, afgenomen zal worden een punt van ernstige overweging geweest en niet minder dan vijf verschillende wijzen van behandeling zijn voor den geest van den wetgever gekomen en overwogen. Naar ons oordeel is die, welke art. 30 aanwijst zeker de beste wijze van onderzoek, zoodat we op dit belangrijke art. dat over zooveel beslist, slechts een kleine maar hoogst belangrijke wijziging hebben voor te stellen en het dus zouden willen lezen: « de acte Tan bekwaamheid tot het opleiden van kinderen in bewaarscholen wordt verkregen door het afleggen van een examen, af te nemen door deskundigen onder toezicht van een der commissiën, vermeld in art. 41 der wet van 13 Augustus 1857." Tegen de voorgestelde wijziging in de redactie kan zeker niets aangevoerd worden, 1°. omdat in de memorie van toelichting b^" het bespreken der verschillende wijzen, die voorgesteld zijn, telkens van deskundigen sprake is, hetzij leden uit de plaatselijke schoolcommissiën,'^hetzij andere personen; 2o. de taak der commissie, die bij het groot aantal kandidaten voor het lager onderwijs zwaar genoeg is, behoeft niet noodeloos verzwaard te worden, indien op even voldoende wijze het examen kan afgenomen worden en dit zal het geval zijn, als zij geen werkelijk aandeel aan het examen behoeft te nemen; 30. ook in het belang der kandidaten kan tieze wijziging niet anders dan gunstig zijn; ten lo. om haar den behoorlijken tijd voor haar werk te kunnen toestaan, 2°. om op een juiste en billijke beoordeeling te kunnen rekenen en 3°. om in het examen vertrouwen te stellen. Art. 31 luidt: «die examen wenscht af leggen, meldt zich tijdig aan bij den schoolopziener, in welks district zij woont. Dag en plaats van het examen worden haar door den schoolopziener bekend gemaakt.
22 Zij legt het examen af in de provincie, waarin zij woont. Aan alinea 1 zouden we toevoegen: «de tijd, gedurende welken de examens worden gehouden, wordt bij openb. aankondiging ter algemeene kennis gebracht." En alinea 3 zou naar ons oordeel kunnen vervallen; immers de acte, die verlangd wordt, geldt voor het geheele land, waarom is dan de kandidaat verplicht in de provincie, waarin zij woont, examen af te leggen. Br kunnen zich gevallen voordoen, dat men om bijzondere redenen liever buiten dan in de provincie zich wil laten examineeren, waarom moet dan de gelegenheid daartoe ontbreken? Het zou ook mogelijk zijn, dat in de eene of andere provincie geen of een enkele kandidaat zich aanmeldt voor het examen, zoodat het onnoodig zou zijn deskundigen te benoemen. Natuurlijk zullen in den regel de kandidaten zich tot de provincie, waarin zij wonen, bepalen; maar een voorschrift achten we onnoodig en niet passende in dit ontwerp van wet, dat zoozeer tot concession is geneigd, Art. 32. Om tot het examen toegelaten te worden wordt gevorderd de overlegging van : 1°. een geboorteacte, waaruit blijkt dat de kandidaat den ouderdom van 21 jaren bereikt heeft. Op deze alinea van dit artikel hebben we belangrijke aanteekeningen. 1°. Zouden we den leeftijd bepaald willen hebben, waarop kweekelingen als zoodanig op de bewaarschool geplaatst kunnen worden en stellen dien op 13 jaren. Te Eotterdam is die op 12 jaren bepaald, omdatTdan de meeste vrouwelijke leerlingen de scholen voor gewoon lager onderwijs verlaten, maar de ondervinding heeft geleerd, dat er nog wel een leerjaar bij mag. De eerste alinea van art. 32 zou dus moeten zijn; zij, die als kweekeling op de bewaarschool geplaatst willen worden, moeten den ouderdom van minstens 13 jaren bereikt hebben. Alinea 1 wordt dan nu alinea 2 , die we dus stellen: «om tot het examen toegelaten te worden, wordt gevorderd voor de acte als hoofdonderwijzeres de overlegging van een geboorte-acte, waaruit blijkt, dat de kandidaat den ouderdom van
23 21 jaren; voor die als hulp onderwijzeres, eene, waaruit blijkt dat de kandidaat den ouderdom van 17 jaren bereikt heeft, 2°, Een of meer getuigschriften van goed zedelijk gedrag. In het ontwerp van wet, is, zooals gebleken is, in navolging van het reglement voor de bewaarscholen in Zuid-Holland slechts eene categorie voor onderwijzeressen erkend en de leeftijd tot het verkrijgen der acte een jaar later gesteld dan het reglement bepaalt. De veranderingen door ons voorgesteld rusten op deze gronden. 1°. De bepaling is niet in overeenstemming met die in de wet op het lager onderwijs en welke aankomende onderwijzeres wil gaarne tot op haar 21'*^ jaar kweekeling heeten en als zoodanig betaald worden. 2°. Om van kweekeling in eens bevorderd te worden tot hoofdonderwijzeres is een te groote stap, die door vele jonge dochters niet gedaan zal worden, omdat zij zich niet met het denkbeeld vereenigen kunnen op den genoemden leeftijd nog kweekeling te zijn, een leeftijd, waarop sommige van haarsgelgken reeds gehuwd zijn. 3°. De kweekelingen op de bewaarschool kunnen ook afgewezen en ongeschikt verklaard worden tengevolge van het examen en wel op een leeftijd, die niet zoo gemakkelijk meer toelaat, wat anders bij de hand te nemen; de leeftijd is dus te hoog, waarop het examen over de al of niet geschiktheid der kandidaten beslist. Te Rotterdam zijn dan ook de toestanden geheel anders; want feitelijk zijn de kweekelingen dit slechts tot op haar 17* of 18* jaar; gewoonlijk worden zij dan tot 3* hulponderwijzeres bevorderd, overeenkomstig de bepalingen van een huishoudelijk reglement. Dat uitzicht op bevordering animeert, wekt energie en doet haar aan de scholen werkzaam blijven, te meer, omdat zij zich nu niet meer op één lijn gesteld zien met de jongere kweekelingen,
24 Ook als de bewaarschool aan een lagere school verbonden is, is het te verkiezen dat de hoofdonderwijzer zijn keuze bepalen kan tot een hulponderwijzeres; in het tegenovergesteld geval zou de wet den leeftijd dienen te bepalen, waarop een kweekeling in zoodanige school mag werkzaam wezen, maar dan toch zou er geen waarborg voor de geschiktheid zijn, want die wordt door den leeftijd niet altijd bepaald. Om al deze redenen achten we het noodig, dat er voor de bewaarscholen twee categoriën van onderwijzeressen zijn. Met den gestelden leeftijd van 21 jaren om examen als hoofdonderwijzeres te kunnen doen, vereenigen wij ons geheel. Natuurlijk brengt de voorgestelde verandering, zoo even besproken, een geheele wijziging van art. 33 mede, dat de eischen voor het examen voorschrijft. In dit artikel zijn de eischen gesteld ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als onderwijzeres eener bewaarschool en wel de volgende: 1°. goed lezen en schrijven; 2''. kennis der beginselen van getalleer en vormleer; 8°. eenige bekendheid met de beginselen der opvoeding en hunne toepassing; 4°. geschiktheid in het leiden der lichaamsoefeningen en in het regelen der kinderspelen; 5°. bedreven in het leiden van het kinderlijk gezang. De door ons voorgestelde verandering ontslaat ons er van om een oordeel uit te spreken over het programma. Het heeft op ons den indruk gemaakt, dat de wetgever juist de eischen zoo laag heeft gesteld om daardoor ruime gelegenheid te geven aan het hoofd van een bewaarschool te staan, zonder speciale opleiding daarvoor te hebben genoten. Dat de bewaarschool dus niet worden zal, als dit programma blijft, wat zij zijn moet, durven we wel voorspellen en nemen daarom de vrijheid ons programma voor de beide acten te laten volgen. Voor die van hulponderwijzeres: a. Goed lezen en verklaren van versjes, die in de bewaarschool geleerd en besproken worden.
u ö. Goed schrijven, hetwelk blijken moet uit het leveren van een proeve vau aanschouwingsoefeningen, schriftelijk. c. Proeven geven van de kennis van de getalleer en van het rekenen, uit het hoofd en schriftel^'k, met geheele en tiendeelige getallen. d. Practische proeven geven, om daardoor de geschiktheid te toonen tot het behandelen van aanschouwings-oefeningen. e. Het maken van een opstel over lichamelijke opvoeding. ƒ. Het geven van proeven van bekwaamheid in het zingen in de bewaarschool. Voor die als hoofdonderwijzeres: a. "Wat genoemd is in de punten a—f, voor de acte als hulponderwijzeres. 6. Kennis van de leer der klanken en woordvorming. c. Natuurkennis, algemeene eigenschappen der lichamen. d. Grondbeginselen der opvoedkunde voor de bewaarschool. e. Teekenen in omtrekken. Al de redenen aan te voeren en te omschrijven, die ons tot het bepalen dezer eischen hebben gebracht, zou ons te ver voeren, en wij bepalen ons daarom tot de hoofdzaken. 1°. Ofschoon we hebben voorgesteld de benoeming van hoofd-onderwijzeressen aan openbare bewaarscholen te doen geschieden na vooraf gehouden vergelijkend examen, zoo zal evenwel voor bijzondere scholen, die benoeming zonder dat een examen afgenomen is, kunnen plaats hebben ; maar dan dient ook het acte-examen dat gehalte te hebben, dat het blijkt, dat de kandidaat niet alleen kennis, maar ook geschiktheid bezit tot het leiden van een bewaarschool. Daarom moet dan ook het examen een praktische zijde hebben. En dat een onderzoek, zoo als is voorgesteld, kan plaats hebben, heeft de ervaring geleerd en dat het zijn nut heeft, is door de resultaten bewezen. 2°. Niet alle hulponderwijzeressen zullen tot hoofdonderwgzeres bevorderd worden; daarom moet de acte van hulponderwijzeres reeds eenigen waarborg geven, dat de kandidaat bruikbaar
26 is, te meer omdat het geval zich voor kan doen, dat zij tijdelijk als hoofdonderwijzeres fungeert. 3°. Om te voorkomen, dat de bewaarschool niet in handen kome van onbevoegden, hebben we aan het onderzoek naar de praktische geschiktheid de noodige ruimte gegeven. 4°. Natuurlijk moesten onze eischen meer zijn dan die van het ontwerp, omdat in de memorie van toelichting als motief van de min omvattende eischen wordt opgegeven, dat als de bewaarschool onder de leiding en het toezicht komt van onderwijzers of onderwijzeressen met een acte voor het lager onderwijs, deze grooten invloed kunnen uitoefenen op de onderwijzeressen der bewaarscholen door de groote en meer omvattende kennis dezer docenten. En nu ons programma. We eischen ook goed lezen en schrijven; maar hebben bepaald, wat er goed gelezen en wat er goed geschreven moet kunnen worden; natuurlijk allereerst datgene , wat in de bewaarschool verwerkt wordt. Over het geheel is dit het leidende beginsel geweest, dat door het examen de zekerheid wordt verkregen, dat zij, wie de verlangde acte wordt verleend, niet alleen weet, wat op de bewaarschool moet verricht worden, en zij daartoe de vereischte kennis bezit, maar dat zij kan doen wat art. 1 van het reglement bepaalt. Voorts gelooven wij, dat verdere bespreking van hetgeen ons programma eischt, overbodig is; ieder, die slechts eenige kennis van een bewaarschool heeft en weet, hoe een onderwijzeres daar moet zijn, zal erkennen dat onze eischen billijk^ doeltreffend en uitvoerbaar zijn. Mocht het verlangen om meer in bijzonderheden aan te toonen, waarom het programma door ons zoo is gesteld, blijken; wij zijn later daartoe bereid.
#*"
Bij L. J. VEEN te Amsterdam verscheen: Psyche , . . , . Geb. f 2.90 » i> Noodlot 3e dr ,, » 2.90 » » Metamorfoze » » 4.90 » » Beis-Iiupressies, 2e dr » » 2.90 » » Majesteit, 2e dr » » 2.90 » » Wereldvrede » » 4.75 » » Hooge Troeven » » 2.25 » » De Verzoeking van den H. Antonius » » 2.50 » » Williswinde » » 1.90 » » Orchideeën, 2e druk » » 2.50 » » Extaze, 2e druk ,, » 2.50 » » Eene Illuzie » „ 2.90 » » Lent van Vaerzen, 2e druk . . . . » » 1.90 JOH. V. WouDE, Van de Muziek des Levens, prachted. gewatt. Band » » 4.90 » » » » > » » » gewoon. . » » 2.90 » » » Een Verlaten Post, 3e druk . . . . > , » 2.90 » » » Liesbeth » » 1.90 » » » H e t Bosch van Groot-Vredenstein, geb. » » 2.50 » » » D e Zeven Schoonheden » » 2.90 » » » Ouder Ons » » 2.90 LOUIS COUPERUS,
H E N R I BOREL, Studiën
»
F. REGINALD STATHAM, P a u l K r u g e r en zQn t\jd.
.
N. V. H A R P E N , Toevaltreffers
» » » D
» »
.
»
» 3.50
.
»
» 2.90
» »
» 2.50 « 2.90
E e n eerste schrede Losse en scherpe Patronen
ANNA F L E S , Verjaardagalbum CARMEN SYLVA, Gedachten eener Koningin
» » J. P.
» »
.
.
.
.
Gedenkboekje Motto-Album
DE K E I J S E R , Gedachten en Spreuken
M E L A T I V. JAVA, Mottoalbum T H . HOVEN, Mariëtte
» » I n 't land der Klapperboomen » » Flirtation » » U i t Vrge B e w e g i n g » » I n Sarong en Kabaai » » Vrouwen lief en leed Carmen Sylva's Werken, 12 deeltjes
.
J. H. MARONIER, Waarom w g in God gelooven D R . J . H E R D E R S C H E E , Liefde en Waarheid
.
.
,> 2.90
.
»
» i.'-25
»
» 1.25
» »
» 1.25 » 1.25
»
» 1.50
»
» 1.25
,
» 2.90
» » » » » »
» 2.90 » 2.50 , 2.50 » 1.90 » 1.50 » 9.
»
» 1.25
. . . »
» 1.25
ROTTERDAM.
Drukkerij van NIJGII & VAN DITMAR.
*r^
J. HERDERSCHEE, Godsdienstige Tragen des Tqds . Geb. /' 1.25 WiMMER, De WonderTerlialen des BQbels » Ï 1.25 WiMMER, In dagen \m Strgd » » 1-25 » De Weg tot den Trede » » 1.25 Idem in één bandje gebonden » » 1.90
DR.
BIBLIOTHEEK VAN NEDERLANDSCHE SCHRIJVERS EN SCHRIJFSTERS. E L I S E SOER, Despoot
Geb. f 2.50
MELATI VAN JAVA, I n E x t r e m i s , 2e dr
»
»
»
Bonte Wimpels
VIRGINIE LOVELING, Eene Idylle
y,
),
Mgnlieer Connehaye
»
» 1.90
»
T> 1-50
«
» 2.75
»
» 2.75
S. LA CHAPELLE ROOBOL, Moeder en Zoon
»
. 2.50
A. J. Blank en Geel
»
f '1 90
C. TERBURGH, Willem ÏTorèl
»
» 3.50
J. H. DE V E E R , D e Montbesnma
»
» 6.90
J. VAN WACHEM, Herinneringen uit den Mokkadetgd .
»
» 2.25
A. C. E. COHEN STUART, Kleine Schetsen
»
» 2.10
»
» 2.75
f,
»
1)
Schetsen en kleine Novellen .
BIBLIOTHEEK VAN BUITENLANDSCHE SCHRIJVERS EN SCHRIJFSTERS. GEORGE DU MAURIER, B a r t y Josselin. Met illustraties
. Geb. f 4.50
OLIVE SCHREINER, P e t e r I l a l k e t van Mashonaland
.
.
u
v 2.25
.
.
«
i> 2 . 9 0
»
»
Op een hoeve in Zuid-Afrika .
CARMEN SYLVA, Gedachten eener Koningin
»
» 1.90
GEORGE MOORE, I J d e l Geld (Vertaald door .Mevrouw COUt>ERUS). OSCAR WILDE, Hét portret van Dorian Gray .
»
» 3.50
»
» 3.90
. . .
(Vertaald door Mevrouw COUPERUS). ERNST ECKSTEIN,
Kyparissos
HALL GAINE, De Dweper
»
» 3.90
»
» 6.50
VA.RIA. J. KuypER, Nieuwe Atlas der Wereld » » Kaart van Nederland, in Étui ANRÖCHTE, Zelfonderricht in het Maatknippen DAVIDS, De Kamertuin, geïU
Geb. f 6.90 » » 0.50 . . . » » 2.50 « » 1.40
KINDERBOEKEN. BuRCH, Het verraad van Rennenberg BROUWER—LOUWERSE, Thomas Alva Edison W. BROUWER, Fridflof Nansen
Geb, f 1.25 » » 1.50 » » 1.50