Horse Hotel Daalweg 38 Pey-Echt
Horse Hotel Daalweg 38, Pey-Echt
Bergs Advies B.V. N.P.M. Maes Leveroyseweg 9a Heythuysen
Ontwerp
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING ....................................................................................................................................... 5 1.1 1.2 1.3 1.4
2.
AANLEIDING PLANHERZIENING................................................................................................ 5 LIGGING, BEGRENZING EN JURIDISCHE STATUS VAN HET PLANGEBIED ...................................... 5 BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN ...................................................................................... 6 LEESWIJZER .......................................................................................................................... 7
GEBIEDSBESCHRIJVING .............................................................................................................. 8 2.1 ONTSTAANSGESCHIEDENIS EN RUIMTELIJKE STRUCTUUR ................................................................. 8 2.2 FUNCTIONELE STRUCTUUR ............................................................................................................. 8
3.
BELEIDSKADER ............................................................................................................................. 9 3.1 RIJKSBELEID ......................................................................................................................... 9 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ........................................................................... 9 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ...................................................... 9 3.2 PROVINCIAAL BELEID ........................................................................................................... 10 3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg ............................................................................. 10 3.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu ............................................................................................... 10 3.3 REGIONAAL BELEID ............................................................................................................. 11 3.3.1 Regionale woonvisie ........................................................................................................... 11 3.3.2 Welstandsvisie Maas en Roer............................................................................................. 11 3.4. GEMEENTELIJK BELEID ........................................................................................................ 11 3.4.1 Structuurvisie Echt-Susteren ......................................................................................... 11 2.3.3 Vigerend bestemmingsplan ........................................................................................... 12
4.
RANDVOORWAARDEN ............................................................................................................... 13 4.1 MILIEU ................................................................................................................................ 13 4.1.1 Bodem............................................................................................................................ 13 4.1.2 Geluid en Geur .............................................................................................................. 13 4.1.3. Luchtkwaliteit ................................................................................................................. 16 4.1.4 Bedrijvigheid .................................................................................................................. 16 4.2 EXTERNE VEILIGHEID ........................................................................................................... 16 4.2.1 Plaatsgebonden risico en groepsrisico .......................................................................... 16 4.2.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) ............................................................... 16 4.3 WATERHUISHOUDING ........................................................................................................... 17 4.4 ARCHEOLOGIE..................................................................................................................... 19 4.5 CULTUURHISTORIE .............................................................................................................. 21 4.6 FLORA EN FAUNA ................................................................................................................ 21 4.6.1 Flora .................................................................................................................................... 22 4.6.2 Fauna .................................................................................................................................. 23 4.6.3 Natuurbeschermingswet ................................................................................................................. 23
4.7. 4.8 4.9. 5.
PLANBESCHRIJVING .................................................................................................................. 25 5.1 5.2 5.3
6.
LANDSCHAPSWAARDEN ....................................................................................................... 23 VERKEER EN INFRASTRUCTUUR ............................................................................................ 24 STEDENBOUW EN DUURZAAM BOUWEN ................................................................................. 24
UITGANGSPUNTEN EN DOELSTELLINGEN VAN HET PLAN......................................................... 25 RUIMTELIJKE HOOFDOPZET .................................................................................................. 25 PLANASPECTEN .................................................................................................................. 26
PLANOPZET.................................................................................................................................. 27 6.2 6.3
FEITELIJKE PLANOPZET ....................................................................................................... 27 JURIDISCHE PLANOPZET ...................................................................................................... 27
7.
UITVOERBAARHEID .................................................................................................................... 28 7.1 7.3
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID ...................................................................................... 28 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID .............................................................................. 28
Bijlagen:
1. 2. 3.
Landschappelijk inpassingsplan pm Bodemonderzoek conform NEN 5725 Daalweg 38 Archeologisch onderzoeksrapport Daalweg 38
1. 1.1
Inleiding Aanleiding planherziening
De Holding Gelissen Paardentransport B.V. is gevestigd in de straat Aan de Drie Heren 11 in Beek in Limburg. Deze locatie is gelegen midden op een bedrijventerrein tussen de A2 en het spoor Sittard-Maastricht en naast een grote horeca gelegenheid. De Holding Gelissen Paardentransport B.V. gaat zich vestigen aan de Daalweg 38, 6102TD in Pey-Echt. Op deze locatie bevindt zich een agrarisch bedrijf. Het bouwvlak van het huidige agrarische bedrijf wordt aan de achterzijde uitgebreid. Ter plaatse van de uitbreiding van het bestaande bouwvlak wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd waarin een rijhal en verschillende paardenboxen worden gerealiseerd. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt verbouwd. In dit gebouw wordt het kantoor gevestigd en worden wasplaatsen voor de vrachtwagens gerealiseerd. Ook in dit gebouw worden een aantal paardenboxen gerealiseerd. In totaal worden circa 90 paardenboxen gerealiseerd waarvan er een groot aantal volledig geïsoleerd kunnen worden ten behoeve van paarden die eerst in quarantaine moeten voordat ze verder vervoerd kunnen worden. Dergelijke activiteiten zijn niet direct passend binnen de bestemming ‘agrarisch’ en binnen een agrarisch bouwvlak. 1.2
Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied
De locatie is gelegen ten oosten van de kern Slek-Echt en ten zuid-oosten van de kern PeyEcht. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Echt-Susteren sectie AC Nummers 1234, 1235 en 1236. Het betreft een gebied dat gekenmerkt wordt door agrarische activiteiten in de nabijheid van twee woonkernen. Aan de achterzijde van het perceel loopt de Vulensbeek. Het perceel kent een verloop van circa 1 meter en loopt van de Daalweg richting de Vulensbeek af. Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Echt-Susteren en is bereikbaar via PeyEcht, via de Hoogstraat en de Daalweg die een aftakking is van de provinciale weg N572. Het plangebied bestaat uit die gronden waar de uitbreiding van de ligboxenstal is voorzien en de gronden ten behoeve van het parkeren van de aanwezige vrachtauto’s en het bestaande bouwvlak aan de Daalweg 38.
Locatie
Het geldend bouwvlak ter plaatse biedt niet voldoende ruimte voor de gewenste ontwikkeling. In de huidige situatie zijn de betreffende gronden voor de uitbreiding bestemd als ‘Agrarisch’ (bestemmingsplan 'Buitengebied Echt-Susteren). Binnen deze bestemming is het oprichten en exploiteren van agrarische bedrijfsgebouwen niet toegestaan.
Figuur 1.2.2: bestaande bouwvak Daalweg 38
De overige gronden zijn wel aangeduid als agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch’. Maar binnen het agrarische bouwvlak is het niet toegestaan om een gebruiksgerichte paardenhouderij’ te exploiteren. Om deze nieuw ontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de bouwen gebruiksmogelijkheden van de bestemming ‘agrarisch’ en de vergroting van het bouwvlak planologisch en juridisch vast te leggen.
Figuur 1.2.1: Luchtfoto locatie Daalweg 38 Pey-Echt (bron: GisViewer)
1.3
Bij het plan behorende stukken
Deze omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan bestaat uit vier onderdelen, te weten de toelichting, de bijbehorende regels, de verbeelding en de bijbehorende bijlagen’.
1.4
Leeswijzer
Na de algemene planbeschrijving in hoofdstuk 1 zal in hoofdstuk 2 het gebied waarin het initiatief is gelegen worden beschreven. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid worden beschreven. In hoofdstuk 4 ‘Randvoorwaarden’ worden vervolgens de verschillende milieu-aspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoering van het plan beschreven. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens de planopzet beschreven. In hoofdstuk 7 wordt vervolgens de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan beschreven.
2.
Gebiedsbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur De Daalweg 38 ligt in een gebied dat in de structuurvisie als ‘jonge ontginningen’ wordt aangemerkt. De jonge ontginningen zijn de meest recente ontginningen op de (droge en natte) zandgronden en vormen het grootste oppervlak landbouwgrond binnen de gemeente EchtSusteren. Dit gebied was oorspronkelijk een moerasgebied in een restant van een oude Maasloop. Het moeras is gedeeltelijk verland en bevat weinig open water. Ter hoogte van Pepinusbrug was een doorgang naar het oostelijk gelegen hoogterras met zijn heide en bosgebieden. Er liggen oorspronkelijk geen woningen in dit gebied. Enkel aan de rand treft men enkele grotere oude oorspronkelijke ontginningshoven aan zoals Leenderhof, Lilbos, Diergaarde en Annendaal. Het gebied is relatief laat in cultuur gebracht. Tot in de 19e eeuw lagen hier uitgestrekte kwelmoerassen. De grootschalige heideontginning is vanaf 1880 opgepakt. Pas begin 20e eeuw worden er nieuwe, grote ontginningsboerderijen gesticht.
Locatie
Figuur 2.1.1. Uitsnede kaart Structuurvisie Echt-Susteren)
2.2 Functionele structuur Het landschap waarin de Daalweg 38 ligt kenmerkt zich nu door een grote mate van openheid. Dit is met name het geval bij het Putbroek en het Esbroek, aan de voet van het hoogterras en in het zuiden aan de westzijde van de Hekberg (Bolven). De landschapsstructuur is aangepast aan agrarisch grondgebruik. Het is open, met verspreid liggende boerderijen met erfbeplanting (=hoevenlandschap), rationele verkaveling, ontwateringsloten en langs de belangrijkste rechte wegen lanen of bomenrijen. Zij vormen de belangrijkste karakteristiek van dit landschap. Het gebied wordt ontwaterd door kaarsrechte sloten en greppels die het kwelwater moeten afvoeren. In het begin van deze eeuw zijn de lokale sloten op een quasi natuurlijke wijze heringericht door het Waterschap. De overgang naar de Landduinen wordt gekenmerkt door dichtere beplanting en meer welving in het terrein. In het zuiden beheerst de steilrand het landschapsbeeld.
3.
Beleidskader
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is opgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de “kapstok” voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De structuurvisie vervangt de volgende nota’s:
de Nota Ruimte; de structuurvisie Randstad 2040; de Nota Mobiliteit; de MobiliteitsAanpak; de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
In de structuurvisie is geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, waarbij de termen “concurrerend”, “bereikbaar”, “leefbaar” en “veilig” kernbegrippen zijn. De structuurvisie is hierbij een verdere integratie van rijksbeleid. Binnen de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd: 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Deze hoofddoelen zijn gespecificeerde nationale belangen. Het onderhavige planvoornemen is van een dermate geringe omvang dat er op nationale schaal geen belangen in het geding zijn. 3.1.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), of AMvB Ruimte, de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds wordt het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu (SVIR). In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien vigerende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.
Onderhavige locatie aan de Daalweg 38 te Pey-Echt is niet gelegen in één van de gebieden waar het Barro betrekking op heeft. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. 3.2
Provinciaal beleid
3.2.1
Provinciaal Omgevingsplan Limburg
In het POL heeft de provincie het beleid voor de fysieke omgeving van Limburg vastgelegd. POL2006 is een plan op hoofdlijnen. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. Deze hoofdlijnen worden vertaald in POL-aanvullingen, beleidsnota’s, beleidsregels, programma’s en verordeningen. Samen vormen al deze documenten een flexibel, samenhangend geheel: het POL-stelsel. In het POL 2006, actualisatie 2011, is de locatie aangewezen tot Perspectief 5a-gebied. Dit zijn gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter in Noord- en Midden-Limburg waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde zijn. Een P5a-gebied is omschreven als ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme. Een dergelijk gebied heeft een overwegend landbouwkundig karakter waarbij op kleinere schaal woonbebouwing voorkomt. Op lokale schaal zijn natuur- en landschapswaarden aanwezig. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Binnen de P5-gebieden is in Limburg een belangrijk deel van de niet-grondgebonden landbouw aanwezig en het biedt ruimte aan een optimale ontwikkeling van de landbouw. In een P5-gebied is het streven gericht op een verdere ontwikkeling van de niet-grondgebonden landbouw. In deze gebieden wordt ruimte geboden aan een duurzame, optimale ontwikkeling van deze landbouw.
Locatie
Figuur 2.2.1.1: Ligging initiatief in POL2006 Perspectieven (Actualisatie 2011, bron: Provincie Limburg)
Onderhavig initiatief past binnen de doelstellingen voor het Perspectief 5b gebied. 3.2.3
Limburgs Kwaliteitsmenu
Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) stelt regels voor het bouwen in het buitengebied in Limburg. Het LKM geldt voor alle ‘rode ontwikkelingen’: woningbouw, een bedrijfsuitbreiding, nieuwe agrarische bedrijven, bungalowparken enzovoorts. Dergelijke ontwikkelingen kunnen alleen als tegelijk een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied plaatsvindt. De gemeente Echt-Susteren heeft de uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu vertaald
naar een Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM). In de structuurvisie van de gemeente EchtSusteren is de juridische basis van het GKM vastgelegd. 3.3
Regionaal beleid
3.3.1 Regionale woonvisie De woonvisie van onder andere de gemeente Echt-Susteren staat omschreven in Regionale Woonvisie Midden-Limburg Oost 2010-2014. De woonregio die in deze woonvisie wordt omschreven, bestaat uit de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert. De stad Roermond heeft een centrale ligging binnen de provincie Limburg en vormt binnen deze woonregio een belangrijk commercieel en industrieel centrum. Daarnaast zijn er rondom Roermond enkele middelgrote en kleinere kernen gelegen. De stad Weert vormt een belangrijke kern binnen de regio en is omringt door diverse kleinere kernen, waaronder Nederweert en Stramproy. Door de realisatie van onderhavig initiatief worden geen woonbestemmigen, of bedrijfswoningen toegevoegd. De Woonvisie vormt dus geen belemmering ten behoeve van de realisatie van onderhavig initiatief. 3.3.2 Welstandsvisie Maas en Roer Het welstandsbeleid van de gemeente Echt-Susteren is vastgelegd in een welstandsnota. De gemeenten van het gebied Maas & Roer, te weten Ambt Montfort, Beesel, Echt-Susteren, Maasbracht, Roerdalen en Swalmen hebben ervoor gekozen zowel de gezamenlijke afspraken van de zes gemeenten als de uitwerking en specifieke keuzes per gemeente in één nota samen te brengen. In algemene zin wordt in deze nota steeds melding gemaakt van de ‘welstandscommissie’; hierin dient ook te worden begrepen de commissie ruimtelijke kwaliteit of elke commissie die de wettelijke taak van het uitbrengen van een welstandsadvies uitvoert. Het planvoornemen is door de welstandscommissie behandeld en akkoord bevonden. 3.4.
Gemeentelijk beleid
3.4.1
Structuurvisie Echt-Susteren
De gemeente Echt-Susteren heeft veel kwaliteiten om deze kwaliteiten te kunnen behouden voor de toekomst, heeft de gemeente een structuurvisie opgesteld. Met deze Structuurvisie wil de gemeente de bescherming en verbetering van het buitengebied vastleggen en gericht sturen zodat de leefbaarheid in alle kernen wordt geoptimaliseerd. Om deze kwaliteiten te waarborgen, is er voor gekozen om alleen ontwikkelingen toe te staan indien de kwaliteiten van het buitengebied en de kernen er per saldo op vooruit gaat. Deze benadering sluit aan bij de ideeën van de provincie Limburg die zij heeft opgenomen in het Limburgs Kwaliteitsmenu. Voor het buitengebied, waarin onderhavig initiatief gelegen is, heeft de gemeente EchtSusteren zeven doelstellingen opgenomen: 1. Rust en ruimte in ons buitengebied behouden en waar mogelijk versterken; 2. Verdere verstening tegengaan; 3. Vergroting van de contrasten tussen de aanwezige landschappen; 4. Komen tot een groen-blauwe ecologische ladder; 5. Behoud van een economisch gezonde, duurzame agrarische sector met het juiste bedrijf op de juiste plek; 6. Ruimte bieden aan een breed georiënteerde plattelandseconomie; 7. Het zijn van een toeristisch-recreatieve schakel in de Euregio.
In de structuurvisie van de gemeente Echt-Susteren staat een tabel opgenomen (tabel 2) waarin staat aangegeven welke grondhouding de gemeente Echt-Susteren aan neemt ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen in de kernen en in het buitengebied. De kleuren geven tevens aan of er extra maatregelen genomen moeten worden ten opzichte van de standaard landschappelijke inpassing ten behoeve van de realisatie van het initiatief.
Figuur 2.3.2.1: Tabel 2 van de structuurvisie Echt-Susteren
In tabel 2 is terug te vinden dat de uitbreiding van het bouwvlak in een jonge ontginning een gewenste ontwikkeling is en kan worden gecompenseerd door middel van een regulier landschappelijke inpassing. 2.3.3
Vigerend bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan voor de Daalweg 38 in Pey-Echt is het bestemmingsplan “Buitengebied Echt-Susteren”. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van Echt-Susteren vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied van onderhavig initiatief de bestemming ‘agrarisch’ met een dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie 3’. Het aanwezige bouwvlak aan de Daalweg 38 is niet groot genoeg om onderhavig initiatief geheel binnen het bouwvlak te leggen. Daarnaast schrijft de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren voor, dat er een aanduiding opgenomen moet worden op de verbeelding voor een ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’ (ph). In artikel 3.9.3 is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het opnemen van de betreffende aanduiding op de verbeelding, maar doordat in artikel 3.1 geen bepaling is opgenomen inzake de gebruiksgerichte paardenhouderij, kan er geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Derhalve is onderhavige omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan opgesteld.
4.
Randvoorwaarden
4.1
Milieu
Bij de toekenning van een nieuwe functie aan een bepaald gebied dient rekening gehouden te worden met (milieu-)effecten vanuit de omgeving en op de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem en grondwaterkwaliteit, milieu-invloed bedrijvigheid en externe veiligheid wordt in de navolgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de gewenste ingreep voor onder andere de aspecten kabels, leidingen en straalpaden, geurhinder en veehouderijen, ecologie, waterhuishouding, landschappelijke inpassing, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Ook de hieruit voortkomende bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht. 4.1.1
Bodem
Ten behoeve van het initiatief aan de Daalweg 38 te Echt heeft een historisch bodemonderzoek plaatsgevonden om te kunnen beoordelen of de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Op de locatie is door Bodeminzicht een vooronderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in verdachte locaties ten aanzien van bodemverontreinigingen op de onderzoekslocatie aan de Daalweg 38 te Echt. De conclusie van dit onderzoek is: Op de onderzoekslocatie is geen sprake (geweest) van bodemverontreinigende activiteiten die de bodemkwaliteit mogelijk hebben beïnvloed. Daarnaast zijn geen bodembedreigende activiteiten voorzien in het planconcept. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt de hypothese gesteld dat de onderzoekslocatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging en derhalve geen belemmering vormt voor de beoogde bestemming voor de realisatie van een paardenhouderij. 4.1.2
Geluid en Geur
In het plangebied wordt een agrarisch bedrijf omgezet naar een gebruiksgerichte paardenhouderij waarbij ook een uitbreiding van bebouwing plaatsvindt en het bestaande bedrijfsgebouw wordt verbouwd. De nieuwe hal wordt voor een deel gebruikt voor het stallen van de paarden, een ruimte wordt gebruikt ten behoeve van opslag en een groot deel van de hal wordt gebruikt als rijbak. De bestaande bebouwing wordt verbouwd ten behoeve van het stallen van paarden, het reinigen van de vrachtwagens en het huisvesten van het kantoor. Een eerste toets heeft plaatsgevonden aan de voorgeschreven afstanden zoals deze zijn voorgeschreven volgens de (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009. Eén van de belangrijkste bouwstenen bij milieuzonering is de richtafstandenlijst. Deze lijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visueel opgenomen in de lijst. In de richtafstandenlijst staat geen omschrijving die past bij de bedrijfsvoering aan de Daalweg 38. Er worden ter plaatse namelijk geen paarden gehouden. Alleen paarden die een korte periode in quarantaine moeten blijven, verblijven aan de Daalweg 38. Er is dan ook geen sprake van een constante aanwezigheid van paarden of het fokken van dieren. Om toch een indicatie te hebben met betrekking tot de te hanteren afstanden ten opzichte van gevoelige
bestemmingen zijn er twee bedrijfsomschrijvingen genomen die het dichtst in de buurt komen van de bedrijfsvoering van de ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’. Deze bedrijfsomschrijvingen hebben een zwaardere milieubelasting dan de te realiseren ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’ aan de Daalweg 38. Wanneer er voldaan kan worden aan deze zwaardere richtafstanden, dan kan ook gesteld worden dat de te vestigen ‘gebruiksgerichte paardenhouderij’ ook voldoet. De opgenomen richtafstanden betreffen indicatief de aan te houden afstand tussen een hinder veroorzakende en milieugevoelige functies. Indien dit voldoende gemotiveerd wordt kan hiervan afgeweken worden. De afstand dient te worden gemeten vanaf de bestemmings-/ bouwgrens van de inrichting tot de milieugevoelige functie. De locatie Daalweg 38 in Pey-Echtl wordt ingedeeld in de categorie “Fokken en houden van overige graasdieren”. Hieronder een tabel met de bijbehorende richtafstanden en de bijbehorende toelichting: Tabel 1:richtafstanden tussen hinderveroorzakende en milieugevoelige functies Afstanden in meters Geur Landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw - fokken en houden van overige graasdieren 50 -paardenfokkerij Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet 100 intensief)
(1)
Indices
Stof
Geluid
Gevaar
30
30C
0
30
30c
0
(2)
Cat.
(3)
(4)
(5)
Verkeer
Visueel
3.1
1G
1
3.2
1G
1
(1) Richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar: bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het betreft ‘gemiddeld’ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen; De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’; De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten; Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen. De richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid van: In Nederland aanvaarde normen voor de emissies door milieubelastende activiteiten; In Nederland voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen; Ervaringen en waarnemingen met betrekking tot de omvang en schadelijkheid van emissies door activiteiten. (2) Gevaar: in de kolom ‘gevaar’ is een richtafstand aangegeven, die bij een gemiddelde activiteit van dat type aangehouden kan worden. Het betreft alle gevaaraspecten, inclusief brandgevaar en stofexplosies.
(3) Categorie: de grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie.
Tabel 2: Richtafstanden bij verschillende milieucategorieën Milieucategorie
Richtafstand
1 2
10 m 30 m
3.1 3.2
50 m 100 m
4.1 4.2
200 m 300 m
5.1 5.2
500 m 700 m
5.3 6
1.000 m 1.500 m
Voor onderhavig initiatief is er gekeken naar twee bedrijfsomschrijvingen die een hogere belasting hebben dan het bedrijf dat zicht ter plekke gaat vestigen. Voor deze bedrijfsomschrijvingen geldt een richtafstand van 50 tot 100 meter voor wat betreft geur. Dit is de afstand tussen de rand van de bedrijfsbestemming en de rand van de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming of gevoelig object. Deze afstand bedraagt circa 200 meter. Voor het onderdeel geur kan ook worden verwezen naar de Wet geurhinder en veehouderij. In bijlage 3 van de Wet geurhinder en veehouderij staat dat er voor paarden een vaste afstand van 25 meter aangehouden dient te worden ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemming is een woning aan de Eerste Bolvennerweg nummer 1. Deze woning ligt op een afstand van 200 meter van onderhavig initiatief. (4) Verkeer: ook de verkeersaantrekkende werking kan van belang zijn voor de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten op een bepaalde locatie. Dit aspect kan niet worden vertaald naar afstanden, maar is weergegeven met een kwalitatieve index die loopt van 1 tot en met 3, met de volgende betekenis. 1: potentieel geringe verkeersaantrekkende werking; 2: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking; 3: potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer (G) en personenvervoer (P). Onderhavig initiatief is ingedeeld in categorie 1, met name goederenvervoer. Er wordt een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking verwacht. (5) Visueel: de index voor visuele hinder is een indicator voor de (visuele) inpasbaarheid van activiteiten. Onderhavig initiatief is ingedeeld in categorie 1. Er wordt derhalve geen visuele hinder verwacht door de uitbreiding. Daarnaast is er ook een landschappelijk inpassingsplan gemaakt om de verlenging van de stal landschappelijk optimaal in te passen (bijlage 1). Uit deze toets kan worden geconcludeerd dat het initiatief voldoet aan de gestelde normen voor milieuzonering en een goed woon- en leefklimaat geborgd is.
4.1.3. Luchtkwaliteit In paragraaf 4.2.2. wordt al ingegaan op het aspect ‘geur’ en luchtkwaliteit. De bedrijfsactiviteiten omvatten een zeer beperkte mate van het houden van dieren. Doordat er steeds sprake is van een kortstondig verblijf van de paarden en de zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige functie is er geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen ten behoeve van de realisatie van onderhavig initiatief. 4.1.4
Bedrijvigheid
Er liggen geen bedrijven in de nabijheid van de Daalweg 38 die van invloed zijn op onderhavig initiatief. De afstand tussen de Daalweg 38 en andere bedrijven is dusdanig groot dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt op het gebied van milieu en andere factoren. 4.2
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen1 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. 4.2.1
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10 -6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. 4.2.1
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI)
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants2. In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van
1
Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi. 2 Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes), of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Locatie
Figuur 8: Ligging locatie in risicokaart Limburg (Bron: www.risicokaart.limburg.nl)
Bovenstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart Limburg. In de nabije omgeving (binnen een straal van ruim 250 meter van het initiatief komen geen risicovolle activiteiten voor. Geconcludeerd kan worden dat het plaatsgebonden risico door het planvoornemen niet toeneemt. Er is geen toename van het groepsrisico te verwachten, omdat het aantal personen binnen het plangebied niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Een groepsrisicoberekening is derhalve niet nodig. Er is geen sprake van een ontwikkeling die geen negatieve invloed heeft op eventuele risico’s. Geconcludeerd wordt dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de gewenste bedrijfsontwikkelingen. Binnen het initiatief vinden ook geen activiteiten plaats die een gevaar of risico met zich meebrengen voor de omgeving. 4.3
Waterhuishouding
4.6 Waterhuishouding Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. 4.6.1
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006)
Het waterbeleid in het POL2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen:
herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden; herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur; schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment; duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is; een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.
4.6.2 Kenmerken watersysteem Bodem en grondwater De bodem ter plaatse van het onderzoek is opgebouwd uit afzettingen die geohydrologisch kunnen worden onderverdeeld in goed en slecht water doorlatende lagen. Ter plaatse van de locatie zijn twee watervoerende pakketten aanwezig. Deze watervoerende pakketten zijn gescheiden door een slecht doorlatende laag. Op het eerste watervoerend pakket ligt de deklaag. De deklaag is ongeveer 10 meter dik en bestaat uit fijn tot matig grof zand. Plaatselijk komt leem, klei en veen voor. Het sediment van de deklaag behoort tot de Nuenengroep. De doorlatendheid van de deklaag is sterk wisselend, afhankelijk van het voorkomen van leem, klei en veen. In de deklaag bevindt zich het freatische grondwater. In het eerste watervoerend pakket vindt de regionale grondwaterbeweging plaats. Het eerste watervoerend pakket is ongeveer 80 meter dik en bestaat uit matig tot zeer grove grindrijke zanden, met plaatselijk een kleilaag. De doorlatendheid van de bodem bedraagt (K-waarde) minimaal 2000 liter/ m² per dag. 4.6.3 Afkoppeling afval- en hemelwater Afvalwater Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. Hemelwater Doordat de gewenste ontwikkelingen een toename van de verharding op de locatie tot gevolg hebben heeft het initiatief mogelijk gevolgen voor de waterhuishouding ter plekke. Het verhard oppervlak zal op deze locatie met ca. 5250 m2 toenemen. Op de locatie dient 35 mm per m2 nieuwe verharding te kunnen worden geborgen in infiltratievoorzieningen. Ten behoeve van de opvang van hemelwater worden een tweetal infiltratievoorzieningen gerealiseerd. Op het bedrijf worden opvangputten gerealiseerd met een totale capaciteit van 50 m3. In deze opvangputten wordt hemelwater opgeslagen dat vervolgens wordt gebruikt voor het schoonmaken van de vrachtauto’s.
Tevens wordt een infiltratievoorziening in de vorm van een infiltratievijver gerealiseerd aan de achterzijde van het bedrijf. Deze infiltratievijver heeft een capaciteit van ca. 100 m3 (10m x 10m x 1m). In deze infiltratievijver kan het hemelwater infiltreren in de bodem. Door de realisatie van de opvangputten en de infiltratievijver is voldoende opvangcapaciteit aanwezig om het hemelwater afkomstig van de verharding te kunnen opvangen. Het grootste gedeelte van het hemelwater infiltreert in de bodem. Het overige gedeelte van het hemelwater wordt opgevangen en gebruikt voor het poetsen van de vrachtauto’s. De omliggende gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer. Ook bij extreem zware buien zal hierdoor geen overlast ontstaan voor omliggende percelen die niet in eigendom zijn van initiatiefnemer. Eventueel overtollig hemelwater kan infiltreren op eigen perceel. In het landschappelijk inpassingsplan en op de tekeningen behorende bij de omgevingsvergunningaanvraag zijn de opvangputten, de infiltratievijver en de wijze van afvoer van het hemelwater naar deze voorzieningen weergegeven. 4.6.4 Overleg waterbeheerder Het waterplan is voorgelegd aan het waterschap Roer en Overmaas. Dit waterplan is akkoord bevonden. 4.6.5 Conclusie Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Concluderend kan daarom gesteld worden dat bij de realisatie van het initiatief geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. 4.4
Archeologie
Ten behoeve van de eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied is een onderzoek uitgevoerd door het bureau Archeodienst uit Zevenaar. De beantwoording van de onderzoeksvragen en de bijbehorende conclusies uit het rapport (kenmerk Archeodienst Rapport 429) dat als bijlage 2 is bijgevoegd staan in deze paragraaf vermeld. Beantwoording van de onderzoeksvragen
-
Wat is de opbouw van de ondergrond en is het bodemprofiel intact?
In het plangebied zijn geen diepe bodemverstoringen aangetroffen. Er is sprake van een intact bodemprofiel die bestaat uit de huidige bouwvoor met daaronder vanaf 30-40 cm beneden maaiveld de natuurlijke ondergrond. In het oostelijke deel van het plangebied dat op de rand van het beekdal ligt, zijn de grindhoudende maasafzettingen ondiep aangetroffen vanaf 50 – 55 cm beneden maaiveld. In het lager gelegen westelijke deel van het plangebied liggen de grofzandige, grindhoudende maasafzettingen dieper (vanaf ca. 130 cm beneden maaiveld) en wordt dit afgedekt door een afwisseling van zeer fijne tot matig grofzandige lagen met zeer lemige tot sterk zandige leemlagen. De bovenste leemlaag en/of lemige zandlaag kan mogelijk als een holocene beekafzetting worden gezien. -
Zijn in het plangebied archeologische vindplaatsen aanwezig?
In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat ter plaatse van de nieuw te bouwen hal een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
- Wat is te zeggen over de horizontale en verticale verspreiding van de archeologische resten? Niet van toepassing. -
Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
Niet van toepassing. -
Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd? Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren is de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum ter plaatse van de nieuw te bouwen hal naar laag bijgesteld. In de zone daarbuiten waar intacte bodemprofielen zijn aangetroffen, blijft de hoge verwachting gehandhaafd, omdat daar niet specifiek op vuursteenvindplaatsen is geboord. Tijdens het booronderzoek is geen locatie gevonden, waarin een goede conservering van archeologische resten kan worden verwacht, zoals een restgeul of depressie die is opgevuld met veen. Op basis hiervan is de verwachting voor vindplaatsen in ‘natte’ context naar laag bijgesteld. - In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden? Aangezien de kans op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats op de locatie van de nieuw te bouwen hal klein wordt geacht, vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief. De gemeente Echt-Susteren heeft het rapport beoordeeld en een advies geformuleerd: “Voor het plangebied gedlt een grote kans op het aantreffen van vuursteenvindplaatsen. De gehanteerde onderzoeksmethode om deze op te sporen is hiervoor niet geschikt. De gekozen onderzoeksmethode sluit niet aan op het verwachtingsmodel. Om de aan of afwezigheid van vuursteenvindplaatsen vast te stellen dient nadere onderzoek worden uitgevoerd. De meest geschikte en meest voordelige hiervoor is het uitvoeren van een oppervlaktekartering. Het rapport vermdeld dat dhr. P. Ruijters in het verleden de akker heeft afgelopen en niets heeft gevonden. Omdat helaas niet kan worden gecontroleerd of er destijds sprake was van een goede vondstzichtbaarheid en wat de intensiteit van het onderzoek was kunnen aan de resultaten van dit onderzoek geen conclusies worden verbonden. Het rapport dient op boven vermelde punten worden aangepast alvorens het kan worden goedgekeurd. Om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in het plangebied dient aanvullend onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een oppervlaktekartering. Overwogen kan worden de oppervlaktekartering te laten uitvoeren door de leden van de Awel. De resultaten van de oppervlaktekartering kunnen dan worden doorgegeven aan Archeodienst zodat zij deze kunnen opnemen in het definitief rapport. De eisen waaraan de oppervlaktekartering moet voldoen is dat het onderzoeksgebied niet is afgedekt (het pleistoceen reliëf moet aan het maaiveld liggen) en er sprake is van een goede vondstzichtbaarheid. Deze kan worden verkregen door het laten ploegen en verkruimelen van de akker. Vervolgens dient deze goed te zijn uitgeregend voordat de akker kan worden geïnspecteerd. Het perceel dient dan in raaien met een onderlinge afstand van 3 tot 4 meter
worden geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische artefacten. Eventuele vondsten dienen worden ingemeten. De oppervlaktekartering dient in het hele plangebied (behoudens het reeds door RAAP onderzochte terrein) worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal op korte termijn worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zal een conclusie worden gevormd met betrekking tot de archeologische waarden binnen het plangebied. 4.5
Cultuurhistorie
Één van de grootste aaneengesloten landschappelijke eenheden binnen de gemeente EchtSusteren is het enorme voormalige ‘Broekgebied’ op het middenterras, tegen de steilrand van het hoogterras aan. De Daalweg 38 ligt ten zuiden van dit gebied in een gebied dat ook gekenmerkt wordt als ‘jonge ontginning’. Het gebied was in 1840 nog een open moerasgebied met hier en daar een broekbosje. De meandering van de Vulensbeek kwam hier van historisch gezien niet voor. Tegen het eind van de 19e eeuw zien we de eerste ontginningen in het gebied. Het nieuwe cultuurlandshap werd zowel als akkerland als weidegrond gebruikt. Bij de planmatige indeling van het gebied werd ook een rechtlijnige wegenstructuur uitgedacht, die met name zuidwest-noord-oost en (haaks daarop) noordwest-zuidoost loopt. Door de lange en smalle vorm van het gebied en de bestaande ontginningen aan weerszijde heeft de landschappelijke inrichting, hoewel planmatig. De nodige onregelmatigheden. Van het oorspronkelijke ‘broek’ is vrijwel niets meer terug te vinden.
Locatie
Figuur 4.5.1 Uitsnede waardenkaart gemeente Echt-Susteren
Het gebied waar de Daalweg 38 valt in de categorie ‘jonge ontginning’. Conform de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Echt-Susteren wordt er een laag tot gemiddelde waarde toegekend aan dit gebied. Het gebied wordt gekenmerkt door een planmatig cultuurlandschap en veel agrarische functies. Vanuit de aanwezige cultuurhistorische waarden zijn er geen belemmeringen om onderhavig initiatief te ontwikkelen. 4.6
Flora en Fauna
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR), ook wel Natura2000 genoemd. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming wordt nader toegelicht in paragraaf 4.6.1. en 4.6.2.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora- en faunawet behorende besluiten en regelingen 4.6.1 Flora
Locatie
Figuur 4.6.1.1. uitsnede natuurwaardenkaart Provincie Limburg
Binnen het plangebied komen geen soorten voort die op de rode lijst staan. In de begroeiing van de achterliggende beek komen twee schaarse soorten en een aandachtsoort voor te weten de nijlgans, de meerkoet en de geelgors. Al deze soorten hebben hun habitat in en direct om de aanwezige beek. De beek die achter het plangebied ligt, wordt niet aangetast door dit initiatief. De aanwezige soorten en de soortenbescherming die zij genieten belemmeren onderhavig initiatief niet.
4.6.2 Fauna
Locatie
Figuur 4.6.2.1. Uitsnede natuurwaardenkaart Provincie Limburg
Binnen het plangebied zijn er geen vegetatiesoorten aanwezig die beschermd dienen te worden. Aan de achterzijde van het plangebied ligt oever- en watervegetatie. Deze wordt door de realisatie van onderhavig initiatief niet aangetast. Artikel 2 van de Flora- en Fauna wet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Hierbij kent de wet geen compensatieplicht. Op grond van artikel 2 (die de algemene zorgplicht regelt) moet schade aan soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. De voorgenomen ontwikkelingen zullen geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van aanwezige plant- en diersoorten. Het aspect flora en fauna zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. 4.6.3 Natuurbeschermingswet Het bedrijf is vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet. Voor de ontwikkelingen op de locatie aan de Daalweg 38 in Pey-Echt is een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd bij de provincie Limburg. De Natuurbeschermingswet is aangevraagd voor de gebieden Abdij Lilbosch en Voormalig Klooster Mariahoop, Grasbroek, Roerdal, Grensmaas, Uiterwaarde langs de Limburgse Maas met Vijverbroek, Hamonterheide, Itterbeek met Brand, Jagersborg en Schootsheide. Middels een saldering wordt voldaan aan de depositie op deze verschillende beschermde natuurmonumenten en Natura2000-gebieden. De Natuurbeschermingswetaanvraag is ingediend voor het indienen van de omgevingsvergunningaanvraag ten behoeve van de gewenste ontwikkelingen op de locatie aan de Daalweg 38 in Pey-Echt. 4.7.
Landschapswaarden
In paragraaf 4.5 zijn de cultuurhistorische waarden en de landschappelijke waarden van het plangebied en de directe omgeving uitgebreid toegelicht. De Daalweg 38 ligt in een gebied dat getypeerd wordt als “jonge ontginningen”. De gemeente Echt-Susteren geeft op haar eigen cultuurhistorische waardenkaart aan dat het gebied een lage tot gemiddelde landschappelijke
waarde heeft en dat het gebied gekenmerkt wordt door agrarisch cultuurlandschap en de aanwezigheid van agrarische bedrijven. Onderhavig initiatief past binnen dit landschapstype. Onderhavig initiatief past binnen het landschap dat hoort bij de zogenaamde ‘jonge ontginningen’. De aanwezige landschappelijke waarden vormen geen belemmeringen voor de ontwikkeling van onderhavig initiatief. 4.8
Verkeer en infrastructuur
Het bedrijf is gelegen aan de Daalweg 38 in Pey-Echt. De locatie is zowel vanuit de kern SlekEcht als de kern Pey-Echt vrij eenvoudig te bereiken. Er zijn enkele woningen en bedrijven in de nabijheid gelegen. De verkeersafwikkeling vindt plaats via de Daalweg richting Pey-Echt. Op de bedrijfslocatie is voldoende parkeer- en manoeuvreerruimte aanwezig. Bij de ontwikkeling wil men de bestaande inrit handhaven. Er wordt maar een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking verwacht ten opzichte van de bestaande situatie. De nieuwe situatie op het bedrijf zal niet zorgen voor verslechtering van de verkeersveiligheid of verkeersafwikkeling ter plaatse. 4.9.
Stedenbouw en duurzaam bouwen
Stedenbouwkundig zal er een wijziging plaatsvinden. De bestaande bebouwing wordt verbouwd en aan de achterzijde van het perceel zal een nieuwe hal gerealiseerd worden, de bebouwing wordt wel geconcentreerd waardoor er sprake is van een concentratie van de agrarische bedrijfsgebouwen. De nieuwe hal krijgt de afmetingen van ca. 100 meter bij 40 meter. Tevens is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Door de landschappelijke inpassing wordt het bedrijf ingepast in de omgeving. De beplanting is afgestemd op de omgevingskwaliteiten en versterkt deze waar mogelijk.
5.
Planbeschrijving
5.1
Uitgangspunten en doelstellingen van het plan
Initiatiefnemers zijn voornemens zich te vestigen aan de Daalweg 38 te Echt. Op deze locatie bevindt zich in de huidige situatie een agrarisch bedrijf. Ten behoeve van de gewenste vestiging zijn een aantal ontwikkelingen noodzakelijk, waaronder de bouw van een nieuwe hal voor de stalling van paarden. Dit door een stijgende vraag naar tijdelijke stalling van paarden. Tevens worden voor het transport met paarden verhardingen en parkeerplaatsen aangelegd voor het vrachtverkeer van en naar deze locatie. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt verbouwd. In dit gebouw worden onder andere een kantoor gerealiseerd. Tevens wordt een wasplaats voor vrachtwagens gerealiseerd. Op het bedrijf worden 90 boxen voor de stalling van paarden gerealiseerd, waarvan er een aantal volledig geïsoleerd liggen. Deze boxen worden gebruikt om paarden voor transport in quarantaine te kunnen plaatsen. De gewenste ontwikkelingen aan de Daalweg 38 te Echt zijn niet direct passend binnen het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Echt-Susteren. Ook kan er voor dit plan geen gebruik worden gemaakt van wijzigingsbevoegdheden of ontheffingen. Om dit plan mogelijk te maken is derhalve een procedure ex art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo noodzakelijk. Deze procedure maakt de ontwikkelingen middels een omgevingsvergunningprocedure mogelijk. Deze omgevingsvergunning geeft de toestemming om van het bestemmingsplan te mogen afwijken. De doelstelling van dit plan is om middels deze omgevingsvergunningprocedure de bouw van een nieuwe hal en de ontwikkeling van het bedrijf zoals beschreven in hoofdstuk 1 van dit document mogelijk te maken. De doelstelling van deze onderbouwing is om aan te tonen dat het gewenste planvoornemen passend is binnen gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid en dat het planvoornemen voldoet aan vigerende milieuwetgeving. 5.2
Ruimtelijke hoofdopzet
Doormiddel van een omgevingsvergunningaanvraag ex. Art. 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo wordt toestemming verleend om de gewenste ontwikkelingen op de locatie aan de Daalweg 38 te Echt zoals beschreven in hoofdstuk 1 van dit document te realiseren. Deze ontwikkelingen zijn niet passend binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Echt-Susteren, waardoor dient te worden afgeweken van dit bestemmingsplan. De omgevingsvergunningaanvraag bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder de onderdelen ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘bouwen’. De omgevingsvergunningaanvraag vormt daarmee een pakket waarmee de bouw en realisatie van de gewenste ontwikkelingen mogelijk wordt gemaakt. De gemeente Echt-Susteren verleent op basis van deze omgevingsvergunning dan ook toestemming om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van de gewenste ontwikkelingen op deze locatie. Op onderstaande afbeelding staan de gewenste ontwikkelingen op de locatie aan de Daalweg 38 te Echt weergegeven.
De ruimtelijke onderbouwing heeft als doel: Het mogelijk maken van de gewenste bedrijfsactiviteiten; Het realiseren van een nieuwe hal en andere bedrijfsgebouwen; Het realiseren van verhardingen en parkeerplaatsen; 5.3
Planaspecten
De planaspecten bestaan uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen zijn opgenomen in de omgevingsvergunningaanvraag. Zo is er een onderdeel ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ aangevraagd. Dit onderdeel maakt het mogelijk om van het bestemmingsplan af te wijken. Ook is er een onderdeel ‘bouwen’ dat het mogelijk maakt de gebouwen ook daadwerkelijk te bouwen.
6.
Planopzet
6.2
Feitelijke planopzet
Deze ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van een omgevingsvergunningaanvraag. Deze totale omgevingsvergunningaanvraag maakt het mogelijk om de gewenste ontwikkelingen te realiseren. De omgevingsvergunningaanvraag waarin onder andere de onderdelen ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ en ‘bouwen’ zijn verwerkt worden volgens procedure behandeld.
6.3
Juridische planopzet
De omgevingsvergunningaanvraag waar deze ruimtelijke onderbouwing deel van uitmaakt wordt behandeld volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Conform deze procedure zal de ontwerp omgevingsvergunning 6 weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. Ook wordt de verleende omgevingsvergunning 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze inzageperiode heeft iedereen de mogelijkheid om eventuele bezwaren tegen de omgevingsvergunning kenbaar te maken.
7. 7.1
Uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
De kosten voor het te realiseren initiatief zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Ook voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Voor onderhavige ontwikkeling is geen exploitatieplan noodzakelijk. Kostenverhaal vindt plaats via leges.
7.3
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het planvoornemen betreft de vestiging van Horse Hotel op de locatie aan de Daalweg 38 te Echt. Op deze locatie wordt een nieuwe hal voor de huisvesting van paarden en verhardingen aangelegd ten behoeve van het bedrijf. Tevens wordt een bestaande hal verbouwd ten behoeve van de gewenste bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de verdere groei van het bedrijf is deze ontwikkeling noodzakelijk. Gezien het feit dat in de bestaande situatie al een agrarisch bedrijf gelegen is op deze locatie mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Ook op het gebied van milieu zijn er geen belemmeringen die de gewenste ontwikkelingen op deze locatie kunnen belemmeren. Het ontwerp projectafwijkingsbesluit wordt conform de uitgebreide procedure ter visie gelegd. Gedurende 6 weken kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Het toestaan van de ontwikkeling middels een afwijking betekent, na een afweging van de verschillende belangen een aanvaardbare invulling van het plangebied. Middels een projectafwijkingsbesluit procedure ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo wordt het mogelijk de bovengenoemde gewenste ontwikkelingen op deze locatie te kunnen realiseren.
Bijlage 1. Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 2: Bodemonderzoek conform NEN5725 Daalweg 38
Bijlage 3: Archeologisch onderzoek Daalweg 38