E-view 02-2 http://comcom.uvt.nl/e-view/inhoud.htm
Identiteit in een digitale cultuur Hans van Driel Eerder gepubliceerd in Perie (2002)
Het zelf speelt niet langer verschillende rollen op verschillende plaatsen en op verschillende momenten. Het gedecentreerde zelf bestaat in vele werelden en speelt vele rollen tegelijkertijd. Sherry Turkle (1995) In de puberteit leer je jezelf te ontdekken in interactie met anderen thuis, op school en elders. Het resultaat van deze ontdekkingstocht plegen we 'identiteit' te noemen, een gelijkheid tussen de persoon enerzijds en diens persoonlijkheid anderzijds. Aan die persoonlijke identiteit geven wij uiting. In vergelijking met vroeger toen het lichaam beperkt was in zijn doen en laten, zijn de uitingsmogelijkheden hiertoe in onze cultuur enorm toegenomen. Ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, communicatie, globalisering en vrijetijdsbesteding liggen hieraan ten grondslag. Deze zijn zozeer verruimd en daarmee onze mogelijkheden om onszelf gestalte te geven, dat sommigen zich zelfs afvragen of het begrip 'identiteit' niet al te diffuus is geworden, of onze identiteit niet voortdurend in ontwikkeling is (cfr. De Mul & Frissen, 2000). Diezelfde maatschappelijke ontwikkelingen hebben ook het begrip 'culturele identiteit' in een nieuw daglicht geplaatst. Globalisering en het samenleven van mensen met een uiteenlopende etnische en culturele achtergrond confronteren ons onvermijdelijk met de vraag of er nog wel sprake is van een culturele identiteit in termen van nationaliteit. Moeten we niet veeleer spreken van een veelkleurige lappendeken die gestaag van samenstelling verandert? Wellicht is het begrip identiteit, persoonlijk en cultureel, geen gegeven (meer) maar een project in uitvoering waarvan het eindpunt niet in zicht komt. Deze suggestie vindt mijns inziens haar belichaming in de digitale cultuur waarnaar we in hoog tempo op weg zijn en
1
haar oorzaak in de langzame ontkenning van ons lichaam. Waar eerder het lichaam onlosmakelijk verbonden is geweest met de vorming van een identiteit, is dit lichaam langzaamaan gefragmenteerd, verlicht en vergeestelijkt geraakt. Culturele veelvormigheid en digitale uitingsvormen zijn de functie van het lichaam in de identiteitsvorming aan het overnemen, waarbij steeds minder sprake is van een vorming van dé identiteit. Waar eerder de vraag 'wie ben ik?' op zijn plaats was, lijkt nu een andere vraagstelling opportuun, namelijk 'wie zijn ik?'. Wie zijn ik? Van één identiteit kan ikzelf moeilijk meer spreken. Soms treed ik op als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Semiotiek. Via deze tekst voeg ik mij in de rol van de auteur die een bijdrage levert aan het liber amicorum ter ere van Sorin Alexandrescu. In het weekeinde leef ik mij uit als hooligan tijdens de wedstrijden van Ajax. En vanavond log ik in op internet als een vrouw of als een andere man. Het zijn verschillende rollen die ik achtereenvolgens vervul en waarmee ik mijzelf gestalte geef. Karakteristiek aan dit proces van jezelf voortdurend gestalte geven is, dat het zich niet in isolement voltrekt, maar in interactie met anderen. Volgens Mead & Morris (1934) kunnen we ook om deze reden niet van de identiteit spreken. Wat we identiteit noemen, is een conglomeraat van verschillende rollen en verschillende relaties die we onderhouden met mensen en dingen in onze omgeving. Om met Ricoeur (1991) te spreken, menselijke identiteit is op te vatten als een weefsel van verschillende verhalen. Wij voegen onszelf binnen bestaande verhalen en werken tegelijkertijd aan ons eigen levensverhaal. Van alle ongelijksoortige elementen die ons leven constitueren, maken we één geheel en compleet verhaal waardoor we zin proberen te geven aan deze heterogeniteit. In interactie met anderen tonen we bedoelde en onbedoelde tekens die ons zelf, onze identiteit telkens opnieuw constitueren in de blik van de ander. Vandaar dat de vraag "Wie ben ik? Wanneer ben ik mijzelf?" moeilijk is te beantwoorden. Mogelijk kunnen we spreken van een geprivilegieerde identiteit waaraan we blijkbaar een voorkeur geven. Immers, hoe kunnen we anders verklaren dat zovele mensen op sommige momenten menen dat zij 'zichzelf niet zijn'. Kan ik deze uitspraak parafraseren als dat zij op een bepaalde plaats en op een bepaald moment niet de rol vervullen die zij zichzelf 'als zichzelf' toedichten? In de film Carnal knowledge (Mike Nichols, 1971) reageert Art Garfunkel (1941 - ) in de rol van Sandy hierop aldus: "Ook de momenten waarop je zegt niet jezelf te zijn, vormen een deel
2
van jezelf en behoren dus tot wie je bent." In deze visie bestaat het gepriviligieerde jezelfniet-zijn niet. Alle vormen van gedrag die zijn gekoppeld aan dat ene lichaam vormen tesamen 'jezelf'. In deze zin is het construeren van identiteit te vergelijken met een oneindig proces van betekenisvorming dat plaatsvindt op een semiotisch schouwtoneel (zie ook Goffman, 1959). Identiteit is dan het voorlopige resultaat van 'werk in uitvoering'. Het verdwijnende lichaam Het lichaam en de ruimte waarbinnen we ons begeven, hebben altijd een fundamentele rol gespeeld in het proces van identiteitsvorming. Volgens sommigen (cfr. Green, 1997) is onze identiteit zelfs onlosmakelijk verbonden met ons lichaam. Vanwege ons lichaam kunnen we ons fysiek bewegen in een ruimte, interacteren we met anderen, zo niet met andere lichamen, en vanwege ons lichaam kunnen we stemmingen zoals verliefdheid en droefenis be-teken-en. Indien lichaam en identiteitsvorming inderdaad aan elkaar gekoppeld zijn, zal een samenleving die het lichaam ontkent, moeite hebben om zijn culturele identiteit te definiëren en zullen personen binnen die samenleving moeite hebben om hun persoonlijke identiteit te vormen. Toch lijkt dat te gebeuren nu ons lichaam en onze lichamelijkheid gefragmenteerd, verlicht en vergeestelijkt geraken. Fragmentatie Altijd hebben we ons lichaam als gefragmenteerd en niet als een eenheid, niet als een totaal ervaren. Heel letterlijk is dat te bevatten. Van mijzelf neem ik slechts delen van mijn lichaam waar, ook wanneer ik mijzelf in een spiegel bezie. Mijn lichaam kan ik nooit in zijn totaliteit waarnemen noch aanraken, zeker niet op eenzelfde moment. In deze letterlijke zin ervaar ik mijn lichaam als gefragmenteerd, hoewel ik weet dat het niet uit losse delen bestaat. Ook in minder letterlijke zin kan ik mij iets bij het gefragmenteerde lichaam voorstellen. Wie hedendaagse films ziet, neemt nauwelijks totale lichamen waar. Attributen verbergen delen van het lichaam wanneer iemand aan tafel zit of wanneer-ie slaapt, zoals ook kleding delen van het lichaam verbergt en we slechts fragmenten van het totale naakte lichaam aanschouwen. Maar in de context van de hedendaagse film bedoel ik ook wat anders. De filmopname die het mogelijk maakt een lichaam totaal te zien, is in onbruik geraakt. Steeds vaker kruipt de camera op het lichaam en in de actie - het filmbeeld presenteert een gefragmenteerd lichaam dat zijn totaliteit lijkt te hebben verloren. Ten slotte bemerken we in ons dagelijks leven een fragmentatie van het lichaam dat zich
3
veelal uit in het externaliseren van lichaamsfuncties (cfr. McLuhan, 1964). Ons lange termijn geheugen hebben we inmiddels geëxternaliseerd en afgestaan aan bibliotheken en archieven, onze blik hebben we verlengd via de verrekijker en figuurlijke verrekijkers als de televisie. En intellectuele vaardigheden als zoeken, analyseren en concluderen laten we langzaam maar zeker over aan de computer. Verlichting Ook is de band van ons lichaam met de ruimte waarbinnen we ons begeven, aan het verdwijnen. In vroeger tijden was de eenheidservaring van lichaam en ruimte compleet, ook omdat de ruimte, de topos, geografisch beperkt was. Het lichaam kende immers geen andere middelen om zichzelf te verplaatsen dan het lichaam zelf. Met het bestijgen van het paard - en vervolgens via vervoersmiddelen als de trein, de fiets, de auto, het vliegtuig en het ruimteveer – is de mens erin geslaagd zich te los te maken van zijn plaats. Het fysieke contact van het lichaam met de materie en de dwang van de zwaartekracht kunnen worden opgeheven. Enerzijds betekent dit een bevrijding en verruiming van de blik, anderzijds is het ons één voelen met de fysieke plaats van ons bestaan verbroken. Het lichaam zweeft nu rond, is 'licht' geworden in de letterlijke betekenis die ook Milan Kundera (1929 - ) aan deze term toekent in zijn roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1985). Die lichtheid is ondraaglijk, omdat met deze verlichting ook het contact van lichaam en plaats is verbroken. Vergeestelijking Naast gefragmenteerd en verlicht vergeestelijkt ons lichaam. Wij bestaan nauwelijks meer bij de gratie van ons tastbare lichaam, maar bij de gratie van tekens die wij vaak zelf hebben gecreëerd. In het telefoonboek zijn wij genoteerd binnen een alfabetische volgorde van woorden die ons adres en telefoonnummer benoemen. Vraag mij niet in hoevele bestanden ik voorkom als een naam of als een nummer. Ik schrijf, verstuur vakantiekaarten, sta op foto's, ik zet handtekeningen onder talloze formulieren. Ik creëer een netwerk van tekens en anderen be-teken-en mij zonder dat mijn lichaam er verder nog aan te pas komt. Het schrift en de televisie zijn verlengstukken geworden van mijn lichaam die de wereld exponentieel hebben vergroot en die het mogelijk maken dat ik elders niet fysiek aanwezig behoef te zijn. Mijn stem kan ik afstaan aan het antwoordapparaat opdat mijn lichaam zich kan verplaatsen zonder onbereikbaar te zijn. En ten slotte creëer ik mijzelf in tekens op mijn homepage op het internet, alwaar ik 24 uur per dag toegankelijk ben, meestal voor aan mij onbekenden, zonder fysiek aanwezig te zijn.
4
Het virtuele schouwtoneel Onze identiteitsvorming en -uitingen lijken steeds minder afhankelijk te zijn geworden van ons lichaam. Veeleer be-teken-en wij onszelf op een schouwtoneel dat in zijn aard aan het veranderen is: van de fysieke ruimte waarbinnen wij altijd gestalte hebben gegeven aan onszelf, via de analoge ruimten die zich in de loop der tijden hebben losgekoppeld van ons lichaam, tot de virtuele ruimten van internet waar het mogelijk is onze zelven op ongekende wijze te betekenen. De computer functioneert voor deze laatste fase als een metafoor. Binnen elk window dat ik heb geopend op mijn monitor functioneer ik als een ander ik. Niet meer is identiteit een kwestie van verschillende rollen die ik op verschillende tijden speel, maar veeleer is er sprake van gelijktijdigheid. De essentie van verschillende openstaande windows is immers, dat er sprake is van een gedecentraliseerd ik dat on line bestaat in vele windowwerelden. Turkle (1995) merkt in dit verband provocerend op dat mijn leven buiten het computerscherm wellicht niets anders dan een extra window vormt dat altijd on line is…. In een digitale cultuur bestaat niet alleen een fysiek platform dat het schouwtoneel vormt waarop wij werken aan onze identiteit. Met de komst van het internet kennen we ook een virtueel platform waarop we een weefsel van verhalen leven en vertellen. Dit virtuele platform leidt tot nieuwe vormen van actie, interactie en relatievorming waarmee we gestalte geven aan onze identiteitsarbeid in uitvoering. Twee virtuele ruimten wil ik kort bespreken, namelijk de mud's en chatrooms enerzijds en het World Wide Web anderzijds. MUD en chatroom Binnen MUD's Multi ( User Dungeons) en chatrooms, virtuele ruimten waarbinnen ik mij verhoud tot andere aanwezigen, werk ik op twee manieren aan mijn identiteit. Op de eerste plaats ken ik mijzelf 'attributen' toe. Deze attributen hebben te maken met mijn keuze van een naam, een geslacht, een leeftijd en kenmerken als haardracht, kracht, intelligentie, en dergelijke. Deze attributen behoeven niet overeen te komen met mijzelf die zich fysiek voor het computerscherm bevindt. Ten tweede 'schrijf' ik met anderen in een virtuele ruimte en ben aldus via sociale interactie verwikkeld in een continu proces van identititeitsconstructie. Deze virtuele ruimten geven mij op eenvoudige wijze de kans om te spelen met identiteiten en om identiteiten uit te proberen (Turkle, 1995). Als ik verschillende rollen in verschillende ruimten kan creëren, dan is mijn zelf niet alleen gedecentraliseerd, maar bestaat ook de mogelijkheid dat ik mijn zelf grenzeloos vermenigvuldig. Immers, er bestaat geen limiet aan virtuele ruimten waarbinnen ik mij hoe dan ook kan manifesteren. In deze zin vormen MUD's
5
en chatrooms laboratoria om te ontdekken wie je bent en wie je zou willen zijn (Haraway, 1985). World Wide Web Wie bij de zoekmachine Google (Url 1) het trefwoord 'homepage' intypt, krijgt circa 40,3 miljoen resultaten. Miljoenen bedrijven en personen afficheren zich op het World Wide Web (WWW), een ruimte die blijkbaar uitnodigt tot het construeren van en uiting geven aan een identiteit-in-uitvoering. Dat heeft mijns inziens alles te maken met de eigen-aardigheden van het WWW (cfr. Van Driel, 2001). Op de eerste plaats is het WWW een multimediaal medium. We schrijven ons niet alleen de virtuele wereld in, maar we kunnen ons schrift ook vergezeld laten gaan van beelden en geluiden. Het zelf dat we aldus creëren, lijkt te bestaan want het is niet alleen leesbaar, maar ook zichtbaar en hoorbaar. Dat zelf kan ook virtueel zijn. Immers, op het WWW kunnen tekens geheel los staan van een mogelijke referent in de 'echte' wereld (cfr. Baudrillard, 1981). Zo toont mijn homepage (Url 2) een foto waarop ik leun op de achterkant van de auto met J.F. Kennedy (1917 - 1963), vlak nadat er op hem is geschoten, maar ik verzeker u toentertijd niet in Dallas aanwezig te zijn geweest. Zowel in beeld, geluid als in schrift kan ik op mijn homepage spelen met mijn identiteit en daarbij in het midden laten in hoeverre deze tekenen een referent kennen buiten de homepage om. Het WWW bestaat bij de gratie van aanklikbare hyperlinks die een homepage kunnen verbinden met andere netwerken op het WWW. Deze connectiviteit laat de grens tussen het persoonlijke en het publieke vervagen. Immers, 24 uur per dag is mijn homepage toegankelijk, niet alleen voor intimi maar in principe voor allen die toegang hebben tot internet. Op mijn persoonlijke homepage kan ik verwijzen naar andere netwerken die publiekelijk toegankelijk zijn, zoals ook andere persoonlijke en publieke netwerken zouden kunnen verwijzen naar mijn homepage om op deze wijze mij te betrekken bij hun identiteitsvorming. Ook kan ik interactiviteit inbouwen. Anderen kunnen op mij reageren en hun reacties kan ik op mijn homepage plaatsen, zodat zij deel gaan uitmaken van mijn identiteitsconstructie. Ten slotte is het WWW nooit voltooid wat ook geldt voor mijn homepage. Deze blijft werk-in-uitvoering zolang als ik de behoefte voel om er verder aan te werken.
6
Metafoor en schouwtoneel Niet geheel toevallig geven elk van de beschreven WWW-eigenaardigheden inzicht in wat we tegenwoordig onder 'identiteit' zouden kunnen verstaan: werk-in-uitvoering, verbonden met en reagerend op vele naasten en talloze onbekenden, waarbij het onderscheid echt of virtueel er niet meer toe doet. Zo is het World Wide Web enerzijds te beschouwen als een metafoor voor onze identiteit-in-wording en anderzijds vormt het Worl Wide Web tegelijkertijd het viruele schouwtoneel waarop wij, pubers en volwassenen, onze identiteit kunnen laten geworden. Bibliografie Baudrillard, J. (1981), Simulacres et simulation. Paris: Galilée. Driel, H. van (2001), Digitaal communiceren. Amsterdam: Boom. Goffman, E. (1959), The presentation of self in everyday life. Garden City: Doubleday. Green, N. (1997), Beyond being digital: representation and virtual corpreality. In: D. Holmes (ed.), Virtual Politics: Identity & Community in Cyberspace. London: Sage. Haraway, D.J. (1985), A Manifesto for Cyborgs. In: Socialist Review, 80, 65-107. McLuhan, M. (1964), Understanding Media: the extensions of man. New York: McGraw-Hill Book Company Mead, G.H. & C.W. Morris (1934), Mind, self & society from the standpoint of a social behaviorist. Chicago: The University of Chicago Press. Mul, J. de & V. Frissen (2000), Under Construction. Persoonlijke en culturele identiteit in het multimediatijdperk. Amsterdam: Infodrome. Perie, Dorin, Solange Leibovici & Matthijs Engelberts (eds) (2002), Identiteit. Filosofie Literatuur - Maatschappij. Delft: Eburon. Ricoeur, P. (1991), Life in the Quest of Narrative. In: D. Wood (ed.), On Paul Ricoeur. Narrative and Interpretation. London: Routledge. Turkle, S. (1995), Life on the Screen: Identity in the Age of Internet. New York: Simon and Schuster. Url 1. http://www.google.nl/ (bezocht op 07-06-02) Url 2. http://comcom.uvt.nl/driel/
7