INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK I: HISTORISCHE CONTEXT 1990-1994
1
1. 2. 3.
2 4 8 10 12 13 14 14 16 19 19 22 25 26 28 29 30 33 38
4.
5.
6. 7.
Historische context De inval van de FPR Maatschappelijke verhoudingen 3.1 Akazu 3.2 GBK 3.3 RTLM CDR 4.1 Oprichting en doelstelling 4.2 Extremistisch gedachtengoed? 4.3 Leden CDR Geplande genocide? 5.1 Eerste vermeldingen genocide 5.2 Namenlijsten 5.3 Verspreiden van wapens 5.4 Burgerzelfverdedigingsprogramma 5.5 Bijeenkomsten 5.6 Teksten liedjes, woordgebruik Na 6 april 1994 Conclusie
HOOFDSTUK II: DE ONTLASTENDE GETUIGEN
40
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
41 45 51 58 61 67 70 83
Paul Jean Marie en Edda Tutsi vriendinnen Stanley Achterburen Niet eerder gesproken getuigen Insider-getuigen Belanghebbenden?
HOOFDSTUK III: DE BELASTENDE GETUIGEN
90
1. 2.
90 93 95 100 103 104 106 106 107 109
3.
Algemeen Onjuiste verklaringen 2.1 Redenen om te liegen 2.2 Gacacaverklaringen 2.3 Plea bargaining 2.4 Gevaar getuigenverklaring afleggen Betrouwbaarheid getuigenverklaringen 3.1 Persoon van de getuige 3.2 Totstandkoming getuigenis 3.3 Consistentie van opeenvolgende verklaringen
3.4 3.5 4.
5. 6.
Overeenstemming met verklaringen andere getuigen De toetsing van objectieve, elders verkregen gegevens en plausibiliteit verklaringen De belastende getuigen 4.1 Eugénie en Wesley 4.2 De brievenschrijvers 4.3 Overige belastende getuigen Pascal Conclusie
HOOFDSTUK IV: DE GENERAAL-MOEDER, HAAR JONGENS EN DE BIJEENKOMSTEN 1. 2. 3. 4.
5. 6. 7.
Tutsi-haat CDR Lokale leiders Bijeenkomsten 4.1 Bijeenkomsten op straat gezien 4.2 Vergaderingen 4.3 Animations Namenlijsten Liedjes en toespraken Conclusie
110 110 112 117 128 139 139 146
148 152 155 157 160 160 163 165 167 168 168
HOOFDSTUK V: 22 FEBRUARI 1994
170
1. 2. 3.
170 172 177 178 180 184 184 186 187 189
4.
5.
Dood Bucyana en zorg familie Aanvallen op 22 februari: betrouwbaarheid getuigen De aanvallen op Hilaria en Eugénie 3.1 Aanvallers bij Bucyana vertrokken? 3.2 Yvonne aanvallers toegesproken bij Bucyana? Terugsturen Yvonne? 4.1 Toespraak Yvonne na dood Hilaria 4.2 De stem hoorbaar vanaf Eugénie? 4.3 Verwisseling Hilaria en Eugénie? Verkrachting Rosetta Uwimpuhwe
HOOFDSTUK VI: NA 6 APRIL 1994
192
1. 2. 3. 4.
193 194 195 196 196 198 202 202
5.
Palottikerk Onderduikers Wesley Anselme: Inleiding Dood Anselme 4.1 Getuigen 4.2 Reconstructie moord Anselme Bekentenis bij biecht 5.1 Tegenstrijdige getuigenverklaringen
6. 7. 8.
5.2 Onwaarschijnlijkheid niet eerder bekend geworden Ontmoeting Yvonne en Autriche Gesprek met Wesley Conclusie
206 207 208 208
HOOFDSTUK VII: JURIDISCH KADER
210
1. 2. 3.
210 211 213 214 221 223 225 228 231 234 242 247 250 251 252 255 256 261 263 267
4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
15.
16.
Inleiding De verhouding volkenrecht - nationaal recht Bestanddelen misdrijf genocide - algemeen 3.1 Contextueel vereiste: State policy 3.2 Dubbel opzet Medeplegen genocide Uitlokken tot plegen genocide Medeplichtigheid bij en/of tot plegen genocide Poging tot genocide Samenspanning tot genocide Opruiing tot genocide Combinatie van aansprakelijkheidsvormen Conclusie genocide Oorlogsmisdrijven Algemeen - juridisch kader oorlogsmisdrijven Niet voldaan aan nexus-vereiste 14.1 Nexus-standaard 14.2 Nexus vóór en na 6 april 1994 14.3 Andere feitelijke omstandigheden 14.4 Conclusie Geen als oorlogsmisdrijf strafbaar gestelde onmenselijke behandeling of bedreiging 15.1 Bedreiging 15.2 Aanranding van de persoonlijke waardigheid Conclusie
268 268 272 274
HOOFDSTUK VIII: CONCLUSIES
276
1. 2. 3.
276 277 278
Inleiding Benadeelde partij Strafeis
HOOFDSTUK I: HISTORISCHE CONTEXT 1990-1994
1.1. Drie weken geleden, aan het einde van het eerste en - jammer genoeg - enige verhoor van een getuige ter zitting gebeurde er iets interessants. Een symbolisch moment na twee lange dagen van verhoor. Het was het moment dat de verdediging aan de advocaat van de getuige vroeg wat zij nu precies bedoelde met de opmerking dat er in Rwanda geen sprake was geweest van een oorlog maar alleen van genocide. Het antwoord dat de advocaat toen op die vraag gaf doet er nu niet zoveel toe, maar het weerspiegelde vrij aardig de wijze waarop men in de publieke opinie de tragische gebeurtenissen in Rwanda in de jaren negentig beziet. Als uitsluitend een genocide. 1.2. Deze visie op wat er in Rwanda is gebeurd ligt ook besloten in een vraag die de officier van justitie een kleine twee jaar geleden stelde aan de zoon van Yvonne Basebya. In het proces-verbaal van diens verhoor valt te lezen dat op enig moment aan Dieudonné Mbabazi wordt gevraagd hoe hij de periode in Rwanda rondom april 1994 noemt. Dieudonné antwoordt hierop dat het ‘ongelooflijk en krankzinnig’ was.1 In vervolg hierop stelt de officier van justitie de vraag: ‘Sommige mensen noemen die periode oorlog en sommige mensen noemen het genocide. Vindt u een van die termen of allebei van toepassing op die periode?’2 Dieudonné geeft het enige goede antwoord en zegt dat hij beide termen van toepassing vindt. 1.3. De vraag lijkt te impliceren dat de tragische gebeurtenissen in Rwanda door Rwandezen uitsluitend aangeduid mogen worden als genocide en niet ook als oorlog. Noem je het alleen oorlog, dan ben je vermoedelijk een extremist. Achter deze juridische etikettering zit een wereld verscholen. Een zwart-wit wereld die het kwaad scherp heeft gedefinieerd. Een wereld zonder grijstinten. Een wereld die bij voorbaat iedere poging tot duiding of nuance verdacht maakt. Een wereld waarin slechts één verhaal past. Eén verhaal van goed en fout. Daartussenin zit niets. Het requisitoir is zo’n verhaal. Een verhaal zonder grijstinten. Een verhaal waarin al direct bij de openingszin deze eendimensionale visie zichtbaar wordt.
1 2
RC p. 602 RC p. 602
1.4. Deze openingszin uit het requisitoir wordt met een kleine, maar belangrijke nuance ook de openingszin van de verdediging. Deze zin luidt nu als volgt.
Historische context 1.5. “Op 1 oktober 1990 werd Rwanda binnengevallen door de FPR. Een leger hoofdzakelijk bestaande uit de kinderen van Tutsi’s die in de decennia daarvoor Rwanda waren ontvlucht. In de drie-en-half jaar die volgden zou het leven voor de Tutsi’s [de gehele bevolking] in Rwanda dramatisch verslechteren.”3 1.6. Nigel Eltingham, vice-president van The International Network of Genocide Scholars, schreef ooit: “contemporary Rwandan society is understood exclusively through the interpretative lens of genocide.”4 De opening van het requisitoir is hier een voorbeeld van. De rest van het requisitoir is een invulling van het standaardverhaal over de Rwandese genocide zoals bijvoorbeeld de regering van president Kagame het graag ziet. Zo wordt de periode 1959-1990 uitsluitend in termen van anti-Tutsi haat beschreven. Hintjens, onderzoekster bij het Institute of Social Studies hier in Den Haag, zegt daarover: “The implication of this is that the political project of both post-independence Rwandan regimes was implicitly genocidal through and through, a highly contentious and divisive position.”5 1.7. Ook de bespreking van de behandeling van Tutsi’s onder het regime van president Habyarimana is hier een typerend voorbeeld van,6 hetgeen des te opvallender is in het licht van het rapport van de deskundige André Guichaoua. Deze beschrijft immers een beleid tot in de jaren ’80 waarin etnische consensus werd nagestreefd en het aannemelijk was dat het etnische probleem definitief was geregeld.7 En hoewel ook Guichaoua het quotasysteem noemt als systeem dat een ongelijke behandeling duurzaam maakte, wordt het door hem niet als duidelijk voorbeeld van discriminatie genoemd, zoals de officier van justitie dat wel doet:
3
Requisitoir, p. i. Doorhaling en aanvulling onze hand. N. Eltingham, Accounting for horror: Post-genocide debates in Rwanda, Pluto Press, Londen 2004, p. 71 5 H. Hintjens, ‘Post-genocide identity politics in Rwanda’, Ethnicities, 8(1), 2008, p. 25 6 Requisitoir, p. 4 7 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 13-14 4
“Terwijl echter het quotastelsel in het begin van de 2e Republiek is ingevoerd als “objectieve” duurzame oplossing voor de steeds terugkerende spanningen, was het in de sociale en politieke context van het eind van de jaren 80 het symbool van een gepasseerde periode.”8 1.8. Nu is het tot op zekere hoogte inherent aan een strafzaak over genocide, dat de geschiedenis in het licht van die genocide wordt besproken. Maar het is belangrijk te onthouden dat hiermee het beeld van de geschiedenis vervormd kan worden, zeker als daarbij de aandacht consequent eenzijdig op etnische verhoudingen ligt. De eerder aangehaalde Hintjens opnieuw: “By preserving genocide as the defining moment of Rwandan history, the FPR regime has elevated Tutsi into victims, even those not directly targeted in the genocide. And Hutu, even those who refused to kill, become suspected accomplices at best, and genocidal killers at worst. The RPA becomes a ‘liberations army’ which ended genocide and offered loyal Rwandans enlightenment and modernity/progress. The return of the mainly Tutsi diaspora through force of arms thus marks a heroic turning point in the construction of a new Rwanda.”9 1.9. De ware geschiedenis is, zoals gezegd, complexer. De oorlog tussen de FPR en het Rwandese leger was niet slechts een excuus voor de genocide, maar een pijnlijke, beangstigende en bedreigende periode van drie-en-een half jaar, niet alleen voor Tutsi’s, maar zeker ook voor Hutu’s in Rwanda. Wij zullen in het vervolg van dit hoofdstuk trachten deze complexe geschiedenis enigszins weer te geven, waarbij wij vooral inzichtelijk trachten te maken in welke politieke en sociale context de gebeurtenissen in Gikondo plaatsvonden. 1.10. Speciale aandacht krijgen daarbij onderwerpen die in deze zaak een grote rol spelen, zoals de CDR. Eén en ander leidt tot de verwerping van de centrale stelling van de officier van justitie, zoals die ook in Mpambara is overgenomen, dat de genocide reeds lang voor 6 april 1994 gepland was. Deze centrale stelling, terug te vinden in rapporten in het dossier, leunt grotendeels op het werk van Alison des Forges. Het ICTR heeft echter de elementen die de basis van deze stelling vormen in de zaak Bagosora grotendeels onderuit gehaald. Wij staan stil bij deze stelling en haar elementen, omdat zij voor een groot deel het fundament vormen van de beschuldigingen aan het adres van Yvonne Basebya.
8 9
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 25 Hintjens 2008, p. 32-33
De inval van de FPR 1.11. Naar de internationale gemeenschap toe presenteerde de FPR zich als een bevrijdingsorganisatie,10 met slechts politieke doelstellingen: Rwanda moest bevrijd worden van de dictatuur van Habyarimana, de democratische instellingen moesten worden versterkt, corruptie bestreden, vluchtelingen gereïntegreerd en mensenrechten gerespecteerd.11 1.12. Binnen Rwanda werd de invasie van 1 oktober echter algemeen beschouwd als een gewelddadige poging van Tutsi-vluchtelingen om opnieuw aan de macht te komen.12 Veel van de leden van de FPR waren geboren en getogen in Oeganda en nooit in Rwanda geweest. Zij spraken Engels en Swahili, in plaats van Frans en Kinyarwanda. 13 Erger nog, zij waren voor een belangrijk deel afkomstig uit het leger van Oeganda, een land waarmee slechte betrekkingen bestonden.14 1.13. De keuze voor de geuzennaam Inkotanyi (strijders, zij die dapper vechten), deed denken aan de monarchie, een periode die voor velen symbool stond voor onderdrukking. 15 En de belangen die de FPR stelde te behartigen stonden al hoog op de politieke agenda. Dat gold met name voor de terugkeer van de vluchtelingen; Guichaoua zet uitvoerig uiteen hoe over dit onderwerp werd onderhandeld en hoe de FPR deze vreedzame onderhandelingen klaarblijkelijk niet wilde afwachten, deels uit angst haar rekruteringsbasis te verliezen.16 1.14. Met behulp van Belgische en Franse militairen werd de invasie - die evident in strijd was met het internationaal recht - teruggeslagen, waarbij de toenmalige FPR-leider Rigema omkwam. Zijn opvolger was, zoals bekend, Paul Kagame. 1.15. De overwinning op de FPR was slechts van tijdelijke aard; met steun van Oeganda bleef de FPR in haar missie volharden.17 Tegelijkertijd nam de internationale druk op president Habyariamana toe en werd hij genoodzaakt oppositiepartijen toe te staan. Te10
C.M., Overdulve, Rwanda- volk met een geschiedenis, Uitgeverij Kok, Kampen 1994, p. 41 F. Reyntjens, Danse Macabre: Rwanda en Burundi tussen haat en hoop, Icarus, Antwerpen 1996, p. 99 12 Reyntjens 1996, p. 97 13 Daarom sinds de genocide als officiële talen aangemerkt, Hintjens 2008, p. 13 14 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 29 15 Reyntjens 1996, p. 98 e.v. 16 Deskundigenrapport Guichaou, p. 29 17 Reyntjens 1996, p. 100; deskundigenrapport Guichaoua, p. 33 11
midden van binnenlandse en internationale druk en een gewapend conflict was de wijziging van het partijstelsel een riskante en politiek onzekere onderneming. 18 In 1992 waren de spanningen tussen de regeringspartij en de oppositiepartijen zodanig toegenomen, dat Habyarimana moest toegeven en een overeenkomst aanging om een coalitieregering te vormen waarbij de MRND gedwongen zou zijn de macht te delen. 1.16. Deze nieuwe, opener houding verstevigde de tot dan toe tanende populariteit van Habyarimana, terwijl het tegelijkertijd de FPR van een gedeelte van haar geloofwaardigheid beroofde. De rebellen presenteerden zich immers als een alternatief voor Habyarimana en beweerden te staan voor democratie en het recht van vluchtelingen om terug te keren. Nu deze punten door Habyarimana werden aangepakt, kozen ze opnieuw voor de wapens.19 1.17. De nieuwe regering legde contacten met de FPR en in juli 1992 werd een staakt-hetvuren afgekondigd. Hierna begonnen de besprekingen in Arusha die als doel hadden de vrede te herstellen, maar in de praktijk de spanningen zouden laten escaleren. De akkoorden die op 3 augustus 1992 uit de besprekingen volgde, betekende een radicale politieke verandering. De overeenkomst bevatte bepalingen die het mogelijk maakten dat Tutsi-vluchtelingen konden terugkeren. Bovendien zou een nationaal leger worden ingesteld, dat voor 40% door leden van de FPR zou worden bemand. Voor velen was het toelaten van zoveel ‘buitenlanders’ in het leger een stap te ver.20 Zij trachtten de implementatie van de Arusha-akkoorden te saboteren en de oppositie te verdelen. Er volgden gewelddadige demonstraties en op 21 januari 1993 verklaarde de MRND dat het de Arusha-akkoorden afwees. 1.18. De FPR had evenmin belang bij een succesvolle democratische regering. Binnen een democratisch Rwanda was de kans immers klein dat de FPR, dat niets wist van de binnenlandse realiteit en geen banden had met de binnenlandse actoren, 21 ooit een rol van betekenis zou kunnen spelen. Zij zocht naar manieren om de overeenkomsten te saboteren, waarbij een militaire strategie voor de hand lag. Om de bondgenoten niet af te schrikken, werd een grootschalige mediacampagne opgezet om hen er van te 18
Zie voor een uitgebreide analyse deskundigenrapport Guichaoua, p. 37-38 OAU-rapport, §6.14; zie ook deskundigenrapport Guichaoua p. 32 en p. 36 20 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 59; zie ook het deskundigenrapport van B. Lugan voor het ICTR in de zaak Ndindabahizi, 2003, p. 9 21 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 32; E.S. Herman et al., The politics of genocide, Monthly Review Press, New York 2010, p. 52 19
overtuigen dat de misdaden tegen Tutsi’s onder Habyarimana onhoudbaar waren. Tegelijkertijd werd een binnenlands offensief ontwikkeld. Tutsi’s werden door middel van propaganda openlijk verzocht zich aan te sluiten bij de FPR. Tegelijkertijd werd getracht het politieke veld te destabiliseren, onder meer door het plegen van aanslagen in gebieden waar veel Tutsi’s woonden. 22 De schuld voor het geweld werd succesvol bij de MRND en Habyarimana gelegd.23 Door deze gecombineerde propagandastrategie wist de FPR de aandacht af te leiden van haar grootschalige aanval van 8 februari 1993.24 1.19. De aanval van 8 februari 1993 had een diep psychologisch effect op de oppositie. De partijen die steun aan de FPR hadden gegeven in de hoop met haar militaire macht Habyarimana uit te kunnen schakelen, zagen hun positie na de hervatting van de strijd onhoudbaar worden ten opzichte van het Rwandese leger, de vele oorlogsslachtoffers en de honderdduizenden vluchtelingen.25 Vrijwel alle partijen die eerder de FPR gesteund hadden vielen uiteen in een Hutu- en een Tutsi-partij.26 1.20. Tot de aanval van 8 februari 1993 beschouwden een groot deel van de zuidelijke Hutu’s Habyarimana nog als hun voornaamste vijand. Na de hervatting van de oorlog, die aan zo’n 40.000 Hutu’s het leven kostte,27 geloofden velen dat zij van de FPR het meest te vrezen hadden. Bepaald niet ten onrechte. 1.21. De vele Hutu-boeren die uit het Noorden moesten vluchten leidden tot nieuwe politieke binnenlandse problemen.28 De economie, die voor een belangrijk deel op deze boeren draaide, verzwakte verder. Het Zuiden wilde geen vluchtelingenkampen zuidelijker dan Kigali.29 Een miljoen vluchtelingen kwam terecht in armzalige vluchtelingenkampen rond Kigali. Dallaire beschreef wat hij in deze kampen aantrof: "And then, in the middle of this rural idyll, we came across a hellish reminder of the long civil war. We smelled the camp before we saw it, a toxic mixture of feces, urine, vomit and death. A forest of blue plastic turps covered an entire hillside where 60,000 displaced persons from the demilitarized zone 22
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 62 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 61; deskundigenrapport van H. Strizek voor het ICTR in de zaak Bizimungu et al., 2006, p. 24 24 Strizek 2006, p. 14, 15 25 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 54 26 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 60 27 Strizek 2006, p. 16, voetnoot 50 28 Herman et al. 2010, p. 53 29 RC- verhoor Guichaoua, p. 3203 23
and the FPR sector were tightly parked into a few square kilometers. When we stopped and got out of our vehicles, we were swarmed by a thick cloud of flies, which stuck to our eyes and mouths and crawled into our ears and noses. It was hard not to gag with the smell, but breathing through the mouth was difficult with the flies. A young Belgian Red Cross worker spotted us and interrupted her rounds to guide us through the camp. The refugees huddled around small open fires, a silent, ghostlike throng that followed us listlessly with their eyes as we picked our way gingerly through the filth of the camp. [...] The scene was deeply disturbing, and it was the first time I had witnessed such suffering unmediated by the artifice of TV news."30 1.22. De FPR maakte zich tijdens haar opmars schuldig aan ernstige oorlogsmisdrijven, die niet kunnen worden weggewuifd als ‘cynische anti-Tutsi propaganda’. Wij noemden reeds de aanslagen op Tutsi’s in een poging de politiek te destabiliseren. In de Noordelijke gebieden die onder controle van de FPR kwamen werden politieke tegenstanders uitgemoord nadat de FPR de verkiezingen hadden verloren.31 Hoewel de Minuar bekend was met de verantwoordelijkheid van de FPR voor verschillende moordpartijen, koos men ervoor geen nader onderzoek te doen.32 1.23. Zoals gezegd pleegde de FPR op grote schaal oorlogsmisdrijven. Eén van de bloedigste aanvallen van de FPR was de massaslachting in Ruhengeri en Byumba op 8 februari 1993. Meer dan 20.000 mensen in Ruhengeri en meer dan 15.000 mensen in Byumba kwamen daarbij om.33 De VN-rapporteur Ndiaya verklaart dat het weliswaar zeer moeilijk was informatie over misdrijven van de FPR te verkrijgen vanwege de oorlogssituatie, maar dat hij met betrouwbare getuigen van standrechtelijke executies had gesproken.34 Guichaoua beschrijft de werkzaamheden van de FPR als het schoonvegen van de zones en noemt het als hoofdelement in de collectieve geschiedenis van de ontheemden.35 1.24. Zeker in Kigali waren de vijandelijke rebellen, met de komst van de FPR in het parlementsgebouw eind december 1993, opzichtig aanwezig. Als het paard van Troje.36 Voor Hutu’s, die kennis hadden van de situatie in het Noorden en van het militaire
30
R. Dallaire, Shake Hands with the Devil: The Failure of Humanity in Rwanda, Random House Canada, Toronto 2003, p. 63-64 31 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 62 32 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 63 33 J. K. Gasana, Rwanda: du parti-Etat a l’Etat garnison, L’Harmattan, Parijs 2002, p. 185 34 Map open bronnen, p. 417 35 RC- verhoor Guichaoua, p. 3202 36 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 58
overwicht van de FPR, moet het een beangstigende gedachte zijn geweest dat een aantal militairen nu in de hoofdstad verbleef. 1.25. De FPR maakte bovendien gebruik van honderden infiltranten, FPR-handlangers die over alle bestuurlijke niveaus verspreid waren en in het bezit waren van wapens. 37 Eén van de laatste gecoördineerde acties van de FPR vóór 6 april 1994 was de moord op Félicien Gatabazi op 21 februari 1994. In samenwerking met politieke tegenstanders binnen de PSD werd een hinderlaag opgezet door Tutsi-militairen die voor de FPR werkten. Wetende dat de moord toch aan de ‘doodseskaders’ van de president zou worden toegeschreven kon men ongestoord zijn gang gaan. Ook de daarop volgende reacties konden worden voorspeld. Guichaoua stelt dan ook: “Ongetwijfeld was de FPR van plan deze week een soort dodelijk sluitstuk te maken teneinde de politieke partijkoersen uit te dunnen en algemene chaos te veroorzaken voorafgaand aan zijn eindoffensief.”38 1.26. De FPR speelde in de jaren 1990-1994 een dubieuze rol in het beïnvloeden van de binnenlandse politiek. De angst dat de FPR door haar militaire overwicht en met gebruikmaking van infiltranten de macht zou overnemen was reëel, terwijl Hutu’s, zeker Hutu’s met connecties in de zittende macht zich geen illusie hoefden te maken over de behandeling die zij zouden krijgen onder het FPR-regime. 1.27. In de complexe Rwandese samenleving, waar reeds grote economische problemen speelden, was de inval van de FPR dan ook een katalyserende factor die tot grote politieke spanningen en veranderingen leidde.
Maatschappelijke verhoudingen 1.28. De complexe samenleving van Rwanda kende van oudsher vele verschillende traditionele sociale verbanden en structuren: familie, clan, ‘etniciteit’ en regionale verbanden, al dan niet onder gezag van een regionale autoriteit. De sociale groepen overlapten elkaar op verschillende manieren: Clans bestonden meestal niet uit één etniciteit, huwelijken vonden plaats buiten de clan, clans konden over verschillende
37 38
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 64 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 66
regio’s verdeeld zijn en de meeste regio’s kenden een heterogene bevolking van Hutu’s en Tutsi’s.39
1.29. Het bestuur kende een lange traditie van centraal gezag, ondersteund door een verfijnd systeem van cliëntisme dat niet per se etnisch of clan-gebonden was, genaamd Buhake.40 Met de komst van de Europeanen werd etniciteit een bepalende factor om te kunnen behoren tot de heersende elite, die volgens de koloniale machthebbers uit Tutsi’s bestond.41 In de praktijk bleven clanstructuren, klassenverschillen en regionale gebondenheid echter belangrijke factoren. Factoren bovendien die evengoed of soms zelfs meer een rol speelden bij politieke twisten dan het Hutu-Tutsi paradigma. Regionale geschillen leidden bijvoorbeeld tot de machtsgreep van Habyarimana. Tijdens de machtsperiode van Kayibanda, bestond de regering bijna geheel uit Hutu’s uit het Midden en Zuiden van Rwanda. De Noordelingen werden in deze periode achtergesteld. In 1973 liepen de spanningen tussen deze twee regionale groepen hoog op, wat uiteindelijke leidde tot een staatsgreep door een aantal noordelijke politici waaronder Habyarimana. In de jaren ’80 waren de rollen omgekeerd en voelde juist de bevolking uit het Midden en Zuiden zich achtergesteld.42 1.30. Klassenverschillen speelden eveneens een rol, maar door de onderlinge afhankelijkheid, de hoge bevolkingsdichtheid, het Buhake systeem en andere sociale verbanden was er lange tijd geen sprake van een fysieke scheiding tussen verschillende klassen.43 Hier kwam in de jaren tachtig echter verandering in met de opkomst van een stedelijke elite,44 die tegelijkertijd leidde tot een verbreding van de kloof tussen rijk en arm.45 1.31. Eind jaren ’80, begin jaren ’90 waren de problemen dan ook voornamelijk van economische en politieke aard. Guichaoua merkt terecht op: “Achteraf bezien bevatte de sociaal-politieke crisis zoals zij aan het eind van de jaren ’80 tot een hoogtepunt kwam, nauwelijks etnische dimensies.”46
39
Jean-Pierre Chretien, The great Lakes of Africa, Two Thousand Years of history, Zone Books, New York 2003, p. 88 e.v. 40 Jacques J. Maquet, The Premise of Inequality in Ruanda, Oxford University Press, londen 1961, p. 100-102 41 Chretien 2003, p. 85-201, 349 42 Reyntjens 1996, p. 31, 36 43 Gérard Prunier, The Rwanda Crisis, History of a Genocide, Hurst & Co., Londen 1995, p. 249 44 Reyntjens 1996, p. 34-36 45 Reyntjens 1996, p. 36 46 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 25
1.32. De invoering van en meerpartijenstelsel betekende een radicale verandering van het politiek systeem. Door de oorlogssituatie en de grote buitenlandse druk die de invoering van het stelsel had bewerkstelligd, waren politici echter nauwelijks voorbereid op deze verandering. In plaats van het ontwikkelen van een echt pluralistisch systeem, ontstond dan ook een situatie waarin de verschillende partijen niet in staat waren in overleg te treden met elkaar, maar daarentegen trachtten als enige partij op te kunnen treden: “De enige partijen zijn niet dood, zij hebben zich vermenigvuldigd.”47 1.33. De politieke en militaire top van Rwanda was bang haar macht te verliezen, onder andere door de invoering van het meerpartijenstelsel en de Arusha-akkoorden. De oplossing voor deze ‘power sharing question’48 werd door sommige partijen gezocht in een harde aanpak van politieke tegenstanders, met de FPR als grootste en meest bedreigende tegenstander. Maar ook andere oppositiepartijen, als de MDR, de PL en de PSD konden als tegenstander worden aangemerkt. 1.34. Tegelijkertijd waren er ook binnen de partijen verschillen van mening over de gewenste aanpak en werd soms over de eigen partijgrenzen heen samengewerkt. Zo konden leden van het MRND terugdeinzen voor de oplopende spiraal van geweld, 49 terwijl een MDR hardliner als Froduald Karamira de belangrijkste speler werd bij het ontstaan van de ‘Hutu Power’ beweging.50 1.35. Het nastreven van politieke belangen vormde de drijfveer van de verschillende partijen. Daarbij werd de discussie aan beide zijden echter steeds meer in termen van etniciteit uiteengezet. Uiteindelijk ontstond er “een permanente vervlechting van regionale, etnische en politieke kloven.”51 1.36. De opkomst en ontwikkeling van de CDR verliep grotendeels langs dezelfde lijnen. Wij komen hierover in het volgende subhoofdstuk te spreken. Alvorens daartoe over te gaan wordt eerst nog een drietal sociale fenomenen besproken die in deze zaak speciaal aandacht verdienen.
47
IND-dossier Joseph Matata, p. 353A Prunier 1995, p. 169 49 Prunier 1995, p. 179 50 Lugan 2003, p. 11 51 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 28 48
Akazu 1.37. Het requisitoir beschrijft de politieke elite rondom Habyariamana die bekend staat als Akazu als een groep die bovenaan de hiërarchie stond.52 Kennelijk meent de officier van justitie dat Yvonne Basebya hier deel van uitmaakte. 1.38. Het concept Akazu, zo blijkt uit het getuigenverhoor van Guichaoua, is echter moeilijk te duiden. Is het vergelijkbaar met een in ieder Afrikaans land voorkomend stelsel van nepotisme? Is er om in de woorden van Guichaoua nu ook sprake van een Akazu rondom Kagame?53 1.39. Als wij aannemen dat de Akazu inderdaad heeft bestaan is het lastig vast te stellen wie er als onderdeel van Akazu moeten worden beschouwd, hoewel Guichaoua een poging heeft gedaan in zijn boek Rwanda de la guerre au genocide. In dit boek besteedt hij een hoofdstuk aan de familieverbanden, terwijl op de bijbehorende website een schema is gepresenteerd.54 Gevraagd naar de betrokkenheid van Bucyana bij de Akazu geeft Guichaoua een duidelijk antwoord; die maakte geen deel uit van de Akazu.55 Ten aanzien van Yvonne Basebya is de vraag niet zo duidelijk voorgelegd, maar het feit dat zij in dergelijke overzichten niet als Akazu werd aangemerkt is een belangrijke aanwijzing dat zij geen lid van de Akazu was. 1.40. Daarbij dient te worden opgemerkt dat, in de gestructureerde samenleving die Rwanda was, iedereen via cliëntelisme en nepotisme trachtte de beste banen te krijgen. Guichaoua heeft bijvoorbeeld geïmpliceerd dat Yvonne Basebya haar positie bij het GBK aan vriendjespolitiek te danken had, maar stelt daar in de aanvullende vragen over: “In mijn ogen betreft het niet een ‘negatief oordeel’, maar uitsluitend een vaststelling van de dwingende interne logica die eigen is aan een autoritair en pregnant economisch en politiek systeem dat maar heel weinig bewegingsruimte overlaat aan het individu en de gevormde organisaties.”56 1.41. Niet iedereen die gunsten verkreeg van personen rondom de president was ook zelf lid van de Akazu; er zat een vloeiende lijn tussen de kern van familieleden en vrienden die 52
Requisitoir, p. 5 RC Guichaoua, p. 3194 54 RC Guichaoua, p. 3196. Zie ook het overzicht van familieverbanden op zijn website, http://rwandadelaguerreaugenocide.univ-paris1.fr/wp-content/uploads/2010/01/Annexe_11.pdf 55 RC Guichaoua, p. 3199 56 Aanvullende vragen Guichaoua, p. 11 53
als zodanig wordt aangeduid, en de van hen weer afhankelijke politici en andere personen. Yvonne Basebya bevond zich in kringen rondom de Akazu en had dus ook interactie met personen die deel uitmaakten van de Akazu, maar zijzelf noch haar man konden worden aangemerkt als deelnemers aan de Akazu.
1.42. Overigens moet de macht van de Akazu ook weer niet worden overdreven. Nieuwe elementen in de Rwandese samenleving beperkten die macht.57 Het ontstaan van een stedelijke elite, andere politieke partijen, de invloed van de internationale gemeenschap in plaats van een enkele kolonisator, de complexe relaties met grote buurlanden58 en de media; het zijn allemaal elementen die de machtsbasis van de Akazu in aanzienlijke mate compliceerden. 1.43. In plaats van een permanente, hiërarchisch gestructureerde organisatie met de Akazu aan het hoofd waren er verschillende organisaties met verschillende belangen, die soms samenvielen en soms tegengesteld waren.59 De politieke spelers die met de term Akazu worden aangeduid maakten soms misbruik van deze organisaties en werden soms op hun beurt misbruikt door die organisaties om hun eigen belangen na te streven.60 1.44. Overigens was de eenheid binnen de Akazu evenmin gegarandeerd. De beslissing van Habyarimana, toch de kern waar de Akazu omheen beweegt, deel te nemen aan de Arusha-akkoorden, leidde bijvoorbeeld tot felle tegenstand. 61 1.45. De Akazu moet dan ook beschouwd worden als één van de spelers op het toneel van de Rwandese samenleving voor de genocide. Een groep waarbinnen geen eenheid was en waar tegengestelde belangen speelden. Een groep bovendien die in voortdurende machtsstrijd verwikkeld was met andere spelers. Van een duidelijke hiërarchische hoofdpositie was dan ook geen sprake.
GBK 1.46. In het verlengde van de Akazu ligt volgens Guichaoua het GBK-project, dat volgens hem als voorbeeld van zelfverrijking door de elite zou bestaan. In dit project zouden 57
Reyntjens 1996, p. 209, 210 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 31 59 Reyntjens 1996, p. 209, 210 60 Reyntjens 1996, p. 210-213; Simone Monasebian,’The Pre-Genocide Case Against Radio-Television Libre des Milles Collines’, The Media and the Rwanda Genocide, ed Allan Thompson, Pluto Press, Londen 2007, p. 308 61 Reyntjens 1996, p. 209 58
met name getrouwen van de politieke elite zuivelfraude hebben gepleegd, onder andere door gratis land te krijgen. De Wereldbank heeft in 1987 haar handen ervan afgetrokken en te midden van groeiende ontevredenheid en woede onder met name de boerenbevolking, die een groot gebrek aan land had, is een uitgebreide opschoningsoperatie onder leiding van James Gasana opgestart. Vanaf april 1989 werden corrupte elementen uitgebannen en werd het project door hem in orde gebracht.62 1.47.
Het GBK-probleem illustreert hoe in de jaren ’80 een steeds grotere onrust in de samenleving ontstond langs andere lijnen dan etniciteit. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat, hoewel er zeker sprake was van corruptie en zelfverrijking, er ook weer tegenmechanismen waren die uiteindelijk ertoe leidden dat het project werd opgeschoond. Dit illustreert hetgeen hiervoor werd gezegd over de verschillende machtsbases waar de Akazu mee te kampen had.
RTLM 1.48. Tot slot nog een opmerking over het radiostation RTLM, dat vaak in verband met de Akazu en de CDR wordt gepresenteerd als instigator van de genocide. 63 Het grootste deel van de tijd was RTLM een gewoon radiostation, dat vernieuwend was vanwege de muziek die werd gedraaid64 en het journalistieke onderzoek dat onder gewone burgers werd gedaan, bijvoorbeeld in de vluchtelingenkampen.65 Dit eerste alternatief tegenover de officiële radio werd dan ook populair als uitvinder van ‘de emotiemedia’.66 1.49. In de zaak Bikindi werd weliswaar vastgesteld dat er vanaf 1993 anti-Tutsi propaganda door de RTLM werd verspreid, maar niet dat de RTLM met dit doel was opgericht. 67 En hoewel er inderdaad anti-Tutsi liederen en teksten via RTLM werden verspreid, was in ieder geval vóór 6 april 1994 nog geen sprake van het oproepen of bijdragen aan genocide, zo werd in het hoger beroep van het Mediatrial duidelijk: “The Appeals Chamber is therefore of the opinion that it has not been sufficiently demonstrated that RTLM broadcasts before 6 April 1994 substantially contributed to the killing of these individuals. Therefore, the Trial 62
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 22 Requisitoir, p. 37 64 RC Paul Rusesabagina, p. 1915 65 RC Guichaoua, p. 3201 66 RC Guichaoua, p. 3202 67 ICTR, The prosecutor vs. Simon Bikindi, judgement, 2 december 2008, §115 63
Chamber committed an error which partially invalidates the verdict in finding in paragraph 949 of the Judgement that RTLM broadcasts prior to 6 April 1994 substantially contributed to the commission of acts of genocide.”68 “The Appeals Chamber thus finds that, although it is clear that RTLM broadcasts between 1 January and 6 April 1994 incited ethnic hatred, it has not been established that they directly and publicly incited the commission of genocide.”69 1.50. Over de verbanden tussen CDR, RTLM en Kangura is in de Bagosora-uitspraak het nodige gezegd; wij komen hier in het volgende subhoofdstuk op terug. Hier zijn de overwegingen ten aanzien van het aandeelhouderschap van RTLM echter interessant, nu daaraan geen controle over het radiostation werd gekoppeld: “642. Bagosora, Nsengiyumva and Ntabakuze were among the 1,137 shareholders of RTLM. In particular, Bagosora’s ownership interest appears significant since his 50 shares are amongst the largest held by a single individual. But there is no evidence that ownership of these shares gave the Accused any role in RTLM’s operation or in the shaping of its broadcasts.”
CDR 1.51. Op 22 februari 1992 vond in Kigali de oprichting van de CDR plaats. In maart van datzelfde jaar werd de partij officieel erkend. Volgens de officier van justitie was deze ‘uiterst extremistische’70 partij vanaf haar oprichting uit op een ‘etnische oorlog’.71 Leden van de partij waren ‘de extremisten onder de extremisten’.72 De vijandigheid van de partij tegenover de FPR zou gelijk staan aan vijandigheid tegenover alle Tutsi’s in Rwanda; haar doelstelling zou de uitschakeling van deze vijand zijn.73 Dat is echter een veel te simplistische voorstelling van de CDR.
Oprichting en doelstelling 1.52. De CDR werd opgericht als gevolg van onvrede met de vermeende politieke ontkenning dat Rwanda in oorlog was met het buitenlandse rebellenleger van de FPR en van de radicalisering van de bevolking in gebieden die slachtoffer waren van deze oorlog.74
68
Nahimana, appeal judgement 2007, §513 Nahimana, appeal judgement 2007, §754 70 Requisitoir, p. 68 71 Requisitoir, p. 32 72 Requisitoir, p. 28 73 Requisitoir, p. 31. 74 Deskundigenrapport Guichaoa, p. 46 69
Daarbij werd in het oprichtingsmanifest uiteengezet welke politieke oplossing men zag voor de steeds hoger oplopende spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen: “De CDR is van mening dat op sociaal-politiek vlak het vraagstuk van de nationale eenheid een centrale rol speelt. Onderzoek naar dit vraagstuk kan alleen in rust plaatsvinden wanneer men duidelijk erkent dat de Rwandese maatschappij drie totaal verschillende etnische groepen kent die ook in aantal van elkaar verschillen. Het zal geen eenvoudige opgave zijn om een gepaste oplossing voor dit vraagstuk te vinden als men de kop in het zand blijft steken in plaats van de koe bij de hoorns te vatten. Men moet eerst het zelfstandige bestaan van elke etnische groep erkennen en diens rol in de maatschappij overeenkomstig de erkende democratische beginselen.”75 1.53. Hiervoor is besproken hoe Habyariamana quota instelde in het kader van de verzoeningspolitiek. De gedachte dat men door numerieke representatieve afspiegeling van verschillende bevolkingsgroepen spanningen tussen die groepen kan verminderen was bestendig beleid onder Habyarimana; de CDR was daar dus nauwelijks vernieuwend in. 1.54. De hier gepresenteerde oplossing is in de politicologie bekend als consociationalisme; Arend Lijphardt heeft deze theorie voor het eerst beschreven in verband met de Nederlandse verzuilde maatschappij.76 In de jaren 1980 en 1990 werd deze theorie, die draait om een evenredige vertegenwoordiging van verschillende groeperingen, algemeen als beste oplossing voor etnisch gespannen samenlevingen beschouwd.77 De jarenlange burgeroorlog in Libanon was drie jaar eerder, in 1989, eindelijk beëindigd, waarbij het concept van vreedzame co-existentie, zoals ook te vinden in de toespraak van Martin Bucyana bij de oprichting,78 juist als uitgangspunt werd genomen.79 In het vredesakkoord over Libanon was een exacte verdeling van parlementszetels en bestuurlijke posities naar geloofsgroep afgesproken. De overtuiging van de CDR dat een dergelijke representatieve democratie de oplossing was voor problemen in een verdeelde samenleving, was dan ook een geaccepteerde theorie en zeker geen voorbeeld van racistisch of extremistisch denken.
75
Manifest CDR, 23 maart 1992, map open bronnen, p. 94 Arend Lijphardt, The Politics of Accomodation:Pluralism and Democracy in the Netherlands, University of California Press, Londen 1968, p. 1-4 77 Imad Salamey, ‘Failing consociationalism in Lebanon and integrative options, International Journal of Peace Studies, 14(2), Autumn/Winter 2009, p. 84 78 Map open bronnen, p. 152 79 Salamey, 2009 76
1.55. Daarbij wijzen wij er ook op dat, wanneer de door vertegenwoordigers uitgesproken teksten van de CDR nader worden beschouwd, deze steeds in hun geheel moeten worden bezien, waarbij men niet simpelweg elke verwijzing naar democratie,80 of elke afwijzing van etnisch geweld kan wegschrijven als ‘opzichtige windowdressing’.81 De conclusie van de officier van justitie, dat het voor iedereen duidelijk was dat deze partij die voor de Hutu’s was, dus tegen alle Tutsi’s was,82 is een onjuiste en ook een veel te gemakkelijke interpretatie. Een interpretatie die slechts door ‘de lens van de genocide’ is gedaan. 1.56. Lezing van zowel het manifest als de toespraak van Bucyana maakt duidelijk dat, hoewel er Tutsi’s lid waren,83 de partij inderdaad voor de Hutu’s was, maar vooreerst als tegenstanders van de FPR, de autoriteiten en de andere politieke partijen. 1.57. Ook Guichaoua geeft duidelijk aan dat de CDR niet extremistisch was bij haar oprichting: “Ik zou niet zeggen dat het CDR tenminste in de tijd van haar oprichting een extremistische partij was, maar ik zou zeggen dat het reactionair was.”84
Extremistisch gedachtengoed? 1.58. Dat de CDR in de eerste plaats tegen de FPR en de Rwandese regering was gekeerd, blijkt ook uit een persbericht van 15 april 1993. Dit persbericht bevat weliswaar in strenge bewoordingen kritiek op het regime, maar bevat geen etnische toespelingen en is niet gericht op Tutsi’s in het algemeen. 85 1.59. Uit het aangehaalde persbericht blijkt duidelijk dat de boodschap zich richt tegen de Arusha-akkoorden en de daarin neergelegde afspraken, waarbij de FPR als vijand wordt beschouwd, hetgeen alleszins begrijpelijk is in het licht van de voortdurende agressie van de FPR.86 De plaatsing van de strijd tegen de FPR in een geschiedenis van strijd tussen Hutu’s en Tutsi’s is, gelet op de recente gebeurtenissen voorafgaand aan dit
80
Bijvoorbeeld het manifest: “De CDR veroordeelt stellig oorlog, geweld en onderdrukking als middel om aan de macht te komen, maar ontzegt de Tutsi-minderheid niet het recht om naar macht te streven, mits dit op democratische wijze gebeurd.”, map open bronnen, p. 94 81 Requisitoir, p. 34 82 Requisitoir, p. 29 83 Nahimana, judgement 2003, § 335 84 RC-Verhoor Guichaoua, p. 3210 85 Map open bronnen, p. 36-38 86 Map open bronnen map, p. 56 e.v.
persbericht, de samenstelling van de FPR en de doelstellingen van de FPR niet onbegrijpelijk. 1.60. Een mededeling dat de strijd tegen de FPR zou voortvloeien uit de eeuwenoude strijd tussen Hutu’s en Tutsi’s kan dan ook niet (zonder meer) worden ‘vertaald’ in de stelling ‘dus de Tutsi was de gewapende vijand van de Hutu’,87 zoals de officier van justitie in het requisitoir doet. 1.61. Nadat in 1993 de FPR steeds meer terrein won en Habyarimana de Arusha-akkoorden tekende waardoor de CDR zijn politieke positie dreigde te verliezen, verhardde de toon van de CDR. De aanhangers van de CDR waren grotendeels afkomstig uit sterke posities in het leger en de overheid. Zij maakten deel uit van de groep “die was uitgesloten van de nieuwe configuratie van de macht […] en bestemd om te verdwijnen, [zij] werd in zekere zin veroordeeld tot radicalisering.”88 1.62. De politieke standpunten van de CDR hadden in zoverre succes, dat Habyarimana meer toegaf en zelfs enkele ministers ontsloeg.89 Hoewel de CDR dus inderdaad extremistischer in toon werd, was dat eerst en vooral om politieke successen te boeken. Het was een vorm van populistische politiek zonder dat hier daadwerkelijk enige genocidale gedachte een rol speelde. Een vergelijking met de uitspraken van Wilders over moslims in Nederland dringt zich op. 1.63. Ten aanzien van het door de CDR gebruikte geweld geldt nog het volgende. De CDR gebruikte geweld om politieke doeleinden te bereiken, net zoals vrijwel alle politieke partijen dat deden.90 In gebruik van politiek geweld onderscheidde de CDR zich dus bepaald niet van de andere partijen. Onder politieke tegenstanders vielen bovendien zowel Tutsi’s die beschouwd werden als handlangers van de FPR, als Hutu’s van oppositie partijen;91 er was geen indicatie van exclusief, tegen alle Tutsi’s gericht geweld. 1.64. Tegelijkertijd kan niet ontkend worden dat de CDR tegen het einde van 1993, begin 1994 zijn interpretatie van ‘verraders’ zodanig had verbreed dat Tutsi’s inderdaad een 87
Requisitoir, p. 31 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 50 89 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 50 90 Map open bronnen, p 197; Bagosora, judgement 2008, § 456; Deskundigenrapport Guichaoua, p. 53 91 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 50, uit een verslag van de politiek administrateive Comissie aangaande de ongeregeldheden in de prefecturen Gisenyi, Rujengeri en Kibuye. De Commissie werd voorgezeten door Dr. Augustin Iyamuremye (PSD), toentertijd verantwoordelijk van de Inlichtingendienst Premierschap. 88
gerechtvaardigde angst hadden en konden hebben als verrader te worden aangewezen, zonder dat hiervoor een gerechtvaardigd vermoeden voor bestond. Maar ook toen was er nog geen sprake van dat de CDR zich richtte op de uitroeiing van de Tutsi’s als zodanig, uitsluitend en alleen omdat zij Tutsi’s waren. 1.65. In het requisitoir wordt de verdediging uitgenodigd de beslissing van het ICTR in de zaak van het ‘Mediatrial’ goed te lezen.92 Dat hebben wij gedaan, maar daarbij hebben wij in tegenstelling tot de officier van justitie ook de beslissing in hoger beroep gelezen en niet alleen de uitspraak in eerste aanleg. Dat zorgt voor verrassende conclusies. 1.66. In het Mediatrial stond, Jean Bosco Barayagwiza, een van de oprichters van de CDR terecht, onder andere voor genocide en opruiing tot genocide, gepleegd in het verband van de CDR. In hoger beroep is hij echter niet veroordeeld voor activiteiten van de CDR vóór 6 april 1994. Ten aanzien van deze activiteiten (in samenhang met de RTLM en Kangura) werd overwogen dat die zouden kunnen wijzen op het plannen van een genocide, maar dat “A reasonable trier of fact could also find that these institutions had interacted to promote the ideology of “Hutu power” in the context of a political struggle between Hutu and Tutsi, or to disseminate ethnic hatred against the Tutsi without going as far as the destruction, in whole or in part, of that group.”93 1.67. De Appeals Chamber oordeelde dan ook terecht dat samenspanning tot het plegen van genocide door Barayagwiza (en de anderen) niet kon worden aangenomen.94 De officier van justitie heeft het dan ook aantoonbaar bij het verkeerde eind wanneer zij stelt dat er geen ander beeld is dan het beeld uit de eerste aanlegzaak van het Mediatrial. Het beeld dat de CDR een partij was die per definitie van begin af aan op de uitroeiing van Tutsi’s gericht was.95 1.68. Overigens was in die zaak een tweede belangrijke vaststelling - en wij komen hierop nog terug - dat, zelfs als in concrete gevallen bewezen kon worden geacht dat de verdachte in die zaak aanwijzingen aan CDR milities heeft gegeven, dit niet inhoudt dat alle activiteiten van de milities aan de verdachte kunnen worden toegerekend: “In particular, as noted by the Trial Chamber, the leaders of a political party “cannot be held accountable for all acts committed by party members or others 92
Requisitoir, p. 10 Nahimana, appeal jugdement 2007, § 910 94 Nahimana, appeal judgement 2007, § 912 95 Dit beeld wordt geschetst in hoofdstuk 3 van het requisitoir, dat eindigt met de conclusie “Een ander beeld is er niet”. 93
affiliated to the party”. Although the Appellant doubtless exerted substantial influence over CDR militants and Impuzamugambi, that is insufficient - absent other evidence of control - to conclude that he had the material capacity to prevent or punish the commission of crimes by all CDR militants and Impuzamugambi”96
Leden CDR 1.69. Tot slot nog een enkele opmerking over de leden van de CDR. De verschillende documenten in de map ‘open bronnen’ tonen aan dat er veel bewijs is wie nu precies de prominente leden en activisten van de CDR waren. Daarbij wijzen wij allereerst op de eenenvijftig personen die de oprichtingsstatuten ondertekenden en ten tweede op de brief van Martin Bucyana van eind 1993, waarin de toenmalige leden van het uitvoerend comité zijn aangegeven, met Jean-Baptiste Mugimba als algemeen secretaris.97 De verwijzing in het requisitoir naar Ngeze is interessant,98 omdat de situatie van Ngeze juist illustreert dat zelfs bij gebrek aan een lidmaatschapskaart er andere documenten zijn waaruit activisme voor de CDR kan worden afgeleid. Hij had immers de statuten mee ondertekend. 1.70. Voor zover echter zou worden aangenomen dat iemand lid was van of actief was bij de CDR, dan is deze enkele vaststelling ten ene male onvoldoende voor een veroordeling voor genocide. Niet gezegd kan worden dat het enkele lidmaatschap van de CDR al voldoende is om genocidale intenties aan te nemen, dan wel om aan te nemen dat iemand genocidedaden gepleegd heeft. Evenals wij bij de andere partijen hebben besproken, bestonden binnen de CDR verschillende stromingen. Sommigen waren voornamelijk gericht op het beschermen van de bestaande machtsinstellingen, anderen hadden een duidelijke anti-Tutsi agenda. Overigens geldt ook in dat laatste geval nog steeds, dat het hebben van een duidelijke anti-Tutsi agenda op zichzelf onvoldoende is om deelneming aan genocide aan te nemen; juist in de politieke context van die tijd kon een dergelijke agenda gericht zijn op politieke gevolgen, zonder daarmee een bevolkingsgroep te willen uitroeien.
Geplande genocide?
96
Nahimana, appeal judgement 2007, § 882 Map open bronnen, p. 4 98 Requisitoir, p. 28 97
1.71. De officier van justitie gaat uit van een versie van de geschiedenis waarin de gebeurtenissen in de jaren 1990-1994 onderdeel vormden van een vooropgezet plan genocide op de Tutsi’s te plegen; een plan dat uiteindelijk in 1994 in werking wordt gezet. Dit is de versie van de geschiedenis zoals die met name bekend is geworden door het boek “Leave none to tell the story” van de Amerikaanse mensenrechtenactiviste Alison Des Forges. Hoewel niemand de gruwelijke gebeurtenissen na 6 april 1994 in Rwanda betwist, is de aannemelijkheid van de genocide als een vooropgezet, ‘machiavellistisch’ plan de laatste jaren grote scheuren gaan vertonen. 1.72. Als we teruggaan naar 1998, zien we dat het ICTR in de zaak tegen Akayesu nog oordeelt dat er in 1994 een zorgvuldig geplande genocide is gepleegd op Tutsi’s. De Trial Chamber komt mede door verklaringen van Alison Des Forges tot deze overtuiging. Daarnaast lijkt er ook bewijs te zijn dat deze visie ondersteunt: het bestaan van namenlijsten met Tutsi’s die gedood moesten worden, opslagplaatsen van wapens in Kigali, het trainen van militieleden door het Rwandese leger en de psychologische voorbereiding van de bevolking op de aanval op Tutsi’s, voornamelijk door middel van de radio-uitzendingen van RTLM.99 1.73. De narratieve lijn zoals gepresenteerd door Des Forges is om meerdere redenen aantrekkelijk: het schetst de Hutu’s als duidelijke ‘bad guys’ en de FPR als de ‘good guys’ die het recht uiteindelijk laten zegevieren en het leven van vele onschuldige Tutsi’s redden. Daarnaast biedt het een heldere en op het eerste gezicht aannemelijke verklaring voor gebeurtenissen die het voorstellingsvermogen te boven gaan. 1.74. Er zijn echter ook andere visies op wat er in 1994 in Rwanda gebeurd is. Er zijn andere deskundigen, die net als Des Forges hebben verklaard voor het ICTR, maar met een andere kijk op de gebeurtenissen die leidden tot de genocide. Het ICTR is hier zelf niet blind voor geweest. In 2008 werd in de zaak Bagosora overwogen dat de meningen van deskundigen over het ontstaan van de genocide in hoge mate uiteen lopen.100 Deze zaak blijkt uiteindelijk de planningstheorie van Alison des Forges onderuit te halen. 1.75. De aanklager heeft in de zaak Bagosora zijn standpunten ten aanzien van de planning van de genocide meerdere malen gewijzigd. In eerste instantie werd getracht een
99
ICTR, Prosecutor v. Akayesu, judgement, 2 september 2008, §126 ICTR, Prosecutor v. Bagosora et al., judgement, 18 december 2008, § 2095
100
samenzwering aan te tonen die al zo vroeg als december 1990 werd voorbereid.101 Later stelde de aanklager dat het ‘plan’ klaar was ‘several months, possibly for more than a year, before 7 April 1994.’102. Er zou gedurende de periode van 1990 tot april 1994 sprake zijn geweest van een ‘trend’ van ‘groeiende bereidheid’ ten aanzien van een genocide, waarbij ‘handelingen die op zichzelf niet hoeven te duiden op een samenzwering een schakel vormen in een keten van samenzwering.’ Maar die trend was in ieder geval in 1992 volgens de aanklager nog niet zodanig dat kan worden aangenomen dat er toen al een plan was een genocide in april 1994 te plegen.103 1.76. Belangrijker echter dan dit gewijzigde standpunt van de aanklager is het oordeel zelf. Het ICTR gaat in Bagosora niet mee in de visie die in Akayesu tot de conclusie leidde dat de genocide zorgvuldig gepland was door een kleine groep mensen. Als gezegd vormden voor die visie verschillende losse elementen het bewijs, als puzzelstukken bij elkaar gebracht: ‘schakels in een keten van samenzwering.’ Het requisitoir is een ondubbelzinnig aanhanger van deze theorie, met zelfs een echo in het oordeel: “edelachtbaar college, alle stukjes vallen op de plaats als je dit geheel overziet.”104 1.77. De uitspraak in Bagosora wordt daarentegen wel aangeduid als de ‘deconstruction of the mastermind narrative’. Essentiële elementen die in Akayesu nog schakels in de keten waren, werden in Bagosora weggestreept wegens gebrek aan bewijs. De losse feiten die voorhanden zijn kúnnen inderdaad zo gelezen worden dat ze perfect ‘passen’ binnen het plaatje van een vooropgezet plan. Het ICTR neemt echter vrij stellig afstand van deze visie door te zeggen dat er met evenveel recht een andere conclusie uit dezelfde feiten kan worden getrokken.105 1.78. Sommige van de vaste elementen die tot de gangbare versie van het verloop van de genocide behoren, zien we ook weer terug komen in onze strafzaak. In de jurisprudentie van het ICTR en in verklaringen van deskundigen zijn vele kritische kanttekeningen te vinden met betrekking tot deze elementen. Namenlijsten, het verspreiden van machetes, het zingen van genocidale liederen: het zijn beeldende elementen die tot het ‘standaard‘vocabulaire’ van de Rwandese genocide behoren. Dat deze elementen steeds weer 101
Bagosora indictment, §1.13, 1.15 Bagosora judgement 2008, §2094 103 Bagosora judgement, p. 534, voetnoot 2313 104 Requisitoir, p. 117 105 Bagosora judgement 2008, §13 102
terug komen of worden herhaald, wil echter nog niet zeggen dat ze daarmee winnen aan bewijskracht.
1.79. Want net zoals getuigen elkaar kunnen napraten, hebben ook de deskundigen die de Rwandese genocide hebben onderzocht de neiging op elkaar voort te bouwen. Dat is op zich niet erg, maar betekent wel dat het enkele feit dat een element vaak genoemd wordt niet betekent dat het ook door meer bronnen wordt ondersteund. In de zaak Mpambara is met name zwaar geleund op Alison des Forges en het rapport van het OAU. Bezien wij dit laatste rapport echter zorgvuldig, dan blijkt dit rapport zelf eveneens zwaar te leunen op Alison des Forges. Op gelijke manier is bij een groot aantal aanhangers van de plantheorie na te gaan dat hun onderbouwing veelvuldig teruggrijpt op het werk van Des Forges.
Eerste vermeldingen genocide 1.80. De term genocide valt voor de eerste keer in 1993, in het rapport van de International Commission of Inquiry (ICI). Een rapport dat, zoals een van de auteurs Alison des Forges zelf heeft aangegeven in de zaak Leon Mugesera in Canada, onder grote druk in korte tijd in elkaar werd gezet.106 De onderzoekers zijn slechts twee uur in het Noorden geweest, en hebben de misdaden van de FPR dan ook grotendeels onbesproken gelaten.107 Een rapport ook, dat geen juridisch doel had, maar een politiek-activistische boodschap wilde verspreiden. De kwalificatie genocide was dan ook niet voldoende onderbouwd. 1.81. Het Federaal Hof in de zaak Mugesera is zeer kritisch op het ICI rapport. Het stelt vast dat de onderzoekers gebruik maakten van een verkeerde vertaling, ten onrechte hadden aangegeven dat er vele doden gevolgd waren op de speech, en kennelijk niet zelf de bron hadden beluisterd. Uiteindelijk concludeert het Hof dat het rapport niet betrouwbaar is ten aanzien van de speech van Leon Mugesera:108 “In these circumstances, it is clear that the ICI report, at least in its conclusions regarding Mr. Mugesera, is absolutely not reliable. Whatever may be the value, usefulness and credibility of this report for the international purposes of 106
Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 85 107 RC- verhoor Guichaoua, p. 3203; Herman et al. 2010, p. 65 108 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 40-47
prevention and denunciation of crimes against humanity, the Appeal Division acted in a patently unreasonable way by relying on the findings of fact made by the International Commission of Inquiry regarding Mr. Mugesera and the latter’s speech.”109 1.82. Hoewel zijn kritiek formeel alleen de conclusies over de speech van Mugesera betreffen, maakt de rechter van het Federaal Hof zijn mening over de onderzoekers en het rapport duidelijk bekend. Het arrest bespreekt uitvoerig de getuigenverklaring van Alison des Forges, waarin haar activisme, ook in het ICI-rapport, beangstigende vormen aanneemt. Zo stelt zijzelf over haar beschuldigingen onomwonden: “some of them will inevitable [be] shown to be false. But, the important thing is that the trials go forward and that people be brought to justice.”110 1.83. Het Federaal Hof concludeert echter onverbiddelijk: “As a matter of fact, after mr. Bertrand’s cross-examination my chief recollection was the fury with which Ms. Des Forges launched into a diatribe against Mr. Mugesera, and I was amazed at the lack of discipline she showed in preparing the ICI report and in her expert opinion. […] Ms. Des Forges testified much more as an activist than as a historian. Her attitude throughout her testimony disclosed a clear bias against Mr. Mugesera and an implacable determination to defend the conclusions arrived at by the ICI and to have Mr. Mugesera’s head.” 111 1.84. Niet alleen het Federaal Hof heeft kritiek op de commissie.112 Ook de getuigedeskundige in de zaak Bizimungu Helmut Strizek beschrijft ernstige onregelmatigheden in het onderzoek.113 De leden van deze commissie, waaronder Des Forges en William Schabas, hadden banden met de FPR of vertoonden een duidelijk bias richting de FPR;114 onderzoeker Carbonare was zelfs door mensen dicht bij de FPR in de
109
Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 117 110 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 87 111 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 101-102 112 De latere uitspraak van de Supreme Court spreekt de bevindingen over het ICI niet tegen. 113 Strizek 2006, p. 24-25 114 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 118-125. Zie ook onder andere P. Pean, Noires Fureurs, blancs menteurs. Rwanda 19901994, Mille et une Nuits, Parijs 2005, hoofdstuk 7; Herman et al. 2010, p. 65, die zich beroept op R. Philpot, Rwanda 1994: Colonialism dies hard, hoofdstuk 4: “Scouts at Her Majesty’s Service”(Te raadplegen op www.taylorreport.com/Rwanda_1994/index.php?id=ch4, laatst bezocht op 3 december 2012)
commissie geplaatst en heeft zich na het uitkomen van het rapport bij de FPR aangesloten.115
1.85. Het is ook deze commissie geweest die de beschuldiging uitte dat Habyarimana zich schuldig maakte aan het onderhouden van ‘death squads’ en de voorbereiding van een genocide. Schabas was de eerste die internationaal het woord genocide koppelde aan de situatie in Rwanda door zijn uitspraak tijdens een persconferentie op 28 januari 1993. Latere onderzoekers, zoals de VN-rapporteur Ndiaye,116 baseerden zich grotendeels op dit rapport, zonder eigen aanvullend onderzoek te hebben gedaan. 117 1.86. Ongeacht de intenties van de opstellers bleek dit rapport een godsgeschenk voor de FPR, die het uitstekend in haar hiervoor besproken propagandastrategie kon gebruiken. Zo konden de oorlogsmisdrijven van de FPR worden weggemoffeld, door deze te presenteren als reacties op genocidale activiteiten van het Rwandese leger.118 1.87. Ook twee brieven, gericht aan of afkomstig van generaal Dallaire, die als bewijs van het genocideplan eind 1993, begin 1994 worden gepresenteerd, zijn aan de FPR te koppelen. Op 3 december 1993 zou een groep gematigde soldaten Dallaire een brief hebben geschreven waarin werd gesproken over een machiavellistisch plan. Wie de brief verstuurd heeft is onduidelijk. Wel is opvallend dat in deze brief melding wordt gemaakt van een op handen zijnde aanslag op Gatabazi. Deze moordaanslag heeft inderdaad plaatsgevonden, maar later onderzoek duidt erop dat de FPR hier achter zat.119 1.88. Op 11 januari 1994 stuurde Generaal Dallaire een fax naar het VN hoofdkwartier, waarin hij om bescherming vroeg voor een informant die melding maakte van een Hutuplan om Tutsi’s uit te roeien, de opzet om Belgische soldaten te doden zodat Belgische troepen zich zouden terugtrekken en de locatie van wapenopslagplaatsen. Deze fax is uitgegroeid tot een van de belangrijke pijlers van de planningstheorie. 120 Dallaire gaf in deze fax zelf al duidelijk aan dat hij bedenkingen had over de plotselinge bekentenissen 115
Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 115 116 Map open bronnen, p. 410-423 117 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, § 76 118 Pean 2005, hoofdstuk 7 119 Strizek 2006, p. 25 120 Zie bijvoorbeeld Des Forges, p. 119
van deze informant genaamd ‘Jean-Pierre’.121 Niemand weet wat er precies van deze Jean-Pierre is geworden.122 Sindsdien is echter veel informatie boven tafel gekomen die erop wijst dat deze Jean Pierre een FPR-infiltrant was.123 Zo verklaarde bijvoorbeeld zijn weduwe dat hij was teruggekeerd naar het FPR hoofdkwartier in Mulindi.124 1.89. In de al genoemde uitspraak Bagosora heeft het ICTR zich eveneens over deze twee brieven gebogen, waarbij de waarde van deze brieven gering werd geacht:125 “[...]The letter, however, is anonymous, disputed and lacks detail as to which officers formed part of the purported plan. […] Furthermore, the evidence based on Jean-Pierre’s information is entirely second or third-hand, and his whereabouts and the circumstances concerning his disappearance are unknown. Notably, Witnesses A and BY, who were both well placed Interahamwe officials, did not corroborate Jean-Pierre’s information about the plan to kill Tutsis. These concerns warrant considerable caution in relying on this main aspect of Jean Pierre’s information.” 1.90. De betrouwbaarheid van deze brieven is dan ook gering en kan niet als een overtuigende basis worden gebruikt om aan te nemen dat er sprake was van een vooropgezet plan op genocide. 1.91. Naast deze ‘directe’ bronnen van een vooropgezet plan beroept Des Forges zich op een aantal elementen die volgens haar uitsluitend te verklaren zijn als onderdelen van het plan. Deze elementen zijn in de Rwandese context inmiddels tot het standaardrepertoire van de genocideverdenking gaan behoren. Wij hebben ervoor gekozen deze standaardelementen de clichés van de Rwandese genocide te noemen. Zoals alle clichés zitten er elementen van waarheid in, maar worden ze ook gebruikt op momenten dat er geen aanleiding toe is. Wij bespreken de belangrijkste.
Namenlijsten 1.92. We beginnen met één van de meest aansprekende onderdelen van het plan; de lijsten met namen van Tutsi’s die gedood zouden moeten worden. Deze namenlijsten zouden
121
Outgoing Code Cable van 11 januari 1994 afkomstig van Dallaire aan de VN. Dallaire 2003, p. 150 123 Péan 2005, p.220; Strizek 2006, p. 26; Bagosora judgement 2008, § 517 124 De Prosecutor van het ICTR heeft een gecensureerde versie van deze tekst vrijgegeven. Deze gecensureerde versie is te vinden als Annex 1 bij het deskundigenrapport van Serge Desouter voor het ICTR in de zaak Bagosora. 125 Bagosora, judgement 2008 §519 122
hét bewijs vormen voor de berekenende manier waarop de genocide zou zijn gepland en uitgevoerd. 1.93. Zoals in elke gestructureerde samenleving was in Rwanda in de jaren 1990 een groot aantal namenlijsten in omloop. 126 Zij werden voor een scala van activiteiten gebruikt, die eigenlijk nooit op een genocidale intentie duiden. Dat gold voor de in de zaak Bagosora besproken lijst met namen van mensen ‘om contact mee op te nemen’.127 Deze lijst werd gevonden in de auto van Déogratias Nsabimana, de ‘chief of staff’ binnen het Rwandese leger. Het zou gaan om mensen die contacten onderhielden met de FPR. In een oorlogssituatie is het niet uitzonderlijk dat het leger lijsten bijhoudt van politieke vijanden. Ook zijn lijsten opgesteld om tegenstanders van Habyarimana en FPR-sympathisanten te identificeren. Deze lijsten bevatten zowel Hutu’s als Tutsi’s en waren niet specifiek gericht tegen Tutsi’s als groep.128 Uit het enkele bestaan van dergelijke lijsten kan volgens het ICTR dan ook niet worden geconcludeerd dat zij waren opgesteld met de intentie om specifiek Tutsi’s te doden.129 1.94. Daarnaast is van belang wie deze lijsten hanteert. Het hoeft niet te veel verbazing te wekken dat een ‘chief of staff’ van het leger over deze lijst beschikte. In de jurisprudentie van het ICTR is dan ook te zien dat lijsten meestal aan het leger of bijvoorbeeld gendarmes worden gekoppeld. 130 1.95. De aanwezigheid van een namenlijst is dan ook niet genoeg om genocidale intenties aan te nemen. Vastgesteld zal moeten worden wie er precies op de lijst staan (naast Tutsi’s ook Hutu’s?), in welk kader de lijsten zijn opgesteld en wie ze hanteert. Pas dan kan worden vastgesteld of deze lijsten duidden op genocidale intenties of op een vooropgesteld plan.
Verspreiden van wapens. 1.96. Een tweede cliché is de grootschalige verspreiding van wapens aan gemeenten over het gehele land. Hoewel dit in het requisitoir als een algemeen bekend onderdeel van het
126
Aanvullende vragen Guichaoua, p. 13 Bagosora, judgement 2008, § 413 e.v. 128 Bagosora, judgement 2008, § 452 129 Bagosora, judgement 2008, § 423, 424 130 Bagosora, judgement 2008, §2.5, 3.5.8 127
verloop van de genocide wordt beschouwd,131 blijkt ook dit onderdeel niet als een puzzelstukje op zijn plaats te vallen. 1.97. De verklaring van Jean-Pierre over wapenopslagplaatsen was een eerste basis voor deze theorie, die echter met zijn ontmaskering is komen te vervallen. Bovendien werd, hoewel Jean Pierre over meerdere wapenopslagplaatsen sprak, slechts het bestaan van één wapenopslagplaats bevestigd, waar bovendien niet veel wapens werden aangetroffen.132 1.98. Er zijn inderdaad wapens verspreid in Rwanda. Dit gebeurde echter in alle openheid, met officiële brieven in plaats van geheime communicatie. De redenen voor het verspreiden van wapens werden in deze brieven geformuleerd, en waren tegen de sociaal-politieke achtergrond van die tijd begrijpelijk. De bekende brief van kolonel Nsengiyumva aan de Chief of Staff van het Rwandese leger 133 geeft een duidelijke verklaring voor zijn verzoek wapens uit te delen: bescherming van burgers die slachtoffer waren geworden van aanvallen en die niet werden beschermd door de VNtroepen: “Since the killing of the population in Mutura in the night of 29 to 30 November 1993, the population inhabiting the frontier has remained traumatised and has been asking for weapons to defend itself because it fears an ENI repeat.”134 1.99. Naast de algemene verspreiding van wapens heeft Des Forges een invloedrijke theorie geschetst om het veelvuldige, gruwelijke gebruik van traditionele kapmessen bij de genocide te verklaren. Volgens Des Forges werd door Bagosora en anderen besloten dat het te kostbaar was om iedereen te bewapenen met vuurwapens, zodat er werd gekozen voor bewapening door middel van machetes. Zakenmensen die dicht bij Habyarimana stonden zouden op grote schaal machetes hebben geïmporteerd. 1.100. In een land met miljoenen boeren zou het echter verwonderlijk zijn als het verspreiden van machetes - een standaardwerktuig waarover elke Rwandese boer beschikt - bewijs zou zijn voor de planning van genocide.135 Bovendien blijkt het bewijs dat er
131
Requisitoir, p. 17, in het citaat uit de uitspraak Mpambara Bagosora, judgement 2008, § 515 133 Exhibit P-37 in de zaak tegen Bagosora. 134 Defence Closing Brief voor de zaak Bagosora, §149 135 S. Desouter in zijn deskundigenrapport voor het ICTR in de zaak Bagosora, p. 71 132
daadwerkelijk machetes zijn geïmporteerd beperkt. Desouter heeft hier als deskundige in Bagosora over verklaard: “But even if one were to take account of the purchase, what is the significance of 50,000 machetes worth US$525,000? Especially for a population of 5,000,000 peasants?"' One machete for every 100 people? Furthermore, during the trial of Monsignor Augustin Misago in Kigali, the charge of the order for machetes proved to be unfounded. In her testimony before Trial Chamber I in the Akayesu case, Alison Des Forges maintained the same accusation but was not very convincing, and stated that research was under way for the purpose of giving more particulars." Nearly nine years later, her research has not yet been completed!”136
Burgerzelfverdedigingsprogramma 1.101. Een gerelateerd cliché is de training van de milities, bijvoorbeeld in het kader van het burgerzelfverdedigingsprogramma. Ook in het requisitoir wordt dit genoemd, waarbij voornamelijk naar de uitspraak in Mpambara wordt verwezen.137 Daarbij moet worden vastgesteld dat in die uitspraak een belangrijke vertaalfout is gemaakt bij het overnemen van de uitspraak van het ICTR in de zaak Kayishema en Ruzindana. De Engelse tekst van die uitspraak luidt: “The evidence before the Trial Chamber moreover reveals that both the militias and the civil defence forces programme became an integral part of the machinery carrying out the genocidal plan in 1994.”138 1.102. In de Nederlandse tekst is dit vertaald met het woord ‘was’, terwijl ‘werden’ de juiste vertaling is. Door dat kleine verschil wordt de suggestie gewekt dat het burgerzelfverdedigingsprogramma van meet af aan een genocide op Tutsi’s als doel had. Dat is echter een conclusie die zelfs Alison des Forges niet langer volhoudt in Bagosora: “The creation of Rwanda’s civil defence system does not in itself demonstrate an intent on the part of the relevant authorities to kill civilians. […] Alison Des Forges acknowledged that not all persons associated 136
S. Desouter in zijn deskundigenrapport voor het ICTR in de zaak Bagosora, p. 71 Requisitoir, p. 17 138 ICTR, Prosecutor v. Kayishema et al., judgement, 21 mei 1999, §283 137
with this effort understood it to be directed at killing Tutsi civilians. She further stated that the purpose of civil defence evolved over time from an understandable response to the February 1993 resumption of hostilities by the FPR to attacks on Tutsi civilians after 6 April 1994.”139 1.103. Het in de Bagosora-uitspraak aangehaalde rapport van Caddick en Adams plaatst het burgerzelfverdedigingsprogramma in een geschiedenis van dergelijke organisaties:140 “This was a common concern of Civil Defence organisations throughout World War Two and the Cold War: what to do about enemy infiltrators. Logically, they are best identified (and disarmed or neutralised) by the local population, rather than by soldiers who are strangers to the locality. Therefore it was usually Partisans or the Home Guard equivalent organisations that undertook this work. Thus the choice of traditional weapons in this light makes sense: widespread distribution of rifles would be wasted on a force not designed to attack the enemy in the field, but merely to engage infiltrators, scouts and agents. In overall terms, the document 'Organization of Civil Defence' and associated letter do NOT imply anything sinister, but - as written down - follow exactly norms around the world for setting up a Home Defence Militia. That a directive should emanate from the Prime Minister's office is not surprising. This should be borne in mind when considering why traditional weapons were emphasised and issued as well as (or as an alternative to) rifles. It is worth remembering that similar organisations had existed in the region previously (Kenya in the 1950s); indeed one might argue that it is surprising that a Civil Defence organisation in Rwanda did not already exist: but the limitations on this may have been as much financial as political; however, it is worth stressing that there is no evidence that these proposals for Civil Defence were ever implemented in any effective way.” 1.104. Ook in Nederland hebben wij een dergelijk programma gehad, genaamd Operatiën & Inlichtingen, waarin burgers ter voorbereiding op een mogelijke aanval van de SovjetUnie wapens, geld en namenlijsten van linkse sympathisanten ontvingen.141 Dat de Rwandese militairen, die vaak een opleiding in Parijs hadden gevolgd, 142 bekend waren met dergelijke verzetsprogramma’s, is waarschijnlijk. 1.105. Naast het burgerzelfverdedigingsprogramma werden milities ook getraind in het kader van de politieke strijd tussen verschillende politieke partijen. Ook dat is echter niet indicatief voor een anti-Tutsi sentiment. Het ICTR heeft dan ook terecht geaccepteerd dat het trainen van milities kan duiden op de voorbereidingen in het kader van een 139
Bagosora, judgement 2008, §490 Deskundigenrapport van Caddick-Adams voor het ICTR in de zaak Bagosora, p. 10, §29 141 KRO Reporter heeft hier een belangwekkend programma over gemaakt in 2007, http://reporter.kro.nl/seizoenen/reporter-2007/afleveringen/09-09-2007 142 Zoals bijvoorbeeld Bagosora, zie Defence Closing Brief in de zaak Bagosora, § 466 140
politieke of militaire machtsstrijd,143 zoals die in de jaren 1990-1994 plaatsvond in Rwanda. 1.106. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat in Gikondo militiegroepen goed getraind en bewapend waren. Specifiek voor deze wijk gold bovendien dat er veel ex-militairen woonden, die dus vanuit die functie reeds getraind waren.144 Dat zij voor hun training en bewapening afhankelijk zouden zijn geweest van generaal-moeder Yvonne Basebya is uitermate onwaarschijnlijk.
Bijeenkomsten 1.107. De bijeenkomsten van politieke partijen, waarbij haat-zaaiende teksten zouden worden geuit en zou worden opgeroepen tot vernietiging van alle Tutsi’s, zijn een belangrijk onderdeel van de plantheorie en ook van deze strafzaak. Omdat wij later nog uitgebreid zullen toekomen aan de specifieke omstandigheden in deze zaak hier slechts een enkele opmerking. 1.108. In de jurisprudentie van het ICTR is een groot aantal bijeenkomsten van de MRND en CDR besproken in de zaak Bikindi. Daarbij valt op dat deze bijeenkomsten eigenlijk altijd plaatsvinden in voetbalstadions of op voetbalvelden, veelal met meer dan duizend man publiek.145 Er wordt nooit gesproken over bijeenkomsten bij mensen thuis. 1.109. Slechts in een beperkt aantal gevallen wordt vastgesteld dat Bikindi inderdaad bij een bijeenkomst was. Bovendien wordt in die zaak vastgesteld dat propaganda voor de MRND of de Interahamwe niet gelijk staat aan anti-Tutsi propaganda: “Based on this documentary evidence, the Chamber finds that Bikindi addressed an MRND meeting at a stadium in Kigali on 7 November 1993, praising the success of both the MRND and the Interahamwe. While his address shows adherence to the MRND policy and certainly constitutes propaganda for the MRND and the Interahamwe, the Chamber considers that it cannot be characterised as anti-Tutsi propaganda. Further, the Chamber notes that there is no evidence that Bikindi’s animation at that meeting was a prelude to or a motivating factor to anti-Tutsi violence.”146 1.110. Ten aanzien van andere bijeenkomsten wordt overwogen dat Bikindi weliswaar aanwezig was, maar dat hij niet actief had deelgenomen aan de bijeenkomsten, en dat 143
Bagosora judgement 2008, § 2110 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 98 145 Zie bijvoorbeeld paragrafen 81, 162 en 172 van Bikindi, judgement 2008 146 Bikindi, judgement 2008, § 158 144
aan zijn aanwezigheid dus geen verdere conclusies konden worden verbonden. Ook hier geldt dat niet iedere aanwezigheid bij een bijeenkomst, zelfs niet bij een bijeenkomst waar anti-Tutsi propaganda wordt verstrekt, duidt op genocidale intenties of betrokkenheid bij geweld.
Teksten liedjes, woordgebruik 1.111. Een aspect dat in deze zaak nog apart aandacht verdient is de interpretatie van liedjes en woorden. Er wordt in het requisitoir veel belang gehecht aan het gebruik van het woord Inyenzi gedurende bijeenkomsten of gesprekken in de jaren 1990-1994, waarbij wordt gesteld dat dit op alle Tutsi’s doelt.147 1.112. Guichaoua onderschrijft echter het eerder aan de rechter-commissaris gegeven antwoord van Yvonne Basebya dat de term Inyenzi een bijnaam was van gewapende Tutsigroepen in de jaren ’60. De taaldeskundige Jean de Dieu Karangwa gaat in zijn rapport voor deze rechtbank uitvoerig in op de geschiedenis van de woorden Inyenzi, Inkotanyi en Ibyitso. Hij geeft aan dat de termen na de inval van de FPR werden gebruikt om leden van die partij aan te duiden, waarbij de woorden Inyenzi en Inkotanyi eerst veel later synoniemen van elkaar worden. Pas als de genocide ná 6 april 1994 in volle gang is wordt het woord Inyenzi symbool voor de Tutsi als zodanig, en niet meer uitsluitend voor leden van de FPR.148 1.113. Hiervoor is al gesproken over de uitspraak van het Federale Hof in Canada in de zaak van Leon Mugesera. Het Hof heeft zijn toespraak uit 1992 uitvoerig onderzocht, en kwam uiteindelijk tot de conclusie dat deze toespraak niet opriep tot het doden van Tutsi’s of tot genocide.149 De Supreme Court heeft deze beslissing weliswaar niet in stand gelaten, maar dat kwam met name doordat het Federale Hof buiten zijn bevoegdheid was getreden door het beschikbare bewijs opnieuw te beoordelen; een inhoudelijke verwerping van het oordeel van het Federale Hof over deze teksten kan hierin niet worden gelezen.150
147
Requisitoir, p. i, iii, 11 Karangwa, deskundigenrapport, p. 11 149 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, §181 150 Supreme Court of Canada, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 28 juni 2005, p. 5 148
1.114. Bij de beoordeling van de toespraak van Mugesera werd onder andere rekening gehouden met het feit dat het een geïmproviseerde toespraak betrof en er geen overeenstemming over de vertaling was.151 Overwogen werd dat in de tekst met name werd opgeroepen tot het uitroepen van verkiezingen en burgerlijk protest door middel van petities. Daarmee werd aangesloten bij belangrijke politieke onderwerpen uit 1992. Tot slot werd ten aanzien van de met name gewraakte passage over de rivier geoordeeld dat de verwijzing dat Tutsi’s via de rivier naar Ethiopië konden vertrekken geplaatst was in een positief verhaal, en er bovendien geen reden was aan te nemen dat Mugesera juist op dit punt verhullende taal zou gebruiken, terwijl hij in de rest van de speech daar geen enkele poging toe doet.152 1.115. Al met al betreft het hier een interessante zorgvuldig gemotiveerde uitspraak van de Canadese rechter, die navolging verdient, niet alleen in de wijze waarop politieke speeches worden beoordeeld, maar ook in het oordeel dat een uitspraak in 1992 in een ander licht kan staan dan in 1994. Bovendien zullen teksten die duidelijk een bijzondere interpretatie van de geschiedenis hebben, en die bovendien mogelijk als anti-Tutsi worden beschouwd, toch slechts in uitzonderlijke gevallen als opruiend mogen worden aangemerkt; de vrijheid van meningsuiting beschermt immers ook onwelgevallige uitingen. Wij komen hierover nog nader te spreken. 1.116. Een laatste zaak die in dit kader besproken dient te worden is de Bikindi-uitspraak.
Hoewel de liedjes van Bikindi als haatdragend werden beschouwd, althans als zodanig waren gebruikt, is hij uitsluitend veroordeeld voor het gebruik van deze liedjes na 6 april 1994. Het ICTR oordeelde dat: “Based on its factual findings as to the meaning of the songs Twasezereye, Nanga Abahutu and Bene Sebahinzi, the Chamber concludes that none of these three songs constitute direct and public incitement to commit genocide per se.”
1.117. En hoewel de ICTR de liedjes veroordeelt, blijft in het midden of zij ook daadwerkelijk een expressie van een genocidale intentie worden geacht vóór 6 april 1994. In het licht van de eerdere aangehaalde uitspraken in het Mediatrial en Bagosora is dat niet waarschijnlijk.
De theorie dat de genocide dus reeds vóór 6 april 1994 gepland was, kan niet langer worden gevolgd. 151
Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, §169 152 Federal Court of Appeal, Mugesera et al. v. Canada (Minister of Citizenship and Immigration), judgement, 8 september 2003, §183
1.118. Ook Guichaoua maakt dat duidelijk: “Het blijkt inderdaad heel moeilijk, afgezien van de partijdige constructies en de vanzelfsprekendheid achteraf, de realiteit aan te tonen van een voorheen gepland genocidaal ‘Complot’, daar de fasen van te dateren en precies te bepalen wie de deelnemers waren en wat haar praktische organisatie inhield, en wel om twee redenen. De eerste reden hangt samen met het feit dat er geen staatscomplot was net zomin als een complot van het regime om genocide tot kern van haar ontwikkelingsbeleid te maken: noch in 1990, toen het na de aanval van de FPR overging tot duizenden arrestaties van Hutu en Tutsi tegenstanders, noch tussen 1990 en april 1994, in de loop van de burgeroorlog of op het moment dat de genocide werkelijk losbarstte. […] De tweede reden is zowel eenvoudig als afschuwelijk: de massaslachting sprak vanzelf en het was niet nodig een uitgewerkte planning te verwezenlijken [..] Wat de internationale gemeenschap uiteindelijk heeft gekwalificeerd als ‘genocidale handelingen’ na nogal wat weken van moordpartijen, bekrachtigde vooral de kwestie van de schaal.”153 1.119. Maar de elementen zijn hier niet alleen besproken in het kader van de verwerping van de planningstheorie. Ook mag duidelijk zijn dat er een groot aantal hindernissen is alvorens bepaalde elementen in de zaak van Yvonne Basebya bewezen en strafbaar kunnen worden geacht. Bij de bespreking van de haar gemaakte verwijten zullen deze clichés opnieuw terugkeren. 1.120. Tot slot geldt nog het volgende. De clichés zijn algemeen bekend als onderdeel van het standaardrepertoire van de genocideverdenking. Wanneer iemand bewust een valse beschuldiging van genocide uit, ligt het dan ook voor de hand deze elementen op te nemen in die beschuldiging. Dat moet in het achterhoofd worden gehouden in het vervolg van ons betoog.
Na 6 april 1994 1.121. Wij sluiten dit hoofdstuk af met een korte bespreking van de situatie na 6 april 1994. Op 6 april 1994 wordt het vliegtuig van Habyarimana neergeschoten. Wie er verantwoordelijk is voor deze aanslag is niet opgehelderd, hoewel Guichaoua aangeeft dat in eerste instantie door vrijwel iedereen de FPR als schuldige werd aangewezen, nu zij als enige de middelen voor een dergelijke militaire aanslag bezat. 154 De Franse onderzoeksrechter Bruguiere heeft een rapport uitgebracht waarin werd geconcludeerd 153 154
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 83 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 71
dat de FPR achter de aanslag zat. Voormalig aanklaagster Del Ponte heeft hierover verklaard: “If it turns out the FPR shot down the airplane, the history of genocide must be rewritten. Although that will not alter Hutu extremists’ responsibility for the death of hundreds of thousands of people, it will cast the FPR under a different light, because so far the FPR has been considered in the West both as the victims and saviors who stopped the genocide.”155 1.122. Het is opvallend dat de FPR al binnen enkele uren na het neerstorten van het vliegtuig gereed is het land binnen te trekken om verbinding te maken met de reeds in Kigali gelegerde militairen.156 Daarmee wordt in ieder geval ontkracht dat zij dit als reactie op de genocide deed, nu het onmogelijk is dat zij op die korte termijn informatie had verkregen over de aanstaande moordpartijen, die bovendien gericht waren op politieke tegenstanders en op dat moment niet genocidaal van aard waren.157 1.123. Uiteindelijk is de vraag wie verantwoordelijk was voor het neerhalen van het vliegtuig misschien inderdaad niet relevant. Guichaoua stelt: “De aanslag kan niet worden beschouwd als de oorzaak van de genocide en verklaart die ook niet. Degenen die de genocide uitvoerden hebben dat niet gedaan omdat er een aanslag was geweest, maar om hun politieke overleving te garanderen, die onverhoeds van de verschillende kanten in gevaar werd gebracht.158 1.124. Guichaoua beschrijft hoe na de dood van Habyarimana in de nacht van 6 op 7 april politieke tegenstanders werden gedood, en in de volgende dagen 2000 militieleden en evenzoveel militairen moordpartijen uitvoerden.159 Tot half april was volgens hem sprake van individuele en collectieve strategieën van oorlogshitsers; daarna ging de situatie over in een nationaal noodlot.160 1.125. In Kigali stonden de eerste dagen na 6 april in het teken van het doden van politieke tegenstanders161 en grootschalige, door het leger georganiseerde en begeleidde,162 moordpartijen op burgers, zoals de aanval op de Palottikerk, waarover wij hierna nog komen te spreken. 155
Publieke verklaring van Carla del Ponte op April 17 2000 in Charles Onana, Silence sur un attentat: le scandale du genocide Rwandais, Duboiris, Parijs 2003, p. 77 156 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 85 157 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 83 158 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 72 159 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 79-80 160 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 80 161 Human Right Watch/Africa, ‘The genocide of Rwanda April-May 1994’, Vol. 6(4), p. 3,4 162 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 88
1.126. De milities stonden op dat moment ter beschikking van de militairen die de regering over hadden genomen. Via lokale leiders konden de milities in korte tijd worden opgetrommeld voor specifieke doeleinden. Hoewel er dus enerzijds sprake was van een zekere discipline, achtte men zich de resterende tijd niet per se gebonden aan de opdrachten van de lokale leiders: “[…] die groepen individuen of die wisselende bendes [waren] onderling […] zeer verschillend wat betreft reputatie en handelswijze en, zelfs als zij leken te handelen onder verantwoordelijkheid van leiders of autoriteiten, ieder van de leden kon overgaan tot afpersing, verkrachting of moord zonder zich tot die ‘verantwoordelijken’ te wenden.”163 1.127. Vanaf 12 april was de FPR Kigali zodanig dicht genaderd dat de regering en buitenlandse ingezetenen de stad ontvluchten. Het merendeel van de milities verliet Kigali pas op 27 mei.164 1.128. De slachtoffers waren voornamelijk Tutsi’s en politieke tegenstanders, maar ook Hutu’s die Tutsi’s verborgen of wilden beschermen liepen gevaar. Uiteindelijk zou dit tijdens de genocide leiden tot een groot aantal Hutu-doden, waaronder prominente personen als de president van de Hoge Raad Joseph Kavaruganda.165 1.129. Het aantal Hutu-slachtoffers in de periode april-juli 1994 wordt geschat tussen de 30,000-50,000.166 Daarbij worden de vernielingen van Hutu-eigendom, verkrachtingen van Hutu-vrouwen, mishandeling en openlijke vernedering van Hutu’s nog niet meegerekend. Hoewel er geen consensus bestaat over het precieze aantal, heeft volgens de hoogste schatting ‘slechts’ 10 procent van de Hutu-bevolking van Rwanda, gewillig of onwillig, deelgenomen aan de genocide.167
163
Deskundigenrapport Guichaoua, p. 93 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 86 165 Gregory H. Stanton, ‘The Rwandan Genocide: Why early warning failed’, Journal of African Conflicts and Peace Studies,Vol 1(2), September 2009, p. 3 166 Eltringham 2004, p. 70, verwijzing naar René Lemarchand, ‘Coming to Terms with the past’, L´Observatoire de l´afrique Centrale, Vol. 3(27), 2000, p. 3 167 Eltringham 2004, p. 69, verwijzing naar Villia Jefremovas, ‘Acts of human kindness: Tutsi, Hutu and the genocide’, Issue: Journal of Opinion, Vol. 23(2), 1995, p. 28; Bruce Jones, Peacemaking in Rwanda: The Dynamics of Failure, Lynne Rienner, Londen 2001, p. 41; Prunier 1995, p. 342 note 60; Lemarchand 2000, p. 2 164
1.130. Het door Kagame uitgedragen beeld van de Tutsi als universeel slachtoffer en de Hutu als universele dader, of op zijn minst omstander, moet dan ook uitdrukkelijk worden verworpen.168 1.131. Uiteindelijk zou in juli 1994 nog maar de helft van de bevolking in Rwanda wonen. Volgens Prunier was een miljoen mensen gedood tijdens de genocide en de oorlog, en waren drie miljoen mensen gevlucht.169 Niettegenstaande de verschrikkingen van de genocide, die in deze zaak centraal staan, achten wij het noodzakelijk ook de wandaden van de FPR in die periode na 6 april 1994 te beschrijven. 1.132. Er is weinig twijfel dat de FPR verantwoordelijk moet worden gehouden voor systematische moordpartijen gedurende de genocide en daarna. 170 Beschrijvingen hiervan zijn onder anderen te vinden in een rapport van Amnesty International.
171
De
journalist Steven Smith maakte een schatting van 100.000 doden door toedoen van de FPR.172 Volgens Prunier is het aannemelijk dat het aantal slachtoffers zo hoog kan zijn, ook al zijn officiële cijfers lager. Er zijn verklaringen dat lichamen van slachtoffers van andere gewelddadigheden zijn ‘gemengd’ met lichamen van slachtoffers van de genocide. 173 De situatie eind 1994 en begin 1995 was zo chaotisch, dat het gemakkelijk was een groot gedeelte van de doden te beschouwen als gevolg van de genocide. 1.133. Eind 1994 maakte de VN adviseur Robert Gersony een schatting van het aantal FPR doden in het noordwesten van Rwanda en Kibungo. Hij kwam op een aantal van ongeveer 30.000 Hutu-doden. Dit rapport is nooit officieel vrijgegeven, aangezien de VN de goede betrekkingen met de nieuwe regering niet op het spel wilde zetten.174 Medewerkers van Gersony gaven later aan nog steeds achter hun bevindingen te staan,
168
“Het najaar van 2001 was intussen aangebroken en nog altijd hadden de regering en het leger van Rwanda ons geen dossier gegeven over de moorden die de FPR in 1994 gepleegd zou hebben.”, Carla del Ponte, Mevrouw de aanklager, De bezige Bij, Amsterdam 2008, p. 281. Uit dit citaat wordt duidelijk dat Kagame en zijn regering er alles aandoen om te voorkomen dat er een onderzoek bij het ICTR wordt ingesteld naar de misdaden van RPF. Dit zou het beeld van de RPF als bevrijdingsleger en de Tutsi’s als enige slachtoffer van de genocide kunnen doorbreken. 169 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 87 170 Prunier 1995, p. 359 171 Amnesty International, ‘Reports of Killings and Abductions by the Rwandese Patriotic Army, April-August 1994’, oktober 1994; Deskundigenrapport Guichaoua, p. 86; Human Rights Watch, ‘Justice compromised’, 2011, p. 5 172 Prunier 1995, p. 360 173 Prunier 1995, p. 360 174 Herman 2010, p. 57
waarbij ze bovendien aangaven dat hun schatting waarschijnlijk te laag was nu het onderzoek niet het hele land betrof.175 1.134. Naast de vele moordpartijen door de FPR kwam ook een ware exodus van Hutu’s op gang. De vlucht van 250.000 Hutu’s uit Byumba naar Tanzania was volgens het UNHCR de grootste en snelste exodus die ooit ter wereld was waargenomen.176 1.135. Deze exodus was slechts de laatste in een lange lijst van vluchtelingengroepen die zich in de landen in de regio ophielden. In de jaren sindsdien hebben dergelijke vluchtelingengroepen (vaak georganiseerd langs etnische lijn) in het centrum van opeenvolgende oorlogen, burgeroorlogen, opstanden en moordpartijen gestaan. De verschillende staten in de regio gebruiken de vluchtelingengroepen voor hun eigen belangen en sponseren elk hun eigen rebellenbeweging. 1.136. De regering Kagame is in de jaren 1995-1997 met regelmaat de grens overgegaan om in vluchtelingenkampen massale moordpartijen op Hutu’s uit te voeren.177 Iedere suggestie dat de FPR schuldig is aan massale mensenrechtenschendingen wordt door het huidige regime echter meteen gepareerd met een verwijzing naar de genocide. 178 De moordpartijen in de vluchtelingenkampen werden zo een legitieme afrekening met de daders van de genocide; de etnische verdeeldheid blijft daarmee in stand. 1.137. In het requisitoir wordt kort aandacht aan de FDLR besteed, een rebellenbeweging die in Congo inderdaad problemen veroorzaakt. Deze organisatie is echter niet zozeer voortgekomen uit de milities van de genocide, maar uit de slachtoffers van de aanvallen van de FPR in de jaren 1995-1996: “Consistently linked to the Rwandan genocide of 1994, the FDLR are better understood in relation to the massive revenge killings of Hutu refugees in eastern Congo from 1996 to 1999. Following the destruction of the refugee camps in the Kivus, the FPR systematically hunted down, often bating with promises of humanitarian aid, and slaughtered over 300.000 Hutu civilians. The survivors of these massacres constitute the young officer corps and rank and file of the FDLR today.”179
175
Prunier 1995, p. 360, noot 10. Zie ook Human Rights Watch, ‘Justice compromised’, 2011, p. 119 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 86 177 Prunier 1995, p. 361 178 Prunier 1995, p. 362 179 S. Hege, Understanding the FDLR in the DR Congo, Peace Appeal 2009 176
1.138. Dit citaat van Stephen Hege biedt overigens een tamelijk verbijsterende illustratie van het fanatisme waarmee Kagame elke andere lezing van de genocide afwijst en zijn activiteiten in de regio tracht te verbergen. Hege is één van de experts van een panel dat onderzoek doet naar de werkzaamheden van M23, een Tutsi-rebellenleger in Congo dat door Rwanda wordt gesteund. Dit panel zag zich genoodzaakt in zijn laatste rapport melding te maken van de valse beschuldigingen die de regering van Rwanda tegen Hege had uitgebracht, en die zelfs zover gingen een evident valse verklaring van een FDLRmilitant te produceren waarin hij deze onderzoeker beschuldigde van het uitdelen van wapens.180 1.139. De Veiligheidsraad heeft in een recente resolutie zijn steun voor de group of experts uitgesproken en de groep M23 veroordeeld voor de misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven die de afgelopen maanden zijn gepleegd rond de inname van Goma. Niet bij name genoemde derde partijen werden uitdrukkelijk opgeroepen de steun aan M23 te staken.181 1.140. De verwijzing naar de geschiedenis van de afgelopen jaren in het requisitoir, waarin uitsluitend de FDLR wordt genoemd als misdadig, is dan ook zo selectief dat het lijkt alsof slechts de propaganda van Kagame wordt nagepraat. Want daar mag geen twijfel over bestaan; de huidige regering van Rwanda is geen bevrijder van het volk, geen held van het vaderland, geen voorvechter van de democratie en mensenrechten: “Rwanda is een autoritair land. Dat was het en is het nu nog meer.”182
Conclusie 1.141. In dit hoofdstuk hebben wij een schets gegeven van de relevante, historische context en de achtergronden van deze zaak. Sommige onderdelen zullen direct invloed hebben op de beslissing over het bewijs of op de juridische beoordeling van dat bewijs. 1.142. Wat in deze zaak echter zo mogelijk nog meer van belang is, is het beeld dat van Yvonne Basebya en haar leven in de jaren 1990-1994 bestaat. Veel van de door de officier van justitie aangedragen argumenten zijn immers gebaseerd op een bepaalde 180
‘Letter dated 12 October 2012 from the group of experts on the Democratic Republic of the Congo addressed to the Chair of the Security Council Committee established pursuant to resolution 1533 (2004) concerning the Democratic Republic of the Congo’, Security council, 15 November 2012 181 Security Council resolution 2078, 28 november 2012 182 RC Guichaoua, p. 3196
visie en interpretatie van haar denkwereld. Daarbij wordt gedaan alsof uitsluitend een genocidale intentie bepaalde zaken kan verklaren. Alsof alleen een extremist bepaalde activiteiten kon ontplooien of opvattingen kon aanhangen. 1.143. Wat wij hebben trachten te verduidelijken, is dat de situatie voor Yvonne Basebya en haar familie in de jaren 1990-1994 een situatie van grote angst en onzekerheid was. Een situatie van grote politieke en sociale veranderingen, waarin nieuwe mores ontstonden voor politiek taalgebruik en activisme. En tegelijkertijd een situatie waarin de genocide nog niet had plaatsgevonden; waarin de enkele gedachte van een miljoen doden volkomen absurd was. 1.144. Tegelijkertijd biedt deze achtergrond ook zicht op de Yvonne Basebya van nu. Ook zij is geraakt door de genocide en de gebeurtenissen sindsdien. Zij is al 18 jaar op de vlucht, ontheemd. In de media en de collectieve wereldgeschiedenis wordt zij gezien als staande aan de kant van de daders; voor het lijden van de Hutu’s tijdens en na de genocide is slechts incidenteel oog geweest. 1.145. Ook Yvonne Basebya heeft een manier moeten vinden de verschrikkelijke gebeurtenissen een plaats te geven. Een kader voor zichzelf te scheppen waarin ze de gebeurtenissen kan begrijpen. Als daarbij de etnische tegenstellingen en het etnische wantrouwen die in de Rwandese samenleving nog zo prominent aanwezig zijn ook in haarzelf zijn versterkt, dan is dat in het licht van de geschiedenis alleen maar te begrijpen. Een oordeel over haar houding, standpunten en uitspraken op dit moment, zegt dan ook uiteindelijk niets over haar intenties toen. Die moeten steeds en uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van haar daden toen.
HOOFDSTUK II: DE ONTLASTENDE GETUIGEN 1.146. Wij hebben geaarzeld over de naam van dit belangrijke hoofdstuk. Zouden wij dit hoofdstuk ‘verdedigingsgetuigen’ moeten noemen? Of zou het de bredere titel ‘ontlastende getuigen’ moeten krijgen? Het woord ‘verdedigingsgetuigen’ zou kunnen suggereren dat het om getuigen gaat die niet eerder zijn gehoord door de nationale recherche maar zijn opgeroepen en gehoord op verzoek van de verdediging. Getuigen die voordat zij door de rechter-commissaris gehoord werden met de verdediging hebben gesproken en daardoor op voorhand beïnvloed zouden zijn, zoals de officier van justitie in zijn requisitoir ten aanzien van een drietal getuigen meende te moeten impliceren.183 1.147. Maar het aantal ontlastende getuigen is in deze zaak aanzienlijk groter dan het aantal door de verdediging getraceerde getuigen. De naam van een titel van een hoofdstuk in een pleidooi is dan ook niet slechts interessant voor de raadslieden die het pleidooi opstellen en uitspreken. In de onderhavige zaak is dat ook voor de rechtbank en het publiek interessant. Waarom? Omdat de getuigen die bij de rechter-commissaris een voor Yvonne Basebya ontlastende verklaring hebben afgelegd niet alleen zeer gevarieerd zijn en daarom zo krachtig, maar ook en met name omdat zij veelal eerst door de nationale recherche zijn gehoord en pas daarna door de rechter-commissaris en de verdediging. Of juist door géén van de twee procespartijen voordat zij in ontlastende zin tegenover de rechter-commissaris gingen verklaren. 1.148. Op verzoek van de verdediging zijn getuigen gehoord die niet eerder door de nationale recherche waren gehoord, en waarvan het voor de verdediging op voorhand niet inzichtelijk was wat zij zouden gaan verklaren en of zij zich überhaupt dingen over de gebeurtenissen in 1994 zouden kunnen herinneren. Door het verzoek van de verdediging aan de rechtbank liefst vijf getuigen te horen die iets konden zeggen over het wegvoeren en vermoorden van Anselme maar met wie voordien geen enkel contact is geweest, heeft de verdediging even zo veel keer een bekende regel in een normale verdedigingsstrategie geschonden. Namelijk niet om getuigen verzoeken als niet van tevoren enigszins duidelijk is wat zij in het belang van de verdachte kunnen gaan zeggen.
183
Requisitoir, p. 255
1.149. Het contrast met het kleine groepje belastende getuigen die allemaal nauw aan elkaar zijn gelieerd door familiebanden, vriendschapsbanden of werknemersbanden is dan ook groot. Wat de ontlastende getuigen betreft, kan gemotiveerd betoogd worden dat door de variëteit in samenstelling het geheel meer is dan de som der delen. De getuigen kennen elkaar vaak niet, hebben niet eerder een verklaring afgelegd of - nog belangrijker - hebben niet verklaringen van anderen in het café of de gacaca gehoord. Daardoor kunnen zij op een zuiverder wijze uit het geheugen putten. Zij zijn niet besmet door de vele verhalen die de ronde doen. 1.150.
De ontlastende getuigen waren in 1994 jong en oud, hoogopgeleid en laagopgeleid en geboren in alle windstreken van Rwanda. Zij waren vrijwel allemaal goed tot zeer goed bekend met Gikondo. Zij zijn van diverse politieke pluimage en wonen op dit moment zowel in als buiten Rwanda. Het zijn in totaal 44 getuigen.
Paul 1.151. Laten wij beginnen met de verklaring van getuige Paul. De man op wiens levensverhaal de film Hotel Rwanda is gebaseerd. De man aan wie de toenmalig president van de Verenigde Staten in 2005 de hoogste onderscheiding uitreikte die aan burgers in de Verenigde Staten kan worden gegeven, de zogeheten Presidential Medal of Freedom. Paul kreeg deze onderscheiding omdat hij in 1994 in Kigali het leven van 1268 mensen had gered. 1.152. In het requisitoir wijdt de officier van justitie vrijwel geen woord aan de verklaring van deze indrukwekkende persoonlijkheid, anders dan dat Paul ‘een verrassend sterk verlangen zou hebben het straatje van verdachte schoon te vegen’.184 Waarom dat zo is wordt niet toegelicht. Daarnaast is het niet alleen bot en beledigend, maar ook treurig wanneer bedacht wordt dat deze man in Kigali in de dagen na 6 april 1994 op slechts een paar kilometer afstand van Gikondo het leven van zovelen heeft gered. 1.153. Laten we aannemen dat de houding van de officier van justitie is ingegeven door de omstandigheid dat Paul verklaard heeft dat hij in de jaren 1990-1994 niet in Gikondo woonde en werkte, en dat hij niet een persoonlijke vriend is en was van het echtpaar 184
Requisitoir, p. 249
Basebya. Dat betekent natuurlijk geenszins dat zijn verklaring dus van geen waarde zou zijn. Integendeel. ‘Kigali was heel klein’, zoals Paul terecht in zijn verklaring opmerkt.185 Dat is een constatering die ook vandaag nog steeds onverkort geldig is. 1.154. Uit eigen wetenschap en ervaring kunnen wij zeggen dat Kigali letterlijk en figuurlijk een kleine, provinciale stad is. Het is allesbehalve Nairobi of Lagos. De afstand tussen Gikondo en het huidige Serena-hotel waar wij tijdens de rogatoire reizen meestal verbleven (het vroegere Diplomates-hotel waarvan Paul in de jaren 90 manager was) is met de auto hooguit 10 minuten rijden. De grote hotels en de ministeries zaten toen en zitten ook nu dicht op elkaar. Het is daarnaast niet onjuist te zeggen dat de hogere sociale lagen in Kigali in 1994 elkaar over het algemeen goed kenden. Het was niet noodzakelijkerwijs nodig bij elkaar op de thee te komen om een oordeel te kunnen geven over de vraag welke politieke activiteiten een persoon in Kigali in 1994 ontplooide. 1.155. Want let wel: de belastende verklaringen van het groepje rondom Wesley en Eugénie over Yvonne Basebya houden niet in dat zij achter de schermen, in geheime bijeenkomsten en uit het zicht van eenieder duistere plannen smeedde. Integendeel. Zij zou in alle openheid en met grote luidruchtigheid anti-Tutsi bijeenkomsten in of bij haar woning hebben gehouden, als een generaal-moeder voorop hebben gelopen bij demonstraties, op de radio te horen zijn geweest, op televisie te zien zijn geweest, al in 1990 en 1991 met dodenlijsten in de weer zijn geweest, ja zelfs de nummer 2 of secretaris van de CDR op nationaal niveau zijn geweest. 1.156. Dus ook in het geval Paul Yvonne Basebya in 1994 niet persoonlijk zou hebben gekend of hebben gesproken, is duidelijk dat hij gelet op zijn toenmalige positie als manager van het belangrijkste hotel in Kigali én zijn huidige maatschappelijke positie zeer wel in staat moet worden geacht een afgewogen antwoord te geven op de vraag of Yvonne Basebya een extremistische persoon was. Een persoon die in het openbaar haar anti-Tutsi standpunten verkondigde. Eigenlijk precies zoals de Rwandese justitiële autoriteiten dat kunnen en konden, kan Paul daarover een geïnformeerde mededeling doen.
185
RC p. 1909
1.157. Voordat wij over zijn verklaring komen te spreken moet allereerst worden opgemerkt dat Paul niet uit dezelfde streek afkomstig is als de familie Basebya. Hij is afkomstig uit ‘het Centrum Zuid’.186 Hij kan dus niet beticht worden van lidmaatschap van de Akazu, zoals zo vaak wordt gedaan als het gaat om mensen die afkomstig zijn uit het Noorden van Rwanda. 1.158. Hij is in de jaren negentig ook niet gelieerd geweest aan de MRND, maar aan de MDR.187 Er was in de jaren na het ontstaan van meerdere politieke partijen dus ook geen politieke verwantschap met de familie Basebya. Paul is in tegenstelling tot de familie Basebya Rwanda niet in 1994 ontvlucht, maar is daar gebleven tot september 1996. Hij baseert zijn oordeel dus ook op de dingen die hij direct na afloop van de oorlog heeft gehoord. 1.159. Dan zijn reputatie. Ondanks pogingen van dubieuze organisaties als IBUKA (waarover hierna meer) hem te belasteren omdat hij kritiek heeft op het regime van Kagame, is die reputatie van Paul nog onveranderd hoog. Een reputatie die hij, zeker gezien de pogingen van andere Kagame-supporters188 hem zwart te maken, hoog zal willen houden en niet in de waagschaal zal stellen ten behoeve van een persoon die in Nederland strafrechtelijk wordt vervolgd. 1.160. Hij heeft ook eigen onderzoek verricht naar Yvonne Basebya en haar vermeende betrokkenheid bij de genocide. Hij verklaart dat hij geweigerd zou hebben ten behoeve van Yvonne Basebya een verklaring af te leggen indien hij door zijn onderzoek wel aanwijzingen van haar betrokkenheid bij de genocide zou hebben gehad.189 1.161. Wat verklaart Paul? Hij verklaart dat hij de familie van Yvonne Basebya al sinds 1969 kent. Zijn beste vriend is een neef van Augustin Basebya. Hij heeft Basebya in zijn functie ‘heel vaak gesproken’.190 Hij zegt verder dat hij nog weet wat Augustin Basebya in 1994 publiceerde over de genocide en ‘de gerechtigheid die moest volgen’.191
186
RC p. 1912 RC p. 1899 188 Bijvoorbeeld Linda Melvern (prominent vertegenwoordigd in het dossier) 189 RC p. 1918 190 RC p. 1904 191 RC p. 1914 187
1.162. Hij kent Gikondo redelijk goed, hoewel hij er niet zelf heeft gewoond. Hij wist over het algemeen wat er zich in Gikondo afspeelde.192 Net zoals hij wist wat er zich in de rest van Kigali afspeelde. Hij hoorde dat van vrienden of in het hotel van de gasten of het personeel. 1.163. Over Yvonne Basebya zegt hij herhaaldelijk dat hij haar kende als ‘een goed mens’.193 Hij zegt dat dit zowel vóór als na 1994 het geval was. Hij verklaart dat als Yvonne Basebya lid is geweest van de CDR zij hooguit ‘een klein lid’ is geweest en zeker geen ‘leidende functie’ heeft gehad.194 Het belangrijkste element in zijn verklaring bij de rechter-commissaris is dat hij blijft bij zijn eerder opgestelde schriftelijke conclusies van 27 september 2010. Namelijk dat hij Yvonne Basebya in Rwanda heeft gekend als ‘een integere vrouw met een voorbeeldig en onberispelijk gedrag’ en dat het ‘ondenkbaar’ is dat zij de haar door de officier van justitie verweten misdrijven heeft gepleegd.195 1.164. Dat is een stellige verklaring die zonder voorbehoud is afgelegd. Het is ook een gemotiveerde verklaring die is ingegeven door kennis van de Rwandese maatschappij en bekendheid met de familie Basebya. Dat iemand niet in Gikondo woonde of werkte is niet (per se) relevant. Doen alsof dit wel zo is, geeft blijk van een wel erg beperkte visie op de gebeurtenissen in Rwanda. Alsof een persoon uit Amsterdam in een getuigenverklaring nooit iets zou kunnen en mogen zeggen over iemand uit Den Haag omdat hij niet in die stad woont. Daarmee is de verklaring van Paul ten gunste van Yvonne Basebya een verklaring die niet zonder nadere motivering terzijde kan en mag worden geschoven. 1.165. Vrijwel alle getuigen die wij hierna bespreken zijn wel afkomstig uit Gikondo. De meesten van hen woonden op nog geen steenworp afstand van de familie Basebya. Ten aanzien van hen is dus geen discussie mogelijk over de vraag of hun verklaring is gebaseerd op eigen waarneming.
192
RC p. 1903 RC p. 1906, 1909 194 RC p. 1913 195 RC p. 1918 en 1924 193
Jean Marie en Edda 1.166. De volgende twee getuigen behandelen wij gemakshalve gezamenlijk omdat zij beiden een vergelijkbare achtergrond hebben en ook op dit moment politiek en maatschappelijk gezien een onberispelijke staat van dienst hebben. Ten aanzien van hen geldt dat aan hun verklaringen extra kracht en gewicht toekomt, juist vanwege die voor de onderhavige strafzaak zo relevante maatschappelijke en politieke posities. Het gaat om Jean Marie en Edda. 1.167. Voordat wordt ingegaan op hun beider verklaringen, wordt nog eens uitdrukkelijk gememoreerd dat Edda door de rechter-commissaris is gehoord op verzoek van de officier van justitie en niet op verzoek van de verdediging. Er is tevoren geen enkel contact geweest tussen Edda en de verdediging. Wij merken verder nog op dat de officier van justitie in het requisitoir geen woord heeft besteed aan de verklaring van Edda. Wij doen bij deze het verzoek dit bij repliek vooral wel te doen. 1.168. Jean Marie en Edda waren in april 1994 27 respectievelijk 25 jaar oud. Beiden woonden in de jaren voorafgaand aan 6 april in Gikondo. Jean Marie direct aan de overkant van de straat waar de familie Basebya woonde en Edda bij haar broer in Gikondo of op de vlakbij Gikondo gelegen campus van de universiteit in Mburabuturo. Geen van beiden zijn afkomstig uit het Noorden van Rwanda. Beiden komen uit Cyangugu. 1.169. Jean Marie had zijn rechtenstudie afgerond in 1992 en is daarna advocaat geworden en vervolgens adviseur bij het ministerie van landbouw. Edda studeerde in 1994 nog aan de rechtenfaculteit en zat in 1994 in het tweede jaar van haar master. 1.170. Na de heropening van de vanwege de oorlog gesloten universiteit heeft Edda haar rechtenstudie in 1996 afgerond waarna zij vervolgens in Rwanda een bliksemcarrière heeft gemaakt. Na posities op de ministeries van justitie en landbouw is zij in 2000 secretaris-generaal op het ministerie van justitie geworden. In 2001 werd zij lid van het national executive committee van de FPR en in 2003 is zij tot minister van justitie benoemd. Die functie bekleedde zij tot augustus 2006. In die positie heeft zij, zo verklaart ze, ‘veel mensen vervolgd’ die lid waren van de CDR of andere politieke
partijen.196 Na haar ministerschap is zij in 2007 benoemd tot ambassadeur van Rwanda in Canada. Dat is zij op dit moment nog steeds.197 1.171. Jean Marie heeft na de oorlog voor een academische carrière gekozen. Na een proefschrift te hebben geschreven in Oostenrijk is hij naast zijn advocatenpraktijk gaan lesgeven aan de nationale universiteit van Rwanda in Butare, waar hij uiteindelijk decaan is geworden. Op enig moment is hij vertrokken naar de Verenigde Staten waar hij sinds 2008 is verbonden aan de rechtenfaculteit van een universiteit in Ohio. Hij is in de VS consultant voor USAID geworden, heeft diverse artikelen gepubliceerd over het ICTR en is door de Amerikaanse federale autoriteiten gevraagd als expert-witness op te treden in procedures tegen personen waarvan het vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn geweest bij de genocide.198 1.172. Beiden waren in de jaren 1990-1994 nauw bevriend met de twee oudste dochters van Yvonne Basebya die hun studiegenoten waren. Beiden kwamen in die jaren negentig met grote regelmaat over de vloer bij de familie Basebya. Zowel door de week als in het weekeinde. Edda was in die tijd misschien wel de beste vriendin van dochters Jeanne en Claire. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Claire regelmatig bij haar op de campus bleef slapen en natuurlijk uit de prominente rol die Edda heeft gespeeld op het burgerlijk huwelijk van Jeanne op 19 februari 1994. Zoals op de video van dat huwelijk is te zien, was zij de getuige van Jeanne (fille d’honneur).199 Zij noemt Jeanne dan ook haar confidante.200 Over beide zusters verklaart Edda: ‘onze vriendschap kende geen grens’.201 Claire noemt zij een ‘zus’.202 1.173. Hoewel tussen Jean Marie- die natuurlijk ook op dat huwelijk was - en Jeanne en Claire het contact na de oorlog is verwaterd, is dat bij Edda niet het geval geweest. Zo was Edda nog in 2010 in Nairobi aanwezig bij de begrafenis van de echtgenoot van Claire. Zoals al meermalen gememoreerd tijdens de pro forma zittingen, overnachtte Edda die dagen in het huis van Claire en sliep zij overeenkomstig de Rwandese
196
RC p. 2147 RC p. 2141-2143 198 RC p. 1633-1635 199 RC p. 2152 200 RC p. 2149 201 RC p. 2154 202 RC p. 2154 197
rouwtraditie in dezelfde slaapkamer als Claire, Jeanne en hun beider moeder Yvonne Basebya. 1.174. Het feit dat Edda überhaupt bereid is geweest in deze strafzaak een verklaring als getuige af te leggen en geen voor de hand liggend beroep heeft willen doen op diplomatieke onschendbaarheid is een teken dat de familie Basebya haar nog steeds na aan het hart ligt. 1.175. Wat hebben deze twee getuigen - wier onpartijdigheid dus buiten twijfel is - verklaard over Gikondo, over generaal-moeder Yvonne Basebya, haar vermeende extremisme en anti-Tutsi gedachtengoed en de bijeenkomsten, animations of vergaderingen bij haar thuis of de demonstraties op straat? 1.176. Anders dan de officier van justitie in het requisitoir stelt, verklaart Jean Marie tegenover de rechter-commissaris tamelijk uitvoerig en gedetailleerd over personen en gebeurtenissen in Gikondo in de periode 1990-1994. Hij zegt terecht dat Gikondo klein is en dat hij veel mensen kent.203 Zo spreekt hij over mensen als Stanley, Fatumah en haar man Mustapha, over Wesley en ook over Lambert die hij zelfs zijn vriend noemt.204 Ook Bucyana, Jean Batiste, Sefara, Congolais, Birushyia, Kalimba, Munyakazi, Fupi en Venuste passeren de revue. Wat hij over hen zegt zullen wij hier niet herhalen. Wij verwijzen naar het proces-verbaal van zijn verhoor. Maar dat Jean Marie de wijk Gikondo goed kende lijdt weinig twijfel. 1.177. Hij spreekt desgevraagd ook over de Abakarani van de markt en noemt ze gewelddadig en ‘delinquenten’.205 Zwervers zonder werk.206 Hij spreekt over demonstraties in de wijk en over meetings van de CDR, maar voegt daaraan toe dat dit voornamelijk publieke meetings waren in de stadions.207 Ook zegt hij dat hij indertijd bang was voor de CDR.208 1.178. De meeste zaken waarover hij vertelt zijn afkomstig uit eigen wetenschap. Hij beschrijft de dingen die hij in die tijd in Gikondo zelf heeft gezien en zelf heeft gehoord. Niettemin is de huishouder van zijn ouders bij wie hij inwoont ook een belangrijke bron 203
RC p. 1637 RC p. 1663 205 RC p. 1641 206 RC p. 1641 207 RC p. 1639 208 RC p. 1647 204
van informatie. Die huishouder ging vaak de straat op en gaf de hele familie informatie. Zo hoorde hij bijvoorbeeld van diezelfde huishouder over de dood op 22 februari van de naaste buurvrouw Hilaria.209 1.179. Wat zegt hij over Yvonne Basebya? Ze was volgens hem ‘een goed persoon’ en een ‘gewone mamma die zorgde voor haar kinderen’.210 Het is spijtig dat ten tijde van zijn verhoor het begrip ‘generaal-moeder’ nog niet was geïntroduceerd in het Vosvocabulaire. Wij zouden benieuwd zijn geweest naar zijn gelaatsuitdrukking als hij met dit woord zou zijn geconfronteerd. 1.180. Jean Marie heeft nooit gezien of gehoord dat er op het perceel van de familie Basebya politieke activiteiten of meetings plaatsvonden met kruiers van de markt of anderen.211 ‘Abakarani waren de lage mensen.’ Die konden volgens Jean Marie ook niet bij de familie Basebya komen anders dan om de boodschappen van de markt af te leveren.212 1.181. Hij heeft nooit iets gemerkt wat zou kunnen duiden op extremistisch gedachtengoed bij Yvonne Basebya of iets gemerkt waaruit zou kunnen blijken dat zij Tutsi’s zou haten.213 Hij verklaart dan ook ‘verbaasd’ te zijn dat zij nu wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de moordpartijen na 6 april, omdat hij dit gehoord noch gezien heeft voordat hij met de familie Basebya meeging en vluchtte uit Gikondo.214 1.182. Hij verklaart dat hij dit soort dingen ook thuis niet gehoord heeft en als hij dat wel zou hebben gehoord hij natuurlijk niet samen met de familie Basebya uit Gikondo zou zijn gevlucht.215 Interessant in dit verband is dat zijn vader, Elias, na de oorlog klaarblijkelijk contact onderhield met Wesley - die hem ‘een vriend’ noemt - en hun naaste buurvrouw Eugénie.216 We mogen er toch van uitgaan dat Jean Marie iets van zijn vader gehoord zou hebben over Yvonne Basebya als zij inderdaad na 6 april bij de moorden in Gikondo betrokken zou zijn geweest.
209
RC p. 1662 RC p. 1650 211 RC p. 1651 212 RC p. 1656 213 RC p. 1655 en 1658 214 RC p. 1655 en 1656 215 RC p. 1656 216 Zie vonnis rechtbank Kigali, p. 96; zie verklaring ter zitting Eugénie en zie recente verhoor Wesley bij RC p. 3496 210
1.183. Ook over Augustin zegt Jean Marie dat hij niet extremistisch was. Dat bleek ook niet uit de interviews van Augustin die Jean Marie op de radio hoorde. Augustin was volgens hem een ‘personne réservé’.217 1.184. Edda bevestigt de observaties en waarnemingen van Jean Marie over Yvonne Basebya. Zij doet dat minder uitgebreid en gedetailleerd dan Jean Marie, maar dat zou verband kunnen houden met haar positie als diplomaat en oud-minister van justitie die medeverantwoordelijk is geweest voor de opsporing en vervolging van personen die betrokken zijn geweest bij de genocide. Ondanks haar professionele terughoudendheid zegt ze niettemin onomwonden dat ze er niets van heeft gemerkt dat Yvonne Basebya Tutsi’s zou haten of dat Yvonne Basebya toen zij in de woning was om één van haar dochters te bezoeken discriminerend over hen sprak.218 1.185. Dat wordt bevestigd door het feit dat onbetwist vaststaat dat op het huwelijk van Jeanne op 19 februari 1994 veel Tutsi’s te gast waren. Hun aanwezigheid bij dat huwelijk waar Edda zo’n belangrijke rol had was in alle openheid zichtbaar. Wij komen hierover hierna nog te spreken. Het zou haar ongetwijfeld zijn opgevallen als die Tutsivriendinnen van Jeanne die zij natuurlijk ook van de universiteit kende niet in de woning van de familie Basebya welkom zouden zijn geweest. 1.186. Ook verklaart Edda tegen de rechter-commissaris nooit CDR jongeren of Abakarani van de markt op het perceel of in de woning van de familie Basebya te hebben gezien. Wel zegt ze deze jongens meerdere keren in Gikondo op straat te hebben gezien. 219 Zij voegt daaraan toe dat de woning van de familie Basebya niet zo ver verwijderd was van de markt en dat ‘je dat door elkaar kan halen dat je die mensen bij de markt ook bij hun perceel zag’.220 1.187. Tot slot brengt ook de kennis en wetenschap die zij uit hoofde van haar functie als minister van justitie had en heeft haar niet tot enigerlei uitspraak in belastende zin over Yvonne Basebya anders dan dat zij - evenals Jean Marie– ‘gehoord’ heeft dat Yvonne Basebya lid zou zijn geweest van de CDR. Maar aan een enkel lidmaatschap van de CDR verbindt ook zij terecht geen enkele gevolgtrekking. 217
RC p. 1658 RC p. 2155 219 RC p. 2157 220 RC p. 2157 218
1.188. Nu is het zo dat Edda meermalen tegen de rechter-commissaris zegt dat ze in de jaren toen zij studeerde niet was geïnteresseerd in politiek, de politiek niet volgde en dat ze van de politiek ´niets wist´.221 Ook verklaart ze dat ze met Jeanne en Claire niet over politiek sprak.222 En ook Jean Marie zegt dat hij en zijn familie in die jaren politiek niet actief waren. 1.189. Hoewel Edda na de oorlog politiek juist zeer actief werd en Jean Marie zich ook engageerde met de tragische Rwandese geschiedenis, zou betoogd kunnen worden dat hun observaties en waarnemingen in de jaren 1990-1994 beperkt zijn geweest. Dat zij als het ware zo weinig ingevoerd waren in de Rwandese politiek voor 6 april 1994, dat zij niet werkelijk kon begrijpen welke politieke opvattingen de moeder van hun studievriendinnen erop nahield. Hoewel een dergelijke maatstaf nooit is toegepast bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigen uit de groep rondom Wesley en Eugénie, is dit slechts logisch en begrijpelijk indien Yvonne Basebya uitsluitend achter de schermen actief was en haar extremisme niet in alle openbaarheid uitdroeg. Maar daarvan is in de optiek van de officier van justitie geen sprake geweest. 1.190. Want als dat wel zo zou zijn geweest, hadden Edda en Jean Marie daarvan op enig moment iets meegekregen of moeten krijgen. Als Yvonne Basebya werkelijk de generaal-moeder van Gikondo was geweest en verantwoordelijk zou zijn geweest voor een groot aantal slachtoffers in Gikondo hadden de Amerikaanse expert-witness Jean Marie en de Rwandese oud-minister van justitie daarvan iets geweten. Gelet op de hoogopgeleide personen die zij toen waren en nu zijn, en gezien de functies die zij sindsdien hebben bekleed, moeten aan het feit dat zij helemaal niets belastend verklaren over Yvonne Basebya dan ook vergaande gevolgtrekkingen worden verbonden. 1.191. De verklaringen van Edda en Jean-Marie, in onderling verband en samenhang bezien en ook geplaatst in het licht van de verklaring van Paul, rechtvaardigen slechts één conclusie. Yvonne Basebya was geen extremist, was geen Tutsi hater, is nimmer betrokken geweest bij ‘manifestations violantes’ en heeft nooit politieke bijeenkomsten of animations voor de CDR georganiseerd, laat staan dat zij een ‘generaal-moeder’ was van de plaatselijke CDR jeugd uit Gikondo aan wie ze opdracht gaf dood en verderf te 221 222
RC p. 2145-2146 RC p. 2153
zaaien. Alleen al in het licht van de verklaringen van deze drie gezaghebbende getuigen zijn de beschuldigingen van de officier van justitie absurd. 1.192. Maar laten wij for argument’s sake eens aannemen dat Paul, Jean Marie en Mukabagwiza in de jaren 1990-1994 om wat voor reden dan ook niet in staat waren een en ander goed bij Yvonne Basebya te kunnen observeren. Of laten wij eens aannemen dat Edda en Jean Marie, omdat zij vanwege hun leeftijd niet op gelijke voet stonden met Yvonne Basebya en haar man, niet werkelijk konden weten of begrijpen dat Yvonne Basebya in feite een politieke extremist was en een generaal-moeder van de plaatselijke jeugd in Gikondo. Of laten we eens aannemen dat zij beiden net als Paul te weinig afwisten van de politieke gebeurtenissen in die jaren in Gikondo en Rwanda om de dingen scherp te kunnen observeren of doorgronden. Minder dus dan de ongeletterde Pascal Cyiza bijvoorbeeld. Of minder dan de handelaar Wesley en zijn huishouders. Minder ook dan de agronome Eugénie die in een brief het politieke extremisme al in 1987 laat beginnen.223 1.193. Er zijn drie andere getuigen die daartoe in die jaren bij uitstek wel in staat waren. Getuigen die van doorslaggevend belang zijn voor een juiste waardering van de politieke gebeurtenissen in Gikondo en voor de politieke en persoonlijke opvattingen van Yvonne Basebya. Wij spreken over Dorothée en Hélène enerzijds en over Stanley anderzijds.
Tutsi vriendinnen 1.194. Laten we beginnen met Dorothée. Zij is drie jaar jonger dan Yvonne Basebya en daarmee zonder twijfel een generatiegenoot van Yvonne Basebya. Zij stond voor de oorlog geregistreerd als Tutsi. Zij kent Yvonne Basebya sinds 1970 toen zij in Gikondo is komen wonen. Na eerst een tijdje op de Congolese ambassade en bij de Presbyteriaanse kerk gewerkt te hebben, heeft Dorothée vervolgens tien jaar bij Shell gewerkt. Daarna vijf jaar bij de Enteprises Rwandaises de Pétrole en sinds 1990 is zij de eigenaresse van één van de belangrijkste benzinestations in Kigali, bij Gitikinyoni. Zij is met andere woorden een succesvolle zakenvrouw.
223
Aanvulling G 106, p.86
1.195. Zij woonde in die 23 jaar in Gikondo op hemelsbreed nog geen 100 meter van de woning van de familie Basebya. Vanuit haar huis kon je de kinderen van de Ecole Zairoise horen zingen, zoals een dochter van Yvonne Basebya mij ooit eens zei. Op de luchtfoto valt ook goed te zien dat zij ten opzichte van de straat waaraan de familie Basebya woonde hemelsbreed op dezelfde hoogte woont als Eugénie. 1.196. Dorothée verklaart tegenover de rechter-commissaris dat zij in maart 1993 noodgedwongen met haar man uit Gikondo is gevlucht nadat hun woning ’s nachts 38 keer met geweren was beschoten en bestookt met drie granaten. Haar man is diezelfde nacht aangevallen en gewond geraakt door toedoen van onbekende mannen met machetes. Nadat de aanvallers het huis doorzocht hadden zijn ze vertrokken. Omdat het huis na deze aanval vernield was, hebben Dorothée en haar man Gikondo verlaten.224 Volgens Dorothée is haar woning aangevallen omdat zij en haar man als Inkotanyi werden beschouwd.225 1.197. Na hun vlucht uit Gikondo zijn Dorothée en haar man een paar kilometer verderop in Kiyuvo gaan wonen waar zij in hun eigen huis ‘verstopt’ zaten.226 Daar zijn zij tot 6 april 1994 gebleven. Dorothée verklaart verder tegenover de rechter-commissaris dat na 6 april al haar familieleden zijn gedood.227 Na afloop van de oorlog zijn zij, haar man en haar kinderen teruggekeerd naar Kigali. Haar kinderen heeft zij in België en Nederland laten studeren. Eén van haar dochters is uiteindelijk lid geworden van het Rwandese parlement. 1.198. Dorothée en Yvonne Basebya waren in de jaren voor 6 april 1994 hechte vriendinnen. Elkaars ‘beste vriendinnen’, zoals zij beiden zeggen. Ondanks pogingen van de officier van justitie hun vriendschap te bagatelliseren blijkt uit hun verklaringen dat zij elkaar ruim 20 jaar hielpen en steunden. Bijvoorbeeld bij elkaars bevallingen of het doen van de dagelijkse boodschappen; zij zagen elkaar elke dag in Gikondo, kwamen veelvuldig bij elkaar op bezoek, reden met elkaar mee naar hun werk in het centrum van de stad,
224
RC p. 1215 RC p. 1219 226 RC p. 1223 227 RC p. 1227 225
leenden elkaar geld, gaven elkaar adviezen enzovoort.228 Na de aanslag op haar huis was het Yvonne Basebya die als eerste kwam kijken en hulp kwam aanbieden.229 1.199. Ook na haar gedwongen verhuizing uit Gikondo bleven Yvonne Basebya en de vermeende Ibyitso Dorothée met elkaar contact houden.230 Ze spraken met elkaar over de telefoon ‘in een geheime manier’ en Yvonne Basebya en haar dochter Jeanne bezochten Dorothée in Kiyuvo.231. Geconstateerd kan worden dat de aanslag op het huis van Dorothée kennelijk geen invloed had op hun vriendschap. Integendeel, want Yvonne Basebya vroeg als vanzelfsprekend aan Dorothée om de belangrijkste functie op het huwelijk van haar oudste dochter op 19 februari 1994 te vervullen. Dat is de rol van marraine (peetmoeder) of het synoniem daarvan: ‘dame of femme d’honneur’.232 1.200. Deze allerhoogste eer die iemand ten deel kan vallen, viel dus toe aan een Tutsi. En op de video van de huwelijksplechtigheid is Dorothée inderdaad steeds aan de zijde van Jeanne te zien (Edda zit overigens aan de andere kant van Jeanne). Later bij de receptie in het huis is Dorothée in de directe nabijheid van Yvonne Basebya te zien, zoals de traditie voorschrijft. 1.201. Ook na de oorlog is sprake van een hechte vriendschap tussen Dorothée en Yvonne Basebya. Dorothée bevestigt desgevraagd tegenover de rechter-commissaris dat Yvonne Basebya (ook nu nog) haar beste vriendin is.233 Zij hebben elkaar voor het laatst in levende lijve gezien in 2005 of 2007 in Reuver. Dorothée was op bezoek bij haar studerende kinderen in Nederland en België en heeft bij die gelegenheid van Yvonne Basebya een gouden ring gekregen als teken van vriendschap en ‘met de bedoeling … te zeggen dat onze vriendschap niet was veranderd.’234 1.202. Wat verklaart Dorothée over Yvonne Basebya op de vraag hoe zij tegenover Tutsi’s stond? ‘Ik ben ook een Tutsi. Ik heb nooit gemerkt dat ze zei dat ze tegen Tutsi’s was.’235 Dus gedurende de 23 jaar dat zij elkaar vrijwel iedere dag zagen heeft Dorothée nooit iets gemerkt van anti-Tutsi sentimenten bij Yvonne Basebya. Zou dat na maart 1993 228
RC p. 1214 RC p. 1220 230 RC p. 1214 231 RC p. 1214 232 RC p. 1219 233 RC p. 1220 234 RC p. 1220 235 RC p. 1216 229
toen ze elkaar minder vaak zagen anders zijn geworden? Dat ligt niet voor de hand. Zou ze immers het verzoek om op 19 februari 1994 ‘dame d’honneur’ bij het huwelijk van Jeanne te zijn hebben aanvaard als zij na de aanslag op haar huis andere geluiden over Yvonne Basebya zou hebben gehoord? Ook dat ligt niet voor de hand. Het is immers niet zo dat Dorothée na maart 1993 van de aardbodem was verdwenen en geen idee meer had wat er zich in Gikondo afspeelde. 1.203. Op de vraag of ze weet of Yvonne Basebya politiek actief was of wel eens gezien of gehoord heeft dat Yvonne Basebya deelnam aan politieke bijeenkomsten op straat of bij haar thuis antwoordt ze: ‘ik weet er niets van’ en ‘ik heb het niet gezien, vraiment, echt.’236 1.204. Genuanceerd als ze is, voegt ze daaraan toe dat ze haar antwoorden beperkt tot maart 1993. Maar de vraag is hoe waarschijnlijk het is dat vanaf het moment dat zij vlucht uit Gikondo Yvonne Basebya ineens wel bij allerlei politieke bijeenkomsten of animations betrokken was? Of dat Yvonne Basebya ineens een politieke extremist en generaalmoeder was geworden zonder dat zij dat wist? En dat Dorothée daarover dan helemaal niets gehoord zou hebben? Dat, terwijl ze na maart 1993 gewoon met elkaar - al dan niet telefonisch - in contact bleven, Dorothée ongetwijfeld nog allerlei andere contacten met bewoners uit Gikondo had - een wijk waar ze per slot van rekening 23 jaar had gewoond - en dat, terwijl Dorothée ook nog eens een groot benzinestation runde in Kigali, niet ver van Gikondo. 1.205. Maar laten we in dit verband vooral ook niet vergeten wat de familie van Dorothée tijdens de genocide is aangedaan. Zij is ernstig getraumatiseerd door de gebeurtenissen na 6 april 1994. Zij heeft in de genocide veel familieleden verloren. Zou ze nu echt met Yvonne Basebya bevriend blijven als ze zelfs maar een begin van vermoeden had gehad dat Yvonne Basebya iets van doen had met Hutu-extremisme, ja zelfs een generaalmoeder van de CDR jeugd uit Gikondo zou zijn geweest? Zou ze met - een door haarzelf gepercipieerd - gevaar voor eigen welzijn in Rwanda een voor Yvonne Basebya ontlastende verklaring afleggen? De vraag stellen is de vraag beantwoorden. 1.206. Maar in het niet voor te stellen geval dat Dorothée geen idee zou hebben gehad van wat er zich ná maart 1993 in Gikondo afspeelde of dat ze geen idee had wat Yvonne 236
RC p. 1216
Basebya stiekem in haar schild voerde, is er een andere Tutsi met wie Yvonne Basebya bevriend was. Iemand die tot 6 april 1994 in Gikondo werkte en nog in de dagen voorafgaand aan 6 april in het huis van de familie Basebya is geweest. Dat betreft zoals gezegd Hélène. 1.207. Wie is zij? De vader van haar man is de broer van Augustin. 237 Zij is vanaf de geboorte van dochter Claire haar peetmoeder. Zij beschouwt en beschouwde Claire als een echte dochter.238 Zo was Hélène aanwezig bij de begrafenis van Claire’s man in Nairobi in 2010.239 Hélène kwam met grote regelmaat bij de familie Basebya over de vloer.240 Ook toen zijzelf op enig moment uit Gikondo verhuisde, kwam zij nog steeds iedere dag in de wijk vanwege haar werk.241 1.208. Zij was een goede bekende van Wesley en zijn echtgenoot Jeanne. Zij was vanzelfsprekend aanwezig tijdens het burgerlijk huwelijk van Jeanne waar ze prominent op de eerste rij is te zien tijdens de plechtigheid bij de burgemeester. Dat is overigens de in het dossier genoemde burgemeester van de PSD die na 6 april is gedood. 1.209. Hélène herinnert zich dat zij na het huwelijk - dus tussen 19 februari en 6 april 1994 in elke geval nog drie keer in het huis van de familie Basebya is geweest. Zelfs op woensdagmiddag 6 april, de dag dat het vliegtuig van de President werd neergeschoten, durfde zij nog in het huis van de generaal-moeder te vertoeven. Zij was daar in verband met de voorbereidingen van het kerkelijk huwelijk van Jeanne op zaterdag 9 april 1994. Haar vijfjarig zoontje had kleding gepast omdat hij tijdens het kerkelijk huwelijk ‘garcon d’honneur’ zou zijn.242 Op die dag, zo herinnert zij zich, heeft zij nog met Yvonne Basebya gesproken. Yvonne Basebya was die dag vrij in verband met de voorbereidingen van het huwelijk. 1.210. Op de dag dat de FPR de luchthaven innam, is zij samen met haar man en kinderen door de FPR geëvacueerd. Haar familie was aanzienlijk minder fortuinlijk. Zij heeft veel familieleden verloren.243 Alleen zij en haar broer hebben de genocide overleefd. Deze broer zat overigens in de maanden vóór 6 april als FPR soldaat gelegerd bij het 237
RC p. 762 RC p. 768 239 RC p. 758 240 RC p. 753 241 RC p. 751 242 RC p. 777 243 RC p. 747 238
parlement, de CND.244 Jaren later is deze broer zelfs lid geworden van de Presidentiële Garde van president Kagame, een functie die hij ten tijde van het verhoor van Hélène in februari 2011 nog steeds vervulde.245 1.211. Dus anders dan bij Dorothée, kan van Hélène worden gezegd dat zij tot het laatste moment in Gikondo was en op de dag voordat het vliegtuig van de president werd neergeschoten nog in het huis was de familie Basebya was. 1.212. En zegt Hélène iets anders over Yvonne Basebya dan Dorothée? Zegt Hélène, die toch net als Dorothée vanwege haar broer gemakkelijk als Ibyitso kon worden gezien, iets belastend over deze ‘cheerleader van de genocide’? Een genocide die al twee jaar lang door Yvonne Basebya was voorbereid zonder dat Hélène iets in de gaten had van het naderend onheil waarbij ook zij door toedoen van deze goede vriendin rücksichtlos zou worden vermoord? 1.213. Neen, helemaal niets. Yvonne Basebya, die ze als haar eigen ‘schoonmoeder’ beschouwt246, is volgens haar niet meer dan ‘een moeder van kinderen’, iemand die van mensen hield.247 Yvonne Basebya was volgens haar ‘een gewone ambtenaar’.248 Ze heeft nooit gemerkt dat Yvonne Basebya politiek actief was.249 Ze heeft nooit gezien of gehoord dat er bijeenkomsten in de woning van de familie Basebya werden gehouden.250 Zij heeft Yvonne Basebya nooit negatieve dingen horen zeggen over etniciteit.251 Zij heeft nooit gehoord dat Yvonne Basebya een hekel had aan Tutsi’s.252 ‘De Tutsi’s kwamen gewoon bij Yvonne. Ik ben ook een Tutsi. Zij had geen hekel aan mij. Ik zag andere Tutsi-families bij haar…..Volgens mij is zij onschuldig’.253 1.214. Zij voegt daaraan nog toe dat in de maanden ná 6 april de familie Basebya toen zij in Gisenyi waren over de nationale radio een bericht heeft doen uitzenden met de bedoeling haar te lokaliseren en te redden.254 Hetgeen volgens haar een risico inhield. 244
RC p. 750 RC p. 751 246 RC p. 780 247 RC p. 763 248 RC p. 764 249 RC p. 765 250 RC p. 766 251 RC p. 767 252 RC p. 771 253 RC p. 771 254 RC p. 774 245
‘Want in die periode durfde niemand een Tutsi te redden.’255 Dus zelfs toen Yvonne Basebya en haar kinderen veilig in Gisenyi waren en zij door onversaagd optreden het leven van haar naaste buren én de Tutsi-meisjes die met Virginie meekwamen had gered, was Yvonne Basebya nog steeds bezig met het redden van een andere Tutsi. 1.215. De verklaringen van Dorothée en Hélène over Yvonne Basebya worden door de officier van justitie zonder enige motivering als ‘beperkt relevant’ bestempeld en niet daadwerkelijk ontlastend voor Yvonne Basebya.256 Tja. 1.216. Kennelijk zijn hun trauma’s minder belangrijk of de verliezen van hun familieleden van minder gewicht. Klaarblijkelijk hoeven we deze twee Tutsi’s niet serieus te nemen. Hélène en Dorothée zijn in de optiek van de officier van justitie naïeve vrouwen die in de jaren 1990-1994 geen zicht hadden op die kwaadaardige en extremistische Yvonne Basebya, de generaal-moeder die niet alleen haar eigen Tutsi-vriendinnen jarenlang op arglistige wijze om de tuin heeft geleid, maar ook al die Tutsi-vriendinnen van haar dochters die in hun huis op bezoek kwamen, de Tutsi-buurmeisjes die op 7 april naar haar huis kwamen vluchten en haar vele Tutsi-peetkinderen met wie ze tot op de dag van vandaag goed contact heeft. Naïeve Tutsi-vrouwen die ondanks hun maatschappelijke posities en FPR-connecties net zo weinig inzicht in de duivelse Yvonne Basebya hadden als Edda en Jean Marie.
Stanley 1.217. Dat de officier van justitie ook van Stanley zou kunnen zeggen dat hij naïef is zal lastig worden. Stanley was in de jaren 1990-1994 in elk geval geen naïeve student zonder politiek benul of een door vriendschap verblinde Tutsi-vriendin van Yvonne Basebya of iemand die te ver van Gikondo en Yvonne Basebya vandaan woonde om iets te kunnen zeggen over Yvonne Basebya en haar politieke voorkeuren. Bij hem moet de officier van justitie uit een ander vaatje tappen. 1.218. Stanley woonde in 1994 een kleine 20 jaar in Gikondo. Hemelsbreed een paar honderd meter van de familie Basebya, een familie die hij persoonlijk goed kende. 255 256
RC p. 775 Requisitoir p. 248
Vooreerst is Stanley een politicus. Een doorgewinterde politicus behorend bij de oppositie en iemand die precies wist en begreep wat zich in de jaren 90 in Gikondo en Kigali en daarna afspeelde. Een man met uitgesproken politieke standpunten. Zulks in tegenstelling tot de zogeheten ‘mucyo van de wereld.257 Een goed verstaander van het dossier begrijpt wat wij hiermee bedoelen. 1.219. Stanley was een politicus die tijdens de oorlog ´opposé van de MRND´ was258 en onderdeel uitmaakte van de gematigde vleugel van de MDR. Een partij waarvan hij na de oorlog vicepresident werd. Een politicus die expliciet tegen Hutu-power was en vóór de Arusha-akkoorden en dit ook tijdens toespraken openlijk in meetings bepleitte.259 1.220. Na de oorlog werd Stanley een belangrijke bondgenoot van de FPR en van Kagame die hem in 2003 persoonlijk tot senator benoemde.260 Bekend werd Stanley in het hele land onder meer als oprichter van de politieke partij PSP, een partij ´in de oksel van de FPR´.261 Totdat hij enige jaren geleden in Rwanda in ongenade raakte vanwege zijn aanhoudende kritiek op Kagame die hij op een congres van de FPR een ´dictator´ noemde waardoor hij genoodzaakt was te vluchten naar Zuid-Afrika.262 1.221. Het is uitermate spijtig en een groot gemis voor deze strafzaak dat de rechtbank geen interesse had Stanley als getuige ter zitting te horen. Het proces-verbaal van zijn verhoor doet geen recht aan de belevenis die zijn verhoor was. Het was een verhoor van een intelligente, geestige, welbespraakte en uiterst gisse man. 1.222. Wat valt er nog meer over Stanley te zeggen? Hij was de eerste directeur van de Rwandese belastingdienst, oud-rechter bij de High Court en al in de jaren zeventig een politicus met forse kritiek op Habiyarimana.263 Iemand waarvan aan de hand van de opgenomen telefoongesprekken duidelijk is dat hij niet bepaald tot de vrienden van de familie Basebya kan worden gerekend. Een goede bekende bovendien van Wesley - met name na de oorlog - en iemand die van alle ins en outs van Gikondo op de hoogte is. Met name natuurlijk van alle politieke ontwikkelingen in Gikondo.
257
RC p. 1535 RC p. 1497 259 RC p. 1534 260 RC p. 1534 261 RC p. 1499 262 RC p. 1533 263 RC p. 1503 258
1.223. Wat verklaart Stanley over de CDR en de Interahamwe in Gikondo? Hij herinnert zich de lokale leiders in Gikondo. Hij noemt Birushya en Rwajakare. Birushya was volgens hem de leider van de jeugd ´op secteur niveau´ die in Sgeem woonde. Rwajakare was de leider van de CDR in de cellule Kinunga waar Stanley zelf woonde.264 1.224. Hij noemt verder de handelaar Congolais die tot de MRND behoorde en met wie hij naar eigen zeggen gebrouilleerd raakte nadat er meerdere politieke partijen waren ontstaan.265 Ook Gakwisi die volgens hem Sergeant werd genoemd wordt door Stanley gedetailleerd beschreven.266 1.225. Ook de namen van de CDR op het landelijk niveau rollen er zonder enige aarzeling uit: Bucyana, Simbizi, Rutagesha Misago, Barayagwiza etc. 267 Bucyana kende hij uiteraard persoonlijk. Zijn vrouw en diens vrouw kwamen uit dezelfde streek en ook hun kinderen studeerden aan dezelfde universiteiten.268 Hij verklaart bij wijze van anekdote dat hij een keer op straat met Bucyana heeft gediscussieerd en hem heeft gevraagd waarom hij de Arusha-akkoorden niet wilde tekenen.269 1.226. Over de politieke activiteiten van de lokale CDR zegt hij dat hij nooit met eigen ogen gezien heeft dat er vergaderingen, bijeenkomsten of animations van de CDR in Gikondo werden gehouden. Behalve één keer. Toen hoorde hij over leden van de CDR die over straat liepen richting Birushya. 1.227. Men probeert overigens volgens hem het belang van de CDR te overdrijven. Het was ‘een kleine politieke partij en geen grote’.270 Hij werpt desgevraagd terecht de retorische vraag op hoeveel mensen van deze politieke partij nu eigenlijk ooit bij het ICTR zijn vervolgd?271 Inderdaad, dat is slechts één persoon: Jean. 1.228. Hij zegt Augustin al sinds 1973 of 1974 te kennen. Van de mensen die in zijn omgeving woonden, kent hij niemand die ruzie met hem had.272 Stanley was op enig
264
RC p. 1505 en 1538 RC p. 1511 266 RC p. 1512 267 RC p. 1506 268 RC p. 1506 269 RC p. 1514 270 RC p. 1507 271 RC p. 1507 272 RC p. 1515 265
moment de directe baas van Yvonne Basebya in de service national de comptablité.273 Hij verklaart: ‘ik kon haar roepen om een dossier naar mij te brengen’.274 1.229. Over Yvonne Basebya zegt hij dat het ‘invraisembable’ is dat zij betrokken is geweest bij de politieke activiteiten van de CDR.275 Hij heeft nooit dergelijke activiteiten in hun woning gezien.276 Ook na de genocide heeft hij nooit iets over haar gehoord. Hij zegt: ‘Ik zweer op de naam van mijn god en op de naam van mijn kinderen. God zit nu naar mij te luisteren. Ik heb niets over haar gehoord…..Toen ik in Kigali was tot de dag waarop ik ben gevlucht, heb ik niemand gehoord.’277 1.230. Interessant genoeg heeft hij ook nooit iets van Wesley gehoord over Yvonne. ‘Helemaal niets’, zo zegt hij278 en dat terwijl hij na de oorlog iedere avond met Wesley bier in diens kroeg dronk en vaak met hem sprak. Al dan niet in aanwezigheid van Zephanie en de gacaca-rechters van de overkant die ná hun werk ook bij Wesley een biertje kwamen drinken.279 1.231. Dat hij nooit iets van Wesley over Yvonne Basebya heeft gehoord zou verklaard kunnen worden in het geval Wesley nooit sprak over de gebeurtenissen tijdens de genocide. Maar dat is niet zo, want Stanley weet desgevraagd wel te vertellen dat Wesley hem heeft verteld dat hij in zijn plafond onderduikers had, dat hij ‘naar Basebya
gegaan om hem te roepen om deze vluchtelingen te redden’ en dat Augustin is gekomen om de Tutsi’s te redden en juist niet om ze op te jagen.280 1.232. Kortom, ook volgens de doorgewinterde politicus Stanley uit Gikondo heeft Yvonne Basebya nooit iets van doen gehad met politieke activiteiten in Gikondo in welke zin dan ook, laat staan dat zij een generaal-moeder was die betrokken was bij geweld in de wijk voor en na 6 april 1994.
273
RC p. 1514 RC p. 1515 275 RC p. 1516 276 RC p. 1515 277 RC p. 1516 en 1532 278 RC p. 1534 279 RC p. 1533 280 RC p. 1534 274
1.233. En laten we in dit verband niet vergeten dat op 22 februari 1994 ook het huis van Stanley is aangevallen.281 Door onder meer Fupi en Venuste, de jongens die volgens de officier van justitie deel uitmaakten van de groep van Yvonne Basebya. Zou Stanley als dat echt zo was - niet hebben geweten dat deze jongens deel hebben uitgemaakt van de groep van generaal-moeder Yvonne Basebya? Ook hier is de vraag stellen de vraag beantwoorden.
1.234. Maar zelfs in het geval dat ook de verklaring van Stanley terzijde zou moeten worden geschoven, bijvoorbeeld omdat hij niet vis à vis van de familie Basebya woonde of omdat hij een politicus van de oppositie was en daardoor geen zicht had of kon hebben op wie welke rol binnen de lokale CDR in Gikondo speelde, dan nog zijn er de verklaringen van de directe achterburen van de familie Basebya en van de CDR mensen zelf die daarover wel uit eigen wetenschap kunnen verklaren.
Achterburen 1.235. Laten wij beginnen met de directe achterburen. In hun onderlinge samenhang en verband bezien misschien wel de meest krachtige verklaringen in het dossier ten gunste van Yvonne Basebya. Wij zullen gemakshalve de verklaringen van deze vier getuigen gezamenlijk behandelen. Het betreft de mensen die pal achter de woning van de familie Basebya woonden en verbleven en wier woningen slechts werden gescheiden door een kleine haag van Imiyenzi. Het gaat om Virginie en Lauriane enerzijds en Angelique en Jean anderzijds. 1.236. Allereerst Angelique en Jean. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook zij eerst door de nationale recherche zijn gehoord en pas daarna door de rechter-commissaris en verdediging. 1.237. Beiden zijn hoogopgeleide Rwandezen. Na een studie chemie in Butare en Quebec trouwde Angelique op 7 augustus 1993 met Jean die op dat moment al enige tijd arts was. Diezelfde dag zijn zij in Gikondo gaan wonen. Hoewel beiden verklaren niet politiek actief te zijn, wordt uit hun verklaringen niettemin duidelijk dat er in die tijd geruchten gaan dat Angelique lid was van de FPR. Haar ouders waren volgens
281
RC p. 1510
Angelique inderdaad leden van de FPR en ook mensen die politici bij hen thuis uitnodigden.282 1.238. Hoewel zij een nieuwkomer in de wijk is heeft Angelique vrij scherp op het netvlies hoe de situatie in Gikondo in het najaar van 1993 was. Zij is één van de weinige getuigen die in staat is haar observaties te koppelen aan historische gebeurtenissen. Zo zegt zij dat het tussen 7 augustus 1993 en 22 oktober 1993 rustig was in Gikondo. De dag van de dood van de president van Burundi zorgde volgens haar voor onrust in de wijk.283 1.239. Ook verklaart zij dat er een verschil gemaakt moet worden tussen de gebeurtenissen die plaatsvonden voor de dood van president Ndandaye op 22 oktober 1993 en de periode van de aankomst van de FPR bij de CND op 28 december 1993. Dat waren volgens haar gebeurtenissen die de basis waren van de uitbraak van geweld in de wijk.284 1.240. Na de dood van Ndandaye verklaart ze in de straten van Gikondo dansende milities te hebben zien rondlopen die uit meetings kwamen.285 Meetings vonden ook volgens haar plaats bij de voetbalstadions in Nyamirambo en Remera.286 Ze rept over slechts één bijeenkomst bij de markt. Daarover had ze gehoord van haar huishouder.287 Verder zegt ze dat als er een meeting had plaatsgevonden bij een stadion, je een groep Interahamwe op straat kon zien staan. Of bijvoorbeeld bij hun ontmoetingsplaats in de Nyenyeri bar.288 1.241. Het zou volgens haar zo kunnen zijn dat groepen Interahamwe zich soms verzamelden in de straat waaraan ook de woning van de familie Basebya was gelegen. Maar zelf heeft ze dat nooit gezien.289 Dat is natuurlijk ook niet zo bijzonder omdat de woning van de familie Basebya zich pal tegenover de markt bevond en de markt nu eenmaal een plek was waar de Abakarani die lid waren van de milities zich gewoonlijk ophielden.
282
RC p. 631 RC p. 634 284 RC p. 639 en 640 285 RC p. 634 286 RC p. 635 287 RC p. 635 288 RC p. 636 289 RC p. 640 283
1.242. Ze verklaart verder dat ze nooit gehoord heeft dat er anti-Tutsi liederen op het perceel van de woning werden gezongen. Over luidruchtige, politieke CDR bijeenkomsten in of bij de woning van de familie Basebya rept ze in haar verklaring met geen woord. Net als Jean dat niet doet. Ook hij heeft nooit politieke bijeenkomsten gezien op het perceel.290 Verder verklaart Jean dat hij ook nooit iets heeft gezien of gehoord wat er op zou kunnen duiden dat Yvonne Basebya lid was van de CDR of dat hij haar gezien heeft in een CDR uniform of iets dergelijks.291 1.243. Natuurlijk waren Angelique en Jean niet de hele dag thuis. Jean was overdag in het ziekenhuis en Angelique was volop bezig met solliciteren. Maar ook Yvonne Basebya en haar man werkten gewoon overdag en zaterdag. Zij hadden hetzelfde werkritme. Zelfs in het geval zij niet thuis waren terwijl Yvonne Basebya wel thuis was, hadden zij - net als Jean Marie- ongetwijfeld van hun huishouder gehoord dat er dergelijke bijeenkomsten waren geweest bij hun buren of dat Yvonne Basebya had meegelopen in optochten of demonstraties waarbij zij als een generaal-moeder ‘haar jongens’ toesprak. 1.244. Het beste en sterkste bewijs dat Angelique en Jean tussen augustus 1993 en april 1994 nooit iets gezien of gehoord hebben wat er ook maar enigszins op zou kunnen duiden dat Yvonne Basebya een Hutu-extremist en een generaal-moeder was, is het enkele feit dat het uitgerekend haar huis is geweest waarnaartoe ze zijn gevlucht toen het hen te heet onder de voeten werd. Het huis van de familie Basebya was voor het echtpaar een veilige thuishaven ondanks het feit dat ze de familie nog niet zo goed kenden. Dat was zo op 22 februari 1994. Dat was zo op 7 april 1994. 1.245. Net zoals de Tutsi-dochters van de andere buurman Musonera dat deden toen hun vader op 7 april voor hun ogen werd vermoord292 en net zoals Lauriane, het Tutsimeisje dat bij hun naaste buurvrouw Virginie verbleef, dat deed toen ook zij gedwongen werd die dag een veilig onderkomen te zoeken. 1.246. Is die enkele constatering eigenlijk niet al meer dan voldoende om zonder enig voorbehoud en zonder enige reserve te kunnen zeggen dat de verwijten van de officier van justitie over het politieke extremisme van Yvonne Basebya van iedere realiteitszin 290
RC p. 1365 RC p. 1365 292 Gahutu lijkt aan één van deze twee meisjes te refereren als hij in zijn verklaring tegen de rechter-commissaris over de zaak Joseph verklaart; zie RC p. 200 291
zijn gespeend? De mensen die echt dachten voor hun leven te moeten vrezen zouden vluchten naar precies dat huis waar het kwaad woonde dat hen zo bedreigde? 1.247. Het getuigt van een onvoorstelbaar cynisme te zeggen dat Yvonne Basebya hen gered heeft, juist omdat zij een soort generaal-moeder was met grote invloed op de milities. Het is uitermate kwetsend ten opzichte van de getuigen en ook een belediging voor hun intelligentie. Want wat de officier van justitie in feite zegt, is dat toen de hoogzwangere Angelique en Jean besloten te vluchten naar het huis van de familie Basebya, ze gedacht moeten hebben: god zegene de greep. Als wij nu maar naar de generaal-moeder vluchten, zal die ons vast redden en niet laten vermoorden zoals ze wel met alle andere Ibyitso in de wijk doet. We nemen het risico op de koop toe dat we geen familie of vrienden zijn en dat Yvonne Basebya ons in feite nauwelijks kent. We hopen maar dat ze niet weet dat onze ouders Ibyitso zijn en dat ze haar invloed op ‘haar jongens’ zal aanwenden ons niet te doden. 1.248. Dat is dus wat volgens de officier van justitie mensen in doodsangst doen? Mensen die denken dat hun laatste uur is geslagen vluchten niet ver weg van hun moordenaars, maar vluchten er juist naar toe. 1.249. Ook de Tutsi-meisjes van Musonera wier vader voor hun eigen ogen op gruwelijke wijze wordt vermoord vluchten direct het hol van de leeuw in. Naar de cheerleader van de genocide. Naar de generaal-moeder onder wier leiding een paar uur daarvoor de moordpartijen op gang waren gekomen. Daar was het veilig. Ook die Tutsi-meisjes gaan het huis in van uitgerekend de persoon die misschien wel haar jongens als wilde beesten had losgelaten op hun vader. 1.250. Wij wijzen volledigheidshalve op de verklaring van Jean Pierre die verklaart dat hij over Yvonne Basebya in de gacaca gehoord heeft dat ‘zij goede dingen heeft gedaan tijdens de oorlog’. Zij heeft mensen ‘bij haar huis verstopt, ze heeft mensen geholpen met verstoppen en ze heeft jonge meisjes die zij heeft verstopt toen zij nog kleine kinderen waren.’
293
Het lijkt erop dat hij één van de dochters van Musonera dit heeft
horen zeggen. Kennelijk heeft het inmiddels tot volwassen vrouw geworden meisje nog steeds niet door hoe zij door het oog van de naald is gekropen. Wij hebben overigens kortgeleden één van de dochters van Musonera in Kigali weten te traceren. Jammer 293
RC p. 198
genoeg ontbrak de tijd haar als getuige te horen. In hoger beroep zal dat ongetwijfeld gebeuren. 1.251. Maar niet alleen Angelique, Jean en de Tutsi-dochters van Musonera vluchtten naar het huis van de familie Basebya. Ook Lauriane, een Tutsi en haar peetmoeder Virginie doen dat. Beiden geven beargumenteerd aan dat en waarom zij juist naar het huis van de familie Basebya vluchtten. Over Yvonne Basebya zegt Lauriane dat ze haar kende als ‘een moeder van kinderen’ en dat als ze bij haar op bezoek kwam en haar dan in de keuken trof ze altijd goed werd ontvangen.294 Ze verklaart niets gemerkt te hebben van dingen die zouden kunnen duiden op enige betrokkenheid bij politieke activiteiten of de voorbereiding van geweld tegen Tutsi’s.295 1.252. En hoewel een ander Tutsi-meisje, Sylvie, dochter van Lambert en Hilaria, na 6 april 1994 niet naar de familie Basebya is gevlucht, bevestigt haar verklaring tegenover de rechter-commissaris de verklaring van Lauriane. Want ook Sylvie, hoewel een stuk jonger dan Lauriane, zegt dat ze regelmatig over de vloer kwam bij de familie Basebya en nooit iets heeft gemerkt waaruit ze zou hebben moeten afleiden dat het in dat huis niet pluis zou zijn of dat Tutsi’s niet welkom zijn.296 1.253. De beslissing van Virginie om met haar eigen kinderen, de Musonerea meisjes en haar peetdochter Lauriane naar de familie Basebya te vluchten was natuurlijk voor een deel gebaseerd op de omstandigheid dat Augustin ‘een autoriteit’ was maar natuurlijk ook omdat ze werkelijk dacht dat dat huis een veilige haven was. Hoewel zij geen vrienden was met de familie Basebya begreep zij als geen ander dat het daar veilig was omdat er geen aanwijzing was dat de familie er extremistische denkbeelden op nahield. Ze verklaart dat ze ‘niets gezien en gehoord’ heeft waaruit blijkt dat Yvonne Basebya politiek actief was.297 Ook heeft ze nooit luidruchtige partijbijeenkomsten op het erf van de familie Basebya gehoord. Ze werkte net als Yvonne Basebya overdag dus ze was iedere dag op hetzelfde tijdstip thuis. Maar ook van haar kinderen of huishouder heeft ze nooit iets gehoord.298
294
RC p. 1204 RC p. 1207 296 RC p. 2726 ev. 297 RC 3260 298 RC 3409 295
1.254. Een eerste tussenconclusie is op zijn plaats. We hebben nu elf getuigen (inclusief Sylvie) de revue laten passeren. Elf getuigen van diverse pluimage. Tutsi’s en Hutu’s. Naaste buren, nauwe vrienden van Yvonne Basebya en haar familie. Volwassenen en kinderen en allemaal zeggen ze in één woord hetzelfde: ondenkbaar. Nooit hebben zij iets gehoord, gezien of gemerkt waaruit blijkt van politie-extremistische activiteiten of opvattingen van deze ‘generaal-moeder’. Nooit. 1.255. Zijn we dan uitgesproken in de categorie ontlastende getuigen? Neen, allesbehalve. Er zijn nog vele andere getuigen die de waarnemingen van deze tien getuigen bevestigen. Omdat het er nog 31 zijn, is het - mede vanwege de tijd - raadzaam ook deze getuigen in categorieën op te delen. Wij onderscheiden drie categorieën.
1.256. Allereerst getuigen, in 1994 woonachtig in Gikondo waarmee de verdediging, zoals bijvoorbeeld bij Edda of Angelique het geval is geweest, nooit eerder contact heeft gehad voordat zij door nationale recherche of de rechter-commissaris werden gehoord. Getuigen zoals Tharcisse, Damascène of de personen die tijdelijk op het perceel van Eliezer verbleven toen het vliegtuig van de president werd neergeschoten. 1.257. De tweede groep getuigen betreft personen die we gemakshalve de naam geven: leden van milities en/of CDR. Insider-getuigen dus. Personen die veroordeeld en/of voortvluchtig zijn vanwege hun vermeende betrokkenheid bij de genocide. 1.258. Een derde categorie getuigen betreft getuigen waarvan in beginsel betoogd zou kunnen worden dat zij een belang zouden kunnen hebben niet in belastende zin over Yvonne Basebya te verklaren. Wij doelen bijvoorbeeld op de kinderen van Yvonne Basebya. Tot deze groep rekenen wij naast de kinderen van Bucyana gemakshalve ook Joseph, omdat hij de zoon is van Jean aan wie een rol wordt toegedicht in de genocide. Autriche, de zoon van Eliezer zit eveneens in deze categorie. Ook de Tutsi Joseline, schoonzus van CDR oprichter Jean-Bosco, plaatsen wij maar in deze groep, hoewel dat gelet op het leed dat haar en haar familie na 6 april 1994 is aangedaan ten onrechte is. Tot slot zitten in deze categorie ook broer en zus: Jean Pierre en Marie Louise. Al deze getuigen behoeven bespreking omdat hun verklaringen in onderlinge samenhang bezien wel degelijk interessant zijn.
1.259. De drie categorieën bestaan uit respectievelijk 8, 15 en 10 getuigen. In totaal dus nog eens 33 getuigen die evenals de 11 hiervoor beschreven getuigen verklaren niets te weten van extremistische activiteiten van generaal-moeder Yvonne Basebya. Het totaal van ontlastende getuigen komt daarmee zoals gezegd op 44.
Niet eerder gesproken getuigen 1.260. Tharcisse woonde sinds 1983 in Gikondo en in de periode voor 22 februari 1994 in Sgeem tegenover de Methodistenkerk. Hij is daar tot 2008 blijven wonen. Hij was in die jaren elektricien, stond als Tutsi geregistreerd en was lid van de katholieke Palotti-kerk waar hij vaak op zondag naar de mis ging. Hij zegt dat hij na afloop van de oorlog verklaringen heeft afgelegd aan de Cladho-commissie over de gebeurtenissen in Gikondo. Hij zegt onder meer over de dood van Theodor een verklaring te hebben afgelegd. ‘want ik weet van zijn dood’.299 Hij noemt Theodore een buurman met wie hij na zijn werk een glas bier dronk.300 1.261. Als hem wordt gevraagd naar de leiders van de Interahamwe in Gikondo spreekt hij over Congolais, Samsom, Gakwisi, Kalimba en Birushyia. Hij vertelt de rechtercommissaris waar zij woonden, zegt de bar van Birushya goed te kennen en kan bijvoorbeeld vertellen welk merk auto Gakwisi in 1994 reed.301 Hij verklaart over de dingen die hij op 22 februari 1994 heeft gezien en dat hij Cyabitama heeft herkend tussen de aanvallers. Hij kende Cyabitama want deze persoon was volgens hem een bewaker. Ook weet hij wie Fupi en Venuste waren, dat ze in Gikondo geboren zijn, waar ze woonden en wie hun vader was.302 1.262. Hij kent Augustin, weet dat deze de buurman was van Bucyana en ook dat hij lid was van het parlement. Hij ‘denkt’ dat Augustin lid was van de MRND.303 Wel zegt hij gehoord te hebben dat Augustin tijdens de genocide zou zijn overleden. Geen merkwaardige gedachte want dat is een verhaal dat vaker opduikt en waarover Claire in haar verklaring spreekt. Het meest interessant is dat hij zegt dat hij zich Yvonne Basebya eigenlijk niet kan herinneren. De naam Yvonne Basebya ‘betekent niks voor
299
RC p. 1301-1307 RC p. 1314 301 RC p. 1315 302 RC p. 1318 303 RC p. 1306 300
mij. Ik kende haar van gezicht, maar haar naam niet. Toen riep men: mama…madame, men zei toen madame Basebya. Ik zag haar in de auto’304 1.263. Opnieuw een Tutsi uit de wijk Gikondo die geen idee heeft wie toch die generaalmoeder is. Opnieuw een bevestiging van hetgeen de hiervoor besproken elf getuigen hebben verklaard. 1.264. Maar wat te denken van Damascène? Ook hij is een Tutsi. Deze (tot spijt van de verdediging slechts) door de nationale recherche gehoorde getuige woont in de maanden voorafgaand aan 22 februari 1994 in Gikondo bij zijn later vermoorde broer Theodore in huis. Volgens diens vrouw Eugénie zou hij ook in de jaren na de oorlog in Gikondo zijn blijven wonen.305 Wesley heeft twee weken geleden verklaard dat Damascène na de oorlog zelfs een relatie kreeg met de vrouw van zijn overleden broer.306
1.265. Damascène kan accuraat beschrijven wie er in 1994 in de wijk Gikondo woonden. Hij noemt Wesley en zijn vrouw Jeanne, Lambert en zijn vrouw en spreekt over Bucyana. Hij geeft een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen op 22 februari 1994, maar als hem gevraagd wordt wie Yvonne Basebya is verklaart hij dat die naam hem niets zegt. Op de vraag of hij misschien van andere mensen wel eens wat gehoord heeft over Yvonne Basebya zegt hij: ‘ik zou het niet weten’.307 Dat terwijl ‘de jongens van generaal-moeder’ Yvonne Basebya volgens zijn schoonzus/partner Eugénie betrokken waren bij de aanval op 22 februari op het huis waar ook hij verbleef en ook nog eens in april 1994 betrokken waren geweest bij de dood van zijn eigen broer. 1.266. Omdat het antwoord de verbalisant niet lijkt te bevredigen, vraagt deze aan Damascène of hij mogelijk moeite heeft met het noemen van bepaalde namen waarop laatstgenoemde antwoordt: ‘Nee, ik vertel u alleen wat ik weet. Er is niets dat mij terughoudend maakt hierin’.308 1.267. Net als Tharcisse heeft Damascène dus geen idee dat hij in die maanden in 1994 al die tijd tegenover een gewelddadige extremist heeft gewoond. Een vrouw die hem ook nog
304
RC p. 1313 Verklaring ter zitting 306 RC p. 3503 307 NR G127, p.11 308 NR G127, p.11 305
eens verboden zou hebben omgang te hebben met haar dochters.309 Een vrouw waarvoor hij, als wij zijn schoonzus/partner moeten geloven, een straatje om moest lopen. 1.268. Maar niet alleen Damascène weet niets over generaal-moeder Yvonne Basebya te zeggen. Ook de getuigen Alain, Albert, René, Arnauld en Josephine, allen in april 1994 korte of langere tijd wonend aan de overkant van de straat op het perceel van Eliezer, melden niets belastend over Yvonne Basebya. Dit terwijl de hierna te bespreken Anselme van het perceel waar zij toen verbleven zou zijn weggevoerd door ‘de jongens van Yvonne’. Verraden door de zoon van de huisbaas, Autriche, die Anselme de avond ervoor bij Yvonne Basebya zou hebben aangegeven. Autriche die nog op de dag van de dood van Anselme zijn verraad en zijn bezoek aan Yvonne Basebya de avond ervoor tegenover hen zou hebben opgebiecht. 1.269. Vanwege de tijd besteden wij alleen aandacht aan de verklaring van Alain. Net als Damascène heeft Alain nooit eerder een verklaring in Rwanda afgelegd of anderen tijdens de gacaca horen spreken. Alain, een Tutsi, was in 1994 negentien jaar oud. Hij woonde in de jaren negentig bij zijn ouders in Gikondo. Over Yvonne Basebya zegt hij dat hij haar dochter Chantal kende omdat zij een klasgenoot was. Verder zegt hij dat hij Yvonne Basebya in zijn hoedanigheid van misdienaar ‘vaak’ zag.310 Hij bevestigt de verklaring van Yvonne Basebya dat zij elke ochtend naar de mis ging waar hij haar zag bidden. Het zal niet verbazen. Ook hij weet niets belastend over de generaal-moeder te melden. Hij zegt over de periode dat hij in Gikondo verbleef: ‘Toen wist ik er niets van want ik sprak niet met haar’.311
Insider-getuigen 1.270. De tweede groep getuigen betreft - in de terminologie van de internationale tribunalen - de zogeheten insiders. Getuigen die als geen anderen zouden moeten kunnen bevestigen dat Yvonne Basebya in Gikondo of elders in Kigali een leidinggevende functie binnen de CDR of de aan de CDR gelieerde milities bekleedde. Getuigen die bij uitstek kunnen bevestigen dat Yvonne Basebya in Gikondo inderdaad de generaalmoeder was die wapens, uniformen, geld en bananenbier aan de Abakarani uitdeelde. Getuigen, veelal zelf gedetineerd, die uit eigen wetenschap moeten kunnen bevestigen 309
RC p. 558 RC p. 2290 311 RC p. 2291 310
dat zij de jongens van de markt in Gikondo ophitste door met ze te zingen en te dansen en door als een commandant tegenover hen te staan, met haar luide stem oproepend tot geweld tegen de Inyenzi en Ibyitso. Getuigen die uit eigen wetenschap kunnen bevestigen dat Yvonne Basebya de commandant was die uit haar sociale klasse naar beneden stapte en de ‘schooiers’ van de markt militaire training gaf, hen dodenlijsten gaf en opdracht gaf aan ‘haar jongens’ om in Gikondo dood en verderf te zaaien. Getuigen die als geen ander dit soort dingen kunnen bevestigen omdat zij zelf tot de milities in Gikondo behoorden of omdat sommigen van hen door de officier van justitie tot ‘de jongens’ van Yvonne Basebya gerekend worden. 1.271. Voordat wij de verklaringen van deze getuigen bespreken, een opmerking vooraf. Ook de verdediging is van oordeel dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het gebruik van verklaringen van tot gevangenisstraf veroordeelde getuigen of van voortvluchtige getuigen. Wij zijn het eens met de officier van justitie dat dit soort getuigen met meer voorzichtigheid tegemoet moeten worden getreden dan een buurtbewoner die getuige is geweest van misdrijven. Immers er kan bij insiders sprake zijn van een eigen belang op een bepaalde manier te verklaren.312 Bijvoorbeeld omdat men denkt profijt te kunnen trekken uit de verklaring en denkt eerder te kunnen worden vrijgelaten. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dit wellicht het geval is, is behoedzaamheid op zijn plaats. Wij komen in het volgende hoofdstuk hierover nog verder te spreken. 1.272. Er zijn door de rechter-commissaris 13 (ex-) gedetineerden en/of voortvluchtigen als getuigen gehoord. Van die 13 getuigen zijn slechts twee getuigen belastend voor Yvonne: Pascal en Juvénal. De betrouwbaarheid van deze twee personen is gering. Waarom dat zo is zullen we later uitvoerig uit de doeken doen. 1.273. Naast deze getuigen zijn er door de nationale recherche nog twee insider-getuigen gehoord die ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging niet door de rechter-commissaris zijn gehoord, maar wier verklaringen wel interessant zijn. Met name omdat deze getuigen veel kennis van de wijk Gikondo hebben en één van de twee goed op de hoogte is van personen die in de milities leidinggevende functies hadden.
312
Zie bijvoorbeeld Gahutu die zegt: “ja, maar dat is vermoeiend als ik het nog één keer moet herhalen, want dat werkt niet voor mijn voordeel, want ik ben veroordeeld en daardoor kreeg ik niet minder straf.’ RC p. 193
1.274. Laten wij beginnen met de elf insider-getuigen die door de rechter-commissaris zijn gehoord. We doen dit gemakshalve in alfabetische volgorde en beginnen met Venuste, net als zijn oudere broer Fupi veelbesproken in het requisitoir. Bepaald geen onbelangrijke getuige dus. Integendeel. Zijn naam wordt honderden keren genoemd in het dossier en de verhoren van de rechter-commissaris. Hij is ook één van de daders die staan vermeld op de tenlastelegging. Een van de ‘jongens van Yvonne’ derhalve. Daarnaast is hij één van de 61 personen die voor de gewone strafrechter in Kigali is vervolgd. Hij is door die rechtbank tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Enige kans op strafvermindering of gratie lijkt hij niet te maken. Daarvoor zijn althans geen aanwijzingen. 1.275. Op de vraag wie de politieke leiders van de CDR waren noemt hij - evenals Jean Marie en Stanley - direct de namen van Birushyia, Rwajakare en Congolais.313 Verder noemt hij Gakwisi en Amiel als militieleden. Birushya en Congolais hebben volgens hem ‘de moorden voorbereid en de burgers gedood.’314 Hij verklaart verder over het uitdelen van wapens en over degenen die verantwoordelijk waren voor de barrières. Over de gebeurtenissen op 22 februari 1994 zegt hij dat hij die dag in Gikondo aanwezig was. Hilaria is volgens hem gedood omdat zij ‘medeplichtige van de Inkotanyi’ was.315 1.276. Hij lijkt niet echt een idee te hebben wie Yvonne Basebya is, hoewel hij verklaart haar wel eens gezien te hebben als zij boodschappen op de markt deed.316 Zo noemt hij bijvoorbeeld Augustin ‘de vader van Yvonne’ en kan hij dochter en moeder niet goed van elkaar onderscheiden. Het enige wat hij lijkt te weten is dat Augustin veel dochters heeft.317 Dat is minst genomen een opmerkelijke verklaring van iemand die niet alleen een centrale rol zou hebben gespeeld in het geweld in Gikondo, maar ook één van de jongens van de generaal-moeder zou zijn. Er is geen reden zijn verklaring als niet betrouwbaar buiten beschouwing te laten. 1.277. Dan Jean Pierre, de metselaar. Hij woonde in 1994 al vele jaren in Gikondo. Ook hij is voor de rechtbank in Kigali vervolgd en veroordeeld en ook hij staat als één van de 313
RC p. 56 RC p. 57 315 RC p. 61 316 RC p. 74 317 RC p. 51 en 68 314
mededaders op de tenlastelegging vermeld. Hij is zelfs de eerstgenoemde verdachte in het vonnis van de Rechtbank in Kigali. Of daarvoor een bijzondere reden is weten wij niet. Wel is het van belang te melden dat hij tegenover de rechtbank in Kigali schuld heeft bekend waardoor hij uiteindelijk tot ‘slechts’12 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Ook van hem kan dus niet worden gezegd dat hij belang zou hebben bij het afleggen van een voor Yvonne Basebya gunstige verklaring. Daartegenover staat dat hij inmiddels wel weer door een gacaca-rechtbank is veroordeeld. Of er sprake is van ne bis in idem is niet duidelijk. In zijn gewone strafzaak wordt overigens door de rechtbank in Kigali nimmer de naam van Yvonne Basebya genoemd. 1.278. Jean Pierre verklaart tegenover de rechter-commissaris over de rol van Congolais. Hij noemt Mathias en Mushi ‘die veel mensen heeft doodgeschoten’.318 Als hij het over de CDR heeft noemt ook hij Rwajakare bij wie volgens hem een CDR vlag hing. 1.279. Hij kent de familie Basebya en verklaart dat in hun huis geen vergaderingen of andere politieke activiteiten plaatsvonden. Hij zegt het niet gezien te hebben.319 Ook heeft hij niet van andere mensen gehoord over ‘slechte activiteiten’ op het perceel van de familie Basebya. Terecht constateert hij dat de omheining altijd dicht was, dat er een rode poort was en dat je vanaf buiten niet naar binnen kon kijken.320 Hij zegt verder desgevraagd dat hij Yvonne Basebya nooit gezien heeft met een pet van een politieke partij.321 1.280. Kortom, ook Jean Pierre die een niet onbelangrijke figuur in Gikondo lijkt te zijn geweest, weet niets belastend over Yvonne Basebya te vertellen. De tweede insidergetuige dus die niets weet te melden over zijn commandant of over door zijn commandant geleide, extremistische bijeenkomsten in Gikondo. 1.281. Datzelfde geldt voor Jean-Baptiste. Ook hij lijkt net als de hiervoor besproken Buhuru en Jean Pierre een belangrijke figuur in Gikondo te zijn geweest. Jean-Baptiste was een militair voordat hij handelaar werd. Hij is op enig moment ook benoemd tot responsable in Mburabuturo, hetgeen lijkt te betekenen dat hij beter geïnformeerd zou moeten zijn over personen en gebeurtenissen in Gikondo dan de hiervoor genoemde Jean Pierre en
318
RC p. 199 RC p. 198 320 RC p. 194 321 RC p. 197 319
Buhuru.322 Zo zegt hij dat het zijn taak als responsable was in de wijk naar de problemen van de burgers te luisteren. Hij is kennelijk op enig moment op instigatie van Congolais en tegen zijn zin vervangen door Rwajakare.323 1.282. Hij geeft een vrij uitputtende opsomming van de verschillende politieke leiders in Gikondo, maar ook hij noemt in het rijtje uitdrukkelijk niet de naam van Yvonne Basebya. Dat terwijl hij de familie Basebya redelijk goed lijkt te kennen. Zo zegt hij dat hij een keer bij de familie thuis is geweest in verband met door hem verkochte bouwmaterialen. Hij kent Yvonne Basebya en ‘de oudste dochter’ waarvan hij zegt dat ze getrouwd is.324 1.283. Met name over de personen binnen de CDR is hij expliciet en stellig. Martin en Antoine waren volgens hem respectievelijk president en vicepresident op landelijk niveau. Rwajakare was de ‘president van het CDR in heel Gikondo’ en ‘Boniface Birushya de leider van de jeugd van het CDR in Gikondo’.325 Hij voegt daaraan toe dat hij ‘helemaal niets weet over de politieke activiteiten van Yvonne’.326 Als hem door de rechter-commissaris beschuldigingen aan zijn adres worden voorgehouden ontkent Gakwisi betrokkenheid, maar hij doet dit niet vaker dan de hierna te bespreken Cyiza zodat dit hem niet noodzakelijkerwijs minder betrouwbaar maakt. Bovendien maakt een ontkenning van zijn eigen betrokkenheid zijn algemene kennis over de CDR niet minder betrouwbaar. 1.284. Over Celestin kunnen we kort zijn. Hij heeft vele jaren gedetineerd gezeten. Mogelijk al die tijd onschuldig. Maar omdat hij niets uit eigen wetenschap over Yvonne Basebya kan verklaren en omdat hij eigenlijk alleen van belang is voor de kwestie Anselme, laten we hem in dit onderdeel verder buiten beschouwing. 1.285. André behoeft ook nauwelijks bespreking. Ook hij zegt niets te weten over Yvonne, maar lijkt haar eigenlijk ook niet echt te kennen, want hij denkt dat zij bij Rwandamotor werkte.327 Wij komen nader terug op zijn verklaring bij de bespreking van de dood van
322
RC p. 266 RC p. 298 324 RC p. 292 en 295 325 RC p. 298 326 RC p. 298 327 RC p. 147 323
Theodore. Niettemin noemen we hem als insider omdat hij voor zijn daden in Gikondo een langdurige gevangenisstraf heeft gekregen. 1.286. Dat is anders voor Amiel die wel weer op de tenlastelegging figureert als één van de mededaders van Yvonne. Munyakazi was een handelaar van de markt in Gikondo die na zijn vlucht is teruggekeerd naar Gikondo, maar die niet direct door de Rwandese autoriteiten is aangehouden. Dat gebeurde pas in 2003. Ook hij spreekt alleen over Congolais, Rwajakare en Birushya als de belangrijkste lokale militieleiders in Gikondo en uitdrukkelijk niet over Yvonne. 1.287. Hij kent Yvonne Basebya anders dan Andre wel. Hij weet bijvoorbeeld te melden dat zij niet van ‘hetzelfde niveau’ is en dat zij als ambtenaar bij het ministerie van financiën werkte.328 Hij zegt desgevraagd expliciet dat er geen vergaderingen plaatsvonden bij de Yvonne Basebya in de periode voor 1994. Over de Interahamwe zegt hij dat dat ze na afloop van demonstraties geregeld bij Congolais en Birushya gingen drinken en hij noemt ook in dit verband Yvonne Basebya niet. 1.288. Dan Augustin. Hij droeg tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris geen roze maar oranje pak. Een teken dat zijn strafzaak bij de gacaca waarin hij tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld onherroepelijk was geworden. Over hem kunnen we ook relatief kort zijn. Hij was een handelaar in bier die in 1989 in Gikondo is komen wonen. Ook heeft hij in 1993 een tijd vlees verkocht op de markt in Gikondo. Ook hij kent uiteraard Congolais en verder spreekt hij in zijn verklaring redelijk uitvoerig over Mushi die vlakbij zijn huis een barrière bemande en die klaarblijkelijk de enige burger was met een geweer.329 Over eerdergenoemde Gakwisi bevestigt hij dat deze op last van Congolais als responsable is vervangen.330
1.289. Hij kent Yvonne Basebya van de markt want zij was zijn ´vaste cliënte´. Verder weet hij niets over haar anders dan dat ze vlakbij de markt woonde.331 Dat er vergaderingen bij haar zouden hebben plaatsgevonden op het perceel van de woning van de familie Basebya heeft hij slechts gehoord tijdens de gacaca. Daarvoor wist ook hij, net als zovele anderen, niets van vergaderingen. 328
RC p. 918 RC p. 94 330 RC p. 94 331 RC p. 97, 98 en 88 329
1.290. Bij Jean Marie is het wel weer van belang wat langer stil te staan. Hij lijkt een goedopgeleide figuur te zijn. Hij heeft statistiek gestudeerd waarna hij in de jaren tachtig voor het ministerie van landbouw is gaan werken. Hij is in 1982 in Gikondo komen wonen. Hij is echt een getuige waarvan het achteraf bezien jammer is dat hij in het begin van het onderzoek is gehoord. De verdediging zou hem veel meer vragen hebben gesteld over de lokale milities omdat hij nogal wat specifieke kennis lijkt te hebben over leden van de milities in Gikondo. 1.291. Zo is hij is de enige gedetineerde getuige in het dossier die gedetailleerd vertelt wie nu precies Boniface Birushya was. En dat is interessant omdat ook hij hem - net als vrijwel andere gedetineerden - de lokale jeugdleider van de CDR noemt. Zo zegt hij dat Birushyia veel huizen had waaronder een huis in Gikondo met een boetiek en een bar, Bon Accueil geheten. Hij kent ook Birushya’s broer: een zekere Muganga die volgens hem door de gacaca zou zijn opgeroepen. Na de dood van de president ‘was Birushya de leider van de moordenaars’.332 Cyabitama, net als Birushya afkomstig uit Byumba, was volgens Sehene één van zijn lijfwachten. Over eerstgenoemde weet hij nog te melden dat deze veelal ‘een lange, witte jas tot onder de knie droeg’.333 Een aardig detail en typisch kennis afkomstig van een insider. Verder zegt hij dat Birushya en zijn lijfwachten granaten hadden en dat iedereen bang was voor zijn jeugd.334 1.292. Ook beschrijft hij op vragen van de officier van justitie vrij gedetailleerd de aanval op het huis van Dorothée en haar man in 1993 in Gikondo. Hij noemt de aanvallers ‘dieven’ die wapens hadden. Hij weet niet of er bij de aanval politieke motieven in het spel waren. Wel zegt hij dat Dorothée en haar man volgens hem niet politiek actief waren.335 1.293. Over Yvonne, die hij onder meer kent van de kerk heeft hij een interessante anekdote. Hij zou in 1992 een keer met Yvonne Basebya in een minibus hebben gezeten en Yvonne Basebya zou gezegd hebben dat leden van de MDR en PSD handlangers van de Inkotanyi waren. ‘Zij verdedigde de MRND, ze zei dat de MRND de beste politieke
332
RC p. 728 RC p. 730 334 RC p. 723 335 RC p. 735 333
partij was’.336 Het op zichzelf terechte wederwoord van de medepassagiers aan het adres van Yvonne Basebya zou volgens Sehene zijn geweest: ‘Mevrouw, er zijn nog meer politieke partijen opgericht. Iedereen heeft het recht om lid te zijn van de politieke partij van zijn voorkeur. We hoeven niet alleen lid te zijn van de MRND’337 1.294. Deze anekdote is interessant om twee redenen. Allereerst blijkt dat Sehene Yvonne Basebya inderdaad goed kent en ten tweede dat ze blijkbaar niet de CDR verdedigt maar juist de partij van haar man. Als de hierna te bespreken verklaringen van het groepje belastende getuigen zouden kloppen en Yvonne Basebya luidruchtige bijeenkomsten van de CDR zou organiseren, ligt het dus niet direct voor de hand dat ze in een minibus een discussie met haar medepassagiers aangaat en zich juist een aanhanger van de MRND betoont. 1.295. Belangrijker dan deze anekdote is dat ook Sehene verklaart niet te kunnen bevestigen dat ‘de jeugd bij Basebya stond’338 en dat hij ‘niets over de zang en dan bij de familie Basebya weet’.339 1.296. Tot slot de laatste door de rechter-commissaris gehoorde gedetineerde getuige: André. Deze verklaart voornamelijk over zijn betrokkenheid bij de moorden bij de Palottikerk. Interessant is dat hij tegen de rechter-commissaris verklaart schuld bekend te hebben tegenover de rechtbank in Kigali omdat hij zich ‘persoonlijk schuldig voelde’ en er kennelijk in 1997 ‘nieuw beleid’ was gekomen voor spijtoptanten.340 Dat blijkt na lezing van het vonnis van de rechtbank ook te kloppen, zij het dat zijn schuldbekentenis hem weinig profijt lijkt te brengen.341 1.297. Ten aanzien van André kan dus ook niet op voorhand worden gesteld dat hij denkt voordeel te kunnen halen uit zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris. Dit geldt temeer nu hij niet meer gedetineerd zit en ook niet door een gacaca rechtbank alsnog is veroordeeld, zoals bij Jean Pierre wel het geval lijkt te zijn. Hij heeft zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris als een afgestraft en vrij man afgelegd.
336
RC p. 358, 362 RC p. 361 338 RC p. 725 339 RC p. 737 340 RC p. 2387 341 Vonnis Rechtbank Kigali, p. 98 337
1.298. André woonde sinds 1988 in Gikondo en was werkzaam bij Mintrape. Hij beschrijft in zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris redelijk gedetailleerd de moorden bij de Palotti-kerk. Dat was overigens de kerk die hij als katholiek gemiddeld twee dagen per maand frequenteerde. Desgevraagd kent hij de naam van de Poolse priester Pawlovski, de man die niet als getuige gehoord mocht worden ondanks zijn grote kennis van de parochie. In zijn verklaring spreekt André met name gedetailleerd over Congolais en diens rechterhand Mushi die volgens hem als één van de twee nietmilitairen in Gikondo een geweer had.342 1.299. Als hem wordt gevraagd naar de lokale leider van de CDR noemt ook hij Birushya, diens beroep als handelaar en zijn boetiek in Sgeem. Hij was volgens André ‘een belangrijke persoon van de jeugd van de CDR’.343 Verder noemt hij Rwajakare die samen met Congolais en de militairen bij de Palotti-kerk stond toen deze werd aangevallen. Ook Gakwisi, Saritana, Mathias en Fupi passeren in zijn verklaring de revue. Congolais, volgens hem afkomstig uit Byumba, had een eigen groep, was leider en is op enig moment chef de secteur geworden.344’Het is hij die opdracht gaf en met de militairen en andere autoriteiten praatte.’345 1.300. Desgevraagd zegt André Augustin noch Yvonne te kennen. In het geheel niet zelfs. Omdat de officier van justitie in haar vraagstelling laat doorschemeren dat zij dat niet gelooft, zegt hij nog eens expliciet: ‘U kunt denken dat ik misschien lieg, niet de waarheid zeg, maar ik ken deze mensen niet’346 1.301. En waarom zou hij niet de waarheid zeggen op de vraag of hij het echtpaar Basebya kent? Wat voor belang zou hij daarbij hebben? Hij is afgestraft voor zijn rol bij de moorden bij de Palotti-kerk en hij geeft gewoon aan wie bij die operatie de leiding hadden. Waarom zouden we hem niet geloven? 1.302. Er zijn dus in totaal negen door de rechter-commissaris gehoorde (ex-)gedetineerden, allen afkomstig uit Gikondo en allen veroordeeld voor misdrijven in datzelfde Gikondo die verklaren niets te weten van de extremistische activiteiten van generaal-moeder Yvonne Basebya, van haar leidinggevende functie binnen (de jeugd van de) CDR in 342
RC p. p. 2404 RC p. p. 2394 344 RC p. p. 2391, 2399, 2405 345 RC p. p. 2403 en 2405 346 RC p. p. 2399 343
Gikondo, of van enige betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de moorden die zijn gepleegd op 22 februari en na 6 april. Dat terwijl ze jarenlang in de PCK met elkaar gedetineerd hebben gezeten en ongetwijfeld alle verhalen over wat er in 1994 in Gikondo is gebeurd inmiddels wel zullen kennen. Net als de Rwandese autoriteiten en al die andere hierboven beschreven getuigen uit Gikondo die niet uit het groepje rondom Wesley en Eugénie komen, zien zij geen enkele rol voor Yvonne Basebya in Gikondo. 1.303. Dat geldt ook voor twee niet door de rechter-commissaris gehoorde getuigen. Anaclet en Vital. Laten wij beginnen met misschien wel één van de belangrijkste insidergetuigen, Vital.347 1.304. Waarom is hij zo belangrijk? Hij lijkt verreweg de best geïnformeerde insider te zijn, althans hij geeft de meest relevante informatie. Informatie die ook overeenkomt met de bevindingen van deskundige Guichaoua in zijn hoofdstuk over Gikondo en het toezicht van de MRND en Interahamwe in die wijk. Guichaoua wijst als sleutelfiguren in de wijk Gikondo niet alleen Congolais en Sefara aan, maar ook de neef van de president, Séraphin Twahirwa die volgens Guichaoua ‘leider van de operaties’ was.348 1.305. Precies de personen die Vital ook noemt. Vital werkte zelf voor de landelijk president van de Interahamwe, Robert Kajuga, aan wie hij informatie gaf. Hij was onderdeel van de groep van Gatenga die nauw samenwerkte met de groep van Gikondo. Hij gaf informatie door aan Seraphin Twahirwa, volgens Vital de president op provinciaal niveau of - anders door hem geformuleerd - ‘de leider in onze streek.’ Op gemeentelijk niveau in Gikondo was de president Aminadabu Buhake en de twee vice-presidenten waren Congolais en Birushya. De secretaris was Sefara. 349 Onder deze mensen waren andere leiders en groepen die opdrachten uitvoerden. 1.306. Vital verklaart dat hij en zijn groep op 9 april 1994 opdracht hebben gekregen van Twarirwa Seraphin om Tutsi’s in Gikondo te vermoorden. Nadat zijn groep de groep van Congolais had ontmoet zijn ze gezamenlijk naar de Palotti-kerk gegaan en hebben daar eenieder die daar ondergedoken zat vermoord. Congolais die bekend stond om zijn goede bananenbier had de leiding en heeft volgens Vital de mensen doodgeschoten met een R4. De aanval op de kerk heeft ongeveer een kwartier geduurd. 347
NR G 113 Deskundigenrapport p.96 349 NR G 113, p. 3 348
1.307. Vital verklaart verder ook over ‘operation Kimyasuicide’ en heeft een met de hand geschreven lijst met namen gemaakt waarop onder meer ook nog de namen van Mushi en Rwajekere staan. 1.308. Vital kent Augustin als een gedeputeerde en een rustige man. ‘Verder niets.’ Hij had van Twahirwa, Aminadabu en Sefara gehoord dat zij vonden dat hij op een Ibyitso leek, ‘omdat hij niet meedeed’.350 Op de vraag of ook vrouwen een leidersrol hadden binnen de CDR kan hij slechts Alphonsine en Drogella noemen.351 En uitdrukkelijk niet Yvonne Basebya, de generaal-moeder zelf. Opnieuw dus een bevestiging van de onhoudbaarheid van de beschuldigingen van de officier van justitie. 1.309. Datzelfde geldt voor Anaclet. Hij heeft korte tijd vastgezeten. Hij heeft in 2006 gesproken met het Rwandese parket maar aan hen heeft hij slechts verteld over de dingen die hij over de wijk had gehoord. Hem worden door de nationale recherche weinig vragen gesteld. Hij praat over de bar van Congolais, zegt dat hij het lijk van Theodore op straat heeft gezien en noemt in zijn verklaring Stanley. Het belangrijkste is dat hij zegt Yvonne en Augustin te kennen maar dat ook hij niets weet van politieke activiteiten van Yvonne.352 1.310. Tot slot twee belangrijke insider-getuigen van het CDR. Theoneste, één van de oprichters van de CDR, vicepresident van deze partij en na de dood van Bucyana diens opvolger. En Emmanuel, de broer van een andere oprichter van de CDR en degene die wordt gezien als de belangrijkste persoon binnen de CDR: Jean Bosco. 1.311. Theoneste is nooit eerder als getuige gehoord. Hij is al sinds 1994 voortvluchtig. Met een reëel risico op arrestatie is hij dagen onderweg geweest om in Nairobi een verklaring af te leggen. Met dank aan uitstekend voorbereidend werk van de rechtercommissaris is dat een interessant verhoor geworden, met name ook omdat, voor zover wij weten, nooit eerder een zo hoge figuur binnen de CDR een verklaring heeft afgelegd. Immers Barayagwiza heeft nooit een inhoudelijke verdediging gevoerd. Theoneste verklaart over het waarom van zijn lange reis en dat, toen hem werd verzocht ‘deze dame’ te redden en hem was gezegd dat ‘mevrouw verdacht wordt van de 350
NR G 113, p. 18 NR G 113, p. 13 352 G 60, p.27 351
moorden’, hij besloten heeft naar Nairobi te komen om ‘deze onschuldige persoon’ te redden.353 1.312. Theoneste is een universitair geschoolde econoom die een deel van zijn opleiding in de voormalige Sovjet-Unie heeft genoten. Hij noemt zich zelf nog steeds een socialist. Hij bekleedde vele functies op onder meer het ministerie van financiën waaronder de post van secretaris-generaal. Ook is hij hoofd van Electrogaz geweest. Hij verklaart in alle openheid over zijn positie binnen de CDR, vertelt over zijn medeoprichters en is op geen moment terughoudend als hij spreekt over de doelstellingen van de CDR en de dingen die namens de CDR op bijeenkomsten of de nationale radio door hem of anderen zijn gezegd. Hij noemt zichzelf ‘een belangrijke figuur’ in de CDR en is bij alle grote bijeenkomsten van de partij aanwezig geweest.354 1.313. Over Yvonne Basebya, die hij kent van zijn werk op het ministerie van financiën, zegt hij dat zij geen lid is geweest van de CDR en dat hij haar niet van de partij kende. Hij zegt letterlijk: ‘Ik kende haar niet in onze politieke partij. Ik heb geen moeite om het te bevestigen als ik het wist, maar ik kende haar niet als lid van onze politieke partij.’355 Hij verklaart desgevraagd ook dat zij geen secretaresse van de CDR is geweest. 356 De beweringen dat zij de tweede persoon van de CDR is geweest noemt hij ‘mésonges, honderd procent’.357 ‘Ze was niets. Hoe kon zij een politieke partij leiden?358 Hij heeft ook nooit een verslag, brief of rapport gezien waarop de naam van Yvonne Basebya stond.359 Hij heeft haar ook nooit op het kantoor van de partij gezien. 1.314. Over de vergaderingen bij Bucyana die Yvonne Basebya daar zou hebben georganiseerd zegt hij dat dat ‘onmogelijk’ is. ‘Ze had geen niveau om een vergadering te organiseren.’360 Bucyana was een goede vriend van Theoneste. Ze kenden elkaar al sedert de jaren 1970. Hij bezocht Bucyana ook regelmatig in Gikondo. Natuurlijk vergaderde de CDR niet bij Bucyana thuis, zo zegt hij.361 De partij had een eigen kantoor in Kigali, vlakbij de wijk Muhima. Waarom zouden de leden van het bestuur 353
RC p. p. 3060 RC p. p. 3018 355 RC p. p. 3020 356 RC p. p. 3021 357 RC p. 3022 358 RC p. 3024 359 RC p. 3039 360 RC p. 3022 361 RC p. 3031 en 3032 354
van een politieke partij inderdaad ook bij elkaar komen in de privéwoning van de voorzitter? Dat gebeurt niet in Rwanda, dat gebeurt niet in Nederland, dat gebeurt in geen enkel land. En vergaderingen of bijeenkomsten zonder dat Bucyana zelf aanwezig was kwamen natuurlijk al helemaal niet voor. 1.315. Tot slot de vraag of Theoneste iets weet over de vermeende lokale activiteiten van Yvonne Basebya. Ieder lokale vertegenwoordiger van de CDR diende volgens hem te rapporteren aan het nationaal bestuur. Dat was statutair bepaald. Alle onderwerpen konden de revue passeren.362 Als hem wordt voorgehouden dat getuigen zeggen dat Yvonne Basebya een lokale CDR leidster van de jeugd in Gikondo was, begint hij te lachen. Hij antwoordt: ‘ik wil jullie vertellen. Jullie proberen een grote importance aan Yvonne te geven. Ik kende Yvonne niet als politica of lid van mijn politieke partij…Ik ken Yvonne niet in het kader van de politiek’.363 1.316. Dan Emmanuel. Emmanuel heeft een vluchtelingenstatus van de UNHCR en woont met zijn Tutsi-vrouw Joseline in Malawi. Emmanuel woonde in 1994 niet in Kigali maar in Gisenyi. Hij kwam wel met regelmaat naar Kigali en heeft ook in Gikondo gewoond. Hij werkte voor de douane dat onderdeel was van het ministerie van financiën. Hoewel hij zegt zelf geen lid van de CDR te zijn geweest heeft hij niettemin de nodige wetenschap over de CDR en haar politieke doelstellingen. Hij beantwoordt zonder problemen vragen over zijn broer Jean Bosco en spreekt over de meetings en de liedjes die er werden gezongen. Hij kent Martin en Theoneste. Hij verklaart verder dat hij Augustin met zijn broer heeft horen praten over het oprichten van het radiostation RTLM. Augustin wilde informatie om te kunnen deelnemen. Zijn broer stelde Augustin ook toen aan hem voor.364 Hij zag Augustin daarna niet meer maar hij zag Yvonne Basebya wel vaak.365 1.317. Hij kent Yvonne Basebya van zijn werk. Hij zegt dat hij haar bijvoorbeeld zag op het kantoor van de autobelastingen.366 Interessant is dat hij verklaart dat Yvonne Basebya op het ministerie als een Tutsi werd beschouwd.367 Ook heeft hij haar een keer op het ministerie horen zeggen dat ze vond dat er geen meerdere politieke partijen zouden 362
RC p. 3038 RC p. 3039 364 RC p. 2546 365 RC p. 2547 366 RC p. 2558 367 RC p. 2555 363
moeten komen.368 En ook Emmanuel zegt dat Yvonne Basebya geen politica was, dat hij haar niet in meetings heeft gezien en dat ze geen extremist was. 369 Ook heeft hij nooit gehoord dat ze een lokale leidster in Gikondo was en hij heeft haar ook nooit op de radio gehoord.370 1.318. De officier van justitie meent dat deze twee CDR-insiders hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en hebben gelogen, omdat hun verklaring afwijkt van de onderbouwing van het getuigenverzoek. We volstaan ermee erop te wijzen dat de officier van justitie zelf al tegenstrijdigheden in hun verklaringen opmerkt en terecht de vraag stelt; wat is hun belang bij het afleggen van een verklaring, als die vals zou zijn? 1.319. Tot zover de insider-getuigen. Geen van hen weet iets belastend over Yvonne Basebya te vertellen. Ondanks het feit dat ze goed zijn ingevoerd in gebeurtenissen weten zij niets over de commandantenrol van Yvonne Basebya te melden.
Belanghebbenden? 1.320. Tot slot de derde en laatste categorie van ontlastende getuigen. Getuigen die wellicht een belang hebben bij terughoudendheid als het gaat om Yvonne Basebya. Wij beginnen met Paulette en René. Paulette werkte na een universitaire studie sinds 1991 bij de Wereldbank. René studeerde in 1994 nog in Butare. 1.321. Paulette bevestigt de verklaring van de goede vriend van hun vader Nahimana, en zegt dat er thuis nooit bijeenkomsten waren. ‘Hij nam het werk niet naar huis mee. Hij moest ze op kantoor zien. Het kantoor was in de stad.'371 1.322. René is explicieter en zegt dat zijn vader niet wilde dat hun huis ´een woning van de CDR werd´. Hij wilde politiek en privé gescheiden houden…..Hij wilde niet dat een familiewoning een woning van politieke partijen of politici werd. …Mijn vader kon nooit accepteren dat de meetings in de familiewoning wordt gehouden. Dat is de reden dat ik zeg dat het onmogelijk was.´372
368
RC p. 2555 RC p. 2548 en 2555 370 RC p. 2556 371 RC p. 1404 372 RC p. 2314 en 2318 369
1.323. Dat lag anders voor de bar die hun oudere broer Roger naast de familiewoning had geopend. Paulette weet zich niet goed meer te herinneren wanneer de bar van haar broer is geopend en weer is gesloten. Ze kan zich herinneren dat de bar voor het overlijden van haar vader failliet is gegaan. De bar was daarna ook ´echt dicht en niemand had toegang´.373 1.324. René bevestigt dit en voegt er aan toe dat de bar op enig moment in 1992 is geopend. Het was een bij de Chambre de Commerce geregistreerde bar. De naam was Freetime.374 De bar is volgens hem kort open geweest en al snel gesloten vanwege de politieke problemen. Het probleem van de bar was dat leden van de CDR er zich verzamelden en dat er vechtpartijen met tegenstanders van de CDR ontstonden. Zijn broer Roger wilde dat niet.375 Wanneer de bar precies is gesloten is niet duidelijk. Onderzoek dat op verzoek van de verdediging bij de Kamer van Koophandel in Kigali heeft plaatsgevonden heeft helaas niets opgeleverd. We kunnen er in elk geval vanuit gaan dat de bar in augustus 1993 niet meer bestond, omdat Angelique noch Jean de Dieu iets weten van een bar naast de woning van Martin Bucyana. 1.325. Paulette verklaart verder dat haar vader doordeweeks niet thuis was maar in Kibungo woonde. Alleen in het weekeinde was hij in Gikondo.376 René beaamt dit en zegt dat zijn vader maandag of dinsdag naar de Pappeterie, de fabriek in Kibungo vertrok en op zaterdag thuis kwam.377 1.326. Over de CDR verklaart Paulette dat het in het begin een partij was als alle anderen. Haar vader heeft haar twee keer gevraagd mee te gaan. Dat was tijdens de eerste bijeenkomst van de partij. De tweede keer was tijdens een mars. Zij kwam er als dochter van haar vader.378 Ook René is mee geweest naar de eerste meeting die in Kigali in het stadion van Nyamirambo plaatsvond.379 Hij is ook een keer mee geweest naar een meeting in Gisenyi. Hij heeft zijn vader ´vergezeld´. ´Ik ben niet gegaan als een politicus om dat te horen.´380
373
RC p. 1402 RC p. 2316 375 RC p. 2317 376 RC p. 1404 377 RC p. 2312 en 2318 378 RC p. 1404 379 RC p. 2314 380 RC p. 2322 374
1.327. De CDR was volgens René contre la guerre en ook tegen de FPR. De CDR wilde volgens hem dat de oorlog stopte.381 Volgens Paulette is de CDR later veranderd. Mensen begonnen haar te zeggen dat het een extremistische partij was en soms werd ze verbaal of lichamelijk aangevallen.382 1.328. Over hun buurvrouw Yvonne Basebya zegt Paulette dat zij bevriend was met haar ouders. Ze heeft ´heel veel geholpen bij het overlijden van mijn moeder´. Het was een vrouw die ´veel werkte´ en ´heel veel voor haar familie zorgde´.383 Ze heeft niet gemerkt dat Yvonne Basebya belangstelling had voor de politiek. Ze heeft nooit Yvonne Basebya in een optocht van de CDR gezien.384 Ook René zegt dat hij nooit heeft gehoord dat Yvonne Basebya lid is geweest van de CDR.385 1.329. Het zal niet verrassen dat ook de kinderen van Yvonne Basebya niets weten van een lidmaatschap van de CDR laat staan functie van hun moeder in de CDR. We zullen kort zijn met de bespreking van hun verklaringen. Wij willen slechts aandacht vestigen op de volgende punten. Jeanne verklaart net als Claire dat haar moeder één keer naar een meeting van de CDR is gegaan.386 Claire zegt hierover dat ze zich ook één meeting nog herinnerde en dat ze hoopte dat haar vriend Alain dat niet te weten zou komen. Zijn ouders waren namelijk lid van de PSD.387 Ze zegt verder dat haar moeder ‘geen sympathie had voor het CDR’. Ze wilde alleen horen wat Bucyana zou zeggen in die meeting.388 1.330. Het is met name interessant stil te staan bij het grote aantal Tutsi-vriendinnen die beide dochters hadden. Jeanne verklaart dat ze in de jaren negentig meer Tutsi-vriendinnen had dan Hutu-vriendinnen.389 Als haar de huwelijksvideo wordt getoond dan wijst ze naast de hiervoor genoemde getuigen Hélène en Dorothée de volgende 11 Tutsicollega’s en vriendinnen aan: Therese, Laurianne, Jeanine, Rosalie, Denise, Francoise,
381
RC p. 2322 RC p. 1410 383 RC p. 1406 384 RC p. 1406 385 RC p. 2316 386 RC p. 1464 387 RC p. 1033 en 1020 388 RC p. 1033 389 RC p. 1467 382
Bosco, Xaliste, Philomene, Cecile en Francine.390 Ze voegt daaraan toe dat de meesten dood zijn. 1.331. Ook Claire herkent veel Tutsi-meisjes op de video en zegt dat de meesten zijn overleden. Zij voegt aan het rijtje nog de namen Claudine en Faruha toe.391 En evenals Jeanne zegt Claire dat haar beste vriendinnen Tutsi’s waren. In het verlengde hiervan verklaart ze dat alle studenten dachten dat zij een Tutsi was. Vanwege ‘mijn look’.392 Verder merkt zij nog op dat haar moeder peetmoeder is van veel Tutsi-meisjes. 1.332. Ook na de dood van Bucyana en vóór 6 april 1994 is Jeanne noch Claire gebleken dat Tutsi’s geen contact meer met hen wilden hebben. Niemand had bijvoorbeeld afgezegd voor het geplande kerkelijk huwelijk op 9 april. 1.333. Wij willen in het licht van hun verklaringen stilstaan bij de relaties en contacten tussen de leden van de familie Basebya en Tutsi’s. Het is namelijk van belang op te merken dat ook de familie Basebya aan het einde van 1993 en in 1994 een zekere mate van voorzichtigheid diende te betrachten naar de buitenwereld. De familie kon, met name nadat de FPR troepen zich in het gebouw van de CND in Kigali hadden gevestigd, naar de buitenwereld niet al te gematigd over komen. Hutu’s die te vriendschappelijk omgingen met Tutsi’s liepen in die periode ongeacht hun positie het risico als Ibyitso te worden aangemerkt. 1.334. Het was niettemin voor Yvonne Basebya en haar familie vanzelfsprekend dat zij in februari 1994 op het huwelijksfeest van Jeanne veel Tutsi’s uitnodigden en hen ook bijzondere posities binnen de huwelijksceremonie gaven. Niemand probeerde tijdens het huwelijk te verbergen dat er zoveel Tutsi’s waren, ook al waren er militairen en politici op het huwelijk aanwezig die er misschien wel anti-Tutsigevoelens op nahielden. In die tijd was een dergelijke openlijke vriendschap van een hooggeplaatst Hutu een statement op zich: wij scharen ons niet achter de extremistische anti-Tutsi lijn die er door sommigen op wordt nagehouden. 1.335. Dat deze opvatting niet door iedereen werd gedeeld was voor Jeanne te merken; zij herinnert zich dat haar man haar vertelde van gasten van zijn familie te hebben gehoord 390
RC p. 1479-1483 RC p. 1349 392 RC p. 1024 391
dat er geklaagd werd dat er wel erg veel Tutsi’s op de bruiloft aanwezig waren. Ze verklaart tegen de rechter-commissaris dat ze zich herinnert dat ‘ze gechoqueerd was dat hij zoiets kon zeggen’393 1.336. Dan de verklaring van Joseph, zoals gezegd de zoon van Jean. Joseph verklaart dat hij in de jaren 90 ervan werd verdacht een FPR spion te zijn, omdat hij in Oeganda had gestudeerd en omdat zijn moeder een Tutsi was.394 Zijn moeder is volgens Joseph na afloop van de genocide, die zij anders dan haar familie wel overleefde, door leden van de FPR vermoord.395 Zijn moeder, waarvan het algemeen bekend was dat zij een Tutsi was, werd door Yvonne Basebya als ‘haar moeder beschouwd’. De Basebya’s waren ‘oude vrienden van mijn ouders’ en zijn moeder was ‘direct dikke vriendinnen’ met Yvonne.396 1.337. Augustin was volgens Joseph een schuchtere en timide man die niet veel sprak. Yvonne Basebya was een ‘eenvoudige staatsambtenaar, zoals een eenvoudige typiste’ en ‘een vrouw die wel veel praatte, maar niet iemand die boosaardig was’.397 1.338. Hij weet niet of er politieke bijeenkomsten of vergaderingen bij de familie Basebya zijn geweest.398 Yvonne Basebya had volgens hem geen enkele macht om leiding te geven aan een militie of een politieke partij.399 Voor zover hij weet heeft Yvonne Basebya niets kwaads gedaan. Ze was slechts een kleine ambtenaar, dus ze kan niet schuldig zijn aan deelneming aan de genocide. 1.339. De officier van justitie heeft in het requisitoir gewezen op een passage in de verklaring van Gasana bij de nationale recherche over bijeenkomsten die zouden zijn gehouden in het huis van de familie Basebya. Joseph verklaart daarover echter dat hij dit van horen zeggen heeft. Hij hoorde dat van zijn werknemers en plaatst het in de categorie ‘geruchten’.400 Ter nadere duiding van zijn woorden is het van belang te memoreren wat hij verderop zegt in zijn verklaring. Hij verklaart meermalen dat Yvonne Basebya van de MRND was en dat hij nooit heeft horen zeggen dat zij bij een militie zat of een 393
RC p. 1481 RC p. 1599 395 RC p. 1601 396 RC p. 1600 397 RC p. 1607 en 1600 398 RC p. 1599 399 RC p. 1607 400 NR G 112, p.10 394
militie zou leiden.401Als ze een uniform zou hebben gedragen, zou hij het hebben geweten.402 1.340. Dan nog enkele woorden over Joseline, de vrouw van Emmanuel. Deze Tutsi-vrouw wier vader en moeder en zussen en broer tijdens de genocide zijn vermoord, kende Yvonne Basebya via haar zus Goletti.403 Zij zag Yvonne Basebya een aantal keren bij haar zus. Soms kwam Yvonne Basebya met haar oudere zus mee om een kopje thee te drinken.404 Over Yvonne Basebya zegt ze dat ze geen functie in de CDR had. “De enige persoon waarover ik heb gehoord dat zij een secretaire van het CDR was, was Beatrice Uwamariya. Zij was een Tutsi. Ze is in prison overleden.’405 Ze heeft nooit iets gehoord over betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de genocide.406 1.341. Tot slot de verklaringen van Marie Louise en haar broer Jean Pierre. Marie Louise woonde voor haar huwelijk in oktober 1991 in Gikondo waarna zij in Kimihurura is gaan wonen. Zij werkte tot haar huwelijk bij de CND waar zij een collega van Hilaria was, die ook haar ‘beste vriendin’ was .407 Zij bleven elkaar tot de dood van Hilaria bezoeken. Mukakalisa bezocht Hilaria ook vaak thuis. Na de oorlog is Mukakalisa voor de VN Somalië-missie in Nairobi gaan werken waar ze ten tijde van haar verhoor nog steeds werkte. 1.342. Zij kende Yvonne Basebya als ‘De dame van de deputé.’ Ze zag Yvonne Basebya op straat en op zondag in de kerk.408 Op het huwelijk van Jeanne waren zij en haar man die ook een parlementslid was aanwezig.409 Op de vraag of ze wel eens gehoord heeft of Yvonne Basebya politiek actief was zegt ze: ‘ik weet er niets van. Het enige wat ik weet is dat zij vlakbij de president van de CDR woonde.’ ‘Ik wist niet haar activiteiten in CDR.’410 Ze heeft ook geen verhalen gehoord van andere mensen waaruit dat zou blijken.411
401
NR G112, p. 31 NR G112, p. 32 403 RC p. 2502-2504 404 RC p. 2504 405 RC p. 2517 406 RC p. 2517 407 RC p. 1047 408 RC p. 1048 409 RC p. 1052 410 RC p. 1056 411 RC p. 1049 402
1.343. Haar broer Jean Pierre woonde wel in Gikondo vlakbij de Methodistenkerk. Ook hij was een bezoeker van de Palotti-kerk. Hij kent de nodige lokale CDR jongeren, zoals Cyabitama en John, die hij de mensen van Birushya noemt. Van Birushya weet hij dat deze uit Byumba komt.412 Karisa zag Yvonne Basebya in de Palotti-kerk, soms in de eerste mis of in de tweede mis. Ook zag hij haar als zij haar huis binnen ging of op straat lopend richting haar huis.413 Mensen die zeggen dat Yvonne Basebya bij de CDR zouden horen, liegen volgens hem. ‘Ik heb haar niet gezien in die groepen’.414 1.344.
Wij ronden dit laatste hoofdstuk af. Gelet op hetgeen al deze getuigen hebben verklaard is ondenkbaar dat Yvonne Basebya op enigerlei wijze betrokken was bij milities in Gikondo, of dat ze thuis of op straat luid blijk gaf van extremistische, anti-Tutsi opvattingen door middel van bijenkomsten, animations of demonstraties. Het is gelet op de hoeveelheid en gevarieerdheid van alle ontlastende verklaringen, zeker wanneer ze in onderlinge samenhang worden bezien, onmogelijk dat de hierna te bespreken belastende getuigen iets anders of meer kunnen hebben gezien dan deze getuigen. Of dat de ontlastende getuigen iets gemist hebben wat de belastende getuigen wel hebben gezien.
412
RC p. 978 en 979 RC p. 982 414 RC p. 982 413
HOOFDSTUK III: DE BELASTENDE GETUIGEN Algemeen 1.345. Het bewijsmateriaal in deze zaak bestaat vrijwel uitsluitend uit getuigenverklaringen. Daarbij is sprake van verklaringen die elkaar direct tegenspreken en waarbij dus per definitie een keus dient te worden gemaakt welke verklaring betrouwbaar wordt geacht en welke verklaring niet betrouwbaar wordt geacht. Tegelijkertijd brengt de aard van de zaak extra hindernissen mee voor zowel de toetsing van de verklaringen als voor de betrouwbaarheid van de verklaringen. 1.346. Daarmee komen wij meteen bij een denkfout in de redenering van de officier van justitie, wanneer zij benadrukt dat er geen hogere eisen moeten worden gesteld aan de bewijswaardering in deze zaak dan in andere Nederlandse zaken. 415 Formeel heeft zij gelijk, maar inhoudelijk zullen er wel degelijk hogere eisen moeten worden gesteld en wel om de volgende reden. In een gewone strafzaak zal een groot aantal feiten vrijwel altijd impliciet vaststaan.416 Zo zal bijvoorbeeld in een gewone strafzaak zelden verwarring bestaan over de familiale verbanden tussen getuigen, verdachten en slachtoffers. In internationale zaken als deze zijn echter feiten soms oncontroleerbaar. Veel onderdelen van de verklaringen kunnen wij eenvoudigweg niet toetsen, omdat voor de hand liggend bewijsmateriaal tijdens de genocide verdwenen is. 1.347. De onderzoeksmogelijkheden zijn bovendien beperkter. Zoals door alle partijen wordt betreurd, is een schouw van de rechtbank niet mogelijk om ter plekke vast te stellen of Céléstin vanaf de kraan bij Eliezer de poort van Basebya kon zien.417 Dat kon hij namelijk niet. Net als het niet mogelijk is om vanaf de woning van Eugénie een stem vanaf de straat te horen. Toen wij beiden in Gikondo waren hebben we dat uitgeprobeerd. Het is onmogelijk een stem van die afstand te horen, zelfs op een stille maandagmorgen. Het is jammer dat de rechtbank dat niet heeft kunnen doen. De onmogelijkheid een verklaring te toetsen, zeker wanneer die verklaring betwist wordt, kan dan ook een reden zijn de betreffende verklaring niet betrouwbaar te achten. 415
Requisitoir p. 164 Nancy Combs, Fact-findingWithout Facts, The Uncertain Evidentiary Foundations of International Criminval Convictions, Cambridge University Press, New York 2010, p. 143 417 Zie ook Combs 2010, p. 148 416
1.348. Het is ook moeilijk voor te stellen dat de officier van justitie in een gewone strafzaak lidmaatschap van een rechtspersoon zoals de CDR zou proberen te bewijzen zonder enig objectief bewijs zoals een ledenlijst of notulen. 1.349. In een gewone zaak is het ook moeilijk voorstelbaar dat er genoegen zou worden genomen met een beschuldiging dat er gedurende vier jaar bijeenkomsten plaatsvonden, zonder dat getuigen ook maar één specifieke datum kunnen noemen van een dergelijke bijeenkomst. Dat dergelijke beschuldigingen in deze zaak kunnen worden gepresenteerd als kennelijk voldoende, heeft evenzeer te maken met de grote verschillen tussen een gewone strafzaak en de vervolging voor een internationaal misdrijf. 1.350. Zij brengen met zich dat aan de bewijsmiddelen die er zijn, de getuigenverklaringen, hogere eisen mogen worden gesteld alvorens zij betrouwbaar worden geacht dan in een gewone zaak. Of beter gezegd, dat in geval van twijfel over de betrouwbaarheid zij eerder als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd dan in een gewone strafzaak mogelijk het geval is. 1.351. De uitspraken van het ICTR laten overigens zien dat het wel degelijk mogelijk is specifiek bewijs te leveren. En dat een ‘rode lijn’ onvoldoende is om tot een veroordeling te komen. In de zaak Bikindi werd een groot aantal bijeenkomsten onderzocht. Die bijeenkomsten waren al meer gedefinieerd dan de officier van justitie in deze zaak kan doen. Zo werd bijvoorbeeld per bijeenkomst plaats en globale tijdsaanduiding gegeven. Toch is dat voor het ICTR niet voldoende:418 “179. Prosecution Witness AJY testified that he attended an MRND meeting in 1994 at Umuganda stadium after the deaths of Gatabazi and Bucyana, who were killed between 1993 and 1994, at which Bikindi was present. He testified that he could not be more specific as it happened a long time ago.359 Questioned on the fact that he had previously declared to Tribunal investigators that the meeting took place in 1994, the witness acknowledged that the meeting was between 1993 and 1994 and repeated that he could not be specific as it was a long time ago. Immediately after, he repeated that the rally was in 1994.360 180. Bikindi categorically denied ever going to Umuganda Stadium in 1994.361 Defence Witness JTX placed Bikindi at a rally at Umuganda Stadium in 1994 prior to the genocide, but did not give any specificity regarding the date of the meeting or any detail regarding what happened at the meeting. 418
ICTR, The prosecutor vs. Simon Bikindi, judgement, 2 december 2008
181. The Chamber notes the confusion in Witness AJY’s testimony regarding the date of this rally. More significantly, neither Witnesses AJY nor JTX gave any evidence regarding the content of this rally except to say that Bikindi was present. Accordingly, the Chamber finds that the Prosecution has failed to adduce any evidence regarding the alleged criminal acts of Bikindi at this meeting.” 1.352. Natuurlijk kan Yvonne Basebya niet ontkennen in de periode 1990-1994 in haar eigen huis en straat te zijn geweest. Dat is echter een extra argument om van de officier van justitie te mogen verwachten de beschuldiging zo specifiek mogelijk te maken. Net zoals de grote hoeveelheid verklaringen van getuigen die nooit bijeenkomsten hebben gezien daartoe uitnodigt; dan immers kan worden onderzocht of bijvoorbeeld Jean en Angelique al in de wijk woonden of nog niet.
1.353. Een goed voorbeeld van dit verschil tussen een gewone strafzaak en deze internationale strafzaak biedt ook de discussie over het gebruik van de auditu verklaringen. De officier van justitie refereert in het requisitoir aan een Nederlandse zaak uit 1993, waarbij op basis van een de auditu verklaring twee personen voor moord waren veroordeeld.419 Zij meent dat die de auditu verklaring minder sterk was dan bepaalde de auditu verklaringen in deze zaak. Maar daarbij wordt miskend dat in de zaak uit 1993 uit sectie en onderzoek duidelijk was op welk moment de moord gepleegd was, waar de moord gepleegd was en hoe de moord gepleegd was, terwijl de de auditu verklaring aantoonbaar juist was over de doodsoorzaak en verder werd ondersteund door verklaringen van onder andere de verdachten zelf dat zij die avond op de plek van de moord waren.420 Dat is een substantieel specifiekere onderbouwing van de de auditu verklaringen dan wij in deze zaak zien, waarin soms niet eens de datum bekend is, maar in ieder geval geen objectieve onderzoeksuitkomsten de verklaringen onderbouwen. Wij zullen dan ook daar waar dat relevant is het gebruik van specifieke de auditu verklaringen betwisten. 1.354. Eén van de cruciale bewijsvragen is op welk moment zoveel onderdelen van een verklaring aantoonbaar onjuist zijn, dat de gehele verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht, ook voor die onderdelen waar geen andere bronnen voor zijn. Vanzelfsprekend is het zo dat in een zaak als deze vergissingen zijn te verwachten. 419 420
Requisitoir p. 168 HR 14 september 1993, NJ 1994, 369
Maar er zitten wel gradaties in die vergissingen. Vaak is uit de verklaring zelf al af te leiden of er sprake is van zo’n vergissing. Als een getuige bijvoorbeeld niet zeker is van zijn antwoord zal dat eerder bijdragen aan het oordeel dat sprake is van een vergissing. Maar als een getuige vol overtuiging een gebeurtenis aan een bepaalde datum koppelt en pas wanneer duidelijk wordt dat dit feitelijk onmogelijk was aangeeft eigenlijk niet goed met data te zijn, is niet langer sprake van een eenvoudige vergissing, maar moeten andere oorzaken voor die onjuistheid onderzocht worden. Op het moment dat er vervolgens meer aanwijzingen zijn van al dan niet opzettelijke onjuistheden in de verklaring, komt er een moment waarop een getuigenverklaring in zijn geheel als onbetrouwbaar terzijde moet worden gelegd en niet slechts per onderdeel wordt beoordeeld. Een dergelijke verklaring kan en mag niet bijdragen aan het bewijs. 1.355. In dit hoofdstuk zullen verschillende redenen gegeven worden waarom bepaalde verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht. De elementen die in de Mpambarazaak zijn uitgewerkt om de betrouwbaarheid van de verklaringen te toetsen en die in het requisitoir worden herhaald vormen een goede basis voor de beoordeling van verklaringen. Wel hebben wij daarbij nog enige aanvullende opmerkingen. 1.356. Eerst bespreken wij de variëteit aan redenen en oorzaken die er zijn om onjuist te verklaren en daarna zullen wij stilstaan bij de algemene problematiek van gacacaverklaringen.
Onjuiste verklaringen 1.357.
Wij zijn ervan overtuigd dat de belastende getuigen niet naar waarheid hebben verklaard, waarbij in ieder geval een deel van die getuigen dat ook opzettelijk niet heeft gedaan. Hoe de betreffende getuigen tot dat (kwade) opzet zijn gekomen, zullen wij hierna bespreken. Eerst een aantal algemene opmerkingen.
1.358. De redenen voor het niet overeenkomstig de waarheid verklaren kunnen bij iedere getuige verschillen, terwijl er ook verschillende oorzaken kunnen zijn waarom een getuige niet naar waarheid verklaart. Er kunnen verschillende factoren een rol spelen bij het afleggen van een onjuiste verklaring. Een getuige kan oprecht denken het juist te hebben, terwijl er ergens in het proces van het opslaan van de informatie in zijn of haar
geheugen en het bewaren van de informatie en het afleggen van een verklaring over de informatie iets is misgegaan. Dat zijn de ‘gewone’ problemen met een getuigenverklaring, die ook in andere strafzaken een rol kunnen spelen. Aspecten die in deze zaak de kans op dergelijke ‘fouten’ in de herinnering vergroten zijn de chaotische omstandigheden waaronder de informatie is binnengekomen en het grote tijdsverloop sindsdien. Overigens volgen wij de officier niet waarom het tijdsverloop tussen het afleggen van de verklaring bij de nationale recherche en de rechter-commissaris de verklaring bij de nationale recherche betrouwbaarder zou maken, 421 nu ook die verklaring al meer dan vijftien jaar na de genocide werden afgenomen. Tot slot vergroot ook de mate waarin sindsdien nieuwe informatie is geïncorporeerd in de oude herinnering, of deze zelfs heeft vervangen de kans op fouten. 1.359. Met dit laatste punt zitten wij al dicht tegen een tweede oorzaak bij het afleggen van een onjuiste verklaring aan. Dat is de situatie waarin een getuige uit eigen wetenschap lijkt te verklaren, terwijl hij eigenlijk een conclusie weergeeft. Rechter-Commissaris Witteveen heeft over dit probleem in internationale strafzaken het volgende gezegd: “Te vaak verklaren getuigen wat ze denken te weten of hoe het waarschijnlijk gegaan is, omdat dat de waarheid is die wordt aangenomen, vaak als groep of als gemeenschap, zonder dat de getuige zelf zich iets concreets weet te herinneren.”422 1.360. Wij komen over dit fenomeen en de problemen die het met zich brengt voor de betrouwbaarheid van de verklaringen nog uitgebreid te spreken in het kader van de gacaca-procedures.
1.361. Bij de volgende oorzaken voor het afleggen van een onjuiste verklaring is niet langer sprake van abusievelijk onjuiste verklaringen, maar wordt opzettelijk onjuist verklaard: er wordt gelogen. Ook daarbij kunnen verschillende motieven een rol spelen. Een getuige kan liegen vanuit algemene wraakgevoelens of vanwege persoonlijke conflicten of profijt.
421
Bijvoorbeeld de verklaring van Fatumah, requisitoir p. 238 M.R. Witteveen, ‘De nieuwe battleground in ons strafproces: hoe toetst de rechter de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen?’, Strafblad 5 (november 2012), p.371 422
1.362. Nancy Combs heeft in haar boek uitvoerig besproken welke rol liegen in de Rwandese samenleving heeft.423 Zij is daarbij voorzichtig, en geeft ook aan dat het een controversieel onderwerp is, maar kan tegelijkertijd vanuit een verscheidenheid van disciplines onderbouwen dat liegen inderdaad minder problematisch wordt geacht in Rwanda dan in westerse landen.
De bevindingen van Nancy Combs worden
onderschreven door bijvoorbeeld Paul Rusesabagina die verklaart tegen de rechtercommissaris: ‘wat wij zeggen, wij in Rwandese buurten: de Europese justitie kent ons niet goed. Omdat veel mensen komen, ze vertellen leugens, ze schrijven leugens en Westerse landen zijn soms niet in staat de waarheid van een leugen te onderscheiden’.424 1.363. Uiteraard kan uit het onderzoek van Nancy Combs niet worden afgeleid dat alle getuigen in deze strafzaak liegen. Maar het is wel een aspect om rekening mee te houden wanneer wij onderzoeken welke redenen men kan hebben gehad om te liegen. Als men namelijk het spreken van de waarheid niet de belangrijkste overweging bij het afleggen van een verklaring vindt, is er ook minder aanleiding nodig om tot liegen over te gaan.
Redenen om te liegen 1.364. Uit het onderzoek van Nancy Combs blijkt ook dat de wens de gesprekspartner van dienst te zijn ertoe kan leiden dat men niet naar waarheid verklaart: “Some interviewees contended only that Rwandan … witnesses were inclined to tailor their testimony to convey what they believed the western investigator, lawyer, or judge questioning them wished to hear. … Other interviewees went further and alleged that lying is more accepted in Rwandan … culture(s) and does not carry the same negative connotations that westerners would place on it.”425 1.365. Intrigerend in dit verband is het grote aantal getuigen dat als antwoord op vragen geeft: ‘Ik mag niet liegen’.426 Meestal volgt op deze mededeling de verklaring dat de getuige iets niet weet of niet heeft gezien. Er wordt aldus een soort voorbehoud gemaakt; alsof het niet mogen liegen iets is dat de gesprekspartners apart gemeld moet 423
Nancy Combs, p. 131-133 RC p. 1907 425 Nancy Combs, p. 131 426 De zin ‘ik mag niet liegen’ komt ongeveer 35 keer voor in de getuigenverklaringen bij de rechtercommissaris. 424
worden wanneer de mededeling onwelgevallig is. In ieder geval kan uit deze mededeling van getuigen niet worden afgeleid dat zij dus niet liegen in de rest van hun verklaring. Ook het afleggen van de eed heeft slechts beperkte waarde, nu er aan het plegen van meineed geen feitelijke consequenties verbonden konden worden. 1.366. Een iets algemenere uitleg van de wens de gesprekspartner van dienst te zijn is de wens bij te dragen aan een veroordeling van de verdachte. Daarbij doelen wij hier nog niet op persoonlijke motieven om Yvonne Basebya te beschuldigen, maar op een algemenere neiging genocideverdachten veroordeeld te willen zien. Sommige getuigen zullen vanuit de wens de rechterlijke autoriteiten te helpen onjuist hebben verklaard. 1.367. De verklaring van Eugénie ter zitting is in dit verband illustratief. Wanneer Yvonne Basebya haar vraagt waarom zij verklaart zoals zij verklaard heeft, stelt zij onder andere: “Ik heb u niet aangeklaagd. De rechtbank heeft mij verteld dat u verdacht bent met de genocide.”427 1.368. Hier lijkt Eugénie in de Nederlandse strafzaak zelf een bevestiging te vinden voor haar eigen verklaring. Dat is op zich ook een begrijpelijke redenering; deelneming aan genocide is een zeer ernstig verwijt, dat bovendien niet direct een Nederlands component heeft. Als de Nederlandse autoriteiten desondanks uitvoerig onderzoek doen, niet alleen in Nederland maar ook in Rwanda, België en vele andere landen, zal daar toch wel enige reden voor zijn. 1.369. In dit verband is het goed op te merken dat een bewust onjuiste verklaring niet hoeft te betekenen dat de getuige eigenlijk denkt dat Yvonne Basebya onschuldig is. Een getuige kan ervan overtuigd zijn dat Yvonne Basebya een ‘genocidaire’ was, en daarom bewijs verzinnen om haar specifieke verwijten te kunnen maken. Die overtuiging kan gebaseerd zijn op weinig meer dan het feit dat Yvonne Basebya een Hutu uit het Noorden is en in het buitenland verblijft.428 Nancy Combs beschrijft het aldus: “[…] international criminal trials necessarily will feature many fact witnesses who have reason to be biased because these witnesses are members of the group that
427
Eigen aantekeningen zitting, zoveel als mogelijk woordelijk meegeschreven. Alle verwijzingen naar de verklaring van Eugénie bij de rechtbank zijn gebaseerd op basis van deze eigen aantekeningen, nu er geen proces-verbaal van dat verhoor voorhanden is. 428 Zie ook HRW 2011, p. 61
was targeted while the defendant is a member of the offenders’ group. Certainly, every Tutsi witness has a reason to want revenge from the Hutu, […].”429 1.370. Uiteraard betekent dit niet dat elke Tutsi per definitie een Hutu wil beschuldigen, of dat elke Hutu per definitie een Hutu wil vrijpleiten. Maar dat het onderscheid tussen Tutsi’s en Hutu’s nog steeds een belangrijke rol speelt, juist ook in het kader van de betrouwbaarheid van de getuigen, is een aspect dat niet genegeerd kan en mag worden. Dat is bijvoorbeeld reden om verklaringen van personen als Dorothee extra gewicht toe te kennen. 1.371. De Rwandese samenleving wordt steeds meer geïmpregneerd met de gedachte dat uitsluitend Tutsi’s de slachtoffers van de genocide waren en Hutu’s de daders. Hoewel onder Kagame het gebruik van de termen Hutu en Tutsi vrijwel is verdwenen, heeft het onderscheid slachtoffer – genocidaire de etnische tegenstellingen overgenomen.430 Dit gaat zo ver, dat bijvoorbeeld Tutsi-weduwen van Hutu-mannen die tijdens de genocide zijn
vermoord
geen
genocideslachtoffers.
recht
hebben
op
een
toelage
uit
het
fonds
voor
431
1.372. Veel Rwandezen bekijken de samenleving dan ook nog steeds door een etnische lens en wantrouwen personen van een andere etniciteit.432 In deze zaak is de voortduring van het gemaakte onderscheid tussen Tutsi’s en Hutu’s bijvoorbeeld goed te zien in de antwoorden van Wesley wanneer hij wordt geconfronteerd met getuigenverklaringen die tegenstrijdig zijn met zijn verklaring. Zonder enige aanleiding begint hij over het verschil tussen Tutsi’s en Hutu’s en verklaart hij dat veel Hutu’s hun “collega’s” niet willen verraden.433 1.373. Er zullen getuigen zijn die uit woede over het hen aangedane leed tijdens de genocide iedereen die zij als mogelijke genocidaire beschouwen belasten. Getraumatiseerde getuigen kunnen op die wijze immers weer enigszins het gevoel van controle terugkrijgen, dat hen tijdens de genocide was afgenomen.434 Hinton definieert drie vormen 429
van
wraak:
wraak
tegen
de
groep,
wraak
tegen
individuen
als
Nancy Combs, p. 136 Zie H. Hintjens, ‘post-genocide identity politics in Rwanda, Ethnicties 2008 (1), p. 13 431 Zie HRW 2011, p. 81 432 HRW 2011, p. 13 433 RC p. 3501 434 Alfred Garwood, ‘The Holocaust and the power of powerlessness: Survivor guilt an unhealed wound’, British journal of Psychotherapy 13(2) (1996), 525 430
vertegenwoordigers van die groep en wraak tegen specifieke individuen, waarbij de wraak niet hoeft te zien op de gebeurtenissen in 1994, maar bijvoorbeeld ook het gevolg kan zijn van afgunst over promoties in eerdere jaren. 435 Dergelijke wraakgevoelens zijn begrijpelijk, maar kunnen eenvoudig een uitlaat krijgen door personen valselijk te beschuldigen. 1.374. Alfred heeft bijvoorbeeld in zijn getuigenverklaring meerdere keren gesproken over “wij, de overlevenden”,436 en over zij,“de genocidaires’ die tot op de dag van vandaag solidair met elkaar zijn.
437
Zelfs de raadsman van Yvonne Basebya wordt op enig
moment door hem als solidair met de Interahamwe beschouwd.438 Wie zijn verklaringen bij de rechter-commissaris leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze getuige zeer getraumatiseerd is en tegelijkertijd op activistische wijze tracht de positie van slachtoffers te verbeteren, waarbij elke tegenstander als genocidaire of handlanger wordt beschouwd. 1.375. Dergelijk activisme komt ook terug in de werkzaamheden van IBUKA, de slachtofferorganisatie waarmee de nationale recherche heeft samengewerkt teneinde in deze zaak getuigen te vinden.439 Hoewel er niet gevraagd is aan getuigen of zij betrokken zijn bij deze organisatie en wij dus niet exact weten welke getuigen banden met deze organisatie hebben, zijn er enkele getuigen die uit zichzelf al over deze organisatie hebben verklaard. Zo heeft Eugénie ter zitting aangegeven lid te zijn van deze organisatie, en bovendien één van de oprichters van AVEGA te zijn geweest, die blijkens de website van Ibuka onder de organisatie valt. 440 Zij noemt ook Jacqueline als betrokken bij Avega. Fatumah en Pascal noemen beiden Ibuka als organisatie waar dossiers of informatie over de gebeurtenissen in Gikondo te vinden is.441 In het plunderingendossier is tot slot te vinden dat Ibuka Zephanie heeft geholpen de hem opgelegde gevangenisstraf van zes maanden ongedaan te maken.442
435
A.L. Hinton et al, Genocide, Political Violence, Human Rights : Transitional Justice : Global Mechanisms and Local Realities after Genocide and Mass Violence, Piscataway, NJ, USA: Rutgers University Press, 2010, p. 108 436 RC p. 2783, 2785 437 RC p. 2780, 2782, 2783 438 RC p. 2793 439 Onder andere getuige G121 is op deze wijze gevonden 440 http://www.ibuka.rw/, geraadpleegd 1 december 2012 441 Fatumah politieverhoor p. 48, pascal Cyiza G55 verhoor p. 20 442 Plunderingendossier, p. 3049
1.376. Ook enkele andere getuigen spreken over Ibuka, maar dan in minder positieve bewoordingen. Joseph beschrijft de organisatie als een orgaan van Kagame dat er, ‘verblind door woede, op uit is mensen te straffen en ter dood te brengen.’443 1.377. Human Rights Watch noemt Ibuka een hoogst politieke organisatie, die geen Hutu’s helpt.444 Het politieke karakter van deze organisatie, alsmede de steun voor de regering van Kagame, blijkt bijvoorbeeld uit een open brief die Ibuka afgelopen zomer heeft verstuurd aan de VN. In deze brief beschuldigt zij de eerder besproken Stephen Hege, onderzoeker bij de VN naar de steun van Rwanda aan de M23-rebellen in Congo, in navolging van het Kagame-regime van ‘revisionisme, genocideontkenning en verspreiding van de genocide-ideologie.’445 1.378. Veel van de activiteiten van Ibuka zijn gericht op strafzaken. Zo heeft Ibuka het afgelopen jaar geklaagd over de te lage straf voor Victoire Ingabire 446 en de te lage straffen van de ICTR.447 1.379. Ibuka en Avega zijn daarnaast actief bij het voorbereiden en begeleiden van getuigen in genocidezaken. Avega heeft trainers naar verschillende dorpen gestuurd om anderen te leren hoe ze moesten getuigen448 en Ibuka heeft getuigen bij het ICTR begeleid. Er is een
duidelijk
maatschappelijk
belang
bij
organisaties
die
slachtoffers
vertegenwoordigen en getuigen begeleiden. Maar in het geval van Ibuka zijn er verschillende aanwijzingen dat die begeleiding verder gaat dan het enkele voorbereiden van getuigen op een zitting. Getuigen zouden volgens Nancy Combs door Ibuka zijn overgehaald valse verklaringen af te leggen, vaak tegen beloftes van materiële compensatie.449 1.380. In het licht van deze informatie blijken de beschuldigingen van de gedetineerde getuigen dat er in associations zou worden afgesproken valse beschuldigingen te uiten minder vergezocht dan gedacht. Dergelijke organisaties voor overlevenden blijken er
443
P. 69 IND-dossier. Zie ook zijn getuigenverhoor G116 p HRW 2011, p. 82 445 Gepubliceerd bij News of Rwanda op 29 augustus 2012, http://newsofrwanda.com/ubuvugizi/12031/rwandaibuka-petitions-secretary-general-steve-hege/ 446 http://www.africanseer.com/news/african-news/226855-rwanda-ibuka-wants-prosecution-to-appeal-ingabires-sentence.html, 447 http://www.newtimes.co.rw/news/index.php?i=14903&a=50211 448 http://survivors-fund.org.uk/what-we-do/local-partners/avega/ 449 Nancy Combs, p. 155 noot 717 en . 156 444
dus echt te bestaan. In de verklaringen van de getuigen is dit echter niet altijd meteen duidelijk geworden, ook omdat uit de vertaling de formele status van dergelijke verenigingen niet altijd bleek. 1.381. André is de eerste die verklaart over “een association opgericht om te leren over mij te liegen.”450 Amiel verklaart voor het eerst concreet over het bestaan van een “vereniging van mensen die zich bezig houdt met beschuldigingen verzinnen in verband met al de moordpartijen die daar plaats hebben gevonden”.451 Als leden noemt hij onder andere Bernadette, Wesley en Zephanie.
1.382. Die laatste twee namen worden ook door Pascal genoemd in verband met “ de association van Gikondo, die liegt over de mensen.”452 Later expliciteert hij nog welke vereniging hij precies bedoeld: “de stichting van de mensen die hebben overleefd. Ze proberen ruzie te doen tussen de mensen.”453 En nog een keer “association van témoignages.” – de vereniging van getuigenissen.454
1.383. Het is niet na te gaan of in deze strafzaak getuigen door Ibuka zijn aangezet tot het afleggen van valse verklaringen of dit binnen Ibuka met elkaar hebben afgesproken. Maar Ibuka is wel een voorbeeld van de wijze waarop valse verklaringen Rwandese genocideprocessen tot op het bot gecorrumpeerd hebben. Bovendien laat het zien hoe ideologische en materiële overwegingen hand in hand kunnen gaan bij getuigen die besloten hebben valselijk te verklaren.
Gacacaverklaringen 1.384. De hiervoor geschetste algemene problemen met getuigenverklaringen uit Rwanda gelden ook voor de verklaringen bij de gacaca-rechtbanken. In deze zaak heeft een groot aantal belastende getuigen bij de gacaca-rechtbanken verklaringen afgelegd of zaken bijgewoond van Yvonne Basebya of één van haar vermeende mededaders. Ook is een groot aantal verklaringen die bij de gacaca-rechtbanken zijn afgelegd in het dossier opgenomen.
450
RC p. 152 RC p. 903 452 RC p. 2471 453 RC p. 2472 454 RC p. 2473 451
1.385. Het belang van deze stukken in deze zaak is relatief. De handgeschreven, vaak ongedateerde stukken geven slechts een impressie, zonder dat wij de context weten van de zaak. Zij kunnen en mogen niet tot het bewijs dienen. Wij verkeerden overigens in de veronderstelling dat dit na de uitspraken in Mpambara communis opinio was. Niettemin hebben wij kunnen constateren dat de officier van justitie in het requisitoir een door Gakwisi afgelegde verklaring in gacaca toch voor het bewijs wil gebruiken.455 Dat kan niet. 1.386. Echter het feit dat er in de gacaca over Yvonne Basebya en haar vermeende mededaders is gesproken is wel van groot belang. Uit de stukken, evenals uit de getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris, kan wel worden afgeleid door wie, en over welke onderwerpen is gesproken en wie daarbij aanwezig waren. 1.387. In de gacaca’s is - om in de door Witteveen gebruikte terminologie te blijven - een groepswaarheid ontstaan. Een groepswaarheid die nu op grote lijnen door de belastende getuigen wordt naverteld. Daarbij maken de getuigen soms onderscheid tussen wat zij hebben gehoord tijdens de gacaca’s en wat zij uit eigen wetenschap weten, maar vaak ook helemaal niet. 1.388. De officier van justitie heeft gelijk wanneer zij zegt dat niet alle getuigen in Rwanda per definitie niet in staat zijn onderscheid te maken tussen wat zij zelf hebben gezien en wat zij van anderen hebben gehoord. Maar dat onderscheid wordt veelal slechts gemaakt wanneer er naar gevraagd wordt; voor veel Rwandese getuigen doet het onderscheid er namelijk niet zoveel toe. Wanneer zij van betrouwbare personen hebben gehoord wat die hebben gezien, is dat genoeg om als onderdeel van de groepswaarheid te worden opgenomen. Nancy Combs beschrijft verschillende voorbeelden bij het ICTR van getuigen die na doorvragen aangeven een bepaalde gebeurtenis niet zelf te hebben gezien, maar te weten dat het is gebeurd:456 “Or, as the ICTR’s Musema Trial Chamber put it: Rwandans adhere to a “tradition that the perceived knowledge of one becomes the knowledge of all.” 1.389. Ook in deze zaak is bij meerdere getuigen vast te stellen dat zij hun verklaring baseren op wat zij van anderen hebben gehoord, en niet goed begrijpen waarom er een onderscheid moet worden gemaakt tussen wat zij ‘weten’ (uit de gacaca’s) en wat zij 455 456
Requisitoir p. 150 Nancy Combs, p. 94-95 (citaat p. 94)
zelf in 1994 hebben gezien of gehoord. Daardoor is het moeilijk na te gaan op hoeveel oorspronkelijke bronnen de groepswaarheid teruggaat; er ontstaat een beeld alsof achttien getuigen belastend hebben verklaard, terwijl de bron voor die belastingen slechts op enkele getuigen uitkomt, zoals wij hierna zullen bespreken.
1.390. Dit is overigens ook een groot probleem van het CLADHO-rapport; het is goed mogelijk dat de vermelding van Yvonne Basebya in dat rapport uitsluitend op de verklaring van Eugénie gebaseerd is. Joseph heeft tegenover de nationale recherche verklaard dat het weliswaar de bedoeling was alleen mensen op de lijst op te nemen die door meer personen waren genoemd, maar dat hij er niet voor instond dat het onderzoeksteam in Gikondo dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.457 Eugénie heeft verklaard met veel organisaties te hebben gesproken vlak na de genocide,458 en haar naam komt voor op een handgeschreven lijst die mogelijk gesprekspartners van de onderzoekers bevat.459 1.391. Getuigen kunnen ook hun eigen ervaringen gaan plaatsen in de groepswaarheid; wanneer men eenmaal heeft gehoord dat Yvonne Basebya een soort ‘generaal-moeder’ van de buurt was, is het overzichtelijk en verleidelijk voor een getuige zijn eigen ervaring te koppelen aan deze groepswaarheid; het eigen verhaal krijgt daardoor extra gewicht, terwijl omgekeerd dit nieuwe hoofdstuk de eerdere verklaringen lijkt te onderbouwen. 1.392. Het aan elkaar koppelen van ervaringen tot één groot, buurt-overkoepelende groepswaarheid is bovendien strategisch verstandig; het geeft de mogelijkheid zoveel mogelijk mensen aan te spreken, waardoor de kans groter wordt daadwerkelijk een veroordeling te bewerkstelligen. Dat brengt bovendien op zijn beurt weer tal van financiële voordelen met zich waarover later meer. 1.393. Human Rights Watch heeft in 2011 een rapport over de gacacaprocedures uitgebracht waarin die grote problemen worden beschreven. Eén van de problemen is de wijdverspreide corruptie. Die corruptie bestond bij alle partijen: rechters en getuigen die steekpenningen aannamen, overlevenden die welgestelden aanklaagden om in ruil voor
457
G116, p. 11 Rechtbankverhoor 459 p. 2918 458
geld de aanklacht weer te laten vallen, en derden die voor geld valse beschuldigingen uitten of hun getuigenverklaring wijzigden: “Gacaca became a lucrative ‘business’460
1.394. Tot slot biedt het aanklagen van een persoon voor genocide een eenvoudige mogelijkheid persoonlijke grieven of disputen op te lossen; bijvoorbeeld om huurpenningen te kunnen blijven ontvangen van iemand wiens huis wordt ingenomen, of om een schuld niet terug te hoeven betalen aan iemand zolang hij vast zit: “Ethnic hostility between Hutu and Tutsi sometimes appeared to explain [false accusations], but usually simple personal grievances and financial motives were the cause.”461 1.395. Het rapport van Human Rights Watch bespreekt uitvoerig de vele problemen die de kans op een onterechte veroordeling aanzienlijk maken. Wij bespreken hier slechts twee aspecten, die direct zien op de betrouwbaarheid van afgelegde verklaringen. Andere aspecten, zoals de vooringenomenheid van rechters of het gebrek aan juridische bijstand, zijn weliswaar relevant voor het besef dat een veroordeling in de gacaca niets zegt over iemands daadwerkelijke betrokkenheid bij de genocide, maar zien minder op de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.
Plea bargaining 1.396. Een eerste aspect dat aandacht verdiend is de mogelijkheid voor verdachten om door middel van een bekentenis een lagere of betere straf te krijgen. In deze zaak komen immers verschillende verklaringen van gedetineerden voor.
1.397. Omdat er geen aanklager is, maar buurtbewoners simpelweg kunnen stellen dat iemand genocidaire is, ligt de bewijslast feitelijk bij de verdachte om aan te tonen dat hij geen genocidaire is.462 Bovendien is de verdachte, in strijd met het recht zichzelf niet te belasten, verplicht als getuige op te treden in zijn eigen zaak. Sommige verdachten die ontkenden en vervolgens werden veroordeeld zijn voor meineed vervolgd. 463
460
HRW 20-11, p. 105 HRW 2011, p. 94 462 HRW 2011, p. 69 463 HRW 2011, p. 46 461
1.398. Het was dus voor verdachten vrijwel onmogelijk geen verklaring af te leggen. En als men een verklaring aflegde, dan was er veel te winnen met het afleggen van een bekennende verklaring. Niet alleen kon de straf worden verminderd, ook was het mogelijk onder betere omstandigheden gedetineerd te zitten of eerder vrij te worden gelaten. Maar het was niet voldoende om over zichzelf een bekennende verklaring af te leggen: “In order to be accepted, a confession had to include the names of victims, accomplices, and a detailed description of the crimes committed. Failure to implicate other individuals by name could be a basis for rejecting the confession. The various advantages offered to prisoners who confessed led to a rash of partial and even false confessions”464 1.399. Verdachten die eenmaal een dergelijke bekentenis hadden afgelegd hadden weinig keus om later op die verklaring terug te komen “if a gacaca court later found that a person had made a partial confession or had confessed to crimes which he or she had not committed, it could hand down harsh prison sentences and could exclude the person from participating in the community service program.”465 1.400. De gedetineerde getuigen hadden dan ook belang bij het beschuldigen van iemand als Yvonne Basebya. Haar als mededader noemen was bovendien relatief veilig, aangezien ze niet aanwezig was om het tegen te spreken. En nadat zij eenmaal genoemd was, kon een gedetineerde daar eigenlijk nauwelijks nog op terugkomen. Iemand als Pascal zal het zelfs bij de Nederlandse autoriteiten niet hebben aangedurfd op zijn verklaring terug te komen. Dat toch het overgrote merendeel van de gedetineerde getuigen niet belastend over haar heeft verklaard is dan ook veelzeggend.
Gevaar getuigenverklaring afleggen 1.401. Een tweede factor die bij gacacaprocedures in het bijzonder geldt is het gevaar dat kleeft aan het afleggen van een getuigenverklaring, zeker wanneer die verklaring ten faveure van de verdachte is. Het is geregeld voorgekomen dat personen als getuige werden opgeroepen, om vervolgens als verdachte te worden berecht. 466 Met name de grote kans als verspreider van een genocide-ideologie te worden vervolgd was een reden geen getuigenverklaring af te leggen: 464
HRW 2011, p. 47 HRW 2011, p. 48 466 HRW 2011, p. 89 465
“The government´s campaign against ´divisionism´ and ´genocide ideology´ has proved to be a significant obstacle to securing defense testimony in gacaca courts. A number of persons interviewed by Human Rights Watch expressed fear that they might be accused of ´genocide ideology´ and imprisoned if they spoke in defense of accused persons or denounced survivors´ false testimony.”467 1.402. Men was overigens niet alleen bang voor de autoriteiten: ook slachtoffergroepen uiten veelvuldig de beschuldiging dat iemand de genocide-ideologie verspreidde, zoals wij hiervoor hebben gezien. Getuigen zijn dan ook angstig te worden uitgesloten van de samenleving. Human Rights Watch geeft aan dat sommige getuigen zelfs zodanig bang waren dat verschillende verdachten en hun familie aangaven wel te begrijpen waarom potentiele ontlastende getuigen niet naar voren waren gekomen.468 De angst van de getuigen, zoals bijvoorbeeld Dorothee is dan ook reëel.
1.403. De hoop dat aanwezig publiek in de gacacaprocedure bezwaar zouden maken tegen valse verklaringen bleek dan ook ijdel. In plaats daarvan ontwikkelde zich ceceka, een systeem waarbij omwonenden, op wie grote druk stond bij de procedures aanwezig te zijn, er bewust voor kozen helemaal niet te spreken.469 1.404. Daarmee komen wij aan bij de relevantie van dit alles voor deze strafzaak. Ten eerste is de groepswaarheid zoals die in de gacaca’s is ontstaan en gegroeid over Yvonne Basebya eenzijdig tot stand gekomen; er zullen geen personen zijn opgestaan om haar te verdedigen, nu men daar zelf risico mee liep terwijl zij niet aanwezig was. Wellicht is de dochter van Musonera hierop een eenzame uitzondering. 1.405. Ten tweede is het de vraag hoe vrij getuigen zich voelden ten overstaan van de Nederlandse autoriteiten terug te komen op hun afgelegde verklaringen bij de gacaca. In een samenleving waarin men dagelijks wordt geconfronteerd met de schuldvraag en wekelijks wordt gevraagd aanwezig te zijn bij rechtszaken, is een cultuur ontstaan waarin vrijwel niemand ontlastende verklaringen af legt. Tegen die achtergrond worden getuigen gevraagd naar het gebouw van de High Court te komen om daar een verklaring
467
HRW 2011, p. 43 HRW 2011, p. 90 469 HRW 2011, p. 84 468
tegenover een Nederlandse rechter af te leggen; is het dan heel verwonderlijk als zij de belastende verklaring napraten?
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen 1.406.
Na deze algemene bespiegelingen hebben wij nog slechts enkele korte aanvullingen op
sommige elementen die de rechtbank en het hof in Mpambara, en in navolging hierop de officier van justitie, voor de toetsing van de betrouwbaarheid van getuigen hebben aangenomen.
Persoon van de getuige
1.407.
De hiervoor besproken onderwerpen zijn bij uitstek relevant bij de beoordeling van de
persoon van de getuige. Daarnaast is de persoon van de getuige ook van belang om vast te stellen hoe beïnvloedbaar een getuige is, hoe goed hij in staat is onderscheid te maken tussen wat hij van anderen heeft gehoord en zelf heeft gezien. De verklaring van Saverine bij de nationale recherche is een goed voorbeeld hoe sommige getuigen in deze zaak niet in staat bleken verschil te maken tussen wat zij zelf zagen en wat zij van anderen hadden gehoord. Wie die verklaring leest heeft geen moment het idee te maken te hebben met iemand die er niet zelf bij was. Bij de rechter-commissaris werd dit wel duidelijk, maar ook toen bleek de getuige niet goed in te zien wat eigenlijk het probleem was met haar verklaring bij de nationale recherche. 1.408.
Ten aanzien van het ontwikkelingsniveau van getuigen het volgende. Hier moet
weliswaar rekening mee worden gehouden, maar er moet voor worden gewaakt getuigen als al te dom te beschouwen. Ook van iemand met weinig opleiding en weinig begrip voor tijd, zoals Pascal, kan verwacht worden dat hij een onderscheid kan maken tussen zaken voor of na een specifiek moment, zoals zijn eigen lidmaatschap. Dat is echt iets anders dan een vraag naar een nauwkeurige chronologie. 1.409.
En als zou worden aangenomen dat een specifieke getuige te weinig ontwikkeld is om
op de meest basale vragen ten aanzien van tijd- en plaatsaanduiding een helder antwoord te geven, kan dat een reden diens getuigenverklaring geheel uit te sluiten van het bewijs; de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verklaring komen dan immers onder een kritieke grens.
1.410.
Tot slot is van belang wat getuigen zelf verklaren over hun geheugen. Een getuige die
van begin af aan aangeeft bepaalde aspecten te zijn vergeten, zal op de aspecten die hij wel verteld eerder betrouwbaar zijn. Een getuige daarentegen die over een bepaald feit een volledige verklaring aflegt, en pas op vragen van de verdediging of rechter-commissaris geheugenproblemen krijgt, zal eerder minder betrouwbaar zijn. 1.411.
Nancy Combs geeft een beschrijving van de manier waarop soms getuigenverhoren
verlopen die één op één van toepassing is op enkele getuigenverhoren in deze zaak: ”I have described already the ways in which a witness might feign ignorance or lack of understanding in order to make his accounts more plausible, more incriminating, and less likely to contradict the accounts of other witnesses or that same witness’s previous account. Long, drawn-out exchanges in which the witness fails to answer the questions directly can similarly buy the witness time to consider which answers he wishes to provide and can even frustrate the interrogating counsel to such a degree that the counsel just abandons the line of questioning entirely. Finally, the potential of perjury to explain the inconsistencies just described is even more straightforward. Successive witness accounts may vary because the witness has forgotten the perjured details he earlier provided to investigators.”470 1.412. Zulke aspecten van het verhoor dienen dan ook zeker worden meegewogen in de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring. Het gaat dan ook niet aan het ‘eindeloos’ doorvragen door de rechter-commissaris of de verdediging te bekritiseren. Een voorbeeld is het verhoor van Jacqueline. Uit de vele vragen over haar werkzaamheden op de markt en haar zwangerschap kwam juist naar voren dat ze niet de bijeenkomsten kon hebben gezien op het perceel van Yvonne Basebya omdat ze net bevallen was van een kind en dus niet iedere dag op de markt kwam.471
Totstandkoming getuigenis 1.413. De officier van justitie is in het requisitoir opvallend scherp richting de rechtercommissaris. Opvallend omdat tijdens eerdere zittingen nooit is aangegeven dat er kennelijk vragen zijn over de onpartijdigheid van de rechter-commissaris.472 Opvallend ook, omdat deze kritiek over de gang van zaken tijdens de verhoren niet eerder als zodanig is besproken. 470
Nancy Combs, p. 130 RC p. 1749-1750 472 Requisitoir p. 177 471
1.414. De kritiek is bovendien ongegrond. Eenieder die de processen-verbaal van bevindingen en verhoor leest heeft kunnen zien dat er al tijdens de verhoren uitvoerig is gediscussieerd over de gang van zaken en de vraagstelling. Over en weer is ten aanzien van een groot aantal vragen verzocht deze te beletten. De rechter-commissaris heeft telkens duidelijk aangegeven waarom vragen niet belet werden en hoe sommige vragen geherformuleerd moesten worden. Ook de verdediging was het lang niet altijd eens met die beslissing, en vond met grote regelmaat vragen van de officier van justitie niet relevant.473 Maar het is de rechter-commissaris die over het verloop van het getuigenverhoor gaat en hij heeft zijn beslissingen steeds duidelijk onderbouwd. Aan de hand van de processen-verbaal van bevindingen kan dan ook genoegzaam een conclusie over de toestand van de getuigen worden getrokken, zonder daarbij de antwoorden van de getuigen te hoeven herinterpreteren. Dat zou ook onjuist zijn, nu daarmee een cirkelredenering zou ontstaan. 1.415. Meer specifiek ten aanzien van de getuige Eugène geldt dat de rechter-commissaris nadrukkelijk
onderzoek
heeft
gedaan
naar
de
reden
van
de
plotselinge
vergeetachtigheid, waarbij door de verdediging nog is gevraagd of de getuige wel goed geslapen had. Wij zullen in hoofdstuk 5 nog uitvoerig bespreken waarom deze getuigenverklaring bij de rechter-commissaris te verkiezen is boven de verklaring bij de nationale recherche. 1.416. Het is bovendien begrijpelijk en terecht dat de rechter-commissaris in zijn beslissing door te gaan met het verhoor overwoog dat de getuige belastend had verklaard. Het betreffen hier ernstige beschuldigingen, wat bij de afweging tussen de belangen van de getuige, de verdachte en de waarheidsvinding moet worden meegewogen. Daarbij moet eveneens worden meegewogen hoe relevant een getuigenverklaring is. Dat is de standaardwijze waarop beslissingen ten aanzien van getuigenverhoren worden genomen; waarom er in deze zaak reden zou zijn de onpartijdigheid van de rechtercommissaris in twijfel te trekken vermogen wij niet in te zien.
1.417. Er kan ook niet in zijn algemeenheid worden aangenomen dat verklaringen onbetrouwbaarder zijn aan het einde van het verhoor. Een getuige kan gedurende het 473
RC Sendugu p. 2557: ‘Waarom ging u naar die markt? Waren er geen markten dichter bij huis? Weet u nog waar uw auto stond geparkeerd?
verhoor tot een ander inzicht komen of na confrontatie met inconsistenties moeten erkennen dat er zaken onjuist zijn verklaard. In deze zaak zou dat bovendien bij een groot aantal getuigenverklaringen betekenen dat de feiten ten aanzien van na 6 april 1994 altijd in nevelen gehuld blijven, nu dat onderwerp steeds als laatste werd behandeld. 1.418. Tot slot nog een opmerking over de punten waar niet is doorgevraagd. Uiteraard is daarbij voorzichtigheid geboden. Tegelijkertijd is het niet terecht de verdediging voortdurend tegen te werpen niet te hebben doorgevraagd op onderwerpen; ook wij hebben getracht de verhoren binnen de afgesproken tijd af te ronden, en hebben daarbij soms keuzes moeten maken op welke onderwerpen wel en niet werd doorgevraagd.
Consistentie van opeenvolgende verklaringen 1.419. De consistentie van opeenvolgende verklaringen is ook een element om mee te wegen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen; het zal er per getuige aan liggen hoe doorslaggevend dit element moet worden geacht. Inconsistenties kunnen reden zijn te twijfelen aan de verklaring. Daarbij speelt in ieder geval het probleem vast te stellen welke verklaring dan juist zou zijn; de eerdere verklaring of de latere verklaring. Het is immers afhankelijk van de hoeveelheid inconsistenties en het onderwerp waarover inconsistent wordt verklaard of de inconsistentie een symptoom van een onbetrouwbare verklaring is, of slechts een vergissing of een gevolg van de vraagstelling. 1.420. Tegelijkertijd hoeven consistente verklaringen niet te wijzen op betrouwbare verklaringen. Verklaringen die zijn verzonnen kunnen toch consistent worden herhaald, zeker wanneer zij inmiddels onderdeel van een groepswaarheid zijn geworden. 1.421. Tot slot, verklaringen van getuigen die geen eerdere verklaring hebben afgelegd zijn inderdaad niet per definitie betrouwbaarder. Maar het verwijt dat de verdediging bewust zou hebben getracht eerdere verklaringen achter te houden opdat de getuigen niet op inconsistenties zouden worden betrapt is onjuist.474 De verdediging had de getuigen slechts kort gesproken, zonder tolk en niet in het Kinyarwanda, veelal in een oriënterend gesprek waarin geen formele verklaring is afgelegd. Had zij dat wel gedaan, dan waren 474
Requisitoir p. 179-180
de poppen zeker aan het dansen geweest; een raadsman die verklaringen van getuigen opneemt zonder officier van justitie erbij! 1.422. Wat de raadsman vervolgens over die verklaringen heeft verteld aan de rechtbank was uiteraard zijn eigen interpretatie van een niet-geregistreerd gesprek. Een dergelijke mededeling kan niet als verklaring van de getuige worden beschouwd. Een basis voor meineed kan het al helemaal niet vormen. Toen duidelijk werd dat er bovendien meer informatie verloren was gegaan of verkeerd was begrepen dan gedacht, is de raadsman opgehouden dergelijke mededelingen te doen.
Overeenstemming met verklaringen andere getuigen 1.423. De overeenstemming met verklaringen van andere getuigen is in deze zaak de kernkwestie. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of getuigen hetzelfde hebben verklaard, maar ook om de vraag waar getuigen wel en niet over hebben verklaard.
1.424. Natuurlijk kan een getuige soms iets niet verklaren, simpelweg omdat er niet naar gevraagd is. Maar wanneer vragen duidelijk geformuleerd zijn, en bij een andere getuige een specifiek antwoord opleveren, dan is het ontbreken van datzelfde antwoord op dezelfde vraag wel degelijk indicatief voor de betrouwbaarheid van verklaringen. 1.425. De officier van justitie roept op tot realisme, en dat onderschrijven wij van harte. Maar realisme is niet net zolang puzzelen totdat alle belastende stukjes op hun plaats vallen; realisme is ook erkennen dat er tegenstrijdigheden in verklaringen zitten, juist op de punten waar getuigen wel en niet over verklaren. Als er twee getuigen zijn die beiden nadrukkelijk Yvonne Basebya aan bijeenkomsten koppelen en daarbij ook ongevraagd aangeven wat zij van anderen hebben gehoord, dan kan je niet met een optelsom oplossen dat de ene getuige verklaart bijeenkomsten op haar perceel te hebben gezien, en de andere getuige verklaart dat nooit te hebben gezien. Dan moet er dus geconcludeerd worden dat er ergens een tegenstrijdigheid zit.
De toetsing van objectieve, elders verkregen gegevens en plausibiliteit verklaringen
1.426.
Wij komen daarmee weer even terug bij de toetsbaarheid en plausibiliteit van
getuigenverklaringen. Wij hebben al aangegeven dat de rechtbank een oordeel over de plausibiliteit van verklaringen zal moeten geven, en dat dit ook mogelijk is, ondanks de ons volkomen vreemde context waarin de feiten zich afspeelden.
1.427. Ook in de jurisprudentie van het ICTR is het nodige terug te vinden over de betrouwbaarheid
van
getuigenverklaringen.
Specifieke
aspecten
van
getuigenverklaringen, die ook in deze zaak aan de orde zijn, zijn in die jurisprudentie reeds beoordeeld op hun plausibiliteit. 1.428. Zo is geoordeeld dat een getuigenverklaring niet betrouwbaar was wanneer de getuige van een bijeenkomst in het stadion van Ruhengeri dat vol mensen was, slechts twee personen herkende, namelijk de twee verdachten.475 1.429. Ook het foutief dateren van een gebeurtenis wordt door het ICTR met argwaan beschouwd: “The Chamber is mindful of the stress that the witness must have been under in 1994, and the time that has elapsed since then, but has difficulty explaining his inability to remember the month the meeting took place in spite of the fact that he dated it with Katumba’s death.”476
1.430. In de zaak Kamuhanda verklaarde een Tutsi-getuige over een bijeenkomst van de MRND, over het uitdelen van wapens in het zicht van Tutsi-jongens en over de exacte opdracht die aan Interahamwe werd gegeven. Het ICTR oordeelde dat de veronderstelling “that he might stand around listening to orders for the massacre of Tutsi’s whilst weapons were being distributed, seems improbable.”477 1.431. Tot slot werd meer in zijn algemeenheid geoordeeld over getuigen die zich verstopten en toch in staat waren een grote hoeveelheid bewijs te verzamelen: “The Chamber takes this opportunity to note that Witness O, while in hiding or otherwise concealed, surreptitiously was able to observe or overhear a significant number of key events implicating the Accused […]. This is also true for Prosecution Witness AB. The Chamber is naturally heedful of witnesses 475
Karemera 5 december 2003, 54, in Nancy Combs, p. 151 Bikindi § 417 477 Nancy Combs, p. 152 476
who, while purportedly in hiding and in fear of their lives, nonetheless are able to move around from one crime scene to the next, gathering intelligence along the way.”478 1.432. Dergelijke ‘super-getuigen’ komen ook in onze zaak voor. Grote terughoudendheid moet worden betracht bij dit soort getuigen. Duidelijke voorbeelden in onze strafzaak zijn Jacqueline en Fatumah. Zij waren steeds op de juiste plaats en op het juiste moment om de daders van een aanval te zien, de verschillende bijeenkomsten te observeren en zelfs de dodenlijsten te bekijken waarop hun eigen namen voorkwamen.
1.433. Of zij wellicht super-getuigen zijn geworden omdat zij zelf gacaca-rechter zijn geweest en dag in dag uit een groepswaarheid over Yvonne Basebya en haar mededaders hebben aangehoord of juist gacaca-rechter zijn geworden doordat zij zich voordien presenteerden als super-getuigen is onduidelijk. Wel stuiten wij hier op nog een additioneel probleem met betrekking tot de betrouwbaarheid van de belastende getuigenverklaringen in deze strafzaak en dat is een kwestie waarover HRW in haar rapport niets meldt. Dat betreft de omstandigheid dat drie belangrijke belastende getuigen zelf gacaca-rechter zijn geweest. In die hoedanigheid hebben zij getuigen en verdachten gehoord en mogelijk een eigen waarheid geschapen die zij vervolgens weer met andere getuigen in hun sociale contacten hebben gedeeld. De vraag is of zij überhaupt nog in staat zijn te verklaren over datgene wat zij in 1994 en daarvoor zelf hebben gezien en gehoord? Wij komen hierop nader terug als we naast Fatuma en Jacqueline ook Jeanne bespreken.
De belastende getuigen 1.434. Met deze algemene overwegingen in het achterhoofd, gaan wij terug naar de groep belastende getuigen. 1.435. Er bestaat bij de verdediging weinig twijfel dat een kleine groep personen uit Gikondo stelselmatig leugenachtige verklaringen heeft afgelegd over mensen die in april 1994 uit Gikondo zijn gevlucht en na de oorlog niet meer zijn teruggekeerd. Yvonne Basebya is één van die slachtoffers.
478
Nancy Combs, p. 153
1.436. Zoals gezegd is het over de motieven van deze personen lastig algemene uitspraken te doen. De motieven zijn niet altijd duidelijk en lijken per persoon te verschillen. Soms zijn onjuiste verklaringen afgelegd vanwege financiële motieven, soms – om in de woorden van getuige Jean Pierre te spreken - ‘uit wraak, soms uit boosheid, omdat zij hun familie hadden verloren’.479 Soms is het uit ideologische of etnische overwegingen dat men liegt. Soms is het onjuist verklaren niet met kwaad opzet gedaan, simpelweg omdat men dingen van anderen heeft gehoord en daadwerkelijk is gaan geloven dat één en ander zo is gegaan. Soms is het omdat de baas of het naaste familielid dit nu eenmaal heeft verklaard en men aan hem of haar loyaal wil zijn. En soms is het wellicht om te verhullen dat men zelf betrokken is geweest bij misdrijven en de schuld in iemand anders schoenen wil schuiven.
1.437. We zullen dan ook nooit in staat zijn precies te achterhalen wat de verschillende motieven zijn van alle personen in deze groep. De groep die zo belastend heeft verklaard over mensen als Yvonne Basebya, Martin en anderen uit de wijk Gikondo. Maar de conclusie dat de kern van de groep belastende getuigen zich op flagrante wijze heeft schuldig gemaakt aan foul play is onafwendbaar. 1.438. Want evenals sommige Rwandese media en lokale autoriteiten in Kigali getuigen als Zephanie, Fatumah, Jacqueline, Lambert, Eugénie, Ancilla en anderen bestempelen als ‘oplichters’480, zien ook wij het bedrog van deze mensen scherp voor ogen. Net zoals voor de Rwandese autoriteiten en media de doortraptheid van sommigen evident lijkt, is dat ook voor de verdediging inmiddels in volle omvang duidelijk geworden. 1.439. Dat wil niet zeggen dat wij denken dat er sprake is van één groot complot beraamd op enig moment ergens in een achterkamer. Een samenzwering waarbinnen vanaf het allereerste begin voor de participanten duidelijk was wat zij beoogden, wie zij wilden benadelen en op welke manier zij hun verklaringen op elkaar zouden afstemmen. De officier van justitie hanteert met een zekere graagte het begrip ‘complot’ of ‘complottheorie’ als zij pogingen doet de terechte kritiek die er op de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen is te leveren te pareren. Het liefst ook met een schampere ondertoon, zoals vorige week de persofficier van justitie op televisie deed.
479 480
RC p. 206 Bijlage 20 RC documenten
1.440. Wij herhalen dan ook opnieuw en uitdrukkelijk hetgeen wij tijdens de 10e pro formazitting op 18 juni 2012 hebben gezegd. Namelijk dat de verdediging niet aan complottheorieën doet, niet bestaat uit complotdenkers, maar slechts de vele ongerijmdheden in de verklaringen beschrijft die de groep belastende getuigen heeft afgelegd en slechts uiteenzet de wijze waarop deze personen aan elkaar zijn gelieerd en met elkaar optrekt. Daaraan verbindt zij inderdaad de gevolgtrekking dat het aannemelijk is dat een aantal prominente personen binnen die groep op enig moment met elkaar afspraken heeft gemaakt. Afspraken met als doel het onroerend goed van de gevluchte families af te nemen of anderszins financieel voordeel te behalen uit hun vlucht uit Gikondo. Dat daarbij bij bepaalde personen binnen die groep tevens extremistische anti-Hutu sentimenten een rol spelen is eveneens aannemelijk. Sentimenten die hiervoor zijn beschreven toen wij stilstonden bij organisaties als Ibuka.
1.441. Op eerder genoemde pro forma zitting heeft de verdediging de eerste contouren geprobeerd te schetsten van deze groep. Dat beeld was toen nog schetsmatig en stond bij wijze van spreken in de grondverf. Er waren contouren zichtbaar, maar ook niet meer dan dat. Die contouren zijn in de zes maanden daarna substantieel scherper geworden en duidelijk meer ingekleurd door de resultaten van de getuigenverhoren die in augustus 2012 in Kigali en recentelijk hebben plaatsgevonden, door het ter beschikking komen van het vonnis van de rechtbank in Kigali van 8 augustus 2003 en door de gesprekken met Augustin in Nairobi. 1.442. Hoewel het beeld nog steeds niet compleet is, is er niettemin voldoende boven tafel gekomen om een onthutsend beeld te kunnen schetsen van een groepje profiteurs en hun werkwijze. Profiteurs van de tragische gebeurtenissen in Rwanda in 1994. Profiteurs zelfs van hun eigen noodlot. Mensen die gewone Rwandezen het schaamrood op de kaken brengt, zoals een hoge vertegenwoordiger van het Rwandese openbaar ministerie de verdediging in een persoonlijk gesprek in Kigali in een Kinyarwanda equivalent van het spreekwoord vertelde. Iemand die ons overigens aanmoedigde vooral aangifte te doen tegen deze personen, zodat de Rwandese autoriteiten een strafrechtelijk onderzoek zouden kunnen starten. Zelfstandig kan men dat kennelijk niet, dit tot zijn grote spijt. 1.443. Ook iemand als Jean Bosco, de lokale bestuurder in Kigarama die zich samen met gacaca-rechter Martin met hand en tand verzet heeft tegen de praktijken van deze club,
schaamt zich. Kaboyi vertelde mij deze zomer in Kigali dat hijzelf als Tutsi veel familieleden had verloren en niet kon verkroppen dat mensen financieel wilde profiteren van de verschrikkingen van de genocide. Dat was, zo zei hij mij, de reden waarom hij zo lang geprobeerd heeft de executoriale verkoop van het perceel van de familie Bucyana tegen te houden. Hij vond het stuitend dat een clubje mensen geld zou krijgen uit de opbrengst van de veiling van de panden van de familie Bucyana. Bucyana was op 6 april 1994 al zes weken dood en kon niet betrokken zijn geweest bij plunderingen. En natuurlijk ook niet bij de plunderingen op 22 februari, de dag van zijn eigen dood. 1.444. Maar ook de Rwandese journalist Assumani Niyonambaza, die in het blad Rugari de duistere praktijken van ‘Zephanie, Kayitesa Fatuma en hun vrienden’481 beschrijft schaamt zich. Zijn afkeer van deze mensen stak hij tegenover mij niet onder stoelen of banken. In de herinnering uit dit gesprek blijft vooral zijn daverende lach toen ik trachtte uit te leggen dat het voor iemand uit Europa moeilijk, zo niet onmogelijk te bevatten is dat mensen tot dit soort praktijken in staat zijn. Hij vertelde mij dat dit in Rwanda een groot en structureel probleem is waartegen het moeilijk optreden is. Zijn verhalen zijn een poging daarover toch enig licht te doen schijnen. Daarom een veelzeggend citaat uit één van zijn publicaties: “Op 4 juli 2011 heeft het Rwandese volk op de zeventiende keer de bevrijding van zijn land gevierd. Het land werd uit de handen gerukt van diegenen die droomden dat Rwanda een erfenis van hun voorouders waren….. mensen die het land hebben bevrijd, zijn mensen die samen moeten werken, die altijd goede en praktische plannen hebben, mensen met trots en liefde. Zij hebben samen met goedwillende Rwandezen het land weer opgebouwd, zij blijven het land vernieuwen. Het is een lange weg en de reis gaat maar door. Het is dus het belangrijkst dat de medereizigers van de bevrijders op de reis meegaan en de BOOSDOENERS moeten de weg verlaten en aan de zijkant van de weg gaan staan. Hier hebben wij het over die mensen die zich 17 jaar lang niet van hun vuil hebben ontdaan, die zich nog niet hebben gewassen, ondanks dat zij geen tekort aan zeep en water hebben gehad. Dat zijn de extremisten die nog steeds van spullen van andere Rwandezen leven, levend of dood.!!482 1.445. Het woord boosdoeners staat in de Nederlandse vertaling met hoofdletters geschreven. In de oorspronkelijke Kinyarwanda-tekst staat dit woord ook met hoofdletters geschreven. De journalist hanteert in zijn artikel het woord Kidobya. Het zijn deze
481 482
Bijlage 18 RC documenten Bijlage 18 RC documenten
Kidobya, deze boosdoeners, die volgens hem ‘de naam van de RPF misbruiken’, die ‘chaos veroorzaken’ en zich bezondigen aan ‘bangmakerijen’.483
1.446. De harde woorden van de journalist over het leven van andermans eigendommen vormen een echo van een observatie die Prunier al in 1995 deed: “… one general trait of post-genocide Rwanda is the constant tension around property and land control. To make matters worse, an estimated 150,000 houses have been destroyed in April-June 1994, mostly belonging to Tutsi. So the choice for Tutsi survivors or returnees is between either stealing or squatting Hutu properties or remaining landless and houseless while Hutu (at times associated with the genocide) repossess their properties.”484 1.447. Door onze gesprekken met Kaboyi, Niyonambaza en leden van het Rwandese parket alsmede vanwege de hiervoor beschreven resultaten van de getuigenverhoren en de daaruit verkregen documenten zijn, zoals gezegd, die contouren van de groep en haar praktijken scherp geworden. Scherp en helder. Het is met hun bevindingen en observaties in het achterhoofd, en afgezet tegen de observaties van deskundigen en mensenrechtenorganisaties, dat wij zullen trachten aannemelijk te maken hoe de groep personen die Yvonne Basebya op een zo kwalijke wijze heeft belast heeft gehandeld. 1.448. Wij zullen ons beperken tot een beschrijving van de kern van de groep. Immers uit de combinatie van de op basis van het grote aantal ontlastende getuigen getrokken conclusies en de aannemelijkheid van het door die kern gepleegde bedrog vloeit automatisch voort dat de verklaringen van personen die om de kern heen cirkelen eveneens onbetrouwbaar zijn. Daarnaast zullen wij in de hoofdstukken hierna de inconsistenties in de verklaringen van diegenen die om de kern cirkelen natuurlijk wel gewoon bespreken. 1.449. De kern van de groep bestaat uit acht personen. Daaromheen cirkelt, zoals gezegd, dat groepje figuren die aan deze kern is verbonden door familiebanden, vriendschapsbanden of werknemersbanden. Deze acht personen zijn Eugénie, Wesley, zijn vrouw Jeanne, haar nicht Jacqueline en hun naaste buren en vrienden Lambert, Fatumah, Zephanie en Ancilla.
483 484
Bijlage 18 RC documenten Prunier p. 364
1.450. De personen die er omheen cirkelen zijn vrienden als Ignace, Alfred en Venuste en vriendinnen als Alice en Makeba. In deze zelfde laag zitten ook andere familieleden van de kerngroep zoals Perusi, de twee zussen van Eugénie, Jacqueline en Saverine en de aan Wesley gelieerde Eugène, Alex en Issa. 1.451. Van deze achttien personen is inmiddels vastgesteld dat zij elkaar zeer goed kennen en veelal familie of goede vrienden van elkaar zijn. De meesten hebben elkaar over de gebeurtenissen in 1994 horen spreken in de gacaca. Als getuigen of in hun hoedanigheid van gacaca-rechter. Zij trekken gezamenlijk met elkaar op, treffen elkaar sociaal in de bar van Wesley en hebben gezamenlijk die hiervoor besproken groepswaarheid tot stand gebracht. Buiten deze groep is Pascal de enige vreemde eend in de bijt. Hij verdient dan ook een aparte bespreking. 1.452. Wij hebben een tekening gemaakt van deze groep met de bedoeling de onderlinge banden inzichtelijk te maken. De kerngroep is donkerrood en de personen die er omheen cirkelen zijn lichtrood. Voor het contrast hebben wij de groep ontlastende getuigen ook geschetst en daarvoor de kleur groen gebruikt. De roze omcirkeling betekent dat het gaat om (gedetineerde) insider-getuigen.
Eugénie en Wesley 1.453. Eugénie en Wesley zijn zonder twijfel de bron van de beschuldigingen aan het adres van Yvonne Basebya. Bij hen is zogezegd de ellende begonnen. In zekere zin is het dan ook symbolisch dat het op de valreep gelukt is beiden nog tijdens de inhoudelijke behandeling (opnieuw) als getuigen te horen.
1.454. Wat weten we van deze twee personen en wat is hun relatie tot elkaar en de andere leden uit de groep? Wij beginnen met Eugénie. 1.455. Zij werkte voor het begin van de oorlog als journalist. Volgens haar verklaring bij de rechter-commissaris was zij na de invasie van de FPR vrijwel direct genoodzaakt haar werk als journalist op te geven485. Dat zou er op kunnen duiden dat zij reeds in 1990 een politieke voorkeur voor de FPR had. Volgens Zephanie zou de woning van Eugénie en
485
RC p. 551
haar man Theodore in oktober 1990 onderwerp zijn geweest van een doorzoeking.486 Eugénie betwistte dat overigens ter zitting. Wie er gelijk heeft laten we in het midden. Maar als Zephanie gelijk heeft, zou het reden kunnen zijn te veronderstellen dat de toenmalige Rwandese autoriteiten mogelijk gronden hadden te vermoeden dat Eugénie en haar man al in een vroeg stadium gelieerd moesten worden aan de FPR. 1.456. Eugénie lijkt een afkeer te hebben van niet alleen mensen uit het Noorden van Rwanda487 maar bijvoorbeeld ook van hun bondgenoten, de Fransen, die Habyarimana steunden en die haar bij wegversperringen vernederd zouden hebben 488. Zij wordt door Pascal beschuldigd van het uitschelden van haar huishouder voor ‘Hutu-hond’489. Haar historisch inaccurate beschrijving van de periode 1990-1994 lijkt dan ook vooral te zijn ingegeven door die afkeer. De onwaarschijnlijkheid van haar verklaringen bij de rechter-commissaris en nationale recherche (waarover hierna meer) maken dan ook dat grote behoedzaamheid moet worden betracht met de waardering van haar beschuldigingen aan het adres van Yvonne Basebya. Zeker of misschien wel juist omdat die al zijn geuit op of kort na 22 februari 1994 toen zij het slachtoffer werd van een aanval op haar woning. 1.457. Want wat ligt er meer voor de hand om na de gewelddadigheden in Gikondo van 22 februari 1994 en de dagen erna direct met een beschuldigende vinger te wijzen naar Yvonne die afkomstig is uit dat vermaledijde Noorden? Hoe onwaarschijnlijk het ook moge zijn dat moordenaars als Venuste en Fupi zich die dag vergist zouden hebben en eigenlijk op zoek waren naar Eugénie, kennelijk vond zij al in de weken vóór 6 april 1994 dat er redenen waren het gerucht te verspreiden dat deze moordenaars op zoek waren geweest naar haar en dat Yvonne daartoe opdracht zou hebben gegeven. 1.458. Ook ter zitting heeft Eugénie zich een getuige getoond voor wie de nuance ver te zoeken is. Bucyana bijvoorbeeld is volgens haar iedere dag in zijn woning politiek actief geweest. Ze heeft dagelijks bijeenkomsten gezien van milities bij hem thuis wat natuurlijk onwaarschijnlijk is. En het is voor haar niet genoeg alleen Yvonne Basebya te
486
RC p. p. 2811 Zie bijvoorbeeld haar brief van 11 augustus 1999 waarin ze zegt dat ze al sinds 1987 door de buren werd bedreigd vanwege haar etniciteit. Aanvulling G106, p.86 488 NR p. 9 489 RC p. 2337 487
beschuldigen, ook de dochters van Yvonne zijn medeplichtigen die ze gemakshalve medeverantwoordelijk houdt voor de gebeurtenissen op 22 februari 1994. 1.459. Opmerkelijk in dit verband zijn bijvoorbeeld haar uitspraken over de contacten tussen Damascène en de dochters van Yvonne Basebya. Wij stonden hierbij al eerder stil. Jeanne en Claire zouden omgang met hem willen omdat hij zo’n mooie jongen was en hun moeder zou hen dat hebben verboden. Ten eerste was Jeanne in die maanden verloofd met Innocent en had Claire al lange tijd een vriend, Alain geheten. Ten tweede kent Damascène Yvonne niet. Het is misschien niet een belangrijk voorbeeld, maar het is tegelijkertijd zo tekenend en illustratief voor haar afkeer. 1.460. Er is nog een aspect dat de activistische wijze waarop Eugénie haar traumatische ervaringen heeft verwerkt illustreert. In de verklaringen over 22 februari 1994 en daarna schetst Eugénie een beeld van zichzelf als vijand nummer 1 in de ogen van de Interahamwe. Ze zou hoog op de lijsten hebben gestaan, de aanval zou uitsluitend op haar zijn gericht, ze moest zich verbergen op een plek waar niemand haar zou vinden, namelijk onder het bed waar Hilaria was opgebaard. Na de aanval op haar huis zou zij nog twee maal oog in oog hebben gestaan met Interahamwe die haar vertelden haar te zullen doden. Ze had geen keus de wijk te ontvluchten; terwijl zij verstopt zat was bleek bovendien uit de lijsten die haar man had gezien en de radio-omroep dat zij specifiek groot gevaar liep. 1.461. We stellen voorop: dat Eugénie door de aanval op het huis van haar en Theodore doodsbang was geworden en gevlucht is, is meer dan begrijpelijk. Maar dat haar rol zodanig belangrijk was als zij zelf kennelijk is gaan geloven, wordt niet ondersteund door het dossier. 1.462. Wij komen in hoofdstuk vijf nog uitgebreid te spreken over de aanvallen op Hilaria en Eugénie en het feit dat van een vergissing in het geval van de aanval op Hilaria vermoedelijk geen sprake was. Wat betreft de gebeurtenissen na de aanval is bovendien de verklaring van Lambert bij de nationale recherche belangrijk. Hij stelt stellig dat Eugenie nooit verstopt heeft gezeten onder bed van zijn vrouw en dat hij zeker weet dat er geen interahamwe in huis zijn gekomen.490 Eugénie is ook niet voortdurend bij hem gebleven, maar tussentijds verschillende keren naar huis gegaan. Vijf dagen na deze 490
NR G89 p. 37
verklaring komt de nationale recherche speciaal bij Lambert terug om vast te stellen of de verklaring van Eugénie niet toch misschien klopt. Het mag niet verbazen dat zijn verklaring dan iets minder stellig is, maar nog steeds houdt hij eraan vast dat Eugénie zich niet onder het bed heeft verstopt en er geen Interahamwe zijn langs geweest.491 1.463. Het is ook niet goed te begrijpen waarom de leden van de milities die haar na de aanval zagen nogmaals zouden zeggen haar te doden, zonder op dat moment iets te doen. Waarom zou zij vervolgens, zoals zij ter zitting vertelde, zelf naar het huis gaan van iemand die zij kennelijk als Interahamwe vreesde? Bovendien geeft Eugénie geen enkele verklaring waarom juist zij zo gehaat zou zijn; ze weet het zelf ook niet. 1.464. Het is mogelijk dat Eugénie de dramatische gebeurtenissen slechts voor zichzelf kon uitleggen door haar eigen positie als vijand van de Interahamwe te vergroten. Om voor zichzelf te verklaren hoe het kon dat zij overleefde, en haar man en zoveel anderen niet. Een vorm van traumaverwerking, die past bij het eerder geschetste beeld van activistische getuigen. 1.465. Mede gelet op haar activiteiten bij het dubieuze Ibuka, is er voldoende reden te zeggen dat zij inderdaad ‘een extremist’ is zoals de Rwandese journalist dat doet.492 1.466. Eugénie had goede banden met een andere ´extremist´ Jeanne, de vrouw van Wesley die een goede vriendin van haar was.493 Het is Angelique die Jeanne in haar verklaring bij de rechter-commissaris een ‘extremist’ heeft genoemd.494 Op de vraag wat zij daarmee precies bedoelt verwijst Angelique naar haar manier van praten over Hutu’s. 495 Ook de dochter van Yvonne, Jeanne spreekt over de opmerkelijke commentaren van haar naamgenote over Hutu’s.496 1.467. We zijn minder te weten gekomen over Jeanne dan over Eugenie. We weten dat ze als gacaca-rechter veel verhalen over wat er in Gikondo gebeurd zou zijn gehoord heeft. Hoe dat haar wetenschap en zienswijze beïnvloed heeft, weten we niet. Dat Angelique en Jeanne B. een punt hebben als zij zeggen dat zij een extremist is, zou kunnen blijken
491
NR G89 p. 51 Bijlage 18 RC documenten 493 RC p. 1466 494 RC p. 685 495 RC p. 685 496 RC p. 1467 492
aan het antwoord dat Jeanne geeft aan het einde van haar laatste verhoor bij de Zwitserse politie. Ze verklaart dat de MRND en CDR samen verantwoordelijk zijn voor de genocide. ‘Naar mijn mening zijn Basebya en zijn vrouw dus verantwoordelijk voor hetgeen er is gebeurd.’497 1.468. Jeanne en Eugénie lijken dus uit hetzelfde Ibuka-hout gesneden. Angelique vertelt nog in dit verband dat Wesley normaal gesproken een rustige, gematigde man was maar dat hij beïnvloed is door zijn vrouw Jeanne. ‘Soms praat hij wat zijn vrouw zei’.498 Wat zij hiermee zou kunnen bedoelen is hetgeen wij hiervoor al hebben gememoreerd over Wesley. In zijn laatste verklaring tegen de rc echoot hij het typerende Ibukajargon: “Wat ik bedoel is dat er Hutu’s zijn die geen andere Hutu’s willen verraden, dus als u ze vraagt om te verklaren dan zeggen ze dat ze niets gezien hebben. Er zijn maar heel weinig Hutu’s die verklaren over andere Hutu’s. Eigenlijk geen één.”499 1.469. Na afloop van de oorlog geeft Eugénie aan Wesley de opdracht haar te helpen bij het repareren van haar huis dat ze in juli 1994 ‘als een bosje had aangetroffen’ en waar ‘buren alle vuilnis van hun huizen gooiden’.500 Zij trof dus na haar terugkomst een situatie aan zoals is beschreven door Prunier. Een situatie die veel Tutsi’s volgens hem ertoe bracht huizen ‘te stelen’ of te ‘kraken’. Hetgeen inderdaad geschiedde met het pand waar zij voor de genocide haar kapsalon had en dat zij van Augustin en zijn vrouw Anastasie huurde. 1.470. Eugénie heeft samen met Wesley op dezelfde dag in maart 1995 tegenover de gendarmerie Augustin Kayitana beschuldigd één van de moordenaars van haar man Theodore te zijn. Beiden beschuldigen in die verklaring tevens Yvonne Basebya van betrokkenheid bij de dood van Theodore. Dat Eugénie toen ook al uit was op de bezittingen van de familie Basebya en Bucyana bespreken wij hierna. Eerst de kwestie Kayitana. 1.471. Eugénie baseert zich in haar verklaring bij de gendarmerie op datgene wat Wesley haar verteld heeft. Hun afgelegde verklaringen zijn geparafraseerd en samengevat terug 497
G 83, p. 55 RC p. 685 499 RC p. 3501 500 Aanvulling G106, p.86 498
te lezen in het vonnis van de Rechtbank Kigali en zijn zonder twijfel de basis voor de arrestatie en ruim zeven jaar durende detentie van Augustin. Ook de verklaringen van de hierna te bespreken Lambert en Jacqueline zijn in het vonnis terug te lezen. Nader onderzoek zal ongetwijfeld aan het licht brengen dat ook hun verklaringen op of omstreeks dezelfde dag bij de gendarmerie zijn afgelegd. 1.472. Zowel Eugénie als Wesley verklaren dat zij zich niet kunnen herinneren ooit een verklaring als getuige tegenover de Rwandese autoriteiten over Kayitana te hebben afgelegd. Dat kan niet kloppen en kan niet anders worden gekwalificeerd als kennelijk leugenachtig. Wat willen zij verbergen? Willen zij verhinderen dat wij in Nederland iets te weten komen over hetgeen zij Kayitana hebben aangedaan? 1.473. Beiden weten ook niets van pogingen van de Rwandese autoriteiten hen als getuigen hun verklaringen ter zitting onder ede te laten bevestigen. Beiden zeggen verder niets te weten van de rechtszaak tegen de man die zij zo expliciet beschuldigd hebben. Beiden zeggen ook niet te weten dat en waarom Kayitana is vrijgesproken. Beiden zeggen niets gehoord te hebben van het verweer van Kayitana tegenover de rechtbank dat Eugénie het huis met de kapsalon van hem en zijn vrouw Anastasie heeft afgepakt en dat in dat huis huurders uit Burundi zaten die aan Eugénie huur betaalden. Waarom weten zij dat niet en waarom weet de Rwandese officier van justitie dit bijvoorbeeld wel?501 1.474. Beiden zeggen ook niet te weten wat er precies met de huizen van Kayitana na de oorlog is gebeurd. Eugénie heeft zelfs geen idee wat er met de inventaris van de kapsalon en de inboedel van het huis dat zij van Kayitana en zijn vrouw huurde is gebeurd. Ze verklaarde ter zitting dat ze na 1994 nooit meer ‘een voet binnen de kapsalon’ heeft gezet. Ze zegt verder dat ze er ook niet op uit is geweest te achterhalen wat er met de goederen is gebeurd. Dit terwijl zij in een brief van 17 augustus 2009 de waarde van de bedrijfsinventaris en inboedel in volle omvang claimt van Augustin Kayitana en zijn vrouw Anastasie. 1.475. Wat Anastasie Eugenie precies heeft aangedaan wordt niet duidelijk. Pascal Cyiza lijkt te suggereren dat Eugénie de kapsalon zelfs samen met Anastasie runde.502 Toch is ook zij volgens Eugénie verantwoordelijk voor de plunderingen van haar bezittingen. Een 501 502
Vonnis Kigali RC p. 2373
soort risicoaansprakelijkheid die ze ook de dochters van Yvonne Basebya voor de voeten werpt. Het enige wat Eugénie desgevraagd verklaart is dat de vrouw van Kayitana op enig moment na de oorlog met twee soldaten aan haar deur heeft gestaan. Dat zou overigens een bevestiging kunnen zijn van hetgeen Kayitana aan de verdediging heeft verteld over zijn pogingen door middel van interventie van de Rwandese autoriteiten zijn eigendom terug te krijgen. Na de oorlog waren de militairen immers van de FPR, dus hun hulp aan Anastasie zal niet geduid hebben op anti-Tutsi extremisme. 1.476. De geplunderde bedrijfsinventaris en de inboedel van het huis dat Eugénie van Kayitana en zijn vrouw huurde en nooit meer zou hebben teruggezien, vertegenwoordigde volgens haar een bedrag van maar liefst FRW 26.474.400.503 Waarom claimt zij deze schade eigenlijk terwijl zij niet eerst gekeken heeft of die inventaris en inboedel er überhaupt nog stonden? En hoe komt ze tot dat naar Rwandese begrippen astronomische bedrag? Een paar haardrogers, krulspelden en stoelen zal toch niet het equivalent zijn van een slordige € 35.000,-1.477. Tot slot dient nog vermelding de manier waarop Eugénie zich op vragen van de rechtbank tegenspreekt over het moment wanneer zij zich realiseerde dat Kayitana een extremist zou zijn geweest. Ook dat roept vragen op. Waarom zegt ze eerst dat ze vóór haar vlucht geen ‘vijandigheid’ van hem had ervaren en op nadere vragen dat zij toch al vóór 22 februari 1994 wist dat hij een CDR extremist was die met lijsten rondliep. Hoe verhoudt zich dat eigenlijk met het feit dat ze hem of zijn vrouw wel kennelijk gewoon iedere maand de huur van de kapsalon betaalde? 1.478. Het lijkt er dus veel op alsof Eugénie eerst Kayitana en zijn vrouw ernstig financieel benadeelt door hun huis af te nemen, vervolgens Kayitana met valse beschuldigingen jaren onschuldig laat opsluiten en dit jaren later in de gacaca nog een keer dunnetjes overdoet en hem daardoor dwingt Rwanda definitief te ontvluchten. 1.479. Maar haar pijlen zijn niet alleen gericht op Kayitana en zijn vrouw. Ook de al lang overleden Martin en zijn zoon Roger moeten het ontgelden. Dat Martin op 6 april 1994 niet meer leefde lijkt haar niet te deren. De uit Mpambara bekende Murakaza met zijn grote perceel aan de overkant van de familie Basebya moet het eveneens ontgelden. Hij 503
Aanvulling G106, p. 74
was immers een persoon die ‘interahamwe liet logeren die van ver kwamen’ waardoor ook hij voor de door Eugénie geleden schade moet opdraaien.504 Joost mag weten wat Murakaza te maken had met de plunderingen van haar kapsalon. 1.480. En natuurlijk moet ook Yvonne Basebya het ontgelden. En haar man Augustin die zij in eerdere verklaringen juist geen enkele betrokkenheid toedicht bij de gebeurtenissen. Letterlijk verklaarde ze ter zitting op een vraag van de rechtbank over Augustin: ‘Ik wist dat hij parlementslid van de MRND was’ maar ‘ik heb van hem geen politieke activiteiten in Gikondo gezien’.505 1.481. Waarom moet hij dan toch financieel opdraaien voor de dood van Theodore? Van Augustin heeft ze vanwege ‘plunderen’ een bedrag van tenminste FRW 1.000.000 geclaimd hetgeen ook daadwerkelijk op 24 november 2007 aan haar is toegewezen. Toegewezen door een gacaca-rechtbank onder leiding van uitgerekend
de
eerdergenoemde Martin.506 Waarom zij meent dat Augustin aan haar geld moet betalen blijft ongewis. Is het omdat hij de man is van Yvonne en net zoals de dochters daarom medeschuldig? 1.482. Ook blijft ongewis waarom zij vindt dat de gacaca-rechtbank onder leiding van Martin niet genoeg schadevergoeding heeft uitgekeerd. Diezelfde gacaca-rechter die Zephanie tot een gevangenisstraf veroordeelde en die heeft geweigerd mee te werken aan de executoriale verkoop van het perceel van Martin. Dit tot grote boosheid van een groep personen waartoe zonder twijfel ook Eugénie behoort. Dat zij betwist iets te maken hebben met deze groep personen die mede onder haar naam brieven verstuurt is weinig geloofwaardig. Zeker wanneer haar brief van 17 augustus 2009 nauwkeurig wordt gelezen. Zij gebruikt in haar brief het woord ‘verminderd’. Dat duidt erop dat zij inderdaad herziening vraag van een beslissing in een procedure die zijzelf is begonnen.507 1.483. Waarom zou Karemera trouwens op dit punt niet de waarheid zeggen als hij zegt dat haar belangen in de kwestie over de tegenwerking van de lokale autoriteiten werden vertegenwoordigd door Innocent Munyadamutsa? 504
Aanvulling G106, p. 80 Eigen aantekeningen verhoor ter zitting 506 Aanvulling G106, p. 132 507 Aanvulling G106, p. 74 505
1.484. Deze Innocent is niet zomaar iemand. Hij is familie van Damascène, de broer van haar overleden man en iemand die bij Eugénie in huis heeft gewoond en nog steeds woont. Innocent heeft bij de gendarmerie ook een verklaring afgelegd welke verklaring is gebruikt door de Rechtbank in Kigali. En ook Wesley lijkt er in zijn recente verklaring bij de rechter-commissaris rekening mee te houden dat Innocent inderdaad de belangen van Eugénie vertegenwoordigt. 508
1.485. Het beeld dat van Eugénie ontstaat is dat van iemand met op zichzelf begrijpelijke trauma’s die tegelijkertijd een ‘extremist’ en een ‘kidobya’ is. Iemand die haar tragische verlies misbruikt en slechts uit is op geld. Een ‘oplichtster’509 zoals Zephanie Karemera. Iemand die er geen traan om lijkt te laten een buurtgenoot zeven jaar onschuldig te laten vastzitten. Iemand die op dit moment in Gikondo met allerlei mensen overhoop ligt. Steeds weer over grondkwesties. 1.486. Zelfs met Wesley is haar relatie inmiddels vertroebeld. Wat er precies tussen die twee is gebeurd valt moeilijk te reconstrueren. Maar dat Eugénie kennelijk ernstig rekening houdt met de mogelijkheid dat Wesley betrokken is geweest bij de dood van haar man staat wel vast. 1.487. Deze opmerkelijke tournure van Eugénie brengt ons bij Wesley. Wat valt er naast diens hiervoor beschreven dubieuze rol met betrekking tot Augustin nog meer te zeggen. Is hij inderdaad uit schuldgevoel over zijn actieve betrokkenheid bij de dood van Theodore Eugénie te hulp geschoten bij haar huizendispuut met Augustin Kayitana? Wordt hij inderdaad’ s-nachts wakker na nachtmerries en spreekt Theodore het Shakespeareaanse equivalent tegen hem uit van ‘Et Tu, Brute'? Hebben de mensen die hem nu beschuldigen van de dood van Theodore hem al in 1995 ertoe gebracht de vlucht naar voren te kiezen en Yvonne Basebya en Augustin te beschuldigen? 1.488. Of is hij wellicht opgestookt door zijn vrouw, die andere ‘extremist’? Heeft zij hem aangezet tot het afleggen van onjuiste verklaringen om ook een financieel slaatje te slaan uit al die gevluchte families?
508 509
RC p. 3504 Bijlage 18 RC documenten
1.489. Illustratief voor dit laatste motief zouden zijn nauwe banden met Zephanie kunnen zijn. Laatstgenoemde verbleef na de oorlog twee maanden bij Wesley.510 Ook nu nog hebben zij contact met elkaar. Drie dagen voor zijn recente verhoor bij de rechtercommissaris sprak Wesley nog met Zephanie over de telefoon.511 Stanley verklaart ook dat Zephanie veelvuldig te vinden was in de bar van Wesley.512 1.490. Pascal verklaart dat het Wesley en Zephanie waren die hem en Yvonne Basebya als eersten beschuldigden. later gevolgd door Fatumah en Lambert. 513 Wesley en Zephanie steunden volgens hem als gezegd ‘de association van Gikondo die liegt over de mensen’. Ze steunen de stichting van de mensen die het hebben overleefd. 514 ‘Wesley en Zephanie hebben mij beschuldigd, onterecht en ik heb forever gekregen. Dat is niet a miracle.’515 1.491. Zephanie bevestigt die verklaring van Pascal. Hij zegt dat het Wesley was die hem verteld heeft hoe de mensen zich ‘in het quartier’ gedroegen. Vervolgens heeft hij deze dingen ‘op dit papier genoteerd’.516 Zephanie bevestigt verder dat Wesley en hij over Yvonne Basebya een verklaring in de gacaca heeft afgelegd. 517 Hijzelf zegt dat hij Yvonne niet heeft aangeklaagd want hij had geen bewijs tegen haar omdat ze niet bij hem thuis was geweest om te plunderen.518 Wel is hij getuige in haar zaak geweest.519 De andere namen van de personen die Yvonne Basebya hebben aangeklaagd en die hij desgevraagd noemt zijn overigens voorspelbaar: Ancilla, Lambert en Eugénie. 1.492. In de verklaring van Zephanie bij de rechter-commissaris is ook duidelijk de stem van Wesley te lezen. Bijvoorbeeld als hij Kayitana beschuldigt van een doorzoeking in zijn woning op 2 oktober 1990.520 Een onzinnige beschuldiging want de milities of de CDR bestonden toen nog niet. Het verhaal dat Yvonne hem al vóór de oorlog in oktober 1990 begon een Tutsi-slang noemt is evenmin van iedere logica gespeend en lijkt ook
510
RC p. 2806 RC p. 3494 512 RC p. 1539 513 RC p. 2472 en 2480 514 RC p. 2471 515 RC p. 2480 516 RC p. 2844 517 RC p. 2827 518 RC p. 2824 en 2844 519 RC p. 2827 520 RC p. 2810 511
ingegeven te zijn door de wens zijn vriend Wesley van dienst te zijn. Net als het verhaal over het afvinken van de dodenlijst rechtstreeks uit de koker van Wesley komt. 1.493. Of Zephanie op een of andere manier de financiële belangen van Wesley behartigt sinds Wesley gedwongen werd te vluchten naar Zwitserland vanwege de beschuldigingen aan zijn adres is niet duidelijk. Of Wesley via Zephanie meedeelt in de opbrengsten van de schadevergoedingsprocedures die worden uitgekeerd is ook niet duidelijk. Dat is niet boven tafel is gekomen. 1.494. Het motief van Wesley om leugenachtig te verklaren over Yvonne Basebya hebben we – anders dan bij Eugénie bij wie het een combinatie lijkt te zijn van haar extremistische opvattingen en financieel gewin – dan ook niet eenduidig kunnen vaststellen. Het is vermoedelijk een combinatie van het verlenen van vriendendiensten, het voorkomen zelf beschuldigd te worden, wat zou kunnen leiden tot schadevergoedingsprocedures tegen hemzelf, en mogelijk financieel gewin. 1.495. Wat wel duidelijk is – de verdediging heeft zelf de stukken overlegd -, is dat de beschuldigingen aan het adres van Yvonne Basebya over haar betrokkenheid bij de CDR, de aanval op 22 februari en de dood van Theodore al in een vroeg stadium van deze twee personen afkomstig waren. De aanval op Hilaria werd al in 1994 door Eugénie aan Yvonne Basebya toegerekend; de betrokkenheid bij het CDR en de dood van Theodore werden in ieder geval al in 1995 door Wesley betoogd. Daarbij valt op dat die informatie van Wesley direct verbonden is aan onderwerpen die Eugénie aangaan. Haar overtuiging dat Yvonne Basebya betrokken was bij de aanval op Hilaria (we zullen in het betreffende hoofdstuk zien dat die overtuiging geen basis had) lijkt de reden te zijn geweest voor Wesley de dood van Theodore, die als laatste in zijn huis ondergedoken zat maar daar weg moest, bij Yvonne Basebya te leggen. 1.496. De overtuiging van Eugénie was wijdverbreid bekend. Getuigen als Lambert, Alain en Alice verklaren allemaal van Eugénie gehoord te hebben over de vermeende vergissing op 22 februari 1994. Die verklaring, gecombineerd met de vroegtijdige steun van Wesley in de vorm van zijn verklaring over een hoge positie van Yvonne binnen het CDR, vormde de ideale basis voor een groepswaarheid die nadien door goedwillende getuigen werd geïncorporeerd en door anderen werd gebruikt voor eigen doeleinden.
De brievenschrijvers 1.497. De groep van mensen die goed – en opportunistisch - gebruikte maakte van deze groepswaarheid bestond uit Zephanie, Jacqueline, Fatumah, Ancilla en Lambert. Hun namen komen evenals Eugénie voor in alle beslissingen in de gevoerde schadevergoedingsprocedures wegens vermeende plunderingen en klachtbrieven over de tegenwerking van de lokale autoriteiten. Wij zullen deze vijf personen gezamenlijk de revue laten passeren. 1.498. Allereerst Lambert. Zephanie wijst Lambert steevast aan als een van de belangrijkste personen die Yvonne Basebya tijdens de gacaca hebben aangeklaagd. 521 Dit terwijl hij nooit eerder bij de justitiële autoriteiten aangifte heeft gedaan over betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de dood van zijn vrouw Hilaria. Waarom verklaart Lambert Muvunyi bij de gendarmerie wel over Augustin Kayitana maar niet over de dood van zijn vrouw? Zijn dochter Sylvie deed dit immers wel. Sylvie, nog geen 11 jaar oud, reisde naar Kibirira om bij de gendarmerie aldaar de moordenaar van haar moeder Adrien te identificeren.522 Lambert verklaart overigens samen met Jacqueline als getuige in de Rwandese strafzaak tegen Kayitana waar hij vertelt bij Wesley te zijn ondergedoken523. Hun beider verklaringen worden -terecht – niet door de Rwandese strafrechter voor het bewijs gebruikt. 1.499. Wesley schuift zijn goede vriend Lambert in 2006 tijdens zijn verhoor bij het Rwandese Parquet-General naar voren als getuige. Wesley geeft blijkens de verklaring van 3 maart 2006 aan de Rwandese verbalisant Pierre het telefoonnummer van Lambert en zegt hem dat Lambert meer kan vertellen over de dood van zijn vrouw Hilaria en de vermeende betrokkenheid van Yvonne bij haar dood.524 Een tip waar de Rwandese autoriteiten niets mee lijken te hebben gedaan, want het ziet er niet naar uit dat zij Lambert in 2006 als getuige hebben gehoord. Kennelijk was men niet geïnteresseerd in zijn verhaal. 1.500. Dan probeert Lambert het maar in de gacaca. Anders dan zijn dochter Sylvie die verklaart dat Yvonne niets te maken heeft met de dood van haar moeder, beschuldigt hij 521
RC p. 2825, 2827 RC 2719 523 Vonnis rechtbank Kigali, NL vertaling p. 96 524 G52, 0020 522
Yvonne van betrokkenheid bij de dood van Hilaria. Het zijn onder meer zijn verklaringen op grond waarvan Yvonne op 1 februari 2009 door de gacaca-rechter tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld. Hij is degene die samen met Jacqueline en Eugene, de boy van Wesley, de van iedere realiteitszin gespeende beschuldigingen doet dat Yvonne de secretaresse van de CDR is geweest, de tweede persoon na Bucyana en de ‘voorzitter van alle vergaderingen die in 1994 werden gehouden’. En natuurlijk controleerde Yvonne volgens Lambert ook de lijsten met namen.525 1.501. Wat weten we over Lambert? Zoals gezegd is hij nauw bevriend met Wesley en zijn vrouw Jeanne en was hij eveneens goede vrienden met Eugénie en haar man Theodore. Zijn vermoorde vrouw Hilaria zou een kapsalon met Eugénie beginnen. Dat zij er al werkte of vaak kwam is overigens niet waarschijnlijk, nu Lambert pas na haar dood over de kapsalon vernam526 en haar dochter Sylvie Isimbi hierover van niets wist.527 Lambert en Wesley en zijn vrouw kwamen zeer geregeld bij elkaar over de vloer en wonen in een cirkel van maximaal 30 meter al ruim 20 jaar als buren naast elkaar. In zijn verklaringen bij de rechter-commissaris komen hun namen dan ook veelvuldig voor, voornamelijk in verband met de gebeurtenissen op 22 februari 1994 en de dood van zijn vrouw. Van Jeanne hoorde hij bijvoorbeeld over demonstraties in de wijk en over de animations bij Yvonne.528 1.502. Het is goed hier te melden dat ondanks zijn belastende verklaringen over Yvonne zijn vrouw Hilaria, die volgens hemzelf wel degelijk werd beschouwd als een Iyitso Cy’Inyenzi529, een goede vriendin was van de oudste dochters van Yvonne, zij vóór haar dood regelmatig de woning van de familie Basebya bezocht en zij drie dagen voor haar dood zelfs nog een belangrijke gast was op het burgerlijk huwelijk van Jeanne. Ook zijn dochter Sylvie is een regelmatige gast in de woning van Yvonne. Zij komt daar vaak om te spelen met Aline, de jongste dochter. Een omgang die haar vader of moeder haar nooit verboden hebben.530
525
Persoonsdossier p. 112 RC p. 442 527 RC p. 2725 528 RC p. 450 529 RC p. 446 530 RC p. 2726 526
1.503. Zijn verklaringen gaan dus lijnrecht in tegen wat getuigen vertellen over de omgang van zijn vrouw en dochter met de familie Basebya. Dat maakt zijn rol in de groep personen rondom zijn vrienden en buren Wesley en Eugénie des te curieuzer. 1.504. Uit de verklaring van Zephanie en uit de door hem en (in een eerder stadium) door de verdediging overgelegde stukken blijkt dat hij samen met Eugénie, Jacqueline, Fatumah, Ancilla en Zephanie een centrale rol is gaan spelen in de groep van personen die lokale autoriteiten beschuldigen van betrokkenheid bij plunderingen in de wijk van Gikondo. 1.505. Het gaat om in totaal drie brieven die door Lambert Muvunyi en zijn ´abagenzi´531 zijn ondertekend. De brieven zijn in het overzicht van de rechter-commissaris genummerd: 3, 4 en 8. De brief van 17 augustus 2010532 is gericht aan de uitvoerende secretaris van gacaca-tribunalen op landelijk niveau en heeft als eerste ondertekenaar Lambert Muvunyi. Ook de namen van Eugénie, Fatuma en Ancilla staan met een aantal ander namen onder de brief.
1.506. In de brief uiten Lambert en de zijnen harde beschuldigingen aan het adres van de lokale gacaca-autoriteiten en gacaca-rechters. Die beschuldigingen variëren van omkoping, tot het laten verdwijnen van dossiers, het helpen ontvluchten van personen die betrokken zouden zijn geweest bij de genocide, het frustreren van de rechtsgang en het doen van minachtende uitspraken aan het adres van de schrijvers van de brief.
1.507. Wat is hiervoor de reden? Wat hebben de lokale autoriteiten gedaan om Lambert en de anderen zo tegen de haren in te strijken? Bij brief van 15 maart 2011 waarschuwen Lambert en zijn vrienden dezelfde landelijke secretaris opnieuw voor het slechte leiderschap van de lokale autoriteiten die hen ‘belachelijk gemaakt’ hebben gemaakt. Zij uiten nog een aantal andere klachten die betrekking lijken te hebben op de weigering van diezelfde lokale autoriteiten over te gaan tot executie van het onroerend goed van de familie Bucyana op de opbrengsten waarvan men kennelijk recht meent te hebben.533
531
RC p. 2939 In Kinyarwanda betekent dat collega´s of vrienden. RC Documenten 3 533 RC Documenten 8 532
1.508. In een brief van 2 juli 2011 doen Lambert en de anderen er nog een schepje bovenop. Nu beschuldigen zij de lokale gacaca-autoriteiten van arrogantie, het hen vernederen, intimideren, traumatiseren en ‘belachelijk maken in aanwezigheid van daders en hun gezinnen’534 1.509. Wat is Lambert en de anderen overkomen dat zij zo tekeer gaan tegen de lokale Rwandese autoriteiten. Waarom zijn ze zo vernederd, belachelijk gemaakt etc.? Hoe bont moet je het hebben gemaakt dat je dit soort verwijten maakt aan de lokale autoriteiten? Zeker wanneer wordt bedacht dat Jacqueline en Fatumah zelf gacacarechters zijn geweest. 1.510. Even belangrijk is de vraag op welke wijze deze brieven zijn opgesteld? Wie heeft de tekst van de brieven bedacht? Heeft men overleg met elkaar gehad over het schrijven van deze klachten, en zo ja hoe? Hoe heeft Eugénie vanuit België meegesproken over deze klachten? Inderdaad via Innocent Munyadamutsa? 1.511. Vragen die grotendeels niet beantwoord zijn omdat de personen op wie deze litanie aan klachten betrekking heeft, Martin en Jean Bosco niet als getuigen gehoord mochten worden. 1.512. Wat in elk geval duidelijk is geworden, is dat Lambert kennelijk in nauw contact hierover staat met Jacqueline, Fatuma, Zephanie, Eugénie en Ancilla. Hoe dat precies is gegaan weten we inmiddels enigszins. 1.513. Zephnie heeft verklaard dat Ancilla twee brieven heeft geschreven, maar dat het ‘ons idee’ was.535 Volgens Fatumah ´hebben wij onze ideeën verzameld’ en is daarna de brief ‘in het cyber café getypt.´536 Het ´idee is van ons allemaal gekomen.’537 In een bar in Mburabutoro is er vergaderd over het opstellen van de brieven.538 1.514. In de brieven wordt geklaagd over Jean Bosco omdat ‘hij ons probleem niet afrondde’.539 Met Jean Bosco is op enig moment een bijeenkomst geweest.540 Daarbij 534
RC Documenten 4 RC p. 2831 en 2834 536 RC p. 2940 537 RC p. 2984 538 RC p. 2832 539 RC p. 2833 540 RC p. 2834 535
waren Fatumah, Lambert en Zephanie en (waarschijnlijk) Ancilla aanwezig. 541 Jean Bosco heeft tijdens die bijeenkomst te kennen gegeven dat hij hen ‘niet respecteerde’. Toen zij Jean Bosco verlieten, besloten zij nog dezelfde dag ‘samen een brief te schrijven en naar de gacaca te sturen’.542 1.515. In die brief werd ‘Théodore vervangen’ door Eugenie en haar handtekening werd namens haar door Munyadamutsa gezet. Niet alleen de hiervoor genoemde personen waren overigens aanwezig bij dat overleg; ook Alfred was aanwezig bij een bijeenkomst waarop één van de brieven is geformuleerd.543 1.516. Verder wordt duidelijk dat de boosheid van de groep zich met name richt op Martin die gecorrumpeerd zou zijn. Hij zou onder meer mensen hebben vrijgelaten die naar Malawi zijn gevlucht.544 Ook heeft hij met opzet dossiers kwijtgemaakt.545 1.517. Opmerkelijk is dat Jacqueline psychisch in staat is geweest de brief van 2 juli 2011 vol beledigende teksten over Rutajoga en Kaboyi op te stellen en te ondertekenen. Helaas heeft de verdediging haar geen vragen kunnen stellen over die brief die juist door haar ondertekening extra bijzonder is. Zij is namelijk evenals Fatumah zelf jaren gacacarechter geweest. Wat heeft haar bewogen te schrijven dat zij vernederd is ‘tijdens de hoorzittingen van het Gacaca-tribunaal van Cyahafi’. Wat is er dan precies gezegd door die collega-rechters van Cyahafi? En kon zij samen met Fatuma als oud-rechter dan niet daartegen ingaan? En toen tegen haar werd gezegd door diezelfde rechter dat ze ‘verrast zal worden en dat haar in de gevangenis verdwijnen’, is ze toen niet opgestaan en heeft ze daar toen niet tegen geprotesteerd?546 1.518. Het verzet van Martin en Jean Bosco mee te werken aan de executie-verkoop van de woningen van Bucyana en de opbrengsten ervan aan Lambert en de anderen uit de groep te verdelen, wordt door de Kidobya uiteindelijk gebroken door de verkregen herziening van hun beslissingen. De intimiderende brieven hebben zin gehad.
541
RC p. 2985 RC p. 2835 543 RC p. 2834 544 RC p. 2840 545 RC p. 2982 546 RC Documenten 4 542
1.519. De toon en het fanatisme waarmee deze vermeende onjuiste behandeling door de gacacarechters wordt aangevallen is onthutsend. Het doet sterk denken aan de wijze waarop onderzoekers van de VN in Congo worden beschuldigd. En dat is misschien ook weer niet zo gek; we weten immers dat een deel van deze groep banden heeft met Ibuka, welke organisatie zelf tot de geadresseerden van de brief behoort. 1.520. Ongetwijfeld zullen binnen de groep de redenen verschillen voor het schrijven van deze brieven, persoonlijk gewin of wraak. Alfred en Eugénie, we zagen het al, zijn getuigen die opvallen door hun fanatisme en boosheid op iedereen die niet in de beperkte categorie van overlevenden valt. Bij Ancilla daarentegen lijken slechts financiële motieven de bovenhand te spelen. Zoals gezegd, komt haar naam prominent voor in alle gevoerde schadevergoedingsprocedures. Niet alleen wil zij geld van Yvonne én Martin, ook Eliezer moet het ontgelden. Omdat Ancilla niet in Gikondo aanwezig was ten tijde van de genocide roept ze de hulp in van twee vriendinnen die wel aanwezig waren toen haar broer Anselme werd gedood door de milities. Daarover hierna meer. 1.521. De door haar gestarte procedures zouden in elk geval meer begrijpelijk zijn indien Ancilla direct na de genocide getracht zou hebben de moordenaars van haar broer te vinden en aansprakelijk te stellen. Maar doet ze lange tijd niet. Ze verklaart daar zelf over het lange tijd te moeilijk hebben gevonden na te denken over de dood van Anselme. Dat weerhoudt haar er niet van in de jaren vanaf 2006 forse schadevergoedingen te eisen van iedereen die zij meent in verband te kunnen brengen met zijn dood en de plunderingen van haar boetiek. Een boetiek, die zij volgens verschillende getuigen al lang gesloten zou hebben, en waar dus eigenlijk niets meer in te vinden was. 1.522. Bij haar zoektocht naar schadevergoeding is ook Ancilla niet te beroerd personen aan te klagen die helemaal niet aanwezig waren tijdens de genocide, specifiek Eliezer. Dit tot grote woede van Eliezer en zijn vrouw Perusi. De boosheid is zelfs zo groot dat Eliezer op een avond het cabaret van Wesley komt binnengestormd en Alfred die in zijn ogen de zaakwaarnemer van Ancilla is te lijf gaat met een hamer. Dat Eliezer en Perusi
klaarblijkelijk dat Ngoga de belangen van Ancilla behartigt blijkt uit hetgeen Ancilla daarover zelf lijkt te zeggen tijdens de plunderingenzaken.547 1.523. In de aangifte die Ngoga bij de lokale politie heeft gedaan zegt hij dat op 30 oktober 2010 om 18.00 uur Perusi, de vrouw van Eliezer, een ruzie met hem uitlokt. Ze was samen met een paar mensen en heeft Alfred uitgescholden ‘en woorden gezegd die niet door de beugel konden’. Rond 21.00 kwam Eliezer naar de boetiek van Wesley. ‘Hij had een grote mond tegen mij en zei dat ik naar buiten moest komen of alcohol moest drinken, zodat hij mij kon slaan.’ Alfred weigerde en de mensen die in de bar waren hebben ervoor gezorgd dat hij Alfred met rust liet. Eliezer is vervolgens naar huis gegaan en teruggekomen met een hamer om Alfred te slaan. Hij is opnieuw tegengehouden. Ditmaal door Lambert.548 1.524. Volgens Ngoga was het niet de eerste keer dat Eliezer zo boos op hem was. Sterker nog hij had daarvoor zelfs informatie dat Eliezer en Perusi – die hij bij de rechtercommissaris gemakshalve een Interahamwe noemt - hem wilde vermoorden. Wat daar allemaal precies heeft gespeeld, zullen we wel nooit weten. Maar het is in elk geval een opmerkelijke inkijk in de wondere wereld van conflicten over huizen, bezittingen en onroerend goed in Gikondo. Een Rwandese rijdende rechter zou er een dagtaak aan hebben. Een en ander past in ieder geval bij de verhalen die er zijn over alle ruzies die bijvoorbeeld Eugenie met Jan en Alleman over haar huizen en bezittingen heeft en de ruzie die er ook nog schijnt te zijn tussen het ene deel van de familie van Eliezer en het deel dat met Perusi is verbonden. Autriche heeft hierover verklaard. En Wesley recentelijk ook.549 1.525. Terug naar Ancilla. Ancilla weet dat zij, om haar claim kracht bij te zetten, de verantwoordelijkheid voor de dood van Anselme en de plunderingen zal moeten ondersteunen met verklaringen van mensen die aanwezig waren tijdens de genocide. Daarnaast verzamelt via een zekere Clotilde informatie hierover in bij Zephanie en Fatumah.550 Waarom zij uitgerekend van hen informatie krijgt is niet duidelijk omdat deze informatie pas beschikbaar kwam ruim na haar verhoor bij de rechter-commissaris.
547
Dossier p. 3077 RC 2794 549 RC 3504 550 Dossier p. 3077 548
We hebben niet met haar mededelingen hierover bij de gacaca-rechter in de plunderingenzaken kunnen confronteren. 1.526. Zoals gezegd vraag zij de hulp van Makeba en Alice. Alice stuurt haar een e mail met een verklaring die Ancilla verder moet helpen. Helaas is deze email niet meer ter beschikking, aldus Alice tegenover de nationale recherche.551 1.527. Het is niet voor niets dat Alice door Ancilla wordt ingeschakeld. Alice was volgens haar broer ‘actief met de Inkotanyi.’ Zij is volgens hem in 1994 naar de CND gegaan, toen de FPR daar gelegerd was. Niet tijdens de genocide, want ‘toen kon zij niet bewegen’. Zij had volgens haar broer ook een vriend die bij de FPR zat.552 1.528. Alice heeft geen moeite de schuld voor de dood van Anselme bij Autriche te leggen; daar was ze immers in 1994 al van overtuigd, zonder toen overigens gesproken te hebben over de biecht. Die overtuiging is mogelijk te verklaren uit het feit dat Autriche de man des huizes was en bovendien een Hutu uit de rijkere bovenlaag. Of misschien nog wel aannemelijker, omdat ze een FPR-aanhangster was. 1.529. Ook Makeba is bereid zich aan te sluiten bij het verhaal, hoewel het haar kennelijk nog wel enige moeite kost te begrijpen wat er van haar verwacht wordt; in hoofdstuk zes wordt besproken hoe haar verklaring bij de nationale recherche op bepaalde punten nog wat afwijkt. 1.530. Ancilla weet ook dat zij, als zij echt een goede kans op een schadevergoeding wil maken, het beste aansluiting kan zoeken bij de schadevergoedingsprocedures tegen de overige bewoners van de straat. Dat is eenvoudig te bewerkstelligen; een enkele verwijzing naar Yvonne Basebya, inmiddels in de groepswaarheid vastgezet als leidster van het CDR en de milities, opent de mogelijkheid niet alleen de Basebya’s, maar ook Bucyana en Sefara in de procedure te betrekken. 1.531. Dan Fatumah. Zij maakt het nog veel bonter. Volgens Joseph heeft Fatumah het zelfs op zijn leven gemunt. Hij doet zijn verhaal hierover aan de Rugari. Deze krant schrijft nog meer over Fatumah. Bijvoorbeeld dat het juist Fatumah was die als gacaca-rechter ‘een koffer met dossiers in haar huis had’. De journalist schrijft dat ‘iedereen wel 551 552
PV bevindingen onderzoek email Alice RC 2287
begrijpt wat de gevolgen daarvan waren’.553 Hij meldt ook dat zij ‘één van de mensen was die anderen onterecht liet arresteren’ en dat ze zelfs een keer ‘als rechter en getuige tegelijk’ op heeft getreden waardoor ze is ‘in opspraak’ is gekomen.554 Dat ook Fatumah slechts in geld lijkt te zijn geïnteresseerd, blijkt uit de verontwaardigde mededeling van de journalist dat zij tegen Bucyana een claim heeft neergelegd van maar liefst FRW 39.000.000,--. Daar verbleken de bedragen die Eugenie te vorderen heeft bij. 1.532. Desgevraagd ontkent Fatuma natuurlijk de beschuldigingen van de journalist. Het is allemaal lasterpraat en het was juist gacaca-rechter Rutajoga die de dossiers met opzet was kwijtgeraakt.555 Ze verklaart dat ze hem heeft aangeklaagd maar daarvan is na onderzoek door de nationale recherche niets gebleken.556 1.533. Jacqueline lijkt vergeleken met de andere vrouwen van de groep minder ontwikkeld. Haar verklaringen zijn vaak tegenstrijdig en lijken op meerdere momenten voornamelijk ingegeven door de wens het de gesprekspartner naar de zin te maken. Het is zeker mogelijk dat Jacqueline, die door Wesley gered was, deels is meegesleept door de rest van de groep. 1.534. Tegelijkertijd is Jacqueline een echte overlevende-activiste. Niet alleen heeft zij opgetreden als gacaca-rechter, zij was ook actief bij Avega en lijkt blijkens het dossier 197 in die zaak opgetreden te hebben namens de slachtoffers.557 Haar verklaring toont een grote verontwaardiging over Yvonne Basebya, gebaseerd op informatie uit de groepswaarheid. Zo weet zij gewoon dat Yvonne Basebya de leidster was, zonder aan te kunnen geven van wie ze dit weet of hoe ze dit wist. 1.535. Jacqueline heeft zich de afgelopen jaren vaak beziggehouden met de genocide en de gebeurtenissen toentertijd. Nooit heeft zij enige terughoudendheid getoond de gebeurtenissen te bespreken en te onderzoeken. Tot zij door de rechter-commissaris wordt gehoord. Geconfronteerd met het grote aantal inconsistenties en onmogelijkheden in haar verklaring wordt het haar allemaal teveel; zij is niet meer in staat verder te verklaren. Wij hebben bij pleidooi in juni al aangegeven hoe ongeloofwaardig wij deze ontwikkeling vinden; natuurlijk is het zwaar voor Jacqueline om te verklaren over deze 553
RC 2868 RC 2868 555 RC 2982 556 PV verbalisant Kolkman, 4 september 2012 557 Vonnis p. 9, 17, 46, 49 554
gebeurtenissen, net zoals het zwaar is voor alle getuigen. Wanneer Jeanne moet verklaren over haar huwelijksdag, die in zo’n schril contrast staat met de gruwelijke gebeurtenissen daarna en haar eigen rampspoed, is dat een zeer zwaar verhoor. De rechter-commissaris houdt ook rekening met die zwaarte. Maar dat Jacqueline boos wordt wanneer blijkt dat haar leugens zijn doorzien, en hoofdpijn krijgt van de kritische vragen, dan moet niet te snel worden aangenomen dat zij zodanig getraumatiseerd is dat er geen enkele vorm meer is waarin het getuigenverhoor kan worden afgemaakt. Nu zij niet is afgehoord kan haar verklaring niet voor het bewijs gebezigd worden, in ieder geval niet ten aanzien van die onderwerpen waar geen vragen over zijn gesteld, zoals de gebeurtenissen na 6 april 1994. 1.536. De laatste persoon uit de groep brievenschrijvers die besproken dient te worden is Zephanie. Zijn rol is zonder enige twijfel het meest dubieus: hij was al vanaf 1991 weg uit Gikondo, maar heeft toch een belangrijke rol in de procedures over de gebeurtenissen aldaar. 1.537. Voor Zephanie lijken uitsluitend financiële belangen de overhand te hebben gehad. Hij is tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld voor het valselijk voordoen als gemachtigde in de gacaca/procedures558. Volgens verbalisant Kolkman heeft Martin, de veroordelende rechter,
tegenover hem verklaard dat Zephanie ‘de rechtbank had
voorgelogen over de naam van de eigenaar van bezittingen in het kader van een schadevergoedingszaak van de gacaca in Segeem.’559 1.538. Het is geen verrassing dat Zephanie niet blij is met Rutajoga. Ook Zephanie beschuldigt hem van het wegmaken van diezelfde koffer met dossiers. Rutajoga zou ook ´gecorrumpeerd´ zijn.560 En natuurlijk denkt ook hij dat de interahamwe erachter zitten, want hij heeft ze beschuldigd en ´ze wilden me naar de gevangenis sturen om het mij moeilijk te maken…ik ben een slachtoffer´.561 Waar hebben wij dat vaker gehoord? 1.539. De Rugari schrijft dat ‘oplichter’ Zephanie ‘een lotgenoot van Kayitesi, de meest van de tijd zijn ze samen waar ze plannen maken voor hun daden’.562
558
PV verbalisant Kolkman, 4 september 2012 PV verbalisant Kolkman, 4 september 2012 560 RC 2840 561 RC 2840 562 RC Documenten 18 559
1.540. En ook Zephanie is niet kinderachtig als het gaat om het claimen van spullen die geplunderd zouden zijn. Hij claimt erg veel geld bij de lokale autoriteiten. Zijn bezittingen zouden door Martin persoonlijk zijn geplunderd en een totale waarde belopen van vele miljoenen frw. Het blijft overigens onduidelijk wat Martin precies moest met bijvoorbeeld mannenondergoed´.
5 diepvriesapparaten, 3 automatten of ´3500 zakken
563
1.541. Tot zover de bespreking van ‘de boosdoeners’. 1.542. Wij hebben al eerder aangegeven deze groep personen er niet van te beschuldigen in een achterkamertje hun verklaringen op elkaar te hebben afgestemd. Dat was ook niet nodig. Uit de onderlinge gesprekken en de gacacaprocedures was voldoende informatie te halen om globaal te weten welke verwijten Yvonne Basebya gemaakt moesten worden om haar als generaal-moeder van de wijk voor te stellen: bijeenkomsten, namenlijsten, de vermeende Hutu-angst voor Tutsi-vrouwen; kortom de genocideclichés die in alle verdenkingen voorkomen. 1.543. Wat zijn de resultaten van de gezamenlijke acties van de groep? Het perceel van Sefara is inmiddels verkocht en daaruit zijn de opbrengsten waarschijnlijk bij Lambert en Ancilla terechtgekomen.564 Volgens Fatumah hebben ook alleen Lambert en Ancilla geld gekregen. Maar ‘nog steeds niets’ van de familie Basebya, maar daarentegen wel van de opbrengsten van de executieverkoop van de bezittingen van Bucyana. Zij zijn daarbij bijgestaan door dezelfde ‘zelfstandige deurwaarder’, Regis geheten.565 1.544. Of Fatumah, Eugénie, Jacqueline en Zephanie inmiddels hun geld binnen hebben, is onduidelijk. Dat doet er in zoverre ook niet toe; van belang is dat er genoeg aanwijzingen zijn dat deze groep brievenschrijvers redenen hadden valse verklaringen af te leggen. Verklaringen bovendien die op belangrijke punten worden tegengesproken door andere getuigen; vaak zelfs onderling.
Overige belastende getuigen 1.545. Als gezegd is er rond deze groep van getuigen een kring van meer of minder belastende getuigen. Sommigen zijn al kort besproken. De achtergronden en verbanden 563
RC p. 2897 RC p. 2990 565 RC p. 2990 564
van deze getuigen met de kerngetuigen varieert nogal, van familierelaties tot personen die slechts in de gacaca de groepswaarheid hebben vernomen. Lang niet al deze getuigen wordt door ons ervan verdacht opzettelijk onjuiste verklaringen af te leggen. In sommige gevallen zullen zij de groepswaarheid tot de hunne hebben gehad, in andere gevallen zullen zij bijvoorbeeld de verklaring van hun werkgever zo betrouwbaar vinden dat ze die tot de hunne maken, zonder daar kwaad opzet bij te hebben.
1.546. Omdat de redenen die deze getuigenverklaringen onbetrouwbaar maken nogal verschillen, hebben wij ervoor gekozen die getuigen pas te bespreken bij de daadwerkelijke feiten. Daarbij zullen wij er niet omheen kunnen ook weer die verklaringen te behandelen die van de kerngetuigen afkomstig zijn; zij vormen immers de basis voor de gehele bewijsconstructie. Wat wij in de komende hoofdstukken uiteenzetten over de betrouwbaarheid van verschillende (onderdelen) van verklaringen, moet dan ook in aanvulling op en in het licht van de in dit hoofdstuk gegeven motieven worden beschouwd. 1.547.
Alvorens echter over te gaan tot de feitenbespreking is er één getuige die een eigen positie in de constellatie inneemt, en die zelfstandig beoordeeld moet worden: de gedetineerde Pascal.
Pascal 1.548. De officier van justitie benadrukt meerdere malen dat Pascal geen ‘kroongetuige’ is en niet in een ‘complot’ kan worden geplaatst. Dat laatste is mooi, want dat doet de verdediging ook niet. Wat betreft dat eerste zijn wij het echter niet eens met de officier van justitie. Wie namelijk het requisitoir bestudeert ziet dat één van de kernbeschuldigingen, de strafbare feiten op de bijeenkomsten, vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de verklaringen van Pascal.566 Natuurlijk, een groot aantal belastende getuigen verklaart over het plaatsvinden van bijeenkomsten – wij komen er uitgebreid over te spreken -. Maar die getuigen verklaren niet direct strafbare zaken: demonstreren, vergaderen, dansen, bier drinken, in een bar met misdadigers verblijven, partijlid zijn – niets van dit alles kan op zichzelf als strafbaar feit worden beschouwd. Pas wanneer die elementen invulling krijgen in opruiende teksten of concrete opdrachten kan
566
Zie bijvoorbeeld de paragraaf inhoud bijeenkomsten, p. 123-142
mogelijkerwijs een misdrijf in beeld komen. En daarover verklaart alleen Pascal duidelijk.
1.549. Alle reden dus om deze getuige goed aan de tand te voelen. Alle reden ook om zijn getuigenverklaring goed te bestuderen. En alle reden om, wanneer er berichten binnenkomen dat de getuige van verklaring wil veranderen, hem nogmaals te horen. 1.550. Wie is deze Pascal? Veel van zijn achtergrond weten we niet. Hij is laaggeschoold en veroordeeld voor genocidemisdrijven; daarvoor zit hij een levenslange gevangenisstraf uit. Hij werd onder andere beschuldigd door Wesley en Stanley, en lijkt goed bekend te zijn met de andere getuigen in deze zaak. We weten dat hij in een groot aantal gacacazaken heeft verklaard. 1.551. Pascal lijkt te denken dat hij voordeel kan halen uit medewerking aan zijn verhoor. Zo zegt hij aan het begin van zijn verhoor dat dit niet zijn eigen rechtszaak is en dat ‘hij geen voordeel of belang heeft bij dit gesprek’ 567 Of hij aan het hengelen is naar geld of ander materieel voordeel, zoals hij aan het einde van het verhoor leek te doen toen hij om de schoenen en het horloge van de raadsman vroeg, is onduidelijk.568 Aan de andere kant lijkt zijn opmerking dat ‘u zelf kunt denken wat u mij kunt geven’ wel degelijk te impliceren dat hij iets wil hebben voor zijn verklaring.569 1.552. Hij zegt dat ook hij zijn bekentenis heeft gegeven om zijn straf te verminderen. 570 De bedoeling van de brieven die hij heeft geschreven was ook strafvermindering. ‘Als iemand zijn bekentenis geeft, wordt zijn straf verminderd.’ Dat zijn de regels van onze justice. Ik heb het appliquer.’571 Dat past ook in de eerder besproken mogelijkheden van plea bargaining bij de gacaca. Zelfs als zijn levenslange gevangenisstraf niet zou worden omgezet, kan het afleggen van verklaringen helpen in een beter strafregime te komen. 1.553. Tegelijkertijd is hij geen spijtoptant; hij wil niet teveel uitweiden over zijn eigen rol en probeert die zo mysterieus mogelijk te maken. Pascal heeft zelf alleen bij barrières 567
RC p. 1790 en 1791 RC p. 2485 ev 569 RC p. 1797 570 RC p. 1820 571 RC p. 2480 568
gestaan. Hij heeft niemand gedood of gehakt.572 Als hij in zijn brieven schrijft dat ‘wij zijn gaan plunderen’ bedoelt hij daar zijn equipe mee, maar was hij daar zelf niet bij betrokken.573 De Kinyarwanda-deskundige heeft voldoende aangetoond dat dit een verkeerde voorstelling van zaken is.574 Wanneer hem wordt gevraagd naar concrete daden beroept hij zich op zijn geheimen. ‘Secrets. Er zijn veel secrets. ‘U wilt horen mijn secrets’.575 Als hem wordt gezegd dat hij een levenslange gevangenisstraf heeft en dat het dus niet uitmaakt of hij wel of niet zijn secrets zal vertellen, blijft hij weigeren iets te zeggen. ‘Secret is mijn Secret’.576
1.554. Eigenlijk lijkt Pascal voornamelijk een fantast. Een persoon die er geen genoeg van krijgt te verklaren over zichzelf en anderen, en daarbij vrolijk waarheid en fictie door elkaar breidt. Een persoon die daarbij zijn eigen rol bovendien zo interessant mogelijk wil maken. Wat dat betreft zal het record aantal dagen dat hij gehoord is hem veel goed hebben gedaan. En laten we eerlijk zijn, geef hem eens ongelijk. De getuigenverhoren zijn weliswaar zwaar, maar een dag lang in het middelpunt van de belangstelling van een Nederlandse commissie staan is ongetwijfeld te verkiezen boven het Rwandese gevangenisregime. Een bespreking van zijn verklaring toont de onwaarschijnlijkheid echter zonneklaar aan. 1.555. Zo zijn daar om te beginnen de ongelooflijke verklaringen over Stanley. De officier van justitie is er selectief mee omgegaan teneinde te doen voorkomen dat deze verklaringen correct zijn, maar dat is niet vol te houden. Zij zijn bovendien zo talrijk en evident leugenachtig dat ze niet onder het tapijt kunnen worden gemoffeld. 1.556. Wat zegt hij allemaal over Stanley? Pascal en zijn kornuiten ‘escorteerden’ Stanley op patrouilles in de wijk. Pascal was ‘altijd’ bij Stanley. Stanley was hun leider toen zij de slechte dingen deden. Pascal ging ’s-nachts met Stanley ‘naar terrain om de huizen te slopen’ en is met hem meegegaan ‘om de Tutsi woningen aan te vallen’. Safari sprak slecht over de Inyenzi en is de persoon die de genocide in de wijk Gikondo heeft laten beginnen. Hij heeft de jeugd verzameld en deze jeugd is de straat op gegaan om te demonstreren tegen de Inyenzi. Stanley ´sprak met Mathias en Birushya´. Ook was 572
RC p. 1851 en 1852 RC p. 2367 574 Rapport 575 RC p. 1819 576 RC p. 2371 den 2475 573
Stanley betrokken bij het opstellen van lijsten. Stanley en Wesley waren ‘onze leiders’. Stanley was zelfs een grotere moordenaar dan Birushya. Stanley was ‘een genocidaire’ .577 Stanley kwam ook altijd samen met Wesley op zowel de bijeenkomsten van de CDR als thuis bij Yvonne. Dat gebeurde ‘één of twee keer per week’. Maar volgens Pascal gek genoeg niet bij Bucyana.578 1.557. Deze verklaringen zijn natuurlijk volkomen onzinnig. op gebaseerd. Enig inzicht in de politieke verhoudingen van die tijd maakt duidelijk dat Stanley niets van doen had met de CDR. Dat waren juist zijn politieke tegenstanders. En dat Stanley de genocide in Gikondo zou hebben begonnen… Tja. 1.558. Stanley is bovendien niet de enige persoon die door Pacal wordt beschuldigd. Ook Wesley wordt door hem genoemd.
579
Nu hebben wij eerder aangegeven dat Wesley
door meer personen is genoemd als iemand die mogelijk meer betrokken was bij de genocide dan hij heeft doen voorkomen. Maar wij geloven niet dat Wesley zelf tijdens een gacacazitting zou hebben verklaard de gendarmes te hebben geroepen met hem mee te komen, waarna ze Theodore hebben gedood.580 Dat is wel weer zo vergezocht, dat het als aandikking, verdraaiing van wat Pascal in de gacaca’s heeft opgevangen moet worden beschouwd. 1.559. Dan hebben we de verklaringen over de bijeenkomsten bij Bucyana. Volgens Pascal was hij de persoonlijke bewaker van Martin, ook bij hem thuis, ook ’s nachts. Desondanks kan hij niets persoonlijks over hem verklaren. 581 Dat is natuurlijk niet goed geloofwaardig; het feit dat algemeen bekend is dat bij openbare bijeenkomsten de leider van het CDR natuurlijk bewakers had, verandert niets aan de onmogelijkheid op alle momenten van de dag iemands persoonlijke bewaker te zijn zonder enige persoonlijke informatie te kunnen geven. 1.560. De meest bijzondere vondst die Pascal weet te vertellen is het fenomeen van de geheime vergaderingen. Die geheime meetings vonden plaats in de nacht en in de woonkamer van Bucyana. Daar zaten dan tussen de 30 en 40 mensen.582 Na lang 577
RC p. 1797 en 1837- 1839 en 2483 RC p. 1847en 1848 579 RC p. 1837 580 RC p. 2461 581 RC p. 1842 582 RC p. 1810 en 1811 578
aandringen noemt hij Vital als een van de aanwezigen bij de geheime bijeenkomsten bij Bucyana.583 Maar het is uitgerekend deze Vital die, zoals hiervoor is betoogd, nooit de naam van Yvonne Basebya noemt en ook nooit spreekt over bijeenkomsten bij Martin. 1.561. Daarentegen had hij er geen moeite mee een andere opmerkelijke gast te melden. Agathe, de vrouw van Habyarimana, kwam ook.584 Zij kwam ‘s –nachts rond 1.00 uur of 2.00 uur en als zij kwam werd ze bewaakt door de GP’s van haar man. Ze kwam met ´mannen van de intelligence die civiele kleding droegen´.585 Bij de geheime meetings kwamen bovendien militairen om te vertellen de Tutsi’s te massacrer. 1.562. Nu wordt er door veel getuigen in deze zaak verklaard over vergaderingen bij Bucyana. Een enkeling probeert zelfs Agathe bij hem te plaatsen. Maar werkelijk niemand stelt dat er in het holst van de nacht geheime meetings zouden plaatsvinden met Agathe erbij. Het is zo absurd dat het eigenlijk weer lachwekkend is. 1.563. Guichaoua maakt het duidelijk in zijn rapport dat Agathe geen geheime vergaderingen kon organiseren. Dat is natuurlijk ook begrijpelijk; de vrouw van de president kan niet midden in de nacht de hoofdstad doorrijden om bij de leider van een oppositiepartij te gaan vergaderen. Ook in het Rwanda van de jaren 1990-1994 is dat idee bespottelijk. 1.564. Die geheime vergaderingen situeert Pascal bovendien niet alleen bij Bucyana. Bij Yvonne waren ook geheime meetings. Daar was hij natuurlijk ook bij. Bij die meetings waren dezelfde mensen als bij Bucyana.586 Voor die geheime meetings geldt natuurlijk hetzelfde. Net zo vergezocht is zijn verklaring dat er vergaderingen bij Yvonne Basebya plaatsvonden en dat die vergaderingen drie keer per week plaatsvonden. Meestal op zaterdag of zondag om 19.00 of 20.00.587 Bijna elke avond was Congolais bij Yvonne in de vergadering.588 Hij verklaart verder dat ze na de vergaderingen bij Yvonne Basebya ‘de huizen van de Tutsi’s gingen slopen.´589 En daarmee komen we in het rijk van de onmogelijkheden. Want welke huizen zouden dan drie keer per week gesloopt zijn? Immers, ná 6 april heeft hij Yvonne niet meer gezien. En hoe was het mogelijk dat Yvonne Basebya zo veelvuldig met de beruchte Congolais vergaderde? 583
RC p. 1843 en 1847 RC p. 1809 585 RC p. 1821 586 RC p. 1816 587 RC p. 1815 en 1816 588 RC p. 1826 589 RC p. 1804 584
1.565. Over de bijeenkomsten bij Yvonne Basebya verklaart Pascal wel meer bijzondere zaken. Het was volgens hem verplicht voor alle mensen naar deze meetings te komen. Iedereen moest in de meeting komen.590 Het waren ‘heel veel’ mensen. De meetings waren in de: ‘habitation’, het huis waar ze zelf sliepen.591 1.566. Verder zegt hij dat de meetings bij Basebya ‘zichtbaar’ waren, dat er ‘megafonen’ werden gebruikt en dat er ‘veel mensen’ kwamen.592 Voordat zij begonnen werd er gezongen en gedanst. “wij deden animations. Wij waren zoals de militairen om warm te worden. Yvonne hield van de liedjes”.593 Alle mensen die achter het huis van Basebya woonden, iedereen in de omgeving, hebben volgens hem gemerkt dat er CDR bijeenkomsten van de jeugd waren. Zelfs vanuit de woning van Stanley kon je het horen en zien.594 De eveneens door Yvonne georganiseerde bijeenkomsten bij Bucyana595 vonden trouwens ook plaats met een megafoon.596 Ook die werden één tot drie keer per week georganiseerd.597 1.567. Wie deze verklaring volgt, zoals de officier van justitie kennelijk wil doen, kan toch echt niet meer om het feit heen dat die achterburen die volgens Pascal er zeker van moeten hebben gemerkt, net als veel andere buurtbewoners, niets hebben gemerkt van deze bijeenkomsten. 1.568. Het zal de lezer opvallen dat er een duidelijk verschil zit in de opeenvolgende verklaringen van Pascal over Yvonne. In de eerste verklaringen is hij nog zeer negatief en koppelt hij alle bekende clichés aan haar. Yvonne is ´de slechtste persoon van de wereld´ die hij kent. Yvonne is bekend op landelijk niveau en ‘elke burger van Gikondo kende haar’.598 1.569. Later zegt hij alleen nog maar dat ze ‘niet innocent’ was.599 Hij koppelt haar aan geen enkel concreet feit meer, maar haalt haar naam af en toe even aan, kennelijk om ervoor 590
RC p. 1804 RC p. 1835 592 RC p. 1808 593 RC p. 1845 594 RC p. 1846 595 RC p. 1809 596 RC p. 1808 597 RC p. 1809 598 RC p. 1829, 2343 en 2481 599 RC p. 2473 591
te zorgen dat hij interessant blijft voor zijn toehoorders. Op veel punten verklaart hij nu zelfs in haar voordeel; het zal u niet verbazen dat wij aan deze latere verklaringen, die met meer tegenzin zijn afgelegd, meer waarde hechten. 1.570. Aanvankelijk verklaart hij eveneens dat op 22 februari 1994 de aanvallers van Yvonne vertrokken en daarna zijn vertrokken om Hilaria te doden. Yvonne had hen gestuurd.600 Hij komt echter expliciet terug op deze verklaring door te verklaren dat hij niet gezegd heeft ‘dat de groep de instructies van Yvonne heeft gekregen’.601 1.571. Later zegt hij dat de aanvallers zich in Sgeem bij Birushya verzamelden waar zij instructies kregen om de mensen te ‘menacer’.602 Hij spreekt uitvoerig over de huishouder van Eugénie met wie Eugénie ruzie zou hebben gehad. Hij heeft haar om 12.00 aan de groep van Birushya ‘gegeven’ waarna de groep één of twee uur later is vertrokken om Eugénie te doden.603 Na de instructies te hebben gekregen, zijn de aanvallers eerst naar de markt gegaan waar ze versterkingen hebben gekregen. Daarna zijn ze naar Congolais gegaan om bier te drinken en vandaar naar Hilaria en Eugénie. 604 Na de dood van Hilaria zijn de burgers naar Birushya gegaan om hem te informeren dat Hilaria een Hutu was en niet opgejaagd.605 1.572. Er zijn geen meetings bij Yvonne na 6 april gehouden.606 Pascal was iedere dag na 6 april met Congolais. Met Gakwisi die de mensen van de markt leidde was hij samen overdag in het quartier. 607 Na 6 april heeft hij Yvonne niet meer gezien.608 Sterker nog: niemand heeft haar in Gikondo na 6 april gezien. Zij heeft geen opdracht gegeven, ‘anders zijn het leugens’. ‘Ik kan haar op dit punt decharger’. Ik kan haar in Gikondo na 6 april décharger’.609 1.573. Het valt op dat de verklaringen van Pascal met name gedetailleerd en consistent zijn wanneer hij spreekt over de interahamwe, de milities, in plaats van over politici. Dat is misschien vanuit zijn positie ook wel verklaarbaar. Over politici kan hij slechts 600
RC p. 1818 en 1832 RC p. 2372 602 RC p. 2337 en 2356-2357 603 RC p. 2338, 2361 ev. 604 RC p. 2359 605 RC p. 2374 606 RC p. 1815 607 RC p. 2467 608 RC p. 2469 609 RC p. 2476 601
fantaseren; over mensen als Birushya en Gakwisi kan hij uit eigen wetenschap verklaren. 1.574. Eerder wierpen wij de vraag op wanneer een verklaring op zoveel onderdelen onderuit is gehaald dat hij in het geheel niet meer betrouwbaar moet worden geacht. De verklaring van Pascal is daar, net als de verklaringen van Eugénie, wat ons betreft een voorbeeld van. Hoewel er onderdelen zijn die wij wel betrouwbaar achten, is een groot aantal onderdelen zo volstrekte lariekoek, dat de verklaring in zijn geheel niet meer bruikbaar is. 1.575. Pascal is ook nog geconfronteerd met de beschuldigingen aan zijn adres, die onder andere van de andere kerngetuigen afkomstig zijn. Jacqueline heeft Pascal beschuldigd van betrokkenheid bij de dood van haar man. Zij heeft volgens hem gelogen. 610 Ook Fatumah heeft volgens Pascal over hem gelogen. Hij was niet bij de dood van haar man Mustafa betrokken.611 1.576. Nu menen ook wij dat dergelijke ontkenning van zijn eigen betrokkenheid weinig geloofwaardig is. Maar zijn verklaring voor de ‘leugens’ onderschrijven wij graag: dat beiden hem hebben beschuldigd ‘heeft iets te maken met de haat van de rescapés (overlevenden) van Gikondo.612 ‘De meeste mensen van Gikondo zijn de leugenaars’.613
Conclusie 1.577. Daarmee is de cirkel rond. Wat wij in dit hoofdstuk inzichtelijk hebben willen maken is de grote verscheidenheid aan mogelijke oorzaken voor de onjuiste verklaringen en de wijze hoe wij die in deze zaak terugzien. Die oorzaken grijpen ook in elkaar. Fanatisme, vergissingen en leugens dragen allen bij aan de groepswaarheid, die vervolgens verkeerd wordt geïnterpreteerd of onthouden en wordt gebruikt als basis voor nieuwe leugens.
1.578. Wij geven toe: niet voor elke belastende verklaring is het even duidelijk wat de oorzaak is. Dat is ook begrijpelijk; om echt te begrijpen wat elke getuige beweegt zouden wij nog twee jaar langer onderzoek moeten doen, in rechtbankarchieven, 610
RC p. 2364, 2365, 2470 en 2471 RC p. 2460 612 RC p. 2471 613 RC p. 2476 611
gacacastukken, deskundigenrapport en bij omgevingsgetuigen van de verschillende getuigen. 1.579. Maar in het licht van de ontlastende verklaringen, en gezien de inhoud van de verklaringen, geoordeeld aan de hand van de in de jurisprudentie geformuleerde uitgangspunten, wordt duidelijk dat het bewijs tegen Yvonne Basebya ten ene male onbetrouwbaar is.
HOOFDSTUK IV: DE GENERAAL-MOEDER, HAAR JONGENS EN DE BIJEENKOMSTEN
1.580. De basis voor de bewijsconstructie van de officier van justitie is de rol van generaalmoeder die Yvonne Basebya in Gikondo zou vervullen. Die rol zou blijken uit de bijeenkomsten die bij en door Yvonne Basebya werden georganiseerd. Aan die bijeenkomsten is de rest van de bewijsconstructie opgehangen; tijdens die bijeenkomsten bleek dat zij een hoge CDR-leider was, daar werden de antiTutsiliederen gezongen, daar werden namenlijsten besproken met daarop geschreven de te doden Tutsi’s, en tijdens die bijeenkomsten gaf zij leiding aan haar ‘soldaten’, 614 de abakarani, de schooiers.
1.581. Vervolgens zouden op grond daarvan alle strafbare gedragingen van haar soldaten aan Yvonne Basebya kunnen worden tegengeworpen. Die bijeenkomsten vormen dus een essentieel onderdeel van de verwijten aan Yvonne. Dat zo zijnde, mag van de officier van justitie verwacht worden uiterlijk bij requisitoir duidelijkheid te geven welke concrete bijeenkomsten zij bewezen acht; met andere woorden, dan zal duidelijk moeten zijn tegen welke gedragingen op welke bijeenkomsten Yvonne Basebya zich moet verweren. 1.582. Eerder verwezen wij al naar de Bikindi-uitspraak van het ICTR: in die zaak werden elf concrete bijeenkomsten besproken.615 Soms was de datum specifiek bekend, soms was alleen de plek en een globale maand- of jaaraanduiding bekend. Maar altijd werd onderzocht of de getuigen het over dezelfde bijeenkomst hadden; Bikindi kon zich dus tegen specifieke bijeenkomsten verweren. 1.583. Ook in de zaak Mpambara was sprake van concrete, naar tijd en plaats vast te stellen, verdenkingen. Verdenkingen, die op een concrete datum (13 april, 16 april, 27 april, 13 mei etc.) waren ingevuld. Het ruimste tijdsbestek in die zaak was de periode 6 april tot en met 1 juli 1994: twee en een halve maand. 1.584. Hoe anders is het in deze zaak. Natuurlijk, bepaalde feiten hebben een concrete datum gekregen; 22 februari, 6 tot 15 april. We zullen in komende hoofdstukken zien, dat ten 614 615
Requisitoir p. 91 ICTR, The prosecutor vs. Simon Bikindi, judgement, 2 december 2008
aanzien van die feiten het dan ook goed mogelijk is verklaringen tegen elkaar te wegen. Is in het licht van wat getuigen A, B en C verklaren over 22 februari de verklaring van D geloofwaardig? Dat is hoe een strafrechtelijk onderzoek dient te verlopen. 1.585. Maar ten aanzien van de kernverdenkingen, ten aanzien van de bijeenkomsten, heeft de officier van justitie zelfs bij requisitoir geen concrete, afgebakende bijeenkomsten aangegeven waartegen Yvonne Basebya zich tegen kan verweren. Gedurende een periode van bijna vier jaar wordt haar verweten bij haar eigen huis, op straat of bij de buren bijeenkomsten te hebben georganiseerd waarbij het soort bijeenkomst, de aanwezigen, de plaats, de tijd, de dag, de inhoud en het doel van geen enkele bijeenkomst specifiek wordt aangegeven of beschreven. 1.586. De officier van justitie vindt dat niet zo’n probleem; zij spreekt over het belang de verdenkingen in hun geheel te beoordelen, de puzzelstukjes bij elkaar te brengen. In wezen heeft zij alle verklaringen bij elkaar genomen en in één grote optelsom gepresenteerd. Zoek het maar uit. Dat de verklaringen niet met elkaar overeenkomen verklaart ze uit de verschillende locaties waar men zich bevond, de verschillende dagen waarop men thuis was, de verschillende posities in de samenleving die men innam etc.616
1.587. Daarmee wordt Yvonne Basebya echter voor een probatio diabolica geplaatst; want hoe kan zij zich verweren tegen beschuldigingen als die beschuldigingen niet concreter worden gemaakt dan dit? De enige wijze om dat te doen is door te ontkennen en getuigen te presenteren die verklaren nooit in die periode bijeenkomsten te hebben gezien. Maar noch die getuigen, noch Yvonne zelf kan natuurlijk met honderd procent zekerheid verklaren waar zij meer dan 18 jaar geleden vier jaar lang, dagelijks na 12.00 uur, 17.00 uur, 20.00 uur, of in het weekend op zaterdag of zondag aanwezig was. En dus schuift de officier van justitie die verklaringen aan de kant; ze zijn immers vast wel op een of andere manier in te passen in de puzzel van bijeenkomsten. 1.588. De officier van justitie miskent bovendien dat op deze wijze niet is na te gaan of getuigen tegenstrijdig verklaren over dezelfde feiten. Zij stelt
616
Requisitoir p. 73-75
“het is essentieel om goed voor ogen te houden dat de getuigen niet in één groepje op één punt op één moment verdachte in haar rol van CDR-activiste hebben gezien, maar dat het gaat om waarnemingen op verschillende tijdstippen van vele getuigen die hele verschillende levens en bezigheden hadden en op verschillende plekken woonden, werkten, boodschappen deden en bier dronken.”617 1.589. Maar dat weten wij nu juist niet! Wij weten niet, of Eugénie op hetzelfde moment langsliep en alleen een training op straat zag,618 als dat Eugène onder een boom stond te observeren en een bijeenkomst bij de bar van Roger zag. Wij weten niet, of Jacqueline en Jeanne dezelfde bijeenkomst beschrijven wanneer Jacqueline die op het perceel van Yvonne plaatst en Alice bij Bucyana.
1.590. Wij weten dat niet, omdat de getuigen vrijwel nooit concreet aangeven welke specifieke bijeenkomst zij beschrijven. En wanneer de bijeenkomsten wél voldoende specifiek worden omschreven, blijkt vrijwel meteen hoezeer de getuigenverklaringen elkaar tegenspreken of niet met de feiten overeenkomen. Wij noemen de reeds ter zitting besproken verklaring van Eugénie dat zij Yvonne Basebya na de dood van Rigema met de CDR op de muziek van RTLM zag dansen; een partij en een radiostation die toen nog niet bestonden. De rechtbank stelde ten aanzien van het CDR die onmogelijkheid aan de kaak, waarna Eugénie spontaan problemen met chronologie bleek te hebben. Maar dat is moeilijk te rijmen met haar gedecideerde combinatie van de dood van Rigema met de overige feiten. Eerder betoogden wij dat dit incident als een typisch voorbeeld kan worden gezien hoe getuigen denken Yvonne Basebya aan de hand van de vaste clichés (in dit geval CDR en RTLM) te kunnen belasten. En als Eugénie daadwerkelijk zulke problemen met chronologie heeft, hoe kunnen wij dan bovendien van haar aannemen wanneer zij bijeenkomsten zou hebben gezien? Dan valt haar verklaring helemaal niet te toetsen.
1.591. Sommige getuigen hebben concrete, individualiseerbare bijeenkomsten omschreven waar zij Yvonne Basebya zouden hebben gezien. Maar die bijeenkomsten komen dan weer niet terug bij andere getuigen. Wij geven één voorbeeld. Juvenal beschrijft een bijzondere demonstratie, in 1993, van alleen vrouwen van de CDR door Gikondo. Hij beschrijft hoe zij erbij liepen, waar zij liepen, hoeveel personen er ongeveer aanwezig 617 618
Requisitoir p. 73-74 RC p. 559
waren; kortom, een demonstratie die duidelijk omlijnd is en waar zijn verklaring eenvoudig toetsbaar over zou moeten zijn aan de hand van getuigen die dezelfde demonstratie hebben geobserveerd. Maar die getuigen zijn er niet; althans, geen enkele getuige verklaart over een demonstratie van alleen maar vrouwen in dezelfde periode en plek. 1.592. Dat is niet, zoals de officier van justitie probeert, te verklaren door het feit dat deze demonstratie niet in de straat van Bucyana wordt geplaatst, maar net de hoek om op de straat van de markt naar Concolais. Gezien het door de getuigen geschetste beeld, waarbij demonstraties met veel lawaai en angst gepaard gingen, kan dat verschil in locatie echt niet doorslaggevend zijn. En ook de verschillende werkzaamheden van de getuigen verklaart niet waarom géén van de vele buurtbewoners die gehoord is, deze demonstratie noemt. 1.593. De officier van justitie meent wellicht dat in geval van dagelijkse demonstraties dergelijk onderscheid niet meer gemaakt kan en hoeft te worden. Ten eerste wordt daarmee de taak van de officier van justitie miskend; zij had een keuze kunnen maken welke concrete, opvallende demonstraties ten laste werden gelegd, of een specifieke tijdsperiode en dagen in haar requisitoir kunnen aangeven (bijvoorbeeld elke zondag in januari 1994). Ten tweede is ook voor de juridische beoordeling van de bijeenkomsten niet alleen van belang op welk moment die bijeenkomsten precies plaatsvonden (een bijeenkomst in 1992 heeft in het licht van de genocideverdenking een ander gewicht dan een bijeenkomst in 1994), maar ook wat de gevolgen van die bijeenkomsten waren. Zo wordt wel gesteld dat na de bijeenkomsten geweld werd gebruikt, maar is bij gebrek aan specificatie een causaal verband tussen de werkzaamheden van Yvonne Basebya tijdens een bijeenkomst en bijvoorbeeld de plundering van bepaalde huizen niet vast te stellen. Ten derde blijkt uit de getuigenverklaringen dat veel getuigen weliswaar stellen dat er heel vaak bijeenkomsten plaatsvonden, maar zelf slechts enkele bijeenkomsten zeggen te hebben gezien.619 Het is dan ook helemaal niet zeker of er wel echt over zoveel bijeenkomsten wordt gesproken, of dat het uiteindelijke aantal bijeenkomsten waarover getuigen uit eigen kennis verklaren veel lager ligt. Wij hebben in het vorige hoofdstuk al aangegeven waarom de verklaring van Pascal in dit verband onbetrouwbaar is.
619
Bijvoorbeeld, RC Seth p. 1177
1.594. Zelfs al zou worden bewezen dat Yvonne Basebya CDR-lid was, of een vergadering hield, of een bijeenkomst leidde, dan staat daarmee niet automatisch vast dat zij een strafbaar feit pleegde, zoals de officier van justitie lijkt aan te nemen. Integendeel, al deze onderdelen zijn op zich legaal en legitiem in de veranderende politieke context van de jaren negentig, de overgang naar een meerpartijenstelsel en de oorlog met de FPR, en bovendien begrijpelijk en geaccepteerd. 1.595. De verdediging meent dat ook dat, nu de officier van justitie er niet in geslaagd is aan de hand van het opsporingsonderzoek, met voldoende zekerheid concrete, individualiseerbare bijeenkomsten te bewijzen, Yvonne Basebya dient te worden vrijgesproken van die delen van de tenlastelegging die zien op de bijeenkomsten. 1.596. Voor het geval daarin niet wordt meegegaan zullen wij nu uiteenzetten waarom er ook voor de algemeen geformuleerde verdenkingen onvoldoende bewijs bestaat.
Tutsi-haat 1.597. De beoordeling van deze zaak zou eigenlijk moeten beginnen met de vraag of Yvonne Basebya inderdaad Tutsi’s haatte in de jaren 1990-1994. Als namelijk wordt aangenomen dat dit niet het geval is, dan is dat op zich al een duidelijk argument tegen de aannemelijkheid dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Als Yvonne Basebya geen Tutsi’s haatte, zou zij immers geen namenlijsten opstellen of anti-Tutsi toespraken houden. Ook zou er dan voor haar geen reden zijn de strafbare bijeenkomsten die haar worden verweten te organiseren. 1.598. Is er dus bewijs dat Yvonne Basebya Tutsi’s haatte in de jaren 1990-1994? Neen. De belangrijkste verklaringen in dit verband zijn natuurlijk de verklaringen van de Tutsigetuigen die zeer goed met Yvonne Basebya of haar kinderen bevriend waren. Zo zijn er de verklaringen over het huwelijk van dochter Jeanne, waar sommige gasten van de bruidegom zich zelfs verbaasden over het grote aantal Tutsi-gasten en de bevoorrechte positie die door verschillende Tutsi’s werd ingenomen. Maar zo zijn er ook de verklaringen van getuigen als Sylvie, die inmiddels allang geen contact meer heeft met de familie Basebya en ook indertijd slechts een kindervriendschap met Aline had en toch ook nooit problemen heeft ondervonden bij de familie Basebya thuis te komen. En tot slot natuurlijk de redding, niet alleen van achterburen en peetkinderen, maar ook van
de meisjes Musonera die geen enkele familie- of vriendschapsrelatie met Yvonne Basebya hadden. 1.599. Het belang van deze vriendschappen kan echt niet onderschat worden. Niet voor niets concluderen verschillende getuigen, die Yvonne afschilderen als extremist en Tutsihater, dat het voor Tutsi’s niet mogelijk zou zijn geweest bij haar langs te gaan. 620 Dat was in de jaren 1990-1994, zeker vanaf eind 1993, namelijk inderdaad niet mogelijk bij extremisten en Tutsihaters; die lieten Tutsi’s niet voor zich werken, laat staan dat zij ze vriendschappelijk zouden ontvangen of een eervolle positie zouden geven. Het vaststaande feit dat Yvonne Basebya dat wel deed, maakt duidelijk hoezeer de typering van haar karakter van de officier van justitie ernaast zit. 1.600. Waarop baseert de officier van justitie haar verdenking dat Yvonne Basebya wel degelijk Tutsi’s haatte? Dat zijn ten eerste de verklaringen van Eugénie, Vénuste, Alfred en Zephanie dat de dochters van Yvonne Basebya niet bevriend mochten zijn met Tutsi’s. Een klassiek cliché in de genocidegeschiedenis. Dat deze vier fanatici met deze verklaring komen is dan ook niet verwonderlijk. Spijtig alleen dat er geen enkele basis is voor deze verklaringen. Het is immers in zijn algemeenheid onjuist gebleken dat de dochters van Yvonne geen contact met Tutsi’s mochten hebben, maar ook de specifieke voorbeelden worden nergens onderbouwd. 1.601. De drie getuigen verklaren over verschillende Tutsi-jongens met wie Jeanne en Claire relaties zouden willen aangaan. Dat Jeanne verloofd was en Claire een vaste relatie had was kennelijk niet bekend bij deze getuigen. Dat Jeanne en Claire geen van de genoemde jongens kenden spreekt natuurlijk ook tegen deze absurde beschuldigingen. Het wordt helemaal bizar wanneer Damascène werkelijk geen idee heeft waar het over gaat wanneer hem wordt gevraagd naar Yvonne Basebya; hij heeft kennelijk niets gemerkt van avances van de dochters of haat van de moeder. 1.602. Wat is er dan nog meer in de ogen van de officier van justitie? Enkele getuigen verklaren uit de mond van Yvonne Basebya anti-Tutsi geluiden te hebben gehoord. De officier van justitie haalt specifiek het door Sehene genoemde incident in een taxibusje aan, waarin Yvonne Basebya het opnam voor de MRND.621 Wij hebben al besproken 620 621
O.a. Jacqueline RC p. 1741 Requisitoir p. 137
hoe dit incident nu juist begrepen moet worden als een politieke discussie, waaruit geen anti-Tutsi gevoelens blijken, maar eerder confirmatie aan de macht. 1.603. Want laat daar geen misverstand over bestaan; Yvonne Basebya was weliswaar niet heel politiek actief, ze had natuurlijk wel opvattingen over de grote onderwerpen van het moment. Dat zij daarbij een reële angst voor de FPR had en een einde aan de invasie wenste, is in het licht van de besproken historische context zeer begrijpelijk. Net zoals burgers over de hele wereld ook vandaag de dag hun blijdschap over verslagen rebellenleiders niet onder stoelen of banken steken, hoefde Yvonne Basebya dat in 1990 ook niet te doen na de dood van Rigema. Maar een grote weerstand tegen de FPR en haar accomplices, is niet hetzelfde als een haat tegen alle Tutsi’s. Die, door de officier van justitie als vanzelfsprekend beschouwde, conclusie is veel te kort door de bocht.622 1.604. Terzijde, dat geldt des te meer voor de door de officier van justitie meermaals herhaalde conclusie dat ‘de Tutsi’ dus ‘alle Tutsi’s’ betekent. Zonder de context van de gedane uitlating in ogenschouw te nemen kan en mag die conclusie nooit getrokken worden. In zijn algemeenheid kan immers worden vastgesteld dat bijvoorbeeld de uitspraak ‘De Nederlander is gierig’ niet dus betekent dat alle Nederlanders gierig worden gevonden. Evenmin kan uit de stelling: ‘Ik haat chauvinisten. De Amsterdammer is een chauvinist’ worden afgeleid dat wij Amsterdammers haten. 1.605. Het laatste deel van de Tutsihaatverdenking bestaat uit de BOB-gesprekken uit 2009 en 2010. Waar we in hoofdstuk 1 al waarschuwden voor het door de genocidelens beoordelen van de gebeurtenissen daarvoor, geldt dat hier natuurlijk evenzeer. Er kan niet zomaar worden aangenomen dat de visie van iemand in 2009 en 2010 gelijk is aan de visie in 1990-1994. Zeker niet in het licht van de geschiedenis sindsdien. 1.606. Wij hebben in het eerste en derde hoofdstuk al besproken hoe onder Kagame de HutuTutsi-tegenstellingen niet zijn verdwenen, maar eerder zijn toegenomen. Als Yvonne Basebya etniciteit niet heeft losgelaten als onderscheidend kenmerk, dan wijkt ze daarin niet af van het merendeel van de getuigen en de regering van Rwanda zelf. De collectieve schuld gaat toch niet zover, dat Tutsi’s wel negatief over Hutu’s mogen denken en spreken, maar dat dit andersom niet het geval zou mogen zijn. En als ‘genocidaire’ de bijnaam mag worden voor Hutu’s, dan moet het een vluchteling, die 622
Requisitoir p. 133
alles is verloren, worden gegeven als zij het bewind in Rwanda kort door de bocht aanduid met Tutsi’s of desnoods Inyenzi. Kagame en de FPR zelf hebben zich immers altijd als zodanig gepresenteerd. 1.607. Een goede bestudering van de BOB-gesprekken levert bovendien op dat er niet blijkt van een algemene Tutsi-haat. De gewraakte passages hebben duidelijk betrekking op concrete situaties en personen, waarbij Inyenzi gedurende een privéconversatie –weten dat je wordt afgeluisterd maakt je gesprekken nog niet openbaar- besmuikt wordt gebruikt als kennelijk negatieve term voor een niet erg geliefd persoon. Vergelijkbaar met een Nederlander die tijdens de vakantie klaagt over de mof die zijn zitplaats heeft ingenomen, om meteen daaraan toe te voegen dat je zo natuurlijk niet over Duitsers mag spreken. De opgenomen conversaties getuigen dan ook niet van rabiate anti-Tutsi gevoelens, hooguit van de –op zichzelf inderdaad zorgelijke- algemene ontwikkeling in de Rwandese gemeenschap dat etniciteit nog steeds een belangrijk kader is anderen in te beoordelen. 1.608. Wij kunnen afsluiten met de constatering dat geen van de door de officier van justitie geponeerde argumenten afbreuk doet aan het door de ontlastende getuigen ondersteunde karakter van Yvonne Basebya, waarin van haat tegenover Tutsi’s als bevolkingsgroep geen enkele sprake was.
CDR 1.609. Dan komen wij te spreken over de CDR. Daarover is in de voorgaande hoofdstukken al het nodige gezegd, dus wij kunnen hier relatief kort zijn.
1.610. Er is geen bewijs dat Yvonne de functie van secretaris op nationaal niveau van de CDR vervulde. Die functie zou echt zijn teruggekomen in de literatuur en stukken over de CDR. Ook van een andere hoge functie op nationaal niveau zou niet pas blijken tijdens dit onderzoek op basis van getuigenverklaringen van personen die zelf al aangeven ver weg te blijven van de CDR. Dan was er wel iets gevonden in de bewijsmiddelen van het ICTR, een krantenbericht, een verslag van een vergadering of radio-uitzending, waarin haar naam wordt genoemd in verband met de CDR. Er is immers zeer intensief onderzoek verricht.
1.611. Die conclusie brengt met zich dat de verklaring van Wesley over de hoge functie van Yvonne niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Zijn verklaring koppelt immers een specifieke functie, die indertijd ongetwijfeld bekend zou zijn geweest, aan Yvonne Basebya. Nu daar geen enkel aanvullend bewijs voor is gevonden moet worden geconcludeerd dat hij hierover kennelijk gelogen heeft. Mogelijk omdat hij dat ook al in 1995 heeft gedaan. 1.612. Ook de andere verklaringen over de hoge positie van Yvonne Basebya binnen het CDR, al dan niet op lokaal niveau, kunnen niet tot de conclusie leiden dat Yvonne Basebya inderdaad een dergelijke positie bekleedde. Kennelijk gingen er indertijd al geruchten rond dat Yvonne Basebya binnen het CDR een actieve rol had. Die geruchten kunnen verklaren waarom zoveel getuigen aangeven te ‘weten’ dat zij die hoge positie had.623 Maar de bron voor deze informatie is altijd hetzij een andere getuige in deze zaak, hetzij de geruchtenmolen. Zoals Eugène die van Jeanne
gehoord heeft dat
Yvonne de president van de CDR in Gikondo was,624 terwijl het voor Jeanne zelf iets is wat ze “van anderen heb gehoord”.625 Evenmin is bij die getuigen gebleken van een positie waaruit kan worden verklaard hoe zij specifiek bekend waren met de organisatie van de CDR. Het feit dat een getuige Tutsi was en de CDR vreesde, biedt daarvoor onvoldoende basis. 1.613. De getuigen die wel in een positie waren de formele leden van het CDR (inclusief mogelijke schaduwstructuren) te kennen hebben allen verklaard dat Yvonne Basebya daar van geen deel van uitmaakte. Van een formele positie van Yvonne binnen de CDR is dan ook niet gebleken. 1.614. Sommige getuigen verklaren Yvonne in CDR kleding te hebben gezien,626 of CDRvlaggen bij haar thuis te hebben gezien.627 Daar staan weer andere verklaringen tegenover, ook van belastende getuigen, die juist stellig verklaren geen CDR-kleding bij Yvonne te hebben gezien: “Ze droegen de burgerkleding want ze waren de chefs”.628 Er kan dan ook niet worden vastgesteld of, en zo ja hoe vaak, Yvonne Basebya CDRkleding heeft gedragen. 623
Bijvoorbeeld RC Perus p. 237 RC p. 1129, 1139-41 625 RC p. 2071 626 Bijvoorbeeld RC Alice p. 2232 627 RC Jacqueline p. 1745 628 RC Alex p. 384 Zie ook RC Jean p. 2055, 2061 624
1.615. In ieder geval zegt het dragen van kleding of een pet natuurlijk nog niets over de positie die iemand inneemt: “Similarly, the Chamber finds the fact that an Irindiro member wore the Interahamwe cap during a meeting at Amahoro Stadium is insufficient to conclude that he could actually be considered Interahamwe.”629 1.616. Iemand kan zelfs een pet dragen zonder de of alle standpunten van de partij te ondersteunen; het verspreiden van dergelijk promotiemateriaal is een gebruikelijke activiteit van een politieke partij. Dat de buurvrouw van de partijleider van het CDR een keer met zulk promotiemateriaal is gesignaleerd is net zo veelzeggend als een tomaat in Oss aantreffen.
Lokale leiders 1.617. Dan is de volgende vraag of er aanwijzingen zijn dat Yvonne de lokale leider was, buiten het CDR om. Die vraag kan niet los worden gezien van de rest van dit pleidooi, maar één indicatie dat de positie van Yvonne niet die van generaal-moeder van Gikondo was, is te vinden in wat wij inmiddels weten over de verhoudingen in Gikondo.
1.618. Wij zijn met de officier van justitie eens dat onze kennis over de milities in Gikondo niet uitputtend is; wat ons betreft is dat ook zeker een onderwerp om mogelijk in hoger beroep nog nader onderzoek naar te doen. Want deze zaak is natuurlijk niet het enige kader waarin informatie over de milities in Gikondo interessant is. 1.619. Guichaoua heeft een poging gedaan iets over deze situatie in kaart te brengen. Zijn kennis van dit specifieke onderwerp is niet zo uitgebreid als van andere onderwerpen, maar toch kan hij interessante informatie leveren. Zo noemt hij enkele personen die volgens hem de leiders van Gikondo waren: Jean Sefara, Jean Ntawutagiripgfa alias Congolais, en Séraphin Twahirwa.630 Die laatste zou de leiding over de ‘operaties’ hebben gehad. 1.620. Interessant van dit lijstje is met name de vermelding van Seraphin Twahirwa. Hij komt immers in het dossier eigenlijk nauwelijks voor. Waar hij voorkomt, wordt hij echter wel als leider van de buurt beschouwd. Wij bespraken al Vital Mucamba,631 en ook 629
ICTR, The prosecutor vs. Simon Bikindi, judgement, 2 december 2008, § 43 Deskundigenrapport Guichaoua, p. 96 631 NR G113 630
Pascal noemt hem als leider.632 Sterker nog, volgens Pascal is Séraphin de leider van de CDR.633 1.621. De rol en positie van Séraphin blijft schimmig; mogelijk moet hij beschouwd worden als de ‘generaal-vader’; van enige relatie met Yvonne Basebya blijkt in ieder geval niet.
1.622. Een andere persoon, van wie we weten dat hij een hoge functie in de CDR vervulde, maar wiens rol in dit dossier niet goed uit-gerechercheerd is, betreft Albert Birindabagabo. Juvenal Sibomana,634 Seth en Jean Pierre Gahutu635 noemen hem als significant persoon, met name omdat er een CDR-vlag bij hem hing, die bijvoorbeeld niet bij Bucyana hing.636 Uit de stukken in het dossier blijkt ook dat hij de vicevoorzitter van het CDR was. Toch wordt er geen enkele relatie tussen hem en Yvonne Basebya gelegd. 1.623. We moeten dus niet vergeten dat veel personen, die door bronnen als belangrijke leiders worden aangewezen, in deze zaak eigenlijk nauwelijks zichtbaar zijn geworden, voornamelijk omdat de groep getuigen kennelijk niet zo bekend met ze was. Toch is hun rol uitermate relevant, nu de officier van justitie Yvonne Basebya beticht van de rol van generaal-moeder in de wijk. Als het al mogelijk is een dergelijke rol te definiëren, dan zullen er toch niet heel veel generaals per wijk geweest zijn. Blijkt dat iemand anders die rol vervulde, dan bevestigt dit ons standpunt dat Yvonne een dergelijke rol niet had. 1.624. Overigens is de beschrijving van milities in militaire termen een onzinnige exercitie: daarmee wordt de fluïde en ongedisciplineerde structuur van deze groepen volledig miskend. De officier van justitie merkt ook terecht op dat de term ‘leider’ niet eenduidig wordt
gebruikt;
hoe
het
dan
toch
mogelijk
zou
zijn
een
hiërarchische
organisatiestructuur van generaal tot onder-knuppel te definiëren is ons een raadsel. 1.625. In het requisitoir wordt geopperd dat getuigen al naar gelang hun woonplaats verschillend getuigen over leiders. Wij hebben al besproken dat zo wel een heel beperkte actieradius wordt aangehouden; Kigali, en zeker Gikondo zijn niet groot; de 632
RC p. 1803, 1805, 1814 RC p. 1803 634 RC p. 944 635 RC p. 195 636 RC Gahutu p. 195, Kinderen Bucyana 633
meeste getuigen woonden op vijf a tien minuten loopafstand van elkaar. Van het huis van Bucyana naar Mera, dat soms bijna als een andere wijk lijkt te worden beschouwd, was misschien hooguit vijftien minuten te voet. 1.626. Verschillen in aanduiding zijn dan ook vermoedelijk beter te verklaren uit verschillen in kennis over de personen, en mogelijk uit verschillende hoedanigheden die personen aannamen. Het kan bijvoorbeeld goed zijn dat Birushya, die door een groot aantal getuigen als de leider van de jeugdmilities in Gikondo wordt aangeduid,637 soms op eigen houtje opereerde, en soms deed wat Congolais hem vroeg. 1.627. Congolais en Birushya zijn vermoedelijk de personen die het meest algemeen als de leiders van de milities in Gikondo worden beschouwd; eerlijk gezegd zouden wij voor het requisitoir altijd aan hen hebben gedacht als iemand sprak over ‘generaals’ van de buurt. Er lijkt wel enige taakverdeling tussen hen te zijn; maar van een duidelijk scheiding is geen sprake. 1.628. Wat natuurlijk in het merendeel van de besprekingen van leiders van de wijk opvalt, is dat Yvonne Basebya heel vaak niet wordt genoemd.638 1.629. Er moet natuurlijk enig onderscheid worden gemaakt tussen de bronnen over de milities. Een insider zal betere kennis hebben van de machtsverhoudingen dan een getuige die ver weg bleef van de groepen. Een deskundige zal uitvoeriger onderzoek hebben gedaan dan een journalist. Bij de beoordeling van de bronnen in het dossier zal dan ook voortdurend de vraag moeten worden gesteld hoe gezaghebbend de bron over de milities is. Dan blijkt dat de meest gezaghebbende bronnen niets melden over Yvonne Basebya.
1.630. Tot slot één korte opmerking over de door de officier van justitie gedefinieerde militieleden. De namen Kibuye en Gikongoro worden genoemd;639 dit zijn echter net zoals Cyabitama en Mushi bijnamen, gebaseerd op de geboorteplaats van personen of andere kenmerken. Meerdere personen, zeker in de vluchtelingenkampen, deelden deze
637 638
Bijvoorbeeld Jean-Marie RC p. 362 e.v. Bijvoorbeeld Juvenal Sibomana: RC p. 956: “RC Ik bedoel: heeft u ooit gehoord wie de leiders waren
van de moordenaars in Gikondo? G Congolais, Aminadabu, Albert. Congolais ook. Ze waren de chefs.” en Amiel RC p. 918 en Tharcisse RC p. 1304 639
Requisitoir p. 96
bijnamen. Hoewel de getuige deze twee namen noemen, is verder niet heel veel over hen bekend, in tegenstelling tot bijvoorbeeld over Congolais. Het is dan ook niet vast te stellen of getuigen het wel steeds over dezelfde persoon hebben als zij deze bijnamen noemen.
Bijeenkomsten 1.631. Dan komen wij bij de bijeenkomsten. Er is al het nodige over gezegd. De gebruikte termen zijn niet altijd even helder, maar als wij het goed begrijpen wordt door de getuigen een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bijeenkomsten, te weten: meetings, demonstraties, vergaderingen en animations.
Bijeenkomsten op straat gezien 1.632. De meetings, bijeenkomsten in stadions zoals alle partijen die hielden, vormen de bekendste groep bijeenkomsten. Bij deze meetings waren grote aantallen mensen aanwezig, die werden vermaakt met toespraken, muziek en dansoptredens etc. Het waren opwindende dagen, die werden bezocht door fanatieke partijaanhangers, geïnteresseerden, observanten en mensen die werden aangetrokken door de sfeer, zonder dat zij de standpunten deelden of begrepen. Van deze meetings is het nodige bewaard gebleven, bijvoorbeeld video-opnamen, geluidscassettes en krantenverslagen. Yvonne Basebya wordt in geen van deze bronnen genoemd als noemenswaardig persoon tijdens deze meetings. Zij is er één of twee keer geweest als gast van Bucyana, en als zodanig stond zij wellicht in de buurt van het podium, maar haar rol was verder passief.
1.633. De getuigen verklaren weinig over deze meetings, behalve dat er wordt gesproken over de mensen die vanuit de wijk naar dergelijke meetings gingen. Die verzamelden zich in de straten rondom Bucyana en Basebya (dicht bij de belangrijkste verkeerswegen) en vertrokken in busjes naar de meetings. De getuigen verklaren tegenstrijdig over de vraag of Yvonne Basebya ook meeging met deze busjes: Volgens Eugène wel,640 volgens Jeanne juist niet.641
640 641
RC p. 1143 RC p. 2050
1.634. Na afloop van de meetings kwamen de jongens in uitgelaten stemming terug en dronken ze nog wat bij één van de barretjes in de buurt, waaronder tot uiterlijk medio 1993 bij Roger. Meer concrete informatie over de betrokkenheid van Yvonne Basebya bij deze meetings, waaruit een mogelijke verwijtbaarheid zou kunnen worden afgeleid, is er niet. 1.635. Getuigen hebben ook verklaard over demonstraties, waarmee hetzelfde wordt bedoeld als bij ons; een groep mensen loopt door de straat om zijn verbondenheid met bepaalde politieke standpunten te tonen. Soms gaan die demonstraties met relletjes gepaard, net als bij ons, maar dergelijke uitwassen kunnen niet aan alle demonstranten worden toegeschreven. 1.636. Een enkeling getuigt Yvonne tijdens een demonstratie van de CDR te hebben gezien. Wij haalden hiervoor al de getuigenverklaring van Juvenal aan die spreekt over een demonstratie van vrouwen. Als gezegd spreekt geen enkele andere getuige over deze demonstratie; ook de deelname aan andere demonstraties worden niet ondersteund door verschillende verklaringen over dezelfde feiten, althans, niet voor zover wij hebben kunnen nagaan. De verklaring van Juvenal is overigens weer typisch een voorbeeld van iemand die erop gebrand is de genocideverdachte koste wat kost veroordeeld te krijgen. Meerdere keren gaat hij in op de vraag welke conclusies “iemand die deze verklaring kan lezen” kan trekken, om daarna te benadrukken dat hij moet worden geloofd en dat er echt veel moordenaars en slachtoffers waren na 6 april, ook al kan hij niet uit eigen wetenschap verklaren omdat hij verstopt zat.642 Eerder al heeft hij aangegeven wie de moordenaars waren: “Wij noemden Bakiga de mensen die kwamen uit Gisenyi, Ruhengeri, Byumba. De meerderheid van de Bakiga zijn de moordenaars.”643
1.637. Yvonne Basebya zelf geeft aan nooit aan dergelijke demonstraties te hebben deelgenomen. Zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest, en zelfs als dergelijke demonstraties zouden vertrekken vanaf het huis van Bucyana, dan is er nog geen sprake van mogelijke verwijtbaarheid. Een demonstratie van vijftig vrouwen in CDR-kleuren is niets anders dan de uitoefening van hun rechten in een net ontwikkeld meerpartijenstelsel. Wij komen nog te spreken over het zingen van liederen; andere informatie over de demonstraties, bijvoorbeeld over spandoeken, borden, leuzen of iets 642 643
RC p. 956, 960 RC p. 944
dergelijks, die zouden kunnen wijzen op mogelijke opruiing of verwijtbaarheid, is niet voorhanden. 1.638. Voor deze twee soorten bijeenkomsten geldt dat de getuigen verklaren over hetgeen zij op straat, voor het huis van Bucyana en Basebya hebben gezien. Daarbij wordt opgemerkt dat die straat een vrij grote, doorgaande straat was. Wat daar op straat gebeurde kan niet zomaar aan de bewoners van die straat worden toegeschreven. Bovendien blijkt uit de getuigenverklaringen ook dat de huizen tevens werden aangeduid als plaatsbepaling van de straat, zonder dat daarmee betrokkenheid vanuit het betreffende huis werd bedoeld. Zo verklaart Jacqueline op enig moment over iemand die “bij Bucyana vandaan kwam”, om op nadere vragen te verduidelijken dat zij daarmee iemand uit de fysieke buurt van het huis van Bucyana bedoelt. 644 Ook andere getuigen geven aan hoe er soms verwarring kon ontstaan over waar mensen vandaan kwamen. Basebya, die op de kruising van de grotere weg en de weg naar de markt woonde, was een handig ijkpunt om te noemen, zonder dat daarmee altijd gedoeld hoefde te worden op een daadwerkelijke betrokkenheid van iemand uit de familie. 1.639. Bovendien betreft het hier vrij grote groepen of groepjes mensen, die langs het huis van Yvonne liepen. Als zijzelf op dat moment buiten stond, kon zij eenvoudig worden aangezien voor een deelneemster, zonder dat zij concrete handelingen verrichtte. 1.640. Specifiek aandacht vraagt hier nog de verklaring van Eugénie. Zij verklaart namelijk enigszins anders dan alle anderen, en doet het voorkomen dat er op de straat voor Bucyana trainingen van milities plaatsvonden, op zijn minst genomen oefeningen in het snel in- en uit een auto komen. De officier zegt dat de genoemde ‘capriolen’ niet verward mogen worden met de trainingen bij bijvoorbeeld Horizon, maar dat is een conclusie die niet noodzakelijkerwijs uit de getuigenverklaring volgt. Het lijkt er sterk op dat Eugénie wel degelijk bedoeld te zeggen dat er fysieke trainingen op straat plaatsvonden;645 iets dat door geen enkele andere getuige wordt beaamd, terwijl het toch uitermate opvallend zou zijn geweest. Opnieuw een onderdeel dus waaruit de ongeloofwaardigheid van de verklaring van Eugénie blijkt.
Vergaderingen 644 645
RC p. 1947 Bijvoorbeeld RC p. 572
1.641. Getuigen verklaren ook over vergaderingen bij mensen thuis. Hier beginnen de bewoordingen door elkaar te lopen, omdat sommige personen het woord vergadering lijkt te gebruiken voor grotere bijeenkomsten, en anderen het woord vergadering uitsluitend voor een besloten vergadering van enkele personen gebruiken. Wij doelen hier op de laatste betekenis; in de volgende paragraaf komen wij te spreken over de animations en grotere bijeenkomsten bij mensen thuis.
1.642. Grofweg kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten vergaderingen in de getuigenverklaringen: die van lokale leiders als Congolais en Birushya met Yvonne Basebya en, soms, Martin of Roger; en de vergaderingen bij Bucyana met hooggeplaatste militairen en Agathe de presidentsvrouw. 1.643. Om met die laatste vergaderingen te beginnen. De bron hiervoor lijkt Pascal te zijn, wiens fantastische verklaringen over nachtelijke bijeenkomsten in het vorige hoofdstuk al zijn afgeserveerd. Voortbouwend op die verklaringen hebben enkele kerngetuigen verklaard de auto van Agathe bij Bucyana te hebben zien binnenrijden;646 kennelijk durfden ze het niet aan te beweren haar zelf te hebben gezien. Dat zou immers wel erg ongeloofwaardig zijn. Maar als gezegd is het hoogst onwaarschijnlijk dat Agathe een vergadering van een oppositieleider (die bovendien ook nog eens uit het Zuiden van het land kwam) zou gaan bezoeken. Dit lijkt dan ook een typisch voorbeeld van een cliché dat in de tijd van Des Forges gangbaar was, verwerkt in de eigen groepswaarheid, terwijl inmiddels duidelijk is dat het cliché nergens op is gebaseerd. 1.644. Maar zelfs als de verklaringen zouden worden geloofd –wij gaan er echt niet van uit dat Pascal op dit punt wordt gevolgd– dan blijkt nog niets van de achtergrond van deze bezoeken. Lambert bijvoorbeeld lijkt het bezoek van Agathe te plaatsen in het licht van het overlijden van de vrouw van Bucyana; een rouwbezoek dus, en niet een geheime vergadering. 1.645. Dan de tweede groep vergaderingen, waarbij de leiders van de wijk –zo begrijpen wij het- de ophitsende bijeenkomsten en criminele plannen zouden voorbereiden. Congolais, Birushya en Gakwizi zouden zich met Yvonne Basebya opsluiten om de lijsten van tegenstanders uit te werken en te bekokstoven wat er nog moest gebeuren.
646
O.a. RC Lambert p. 447 en RC Jeanne p. 2058
Soms waren er wat meer mensen bij en zou bijvoorbeeld Esperance als penningmeester aanwezig zijn.647 1.646. Wat opvalt aan deze verklaringen is dat alle getuigen stellen dat dit soort vergaderingen achter gesloten deuren plaatsvonden; pas daarna zouden de animations van start zijn gegaan waarbij gezongen en gedanst werd. Meerdere getuigen verklaren alleen gezien te hebben dat de mensen bij elkaar kwamen, en pas later, bijvoorbeeld bij de gacaca begrepen te hebben dat er van vergaderingen sprake was. 648 Er was dus geen sprake van een openbare gebeurtenis. Dat zou gezien de inhoud ook wat vreemd zijn geweest. 1.647. Tegelijkertijd zou echter iedereen geweten hebben dat deze vergaderingen plaatsvonden. Mensen op de markt zouden tegen elkaar gezegd hebben ‘de leiders zijn nu bij Yvonne om te vergaderen’.649 Iedereen was buitengesloten, en toch wist iedereen ervan. 1.648. Bovendien blijken de Interahamwe regelrechte kletskousen. Vrijwel elke belastende getuige, hoe bang ze ook waren voor de milities, had wel een kennis, vriend, bediende of anderszins die niet alleen naar de vergaderingen ging, maar ook vrolijk over de onderwerpen aldaar sprak, dronken in de bar of één op één.650 Kennelijk was het verraden van informatie aan vermeende Inkotanyi geen enkel probleem voor deze jongens. Werkelijk alles werd besproken, van de inhoud van de bijeenkomsten tot aan de wijze van rekruteren, van de wapens en uniformen tot aan de namen op de namenlijsten.
Animations 1.649. Vanuit de vergaderingen komen wij vanzelf uit bij de animations, de ophitsende bijeenkomsten bij de bar van Roger of op het perceel van Basebya, in een enkel geval zelfs bij Roger zelf. Zeker op dit punt moeten de verklaringen van de belastende 647
RC Perus p. 237 Bijvoorbeeld RC Lambert p. 932; RC Alexis p. 386 649 RC Eugène p. 1133 650 Bijvoorbeeld Fatumah over haar boy RC p. 2948 , Perus (over Esperance) RC p. 237 648
getuigen goed naast elkaar worden gelegd, omdat zij vaak zo tegenstrijdig zijn. Zeker op dit punt is de vaagheid van de beschuldigingen een groot probleem.
1.650. Globaal zijn de getuigen het over de volgende zaken eens: er waren vaak animations, daarbij waren veel mensen aanwezig (tot wel tweehonderd;651 hoe die op het terrein pasten is onduidelijk), er werd gedanst en luid gezongen, want ook mensen op straat konden het horen, en daarbij werden ophitsende liedjes als Tumbatsembatsembe gezongen. En belangrijk, deze animations vonden in alle openheid plaats. 1.651. Daarmee zijn we meteen aanbeland bij het al vaak besproken grootste bezwaar; en dat is het grote aantal buurtbewoners dat van niets weet. 1.652. Maar het toont ook aan waarom de optelsom van de officier van justitie zo slecht vol te houden is. Want als de bijeenkomsten zo luid en duidelijk waren, dan zou men toch verwacht hebben dat de belastende getuigen het in ieder geval in grote lijnen over dezelfde bijeenkomsten hebben. Tegenstrijdigheden zijn dan niet op te lossen met de verwijzing naar de verschillende posities van getuigen. 1.653. Zo heerst er grote verwarring over de dagen waarop deze bijeenkomsten plaatsvonden. Veel getuigen beseffen wel dat zij de bijeenkomsten niet kunnen laten plaatsvinden wanneer zij zelf niet aanwezig zijn. Gevolg is alleen wel dat Jacqueline volhoudt dat de bijeenkomsten elke middag na 12.00 uur waren, omdat dat het moment was dat zij naar de markt liep,652 en andere getuigen de bijeenkomsten pas na 17.00 uur plaatsen, wanneer de meeste mensen thuis kwamen.653 Overigens is de verklaring van Jacqueline op wel meer punten onbetrouwbaar. Zo verklaart zij bijeenkomsten te hebben gezien op haar dagelijkse reistijd naar haar werk op de markt, tot zo laat als in januari 1994. Alleen werkte zij in januari 1994 niet, want toen lag zij in het kraambed. 1.654. Ook over de dag van de week waarop de bijeenkomsten waren wordt getwist. De één stelt dat dit in ieder geval niet op zondag was, want dan waren de grote meetings,654
651
Alfred RC p. 2770 RC p. 1731 653 O.a. RC Jeanne p. 2070 654 RC Jeanne p. 2050 652
terwijl de ander juist de zondag noemt, want dan had hij vrij en anders had hij het niet kunnen zien.655 1.655. En dan de plek waar de bijeenkomsten plaatsvonden, met name de vraag of dat bij Basebya thuis was. Meerdere, voor het overige zeer belastende getuigen geven gedecideerd aan dat er geen bijeenkomsten bij Yvonne Basebya thuis waren. 656 Dat betreffen onder andere haar overburen huisvrouw Jeanne en Wesley. 657 Dan wordt het toch wel moeilijk te geloven wanneer andere getuigen stellen dat dit wel gebeurde.658 1.656. In dat verband is bijvoorbeeld de verklaring van Lambert interessant. Hij verklaart twee keer een bijeenkomst bij Basebya thuis gezien te hebben, maar dan uitsluitend van vrouwen.659 Dat is een concrete verklaring, die toch te toetsen zou moeten zijn in overig bewijs. Maar helaas. Andere getuigen die verklaren over bijeenkomsten bij Basebya noemen verschillende abakarani van de markt die daar aanwezig waren. 1.657. Overigens krijgt de verklaring van Wesley over een gesprek dat hij in april 1994 met Yvonne gevoerd zou hebben in dit verband wel een prachtige spiegelbetekenis: Volgens Wesley betichtte Yvonne Jeanne ervan de leidster van de Inkotanyi te zijn. Hij zou daarop tegen haar gezegd hebben “U komt ook thuis en u treft daar vrouwen en u praat met hen. Is dat een vergadering van het FPR?” Ze [Yvonne] zei tegen mij dat ze de vrouwen niet kent, “Maar ik weet heel goed dat zij degene was die de cellule hier leidde.”660 Precies dezelfde manier dus hoe Wesley en consorten menen te kunnen aantonen dat Yvonne Basebya de Interahamwe leidde. 1.658. De verklaringen over de animations zijn tegenstrijdig en worden tegengesproken door de ontlastende getuigen. Van betrokkenheid van Yvonne Basebya bij animations in haar straat is dan ook onvoldoende gebleken.
Namenlijsten
655
NR Lambert G89 p. 13 O.a. RC Alice p. 2234, RC Perus p. 233, 246 657 RC p. 2070 658 RC p. 3498 659 RC p. 448 660 RC p. 3159 656
1.659. Desondanks zullen wij enige aspecten die worden verbonden aan de bijeenkomsten bespreken. Om te beginnen de namenlijsten. Hiervoor werd al kort gerefereerd aan het verbazingwekkende feit dat de Interahamwe kennelijk weinig problemen hadden al in 1992-1993 vermoedelijke Ibyitso inzage te geven in de namenlijsten. Zij zouden de lijsten in de bar laten rondslingeren, of in de steeg aan de nummer één op de lijst tonen.661 Zo wordt het de verraders wel heel gemakkelijk gemaakt!
1.660. Opvallend is ook het grote aantal verschillende lijsten die de ronde doen. Kennelijk neemt Yvonne Basebya geen genoegen met de door haar met de hand geschreven lijst waar Fatumah op stond, maar moet zij ook een getypte versie hebben met Lambert op nummer 1662 én een versie met vrouwen en mannen gescheiden en Eugénie hoog op de lijst.
1.661. De herkenning door Fatumah van het handschrift van Yvonne Basebya is ongeloofwaardig, ondeskundig, en overigens ook volstrekt in tegenspraak met het narratieve verhaal dat de officier van justitie over de namenlijsten presenteert, waarin de operationele chefs de lijsten zouden opstellen voor Yvonne om af te strepen. 1.662. Ook de verklaring van Wesley dat in april 1994 hij bij Yvonne Basebya aanwezig was toen Congolais langskwam om de lijst te laten afvinken moet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Het is in de hectische dagen na 6 april 1994 niet voorstelbaar dat Congolais, de leider van de Interahamwe van de wijk, voor de lijst te doden personen langs Yvonne Basebya zou moeten, die geen enkele verbinding met het leger had en zelf geen stap meer buiten de deur zette. Maar zelfs als dit toch om wat voor reden dan ook het geval zou zijn, zou Congolais die lijst natuurlijk nooit bespreken met een vermeende beschermer van Inyenzi en de man van een Inkotanyi in de kamer. Als Congolais werkelijk zo dom was, zou bovendien Yvonne Basebya, een intelligente vrouw die bovendien bevriend was met Wesley, natuurlijk nooit Congolais aan het woord hebben gelaten, laat staan dat zij opdrachten zou hebben gegeven aan Congolais. Tot slot heeft niemand anders, niet van de familie en niet van de onderduikers bij Basebya, Congolais zien langskomen.
661 662
Lambert NR G89 p. 27 RC p. 447
Liedjes en toespraken 1.663. Wat betreft de gezongen liedjes van Bikindi en Tumbatsembebatsembe, alsmede wat betreft de gebruikte bewoordingen in de toespraken, moet, als al wordt aangenomen dat Yvonne aanwezig was bij bijeenkomsten waar deze liedjes werden gezongen, duidelijk worden vastgesteld op welk moment de betreffende bijeenkomst plaatsvond. Voor de liedjes van Bikindi, maar ook voor Tumbatsembebatsembe geldt immers dat de interpretatie plaats dient te vinden in de juiste context. Het maakt uit, of dit werd gezongen in de dagen na de hernieuwde aanval van de FPR op 8 februari 1993, of na de dood van Bucyana in 1994. De liedjes sloegen immers in ieder geval in het begin niet op het vermoorden van alle Tutsi’s, maar op het bevechten en vernietigen van de vijand, de FPR.
1.664. De verklaring van Jeanne dat zij Yvonne Basebya op de radio zou hebben gehoord, waarbij Yvonne Basebya een ‘klassieker’ uit de anti-Tutsi uitspraken zou hebben gebruikt, namelijk dat mannen moeten oppassen voor Tutsivrouwen, is niet te controleren, nu Jeanne noch het radiostation, noch de globale datum kan herinneren. In het licht van de relatief goed gedocumenteerde toespraken op de radio, zoals uit de ICTR-uitspraken blijkt, waarin Yvonne Basebya niet voorkomt, is dat onvoldoende toetsbaar. Deze verklaring kan dan ook niet bijdragen aan het bewijs. 1.665. Wat dat betreft is de verwijzing naar het Mediatrial in het dossier ook onvolledig,663 want hoewel de liedjes in die zaak een rol hebben gespeeld bij de beoordeling van het oogmerk, zijn de personen slechts veroordeeld voor activiteiten na 6 april 1994.
Conclusie 1.666. Er is onvoldoende betrouwbaar en overtuigend bewijs dat Yvonne Basebya bijeenkomsten heeft georganiseerd waar anti-Tutsi activiteiten, gericht op het uitroeien of angst aanjagen van de Tutsi’s als bevolkingsgroep werden ontplooid.
663
Requisitoir p. 73
HOOFDSTUK V: 22 FEBRUARI 1994 1.667. Op 21 februari 1994 wordt de leider van de PSD, Gatabazi, gedood door de FPR. De sfeer in Kigali en daarbuiten wordt zeer gespannen. De jeugdploegen van de PSD organiseren demonstraties die angst zaaien onder de bevolking. 664 Het openbare leven komt stil te liggen, de mensen blijven thuis.665
1.668. Zoals de FPR anticipeerde wordt de schuld voor de dood van Gatabazi bij de grootste binnenlandse tegenstanders gelegd: de MRND en de CDR. De wraak van de PSD jeugd laat niet lang op zich wachten: CDR-voorzitter Martin Bucyana wordt op 22 februari 1994 vermoord door woedende PSD-aanhangers in Butare.666 Wanneer in de daarop volgende dagen in Butare enkele verdachten worden aangehouden, volgen gewelddadige betogingen van de PSD die uiteindelijk leiden tot de invrijheidsstelling van de verdachten.667 1.669. Yvonne Basebya en haar familie zullen van deze PSD-rellen in Butare weinig hebben meegekregen. De dood van hun buurman en vriend Martin is daarvoor te schokkend. Het verdriet en de zorgen om zijn kinderen staan in schril contrast met de vreugde die nog geen drie dagen eerder de familie toekwam, toen het burgerlijk huwelijk van haar oudste dochter Jeanne werd gevierd.
Dood Bucyana en zorg familie 1.670. Wij zullen niet uitvoerig beschrijven wat de familie Basebya aan het doen was voordat het noodlottig telefoontje kwam. Volstaan kan worden met te constateren dat Paulette bij de familie Basebya thuis was toen het telefoontje kwam en dat nadat het nieuws bekend werd Paulette vrijwel direct in het gezelschap van Yvonne en haar dochters naar huis is gegaan.
664
RC Lambert, p. 473: “Gatabazi was overleden. Wij waren bang voor zijn leden.” O.a. RC Lambert p. 460 666 Rapport Guichaoua, p. 65 667 Rapport Guichaoua, bijlage 4b, deel 2 p. 44 665
1.671. Daar aangekomen is Paulette in ‘de woonkamer gebleven’ en ‘naar de slaapkamer gegaan’.668 Natuurlijk kan Paulette zich niet iedere minuut van de die dag herinneren. Ze zal, zo zegt ze, af en toe naar de keuken zijn gegaan of naar de woonkamer of naar de slaapkamer van haar ouders.669 1.672. Belangrijk is dat ze verklaart dat Yvonne ‘bij ons thuis gebleven’ is. Yvonne nam de telefoon op, verwelkomde mensen, gaf hen te drinken en bereidde het eten voor. Paulette zegt dat ze wist dat Yvonne er was. ‘Ik zag haar. Ze is gebleven’. Vanzelfsprekend kan ze niet met zekerheid zeggen of Yvonne die middag buiten is geweest. Ze denkt niet dat dat is gebeurd.670 Dit wordt bevestigd door Joseline. Joseline was vrij snel nadat het nieuws bekend was geworden gearriveerd op het perceel van Bucyana. ‘De binnenplaats was niet vol, maar er waren een paar mensen.’671 Ze was waarschijnlijk samen met haar man één van de eersten. Zij verklaart Yvonne binnen het huis te hebben gezien, ‘samen met de andere moeders, andere dames.’672 Yvonne liep ‘altijd achter dat meisje’.673 1.673. De zorg voor Paulette, die er op dat moment helemaal alleen voor staat en haar eigen verdriet nemen Yvonne volledig in beslag. Ze krijgt eigenlijk niet mee wat er om haar heen gebeurt. Ze doet wat ‘een moeder van kinderen’ doet, namelijk zorgen voor die arme Paulette. Ze heeft geen enkele aandacht voor wat er buiten gebeurt. Ook Paulette verklaart niets gemerkt te hebben van de onrust buiten. Joseline evenmin. Ze heeft niets gemerkt van dingen die op straat gebeurden. 1.674. Angelique merkt die avond ook dat Yvonne een afwezige indruk maakt bij het gedag zeggen; zij en haar man worden niet met de gebruikelijke gastvrijheid onthaald, maar moeten zich vooral zelf vermaken.674 1.675. Het is na achttien jaar niet verwonderlijk dat Yvonne Basebya zelf zich de onophoudelijke steun voor Paulette herinnert die zij die dag moest leveren. Natuurlijk zal Yvonne Basebya wel eens een glas water zijn gaan halen, of een keer een gast die ze goed kende zijn gaan begroeten. Als zij de indruk heeft gewekt nooit de slaapkamer te 668
RC p. 1414 RC p. 1415 670 RC p. 1415 671 RC p. 2512 672 RC p. 2509 673 RC p. 2510 674 RC p. 647 669
hebben verlaten, dan moet dat met evenveel realisme worden beoordeeld als de getuigenverklaringen in deze zaak. Van een boosaardig plan haar betrokkenheid bij de gebeurtenissen te verdoezelen, zoals de officier van justitie stelt, is dan ook geen sprake; dit is ook zeker niet de enige conclusie die getrokken kan worden uit het bewijs. 1.676. Het ‘alibi’ van Yvonne Basebya op 22 februari 1994 ziet niet op de vraag of zij de hele dag in de slaapkamer van Paulette heeft verbleven; het ziet op de vraag of zij die dag de hele dag Paulette heeft ondersteund en zich met haar familie en het vrouwengedeelte van de herdenking heeft bezig gehouden, of dat zij op straat als een generaal-moeder met haar operationele chefs675 de rellen en gewelddadigheden in de wijk heeft gecoördineerd. Een zorgvuldige lezing van de verklaringen van de getuigen die daadwerkelijk met haar op het perceel van Bucyana aanwezig waren, maakt duidelijk dat zij zich uitsluitend bezighield met de rouw van de familie en op geen moment betrokken is geweest bij activiteiten van milities. 1.677. Het meest illustratief is het antwoord van Joseline op de vraag of ze Yvonne die middag heeft zien praten met abakarani van de markt of met mensen van de jeugd van de CDR. ‘Had ze tijd om met deze mensen te praten? Ze waren aan het huilen. Ik begrijp niet waarom u mij deze vraag stelt?’676
Aanvallen op 22 februari: betrouwbaarheid getuigen 1.678. De officier van justitie heeft voor enkele feiten die op de tenlastelegging stonden vrijspraak gevraagd: de aanval op Jeanne, de aanval op Fatumah, de aanval op Gakwaya en de aanval op Idrissa. Ook wij vinden vrijspraak voor deze onderdelen op zijn plaats, net zoals de andere onderdelen. De verklaringen over deze feiten zijn echter wel degelijk relevant voor de beoordeling van de bewijsmiddelen voor de andere feiten; daar is de officier van justitie niet consistent in. 1.679. Zo is bijvoorbeeld over de moordenaars van Gakwaya wel degelijk informatie bekend; de rechtbank in Kigali heeft vier mensen hiervoor veroordeeld, namelijk Come Ntiruvinyuma, Bashorimanza, Rubanda, Biseruka en Gahutu.677 Maar het past natuurlijk 675
Requisitoir, p. 328 RC p. 2514 677 Vonnis Kigali p. 66 (Bashorimanza), p. 68 (Biseruka), Ntiruviniyuma (p. 70), Gahutu (p. 100) Rubanda blijkt onder andere uit het schadevergoedingsoverzicht (p. 119). Overigens wordt bij Gahutu de datum van de moord op 7 april gezet in plaats van op 22 februari 1994. 676
niet goed in het plaatje van Yvonne Basebya als generaal-moeder van de wijk, wanneer in dezelfde wijk op dezelfde dag een moord wordt gepleegd door mensen die niet met haar in verband kunnen worden gebracht. Een aanval bovendien, die evenals de wel aan Yvonne Basebya toegeschreven aanvallen op Hilaria en Rosette tot het collectieve geheugen van de bewoners in Gikondo is gaan horen. 1.680. Misschien is de officier van justitie ook wel aan deze namen voorbijgegaan omdat de betrouwbaarheid van een andere getuige ermee in het geding komt. Onderzoek in het dossier doet namelijk ernstig vermoeden dat Bernadette M., die als gacacarechter is gehoord door de nationale recherche maar overleed voor het getuigenverhoor door de rechter-commissaris, de vrouw van Gakwaya was. Getuige Gahutu noemt de vrouw van Gakwaya bij naam als Bernadette M.678, en zo wordt ook de vrouw van Gakwaya aangeduid in het Kigali-vonnis.679 Gezien de grote overeenkomst in de naam had het voor de hand gelegen de getuige M. op zijn minst te vragen naar een eventuele familierelatie met Gakwaya. 1.681. De getuige Bernadette spreekt in haar verklaring met de nationale recherche namelijk spontaan over Yvonne Basebya, en heeft het over de lijsten waarop ook de naam van Gakwaya zou hebben gestaan.680 Dit zou zij in de gacaca hebben gehoord. Haar verklaring wordt echter nadrukkelijk gekleurd wanneer zou blijken dat zij niet alleen gacacarechter was, maar ook de vrouw van één van de slachtoffers op de tenlastelegging. Dat zij niet uit zichzelf vermeldde de vrouw van Gakwaya te zijn, en dat de nationale recherche hier ook niet naar heeft gevraagd, maakt de verklaring van Bernadette onvoldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs. 1.682. De verzochte vrijspraak voor de aanvallen op Idrissa en Fatumah leveren eveneens vraagtekens op over de betrouwbaarheid van een belangrijke getuige; Fatumah zelf. 1.683. De officier van justitie heeft namelijk in het requisitoir weggelaten dat Fatumah bij de nationale recherche uitdrukkelijk stelt van Idrissa te hebben gehoord dat de aanvallers bij Yvonne Basebya vandaan kwamen..681 Bij de rechter-commissaris heeft ze er echter
678
Rc p. 206 Vonnis dossier 197, o.a. p. 52, 100 680 G92 681 Politieverhoor G71 p. 36 679
geen herinnering aan dat Idrissa haar verteld zou hebben wie hem heeft aangevallen.682 Bovendien vertelt ze in de gacaca over zijn aanval te hebben gehoord. 683 Dat zij bij de nationale recherche kennelijk betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de aanval verzonnen heeft doet de betrouwbaarheid van haar verklaring geen goed. 1.684. Het past ook in het eerder geschetste beeld van Fatumah als iemand die er alles aan doet Yvonne Basebya veroordeeld te krijgen, zelfs het verzinnen van feiten om die aan haar toe te kunnen schrijven. De aanval op haar eigen huis is daar een voorbeeld van. 1.685. Fatumah is de enige persoon in deze zaak die verklaart over een aanval op haar huis. Dat is opvallend, nu de overige personen allemaal verklaren over de aanvallen op elkaars huizen; als zij het niet zelf hebben gezien hebben ze het wel van elkaar of in de gacaca gehoord. Het feit dat de directe ooggetuigen overleden zijn verklaart dan ook niet waarom niemand anders in deze zaak de aanval noemt op het huis van Fatumah, al was het maar in algemene termen. 1.686. Een nadere bestudering van haar verklaringen bij politie en rechter-commissaris laat zien dat Fatumah de elementen die zij uit de groepswaarheid over Yvonne heeft leren kennen, moeiteloos in haar eigen verhaal incorporeert: zo verklaart zij stellig tegenover de nationale recherche dat men bij vergissing Hilaria heeft gedood in plaats van haarzelf.684 Waar kennen we dat ook al weer van? 1.687. Bij de rechter-commissaris ziet ze kennelijk in dat dit niet echt is vol te houden, en verandert ze haar verhaal zo, dat de aanvallers na de dood van Hilaria gesplitst zouden zijn in een groep die richting Theodore ging en een groep die richting haarzelf ging. 685 Een interessante theorie, die echter door niemand wordt ondersteund. De officier van justitie heeft bij requisitoir al uitvoerig aangegeven hoe vervolgens met zeer veel moeite de naam van Cyabitama naar boven kwam. Zij kan hem echter wel meteen de uitspraak toeschrijven dat alle Tutsivrouwen gedood moesten worden; een uitspraak die standaard onderdeel wordt gemaakt van het anti-Tutsi vocabulaire. 1.688. Wij zijn het met de officier van justitie eens dat de verklaring van Fatumah onvoldoende is om een bewezenverklaring op te baseren. De verklaring is namelijk een 682
RC p. 2978 RC p. 2214 684 NR G71, p. 33 685 RC p. 2970 683
bij elkaar verzonnen verhaal, dat geen enkele basis in de werkelijkheid heeft. Deze kan dan ook voor geen enkel onderdeel gebruikt worden, in ieder geval niet over de gebeurtenissen op 22 februari 1994. 1.689. Tot slot hebben wij nog de in het requisitoir gevorderde vrijspraak voor de aanval op Jeanne en haar moeder. Wie het requisitoir op dit punt leest zal zich afvragen waarom dit feit in hemelsnaam ooit op de tenlastelegging is gezet.686 Als het slachtoffer zelf al duidelijk verklaart niet te zijn aangevallen, en de aanval verder niet uit het dossier blijkt, waarom wordt Yvonne Basebya er dan tweeënhalf jaar lang voor vervolgd? 1.690. Ook hier is het antwoord verbonden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van één van de belangrijkste getuigen. Er is het dossier namelijk wel degelijk informatie te vinden over een aanval op het huis van Wesley met de bedoeling Jeanne en haar moeder te doden: Jacqueline verklaart bij Wesley stemmen gehoord te hebben van mensen die haar tante en Jeanne wilden doden.687 Die verklaring is in het licht van de rest van haar verklaring en de overige verklaringen ongeloofwaardig, net zoals haar verklaring op wel meer punten schort. 1.691. De officier van justitie heeft evenmin haar verklaring willen gebruiken dat zij in de steeg de aanvallers zou hebben horen zeggen dat zij zich zouden hebben vergist, 688 of zelfs zich hebben horen afvragen ‘hoe zij dit aan Yvonne moesten uitleggen’.689 Dat is ook begrijpelijk, nu de verklaring voortdurend wijzigt over de vraag wat er nu precies gezegd zou zijn en of zij nu wel of niet de mannen kon horen spreken, maar het is natuurlijk intrigerend te zien dat ook deze getuige kennelijk de behoefte heeft gevoeld zoveel mogelijk aan Yvonne Basebya te koppelen. Wanneer zij dan door de rechtercommissaris wordt ondervraagd is zij vergeten wat zij eerder had verklaard, of voelt zij zich wellicht verplicht haar onwaarheden enigszins te dimmen. 1.692. De moeite die het de rechter-commissaris kost om met Jacqueline zicht te krijgen op wat er in de steeg gezegd is, doet denken aan de observaties van Combs over getuigen die antwoorden ontwijken om niet op hun leugens betrapt te worden. Een iets vriendelijkere interpretatie is dat het verhoor bij de rechter-commissaris in ieder geval 686
Requisitoir, p. 308 RC p. 1951 688 RC p. 1950 689 NR G72, p.14 687
sterk doet denken aan de door Combs geschetste neiging van getuigen hun gesprekspartner tot dienst te willen zijn; moeiteloos verwerkt Jacqueline informatie in haar antwoorden die haar door de vragensteller wordt aangereikt, ook als dit tot een tegenovergesteld antwoord leidt.690 1.693. Een laatste aspect dat specifiek op de verklaring van 22 februari 1994 ziet en aantoont hoe ongeloofwaardig de verklaring van Jacqueline is, betreft haar verklaring voor het naar buiten gaan op die dag. Bij de rechter-commissaris geeft zij aan te hebben gehoord dat er ‘boven’ mensen werden vermoord, waarna haar man thuis kwam die bij de kinderen bleef, waarna zij zelf besloot te gaan kijken of er niets met haar tante was gebeurd, waarna zij de aanvallers bij Lambert zag weggaan en naar boven zag lopen.691 Tijdens het verdere verhoor bevestigt zij tweemaal dat dit inderdaad de gang van zaken was.692 1.694. Om twee redenen is deze verklaring ongeloofwaardig. Ten eerste is het moeilijk voor te stellen dat een vrouw die nauwelijks uit het kraambed is, die bovendien blijkens haar verklaring al geruime tijd grote angst voor gewelddadigheden tegen Tutsi’s zou hebben gevoeld, na te horen dat er mensen zijn vermoord besluit zelf op onderzoek te gaan. Dat zij zou willen weten hoe het met haar tante ging is nog te volgen, maar dan zou het toch meer voor de hand hebben gelegen haar man erop uit te sturen. Ten tweede is deze verklaring onmogelijk in het beschikbare tijdsbestek. Uit het dossier lijkt genoegzaam te kunnen worden afgeleid dat de dood van Hilaria de eerste of één van de eerste aanvallen ‘boven’ was. Dat is dan ook eigenlijk de enige kandidaat voor de moorden die Jacqueline gehoord zou moeten hebben. Volgens Lambert heeft de aanval maximaal twee minuten geduurd,693 maar laten we zeggen dat het tien minuten was.694 Het is hoogst onwaarschijnlijk dat binnen een tijdsbestek van tien minuten na het doodslaan van Hilaria de boodschap van de dood van Hilaria bij Jacqueline zou zijn aangekomen, zij op haar man heeft gewacht en de kinderen aan hem heeft overgedragen, en zij tijdens haar tochtje naar Wesley alsnog de aanvallers bij Lambert zou hebben zien weggaan en naar boven hebben zien lopen.
690
Zie bijvoorbeeld RC p. 1753 RC p. 1948 692 RC p. 1957 en 1960 693 RC p. 470 694 RC Jeanne p. 2091 691
1.695. Deze drie aspecten zijn dan ook uitstekende voorbeelden van de ongeloofwaardigheid van de verklaring van Jacqueline, in ieder geval over de gebeurtenissen op 22 februari 1994. Haar verklaring kan dan ook niet gebruikt worden voor het bewijs. 1.696. Zoals uit hoofdstuk drie duidelijk zal zijn geworden, betwisten wij nog een groot aantal andere getuigenverklaringen, ook op het onderdeel 22 februari 1994. Vanwege de nauwe verwevenheid met de ten laste gelegde feiten zullen wij die verklaringen echter niet apart bespreken, maar komt hun onjuistheid aan bod bij de feiten. 1.697. Hoewel het ons inziens voor de hand had gelegen voor de officier van justitie ook vrijspraak te eisen voor de verkrachting van Rosette (een feit waar Yvonne evenmin door enige getuige aan gekoppeld wordt) achtte zij het kennelijk noodzakelijk de verdenking van genocide op 22 februari 1994 te laten voortbestaan en uitsluitend op dit feit te baseren. Nu voor de feitelijke betrokkenheid van Yvonne Basebya bij enig strafbaar feit op 22 februari 1994 de aanvallen op Hilaria en Eugénie echter van centraal belang zijn, zullen wij die feiten eerst bespreken. Daarbij gaan wij ook meteen in op het feitelijke bewijs dat Yvonne Basebya opdrachten aan de aanvallers zou hebben gegeven.
De aanvallen op Hilaria en Eugénie 1.698. Niet betwist wordt dat zowel Hilaria als het huis van Theodore en Eugénie op 22 februari 1994 zijn aangevallen. Wij zullen hier niet uitvoerig bespreken hoe die aanvallen zijn verlopen, maar ons beperken tot die onderwerpen die raken aan de mogelijke betrokkenheid van Yvonne Basebya bij deze aanvallen.
1.699.
De theorie van de officier van justitie over het gebeurde is als volgt samen te vatten. Yvonne Basebya heeft bij het huis van Bucyana de milities opdrachten gegeven, kennelijk om Tutsivrouwen aan te vallen, waaronder Eugénie. De milities zijn toen abusievelijk naar Hilaria gegaan en hebben haar bij vergissing gedood. Daarna zijn zij terug naar de straat gegaan waar Yvonne Basebya met Roger Bucyana hen stond op te wachten. Yvonne vertelde hen dat ze de mensen bij Eliezer met rust moesten laten en dat ze de verkeerde hadden gedood; in plaats van degene met een kapsalon hadden ze er één uit hun eigen buik gedood. Daarop zijn de milities weer terug naar beneden gegaan en hebben zij het perceel van Theodore en Eugénie aangevallen, op zoek naar Eugénie.
Toen de aanval mislukte dankzij de inspanningen van Theodore en Damascène zijn de milities langs Tharcisse verder getrokken naar Mera, waar zij Rosette hebben verkracht. 1.700.
Deze verklaring valt uiteen in de volgende onderdelen. Zijn de aanvallers bij Martin vertrokken? Zo ja, heeft Yvonne met hen daar gesproken? Klopt het dat Yvonne de aanvallers terecht zou hebben gewezen en terug naar Eugénie zou hebben gestuurd? Die laatste vraag omvat verschillende elementen en komt in het volgende subhoofdstuk aan bod.
Aanvallers bij Bucyana vertrokken? 1.701. De officier van justitie meent dat er geen twijfel over bestaat dat de aanvallers bij Bucyana zijn vertrokken. Daarmee wordt voorbij gegaan aan de verklaring van Pascal dat de aanvallers helemaal niet bij Bucyana vertrokken, maar bij Birushya vandaan kwamen.
1.702. Wij hebben uitgelegd zijn verklaring grotendeels te wantrouwen, maar niet ontkend kan worden dat hij een opmerkelijk gedetailleerde wetenschap heeft van de gebeurtenissen op 22 februari 1994. Alsof hij er zelf bij was. Cyiza heeft in zijn laatste verklaringen uitgebreid verklaard hoe de milities bij Birushya verzamelden, toen via de markt en Congolais extra manschappen ophaalden, om vervolgens naar Hilaria en Eugénie te lopen.695 1.703. Maar Cyiza is niet de enige persoon die dit verklaard heeft. Kalimba verklaart eveneens dat de aanvallers bij Birushya vandaan kwamen.696 1.704. Als gezegd heeft ook Sehene uitvoerig verklaard over Birushya. Over 22 februari 1994 vertelt hij: “de mensen van Birushya zijn naar Bucyana gegaan en de mensen die de mevrouw doodden, zijn van Martin vertrokken.”697 Om later aan te geven dat hij van anderen had gehoord dat de moordenaars vanaf Bucyana vertrokken waren.698
695
Zie onder andere zijn verklaring RC p. 2357-2358 RC p. 135 697 RC p. 726 698 RC p. 732 696
1.705. Ook om een andere reden lijkt het voor de hand te liggen dat niet Yvonne, maar Birushya de verantwoordelijke was voor deze milities. Cyabitama, de aanvaller wiens aanwezigheid wel vast staat, wordt direct met hem in verband gebracht. Zowel Sehene699 als Karisa700 noemt Cyabitama als een man van Birushya. 1.706. En tot slot worden door verschillende getuigen de motieven voor de aanvallen bij Birushya gelegd. Pascal verklaart dat de huishouder van Eugénie naar Birushya was gegaan voor wraak. Karisa stelt dat Birushya en Lambert een conflict hadden, en dat dit de reden was dat de aanvallers naar Lambert waren gegaan, waarbij Hilaria tegen de zin van Birushya was gedood.701 Tot slot wordt ook ten aanzien van de verkrachting van Rosette een motief bij Birushya gelegd.702 Wat we van deze motieven moeten maken is niet helemaal duidelijk; ze worden niet door overige verklaringen ondersteund. Maar dat zij allemaal Birushya als organisator noemen is significant. 1.707. Er zijn dan ook duidelijke aanwijzingen dat de aanvallers vanaf Birushya vertrokken, en niet vanaf Bucyana. Daarbij zijn ze wel langs Martin gelopen. Dat is ook noodzakelijk om de steeg waar Hilaria en Eugénie in wonen te bereiken; die ligt immers tegenover het huis van Martin. De straat waar Martin aan woonde was bovendien één van de hoofdstraten van het gebied, waar grotere groepen mensen gemakkelijker over konden bewegen. Het is zelfs niet ondenkbaar dat deze CDR-aanhangers kort hebben stilgestaan om hun vermoorde leider te herdenken. Dus dat getuigen ze op straat voor het huis van Martin korte tijd hebben gezien zou kunnen. Maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat zij bij Martin vandaan kwamen, in de zin dat zij vanaf het terrein van Martin, met opdrachten op zak, naar Hilaria en Eugénie zijn vertrokken. 1.708. Ter afsluiting van deze paragraaf nog een korte opmerking over de aanvallers. Als gezegd hoorde in ieder geval Cyabitana tot de aanvallers. Ook Fupi en Buhuru lijken onderdeel van de groep te hebben gemaakt; zij worden niet alleen in de verklaring van Jacqueline genoemd, maar met name ook duidelijk herkend door Jacqueline M.703
699
RC p. 726 RC p. 978 701 RC p.1003 702 RC Ignace p. 2641 703 RC p. 1246 700
1.709. Wij voegen daar nog aan toe de aanvaller Adrien, die door Sylvie is geidentificeerd.704 Dat is een belangrijke identificatie, nu dit de enige identificatie is die onder enigszins vergelijkbare omstandigheden als onze formele identificaties heeft plaatsgevonden. Tegelijkertijd valt op dat deze Adrien verder niet voorkomt in het dossier. Op geen enkel moment wordt zijn naam in verband gebracht met Yvonne Basebya. 1.710. Dat sluit aan bij een ander feit, en dat is dat het overgrote merendeel van de aanvallers niet herkend is. Dat de aanvallers die wel herkend zijn een kernpositie in de groep zouden innemen, zoals de officier van justitie meent, blijkt nergens uit. Het enkele feit dat onze getuige nu net deze personen herkennen betekent uiteraard niet dat zij een kernpositie in de groep innamen. Dat deze herkende aanvallers bijvoorbeeld zeggenschap over de andere aanvallers hadden blijkt niet uit de stukken, terwijl er volop aanwijzingen zijn dat verschillende groepjes aanvallers samen optrokken.705 De brief van de burgemeester van Gikondo die in het dossier zit maakt bijvoorbeeld duidelijk dat van één enkele groep aanvallers geen sprake was. 1.711. De groep aanvallers kan dan ook niet worden vergeleken met een militaire operatie met een duidelijke hiërarchische structuur. Eerder moet het worden begrepen als een groep bij elkaar opgetrommelde losgeslagen jongeren, die er door Birushya op uit werden gestuurd, maar zich niet beperken tot diens opdracht. Daarbij liepen zij langs Bucyana, zonder daar opdrachten te krijgen.
Yvonne aanvallers toegesproken bij Bucyana? 1.712. Zelfs als echter de aanvaller bij Bucyana zouden zijn vertrokken, zal moeten worden vastgesteld dat Yvonne met ze heeft gesproken. De officier van justitie heeft uitvoerig betoogd waarom de verklaring van Eugène bij de nationale recherche dat hij Yvonne met de groep jongeren zag praten moet worden gebruikt, en niet zijn verklaring bij de rechter-commissaris.706 Dat moet ook wel in het verhaal van de officier van justitie, aangezien Eugène bij de rechter-commissaris over Yvonne met zoveel woorden verklaart “op die dag heb ik haar niet gezien.”
704
RC p. 2718 RC Lambert p. 469 706 Requisitoir p. 310-312 705
1.713. De officier van justitie meent dat de verklaring bij de recherche wel op een deugdelijke manier tot stand is gekomen, en de verklaring bij de rechter-commissaris wegens vermoeidheid niet gebruikt kan worden.707 Maar is daar enige basis voor in de verklaringen van Eugène? 1.714. Ten eerste is de stelling dat het verhoor bij de nationale recherche hetzelfde verliep als bij de rechter-commissaris natuurlijk onzin; er was geen verdediging aanwezig, het was niet bij een rechter en hij had geen eed afgelegd.708 Bovendien is door de nationale recherche geen enkele aanvullende vraag gesteld over de verklaring dat Yvonne Basebya en mensen op straat te zien; geen enkele poging gedaan deze verklaring te verifiëren.709 1.715. Ook de inhoud van de verklaring geeft alle reden deze te wantrouwen. Zo verklaart Eugène in dezelfde alinea eerst niemand te hebben herkend, om vervolgens toch twee namen te geven: Fupi en Gakara. Zijn verklaring is bovendien een goed voorbeeld van een getuige die zijn gesprekspartner wil plezieren –net als overigens bij de rechtercommissaris. De nationale recherche stelt de gesloten vraag wat hij weet van het feit dat er een meisje bij Eliezer gedood zou zijn; kennelijk was het geslacht van Anselme nog niet helemaal helder. Het antwoord van Eugène is een herhaling van deze vraag, hij weet dat er een broer en een zus woonden en dat het meisje is gedood. 710 Dit onderdeel van de verklaring ziet niet op 22 februari, maar illustreert wel goed hoe beïnvloedbaar Eugène in zijn verklaring is. En door zijn getuigenverklaring bij de rechter-commissaris weten wij dat hij voor de verklaring bij de politie uitvoerig met anderen heeft gesproken over de situatie; sinds die verklaring heeft hij echter niet meer met ze gesproken.711 1.716. En zelfs op het onderdeel dat de officier van justitie wil gebruiken biedt de verklaring geen steun aan haar betoog. Want Eugène stelt stellig de groep en Yvonne bij Basebya te hebben zien. Van een overbuurman kan worden aangenomen een verschil te maken tussen het huis van Basebya en Bucyana. De verklaring spreekt dan ook eerder het betoog van de officier van justitie tegen dan dat het onderbouwd wordt. Maar goed, bij
707
Requisitoir p. 312 Bij RC wel, p. 1118 709 NR G90 p. 13 710 NR G90 p. 14 711 RC p. 1155 708
de rechter-commissaris wordt duidelijk dat Eugène zich helemaal vergist had over 22 februari 1994. 1.717. Wat klopt er van de stelling dat Eugène bij de rechter-commissaris niet meer wilde verklaren, het daarom allemaal niet meer herinnerde en in de war raakte? De officier van justitie zet zwaar in op het beperkte aantal pauzes en de lange duur van het verhoor. Maar wij zullen dan wel moeten vaststellen dat deze omstandigheden ook golden voor zijn verklaring over 22 februari 1994. 1.718. De rechter-commissaris begint over dit onderwerp op de tweede dag. Er is ’s ochtends een korte pauze geweest, de lunch heeft een uur geduurd, en er is net een pauze van twintig minuten genomen. Meteen daarna verklaart Eugène over wie hij op straat zag toen hij het nieuws van de dood van Bucyana hoorde. Over de groepjes jeugd geeft hij geen enkele keer aan een antwoord niet te herinneren. Hij verklaart helder groepjes van drie tot vijf mensen op straat te hebben gezien, die verschillende kanten uitliepen. Ze droegen geen uniformen en op dat moment heeft hij niets bijzonders gemerkt.712 Hij is ook maar twee minuten buiten geweest: de rest van de dag is hij binnen gebleven aan de achterzijde van het huis.713 1.719. Aan het begin van dag drie vraagt de rechter-commissaris hoe het met Eugène gaat. Hij geeft aan dat het goed gaat.714 Vervolgens wordt de verklaring voorgelezen. Meteen na het voorlezen mag de officier van justitie beginnen met vragen stellen. Op zijn eerste vraag antwoordt Eugène dat hij niet kon weten of de groepjes op straat van de CDR waren, want ze waren gewoon op straat. Op de tweede vraag van de officier van justitie antwoordt hij die dag Yvonne Basebya niet te hebben gezien. Geen enkele reden om aan te nemen dat Eugène toen al moe of in de war was. 1.720. De verwarring ontstaat pas als hij wordt geconfronteerd met zijn politieverklaring. Het is begrijpelijk dat de getuige een verklaring probeert te geven voor het grote verschil tussen zijn eerste en tweede verklaring. De keuze is feitelijk tussen toegeven dat hij ergens gelogen heeft of stellen dat hij veel vergeten is. Die keus is snel gemaakt.
712
RC p. 1146 RC p. 1147 714 RC p. 1150 713
1.721. Maar zelfs wanneer hij gewezen is op de verschillen in verklaring, en zelfs als hij aangeeft zaken vergeten te zijn, blijft Eugène consistent in de belangrijkste kwestie: Hij heeft op die dag niet met de groep van CDR en MRND gezien, “niet op de dag van Bucyana en de dood van Hilaria”.715 1.722. Het is natuurlijk vervelend voor de officier van justitie dat de getuige zich had vergist. Maar een echt respectvolle benadering van de getuige moet toch ook inhouden dat een getuige zich mag vergissen, en dat kan toegeven bij de rechter-commissaris. 1.723. Wat blijft er dan over aan bewijsmiddelen dat Yvonne Basebya de aanvallers zou hebben toegesproken voor de aanval op Hilaria? 1.724. Niet zoveel. Jeanne verklaart weliswaar Yvonne die dag te hebben gezien bij Bucyana, maar uit de verklaring blijkt duidelijk dat ze eigenlijk bedoelt dat ze Yvonne Basebya van haar eigen huis naar het huis van Bucyana zag lopen.716 Ze zag de dochters van Bucyana en Basebya binnen komen lopen.717 Dat kan natuurlijk, dat Jeanne heeft gezien hoe Yvonne, haar dochters en Paulette van het huis van Yvonne, waar ze allemaal waren, naar het huis van Martin liepen. Daaruit blijkt niet dat zij leiding gaf aan de Interahamwe; die conclusie blijft voor rekening van Jeanne d’Arc, en is niet uit eigen wetenschap verklaard.718 1.725. Ook Wesley verklaart Yvonne bij Martin te hebben gezien. Dat is merkwaardig, nu hij bij de nationale recherche had verklaard dit slechts van zijn vrouw te hebben gehoord. De uitleg van de officier van justitie voor het verschil is niet overtuigend. Ten eerste is de verklaring over de jongeren en Yvonne bij de nationale recherche en bij de rechtercommissaris hetzelfde; hij legt de nadruk op het fluiten van de jongens. Er is geen enkele reden te denken dat wat hij gehoord had op een ander deel van zijn verklaring zou slaan. Bovendien is de uitleg dat hij doelde op het gesprek waar de dochters bij waren niet redengevend, nu bij dat gesprek waar de dochters Jeanne zouden hebben beschermd, Yvonne niet aanwezig was. 1.726. Maar zelfs als de verklaring bij de rechter-commissaris wordt gevolgd, blijkt dat hij eigenlijk niet meer zegt dan dat hij van alle kanten mensen naar Martin zag gaan, 715
RC p. 1156 RC p. 2094 717 RC p. 2091 718 RC p. 2095 716
waarvan hij aannam dat het Interahamwe waren, maar ze droegen gewone kleren, en dat Yvonne al op het perceel was.719 Hij heeft niemand herkend en weet niet of het dezelfde mensen waren die later de aanval pleegden.720 1.727.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat er geen aanwijzingen zijn dat Yvonne Basebya voor de aanval op Hilaria gesproken heeft met de aanvallers en hen de opdracht heeft gegeven Tutsivrouwen aan te vallen.
Terugsturen Yvonne? 1.728. De aanwijzingen die Yvonne gegeven zou hebben aan de aanvallers worden pas concreet na de dood van Hilaria. Zij zou de manschappen hebben geïnformeerd de verkeerde persoon te hebben gedood en ze opdracht hebben gegeven Eugénie aan te vallen. De mensen bij Eliezer moesten ze voorlopig met rust laten.
Toespraak Yvonne na dood Hilaria 1.729. De eerste vraag om te beantwoorden is of de groep inderdaad weer naar boven is gegaan na de dood van Hilaria en daar door Yvonne is toegesproken. Drie getuigen worden aangedragen als bewijs dat de groep weer naar boven is gegaan: Jacqueline, wier verklaring echter als gezegd niet bruikbaar is voor het bewijs; Eugène, en Ancilla. 1.730. De verklaring van Eugène is niet erg helder op dit punt. Hij verklaart de groep aanvallers in de steeg te hebben gehoord. Op de vraag of hij heeft gehoord waar ze heen gingen antwoordt hij het enige dat ik mij kan herinneren is toen ze terugkwamen zijn ze bij onze poort geweest, maar onze poort was afgesloten. Daarna zijn ze weggegaan, ik weet niet waarheen.”721 Onduidelijk is of hij nu bedoelt dat dit meteen na het vertrek bij Lambert gebeurde, of dat dit het enige andere feit is wat hij zich van die dag ten aanzien van die groep herinnert. 1.731. Ancilla stelt de groep naar boven te hebben horen gaan en daar te hebben zien praten met Yvonne en Roger. Ze is bij de rechter-commissaris inderdaad voorzichtig of Yvonne nu de groep toesprak, maar duidelijk is dat dit wel de conclusie is die ze wil overbrengen; dat heeft ze bij de nationale recherche ook gedaan. 719
RC p. 3124 RC p. 3125 721 RC p. 1149 720
1.732. Die verklaring wordt echter door niemand anders ondersteund. Geen van de andere getuigen stelt Roger die dag overdag al te hebben gezien. Dat zij samen op straat hebben gestaan is dan ook hoogst onwaarschijnlijk. 1.733. Opvallend is ook wel dat in het plunderingendossier, waarin Ancilla Roger heeft aangeklaagd, zij niets lijkt te hebben verteld over de aanwezigheid van Roger op straat.722 1.734. Een laatste aspect dat deze verklaring ongeloofwaardig maakt is de mededeling die Yvonne zou hebben gedaan, namelijk dat de mensen van Eliezer met rust moesten worden gelaten. 1.735. Eliezer zelf namelijk heeft duidelijk verklaard “Bij Martin zijn alleen mannen verzameld. Er was geen vrouw.”723 Hij vertelt ook hoe hij juist buiten bleef staan om zijn huis te bewaken. Dan zou hij een opmerking dat men zijn huis met rust zou laten toch hebben onthouden? 1.736. Tegenover deze drie getuigen staan getuigen die verklaren dat de aanvallers meteen zijn doorgelopen naar Eugénie. Jeanne d’Arc bijvoorbeeld verklaart “Ze zijn direct naar Eugénie gegaan […].”724 Later gaat ze twijfelen, maar ze weet in ieder geval zeker dat ze binnen enkele minuten Lambert en Eugénie hebben aangevallen.
1.737. Ook Lambert en Sylvie, toch de meest directe ooggetuigen, zeggen beiden dat de groep meteen naar beneden is gegaan.725 Dat is in het licht van de spoor van geweld die de aanvallers door Gikondo trokken ook de meest plausibele verklaring. 1.738. Want laten wij nu eens aannemen dat Yvonne Basebya de leidster was. En laten wij nu eens aannemen dat haar macht zodanig was, dat de aanvallers na de dood van Hilaria naar haar teruggingen voor nieuwe instructies. Zij geeft vervolgens aan dat ze de verkeerde hebben gedood, en dat ze terug moeten om de juiste vrouw te doden. Hoe is dan te verklaren dat de aanvallers vervolgens, als ook de tweede poging Eugénie te doden mislukt door de inspanningen van haar man, niet opnieuw teruggaan om Yvonne te informeren? Als er inderdaad sprake was van een dergelijke hiërarchische structuur 722
Plunderingdossier p. 3004 RC p. 523 724 RC p. 2092 725 RC Lambert p. 470 723
zouden de aanvallers het toch niet in hun hoofd halen Yvonne niet in te lichten of de vergissing is goed gemaakt? Dan zou Yvonne daar toch bovendien ook geen genoegen mee hebben genomen?
De stem hoorbaar vanaf Eugénie? 1.739. Maar goed, we hebben de verklaring van Eugénie dat zij Yvonne duidelijk heeft horen zeggen dat er een vergissing is gemaakt. Hierna bespreken wij dat de theorie van de vergissing niet plausibel is, wat de verklaring in ieder geval ongeloofwaardig maakt. In wezen hoeven we echter niet eens toe te komen aan de inhoud van die verklaring, want het is onmogelijk dat Eugénie de stem heeft gehoord.
1.740. Eugénie heeft ter zitting getracht de sfeer op dat moment te omschrijven. Ze gebruikte daarvoor het treffende voorbeeld van de orkaan Katrina; een storm van geluid. Er vloog een helikopter rond, mensen waren aan het schreeuwen en fluiten. Het verlamde haar compleet. En toch, toch was er één stem, één zin die ze wel kon verstaan. Van niemand anders hoorde ze iets, behalve deze ene stem, die bovenaan de straat de aanvallers toesprak. 1.741. Yvonne wordt op de straat tegenover Martin gesitueerd, ongeveer bij de ingang van de steeg naar Hilaria en Eugénie. De officier van justitie heeft een kaartje opgenomen in het requisitoir, waarbij wel moet worden onthouden dat de ruimte naast Nkurunziza niet leeg was. Tussen het huis van Eugénie en de straat zaten twee huizenblokken, met een klein slingerend steegje naar beneden. Die huizenblokken dempen het geluid van straat, terwijl er geen rechte lijn was tussen de binnenplaats van Eugénie en de plek waar Yvonne heeft gestaan. Het niveauverschil is niet zodanig dat deze dempende factoren worden opgeheven. Bij Eugénie kun je niet horen wat er op straat wordt geschreeuwd. 1.742. Natuurlijk waren de omstandigheden van onze eigen proef in juni dit jaar niet goed vergelijkbaar met de omstandigheden op 22 februari 1994. Maar die aanvullende omstandigheden, met name de orkaan van geweld, maken het des te ongeloofwaardiger dat Eugénie zou kunnen hebben horen wat iemand op straat zei.
1.743. De officier van justitie probeert het nog te redden door te opperen dat misschien net op dat moment er een luwte was, en voldoende stilte om wel te horen wat er werd gezegd.
Die stelling wordt door geen enkel bewijsmiddel onderbouwd. De omschrijving die bijvoorbeeld Damascène en Tharcisse van de aanvallers geven, gekken die high of dronken leken te zijn, doet ook niet vermoeden dat zij zich opeens muisstil zouden houden wanneer ze net iemand hadden gedood. Bovendien, als het stil was, waarom zou Yvonne dan zodanig hard hebben geschreeuwd dat het vijftig meter verder te horen was? Waarom zou niemand anders hebben gehoord wat Yvonne zou hebben gezegd? 1.744. De andere omwonenden, omwonenden die dichterbij de weg woonden, bevestigen het lawaai, maar koppelen daaraan juist de vaststelling dat er geen woorden te verstaan waren.726 Eugène, die op de achterplaats was, heeft de stem van Yvonne Basebya niet gehoord.727 1.745.
De enige persoon die ook stelt dat Yvonne Basebya bovenaan stond en iets zei, is Ancilla. Zij zou de mededeling over het perceel van Eliezer hebben gehoord op ongeveer hetzelfde moment dat Eugénie gehoord zou moeten hebben dat de aanvallers de verkeerde vrouw hadden aangevallen. Ancilla plaatst de mededeling immers tussen de dood van Hilaria en de aanval op Eugénie. Waarom zouden beide vrouwen de mededeling die op de ander was gericht gehoord hebben? Dat lijkt toch het soort informatie die eveneens in je geheugen blijft staan. Zeker van Ancilla zou het toch te verwachten zijn geweest te hebben onthouden dat Yvonne Basebya zei dat de verkeerde gedood was. Het is dan ook onmogelijk dat Eugénie de stem van Yvonne Basebya heeft gehoord.
Verwisseling Hilaria en Eugénie? 1.746. Als duidelijk is dat er bovendien geen sprake was van een verwisseling tussen Hilaria en Eugénie, dan moet de vermeende mededeling van Yvonne definitief naar het rijk der fabelen worden verwezen. 1.747. In grote lijnen zijn er twee theorieën over de motieven voor de dood op Hilaria. 728 De eerste theorie, van Eugénie afkomstig, is dat zij per vergissing is gedood en dat men op zoek was naar Eugénie. De tweede theorie is dat Hilaria werd gedood omdat zij een icyitso zou zijn. De reden dat men haar hiervan verdacht wordt gelegd bij haar 726
RC Jean p. 2089 RC p. 1150 728 RC p. 2240 727
werkzaamheden in het parlement waar de FPR inmiddels gelegerd was en het feit dat haar man Tutsi was; sommige getuigen menen dat Hilaria zelf ook een Tutsi was of daarvoor werd aangezien. 1.748. De tweede theorie wordt door een aantal van de belangrijkste getuigen van de moord op Hilaria aangehangen. Lambert zelf geeft als reden voor de dood van zijn vrouw dat zij beiden als ibyitso werden beschouwd.729 Eugène denkt dat Hilaria vanwege haar werkzaamheden in het parlement is gedood. Ook denkt hij dat zij Tutsi was.730 Ook Wesley gelooft niet dat er een vergissing was en dat eigenlijk Eugénie het doelwit was: “In die dagen zeggen dat zij alleen doelwit was dat is moeilijk om te zeggen. Ze was inderdaad doelwit, maar de familie van Lambert ook.”731 1.749. Lambert gelooft de verwisselingstheorie evenmin, omdat de aanvallers het huis van Eugénie kenden en meteen door zijn gegaan naar Théodore na de aanval op Hilaria.732
1.750. Dat is een sterk argument van Lambert, temeer nu uit de verklaring van met name Jacqueline M., maar ook wel uit de verklaring ven Eugénie ter zitting, blijkt dat twee van de aanvallers geregeld bij het huis van Theodore en Eugénie waren geweest. Fupi en Buhuru hadden hun vader geholpen met klussen bij het huis van Theodore. 733 Ook Eugène geeft aan Fupi vaak gezien te hebben, omdat die in de omgeving woonde.734 En ook Cyabitama was bekend met de buurt. Hij was immers de bewaker van de buurman van Tharcisse.
1.751. De verklaring van Tharcisse dat Cyabitama zou gesteld hebben de verkeerde te hebben gedood is een de auditu verklaring waarbij Tharcisse zelf al aangeeft dit pas later te hebben gehoord. Hoe wij deze verklaring moeten duiden is dan ook niet gemakkelijk. Mogelijk heeft Cyabitama later gehoord dat Hilaria was en dat zij de verkeerde zouden hebben gedood. Zelfs is mogelijk dat Cyabitama bedoelde dat van de twee die aangevallen waren, hij liever Eugénie gedood had zien worden. Hoe dan ook is deze verklaring onvoldoende om aan te nemen dat er inderdaad een vergissing was gemaakt.
729
RC p. 475 RC p. 1150 en 1152 731 RC p. 3131 732 RC p. 475 733 RC p. 1254 734 RC p. 1134 730
1.752. Dan is er nog de verklaring van Jacqueline M. Ook zij heeft verklaard de aanvallers te hebben horen zeggen dat ze één van hun eigen mensen hebben gedood. Daarbij gebruikt ze dezelfde Kinyarwanda woorden als Eugénie, met als belangrijk verschil dat Jacqueline juist aangeeft niet te hebben gehoord dat de aanvallers werd verteld dat ze zich vergist hadden; ze hoorden het alleen de aanvallers onderling zeggen. Tijdens het intermezzo van dertig minuten tussen de moord op Hilaria en de aanval op Eugénie waren de aanvallers namelijk uit de wijk.735 1.753. Wie deze verklaring leest lijkt vast te moeten stellen dat Eugénie inderdaad loog over de stem van Yvonne. De aanvallers waren immers niet in de wijk, en wie hun gezegd had dat er een vergissing was gemaakt werd niet gehoord. Maar waarom dan toch die exact dezelfde woorden? Ook op dit punt lijkt Jacqueline M. de verklaring van haar grand soeur Eugénie te hebben geïncorporeerd in haar eigen verhaal; ze heeft de woorden die Eugénie zou hebben gehoord opgenomen, maar gekoppeld aan haar eigen herinnering dat ze niemand de aanvallers heeft horen toespreken.
1.754. Van een vergissing was geen sprake; dat Yvonne gezegd zou hebben dat ze de verkeerde gedood hadden is dan ook feitelijk en inhoudelijk onmogelijk. Daarmee is bovendien alles dat wijst op een mogelijke rol van Yvonne Basebya als leider van de gebeurtenissen op 22 februari 1994 verklaard. Yvonne Basebya heeft op 22 februari 1994 niets anders gedaan dan gerouwd voor haar overleden buurman en gezorgd voor zijn familie. Met de rellen die als gevolg van zijn dood in de wijk uitbraken had zij niets te maken.
Verkrachting Rosetta Uwimpuhwe 1.755. Hieruit volgt natuurlijk ook dat de verkrachting van Rosetta Uwimpuhwe evenmin bewezen kan worden. Wij volstaan dan ook met enkele korte opmerkingen.
1.756. Ten eerste wordt door niemand Yvonne Basebya direct in verband gebracht met deze verkrachting. Veroordeling zou dus uitsluitend gebaseerd moeten worden op de betrokkenheid van specifieke personen als Fupi bij die aanval. Dat is, zo zullen wij zien, te weinig.
735
RC p. 1245
1.757. Bovendien is de verkrachting van Rosetta ook niet als één doorgaande handeling met de aanvallen op Hilaria en Eugénie te beschouwen. Zelfs als wij alle getuigenverklaringen, dus ook die van bijvoorbeeld Fatumah, zouden geloven is er geen waterdichte chronologische vertelling van de aanval op Theodore en Eugénie tot aan de verkrachting van Rosette. De groep aanvallers kan tussendoor gemakkelijk zijn veranderd of met andere mensen hebben gesproken. Dat zij nog steeds onder dezelfde orders waren is niet vast te stellen, nog daargelaten het feit dat militieleden ook vaak op eigen houtje opereerden. 1.758. In dat verband is de verklaring van Ignace, de buurman van George en Rosette, interessant, nu hij oppert dat een persoonlijk belang van Birushya de reden voor de aanval op Rosette zou zijn geweest. Zij had een concurrerende bar en net geld opgehaald, en de aanvallers zouden haar ook hebben willen beroven.736
1.759. Bovendien is het bewijs wie er betrokken waren bij de verkrachting mager. De officier van justitie hecht veel waarde aan de de auditu verklaring van Lambert. Daar zijn echter wel wat vraagtekens bij te plaatsen. Zo lijkt geen van de getuigen te onderschrijven dat hij op 22 februari na de dood van zijn vrouw nog even is weggegaan om te kijken hoe het ging met een andere vrouw. En hij stelt in zijn verklaring dat de man van Rosette was overleden,737 terwijl duidelijk blijkt dat haar man George nog leefde. 1.760. De verklaringen over de betrokken aanvallers zijn bovendien tegenstrijdig. Want als al vrijwel meteen duidelijk was wie de aanvallers waren, waarom heeft Rosette dan tegen Jacqueline U. gezegd de aanvallers niet te kennen? En als ze ze niet kende, waarom zou ze dan dezelfde dag Fupi hebben genoemd tegen Lambert, maar niet de andere aanvallers? 1.761. Tot slot is zonder enig medische verklaring niet vast te stellen dat Rosette haar aidsbesmetting bij deze verkrachting zou hebben opgelopen. Zij kan al eerder besmet zijn, of juist later; wij weten vrijwel niets over haar, en dus ook niet of zij bijvoorbeeld later nog een keer is verkracht. Een risico dat in de verschrikkingen van de genocide maar al
736 737
RC p. 2641 NR G89 p. 23
te reëel is. Daarmee ontkennen wij niet de ernst en impact van een verkrachting, maar de dood van Rosette kan er niet aan verbonden worden.
HOOFDSTUK VI: NA 6 APRIL 1994 1.762. Yvonne Basebya is een drietal feiten in de periode na 6 april 1994 ten laste gelegd: de aanval op de Palottikerk, de poging tot genocide op de onderduikers bij Wesley en de moord op Anselme.
1.763. Er is geen discussie dat Yvonne Basebya vanaf het moment dat het vliegtuig van Habyarimana was neergeschoten tot haar vlucht op 15 april 1994 nauwelijks meer haar huis is uit geweest. Haar betrokkenheid bij deze drie feiten zou dan ook uitsluitend kunnen worden geconstrueerd via de betrokkenheid van haar jongens en hun daden die zij vanuit huis aanstuurde. 1.764. Wij roepen in dit verband toch weer de verklaring van Pascal in herinnering, die verklaard heeft dat Yvonne Basebya na 6 april 1994 geen rol van betekenis meer speelde in Gikondo.738 Wesley heeft weliswaar verklaard Congolais nog een keer bij haar thuis te hebben ontmoet, maar die verklaring is in hoofdstuk vier reeds als onbetrouwbaar aangetoond. 1.765. Ook de rest van zijn verklaring is bijzonder onbetrouwbaar. Bijvoorbeeld wanneer het gaat over zijn waarneming dat Yvonne met Kalimba, Kayitana, Munyakazi, Murengerantwari zou hebben gesproken.739 Zij zou hen toen naar zijn huis hebben gestuurd. Alleen verklaart hij in hetzelfde antwoord dat deze mannen eerst naar de buren gingen om daar te vragen naar de man van Minitrape, en vervolgens door één van de buurvrouwen naar Wesley werden gestuurd. Wesley woonde tegenover Yvonne. Zou zij nu werkelijk haar jongens niet meteen naar het goed huis hebben kunnen sturen? 1.766. Over de verklaring van Karambizi op dit punt kunnen we kort zijn; hij spreekt na wat hij van Wesley en anderen gehoord heeft. Enige onderbouwing van zijn waarnemingen geeft hij niet. 1.767. Tot slot is er nog de verklaring van Fatumah dat Yvonne Basebya bij Sefara zou zijn langsgekomen om de lijsten te controleren. Dat zou ze van de boy hebben gehoord. een
738 739
RC p. 2476 RC p. 3158
typisch voorbeeld van de ‘super-getuige’ die ook hier nog wat over kwijt wil; want waarom zou haar boy op 13 april verklaren dat Yvonne Basebya langs was geweest? Waarom zou bovendien, naast alle andere personen die Fatumah al noemt in het kader van het controleren van de foto’s, Yvonne Basebya ook nog langskomen? 1.768. Er zijn geen overtuigende verklaringen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat Yvonne Basebya na 6 april 1994 met leden van de Interahamwe heeft gesproken. 1.769. Daarmee komen wij aan bij de concrete feiten. Wij zullen zien dat voor geen van deze drie feiten betrokkenheid van Yvonne Basebya kan worden aangenomen.
Palottikerk 1.770. De aanval op de Palottikerk is één van de vroegste voorbeelden van de gruwelijke moordpartijen die de genocide gekenmerkt hebben. De beschrijving die de officier van justitie geeft van de gebeurtenissen komt vrijwel overeen met onze eigen indruk en kan tegelijkertijd onmogelijk leiden tot de conclusie dat Yvonne Basebya betrokken was bij de aanval.
1.771. Uit de rapporten, literatuur en verklaringen van bijvoorbeeld Telesphore blijkt duidelijk dat de militairen de operatie leidden. Leden van de gendarme controleerden de identiteitskaarten,740 militairen hadden de buurt afgegrendeld en kwamen het terrein op. Zij riepen vervolgens leden van de Interahamwe uit de buurt en uit andere buurten erbij om het vuile werk op te knappen. Wat dat vuile werk inhield was in enkele zinnen aan te geven; dat konden de militairen eenvoudig buiten het hek doen en overlaten aan de leiders van de Interahamwe: Congolais en Rwajekare. Die bleven tijdens de aanval natuurlijk in de buurt van hun opdrachtgevers, de militairen.741 1.772. Niet Yvonne Basebya, schuilend achter de hoge muren van haar woning, maar de militairen in hun pantserwagens742 hadden de leiding over deze gruwelijk daad, net als in het achtergrondverhaal reeds uiteengezet is. Yvonne Basebya had niets te maken met deze aanval op haar eigen kerk. André, één van de aanvallers die een bekennende verklaring heeft afgelegd, heeft zoals gezegd verklaard Yvonne Basebya niet te kennen. 740
NR Mazca Ayabahutu en Sempiga 742 RC Fatumah p. 2979 741
In zijn zaak bij de rechtbank in Kigali komt haar naam in het geheel niet voor, evenmin als in de zaken van zijn medeverdachten.743 Er is geen bewijs dat Yvonne Basebya iets te maken met de aanval op de Palottikerk.
Onderduikers Wesley 1.773. Dan de onderduikers bij Wesley. De verdenking dat Yvonne Basebya iets met de zoektocht naar deze onderduikers te maken had is vrijwel geheel gebaseerd op de verklaringen van Wesley. De ondersteunende verklaringen zijn allen gebaseerd op zijn relaas. Opnieuw betreft het de informatie tijdens het ‘huiskamergesprek’, waar ook Congolais werd gezien.
1.774. Overigens ontkent Yvonne Basebya helemaal niet dat Wesley bij haar thuis is geweest in die dagen; dat hij daarbij in de huiskamer is geweest, tja, daarvoor hebben we de verklaring van haar dochter niet echt nodig. 1.775. Dat diezelfde dochter stelt dat Wesley kwam om met haar beide ouders te spreken, en dat diezelfde dochter, noch enige andere bewoner van het pand van Basebya, verklaart ooit Congolais of een andere Interahamwe te hebben ontvangen, dat wordt dan weer niet overgenomen door de officier van justitie. 1.776. Hiervoor hebben we al besproken hoe onlogisch het is dat Yvonne de aanvallers naar het verkeerde huis zou sturen. Ook andere aspecten spreken tegen de lezing van Wesley. 1.777. Ten eerste gaat de officier van justitie er wel gemakkelijk aan voorbij dat de namen van betrokken Interahamwe bij de aanval op Wesley eigenlijk niet echt aan andere feiten worden gekoppeld. Kayitana is in dit verband natuurlijk heel relevant, nu de rechtbank in Kigali hem heeft vrijgesproken van de moord op Theodore. 1.778. Weliswaar staat hier strikt genomen de moord op Theodore niet ter discussie, maar de verklaringen over die moord zijn nauw verbonden met de verklaring van Wesley over het zoeken naar onderduikers. Dat verhaal werd ook door de rechtbank Kigali onderzocht in het vonnis; het oordeel dat de verklaringen over de moord tegenstrijdig
743
Vonnis dossier 197
zijn ondersteunt dan ook ons oordeel dat de verklaring van Wesley over de gebeurtenissen ten aanzien van zijn onderduikers tegenstrijdig zijn. 1.779. Eén van de aanvallers van Wesley is zelf als getuige gehoord, namelijk André. Hij heeft –weliswaar met enige tegenzin- ook verklaard over de zoekactie bij Wesley, maar daarbij Yvonne Basebya niet genoemd. Deze getuige heeft er geen enkel belang bij zichzelf te impliceren, maar niet Yvonne Basebya. Dat zij niet wordt genoemd door deze getuige is in samenhang met de vrijspraak van Kayitana een belangrijke aanwijzing dat de verklaring van Wesley onjuist is. Er is dan ook geen verband te leggen tussen de doorzoeking bij Wesley en Yvonne.
Anselme: Inleiding 1.780. Het laatste concrete feit op de tenlastelegging van na 6 april 1994 is de moord op Anselme. Vrijwel alle personen die ten tijde van de moord op Anselme op het terrein van Eliezer aanwezig waren zijn gehoord. Wat echter nog steeds niet helemaal helder is, is de vraag waarom Anselme werd vermoord. Waarom alleen hij?
1.781. Het verhaal dat Autriche Anselme zou hebben verraden aan Yvonne Basebya, en dat die vervolgens opdracht zou hebben gegeven voor de moord, kan niet worden bewezen. Enerzijds volgt dat al uit de gebrekkige onderbouwing van de centrale stelling: een miraculeuze biecht die alleen Alice en Makeba hebben gehoord, een fysiek onmogelijke observatie van Célestin en een daarmee in tegenspraak zijnde verklaring van Wesley. 1.782. Anderzijds is het gezien de manier waarop de moord op Anselme verliep onwaarschijnlijk dat Autriche hem zou hebben verraden. Of de aanvalsgroep nu binnenkwamen met het uitsluitende doel Anselme mee te nemen, of op zoek waren naar Tutsi’s en toevallig Anselme aantroffen, geen van beide mogelijkheden wordt ondersteund door een vermeend verraad van Autriche op de wijze die Alice en Makeba schetsen. 1.783. Wij zullen de verklaringen van Ancilla hier grotendeels buiten beschouwing laten. Niet alleen is deze getuige onbetrouwbaar en onbruikbaar, maar wat zij over de dood van Anselme stelt is volledig gebaseerd op hetgeen zij van Alice, Makeba en in de Gacaca heeft gehoord.
Dood Anselme Getuigen 1.784. Eerst een enkel woord over de relatieve bruikbaarheid van de verschillende verklaringen van de aanwezigen.
1.785. Ten eerste zijn daar de verklaringen van Célestin. Célestin heeft ruim zeventien jaar vast gezeten zonder duidelijke verdenking, maar kwam binnen korte tijd vrij na het eerste verhoor. In de tussentijd bleek hij in verband te worden gebracht met de moord op Anselme; hij werd vrijgelaten na een gacacazitting waar verschillende van de overige getuigen eveneens het woord voerden. 1.786. Wie zijn verklaringen leest moet vaststellen dat er op enkele onderdelen grote verschillen zitten tussen de verklaringen die vóór zijn vrijspraak zijn afgelegd en de verklaring die daarna bij de rechter-commissaris is opgenomen. Met name lijkt hij in de laatste verklaring opeens informatie te herhalen die Alice, Makeba en Ancilla in de gacacaprocedure naar voren hebben gebracht. Zo verklaarde hij eerder stellig dat er niets was meegenomen, maar in de laatste verklaring werd de woning van Anselme en Ancilla opeens wel geplunderd. Ook verklaarde hij eerst niet te hebben gezien hoe Anselme werd gedood,744 en later dat Mathias op hem geschoten heeft en Kagabo hem met een steen geslagen heeft.745 1.787. Ook de verklaring van Makeba lijkt zwaar beïnvloed te zijn door hetgeen zij van Alice en in de gacaca heeft gehoord. Een mooi voorbeeld daarvan is de discussie over ‘Jeanne van Basebya’. De nationale recherche heeft uitvoerig nagegaan of zij inderdaad Jeanne bedoelde, en niet toch Yvonne of bijvoorbeeld mama Jeanne. Ze blijft stellig bij de naam Jeanne. Vervolgens legt ze bij de rechter-commissaris een verklaring af waarin ze zich van alles kan herinneren, behalve waarom zij bij de nationale recherche Jeanne genoemd zou hebben.746
744
RC Célestin, p. 1286 RC Célestin, p 1939 746 RC Makeba, p. 1993 745
1.788. Alice zelf lijkt de oorsprong van het biechtverhaal te zijn. Wie haar verklaringen bekijkt ziet dat juist ten aanzien van de biecht zij lang niet altijd consistent is in haar verklaringen. Het is dan ook spijtig dat wij de schriftelijke verklaring bij de gacaca niet kunnen meewegen. 1.789. Autriche is pas op een relatief laat moment bevraagd, waarbij hij tevens als verdachte was aangemerkt. Zijn verklaring is niet alleen consistent bij de politie en de rechtercommissaris, maar krijgt nog meer krediet door het feit dat hij in een telefoongesprek bij zijn verklaring blijft.747 1.790. Tot slot zijn er de ‘jongeren’: José, Alain, Albert, Arnauld en René. Er is al eerder gesproken over de bruikbaarheid van hun verklaringen. De verdediging vindt deze verklaringen van groot belang, nu dit juist verklaringen zijn van personen die niet bij de gacaca’s zijn geweest en die niet bekend zijn met hetgeen de andere getuigen hebben aangevoerd. 1.791. De officier van justitie heeft bij eerdere gelegenheden de bruikbaarheid van deze verklaringen in twijfel getrokken, vanwege de leeftijd van de getuigen en vanwege het feit dat zij enkele keren aangeven bepaalde zaken niet goed te kunnen herinneren. 1.792. Ten tijde van de gebeurtenissen in april 1994 was Makeba 21 jaar oud, Alice 20 jaar, Alain 19 jaar, Albert 15 jaar, Jose 13 jaar en waren Arnauld en Rene 11 jaar oud. Met name Alain was dus niet significant jonger dan de belastende getuigen Makeba en Alice. Albert, Jose, Arnauld en Rene waren weliswaar niet volwassen, maar er is op voorhand geen reden aan hun geheugen te twijfelen. In de zaak Mpambara is al geoordeeld dat er geen reden is aan te nemen dat verklaringen van kinderen niet betrouwbaar zijn, waarbij o.a. wordt verwezen naar literatuur waaruit blijkt dat vanaf elf jaar de suggestibiliteit van kinderen op een volwassen niveau kan worden beschouwd.748 Voor al deze getuigen geldt dus dat er geen reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun herinneringen. 1.793. De leeftijd is dan ook alleen relevant omdat de kinderen soms anders werden behandeld dan de volwassenen; zo hoefden Arnauld en Rene vermoedelijk niet naar de
747 748
In dossier gevoegd bij G126 Hof Den Haag 7 juli 2011, LJN BR0686, p. 14 (9b onder minderjarige getuige) en noot 61.
binnenplaats en kunnen zij dus slechts verklaren wat zij daar hoorden, niet wat zij hebben gezien.749 1.794. Die betrouwbaarheid wordt verder versterkt door de zorgvuldige wijze waarop deze getuigen hun verklaringen formuleren. Zij geven duidelijk aan hoe hun herinneringen zijn en ook wanneer bepaalde onderdelen minder helder voor ogen staan. Daarbij worden sommige zaken helderder naarmate zij langer over de zaken spreken.750 1.795. Het is van belang een onderscheid te maken wanneer het niet-herinneren het gevolg is van verloop van tijd en wanneer het niet-herinneren kan worden aangeduid als aanwijzing dat het niet heeft plaatsgevonden. Daarvoor is bijvoorbeeld van belang hoe belangwekkend en specifiek hetgeen is dat wordt gevraagd te herinneren, wat men zich nog herinnert van hetgeen erom heen gebeurde, en hoe men spreekt over het nietherinneren. In het navolgende wordt per relevant onderdeel besproken of de getuigen betrouwbaar erover verklaren of niet.
Reconstructie moord Anselme 1.796. Voor het feitelijk verloop van de moord op Anselme zijn er grofweg twee versies: de versie-Makeba en de versie-Alice. Het belangrijkste verschil tussen deze twee versies ziet op de plek waar Anselme werd gevonden en wat er toen werd besproken. Op enkele andere onderdelen zitten er weliswaar verschillen tussen diverse verklaringen, maar die lijken van ondergeschikt belang.
1.797. Anselme was de broer van Ancilla en Kayumba. Zij hadden eerder gezamenlijk op het perceel van Eliezer verbleven, maar waren na de gebeurtenissen van 22 februari 1994 weggevlucht. Op 6 april 1994 kwam Anselme echter langs bij Alice, die op dat moment malaria had. Alice was een vriendin van Kayumba, de oudere broer van Anselme.751 Anselme verblijft vanaf dat moment bij Alice en haar jongere broers Albert en Alain; het is dan ook niet gek dat Rene en Arnauld, die niet veel contact met Ancilla en haar broers zullen hebben gehad voor de genocide, aannemen dat Anselme de broer was van Alice.752
749
RC Arnauld p. 2129 en Rc René p. 2183 RC Alain, p. 2296 751 Althans, volgens Makeba in de Gacaca, p. 3051 plunderingdossier 752 RC Arnauld p. 2131, RC René p. 2184 750
1.798. Ongeveer een week later, vermoedelijk op 11 april 1994, valt op de vroege ochtend de aanvalsgroep het terrein binnen.753 Hoe zij op het terrein komen is niet helemaal duidelijk, nu alle getuigen stellen hen pas in hun eigen huis te zijn tegengekomen. Vast staat dat zij alle huizen doorzoeken, in ieder geval zowel de woning van Alice als het hoofdhuis van Eliezer. Door het merendeel van de getuigen wordt een persoon genaamd Mathias als leider aangewezen, iemand die als enige een geweer zou hebben gehad. 754 Andere genoemde betrokkenen, zoals Kibuye755 en Mushi,756 zijn slechts door één getuige genoemd en zijn aanwezigheid kan dus niet worden vastgesteld. Kagabo, die Anselme uiteindelijk zou hebben gedood, wordt niet genoemd als persoon die aan de inval deelnam, maar als iemand op straat. 1.799. Vervolgens worden alle bewoners met uitzondering van de twee kleinste kinderen Alrnauld en Alain naar buiten gebracht. Op dit punt lopen de Alice- en Makebaverklaringen enigszins uit elkaar. Iedereen is het erover eens dat aan alle personen werd verzocht een identiteitskaart te tonen.757 De jongeren hadden een studentenkaart om te tonen. Volgens Alice was Anselme bij haar in huis en toonde hij, toen hem om een identiteitskaart werd gevraagd, naast zijn ID waar hij als Tutsi in vermeld stond, ook een valse lidmaatschapskaart van de MRND. Daarna zou Anselme naar de binnenplaats van Eliezer zijn gesleurd, terwijl Alice en haar broertjes voor hun huis bleven zitten.758 Gezien de indeling van het perceel, zoals met name Célestin dat heeft getekend, en de overige verklaringen lijkt het waarschijnlijk dat in feite alle betrokkenen naar dezelfde binnenplaats zijn gebracht.759 1.800. Makeba en José hebben een iets andere verklaring over Anselme. 760 Ook zij verklaren dat iedereen werd verzameld. Anselme had zich volgens hen echter op het toilet verstopt. Door de aanvalsgroep werd gezegd dat ze zouden zoeken naar een Tutsi en dat als ze die zouden vinden, iedereen gedood zou worden. Op dat moment zou Anselme uit het toilet zijn gekomen en zou aan hem zijn gevraagd of hij een Tutsi was. Hij zou hebben gevraagd te worden doodgeschoten. Vervolgens zou hij zijn geslagen en naar de 753
RC Alice, p. 2244 RC Rene p. 2189 755 RC Célestin, p. 1286 756 RC Alice p. 2246 757 RC Célestin e p. 1935 758 RC Alice p. 2244 759 O.a.RC Albert p. 2273 760 RC Makeba p. 1983, RC Jose, p. 2599 754
straat zijn afgevoerd. Ook Rene en Arnauld verklaren dat Anselme op het toilet verstopt was.761 1.801. De verklaringen verschillen ook ten aanzien van wat er door de aanvallers gezegd zou zijn. Meerdere getuigen verklaren dat de aanvallers herhaaldelijk aangaven op zoek te zijn naar Tutsi’s.762 Sommige getuigen stellen echter dat er specifiek met Anselme gesproken zou zijn. Zo zou volgens Arnauld aan hem gevraagd zijn ‘ken ik jou niet?’763 En Alice verklaart zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris dat hem gevraagd was of hij niet de broer van Ancilla was, waarna ze zouden hebben aangegeven Ancilla kwaad te willen doen.764 1.802. Wat uit de verklaringen niet duidelijk wordt, en wat de getuigen vermoedelijk ook niet weten, is waarom nu alleen Anselme werd meegenomen. Was men specifiek naar Anselme op zoek, of zocht men Tutsi’s en was hij de enige die ze vonden? Volgens Alice was men op zoek naar Tutsi’s en kwamen ze bij toeval Anselme tegen. 765 Maar Anselme was niet de enige Tutsi op het terrein; Alice en haar broers waren ook Tutsi’s, en ook Makeba was Tutsi, hoewel zij een Hutu identiteitskaart had. Het is mogelijk dat Anselme de enige persoon was die een Tutsi ID toonde, maar dat verklaart niet waarom hij herkend zou zijn als de broer van Ancilla. Het is ook mogelijk dat men hem herkende als de broer van Ancilla en daarom specifiek meenam, maar dan blijft in het midden of dat ook het oorspronkelijke doel was, of pas ter plekke werd vastgesteld. Volgens Makeba zocht men duidelijk naar Anselme.766 1.803. Het belang van deze verschillende mogelijkheden zit in de waarschijnlijkheid dat Autriche Anselme verraden zou hebben. Later komen wij te spreken over de vraag of er voldoende aanwijzingen zijn dat Autriche ’s avonds zou hebben opgebiecht dat hij naar Yvonne was geweest en gezegd had Tutsi’s te verstoppen. Maar hier is al van belang dat, welke uitleg er ook is voor de keuze alleen Anselme mee te nemen, dit niet past bij het verhaal over de biecht. Want als Autriche inderdaad zou hebben aangegeven Tutsi’s te verbergen, dan zou hij toch ook hebben aangegeven wie er Tutsi waren, of in ieder geval dat er meerdere waren. Dat Alice en haar broers geen Tutsi ID toonden zou er dan 761
RC René, p. 2182, RC Arnauld p. 2131 RC José en Makeba 763 RC Arnauld p. 2130, 764 NR-verhoor Alice, p. 21 en RC Alice, p. 2247 765 RC Alice , p. 2250 766 RC Makeba, p. 1992 762
niet aan in de weg hebben gestaan dat zij toch werden meegenomen. Alain geeft terecht aan: “Gelukkig hebben ze niet verteld dat wij bij hen verstopt waren.”767 1.804. Tegelijkertijd ligt het ook niet voor de hand dat Autriche alleen Anselme zou hebben verraden; het feit dat hij zijn leraar was geeft geen reden te denken dat hij hem zou verraden, eerder een contra-indicatie. En volgens de biecht zou Autriche hebben gezegd dat er Tutsi’s in zijn huis waren; niet dat Anselme, de broer van Ancilla in zijn huis was.
1.805. De gang van zaken en de biecht zijn dan ook niet goed met elkaar te rijmen. Er zijn twee alternatieve redenen te bedenken dat alleen Anselme werd meegenomen. Als gezegd is het mogelijk dat hij als enige een Tutsi ID toonde; het zou dan ook kunnen dat de aanvallersgroep in zijn algemeenheid naar Tutsi’s zocht en alleen Anselme vond. Daar pleit echter tegen dat Eliezer bekend stond als vooraanstaand Hutu; het ligt niet voor de hand dat zijn huis in de eerste week van de genocide zou zijn uitgekozen te onderzoeken op mogelijke aanwezigheid van Tutsi’s zonder enige aanleiding daartoe. Een tweede alternatief is dat men specifiek op zoek was naar Ancilla of de broer van Ancilla. De boetiek van Ancilla was al eerder aangevallen. Haar broer Kayumba was een FPR-aanhanger. Volgens Albert zochten de aanvallers ook specifiek naar Ibyitso, handlangers van de FPR. Mogelijk verdacht men Ancilla en haar broers al eerder ervan Ibyitso te zijn en was men dus inderdaad op zoek naar Ancilla en haar broers, waarbij alleen Anselme werd gevonden. Als dat het geval was, is er echter geen verband meer vast te stellen met de vermeende biecht en met de vermeende betrokkenheid van Yvonne.
1.806. Het is in ieder geval duidelijk dat men Anselme heeft meegenomen en gedood. Een laatste punt waar de verklaringen uiteen over lopen is de vraag of daarbij ook het huis van Ancilla is geplunderd. Volgens Alice en andere getuigen is er niet geplunderd.768 Het lijkt erop dat alle verklaringen die stellen dat er wel geplunderd is punt terug te voeren zijn op Makeba. Jose geeft bijna woordelijk dezelfde verklaring als Makeba, en Makeba heeft in de zaak van Samson in 2009 en 2010 ook al gezegd dat er een matras
767 768
RC Alain, p. 2294 RC Alice,p. 2251
en luidsprekers waren meegenomen.769 Célestin was vermoedelijk bij die zitting770 en spreekt haar na over een matras en radio’s.
771
Geen van de andere getuigen spreekt
hierover, terwijl ze er wel allemaal bij aanwezig zouden zijn geweest volgens Makeba.772 Er is dan ook onvoldoende reden aan te nemen dat er inderdaad geplunderd zou zijn. Zelfs als dit echter het geval was is het eerder een aanwijzing dat men specifiek de broer van Ancilla zocht, waar Yvonne niets mee te maken had, dan een feit dat aan Yvonne te verwijten is.
Bekentenis bij biecht 1.807. In het dossier zit weinig dat op betrokkenheid van Yvonne bij de dood van Anselme zou duiden. Het belangrijkste bewijs zou de biecht van Autriche zijn. Over deze biecht verklaren Alice en Makeba als volgt.773 Autriche zou de avond van de moord iedereen bij elkaar hebben geroepen om te bidden voor Anselme. Daarbij zou hij hebben verteld de dag tevoren naar een vergadering bij Yvonne te zijn geweest, waar Yvonne zou hebben gezegd dat men de woningen moesten doorzoeken om Tutsi’s te vinden. Werden er Tutsi’s gevonden, dan moesten de bewoners ook gedood worden. Autriche zou toen gezegd hebben Tutsi’s in huis te hebben. Hij sloot de biecht af met de woorden ‘jullie hebben het resultaat gezien’.
Tegenstrijdige getuigenverklaringen 1.808. Dat deze biecht ooit plaatsgevonden zou hebben is hoogst onwaarschijnlijk. Autriche zelf ontkent in alle toonaarden, niet alleen als hij door politie en de rechter-commissaris wordt gehoord,774 maar ook in een getapt telefoongesprek met een onbekend gebleven getuige. 1.809. De verklaringen van Makeba en Alice zijn ook inconsistent en tegenstrijdig over de biecht. Volgens Makeba was de biecht een spontane uiting, zonder dat er iets gevraagd was.775 Alice echter stelt zelf aan Autriche gevraagd te hebben hoe men wist dat er Tutsi’s in huis waren.776 Makeba zegt dat Autriche zou hebben opgebiecht een leerling 769
Pv Autriche G126, p. 5 RC Célestin, p. 1931 771 RC Makeba, p. 1984, RC Célestin, p. 1288 772 RC Makeba, p. 1984 773 RC Makeba, p. 1980; RC Alice, p. 2244 774 RC Autriche p.2681 775 RC Makeba, p. 1987/ 1988 776 RC Alice, p. 2244 770
van hem thuis te hebben, wat specifiek op Anselme zou slaan,777 maar Alice spreekt over Tutsi kinderen in de biecht, waar zijzelf en haar broertjes dus ook onder zouden vallen.778 1.810. Zowel Alice als Makeba verklaren bovendien bij de rechter-commissaris anders dan bij de nationale recherche. Makeba stelt bij de politie dat Autriche zou hebben opgebiecht naar Jeanne Basebya te zijn geweest; ook na doorvragen blijft ze bij Jeanne.779 Bij de rechter-commissaris verklaart ze eerst dat Autriche sprak over deputé Basebya en dat zij de Gacaca heeft gehoord dat daarmee Yvonne werd bedoeld.780 Geconfronteerd met haar politieverklaring over Jeanne kan ze het zich opeens niet goed herinneren, maar blijft ze stug Yvonne beschuldigen.781 Waarom ze bij de nationale recherche Jeanne had beschuldigd maakt ze niet duidelijk. Alice had bij de politie aangegeven te hebben gediscussieerd met Autriche en daarbij te hebben gevraagd hoe hij nu naar de moordenaar van Hilaria kon gaan. Bij de rechter-commissaris zegt ze daar niets over. Geconfronteerd met haar verklaring bij de politie kan ze eerst niet geloven dat gezegd te hebben. Daarna herinnert ze het zich opeens goed. 782 Dat is wel erg makkelijk. 1.811. Het lijkt voor de hand te liggen dat Alice is gekomen met het verhaal dat Autriche een biecht had afgelegd, en dat Makeba dit in de gacaca of ergens anders heeft gehoord en haar eigen draai eraan heeft gegeven. Dat zou kunnen verklaren waarom ze in eerste instantie Jeanne, die verder nergens bij wordt gehaald, aanduidt als de persoon tegen wie de biecht is gedaan. 1.812. Het past ook goed bij de verklaring van Alain, die aangeeft dat Alice ervan overtuigd was dat Autriche Anselme had verraden.783 We komen daarmee bij de verklaringen van de personen die niet reeds in de gacaca gehoord hebben over de biecht. Wat opvalt is dat geen van deze getuigen - Jose, Arnauld, Albert, Alain, Rene - de biecht herinnert. En dat terwijl ze wel bij het bidden aanwezig waren.
777
RC Makeba, p. 1980 RC Alice, p. 2244 779 RC Makeba p. 1993 780 RC Makeba a, p. 1988 781 RC Makeba, p. 1993 782 RC Alice, p. 2255 783 RC Alain, p. 2297 778
1.813. Autriche heeft zelf verklaard dat men is gaan bidden die avond. 784 Makeba en Alice noemen allebei in ieder geval de jongens als personen die bij de biecht aanwezig waren. Makeba geeft aan dat het voor iedereen te horen was wat Autriche opbiechtte.785 Om te beoordelen of het niet-herinneren van deze biecht erop wijst dat de biecht niet heeft plaatsgevonden, of het gevolg is van het verloop van tijd, moeten de volgende factoren in het oog worden gehouden. Ten eerste geldt voor alle getuigen dat de dood op Anselme een belangrijke gebeurtenis was; ze kunnen zich allemaal min of meer herinneren wat er is gebeurd. Dan is het op voorhand al niet aannemelijk dat de spontane verklaring van een volwassene dat het zijn schuld is wordt vergeten. 1.814. Daarnaast moet worden beoordeeld welke omstandigheden men nog wel herinnert van die dag en specifiek die avond: naarmate een getuige het bidden beter herinnert, of bijvoorbeeld
specifiek
herinnert
dat
er
gesproken
is
over
de
mogelijke
verantwoordelijke voor de dood van Anselme, wordt het minder waarschijnlijk dat de biecht simpelweg vergeten is. En tot slot is van belang hoe de getuige verklaren over het niet-herinneren: een getuige die zelf al het verloop van tijd aangeeft is misschien minder betrouwbaar dan een getuige die alleen maar aangeeft dit niet te herinneren. 1.815. We beginnen met de jongsten: Arnauld en René. Arnauld kan zich niet herinneren dat er gebeden is of dat Autriche iets over de dood van Anselme gezegd heeft.786 Wel herinnert hij zich die avond over de dood van Anselme gesproken te hebben bij Alice; het broertje van Alice noemde het een geluk dat hij niet was meegenomen.787 René herinnert zich evenmin specifiek het bidden of bijeenkomen. Hij herinnert zich dat iedereen zwijgzaam was; verder herinnert hij zich niets bijzonders van die dag. 788 Deze verklaringen zijn interessant omdat zij dus een ingrijpend moment als het opbiechten van een moord niet herinneren, maar geven voor de rest weinig informatie. 1.816. Dat ligt al anders met de verklaring van Albert. De moord op Anselme heeft diepe indruk op hem gemaakt; het werd voor hem het symbool voor alle genocideslachtoffers, waaronder de ouders van Albert.789 En hoewel hij zich niet kan herinneren dat zij specifiek voor Anselme gebeden hebben, omdat er elke dag gebeden werd, geeft hij 784
RC Autriche p. 2687 RC Makeba p. 1987 786 RC Arnauld, p. 2133 en 2136 787 RC Arnauld, p. 2133 788 RC René, p. 2184-2185 789 RC Albert, p. 2273 en 2277 785
duidelijk aan niet gehoord te hebben waarom de aanvallers juist bij hen gekomen waren.790 Dat spreekt tegen dat Autriche in zijn nabijheid had opgebiecht verantwoordelijk te zijn voor de dood van Anselme. 1.817. Dan hebben we de verklaring van Alain. Deze getuige is heel secuur in het aangeven wat hij zich wel en niet herinnert. Zo kan hij duidelijk formuleren dat het moment dat Anselme is meegenomen als een puzzelstukje in zijn hoofd mist; iets waar hij zich schuldig over voelt nu Anselme de enige persoon is die gedood is van de mensen die daar waren.791 De zaken die hij zich wel herinnert, herinnert hij zich ook goed: “Ik kan mij herinneren, later is Autriche bij ons gekomen. Hij zei: “Helaas hij is gedood”. Hij heeft ons verzocht voor hem te bidden. C’est tout.”792 1.818. Deze getuige weet dus heel precies de omstandigheden waaronder de biecht zou zijn afgelegd, maar de biecht zelf kent hij niet. Hij weet ook nog dat Alice dacht dat Autriche Anselme verraden had, maar weet niet waarom zij dat dacht; hij heeft ook nooit van haar gehoord in wiens opdracht dit zou zijn gedaan. 793 Zelfs heeft hij gehoord dat Autriche spijt heeft betuigd…. Maar dat was op een veel later moment, toen hij allang gevlucht was.794 Wanneer Alain wordt geconfronteerd met de vermeende biecht geeft hij duidelijk aan dat Autriche dit niet gezegd heeft; ‘hij kon dit niet vertellen’.795
1.819. Dat deze getuige zich andere zaken van die dag niet goed herinnert, en aangeeft zich niet zo te hebben bezig gehouden met de schuldvraag, maakt de verklaring op dit punt niet onbetrouwbaar. Juist omdat de getuige zo secuur onderscheid maakt tussen wat hij wel en niet herinnert, en wat hij van anderen gehoord heeft, is het heel goed mogelijk na te gaan dat de verklaring op dit punt sterk is. Daar komt nog bij dat deze getuige wist wie Yvonne was en dat Yvonne vervolgd werd;796 als hij de naam Basebya had gehoord die avond zou ongetwijfeld naar aanleiding van de uitvoerige vragen die gesteld zijn, en die zijn herinnering op andere punten verbeterde, de biecht naar voren zijn gekomen. Het is invoelbaar dat de gebeurtenissen rond het meenemen van Anselme zelf zo schokkend waren dat hij deze heeft verdrongen, maar dat hij daarna wel het bidden zou onthouden, maar dan de biecht weer zou vergeten, is onwaarschijnlijk. 790
RC Albert, p. 2279 RC Alain, p. 2296-2297 792 RC Alain, p. 2296 793 RC Alain, p. 2299 794 RC Alain, p. 2297 795 RC Alain, p. 2298 796 RC Alain, p. 2290 791
1.820. Tot slot is José gehoord als getuige. Ook zij kan zich het bidden herinneren en de mededeling van Autriche dat ‘hij is overleden’.797 Zij weet zich ook nog te herinneren wie daar bij waren. Maar zij kan zich de biecht niet herinneren. Zij weet er niets van dat Autriche Anselme verraden zou hebben.798 1.821. De verklaringen van deze getuigen, met name van José en Alain, maken duidelijk dat de biecht niet heeft plaatsgevonden; zij zouden zich het zeker herinnerd hebben als de biecht wel had plaatsgevonden.
Onwaarschijnlijkheid niet eerder bekend geworden 1.822. Er is nog een reden waarom het onwaarschijnlijk is dat de biecht zou hebben plaatsgevonden, en dat is de omstandigheid dat deze biecht pas in een laat stadium is komen bovendrijven.
1.823. Makeba heeft weliswaar verklaard de biecht van Autriche te hebben gehoord, maar levert enkele dagen later wel haar 11-jarige broertje en neefje aan hem over om het land te ontvluchten,799 terwijl zij eveneens Tutsi’s waren.800 Een feit waar Autriche mee bekend was, aangezien zij familie van elkaar waren,801 en wat dus voor Makeba ook duidelijk moet zijn geweest. Nu gaven de omstandigheden Makeba ongetwijfeld weinig kansen om haar neefje en broertje te redden, maar dat zij ze aan iemand zou hebben toevertrouwd die niet lang daarvoor had opgebiecht verantwoordelijk te zijn voor de dood van een Tutsi, in plaats van ze met zichzelf mee te nemen, achten wij onwaarschijnlijk.
1.824. Bovendien heeft Makeba op één punt duidelijk niet de waarheid verteld; zij stelt, in bijzijn van onder andere José, meteen aan Eliezer te hebben verteld wat zijn zoon had gedaan.802 Eliezer ontkent dit in alle toonaarden.803 Maar ook José kan zich hier niets van herinneren. Er is dan ook alle reden aan te nemen dat het verhaal over de biecht pas
797
RC José, p. 2603 RC José, p. 2603 799 RC Arnauld, p. 2135 800 RC Makeba, p. 1185 801 Rc Autriche, p. 2672 802 RC Makeba, p. 1989 803 RC Eliezer p. 2422 798
op een later moment is ontstaan en door getuigen is overgenomen. Dat deze biecht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is niet aannemelijk geworden.
Ontmoeting Yvonne en Autriche 1.825. De verklaring van Célestin maakt die conclusie niet anders. Célestin stelt Autriche van het huis van Basebya te hebben zien weggaan op de avond voor de moord op Anselme. Daarbij plaatst hij dit overigens in zijn laatste verklaring op een verkeerde datum, namelijk op de avond voor het neerstorten van het vliegtuig.804
1.826. Belangrijker is echter dat deze verklaring fysiek onmogelijk is. De poort van Basebya is vanaf het perceel van Eliezer niet te zien. Célestin tekent de poort van Basebya op de verkeerde plek, namelijk tegenover het huis van Eliezer.805 Die poort ligt natuurlijk veel verder richting de markt. Uit een bestudering van de foto’s [en de schouw] is vast te stellen dat de weg van Eliezer naar de markt voor het huis van Basebya een bocht maakt, waardoor de poort verscholen ging. Op het moment dat de zon onder is en door de Imiyenzi heen806 was al helemaal niet goed te zien wat er op het einde van de weg gebeurde. 1.827. Daarbij moet worden opgemerkt dat de verklaring van Célestin bij de rechtercommissaris vragen oproept bij welke poort hij nu stelt Autriche gezien te hebben. Het lijkt soms wel alsof hij daarmee de poort bij Eliezer bedoelt, in plaats van de poort bij Basebya. Zo vertelt hij gezien te hebben dat Autriche de poort opende. Bij doorvragen blijkt hij hiermee de poort bij het perceel van Eliezer te bedoelen.807 Ook in het vervolg van de verklaring bedoelt hij met ‘portaille’ de poort van Eliezer. Hij verklaart Autriche op straat te hebben gezien, waarbij hij richting markt wijst,808 hetgeen eveneens vanuit de richting van Basebya is, maar iets heel anders dan ‘bij Basebya’ vandaan. Ook de plaats die hij uiteindelijk tekent als de plek waar hij Autriche zag lopen is niet direct aan Basebya te koppelen, maar gewoon op straat.809
804
RC Célestin, p.1943 A op de tekening op p. 1297 806 RC Célestin, p. 1942 807 RC Célestin, p. 1287, nr. 4 op de tekening op p. 1297 808 RC Célestin, p. 1288 809 RC Célestin, p. 1292 805
1.828. Autriche en Basebya ontkennen beiden dat hij daar is geweest in de periode na 6 april 1994. Nu de verklaring van Célestin feitelijk Autriche niet bij Basebya plaatst, en hij bovendien Autriche daar ook niet kan hebben gezien, moet geconcludeerd worden dat het niet aannemelijk is dat Autriche de avond tevoren bij Basebya is geweest.
Gesprek met Wesley 1.829. Dan is er nog de verklaring van Wesley, die stelt dat Autriche naar hem en Augustin Basebya was toegekomen om Anselme te verraden.810 De eerste keer dat hij hier over spreekt is bij de rechter-commissaris; bij de politie verklaart hij weliswaar uitgebreid over zijn gesprek met Basebya, en ook over de moord op Anselme (overigens niet bij naam), maar niet over Autriche. Dat maakt de verklaring al niet betrouwbaar; het lijkt erop dat hij zich op een later moment gerealiseerd heeft ook over Anselme te moeten verklaren.
1.830. Maar zelfs als ondanks alles deze verklaring geloofd zou worden maakt hij geen enkel verband tussen Yvonne en de moord op Anselme; Augustin zou zijn weggelopen voordat Autriche iets vermeldde, en Wesley zou daarna zelf met Autriche gesproken hebben. Dat hij daarna, ondanks de waarschuwing van Wesley, alsnog tegen Yvonne zou hebben gezegd dat hij Tutsi’s verborgen had is ongeloofwaardig.
Conclusie 1.831. Concluderend is er onvoldoende bewijs dat Yvonne iets met de moord op Anselme te maken had, zij dient dan ook van dit punt op de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
1.832. Subsidiair, indien geoordeeld zou worden dat de biecht heeft plaatsgevonden, moet worden vastgesteld dat ook deze biecht niet voldoende is om aan te nemen dat Yvonne iets met de moord op Anselme van doen had. Want zelfs als Autriche naar Yvonne zou zijn gegaan blijkt uit niets dat zij vervolgens opdracht zou hebben gegeven Anselme te vermoorden; als gezegd is immers het goed voorstelbaar dat de moord samenhing met de activiteiten van Ancilla en haar broer Kayumba, en niet met de vermeende biecht van
810
RC Wesley, p. 3169
Autriche. De betrokkenheid van Mathias en Kagabo is onvoldoende om de andere mogelijke redenen voor de dood van Anselme uit te sluiten.
HOOFDSTUK VII: JURIDISCH KADER Inleiding 7.1. In de voorgaande hoofdstukken hebben wij betoogd dat er onvoldoende betrouwbaar en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de feiten op de tenlastelegging. Er waren geen bijeenkomsten, zij zong geen anti-Tutsiliedjes, zij gaf geen opdrachten et cetera.
7.2. Maar zelfs als enige betrokkenheid van Yvonne Basebya bij de feiten bewezen wordt verklaard, moet geconcludeerd worden dat deze feiten geen strafbare feiten opleveren. In dit hoofdstuk wordt het juridisch kader geschetst van de ten laste gelegde misdrijven, waaruit volgt dat geen van deze misdrijven bewezen kan worden verklaard. 7.3. De tenlastelegging bevat meerdere aansprakelijkheidsvormen voor het misdrijf genocide, te weten medeplegen, uitlokken, medeplichtigheid, poging, samenspanning en opruiing.
Behalve
de
medeplichtigheid
en
uitlokking
zijn
al
deze
aansprakelijkheidsvormen primair ten laste gelegd. In een aantal gevallen worden - in subsidiaire
onderdelen
van
de
tenlastelegging
-
aansprakelijkheidsvormen
gecombineerd, zoals bij de uitlokking tot poging genocide (feit 2, subsidiair).
7.4. Bij het schetsen van het juridisch kader van genocide, zal per aansprakelijkheidsvorm worden ingegaan op het toetsingskader naar nationaal en internationaal recht (paragrafen 4 - 9). Hetzelfde geldt voor de combinaties van afzonderlijke aansprakelijkheidsvormen (paragraaf 10). Voordat we daar aan toekomen besteedt de verdediging aandacht aan de verhouding tussen internationaal recht en nationaal recht bij de interpretatie van genocide (paragraaf 2) en aan de delictsbestanddelen van genocide (paragraaf 3). 7.5. Na deze bespreking van genocide besteden wij aandacht aan het onder 6 ten laste gelegde oorlogsmisdrijf onmenselijke behandeling of bedreiging. De juridische aspecten van moord worden niet apart behandeld; hetgeen in het kader van de verdenking van genocide over medeplegen, uitlokking en medeplichtigheid wordt gesteld geldt mutatis mutandis ook voor de onder 3 ten laste gelegde verdenking van moord.
De verhouding volkenrecht - nationaal recht 7.6. Op de ten laste gelegde misdrijven is de Uitvoeringswet Genocideverdrag van toepassing. Per 1 oktober 2003 is de Wet Internationale Misdrijven van kracht waarin onder andere genocide strafbaar is gesteld en die in de plaats treedt van eerder genoemde Uitvoeringswet. Gelet op het bepaalde in art. 1 lid 2 Sr zou de Wet Internationale Misdrijven (hierna aangeduid als WIM) van toepassing zijn indien daarin voor Yvonne Basebya gunstiger bepalingen te vinden zijn. Daarvan is in het geval van het misdrijf genocide op het eerste gezicht geen sprake, behoudens een aantal later te bespreken uitzonderingen.
7.7. De Uitvoeringswet Genocideverdrag heeft tot doel het implementeren van dat verdrag in de Nederlandse rechtsorde. Dat blijkt niet alleen uit de titel van de wet (Uitvoeringswet), maar ook uit de daarbij horende Memorie van Toelichting. 811 De Uitvoeringswet heeft de delictsomschrijving van genocide opgenomen, zoals dit feit is omschreven in art. II van het Genocideverdrag.812 Weliswaar stelt de Memorie van Toelichting dat die omschrijving zoveel mogelijk is aangepast aan het in het Nederlands strafrecht gebruikelijke systeem van omschrijving van delicten, maar uit niets blijkt dat de wetgever een invulling aan het internationale delict genocide heeft willen geven die afwijkt van de in dat verband toepasselijke internationale normen. Bij de nationale berechting van internationale misdrijven kan de vraag rijzen of, en zo ja in hoeverre, er ruimte zou zijn af te wijken van de internationale strafbaarstelling.
7.8. Die ruimte is er niet. Ten eerste biedt de Uitvoeringswet Genocideverdrag geen aanknopingspunten voor een van het volkenrecht afwijkende invulling van genocide. Ten tweede is juist het misdrijf genocide bij uitstek gebonden aan de internationale strafbaarstelling. Vanwege het bijzondere oogmerk om een bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk uit te roeien is de invulling van genocide afhankelijk van het internationaal recht en relevante jurisprudentie. Een nationale invulling van genocide is in dat verband niet denkbaar.
811 812
Kamerstukken II, 1961-1962, 6613, nr. 3 Idem, p. 4
7.9. De rechtbank heeft reeds in de zaak Van Anraat 813 gewezen op de in de Memorie van Toelichting bij de WIM besloten opdracht aan betrokkenen bij de berechting van internationale misdrijven zich te richten op het relevante internationale recht en jurisprudentie. In die uitspraak werd verwezen naar een aantal onderdelen van de Memorie van Toelichting waaruit die opdracht duidelijk blijkt: “De Nederlandse rechter dient zich dan ook voor de invulling van delictsbestanddelen (objectieve en subjectieve) en voor het trekken van de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid te oriënteren op het internationale recht dienaangaande, zoals onder andere neergelegd in het Statuut van het Internationaal Strafhof en de op de voet van artikel 9 van het Statuut van het Strafhof opgestelde Elementen van Misdrijven, die dienen als hulpmiddel bij de interpretatie van de misdrijven.“ (Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 337, nr. 3, pagina 5) “Zoals hiervoor (...) aangegeven dient de Nederlandse rechter zich wel, voor de bepaling van de reikwijdte van de delictsomschrijvingen- en dus ook de invulling van de subjectieve bestanddelen-, te oriënteren op het internationale recht en de internationale jurisprudentie.” (Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 337, nr. 3, pagina 27) “Het uitgangspunt dat de algemene regels van het commune strafrecht van toepassing zijn, lijdt uitzondering daar waar het commune strafrecht bepaalde regels niet kent dan wel regels die duidelijk afwijken van hetgeen onder het Statuut van het Strafhof geldt.” (Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2001-2002, 28 337, nr. 3, pagina 29)814 7.10. De verdediging is zich ervan bewust dat de Hoge Raad in de zaak Kesbir heeft geoordeeld dat strafbaarstelling in de WIM van oorlogsmisdrijven niet betekent dat deze handelingen niet (ook) naar het commune strafrecht strafbaar kunnen zijn.815 Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de rechter van de opdracht van de wetgever zich te conformeren aan het internationaal recht inzake WIM-misdrijven wordt ontslagen. Immers, uit deze beslissing volgt hooguit dat het de officier van justitie vrij staat om verdachten naast genocide en bijvoorbeeld oorlogsmisdrijven eveneens te vervolgen voor commune misdrijven, zoals moord, hetgeen in deze zaak ook is gebeurd. Maar zodra de officier van justitie in de tenlastelegging de bewuste keuze maakt een verweten gedraging ten laste leggen als WIM-misdrijf - en daarmee de verdachte te stigmatiseren 813
Rb Den Haag 23 december 2005, LJN AV6353 idem, para. 6.1 815 HR 7 mei 2004, LJN AF6988, r.o. 3.3.8 814
als génocidaire of oorlogsmisdadiger, en dus de wens te kennen geeft de strafrechtelijke aansprakelijkheid naar internationaal recht te vestigen- dient dat consequenties te hebben voor het toepasselijke rechtskader.
7.11. Dat is des te meer het geval bij genocide, omdat juist bij genocide de bijzondere ernst en kern van de strafrechtelijke aansprakelijkheid - het bijzondere oogmerk - ingebakken zit in de internationale delictsomschrijving en er een specifiek en duidelijk verdrag van toepassing is. Bij een dergelijk delict is er geen ruimte voor toepassing van afwijkende nationale strafrechtelijke normen en interpretaties zonder daarmee het volkenrechtelijke misdrijf genocide - met zijn unieke eigenschappen - te denatureren.
7.12. In het navolgende zal de bespreking van het juridisch kader van genocide zich voor een aanzienlijk deel dan ook richten op het relevante internationaal recht en de internationale rechtspleging.
Bestanddelen misdrijf genocide - algemeen 7.13. De officier van justitie stelt zich in het requisitoir816 op het onjuiste standpunt dat bewezenverklaring van genocide twee elementen vereist, namelijk een onderliggend erkend misdrijf, zoals moord, en een genocidaal oogmerk. Meer eisen mogen volgens de officier van justitie aan het bewijs ter zake van genocide niet worden gesteld. De officier van justitie merkt voorts op dat de aanwezigheid van een plan bij de daders niet behoort tot de bewijsvraag. Dat is onjuist.
7.14. De officier van justitie gaat namelijk voorbij aan de thans geldende delictsbestanddelen van genocide, zoals die te vinden zijn in de ‘Elementen van Misdrijven’. Deze ‘elements of crime’ (EoC) zijn in 2002 aangenomen door alle partij-staten bij het ICC op de voet van art. 9 van het ICC Statuut. Deze EoC bevatten een nadere omschrijving van de misdrijven binnen de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof en dienen als oriëntatiepunt voor de ICC-rechters bij de interpretatie van de misdrijven genoemd in artt. 6-8 van het ICC Statuut, waaronder genocide. De EoC vormen de meest recente
816
Requisitoir p. 415
codificatie van het misdrijf genocide waarbij de internationale gemeenschap direct betrokken is geweest.
7.15. Met betrekking tot genocide vermelden de EoC, voor zover relevant in het kader van de tenlastelegging, de volgende delictsbestanddelen: Article 6 (a) Genocide by killing Elements 1. The perpetrator killed one or more persons. 2. Such person or persons belonged to a particular national, ethnical, racial or religious group. 3. The perpetrator intended to destroy, in whole or in part, that national, ethnical, racial or religious group, as such. 4. The conduct took place in the context of a manifest pattern of similar conduct directed against that group or was conduct that could itself effect such destruction. Article 6 (b) Genocide by causing serious bodily or mental harm Elements 1. The perpetrator caused serious bodily or mental harm to one or more persons. 2. Such person or persons belonged to a particular national, ethnical, racial or religious group. 3. The perpetrator intended to destroy, in whole or in part, that national, ethnical, racial or religious group, as such. 4. The conduct took place in the context of a manifest pattern of similar conduct directed against that group or was conduct that could itself effect such destruction.
Contextueel vereiste: State policy 7.16. Gemeenschappelijk lid 4 van de artikelen 6 (a) en 6 (b) van de EoC vereist dat het verweten handelen onderdeel uitmaakte van een evident patroon van vergelijkbaar handelen tegen de beschermde groep of dat het verweten handelen op zich tot de vernietiging van de groep zou kunnen leiden. Hiermee komt een zogenaamd contextueel vereiste tot uitdrukking als delictsbestanddeel van genocide, namelijk de voorwaarde van een patroon van vergelijkbaar handelen; dit wordt ook wel het vereiste van een ‘organisational’ of ‘State policy’ genoemd.
7.17. Er zijn twee redenen waarom dit een essentieel delictsbestanddeel van genocide is. Ten eerste geldt dat genocide een bijzondere - en ook zwaardere - vorm van misdrijven tegen de menselijkheid is. Nu bij misdrijven tegen de menselijkheid de voorwaarde van ‘state policy’ een contextuele drempel is,817 heeft dat a fortiori ook te gelden voor de zwaardere specialis genocide. Ten tweede is het vereiste van ‘state policy’ onlosmakelijk verbonden met het bijzondere oogmerk bij genocide om een beschermde groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Om te voorkomen dat daden van (discriminatoir) geweld te gemakkelijk als genocide worden aangemerkt moet het bij genocide gaan om een realistisch bijzonder oogmerk om de bevolkingsgroep te vernietigen. De pleger moet het oogmerk dus ook kunnen waarmaken; dat kan hij bijna altijd - niet indien hij afzonderlijk optreedt, maar alleen als zijn handelen onderdeel is van een breed en georganiseerd kader. 7.18. Bij genocide is dat georganiseerde verband altijd de staat geweest, zoals Turkije Armenen; Duitsland - Joden; Rwanda - Tutsi’s, en de nog in rechte vast te stellen voorbeelden: Soedan - etnische groepen in Zuid-Soedan (Darfur); Cambodja beschermde groepen ten tijde van het Rode Khmer regime. Vandaar ook de verwijzing naar het contextuele element als vereiste van ‘state policy’. Kress verwoordt het belang van het vereiste van ‘state policy’ in relatie tot het bijzondere oogmerk bij genocide treffend: “The individual perpetrator will act with the realistic intent to destroy (a part of) the targeted group if his conduct is in itself capable to effect his destruction. In almost all cases, however, this will not be the case. Therefore, for all practical purposes, a perpetrator’s realistic intent requires that his conduct takes place ‘in the context of a manifest pattern of similar conduct directed against that group’. Under this approach, the last common Element [gemeenschappelijk lid 4, adv.] constitutes the objective point of reference of genocidal intent.”818 7.19. Bij dit voor de tenlastelegging essentieel bestanddeel van genocide staan wij wat langer stil. De tenlastelegging bestrijkt immers voor een aanzienlijk deel de periode vóór 6 april 1994. In dat verband is het opmerkelijk dat de officier van justitie dit
817
Zie art. 7 lid 2 sub a van het ICC Statuut: ‘Voor de toepassing van het eerste lid: a. betekent „aanval gericht tegen een burgerbevolking" een wijze van optreden die met zich brengt het meermalen plegen van in het eerste lid bedoelde handelingen tegen een burgerbevolking ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een Staat of organisatie, dat het plegen van een dergelijke aanval tot doel heeft;’ 818 C. Kress, ‘The Crime of Genocide and Contextual Elements – A Comment on the ICC Pre-Trial Chamber’s Decision in the Al Bashir Case’, 7 Journal of International Criminal Justice (2009), pp. 304 – 305
delictsbestanddeel negeert en daarmee blijk geeft van weinig inzicht in en begrip van het misdrijf genocide.
7.20. Door dit delictsbestanddeel niet te betrekken in het juridisch kader van genocide komt de officier van justitie evident tot onjuiste conclusies in het kader van de tenlastelegging. Daar komt bij dat als we de officier van justitie zouden volgen in de onjuiste invulling van genocide, de onwenselijke situatie ontstaat dat nagenoeg elke ernstige ´hate crime´, waar ter wereld ook gepleegd, als genocide kan worden aangemerkt.
7.21. Geconcludeerd moet worden dat er dus alleen sprake kan zijn van het plegen van genocide als het individueel handelen onderdeel uitmaakt van een bredere en georganiseerde (staats-) genocide. De rechtbank zal de tenlastelegging aan dit element van het misdrijf genocide moeten toetsen.
7.22. In dit verband verdient opmerking dat het belang van de EoC bij de interpretatie van genocide door de wetgever in de Memorie van Toelichting (MvT) op de WIM wordt onderkend, waarbij het uitgangspunt is om niet ‘af te drijven van de internationaal gehanteerde invulling van WIM-misdrijven’: “Voor «vertaling» in eigen Nederlandse delictsomschrijvingen is voorts niet gekozen, omdat dit het risico in zich zou bergen dat de Nederlandse wet zou afdrijven van de internationaal gehanteerde invulling van de misdrijven. Dit is niet wenselijk. De Nederlandse rechter dient zich dan ook voor de invulling van delictsbestanddelen (objectieve en subjectieve) en voor het trekken van de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid te oriënteren op het internationale recht dienaangaande, zoals onder andere neergelegd in het Statuut van het Internationaal Strafhof en de op de voet van artikel 9 van het Statuut van het Strafhof opgestelde Elementen van Misdrijven, die dienen als hulpmiddel bij de interpretatie van de misdrijven …”819 7.23. Ook in de specifieke toelichting op art. 3 van de WIM, bevattende het misdrijf genocide, wordt voor de invulling daarvan verwezen naar de EoC.820
7.24. De verdediging erkent dat gemeenschappelijk lid 4 van EoC 6a en 6b - het vereiste van ‘state policy’ - vóór 2002 niet in enig verdrag of ander internationaal instrument was 819 820
Kamerstukken II, 2001–2002, 28 337, nr. 3, p. 5 Idem, p. 40
gecodificeerd. Dit betekent niet dat in het verleden dit delictsbestanddeel van genocide niet - impliciet of expliciet - in de rechtspraktijk is toegepast. Voor zover daarover verschil van inzicht zou zijn, te weten of ´state policy´ gold als delictsbestanddeel vóór 2002, dient van het volgende te worden uit gegaan.
7.25. Gelet op de Memorie van Toelichting bij de WIM dienen de EoC bij de interpretatie van genocide te worden betrokken en geldt dus op zijn minst vanaf 1 oktober 2003 dat het vereiste van ‘state policy’, zoals vervat in lid 4 van de relevante EoC, delictsbestanddeel van genocide is. 7.26. In het geval de Rechtbank zou vinden dat het ‘state policy’-vereiste niet van toepassing is op genocide gepleegd voor 1 oktober 2003 - dus vervolging van genocide waarop de Uitvoeringswet Genocideverdrag van toepassing is - dan vormt de WIM-bepaling vanwege de daarbij horende oriëntatie op de EoC - een voor verdachte gunstiger bepaling die in dat geval moet worden toegepast op de voet van art. 1 lid 2 Sr.
7.27. Indien de rechtbank zich zou afvragen of gemeenschappelijk lid 4 ook in de rechtspraktijk reeds volle en onvoorwaardelijke toepassing heeft gevonden kan de verdediging die vraag bevestigend beantwoorden. Het ICC heeft dit onderdeel van de EoC toegepast in de zaak van de Soedanese President Al Bashir. De Pre-Trial Chamber van het ICC bevestigde in die zaak dat gemeenschappelijk lid 4 van EoC 6 volwaardig onderdeel is van het toepasselijk recht van het ICC en in alle opzichten past bij het misdrijf genocide. “121. The Majority observes that the definition of the crime of genocide provided for in article 6 of the Statute is the same as that included in article II of the 1948 Genocide Convention, and that the Elements of Crimes elaborate upon it by, inter alia, requiring a contextual element. 122. The Majority also notes that the Prosecution underlines the existence of this contextual element of the crime of genocide at paragraph 76 of the Prosecution Application. 123. The Majority further observes that, according to this contextual element provided for in the Elements of Crimes, the conduct for which the suspect is allegedly responsible, must have taken place in the context of a manifest pattern of similar conduct directed against the targeted group or must have had such a nature so as to itself effect, the total or partial destruction of the targeted group. 124. In the view of the Majority, according to this contextual element, the crime of genocide is only completed when the relevant conduct presents a
concrete threat to the existence of the targeted group, or a part thereof. In other words, the protection offered by the penal norm defining the crime of genocide - as an ultima ratio mechanism to preserve the highest values of the international community - is only triggered when the threat against the existence of the targeted group, or part thereof, becomes concrete and real, as opposed to just being latent or hypothetical. (…) 132. In the case at hand, the Majority does not observe any irreconcilable contradiction between the definition of the crime of genocide provided for in article 6 of the Statute and the contextual element provided for in the Elements of Crimes with regard to the crime of genocide. 133. Quite the contrary, the Majority considers that the definition of the crime of genocide, so as to require for its completion an actual threat to the targeted group, or a part thereof, is (i) not per se contrary to article 6 of the Statute; (ii) fully respects the requirements of article 22(2) of the Statute that the definition of the crimes "shall be strictly construed and shall not be extended by analogy" and "[i]n case of ambiguity, the definition shall be interpreted in favour of the person being investigated, prosecuted or convicted"; and (iii) is fully consistent with the traditional consideration of the crime of genocide as the "crime of the crimes".821 7.28. Ook de literatuur ondersteunt de toepassing van het vereiste van ‘state policy’ met betrekking tot zowel genocide als misdrijven tegen de menselijkheid. Wij hebben al verwezen naar het artikel van Kress die de beslissing in de Bashir zaak onderschrijft en op overtuigende wijze aangeeft dat het vereiste van ´state policy´ niet alleen als objectief bestanddeel geldt, maar voorts onmisbaar is bij het vast stellen van een realistisch oogmerk tot vernietiging van de beschermde groep.822
7.29. Gelet op bovenstaande dient dus te gelden dat Yvonne Basebya alleen aansprakelijk kan worden gehouden voor handelen dat onderdeel uitmaakte van een reeds aangevangen genocide, omdat anders het verweten handelen niet - in samenhang met een patroon van vergelijkbare misdrijven - tot de vernietiging van de beschermde groep zou kunnen leiden.823 Daarom is het dus cruciaal om het begin van de genocide nauwkeurig vast te stellen.
821
ICC, Decision on the Prosecution's Application for a Warrant of Arrest against Omar Hassan Ahmad Al Bashir, Prosecutor v. Al Bashir, Case No. ICC-02/05-01/09, Pre-Trial Chamber I, 4 maart 2009 822 C. Kress, ‘The Crime of Genocide and Contextual Elements – A Comment on the ICC Pre-Trial Chamber’s Decision in the Al Bashir Case’, 7 Journal of International Criminal Justice (2009), pp.297 – 306; Zie ook W.A. Schabas, ‘State Policy as an Element of International Crimes’, 98 The Journal of Criminal Law and Criminology (2007), pp. 953 – 982 823 Dat geldt overigens niet voor de aansprakelijkheidsvormen samenspanning en opruiing, maar daarover later meer.
7.30. De officier van justitie doet in het requisitoir pogingen de Rwandese genocide vóór 6 april 1994 te doen aanvangen824. Voorafgaand aan 6 april 1994 kan sprake zijn geweest van (ernstige) misdrijven gericht tegen de Tutsi’s. Hoe ernstig deze misdrijven ook geweest mogen zijn, er is geen sprake van een patroon van vergelijkbaar genocidaal handelen waarbij in georganiseerd en wijdverbreid verband misdrijven worden gepleegd met als enig mogelijke oogmerk het vernietigen van de Tutsi groep. Daarvan was pas sprake vanaf 6 april 1994.
7.31. Kenmerkend voor de onjuiste benadering door de officier van justitie is de betekenis die de officier van justitie in het requisitoir geeft aan onderdelen van de uitspraak van het ICTR in Nahimana et al. (Media Trial). De officier van justitie verwijst naar paragraaf 120 teneinde te pogen te illustreren dat Tutsi’s al vanaf oktober 1990 systematisch werden aangevallen; daarmee is echter geenszins gezegd dat die misdrijven een patroon van genocidaal handelen opleveren. Daarvoor is geen aanknopingspunt. 7.32. Bovendien merkt de verdediging op dat de officier van justitie para. 121 van Nahimana et al. weglaat, waarin wordt overwogen dat op 6 april 1994 werd begonnen met ´widespread and systematic killings of Tutsi’s, a genocide´. De genocide, een patroon van vergelijkbaar genocidaal handelen door meerdere plegers, was er dus nog niet voor 6 april 1994. Dat is ook de vaste jurisprudentie van het ICTR. Het is door de Appeals Chamber van het ICTR als een feit van algemene bekendheid aangenomen dat de Rwandese genocide - oftewel een ‘manifest pattern of similar conduct directed against that group’ in de zin van de EoC - begon op 6 april 1994 en eindigde op 17 juli 1994.825 Er is geen aanknopingspunt, in de jurisprudentie van het ICTR noch elders, dat voorafgaand aan 6 april 1994 reeds sprake zou zijn van genocide in Rwanda, in de zin van een patroon van vergelijkbaar genocidaal handelen gericht tegen de Tutsi groep.
7.33. Bovendien moet worden opgemerkt dat ook in het kader van beantwoording van de vraag of voorafgaand aan 6 april de genocide werd voorbereid of daartoe werd opgeroepen (conspiracy en incitement; dus iets anders dan het plegen van genocide) het
824
Requisitoir p. 416-422 Zie Karemera, appeals Chamber, Decision On Prosecutor´s Interlocutory Appeal of Decision on Judicial Notice (2006), waarin de volgende stelling van de aanklager werd overgenomen als feit van algemene bekendheid: Between 6 April 1994 and 17 July 1994, there was a genocide in Rwanda against the Tutsi ethnic group. 825
ICTR grote terughoudendheid betracht om aan misdrijven gepleegd tegen de Tutsi’s voorafgaand aan 6 april een genocidaal oogmerk toe te kennen. 7.34. In Bagosora oordeelde de Trial Chamber dat het plegen van moorden op Tutsi’s voorafgaand aan 6 april 1994 nog niet betekent dat een genocide wordt voorbereid.826 Dit biedt verdere steun voor de stelling dat niet alleen de misdrijven tegen de Tutsi’s in die periode onvoldoende systematisch en wijdverbreid zijn om beschouwd te kunnen worden als een patroon, maar dat er ook onvoldoende bewijs is voor een genocidaal oogmerk bij die gepleegde misdrijven. Er is dus geen patroon van vergelijkbaar genocidaal handelen bij misdrijven gepleegd tegen de Tutsi’s vóór 6 april 1994.
7.35. De officier van justitie beroept zich in het requisitoir ook op een aantal rapporten ter ondersteuning van de mogelijkheid tot het vestigen van aansprakelijkheid voor het plegen van genocide vóór 6 april.827 Deze rapporten hebben niet het gezag van uitspraken van het ICTR; het gaat in die rapporten immers niet om een nauwkeurig te maken strafrechtelijke vaststelling of er sprake is van genocide. 7.36. Daarbij komt dat ook op grond van die rapporten niet de conclusie te rechtvaardigen is dat er al vóór 6 april 1994 sprake zou zijn van genocide in Rwanda, in de zin van het patroon van genocidaal handelen vervat in gemeenschappelijk lid 4 bij EoC 6. 7.37. Tot slot verdient vermelding dat vele rapporten zijn opgesteld zonder voldoende inzicht in en toepassing van het vereiste zoals in 2002 gecodificeerd in gemeenschappelijk lid 4 van EoC 6, zodat alleen daarom al bespiegelingen in (oude) rapporten over de vraag of er sprake is geweest van genocide vóór 6 april 1994 geen juridische waarde hebben.
7.38. De officier van justitie verwijst ook nog naar de meningen en opvattingen van daders, slachtoffers en getuigen in dit dossier, ter onderbouwing van het standpunt dat al vóór 6 april 1994 de genocide in Rwanda zou zijn aangevangen828. Het moge duidelijk zijn dat deze meningen en opvattingen bij beantwoording van de rechtsvraag of is voldaan aan een objectief bestanddeel van het misdrijf genocide geen enkele rol kunnen spelen.
826
Bagosora trial judgement, para. 2106. Zie verder ook hieronder, waarin in het kader van de bewijslast ten aanzien van het bijzondere oogmerk de verdediging wijst op een aanzienlijk aantal vrijspraken. 827 Requisitoir, p. 418-420 828 Requisitoir, p. 420
7.39. Gelet op hetgeen hiervoor is betoogd kunnen de conclusies worden getrokken: a.
De rechtbank moet als bestanddeel van het delict genocide de voorwaarde toepassen dat bij alle ten laste gelegde aansprakelijkheidsvormen - met uitzondering van de samenspanning en de opruiing - verdachte heeft gehandeld ´in the context of a manifest pattern of similar conduct directed against that group´.
b.
Dit betekent dat gedurende de gehele ten laste gelegde periode er sprake moet zijn geweest van genocide tegen de Tutsi’s.
c.
Hoewel er voorafgaand aan 6 april 1994 misdrijven tegen Tutsi’s zijn gepleegd, vallen deze niet binnen het kader van de genocide, waarvan het begin - als feit van algemene bekendheid - op 6 april 1994 is gesteld.
d.
Yvonne Basebya moet daarom ter zake van de beschuldiging van genocide voor wat betreft de periode in de tenlastelegging die vooraf gaat aan 6 april 1994 worden vrij gesproken, omdat in die periode een realistisch oogmerk bij Yvonne Basebya tot vernietiging van de Tutsi groep niet bewezen kan worden.
Dubbel opzet 7.40. Bij verdenking van genocide moet er sprake zijn van een dubbel opzet. De daad van genocide, bijvoorbeeld het doden van leden van de beschermde groep, moet opzettelijk gepleegd zijn.
7.41. Van belangrijkere betekenis is echter het bijkomende vereiste van oogmerk, namelijk dat leden van de beschermde groep gedood worden - of dat een andere daad van genocide wordt gepleegd - met het oogmerk de beschermde groep, de Tutsi’s, geheel of gedeeltelijk, als zodanig te vernietigen (zie leden 1 en 3 van de EoC artikelen inzake genocide).
7.42. Aan het bewijs van het bestaan van het oogmerk van vernietiging worden hoge eisen gesteld. Uit jurisprudentie van het ICTY en ICTR blijkt dat het speciale oogmerk van
vernietiging kan worden afgeleid uit zogenaamd indirect bewijs (‘circumstantial evidence’), namelijk de algehele context, het feit dat andere strafbare feiten systematisch tegen dezelfde groep worden gepleegd, de schaal waarop die feiten worden gepleegd of het bij herhaling plegen van vernietigende en discriminatoire handelingen. · Maar indien de veroordeling uitsluitend gegrond is op indirect bewijs dan dient te gelden dat de bewezenverklaring van het speciale oogmerk de enige mogelijke redelijke conclusie is die uit dat bewijs kan worden getrokken.829 7.43. Trial Chambers bij het ICTR hebben in dit verband aangedrongen op behoedzaamheid bij het gebruik van ‘circumstantial evidence’; het genocidale oogmerk van een verdachte moet worden bewezen op grond van zijn/haar eigen woorden en daden, en moet blijken uit een patroon van opzettelijk handelen door de verdachte.830
7.44. Van primair belang is vast te stellen dat het dossier geen direct bewijs bevat, bijvoorbeeld in de vorm van een bekentenis, dat Yvonne Basebya het oogmerk zou hebben gehad de Tutsi bevolkingsgroep geheel of gedeeltelijk uit te roeien. Als het gaat om indirect, ‘circumstantial’, bewijs dan verdient vermelding dat ICTR rechters steeds kritischer zijn ten aanzien van het verbinden van voor verdachten nadelige gevolgen aan dergelijk bewijs. Het oogmerk van genocide is met betrekking tot een aantal handelingen niet de enige logische gevolgtrekking. 7.45. In de zaak Kajelijeli bijvoorbeeld oordeelde het ICTR dat de verdachte had meegedaan aan het opstellen van lijsten Tutsi’s en aan het trainen van milities om tegen de RPF te vechten, maar dat niet bewezen kon worden dat deze activiteiten als doel hadden de vernietiging van de Tutsi’s.831 In dezelfde zin oordeelde de ICTR Trial Chamber in Bagosora dat uit het opstellen van Tutsi lijsten niet kan worden afgeleid dat dat gebeurde met het oogmerk de beschermde groep te vernietigen. 832 Ook het opzetten en trainen van een ‘burgerverdedigingssysteem’ (civil defence system) bewijst niet het bestaan van een oogmerk om de Tutsi groep als zodanig uit te roeien. 833 Wat betreft de moorden op Tutsi’s voorafgaand aan 6 april 1994, de zogenaamde ‘death squads’, stelt de Trial Chamber: ‘the mere fact that such groups existed and were engaged in criminal 829
Nahimana appeals judgement (2007), para. 524. Zie ook Bagosora trial judgement (2008), para. 2101 Bagilishema trial judgement (2001), para. 63, en Kamuhanda trial judgement (2004), para. 626 831 Kajelijeli trial judgement (2003), paras. 427 – 449 (geen beroep tegen aangetekend door de Aanklager) 832 Bagosora trial judgement (2008), para. 2101 833 Idem, para. 2102 830
acts does not mean that it was preparing a genocide.’834 Tot slot verdient vermelding dat uit Bikindi volgt dat het verspreiden van - of blijk geven - van anti-Tutsi propaganda en/of haat niet bewijst het oogmerk om de Tutsi’s te vernietigen.835
7.46. Er is geen bewijs waarop het genocidale oogmerk van Yvonne Basebya kan worden gegrond. Indirect bewijs kan - zo blijkt uit jurisprudentie van het ICTR - niet snel leiden tot vaststelling van een genocidaal oogmerk.
Medeplegen genocide 7.47. Onder feit 1 primair van de tenlastelegging wordt Yvonne Basebya medeplegen van genocide verweten. Voor de invulling van medeplegen van genocide zijn in de jurisprudentie van internationale straftribunalen, in het bijzonder het ICTR, geen relevante aanknopingspunten te vinden, die behulpzaam kunnen zijn bij de interpretatie van het Nederlands recht op dit punt. We richten ons met betrekking tot medeplegen dan ook uitsluitend op het Nederlandse strafrecht.
7.48. Medeplegen veronderstelt bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen opzet impliceert. In geval van genocide moeten alle medeplegers daarenboven het bijzondere oogmerk hebben gehad om de beschermde groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. De samenwerking tussen Yvonne Basebya en medeverdachten moet intensief zijn, dit om medeplegen van medeplichtigheid te onderscheiden. De intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
7.49. Bijzondere behoedzaamheid is gevraagd bij situaties van medeplegen waarin door een of meerdere - van de medeplegers geen uitvoeringshandelingen worden verricht, zoals volgens de officier van justitie het geval is bij Yvonne Basebya. Het zou in de context van deze tenlastelegging moeten gaan om het organiseren/voorbereiden van genocide en het vervolgens door anderen laten uitvoeren. Het is dan de actieve rol in de voorfase die de bewuste en nauwe samenwerking constitueert. 834 835
Idem, para. 2106 Bikindi trial judgement (2008), para. 406
7.50. Bezien we de jurisprudentie op dit punt dan worden aan die rol in de voorfase hoge eisen gesteld. In het Moord op afstand-arrest836 gaat het om een situatie waarin de nietaanwezige medepleger intensief bij de voorbereiding van de moord was betrokken en deze ook zou hebben bedacht. Onder dergelijke omstandigheden kan voor de nietaanwezige verdachte strafrechtelijke aansprakelijkheid als medepleger worden geconstrueerd. Uit de jurisprudentie blijkt echter zeker in geval de betrokkene niet zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin aanwezig was, er niet snel voldaan zal zijn aan de eisen van nauwe en bewuste samenwerking; er dienen dan als het ware compenserende factoren aanwezig te zijn.837 7.51. De enkele positie als leider is daar onvoldoende voor, zo is af te leiden uit het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2011. In dat arrest werd geen medeplegen aangenomen van een eigenaar van een coffeeshop voor de verkoop van hennep in zijn coffeeshop: “dat de verdachte verantwoordelijk is voor hetgeen zich in zijn zaak afspeelt en dat hij zeggenschap heeft over zijn medewerkers, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat de verdachte als ‘functionele dader’ van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen.”838 7.52. De door de officier van justitie verweten gedragingen zijn onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken. Dat geldt niet alleen voor die onderdelen van de tenlastelegging waarbij überhaupt geen concrete opdrachten door Yvonne Basebya aan ‘haar jongens’ naar voren zijn gekomen, zoals de aanval op de Palottikerk en de verkrachting van Rosette, maar natuurlijk ook op de vermeende andere aanvallen op Tutsi’s op 22 februari en ná 6 april 1994. Er is geen bewijs dat iemand Yvonne Basebya daadwerkelijk opdracht heeft horen of zien geven aan wie dan ook Tutsi’s te doden. 7.53. Bovendien placht ten aanzien van de niet aanwezige verdachte de veroordeling als medepleger in de praktijk te worden gegrond op voorwaardelijke opzet. Bij veroordeling als medepleger van genocide is echter geen plaats voor voorwaardelijk opzet, omdat alle verdachten het oogmerk moeten hebben gehad op vernietiging van de 836
HR 15 april 1986, NJ 1986, 740 HR 9 maart 2012, NJ 2010, 194 838 HR 24 mei 2011, NJ 2011, 481 837
beschermde groep. De tenlastelegging onder feit 1 primair behelst dat bijzondere oogmerk.
7.54. Uit de bewijsmiddelen in het dossier kan niet overtuigend worden afgeleid dat de betrokkenheid van Yvonne Basebya onmiskenbaar blijkt geeft van het oogmerk om de Tutsi groep te vernietigen.
Uitlokken tot plegen genocide 7.55. Onder feit 1 subsidiair wordt Yvonne Basebya ervan beschuldigd genocide te hebben uitgelokt. Onder feit 2 subsidiair wordt zij er van beschuldigd de poging genocide te hebben uitgelokt. Poging tot uitlokking genocide -de mislukte uitlokking, in de zin van huidig art. 46a Sr- is de beschuldiging vervat onder feit 2 meest subsidiair, en wordt besproken in het kader van de bespreking van de poging. 7.56. Uitlokking wordt ‘instigation’ genoemd in de internationale strafrechtspleging en kan worden gezien als een vorm van ‘complicity’ bij genocide.839 Er is sprake van enige overlap met opruiing (incitement to genocide)840. Het cruciale onderscheid tussen beide vormen van aansprakelijkheid in de jurisprudentie van het ICTR is dat uitlokking vergezeld moet gaan van uitlokkingsmiddelen en moet leiden tot plegen van het uitgelokte feit (causaal verband), terwijl in geval van incitement (opruiing) dat moet geschieden bij woord en/of geschrift en in theorie niet hoeft te resulteren in het plegen van het feit.841 7.57. Met betrekking tot het vereiste opzet bij ‘instigation’, als vorm van ‘complicity in genocide’ heeft de Appeals Chamber van het ICTY overwogen dat de instigator ook het oogmerk tot vernietiging van de beschermde groep moet hebben: 839
Akayesu trial judgement (1998), paras. 525 et seq. Vgl. Kalimanzira trial judgement (2009), para. 511: ‘The distinction between committing direct and public incitement and committing genocide by means of instigation often seems blurred. The term 'incitement' is synonymous with 'instigation', 'provocation', and 'encouragement', all of which are used interchangeably when describing the conduct underlying certain modes by which genocide may be committed.’ 841 Akayesu trial judgement (1998), paras. 525 – 548. Zie ook Schabas, Genocide in International Law (a.w.), p. 348: ‘”Direct and public incitement” is an inchoate crime, and not a form of complicity. Instigation, on the other hand, requires proof of a causal connection with the commission of the crime itself.’ Zie verder Semanza trial judgement (2003), para. 381; Bagilishema trial judgement (2001), para. 30; Kajelijeli trial judgement (2003), para. 762 840
(…) there is authority to suggest that complicity in genocide, where it prohibits conduct broader than aiding and abetting, requires proof that the accomplice had the specific intent to destroy a protected group.842 7.58. Dit wordt bevestigd in de Appeals Chamber uitspraak in Ntakirutimana843. Zie in dit verband ook de ICTY Trial Chamber in Krajisnik: For complicity that is broader [dan ‘aiding and abetting’, (verdediging)], the Prosecution must prove that the accomplice not only knew of the principal’s intent, but also shared that intent (…).844 7.59. Uitlokking naar Nederlands recht vereist eveneens dat het opzet van de uitlokker zowel gericht is op het uitlokken van een ander als op alle bestanddelen van het delict. Dat betekent dat de uitlokker zelf naar Nederlands recht eveneens het oogmerk moet hebben gehad op de vernietiging van de Tutsi bevolkingsgroep.
7.60. Jurisprudentie van de ICTR Appeals Chamber bevestigt dat in het kader van het vereiste causaal verband moet worden bewezen dat de uitlokking direct gevolgd wordt door de uitgelokte genocide. Er worden eisen gesteld aan het tijdsverloop tussen de uitlokking en het daarop volgende uitgelokte delict; hoe groter dat tijdsverloop is, des te groter de kans dat andere redenen en/of gebeurtenissen aan de gepleegde misdrijven ten grondslag liggen en dat de uitlokkingsmiddelen niet substantieel aan de gepleegde feiten hebben bijgedragen. Voor de ICTR was dit reden vrij te spreken. Thus the longer the lapse of time between a broadcast and the killing of a person, the greater the possibility that other events might be the real cause of such killing and that the broadcast might not have substantially contributed to it. Moreover, even though RTLM was widely listened to in Rwanda, there is no evidence that the unidentified persons responsible for killing Charles Shamukiga and Daniel Kabaka heard the RTLM broadcasts denouncing them. The Appeals Chamber is therefore of the opinion that it has not been sufficiently demonstrated that RTLM broadcasts before 6 April 1994 substantially contributed to the killing of these individuals. Therefore, the Trial Chamber committed an error which partially invalidates the verdict in finding in paragraph of the Judgement that RTLM broadcasts prior to 6 April 1994 substantially contributed to the commission of acts of genocide.845
842
Krstic appeals judgement (2004), para. 142 Ntakirutimana appeals judgement (2004), para. 500 844 Krajisnik trial judgement (2006), para. 8 845 Nahimana et al. appeals judgement (2008), para. 513 843
7.61. Het requisitoir is gebaseerd op een algemene aanname van een bijzonder oogmerk en causaliteit. Er is geen aandacht voor tijdsverloop en andere factoren die het causaal verband verstoren, zoals de mogelijkheid van een al op genocide plegen aanwezige opzet bij degenen van wie de officier van justitie beweert dat zij door Yvonne Basebya zouden zijn uitgelokt. Een aanname van causaliteit onder dergelijke vage omstandigheden komt niet in alleen in strijd met het nationale recht, maar ook met de eisen die in de jurisprudentie van het ICTR worden gesteld aan ‘substantial contribution’.
7.62. Verder vloeit uit hetgeen in het requisitoir wordt gesteld in het geheel niet voort dat in geval van een eventuele uitlokking Yvonne Basebya het oogmerk had op vernietiging van de Tutsi’s. Immers in het requisitoir846 verwijst de officier van justitie naar het vereenzelvigen van de Tutsi’s met de vijand, de RPF. Uit de jurisprudentie van het ICTR, zoals Bagosora, blijkt dat - zeker vóór 6 april 1994 - misdrijven gepleegd tegen de Tutsi’s goed passen bij de politieke en militaire strijd met de RPF en geenszins uiting hoeven te zijn van een genocidaal oogmerk.847
7.63. Tot slot merkt de verdediging op dat uit het door de officier van justitie aangehaalde stuk van De Brouwer848 niet enig bewijs voor causaliteit of bijzonder oogmerken kan voortvloeien, omdat het in te algemene zin stellingen bevat die niet betrekking hebben op de onderhavige strafzaak. Daar komt bij dat De Brouwer’s stuk evident niet beoogt een objectieve weergave te bieden van het geldende positieve recht -gelet op de paragraaf waarin de vermeende tekortkomingen van het ICTR worden besproken-, maar eerder een activistische of hervormende strekking heeft.
7.64. E is dan ook onvoldoende bewijs dat Yvonne Basebya de ten laste gelegde uitlokkingsmiddelen zou hebben gebruikt. Voor zover dat wel bewezen zou worden dan is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van causaal verband tussen de uitlokkingsmiddelen en de beweerdelijk door de personen in de tenlastelegging gepleegde genocide. Tot slot is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat
846
Requisitoir p. 378 Zie boven, paragraaf met betrekking tot bijzonder oogmerk 848 Requisitoir p. 381 847
Yvonne Basebya bij de uitlokking het oogmerk heeft gehad de Tutsi groep te vernietigen.
Medeplichtigheid bij en/of tot plegen genocide 7.65. Medeplichtigheid bij en tot het plegen van genocide is ten laste gelegd onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 meer subsidiair (medeplichtigheid in relatie tot de poging). Op grond van art. 48 Sr is medeplichtig degene die behulpzaam is geweest bij het plegen van een misdrijf en degene die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf. 7.66. In de jurisprudentie van het ICTY en ICTR is ‘aiding and abetting’ synoniem aan de Nederlandse medeplichtigheid; ‘aiding and abetting’ is een vorm van ‘complicity’, net zo als ‘instigation’.849
7.67. De verhouding tussen medeplichtigheid bij/tot genocide naar Nederlands recht enerzijds en ‘aiding and abetting’ naar internationaal recht is in Van Anraat uitgebreid door de rechtbank aan de orde gesteld. De Rechtbank stelde al eind 2005 vast dat de medeplichtige bij/tot het plegen van genocide daadwerkelijke wetenschap van het bijzondere oogmerk bij de plegers moest hebben; het vereiste van daadwerkelijke wetenschap vindt rechtvaardiging als grens voor aansprakelijkheid van de medeplichtige in de verhouding tot het bijzondere oogmerk van de pleger. De mogelijkheid van voorwaardelijk opzet -dat voldoende zou zijn bij medeplichtigheid inzake commune misdrijven- is hiermee uitgesloten. “6.5.1. Genocide onderscheidt zich van andere volkenrechtelijke misdrijven vanwege het specifieke oogmerk een bevolkingsgroep op bepaalde gronden geheel of gedeeltelijk uit te roeien. In hoeverre ook de medeplichtige dit opzet dient te hebben is een wezenlijke vraag die in de jurisprudentie van de internationale straftribunalen voor Joegoslavië (ICTY) en Rwanda (ICTR) regelmatig aan de orde is geweest. Van belang is vast te stellen dat de vroege jurisprudentie aanzienlijke waarde hechtte aan dolus specialis voor zowel pleger als deelnemers, vanwege de bijzondere ernst en specifieke plaats van het misdrijf genocide. Uit de meest recente en gezaghebbende jurisprudentie van de beroepskamer van het ICTY en het ICTR volgt evenwel dat die benadering is verlaten zodat thans een veroordeling van de medeplichtige aan/tot genocide 849
Ntakirutimana appeals judgement (2004), para. 371
mogelijk is indien de verdachte wetenschap had (knew) van de genocidale opzet van de pleger (ICTY, Krstic, zaak nr. IT-98-33-A, vonnis hoger beroep, 19 april 2004, paragraaf 144; ICTR, E. en G. Ntakirutimana, zaken nr. ICTR96-10-A en ICTR-96-17-A, vonnis hoger beroep, 13 december 2004, paragrafen 500 en 501). In tegenstelling tot het openbaar ministerie acht de rechtbank de jurisprudentie op dit punt voldoende uitgekristalliseerd, nu deze kwestie regelmatig aan de orde is gesteld en de beroepskamer van het ICTY en het ICTR hierin herhaaldelijk de stand van het recht heeft aangegeven en bevestigd. De rechtbank hecht er ook aan te benadrukken dat het vereiste van daadwerkelijke wetenschap rechtvaardiging vindt als grens voor aansprakelijkheid van de medeplichtige in de verhouding tot het bijzondere oogmerk van de pleger; daarnaast wijst de eerste jurisprudentie van de tribunalen eerder in de richting van een vereiste van verdergaand opzet dan vormen van voorwaardelijk opzet. Tot slot vindt de door de internationale straftribunalen aangegeven begrenzing van de aansprakelijkheid van de medeplichtige aan/tot genocide haar grondslag in bevestiging van genocide als uniek delict (‘crime of crimes’), ter onderscheiding van andere volkenrechtelijke misdrijven zoals misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Het verleggen van de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid doet ontegenzeggelijk afbreuk aan dit unieke karakter. De rechtbank is van oordeel dat het vereiste van wetenschap voor de medeplichtige in relatie tot het grondfeit genocide een essentieel bestanddeel is van de internationale strafrechtelijke aansprakelijkheid op dit punt en dat het Nederlands recht, dat lijkt te resulteren in ruimere aansprakelijkheid, in dit opzicht geen toepassing kan vinden.”850 7.68. De relevante overwegingen van de rechtbank zijn in hoger beroep noch in cassatie verworpen. In hoger beroep maakte het Hof een aantal kritische opmerkingen, in het bijzonder de - niet onderbouwde - overweging dat ten aanzien van het opzetvereiste bij de medeplichtige bij/tot genocide het internationale strafrecht nog in ontwikkeling en niet geheel uitgekristalliseerd zou zijn. 851
7.69. De verdediging merkt ten aanzien van deze overwegingen van het Hof op dat thans, eind 2012, er geen twijfel meer kan zijn dat het recht van internationale straftribunalen ten aanzien van het vereiste opzet van de medeplichtige bij genocide wel degelijk is uitgekristalliseerd. Immers, na de uitspraak van het Hof Den Haag in 2007 is in de jurisprudentie van het ICTY en het ICTR de voorwaarde van volledige wetenschap van
850 851
Rb Den Haag 23 december 2005, LJN AV6353 par. 6.5.1. Gerechtshof Den Haag, Van Anraat, 9 mei 2007, LJN: BA4676, onder hfdst. 7
genocidaal oogmerk bij de medeplichtige bestendigd; ook en juist bij de Appeals Chamber.852
7.70. Nu het standpunt van de Rechtbank in de Van Anraat ten aanzien van de vereiste mens rea voor medeplichtigheid van genocide nog altijd van kracht is - en aan kracht heeft gewonnen op grond van vaste jurisprudentie van het ICTR en ICTY - dient te worden uitgegaan van het vereiste dat de van medeplichtigheid bij/tot genocide verdachte persoon daadwerkelijk heeft geweten van het bij de plegers van het gronddelict aanwezige oogmerk tot het vernietigen van de Tutsi groep. Zowel het bestaan van dat oogmerk bij het gronddelict als de daadwerkelijke wetenschap daarvan bij Yvonne Basebya moeten wettig en overtuigend worden bewezen.
7.71. Voor wat betreft de actus reus bij medeplichtigheid geldt dat er sprake moet zijn van een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het misdrijf (genocide).853 Het nationale recht lijkt minder strenge eisen te stellen aan de bijdrage aan het plegen -van ondersteunende betekenis-, maar vanwege de al eerder gememoreerde opdracht aan de strafrechter uit te gaan van het internationale strafrecht dient in geval van genocide de standaard ‘wezenlijke bijdrage’ te worden toegepast.
7.72. De verdediging merkt op dat generaal Krstic bij het ICTY voor medeplichtigheid aan genocide is veroordeeld, omdat hij legeronderdelen ter beschikking stelde aan de in Srebrenica gepleegde genocide.854 Dat kan met recht een wezenlijk bijdrage aan de in Srebrenica gepleegde genocide worden genoemd. De op de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen daarentegen kunnen - zelfs indien bewezen - niet worden beschouwd als een wezenlijke bijdrage aan door anderen gepleegde genocide.
7.73. Uit het bewijsverweer van de verdediging volgt reeds dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat Yvonne Basebya de in de tenlastelegging vermelde personen behulpzaam is geweest bij het plegen van genocide. Daar komt bij dat deze bijdrage substantieel moet zijn geweest voor het plegen, en daarvoor is onvoldoende bewijs, 852
Blagojevic appeals judgement (2007), para. 122; Ntawakulilyayo, appeals judgement (2011), para. 222; Kaliminzira appeals judgement (2010), para. 86; Rukundo appeals judgement (2010), para. 53; Nahimana et al. appeals judgement (2007), para.482 853 Semanza trial judgement (2003), para. 386; Kajelijeli trial judgement (2003), para. 766 854 Krstic appeals judgement (2004), para. 144
mede in het licht van de bij de uitlokking al genoemde en niet uit te sluiten mogelijkheid dat de plegers van genocide reeds van plan waren - ook zonder dat ze van Yvonne Basebya bijvoorbeeld geld, bier of andere goederen hebben gekregen - om genocide te plegen.
7.74. Voorts is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat, indien Yvonne Basebya wel behulpzaam zou zijn geweest, zij dat zou hebben gedaan in de wetenschap van het genocidale oogmerk van de plegers. Immers, vooral vóór 6 april 1994 - maar ook daarna - valt niet uit te sluiten dat om andere redenen misdrijven tegen Tutsi’s werden gepleegd dan het oogmerk van uitroeiing, bijvoorbeeld in het kader van de politieke en militaire strijd. Wij hebben bovendien verschillende andere persoonlijke motieven besproken. Wetenschap van een genocidaal oogmerk is dus geen uitgemaakte zaak.
7.75. In dit verband rijst de vraag of het oogmerk van vernietiging van de Tutsi groep bij de plegers van het gronddelict in de periode voorafgaand aan 6 april 1994 wel kan worden bewezen. Van zo’n realistisch oogmerk is vóór 6 april 1994 geen sprake, zodat een mogelijke medeplichtige er ook niet van geweten kan hebben. De verdediging herhaalt het standpunt dat op grond van de Elements of Crime van de ICC en de jurisprudentie van het ICTR geen sprake kan zijn van het plegen van genocide vóór 6 april 1994.
7.76. De verdediging merkt, tot slot, op dat in het requisitoir de officier van justitie niet is ingegaan op de in de tenlastelegging aanwezige medeplichtigheidsvariant.
Poging tot genocide 7.77. Onder feit 2 is ten laste gelegd de poging tot het plegen van genocide in de woonomgeving. De verschillende varianten betreffen (mede)plegen van poging tot plegen genocide (primair), uitlokking tot poging genocide (subsidiair), medeplichtigheid bij/tot poging genocide (meer subsidiair), poging tot uitlokking genocide - mislukte uitlokking - (meest subsidiair).
7.78. De verdediging richt zich in het hiernavolgende op het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Later zullen we betogen dat bij het misdrijf genocide niet mogelijk is
aansprakelijkheidsvarianten met elkaar te combineren. Dit laat onverlet dat het hierna volgende ook op de subsidiaire varianten bij de ten laste gelegde poging kan worden toegepast, indien de rechtbank tot een ander oordeel zou komen ten aanzien van de toelaatbaarheid van de combinatie van aansprakelijkheidsvormen.
7.79. De poging tot genocide - attempt - is strafbaar gesteld in art. III (d) van het Genocideverdrag, als ‘other act’. In het Verdrag noch in de travaux préparatoires zijn aanknopingspunten voor een definitie van de strafbare poging tot genocide te vinden. De internationaal strafrechtelijke definitie van poging, zoals vervat in art. 25 lid 3 sub f van het ICC Statuut, die alle ICC misdrijven betreft, wijkt niet wezenlijk af van de Nederlandse doctrine op dit punt, zo blijkt uit de inhoud van die bepaling: “Attempts to commit such a crime by taking action that commences its execution by means of a substantial step, but the crime does not occur because of circumstances independent of the person’s intentions. However, a person who abandons the effort to commit the crime or otherwise prevents the completion of the crime shall not be liable for punishment under this Statute for the attempt to commit that crime if that person completely and voluntarily gave up the criminal purpose.” 7.80. Er is evenwel geen jurisprudentie van internationale straftribunalen met betrekking tot de poging genocide, zodat de verdediging zich uitsluitend richt op het nationale recht dienaangaande dat - zoals al vermeld - niet wezenlijk verschilt van het internationale kader.
7.81. Ten aanzien van het vereiste opzet geldt dat evenals bij het voltooide delict het opzet moet zijn gericht op alle bestanddelen die in de delictsomschrijving van het gronddelict door het woord opzet of een vergelijkbare term taalkundig worden beheerst. Kent het gronddelict een zwaarder opzetvereiste, zoals thans het bijzondere oogmerk bij genocide, dan geldt dat vereiste ook voor de poger. Bewezen zal derhalve moeten worden dat Yvonne Basebya bij de ten laste gelegde poging het oogmerk had tot de vernietiging van de Tutsi groep.
7.82. Ook zal wettig en overtuigend bewezen moeten worden dat de poging tot genocide deel uitmaakte van een ‘state policy’ (zie hierboven onder 3). Dat is niet het geval bij de pogingshandeling die zou hebben plaats gevonden vóór 6 april 1994 zodat alleen daarom al Yvonne Basebya van dat gedeelte moet worden vrij gesproken.
7.83. Bij vaststelling of er sprake is van een begin van uitvoering spelen twee vragen een rol. Ten eerste is er een begin van uitvoering geweest van het doden van Tutsi’s en/of het toebrengen van zwaar lichamelijk en/of geestelijk letsel.855 Daarnaast moet uit het begin van uitvoering blijken dat Yvonne Basebya en medeverdachten het oogmerk hadden tot het vernietigen van de Tutsi groep. Zeker in geval van de poging is dat oogmerk nog moeilijker vast te stellen dan bij de voltooide genocide-handeling. De verdediging herhaalt hier dat ten aanzien van Yvonne Basebya er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is waaruit haar oogmerk tot vernietiging van de Tutsi’s kan worden afgeleid. 7.84. Het met wapens op zoek gaan naar Tutsi’s en naar de woningen gaan van Tutsi’s - als dat al bewezen zou kunnen worden – kan niet naar uiterlijke verschijningsvorm beschouwd worden als te zijn gericht op voltooiing van genocidaal handelen. De verweten handelingen zijn te ver verwijderd van voltooiing van enig misdrijf om als zodanig te worden aangemerkt. 7.85. De Tutsi’s zijn niet aangetroffen, zodat er ook geen sprake kan zijn van een begin van uitvoering van enig handelen dat valt aan te merken als genocide. Daar komt bij dat ook de officier van justitie - gelet op de tenlastelegging - niet kan aangeven van welk misdrijf er sprake zou zijn van een begin van uitvoering: moord, toebrengen zwaar lichamelijk/geestelijk letsel of verkrachting? Niet alleen bevestigt deze wijze van ten laste leggen het ontbreken van een begin van uitvoering van een concrete daad van genocide, maar het is voor de verdediging daarmee eveneens onduidelijk welk verwijt de tenlastelegging Yvonne Basebya precies maakt.
7.86. Omdat er nog geen begin van uitvoering is van enige daad van genocide komt de verdediging niet toe aan de vraag of er sprake kan zijn van vrijwillig terugtreden. Het dossier geeft alle aanleiding die vraag te stellen, omdat ook in belastende verklaringen naar voren komt dat Yvonne Basebya de niet gevonden Tutsi’s niets had willen aandoen.856 Dan ligt het voor de hand dat Yvonne Basebya vrijwillig zou zijn teruggetreden, indien het tot een begin van uitvoering was gekomen. 855
De tenlastelegging verwijst ook nog naar verkrachting, maar dat is geen zelfstandig genocidaal handelen, maar moet worden ondergebracht bij het toebrengen van zwaar lichamelijk en/of geestelijk letsel. 856 Zie bijvoorbeeld verklaring Wesley dat volgens Yvonne Basebya hij en Theodore eigenlijk goed waren RC p. 3481
7.87. Dat een begin van uitvoering verder gaat dan ten laste gelegd vindt steun in art. 25 lid 3 sub f van het ICC Statuut, dat als vereiste stelt dat sprake is van een begin van uitvoering ‘by means of a substantial step’. Die ‘substantial step’ is op basis van de tenlastelegging niet aanwezig. Daar zou wel sprake van kunnen zijn indien bijvoorbeeld- de gezochte Tutsi’s waren gevonden, er gedreigd zou worden hen te doden, maar de Tutsi’s er in geslaagd waren te vluchten.
7.88. De verdediging moet, tot slot, constateren dat in het requisitoir de officier van justitie geen aandacht heeft besteed aan het juridisch kader inzake het als feit 2 ten laste gelegde.
Samenspanning tot genocide 7.89. De samenspanning tot genocide is het verwijt dat Yvonne Basebya treft onder feit 4 van de tenlastelegging.
7.90. Art. 3 (b) van het Genocideverdrag stelt de samenspanning tot genocide strafbaar. Art. 1 lid 2 van de Uitvoeringswet Genocideverdrag stelt de samenspanning strafbaar; lid 3 van datzelfde artikel kent aan samenspanning dezelfde betekenis toe als in het Wetboek van Strafrecht. Art. 80 Sr definieert samenspanning als de situatie waarin twee of meer personen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen. 7.91. De bestanddelen van ‘conspiracy to commit genocide’, zowel het vereiste handelen als het bestaan van een bijzonder oogmerk, worden kernachtig weergegeven in de jurisprudentie van het ICTR. Het moet gaan -net als naar Nederlands recht- om een afspraak tussen twee of meer personen om genocide te plegen. Daarbij zullen ze het realistische- oogmerk moeten hebben om de beschermde groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. “1955. Conspiracy to commit genocide is “an agreement between two or more persons to commit the crime of genocide”. The act of entering into an agreement to commit genocide constitutes the actus reus of the criminal act of conspiracy to commit genocide. The individuals involved in the conspiracy must possess the same mens rea as genocide, namely, the specific intent to
destroy, in whole or in part, a national, ethnical, racial or religious group, as such. As an inchoate offence, the crime is completed at the time the agreement is concluded regardless of whether genocide is actually committed as a result of the agreement. 1956. The existence of a formal or express agreement is not needed to prove the charge of conspiracy. The actus reus can be inferred from circumstantial evidence, as long as the existence of conspiracy to commit genocide is the only reasonable inference. In particular, an agreement can be inferred from the concerted or coordinated actions of a group of individuals. Given the requirements of “concerted or coordinated”, it is insufficient to simply show similarity of conduct. 1957. As for the mens rea, although there is no numeric threshold, the perpetrator must act with the intent to destroy at least a substantial part of the group. The perpetrator need not be solely motivated by a criminal intent to commit genocide, nor does the existence of personal motive preclude him from having the specific intent to commit genocide. 1958. In the absence of direct evidence, a perpetrator’s intent to commit genocide may be inferred from relevant facts and circumstances that lead beyond any reasonable doubt to the existence of the intent. Factors that may establish the specific intent include the general context, the perpetration of other culpable acts systematically directed against the same group, the scale of atrocities committed, the systematic targeting of victims on account of their membership in a protected group, or the repetition of destructive and discriminatory acts.”857 7.92. Uit de toepassing van dit juridisch kader volgt dat hoge eisen worden gesteld aan het bestaan van de afspraak om genocide te plegen. Dat ligt ook voor de hand, vanwege de twijfelachtige reputatie van ‘conspiracy liability’ in de strafrechtspraktijk; het neigt naar de zin van velen -met name in de Europees-continentale strafrechtstraditie- te zeer naar collectieve aansprakelijkheid waartegen men zich als verdachte maar zeer moeilijk kan verweren. Bovendien is, indachtig het vereiste van een realistisch bijzonder oogmerk tot het vernietigen van de beschermde groep, niet elke afspraak tot het plegen van genocide ‘conspiracy’; beoordeeld zal moeten worden of de afspraak ook tot genocide had kunnen leiden, wat -voordat de genocide is begonnen, dus vóór 6 april 1994- alleen mogelijk is indien belangrijke politieke en militaire figuren bij de afspraak betrokken zijn.
7.93. Bezien we de uitspraken van het ICTR dan valt het grote aantal vrijspraken op voor ‘conspiracy’. Die vrijspraken -moeten we vast stellen- zijn zelfs uitgesproken bij 857
Bizimungu trial judgement (2011); zie ook Seromba appeals judgement (2008), paras. 218, 221; Nahimana et al. appeals judgement (2007), paras. 894, 896; Ntagerura et al. appeals judgement (2006), para. 92; Popović et al. trial judgement (2010), para. 868; Bagosora et al. Trial Judgement (2008), para. 2087; Kajelijeli trial judgement (2003), para. 787; Niyitegeka trial judgement (2003), para. 423; Ntakirutimana trial judgement (2004), para. 798; Musema trial judgement (2000), para. 191
feitencomplexen die aanzienlijk verder gaan dan de tenlastelegging in deze strafzaak. Zelfs als er in de jurisprudentie van ICTR aantoonbaar meerdere en duidelijk omschreven ontmoetingen, besprekingen etc. zijn geweest, ook bij verdachten op het allerhoogste politieke en militaire niveau, dan nog worden verdachten veelvuldig door het ICTR van ‘conspiracy’ vrij gesproken.
7.94. Een goed voorbeeld in dit verband vormt de vrijspraak in hoger beroep van Barayagwiza, Nahimana en Ngeze. In hun situatie ging de Appeals Chamber van het ICTR uit van een indrukwekkend aantal contacten en andere feitelijke omstandigheden die op een ‘conspiracy’ zouden kunnen wijzen: “(1) Appellants Nahimana and Barayagwiza were the two most active members of the RTLM Steering Committee and they had the power to sign cheques on behalf of the company; (2) Appellants Nahimana and Barayagwiza both attended meetings at the Ministry of Information, where they represented RTLM.2042 The Trial Chamber noted in this respect that the Minister of Information expressed concern at RTLM’s promotion of ethnic hatred, and that Appellants Nahimana and Barayagwiza had responded to these concerns by defending the programming of RTLM and by undertaking to correct the journalists’ mistakes; (3) Appellants Nahimana and Barayagwiza attended clandestine meetings between the MRND and the CDR at the Ministry of Transport. The content of these meetings is not known; (4) Appellants Nahimana and Barayagwiza together met Witness Dahinden in Geneva to talk about RTLM. The Appellants told him that “RTLM was about to be transferred to Gisenyi” and the Trial Chamber found that, in so doing, they had indicated “that they were in contact with RTLM and familiar with its future plans”; (5) Appellants Barayagwiza and Ngeze were together at CDR meetings and demonstrations; (6) Appellants Nahimana and Ngeze met with Barayagwiza at his office at the Ministry of Foreign Affairs; Appellants Barayagwiza and Ngeze also met without Appellant Nahimana. During their meetings, Appellants Barayagwiza and Ngeze “discussed RTLM, CDR and Kangura as all playing a role in the struggle of the Hutu against the Tutsi”; (7) All three Appellants participated in a MRND rally in Nyamirambo Stadium, where both Appellants Nahimana and Barayagwiza spoke about “Hutu empowerment” and the “fight against the Inyenzi”; (8) All three Appellants were depicted “on the cover of Kangura in connection with the creation of RTLM in a cartoon which showed the three Accused as representing the new radio initiative within the framework of advancing a common Hutu agenda”.858
858
Nahimana et al. appeals judgement (2007), para. 905
7.95. Ondanks deze aanzienlijke hoeveelheid aan aanwijzingen voor overleg en samenwerking vond de Appeals Chamber dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling voor samenspanning, omdat de afspraak zich ook zou kunnen beperken tot het verspreiden van anti-Tutsi propaganda in het kader van de politieke strijd tussen Hutu’s en Tutsi’s, zonder dat het zo ver gaat om de Tutsi’s geheel of gedeeltelijk te vernietigen. “The Appeals Chamber finds that, even if this evidence is capable of demonstrating the existence of a conspiracy to commit genocide among the Appellants, on its own it is not sufficient to establish the existence of such a conspiracy beyond reasonable doubt. It would also have been reasonable to find, on the basis of this evidence, that the Appellants had collaborated and entered into an agreement with a view to promoting the ideology of “Hutu power” in the context of the political struggle between Hutu and Tutsi, or even to disseminate ethnic hatred against the Tutsi, without, however, going as far as their destruction in whole or in part. Consequently, a reasonable trier of facts could not conclude that the only reasonable inference was that the Appellants had conspired together to commit genocide.”859 7.96. Een ander voorbeeld betreft de Seromba uitspraak, waarin de Appeals Chamber in 2008 de vrijspraak van Seromba van samenspanning tot genocide bevestigde. In die zaak ging het niet om een ‘masterplan’ tot genocide op nationaal niveau, maar om samenspanning tot het plegen van genocide op lokaal - gemeentelijk niveau. Daarbij droeg de aanklager als belastend bewijs onder andere de betrokkenheid van Seromba bij aanvallen op Tutsi’s op lokaal niveau aan, en leidde daaruit aansprakelijkheid voor ‘conspiracy’ af. De Appeals Chamber bevestigde het oordeel van de Trial Chamber dat uit de feiten niet als enige conclusie kon worden afgeleid dat Seromba met de gemeentelijke autoriteiten had afgesproken om genocide te plegen.860 7.97. Verder verdient nog vermelding de vrijspraak van ‘conspiracy to commit genocide’ van Zigiranyirazo in 2008, Bikindi in datzelfde jaar, Ntagerura et al. in 2004, Musema in 2000, en Kamuhanda in 2002.861 In het kader van de tenlastelegging is van belang dat in de Bikindizaak de Trial Chamber vaststelde dat het overeenkomen om anti-Tutsi propaganda/liederen te verspreiden geen grondslag is voor ‘conspiracy to commit genocide’. 859
Idem, para. 906 Seromba appeals judgement (2008), para. 223 en 224 861 Zigiranyirazo trial judgement (2008); Bikindi trial judgement (2008); Ntagerura trial judgement (2004); Musema trial judgement (2000), p. 264; Kamuhanda R98bis acquittal, 20 augustus 2002 860
“In any event, the Chamber notes that even if it had found that Bikindi had collaborated with MRND leaders to disseminate anti-Tutsi propaganda, it would not have been sufficient to prove beyond reasonable doubt that Bikindi agreed with them to commit genocide. The Chamber considers that agreeing to disseminate ethnic hatred against a protected group does not go as far as agreeing to the destruction, in whole or in part, of that group.”862 7.98. Dat betekent dat uit het onder streepje 2 genoemde feitelijkheid van feit 4 -voorzingen van anti-Tutsi liederen- geen samenspanning tot genocide kan worden afgeleid.
7.99. De kritische houding van het ICTR ten opzichte van samenspanning wordt voorts goed weergegeven in Bagosora et al. Ten aanzien van Bagosora en zijn medeverdachten ging de Trial Chamber uit van een groot aantal bijeenkomsten, ontmoetingen en andere belastende factoren waaruit het bewijs voor ‘conspiracy to commit genocide’ volgens de aanklager onmiskenbaar zou volgen.863 Onder het voor ‘conspiracy’ belastend bewijs is ook het opstellen van lijsten van Tutsi’s en het creëren van (burger) milities te vinden. Er is geen twijfel over mogelijk dat het door de aanklager van het ICTR ingebrachte bewijs dat Bagosora - die algemeen werd beschouwd als een van de ‘masterminds’ achter de genocide in Rwanda- zich schuldig zou hebben gemaakt aan conspiracy veruit en in alle opzichten de feitelijke elementen van de tenlastelegging inzake samenspanning in deze zaak overtreft. 7.100. De ICTR Trial Chamber twijfelde niet aan de bewijskracht van de door de aanklager ingebrachte bewijzen en overweegt dat de voorbereidingshandelingen van Bagosora en medeverdachten, zeker in het licht van wat er vanaf 6 april 1994 in Rwanda is gebeurd, goed te verenigen zijn met een samenspanning tot het plegen van genocide; maar, zegt de Trial Chamber, die voorbereidingen passen ook bij een strijd om de politieke en militaire macht.864 Het is daarom niet mogelijk vast te stellen dat op grond van het bewijs
voor
de
voorbereidingen,
ontmoetingen
etc.
waarbij
Bagosora
en
medeverdachten betrokken waren de enige slotsom moet zijn geweest dat zij samenspanden tot het plegen van genocide; verdachten zijn daarvan vrij gesproken. Deze vrijspraak is in hoger beroep ongemoeid gelaten.865
862
Bikindi trial judgement (2008), para. 406 Bagosora trial judgement (2008), paras. 2098 – 2106 864 Idem, para. 2110 865 Bagosora appeals judgement (2011) 863
7.101. Op dezelfde wijze en met gebruikmaking van dezelfde benadering als in Bagosora heeft recentelijk een ICTR Trial Chamber vier verdachten vrij gesproken van ‘conspiracy to commit genocide’.866 Ook bij deze verdachten was sprake van vele belastende bewijsmiddelen voor mogelijke voorbereiding van de genocide, waaronder bijeenkomsten om te bespreken hoe de Tutsi-vijand het beste kon worden bestreden.867 Net als de Bagosora Trial Chamber oordeelde deze Trial Chamber echter dat deze voorbereidingshandelingen ook zouden kunnen voortvloeien uit de strijd met de RPF om de politieke en militaire macht en dat een genocidale samenspanning dus niet de enige mogelijke conclusie was.868
7.102. In het licht van deze en andere vrijspraken bij het ICTR van vermeende samenspanning gepleegd door de politieke en militaire leiders van Rwanda -waarvoor het bewijs omvangrijk en overweldigend leek-, is het niet denkbaar dat Yvonne Basebya wel veroordeeld zou kunnen worden voor samenspanning. Voor zover de feitelijkheden in het onder 4 ten laste gelegde al bewezen zouden kunnen worden, kan zeker uit die feitelijkheden en het beperkte bewijs in het dossier niet de enige en dwingende conclusie worden getrokken dat Yvonne Basebya met anderen samenspande tot het plegen van genocide.
7.103. Dit wordt niet anders als we de uitspraken van het ICTR bestuderen waarin de samenspanning tot genocide wel bewezen wordt verklaard. De eerste daarvan betrof oudpremier Kambanda. Hij bekende schuld aan, onder andere, conspiracy to commit genocide -in de verwachting dat hij een mildere straf zou krijgen-; het vonnis volgende op die schuldbekentenis motiveert in het geheel niet de veroordeling tot samenspanning en is daarom van geen waarde.869
7.104. In de zaak Gatete is verdachte door een ICTR Trial Chamber veroordeeld voor samenspanning tot genocide. Deze veroordeling was gegrond op de omstandigheid dat de verdachte betrokken was bij een aanval op Tutsi’s, waarbij honderden, zelfs duizenden doden vielen.870 Volgens de Trial Chamber vergt een dergelijke operatie 866
Ndindiliyimana et al. trial judgement (2011) Id., para. 2055 868 Id., para. 2069 869 Kambanda trial judgement (2000) 870 Gatete trial judgement, para. 627 (2011) 867
gedegen organisatie en voorbereiding en moet daaruit -en uit de cruciale rol van verdachte bij die aanval- een samenspanning tot genocide worden afgeleid.871 De samenspanning gaat dan evenwel niet verder dan het kader van deze specifieke aanval. 7.105. Hetzelfde geldt ook voor een andere veroordeling van ‘conspiracy to commit genocide’ bij het ICTR, de zaak Niyitegeka, uit 2003. 872 De veroordeling tot samenspanning in deze zaak was niet alleen gebaseerd op bijeenkomsten waarin afspraken waren gemaakt om de Tutsi’s in Bisisero uit te moorden, maar cruciaal onderdeel van de bewezenverklaring was voorts dat deze aanvallen ook plaats vonden, goed georganiseerd waren en dat daarin de verdachte een leidende rol speelde; onder die omstandigheden kon de Chamber niet anders concluderen dan dat verdachte met anderen had samen gespannen tot het plegen van genocide.873
7.106. In het requisitoir wordt het belang voor deze strafzaak van de vrijspraken van ‘conspiracy to commit genocide’ bij het ICTR gebagatelliseerd. Dat is ten onrechte. Immers, het is logisch dat ‘conspiracy’-aanklachten zich richten op (nationale) militaire en politieke leiders. Alleen als zij overeenkomen genocide te plegen -voordat deze heeft plaats gevonden- kan er namelijk sprake zijn van aanwezigheid bij verdachten van een realistisch oogmerk tot vernietiging van de Tutsi groep. Dat -met uitzondering van het vonnis volgend op de ‘guilty plea’ van Kambanda- het voor conspiracy vereiste oogmerk bij geen enkele politiek en militair leider voorafgaand aan 6 april 1994 kon worden vastgesteld door het ICTR is veelzeggend. Zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest, dan nog kan voor wat betreft Yvonne Basebya voorafgaand aan 6 april nimmer bewezen worden dat zij als mogelijke ‘samenspanner’ het realistische oogmerk gehad kon hebben tot vernietiging van de Tutsi groep; zij nam geen belangrijke positie in in de (nationale) politiek, en evenmin was geen van de andere mogelijke samenspanners voldoende belangrijk in die (nationale) politiek.
7.107. De officier van justitie laat voorts na in het requisitoir te vermelden dat de situaties waarin wel is veroordeeld tot samenspanning (Gatete en Niyitegeka) die veroordeling uitsluitend is gebaseerd op concrete aanvallen die na 6 april 1994 hebben plaats
871
Id., para. 628 en para. 629 Niyitegeka trial judgement (2003) 873 Id., paras. 428 en 429 872
gevonden en de verdachten direct betrokken waren bij die aanvallen op Tutsi’s en een leidende rol speelden. Van een vergelijkbare feitelijke situatie is ten aanzien van Yvonne Basebya geen sprake.
7.108. De volgende conclusies moeten worden getrokken op grond van het juridische kader inzake de samenspanning tot genocide: a.
De overgrote meerderheid van conspiracy-aanklachten bij het ICTR hebben geresulteerd in vrijspraak.
b.
Behoudens direct bewijs voor het bestaan van enige afspraak/overeenkomst strekkende tot het plegen van genocide, geldt een hoge drempel voor het afleiden van een dergelijke overeenkomst/afspraak uit indirect bewijs, bijvoorbeeld bijwonen bijeenkomsten, opstellen van Tutsi lijsten etc.
c.
Het overeenkomen gezamenlijk anti-Tutsi propaganda uit te dragen (of het samen zingen van anti-Tutsi liederen) is geen bewijs waaruit de samenspanning tot het plegen van genocide kan worden afgeleid.
d.
Uit diverse mogelijke voorbereidingshandelingen op de genocide, zoals het opstellen van Tutsi-lijsten, het opzetten van of meehelpen aan een burgerzelfverdedigingssysteem of het creëren van milities, kan niet als enige conclusie worden afgeleid het bestaan van ‘conspiracy to commit genocide’; dergelijke voorbereidingen zouden ook als doel kunnen hebben beslechting ten voordele van de strijd om de politieke en militaire macht.
e.
Voorafgaand aan 6 april 1994 kan een ‘conspiracy to commit genocide’ alleen worden aangenomen indien de bij die afspraak betrokken personen het realistische oogmerk gehad konden hebben tot vernietiging van de Tutsi groep; dat is alleen het geval indien de samenspanners voldoende belangrijk zijn, in politieke en/of militaire zin.
f.
Voor wat betreft de periode na 6 april 1994, kan de ‘conspiracy to commit genocide’ alleen worden aangenomen indien uit gepleegde en bewezen genocidale aanvallen, waarbij de verdachte een vooraanstaande rol heeft gespeeld en waarbij
grote aantallen slachtoffers zijn gevallen, grondige organisatie en coördinatie blijkt en indien verdachte voorafgaand aan de bewezen genocide betrokken is geweest bij (relevante) voorbereidingsbijeenkomsten.
7.109. Zelfs indien de ten laste gelegde feitelijkheden bewezen zouden kunnen worden, kan op grond van dat indirecte en zeer beperkte bewijs op geen enkele wijze wettig en overtuigend bewezen worden dat Yvonne Basebya met anderen zou zijn overeengekomen de Tutsi-groep te vernietigen.
7.110. Zou op de grondslag van de tenlastelegging Yvonne Basebya wel worden veroordeeld voor samenspanning tot het plegen van genocide dan is dat niet alleen direct in strijd met de jurisprudentie van het ICTR inzake samenspanning tot genocide, maar komt dat voorts onaanvaardbaar dicht bij een vorm van collectieve aansprakelijkheid voor de Hutu-groep als geheel. Immers, elke bijeenkomst van Hutu’s voorafgaand aan 6 april 1994 -maar ook daarna- kan dan gemakkelijk in de sfeer van ‘samenzweringstheorieën’ worden getrokken. In het strafrecht, zeker bij de berechting van internationale misdrijven dat zou moeten bijdragen aan nationale verzoening, dient het uitgangspunt van individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid strikt te worden bewaakt.
Opruiing tot genocide 7.111. Onder feit 5 wordt Yvonne Basebya verweten dat zij in het openbaar zou hebben opgeruid tot het plegen van genocide. Opruiing tot genocide is strafbaar gesteld in at. 5 van de Uitvoeringswet Genocideverdrag jo. art. 131 Sr.
7.112. Net als bij andere aansprakelijkheidsvarianten van genocide geldt dat de rechter zich ter beantwoording van de vraag wat onder opruiing tot genocide moet worden verstaan moet richten op het internationaal strafrecht. 7.113. Voor goed begrip van het misdrijf ‘incitement to commit genocide’ wil de verdediging ter inleiding opmerken dat deze aansprakelijkheidsvorm zich slechts met moeite een plaats heeft verworven in het Genocideverdrag. Dit heeft alles te maken met de mogelijke gevaren die van deze strafbaarstelling uitgaan op de vrijheid van
meningsuiting. Historisch gezien is ‘incitement’ een reactie op het gebruik van de massamedia en propaganda gericht op de uitroeiing van de Joden (zie de zaak Streicher bij het Neurenberg Tribunaal). Vanwege het belang van het voorkomen van genocide is opruiing tot genocide -gelijk de samenspanning- ook strafbaar zonder dat een genocide hoeft te hebben plaats gevonden. In dit verband moet wel worden opgemerkt dat nog nooit een veroordeling is uitgesproken door een rechter ter zake van opruiing of samenspanning tot genocide zonder dat de genocide daadwerkelijk heeft plaats gevonden.
7.114. Mede vanwege het zelfstandig karakter van opruiing tot genocide en ook vanwege de verhouding tot de vrijheid van meningsuiting is ‘incitement’ uitsluitend strafbaar indien deze direct en openbaar is, en in dit verband voldoet aan nadere hoge eisen gesteld in de jurisprudentie.
7.115. Het ICTR heeft een groeiend aantal strafzaken achter de rug waarin het de elementen van ‘incitement to commit genocide’ heeft geïnterpreteerd en toegepast. De verdediging zal thans niet ingaan op alle aspecten van deze jurisprudentie. Al eerder hebben we het gehad over taalgebruik en de aard en oorsprong van bepaalde liederen. Feit is dat de opruiing direct moet zijn en dat het taalgebruik wat Yvonne Basebya wordt verweten niet als zodanig kan worden beschouwd. Alleen al hierom dient Yvonne Basebya te worden vrijgesproken van ‘direct and public incitement to commit genocide’. 7.116. Bovendien is het bij een ‘groepszang’ niet mogelijk vast te stellen of iedereen in de groep daadwerkelijk heeft meegezongen. Bij een dergelijke gezamenlijke zang speelt ook een rol dat deelnemers daaraan zich laten meeslepen in het collectieve karakter en bij hen het individuele oogmerk tot vernietiging van de beschermde groep niet meer kan worden vast gesteld. Het is niet zonder reden dat bij het ICTR alleen verdachten voor hun louter individuele uitingen aansprakelijk zijn gesteld. Vergelijken we het met huidige fenomenen, dan is het niet mogelijk om bij de Feyenoordsupporter die meedoet aan het scanderen door een grote groep ‘Hamas Hamas Joden aan het gas’ het individuele bijzondere oogmerk tot vernietiging van de Joden vast te stellen; dat zou wellicht wel mogelijk zijn bij de Iraanse President Ahmedinejad die zelfstandig en individueel (herhaaldelijk) oproept tot de vernietiging van de staat Israël.
7.117. Hierbij komt nog het volgende. Het is vaste jurisprudentie van de ICTR Appeals Chamber dat ‘public incitement’ -voor de goede orde: ook bij opruiing naar Nederlands recht dient de opruiing te geschieden in de openbaarheid- een aanzienlijke omvang vereist van het publiek tot wie de ‘incitement’ zich richt. Niet alleen is dat van belang om oproepen in de privésfeer uit te sluiten van de werking van het Genocideverdrag, maar het is ook nodig vast te kunnen stellen of de ‘opruier’ wel het oogmerk kan hebben gehad een gehele groep te vernietigen. Immers, bij een beperkt gehoor kan dat oogmerk niet worden vast gesteld, en is voorts de gevaarzetting te beperkt om als ‘incitement to commit genocide’ te kunnen worden beschouwd. 7.118. Vanwege het belang hiervan voor deze strafzaak verwijzen wij uitvoerig naar de recente uitspraak van de ICTR Appeals Chamber in de zaak Kalimanzara (2011). Deze verdachte werd door de Appeals Chamber vrijgesproken omdat de hem verweten vormen van ‘incitement’, niet als ‘public’ konden worden beschouwd. ‘Public’, in de zin van het Genocideverdrag vereist namelijk dat de oproepen onderdeel uitmaken van ‘massacommunicatie’, dat zij daadwerkelijk een omvangrijk publiek bereiken, en dat de verdachte ook opzet heeft gehad op massacommunicatie. “155. The Appeals Chamber recalls that a person may be found guilty of direct and public incitement to commit genocide, pursuant to Article 2(3)(c) of the Statute, if he or she directly and publicly incited the commission of genocide (actus reus) and had the intent to directly and publicly incite others to commit genocide (mens rea). Applying these principles to Jean-Bosco Barayagwiza’s conviction in the Nahimana et al. case for direct and public incitement to commit genocide, the Appeals Chamber determined that supervising a specific group of individuals manning a roadblock does not constitute public incitement to commit genocide, explaining that: the supervision of roadblocks cannot form the basis for the Appellant’s conviction for direct and public incitement to commit genocide; while such supervision could be regarded as instigation to commit genocide, it cannot constitute public incitement, since only the individuals manning the roadblocks would have been the recipients of the message and not the general public. 156. Contrary to the Prosecution’s suggestion, the approach adopted by the Appeals Chamber in the Nahimana et al. Judgement is in accordance with relevant Tribunal jurisprudence and other sources of interpretation, including World War II judgements and the travaux préparatoires of the Genocide Convention. More specifically, the Appeals Chamber observes that, with the exception of the Kalimanzira Trial Judgement, all convictions before the Tribunal for direct and public incitement to commit genocide involve speeches made to large, fully public assemblies, messages disseminated by the media, and communications made through a public address system over a broad public area. These convictions involved audiences which
were by definition much broader than the groups of individuals manning the Jaguar and Kajyanama roadblocks, who formed Kalimanzira’s audience. 157. The Tribunal’s jurisprudence is consistent with that of the International Military Tribunal at Nuremberg. The latter considered incitement to, inter alia, murder and extermination, involving widely circulated speeches and articles, rather than speeches to relatively small and closed groups. 158. Moreover, the Appeals Chamber recalls that the language of Article 2 of the Tribunal’s Statute tracks the language of the Genocide Convention. A review of the travaux préparatoires of the Genocide Convention confirms that public incitement to genocide pertains to mass communications. The travaux préparatoires indicate that the Sixth Committee chose to specifically revise the definition of genocide in order to remove private incitement, understood as more subtle forms of communication such as conversations, private meetings, or messages, from its ambit. Instead, the crime was limited to “direct and public incitement to commit genocide,” understood as incitement “in public speeches or in the press, through the radio, the cinema or other ways of reaching the public.” 159. Having established that the relevant holding of the Nahimana et al. Appeal Judgement is consistent with the Tribunal’s jurisprudence and other relevant precedents, the Appeals Chamber turns to consider whether the precedent set in the Nahimana et al. case is applicable to Kalimanzira’s convictions. A review of the former reveals that the underlying factual basis of Barayagwiza’s initial conviction by Trial Chamber I of the Tribunal involved speaking to militiamen at roadblocks from his vehicle and telling them to kill Tutsi’s and others without certain party membership cards. In addition, the key witness for this event gave evidence that Barayagwiza supervised three roadblocks in the area and heard that Barayagwiza was responsible for ensuring that Tutsi’s were being killed at them. The facts underlying Kalimanzira’s convictions are similar to those in the Nahimana et al. Appeal Judgement. As was the case for Barayagwiza, Kalimanzira’s actions did not involve any form of mass communication such as a public speech. Instead, the nature of his presence and exchanges with those at the roadblocks are more in line with a “conversation” which is consistent with the definition of private incitement found in the travaux préparatoires of the Genocide Convention. Thus it is clear that the Nahimana et al. Appeal Judgement is directly applicable to Kalimanzira’s convictions with respect to the Jaguar and Kajyanama roadblocks. 160. Accordingly, the Appeals Chamber finds that the Trial Chamber erred in law by not fully considering and applying the Tribunal’s jurisprudence with respect to direct and public incitement to genocide.874 7.119. Uit de jurisprudentie van de ICTR Appeals Chamber blijkt dus dat alleen sprake kan zijn van ‘direct and public incitement to commit genocide’ indien er sprake is van een omvangrijk publiek; dit is bijvoorbeeld het geval bij toespraken in een groot stadion, berichtgeving/toespraken via de media en toespraken met een groot bereik via een PAsysteem. 874
Kalimanzara appeals judgement (2011)
7.120. In relevante jurisprudentie volgend op de Kalimanzara-uitspraak heeft de ICTR Trial Chamber in de zaak Bizumungu et al. (september 2011) het vereiste van een groot publiek bij ‘incitement’ verder toegepast. Met betrekking tot de vraag of er sprake was van ‘public incitement’ oordeelde de Trial Chamber bevestigend, omdat de verdachte bij zijn toespraken de wens had tot brede verspreiding en dat ook is gebeurd, via de radio en de schrijvende pers. “Having considered the foregoing, the Chamber has no doubt that at that moment, Sindikubwabo possessed genocidal intent and that he intended to directly incite genocide. Furthermore, the contents of Sindikubwabo’s remarks, wherein he addressed Butare residents generally, reflect his desire for mass dissemination. The record reflects that several of Sindikubwabo’s speeches had already been broadcast and or summarised by journalists of Radio Rwanda, a state-run radio station. The Chamber has no doubt that he knew and intended his remarks at this ceremony to be retransmitted to the general public in the same or similar manner. This in fact occurred, as his speech was broadcast over the Rwandan airwaves, including by Radio Rwanda.”875 7.121. Bezien we de tenlastelegging dan wordt Yvonne Basebya verweten dat zij als meest vergaande vorm van openbaarheid op straat -dus net als de vrijgesproken Barayagwiza en Kalimanzara- mondeling tot genocide zou hebben opgeruid. Dat staat mijlenver van de verlangde massacommunicatie, nog daargelaten de hoeveelheid mensen die op dat moment op straat aanwezig waren. Evenmin kan de opzet van Yvonne Basebya op verdergaande verspreiding dan de beperkte reikwijdte van de woonomgeving bewezen worden.
7.122. Het requisitoir laat -niet voor het eerst- essentiële jurisprudentie van het ICTR links liggen, wanneer deze jurisprudentie kennelijk niet van pas komt bij het verlangen van de officier van justitie Yvonne Basebya hoe dan ook voor enige vorm van genocide veroordeeld te krijgen.
7.123. In het requisitoir schetst de officier van justitie een onduidelijk juridisch kader van opruiing. Primair wordt namelijk gesteld dat opruiing openlijk zou moeten gebeuren, dat het dus potentieel ter kennis zou moeten kunnen komen van het publiek; hieruit zou afgeleid kunnen worden dat het niet uitmaakt of de opruiing überhaupt iemand heeft 875
Bizimungu et al. trial judgement (2011), para. 1982.
bereikt. Even later acht de officier van justitie het echter toch nodig te stellen dat Yvonne Basebya een groot gehoor op de percelen zelf zou hebben en een onbeperkt gehoor op de openbare weg; bovendien stelt de officier van justitie dat Yvonne Basebya over de hoofden van haar ‘eigen jongens’ nog veel meer mensen zou willen bereiken. De verdediging stelt dat redenerend op deze wijze vele Rwandezen die in de openbaarheid hun opvattingen ventileren voor ‘incitement to commit genocide’ veroordeeld zouden kunnen worden. Het ICTR heeft nu juist de grenzen in geval van incitement willen leggen bij massacommunicatie en daarop gericht opzet. Oproepen op de openbare weg vallen niet binnen het kader van ‘direct and public incitement to commit genocide’.
7.124. Nu geen sprake is van directe en openbare opruiing, in de zin van het Genocideverdrag en relevante jurisprudentie van het ICTR, dient Yvonne Basebya ook van feit 5 te worden vrijgesproken.
Combinatie van aansprakelijkheidsvormen 7.125. Onder feit 2 van de tenlastelegging, poging genocide, combineert de officier van justitie een aantal aansprakelijkheidsvormen. Het gaat om uitlokking tot poging genocide (subsidiair), medeplichtigheid bij/tot poging genocide (meer subsidiair), poging tot uitlokking genocide (mislukte uitlokking) (meest subsidiair). Het gevolg van deze combinaties is dat de aansprakelijkheid telkens twee stappen verwijderd is van het gronddelict, dus poging-uitlokking-gronddelict, medeplichtigheid-poging-gronddelict, uitlokking-poging-gronddelict.
7.126. De
vraag
rijst
of
met
betrekking
tot
genocide
deze
combinaties
van
aansprakelijkheidsvormen toelaatbaar zijn. Deze vraag is in het bijzonder pertinent bij het misdrijf genocide, waarbij het bijzondere oogmerk bij de verdachte bewezen moet kunnen worden. Zeker vanwege het daarmee verband houdende ernstige karakter van genocide en het stigma dat de veroordeelde treft als génocidaire, dient men behoedzaam te zijn individuen aansprakelijk te stellen voor genocide in een te verwijderd verband met betrekking tot het gronddelict.
7.127. De verdediging herhaalt hier nogmaals de nadrukkelijke opdracht van de wetgever, zoals verwoord in de Memorie van Toelichting bij de WIM, om de internationale aansprakelijkheidsregels te zake van genocide toe te passen, en het in dat verband relevante oordeel van de rechtbank in Van Anraat dat indien internationale regels aangaande strafrechtelijke aansprakelijkheid voor internationale misdrijven wezenlijk afwijken van het commune strafrecht, eerstgenoemde regels dienen te prevaleren.876
7.128. Aangaande die regels van internationale strafrechtelijke aansprakelijkheid moet bij genocide van het volgende worden uit gegaan. In tegenstelling tot bronnen van internationaal recht inzake oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, geeft het Genocideverdrag duidelijk de vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor
genocide
aan,
te
weten
het
plegen
van
genocide
en
bepaalde
deelnemings/aansprakelijkheidsvormen tot plegen. In de jurisprudentie van het ICTY en het ICTR en in het Statuut van het ICC zijn die aansprakelijkheidsvormen naar internationaal recht ter zake genocide uitgebreid met de aansprakelijkheid van de meerdere (‘command responsibility’).
7.129. De internationale gemeenschap heeft dus zowel in het Genocideverdrag als in het ICC Statuut de aansprakelijkheidsvormen concrete invulling gegeven, juist vanwege het bijzondere karakter van genocide. Het gevolg hiervan is dat er geen behoefte is aan daarmee niet corresponderende aansprakelijkheidsvormen, omdat anders ook afbreuk zou worden gedaan aan de bijzondere ernst van genocide en bij de verdachte het bijzondere oogmerk niet meer kan worden vastgesteld. Indachtig de opdracht van de wetgever in de WIM en het vonnis van de rechtbank in Van Anraat is er dus zeker bij genocide geen ruimte voor aansprakelijkheidsvarianten die niet aanvaard zijn naar internationaal recht en/of in het internationaal recht onbekend zijn.
7.130. Vast staat dat het Genocideverdrag uitsluitend strafbaar stelt in art. 3 de poging tot plegen van genocide, en niet de poging tot uitlokking genocide. Daarnaast is alleen uitlokking -als vorm van ‘complicity in genocide’- tot het plegen van genocide strafbaar gesteld. Hetzelfde geldt voor de medeplichtigheid -‘aiding and abetting’ als vorm van
876
Kamerstukken II, 2001-2002, 28 337, nr. 3, p. 29; Van Anraat, Rechtbank Den Haag 23 december 2005, LJN: AV6353, para. 6.2.
complicity-; ook dan is alleen de medeplichtigheid bij/tot het plegen van genocide strafbaar naar internationaal recht.
7.131. De jurisprudentie van het ICTR maakt duidelijk dat er een direct verband moet zijn tussen de aansprakelijkheidsvorm -complicity- en het gronddelict genocide en dat er geen sprake mag zijn van tussenstappen. Voorts blijkt uit die jurisprudentie dat zulks nadrukkelijk is beoogd in het Genocideverdrag. In dit verband verwijst de verdediging naar de uitspraak van de ICTR Trial Chamber in de Musema zaak waarin wordt erkend dat betrokkenheid bij genocide, in de vorm van bijvoorbeeld uitlokking of medeplichtigheid, alleen als misdrijf bestaat indien sprake is van een gepleegd gronddelict genocide; dit volgt direct uit de travaux préparatoires bij het Genocideverdrag. “171. The issue before the Chamber is whether genocide must be committed for a person to be found guilty of complicity in genocide. The Chamber notes that complicity can only exist when there is a punishable, principal act committed by someone, the commission of which the accomplice has associated himself with. 172. In this regard, the Chamber notes from the Travaux Préparatoires of the Genocide Convention that the crime of complicity in genocide was recognised only where genocide had actually been committed. The Genocide Convention did not provide the possibility for punishment of complicity in an attempt to commit genocide, complicity in incitement to commit genocide nor complicity in conspiracy to commit genocide, all of which were, in the view of some States, too vague to be punishable under the Convention.”877 7.132. Voorts moet worden geconstateerd dat bij het ICTR noch bij het ICTY ooit iemand is vervolgd voor een combinatie van aansprakelijkheidsvormen zoals in de subsidiaire varianten bij feit 2 ten laste gelegd.
7.133. De vraag is nu wat voor gevolgen bovenstaande moet hebben in de zin van de vragen van art. 350 Sv. Feit 2 subsidiair, meer subsidiair en het meest subsidiair ten laste gelegde varianten kunnen, voor zover dat bewezen zou kunnen worden, geen strafbare feiten opleveren, zodat Yvonne Basebya moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
7.134. Voor zover de Rechtbank zou oordelen dat de opdracht van de wetgever in de MvT bij de WIM om uit te gaan van het internationale strafrecht, geen toepassing kan vinden in 877
Musema trial judgement (2000), paras. 171 en 172.
geval van berechting waarbij de Uitvoeringswet Genocideverdrag wordt toegepast, herhaalt de verdediging het standpunt dat art. 1 lid 2 Sr dan vereist dat de gunstigere WIM-bepaling worden toegepast. 7.135. In ieder geval is het niet in de geest van art. 1 lid 2 Sr goed denkbaar dat de opdracht van de WIM-wetgever niet zou gelden bij vervolgingen op grond van de Uitvoeringswet Genocideverdrag of de WOS. Dit is ook het standpunt geweest van de rechtbank in Van Anraat.
Conclusie genocide 7.136. Met de keuze om genocide ten laste te leggen maakt de officier van justitie Yvonne Basebya het ernstigst denkbare strafrechtelijke verwijt. In geval van een veroordeling is namelijk niet alleen de hoogste gevangenisstraf mogelijk, maar draagt Yvonne Basebya ook voor de rest van haar leven het (internationale) stigma van génocidaire, ongeacht de mate waarin zij persoonlijk aansprakelijk zou zijn voor de genocide in Rwanda.
7.137. Vanwege de bijzondere ernst van internationale misdrijven en hun volkenrechtelijke oorsprong heeft de wetgever bij het opstellen van de WIM de rechtbank - en ook de officier van justitie - de duidelijke opdracht gegeven u te richten op het relevante volkenrecht en de relevante internationale jurisprudentie. Meer dan ooit, bij deze eerste volwaardige genocide zaak in Nederland, rust op de rechtbank de plicht die opdracht serieus te nemen. Er kan niet gescholen worden achter de comfortabele omgeving van het nationale strafrecht of achter de onvolledige en onjuiste weergave die de officier van justitie van het internationale strafrecht geeft. 7.138. De lat voor een veroordeling van genocide - voor alle aansprakelijkheidsvormen - bij internationale straftribunalen ligt hoog. Dat is niet zonder reden. Immers, in de systematiek van het internationale strafrecht neemt genocide in de hiërarchie van internationale misdrijven de hoogste plaats in. Een te lichtvaardige veroordeling voor genocide leidt tot inflatie van dat misdrijf en vormt een directe bedreiging voor het bijzondere karakter en de interne systematiek en logica van de WIM-misdrijven. Het feit dat vóór 1 oktober 2003 de Nederlandse rechter niet gebruik kan maken van het voor genocide logische alternatief, misdrijven tegen de menselijkheid, betekent niet dat
dan maar een verdachte wat gemakkelijker voor genocide moet worden veroordeeld. Er zijn immers in geval van vrijspraak voor genocide genoeg andere misdrijven die op het verweten handelen van Yvonne Basebya kunnen worden toegepast, zoals commune misdrijven of - niet ten laste gelegd - foltering.
7.139. Indien het door de verdediging geschetste toetsingskader inzake genocide op de tenlastelegging wordt toegepast, leidt dat tot geheel andere resultaten dan de officier van justitie voor ogen heeft. Wat op zijn minst verwacht had mogen worden is dat de officier van justitie de rechtbank op een juiste wijze zou hebben voorgelicht over het juridische toetsingskader inzake genocide. 7.140. Natuurlijk kunnen daarbij fouten worden gemaakt of kan er sprake zijn van een verschil van inzicht over bepaalde internationaal strafrechtelijke leerstukken. Maar het is iets anders wanneer de officier van justitie structureel complete delictsbestanddelen over het hoofd ziet en essentiële jurisprudentie van het ICTR negeert en onjuist weergeeft. 7.141. De officier van justitie introduceert als gevolg van het gebrekkig geschetste juridisch kader in deze strafzaak een vorm van genocide die geheel is gemodelleerd naar de wensen van de officier van justitie. Deze ‘poldergenocide’ staat in meerdere opzichten ver verwijderd van het misdrijf naar internationaal recht. Ten aanzien van dat volkenrechtelijke misdrijf genocide - dat in de pers en publieke opinie al veelvuldig wordt misbruikt - doen internationale tribunalen hun uiterste best de grenzen daarvan streng te bewaken en leggen zij - terecht - de lat voor een veroordeling bijzonder hoog. Deze grenzen komen de officier van justitie in deze strafzaak kennelijk niet zo goed uit, omdat Yvonne Basebya klaarblijkelijk tegen elke prijs voor genocide moet worden veroordeeld.
Oorlogsmisdrijven 7.130. De officier van justitie heeft onder feit 6 ten laste gelegd dat Yvonne Basebya zich zou hebben schuldig gemaakt aan een oorlogsmisdrijf, te weten de aanranding van de persoonlijke waardigheid en/of de vernederende/onterende behandeling, en/of de
bedreiging van door het oorlogsrecht beschermde personen. De strafbaarstelling daarvan is te vinden in art. 8 (oud) Wet oorlogsstrafrecht (WOS).
7.131. De verdediging zal aandacht besteden aan relevante aspecten van het juridische kader van dit misdrijf en aan de hand daarvan aantonen dat Yvonne Basebya van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Zij richt zich daarbij op twee essentiële punten: (a) er is niet voldaan aan het vereiste dat de aan Yvonne Basebya toegeschreven handelingen gepleegd zijn in een gewapend conflict (nexus) (b) het Yvonne Basebya verweten feitelijk handelen kan - indien bewezen - niet worden gekwalificeerd als het oorlogsmisdrijf onmenselijke behandeling of bedreiging. 7.132. Voordat we daaraan toekomen eerst enige opmerkingen vooraf.
Algemeen - juridisch kader oorlogsmisdrijven 7.132. Net als bij het misdrijf genocide rijst bij oorlogsmisdrijven de vraag naar de verhouding tussen Nederlands recht en internationaal recht, en in dat verband ook de vraag naar wat het thans geldende recht is.
7.133. Het recht inzake de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven ontwikkelt zich nog volop. Dat is niet altijd in de richting van de meest vergaande bescherming voor individuen. Nog recent toonde de vrijspraak van Ante Gotovina bij het ICTY aan dat ook aan de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven duidelijke grenzen worden gesteld. Een van de belangen die daarmee gediend zijn is dat staten en andere strijdende partijen voldoende mogelijkheden moeten behouden tot oorlogsvoering. Strafbaarstelling dient zich dan ook te beperken tot de meest ernstige schendingen van het humanitair recht en in voldoende verband te staan tot het gewapende conflict.
7.134. Net als bij het misdrijf genocide dienen twee fundamentele uitgangspunten te worden toegepast in geval er sprake zou zijn van een voor Yvonne Basebya positieve ontwikkeling bij de internationale strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven en indien er
sprake zou zijn van mogelijkerwijs van het relevante internationale recht afwijkende nationale strafbaarstelling van internationale misdrijven.
7.135. Ten eerste is dat, ook indachtig de opdracht van de wetgever in de Memorie van Toelichting bij de WIM aan de rechter om zich te richten op het internationaal strafrecht, de internationale strafbaarstelling van schendingen van het humanitair recht leidend moet zijn.878 Ten tweede geldt dat een gewijzigd inzicht over de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven ten faveure van Yvonne Basebya op de voet van art. 1 lid 2 Sr moet worden toegepast. Kortom, Yvonne Basebya heeft recht op toepassing van het meest recente en voor haar meest gunstige juridische kader. Hier komt bij dat als algemeen strafrechtelijk beginsel geldt in dubio pro reo. Dit houdt in dat in geval van twijfel over de invulling van een bepaalde norm, de voor Yvonne Basebya meest gunstige benadering moet worden gekozen.
7.136. Oriëntatie op het internationaal recht bij oorlogsmisdrijven wordt niet alleen verlangd op grond van de opdracht aan de strafrechter in de Memorie van Toelichting bij de WIM, maar vloeit ook voort uit de directe verwijzing in de Wet Oorlogsstrafrecht (WOS) naar ‘de wetten en gebruiken van oorlog’, waarbij direct wordt gerefereerd naar het internationale recht dienaangaande.
7.137. Uit de Memorie van Toelichting bij de WOS volgt dat de wetgever met deze verwijzing naar het internationale recht heeft beoogd gelijke tred te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau, en dat het aan de rechter is om op basis van de huidige stand van het recht te onderzoeken of er sprake is van een oorlogsmisdrijf: “Voor het ontwerp is aanvankelijk uitgegaan van een systeem, waarbij getracht is de oorlogsmisdrijven in een aantal bepalingen te omschrijven, met gedetailleerde strafposities. Dit systeem bleek echter niet bevredigend. Het oorlogsrecht, dat voor een deel gewoonterecht is, leent zich niet voor een nationale, wettelijke regeling. In verband met nieuwe uitvindingen en veranderingen in de methode van oorlogsvoering, is het aan wijzigingen onderhevig. Het scheen zuiverder in de wet naar de verdragsinhoud en het gewoonterecht te verwijzen, m.a.w. de strafrechter vrij te laten in het onderzoek, in hoeverre in de voorkomende gevallen de wetten en gebruiken van de oorlog waren geschonden.”879 878 879
Zie eerder uitgebreidere analyse op dit punt in het juridisch kader ter zake genocide. Kamerstukken II, 1950-1951, 2258, nr. 3, p. 9
7.138. In het requisitoir slaagt de officier van justitie er – wederom - niet in helder uiteen te zetten van welk recht nu moet worden uitgegaan bij de vaststelling van wat thans in het kader van een gewapend conflict als oorlogsmisdrijf moet worden aangemerkt. Kenmerkend is dat selectief en willekeurig met de diverse internationale bronnen is omgegaan. 7.139. De ‘Elementen van Misdrijven’ van het ICC (Elements of Crime (EoC)) zijn door de officier van justitie bij het juridisch kader van genocide genegeerd, maar ze zijn blijkbaar wel bekend, want we zien ze nu opduiken bij ‘aanranding van de persoonlijke waardigheid als oorlogsmisdrijf’.880 Maar bij bedreiging als oorlogsmisdrijf komen de EoC de officier van justitie kennelijk niet van pas, om de eenvoudige reden dat bedreiging in het ICC Statuut en in de EoC niet als oorlogsmisdrijf wordt erkend. 7.140. Zo ‘winkelt’ de officier van justitie door alle mogelijke bronnen om uiteindelijk, vermoedelijk in de hoop dat de procesdeelnemers in verwarring zijn afgehaakt, met stelligheid te concluderen dat al hetgeen Yvonne Basebya ten laste is gelegd wel als oorlogsmisdrijf moet worden gekwalificeerd.
7.141. De verdediging stelt hier een helder en consistent juridisch kader tegenover; dat hebben wij bij genocide gedaan en wij herhalen dat bij oorlogsmisdrijven. Of een handeling internationaal strafbaar is gesteld als oorlogsmisdrijf hangt af van in het bijzonder de codificatie van oorlogsmisdrijven door de internationale gemeenschap in het recht van het ICC (zowel Statuut als EoC) en de studie van het Rode Kruis waarin de regels van het humanitaire gewoonterecht zijn gegeven. 881 Beide houden overigens nauw met elkaar verband; in de Rode Kruis-studie wordt veelvuldig naar de EoC verwezen.
7.142. Het ontbreken van bepaalde gedragingen in deze combinatie van gezaghebbende recente bronnen heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor hun strafwaardigheid als oorlogsmisdrijven. Het betekent immers dat de internationale gemeenschap naar huidig
880
Requisitoir, p. 413 Rode Kruis project ter codificatie van het humanitair gewoonterecht is gepubliceerd in Jean-Marie Henckaerts en Louise Doswald-Beck (red.) Customary International Humanitarian Law: Volume 1, Rules (2005). De inhoud van de gehele studie inclusief commentaar en relevante praktijk is ook beschikbaar via http://www.icrc.org/customary-ihl/eng/docs/home. De verdediging verwijst naar dit codificatie project als ‘Rode Kruis-studie’. 881
inzicht niet vindt dat die gedraging als oorlogsmisdrijf moet worden beschouwd. De verdediging merkt op dat ‘bedreiging’ in het recht van het ICC noch in de Rode Kruisstudie als oorlogsmisdrijf is te vinden; we komen daar later op terug.
7.143. In dit verband wenst de verdediging af te rekenen met een andere misvatting die blijkbaar aanwezig is bij de officier van justitie, als gezegd wordt dat het oorlogsrecht beoogt burgers zo veel mogelijk bescherming te bieden tegen alle gevolgen van oorlog. Het doel van het oorlogsrecht - inclusief de strafbaarstelling als oorlogsmisdrijf - is niet maximale bescherming van kwetsbaren. Als dat het enige doel zou zijn, zou het oorlogsrecht uit één simpele regel kunnen bestaan: het voeren van oorlog is verboden. Het gaat bij het oorlogsrecht om het vinden van een voor de internationale gemeenschap acceptabele balans tussen het enerzijds mogelijk blijven van het voeren van oorlog en anderzijds de bescherming van kwetsbaren gedurende die oorlog. 7.144. Er is een tendens, bijvoorbeeld bij Cassese882 om de beschermingskant van het oorlogsrecht te maximaliseren en zo veel mogelijk gedragingen bij het gewapende conflict te betrekken en als oorlogsmisdrijf te beschouwen. Noch daargelaten de vraag of dat altijd wenselijk is - immers zodra bepaald handelen geldt als een oorlogsmisdrijf bestaat ook de verplichting om te vervolgen - zien we dat staten nog lang niet zo ver zijn en bijvoorbeeld bij de codificatie van oorlogsmisdrijven in het ICC Statuut op de rem staan. Aldus laten staten de werkelijke stand van het recht zien. Een oorlogsmisdrijf is niet wat de officier van justitie of de verdediging of de rechtbank graag als oorlogsmisdrijf zou willen zien, maar wat staten er van maken.
Niet voldaan aan nexus-vereiste 7.143. Er zal hier geen verschil van inzicht bestaan dat alleen dat handelen als oorlogsmisdrijf kan worden beschouwd - en aldus binnen de reikwijdte van art. 8 WOS valt - dat in voldoende verband staat met een gewapend conflict. Dit is het zogenaamde nexusvereiste en is in de zaak Mpambara al uitgebreid onderwerp van discussie en analyse 882
De verdediging betwist, zoals later zal volgen uit haar analyse van de nexus problematiek, de juistheid van het rapport van Cassese. Zie over de rol van Cassese als ‘ontwikkelaar’ van het recht, maar niet als betrouwbare bron van objectieve weergave van de stand van het recht: T. Hoffmann, ‘The Gentle Humanizer of Humanitarian Law – Antonio Cassese and the Creation of the Customary Law of Non-International Armed Conflicts’, in C. Stahn en L. v.d. Herik, Future Perspectives on International Criminal Justice (T.M.C. Asser Press 2010), pp. 58 – 80.
geweest bij zowel rechtbank als Hof. De Hoge Raad heeft zich er nog niet over uitgelaten.
7.144. In het requisitoir stelt de officier van justitie dat mits de juiste standaard wordt aangelegd er ten aanzien van Yvonne Basebya ruimschoots bewezen zou zijn dat al haar verweten gedragingen in voldoende verband staan tot het gewapende conflict in Rwanda. De officier van justitie durft kennelijk niet onomwonden te stellen dat de rechtbank het in de zaak Mpambara bij het verkeerde eind had en het Hof de nexusstandaard wel op juiste wijze zou hebben toegepast. 7.145. Het verweer van de verdediging inzake de nexus valt in drie delen uiteen. Ten eerste zal worden betoogd dat de rechtbank de juiste standaard heeft gehanteerd en er geen reden is om de benadering van het Hof te volgen. Bovendien, zelfs indien de benadering van het Hof gevolgd zou worden zou een eventuele nexus zich beperken tot de periode na 6 april 1994. Tot slot is het zo dat een test altijd moet worden bezien in het licht van de specifieke feiten, en de feitelijke situatie in deze zaak rechtvaardigt niet de vaststelling van een voldoende verband tot het gewapende conflict; er is te veel verschil met de feiten in situaties waarin de nexus wel is vast gesteld.
Nexus-standaard 7.146. De nexus-standaard is een tamelijk ongrijpbaar fenomeen. De ‘landmark decision’ ten aanzien van de nexus-standaard is de Kunarac-zaak bij het ICTY. Het valt niet te ontkennen dat de nexus-test zowel bij het ICTY en ICTR tot veroordelingen heeft geleid. Maar, zoals we later zullen aantonen gebeurde dat in het kader van geheel andere feiten. Of een bepaalde standaard strikt of soepel wordt toegepast zal dus van de feiten afhangen, zeker als die test zo veel ruimte geeft om hetzij te veroordelen, hetzij vrij te spreken. De ‘Kunarac-test’ blinkt niet uit door helderheid en laat veel vragen onbeantwoord. Er is inmiddels wel duidelijkheid over wat in het kader van de test niet verlangd mag worden - bijvoorbeeld causaliteit tussen het gewapende conflict en de gepleegde misdrijven en de hoedanigheid als lid van de strijdkrachten. Maar wat de positieve bouwstenen zijn - dus, welke omstandigheid moet wel aanwezig zijn daarover tasten we nog in het duister. In het bijzonder rijst de vraag in het kader van de Rwandese genocide, of nu elk misdrijf gericht tegen de Tutsi’s automatisch als
oorlogsmisdrijf moet worden beschouwd; immers, er kan altijd beweerd worden dat de propaganda en vereenzelviging van de Tutsi met de vijand bij het plegen van het misdrijf op de achtergrond enige rol - hoe vaag en ongedefinieerd ook - heeft gespeeld. Deze vraag - of alle tegen de Tutsi gepleegde misdrijven ook oorlogsmisdrijven zijn blijft nog altijd onbeantwoord. 7.147. De rechtbank liet zich in Mpambara in kritische zin uit over de ‘nexus jurisprudentie’. Terecht overwoog de rechtbank dat in de nexus-test niet positief is geformuleerd aan welke vereisten wél moet zijn voldaan om het bestaan van een nexus aan te nemen; daaruit werd de conclusie getrokken dat er weinig houvast is om in een concreet geval vast te stellen of er sprake is van een nexus.883 De rechtbank geeft vervolgens een zeer uitgebreide analyse van jurisprudentie van het ICTR en het ICTY en wijst daarbij op zowel momenten van soepele toepassing als op oproepen tot behoedzaamheid zoals de uitspraak in de Rutaganda-zaak, waarin behoedzaamheid ten aanzien van noncombattanten werd aangenomen. De conclusie van de rechtbank dat in de zaak Mpambara de nexus niet bewezen kon worden rust - in de visie van de verdediging - op twee pijlers. Ten eerste is de enkele omstandigheid dat de gewapende strijd tegen het RPF het regime een voorwendsel gaf voor etnisch geweld onvoldoende grond om ten aanzien van al dat etnisch geweld in Rwanda een nexus aan te nemen; ten tweede, de nexus-jurisprudentie van het ICTR is gevormd door feitelijk geheel andere situaties.884
7.148. Het gerechtshof, zoals bekend, komt tot de conclusie dat er wel sprake is van een nexus in de zaak Mpambara en veroordeelde Mpambara tot het plegen van oorlogsmisdrijven.885 Voorop moet worden gesteld dat het aannemen van een nexus door het Hof niet alleen grond vond in een ander juridisch inzicht dan de rechtbank maar ook - misschien zelfs wel vooral - in andere feiten. Immers, in tegenstelling tot de rechtbank achtte het Hof de aanval op het Adventistencomplex wel bewezen. In dat verband wees het Hof – bijvoorbeeld - op de betrokkenheid van militairen bij die aanval en de samenwerking tussen verdachte en militairen.886 Doordat het Hof de nadruk legt op een aantal feitelijkheden - medewerking van militairen, Interahamwe en burgerlijke autoriteiten, het uitdelen van wapens en het instellen van wegbarricades - komt het Hof 883
Rb., Mpambara, para. 46 Id., zie de cruciale paragraaf 65 885 Hof, Mpambara, LJN: BR0686, para. 17.3 886 Ibid. 884
uiteindelijk tot de vaststelling dat er wel sprake is van een nexus. In hoeverre het Hof daadwerkelijk een andere test dan de rechtbank uitvoert blijft onduidelijk. Wel staat vast dat de benadering van de rechtbank niet als onjuist terzijde wordt geschoven. Eveneens staat het vast dat ook het Hof geen antwoord kan geven op de vraag in welke gevallen in het kader van de Rwandese genocide nu wel en niet de nexus kan worden vast gesteld. Ook voor het Hof zal gelden dat er in het kader van de Rwandese genocide geen grenzeloze nexus is. 7.149. Het gaat dit pleidooi te buiten om de verschillende onderdelen van Hof’s visie op de nexus kritisch te bespreken. Eén essentieel punt wil de verdediging wel maken. De analyse van de jurisprudentie van het ICTY en het ICTR door de rechtbank komt de verdediging grondiger en zuiverder voor dan de inspanningen van het Hof op dat punt. De verdediging kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het Hof die elementen uit de jurisprudentie van het ICTR naar voren brengt die op voorhand een soepele nexus rechtvaardigen en –aldus- geen evenwichtige en objectieve analyse uitvoert. Een voorbeeld hiervan is het zeer lange citaat uit en de aanzienlijke waarde die wordt gehecht aan de bekentenis van oud premier Kambanda. Het zou echter voor een ieder duidelijk moeten zijn dat die bekentenis voort is gekomen uit de wens tot strafvermindering en het resultaat is geweest van plea-bargaining. De waarde van een bekentenis onder dergelijke omstandigheden is uiterst klein.
7.150. De officier van justitie probeert de rechtbank in drie stappen te overtuigen van het toepassen van een soepele - zelfs grenzeloze - nexus test. Ten eerste, het zou in lijn zijn met (recente) jurisprudentie van het ICTR. Ten tweede, een dergelijke soepele nexustest zou zijn voorgeschreven door het gerechtshof. En ten derde zou de deskundige Cassese de soepele nexus voorstaan.
7.151. Dit kan om meerdere redenen niet overtuigen.
7.152. Voor wat betreft de recente jurisprudentie van het ICTR, is duidelijk dat deze geenszins verplichten tot een soepele nexus. Immers, de rechtbank stelde al terecht en duidelijk vast dat die jurisprudentie -en de in dat kader aangenomen nexus- zich richt op feitelijk geheel andere situaties. De verdediging zal later aantonen dat dat ook nog steeds het geval is bij de meest recente jurisprudentie.
7.153. Er is al aandacht besteed aan de uitspraak van het Hof in de Mpambara-zaak. Ook daaruit vloeit niet noodzakelijkerwijs een andere nexus-test voort, maar gaat het om een andere waardering van de feiten en het anders leggen van accenten. Ook heeft de verdediging gewezen op het feit dat het rapport van Cassese geen adequate weergave vormt van de huidige stand van het recht; hier komen we later nog op terug.
7.154. In het geval de rechtbank vanwege hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht toch mocht zijn gaan twijfelen aan de benadering in de zaak Mpambara, dan wil de verdediging graag wijzen op twee recente en gezaghebbende wetenschappelijke publicaties, waarin met kracht van argumenten onvoorwaardelijke steun voor uw Mpambara-benadering wordt uitgesproken.
7.155. Als eerste wijst de verdediging op een artikel van Van den Herik waarin zij positief oordeelt over de nexus-benadering van de rechtbank in de zaak Mpambara; de auteur, die haar proefschrift schreef over het ICTR, stelde dat zeker in de Rwandese context er veel te zeggen is voor een ‘strict case specific interpretation of the nexus requirement’.887 Het gaat er namelijk om dat er recht wordt gedaan, ook bij het strafrechtelijk aansprakelijk stellen van individuen, aan wat er in Rwanda is gebeurd; een soepele nexus voor oorlogsmisdrijven past daarbij niet.888 7.156. Zeer recent is het artikel van Van der Wilt, waarin hij niet alleen de ‘Mpambara jurisprudentie’ kritisch beschouwt, maar daarbij ook het in die zaak ingebrachte rapport van Cassese betrekt.889 Het artikel, geschreven als onderdeel van een serie artikelen ter nagedachtenis aan Cassese, geeft een goed en helder overzicht van de ‘nexusproblematiek’. De auteur komt tot de slotsom dat een strikte nexus-benadering moet worden gevolgd en neemt daarin nadrukkelijk afstand van de visie van Cassese. De verdediging deelt die conclusie en zal aandacht besteden aan de voor deze strafzaak relevante onderdelen.
887
L. van den Herik, ‘A Quest for Jurisdiction and an Appropriate Definition of Crime’, 7 Journal of International Criminal Justice (2009), p. 1125. 888 Idem, p. 1126. 889 H. van der Wilt, ‘War Crimes and the Requirement of a Nexus with an Armed Conflict’, 1 Journal of International Criminal Justice (2012), pp. 1 – 16.
7.157. Van der Wilt erkent dat strikt genomen zowel de rechtbank als het Hof binnen het kader van de nexus-test blijven.890 Daarmee wordt aangetoond hoe flexibel de nexusstandaard is, omdat zij kennelijk tot verschillende conclusies kan leiden. Van der Wilt’s pleidooi voor een striktere nexus is in meerdere opzichten overtuigend. De auteur stelt in zijn betoog de kern van de kwestie aan de orde: wat is nu een oorlogsmisdrijf en waarin onderscheidt het zich van andere internationale misdrijven? Op basis van de interne systematiek en logica van internationale misdrijven heeft hij een duidelijke voorkeur voor de benadering van de rechtbank, en spreekt die ook rechtstreeks uit.891 De auteur meldt eveneens dat hij er anders over denkt dan Cassese en dat de laatstgenoemde in zijn hang naar bescherming van de kwetsbaren de neiging had de grenzen van het recht niet te bewaken.892 “In ascertaining the required nexus between a war crime and an armed conflict, it is admittedly difficult to draw the line somewhere between the overly broad view of the Appeals Chamber in Kunarac and the narrow position, postulating that the crime should serve the ultimate goal of a military campaign. It is submitted, however, that the conceptualization of war crimes as perversions of accepted military practice and tactics in armed conflict makes for a good starting point. The military marauder differs from the vindictive neighbour in that the former has acquired skills and technical equipment that was originally destined to be used against his enemy combatant. A war criminal is different from a perpetrator of crimes against humanity or genocide, because the former’s targeting of civilians is incidental to, and a clear deviation from, his task, while the latter’s repression of the civilian population actually constitutes the gist of the policy he is pursuing. I have considered at length the merits of both courts’ opinions in the Mpambara case. In the end, my preference goes to the approach of the District Court, because it is more in line with the restrictive position expounded above. Conceptual clarity and a precise definition of the different categories of international crimes are important because they reflect society’s reprobation of the act and sustain the level of punishment. I am not sure whether [Cassese] would have agreed with the preceding analysis and its outcome. In his laudable and relentless quest for the protection of people against horrendous crimes, he was often inclined to seek out the frontiers of the law and, where necessary, shift them. …”893 7.158. De verdediging sluit zich bij de analyses en conclusies van Van den Herik en Van der Wilt aan. Zij voegt daar een belangrijk strafvorderlijk beginsel aan toe; in geval van twijfel over de strafbaarheid van de verdachte naar internationaal recht -en die discussie wordt in het kader van de nexus gevoerd- moet het oordeel in het voordeel van de 890
Idem, p. 12. Idem, p. 16. 892 Ibidem 893 Ibidem 891
verdachte uitvallen: in dubio pro reo. Die regel ligt ook besloten in art. 22 lid 2 van het ICC Statuut, dat ter oriëntatie van de rechtbank ook van toepassing is. The definition of a crime shall be strictly construed and shall not be extended by analogy. In case of ambiguity, the definition shall be interpreted in favour of the person being investigated, prosecuted or convicted. 7.159. Concluderend, er is voor de rechtbank geen enkele aanleiding om het nexus-vereiste een soepelere invulling te geven dan in de zaak Mpambara. Noch de internationale noch de nationale jurisprudentie verplichten de rechtbank daartoe. De benadering van de rechtbank in de zaak Mpambara heeft bijval gekregen in recente en gezaghebbende literatuur en doet volledig recht aan de systematiek van internationale misdrijven en het recht van Yvonne Basebya op bescherming tegen vage en onwerkbare ‘standards’ bij de vaststelling van haar strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Nexus vóór en na 6 april 1994 7.160. De vraag rijst of in het kader van de tenlastelegging en de loop van het gewapende conflict in Rwanda er bij de nexus onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode vóór en na 6 april 1994. Dit is relevant omdat de ten laste gelegde periode loopt van 1 oktober 1990 tot en met 15 april 1994. De verdediging merkt op dat de officier van justitie in het requisitoir in het geheel geen aandacht heeft besteed bij de nexus-vraag aan een mogelijk onderscheid tussen de situatie vóór en na 6 april 1994. Dat is ten onrechte.
7.161. Het volgt uit de jurisprudentie van het ICTR dat er gedurende de gehele ten laste gelegde periode sprake was van een intern gewapend conflict. 894 Dat betekent echter geenszins dat gedurende die gehele periode ook sprake was van een voldoende verband tussen vermeend handelen van Yvonne Basebya en het gewapende conflict. Immers, de loop
van het
conflict
-tussentijds
staakt
het
vuren, verplaatsing van de
gevechtshandelingen- kan doorslaggevend zijn voor de beslissing of er wel of geen nexus was. Hetzelfde geldt in het kader van het Rwandese conflict voor de toename van het etnisch geweld en gerelateerde Tutsi-propaganda. Indien men zich op het verkeerde- standpunt stelt dat het voor het aannemen van de nexus voldoende zou zijn 894
Zie –o.a.- Bagosora trial judgement (2008), para. 2230
dat elke Tutsi wordt vereenzelvigd met de vijand, dan is wel van belang of de propaganda -die tegelijkertijd anti Tutsi en oorlogspropaganda zou zijn- voldoende systematisch en wijdverbreid is om als grondslag voor de nexus te kunnen functioneren.
7.162. Voorafgaand aan 6 april 1994 was dat in ieder geval niet zo. Zowel de aard en omvang van de anti-Tutsi propaganda, de daarop volgende misdrijven tegen de Tutsi’s , als het verloop van het gewapend conflict waren pas na 6 april van dien aard dat pas dan een nexus tussen de misdrijven gericht tegen de Tutsi’s en het gewapend conflict kan worden aangenomen. Vóór 6 april 1994 waren én het gewapend conflict én de misdrijven gericht tegen de Tutsi’s te ver van elkaar verwijderd om een nexus te kunnen aannemen. Voor de duidelijkheid, het voorgaande gaat uit van vereenzelviging van de Tutsi’s met de RPF als voldoende grondslag voor het aannemen van de nexus, de opstelling van de officier van justitie waartegen de verdediging zich nadrukkelijk verzet.
7.163. Alle relevante jurisprudentie ondersteunt de stelling van de verdediging dat er vóór 6 april 1994 geen sprake geweest kan zijn van een nexus tussen anti-Tutsi misdrijven en het gewapende conflict, en er dus geen sprake kan zijn van oorlogsmisdrijven in dat kader (de verdediging heeft het hier niet over een ‘klassiek oorlogsmisdrijf’, zoals de RPF soldaat die burgers of krijgsgevangenen doodt; maar over de relatie genocide oorlogsmisdrijven). Er is dan ook geen enkele zaak bij het ICTR waarin een nexus tussen anti-Tutsi misdrijven en het gewapend conflict wordt vastgesteld vóór 6 april 1994. Sterker, in zaken bij het ICTR wordt in het kader van de nexus juist gewezen op ontwikkelingen in de vijandigheden die plaats vinden ná 6 april 1994 en die de grondslag vormen voor het aannemen van de nexus in bepaalde zaken. In die zaken wordt de nexus overigens ook nog gegrond in concrete en die specifieke verdachte betreffende feiten en omstandigheden, maar daarover later meer.
7.164. De Bagosora Trial Chamber wees er op dat in april 1994 de vijandigheden met de RPF weer werden hervat na een periode van vrede.895 In de zaak tegen Ndindiliyimana et al. werd het verband met het hervatten van vijandelijkheden op 7 april 1994 nog explicieter gelegd en werd dit nadrukkelijk betrokken bij de vaststelling van een nexus vanaf die datum.
895
Bagosora trial judgement (2008), para. 2230.
“The evidence before the Chamber shows that open hostilities between the Rwandan government forces and the RPF began on 7 April 1994, when the RPF troops moved out of their barracks at the CND, and continued until July 1994. The Chamber notes that the RPF was identified with the Tutsi minority and with many members of the political opposition in Rwanda. The evidence adduced during this Trial, as well as the previous jurisprudence of this Tribunal, makes it clear that the armed conflict between the Rwandan government forces and the RPF created the environment and provided a pretext for the extensive killings and other abuses of members of the civilian population, particularly Tutsi. The killings began on 7 April 1994 within hours of the death of President Habyarimana, and hostilities resumed between the RPF and government forces later that day.”896 7.165. Ook het Gerechtshof in Mpambara wees in het kader van de nexus op de hervatting van de gewapende vijandelijkheden op 7 april 1994.
7.166. Zoals hiervoor door het hof werd overwogen, barstte vrijwel onmiddellijk na de dood van president Habyarimana het etnisch geweld in Rwanda los en werden gewapende vijandelijkheden tussen het regeringsleger en het RPF hervat.897
7.167. Deze jurisprudentie beperkt dus nadrukkelijk de nexus tot de post-6 april 1994 situatie.
7.168. Er is dan ook geen enkele grondslag waarop een nexus voorafgaand aan 7 april 1994 in het kader van het Rwandese conflict in zo algemene zin als de officier van justitie wenst te doen kan worden aangenomen. Zou de rechtbank de officier van justitie in diens grenzeloze nexus-verlangen volgen dan bestempelt u elk misdrijf gepleegd tegen Tutsi’s van 1 oktober 1990 tot juli 1994 automatisch als oorlogsmisdrijf. Immers, altijd kan dan wel beweerd worden dat op de achtergrond het conflict met de RPF enige rol heeft gespeeld. Dat is niet alleen onrechtmatig, maar ook hoogst onwenselijk.
Andere feitelijke omstandigheden 7.169. De rechtbank besteedde in de zaak Mpambara terecht aandacht aan het gegeven dat de nexus-test niet los gezien kan worden van de in jurisprudentie van het ICTR vastgestelde feiten.898 De nexus-test is geen abstract gegeven, maar heeft zich 896
Ndindiliyimana et al. trial judgement (2011), para. 2133. Hof, Mpambara, para. 17.3 898 Rechtbank, Mpambara, para. 65 897
ontwikkeld op basis van de feitelijke situaties waar het ICTY en het ICTR mee te maken hebben gehad. In zaken bij het ICTR waarin oorlogsmisdrijven ten laste werden gelegd en bewezen verklaard ging het nagenoeg altijd om hoge militairen (bijvoorbeeld Bagosora en anderen, niet voor niets ook Military I genoemd) of anderszins om situaties met een zekere militaire component. Dat bij die feitelijke omstandigheden een nexus wel kan worden vast gesteld is niet verwonderlijk. Maar het voert te ver -zoals de officier van justitie doet- te stellen dat daarmee ook bij geheel andere feitelijke omstandigheden een nexus moet worden vast gesteld.
7.170. Dat vindt steun in de jurisprudentie van het ICTR zelf. De officier van justitie schetst in het requisitoir een onjuist beeld van de recente ICTR jurisprudentie. De officier wijst alleen naar die onderdelen van de uitspraken waarin de ‘standaardoverweging’ wordt herhaald, namelijk dat de oorlog met de RPF de ‘environment and pretext’ creëerden voor het plegen van misdrijven tegen Tutsi’s . Maar juist na die standaardoverwegingen zien we dat rechters bij het ICTR zich inspannen om vaststelling van de nexus te rechtvaardigen door te wijzen op onderdelen van de bewijsvoering die een bijzonder verband tussen de verdachte en militaire acties -of aan het gezag gerelateerde handelingen- aantonen. De nexus-test is dus meer dan de ‘standaardoverweging’, maar gaat uiteindelijk om de vraag of de vastgestelde feiten de nexus ook rechtvaardigen.
7.171. De verdediging toont aan de hand van voorbeelden uit de recente ICTR jurisprudentie aan dat de noodzaak blijft tot een meer concreet en aantoonbaar verband tussen verdachte’s handelen en het gewapend conflict dan de enkele vereenzelviging van Tutsi’s met de RPF.
7.172. In de Setako zaak stelde de Trial Chamber, in het kader van de bespreking van de nexus, vast dat de moorden waar het in die zaak om ging ‘were ordered by an army officer in a military camp and executed by soldiers and members of militia groups’.899
7.173. De zaak tegen Bagosora en anderen hoefde vanuit het perspectief van de nexus eigenlijk nauwelijks verder bewijs omdat de verdachten terecht stonden in hun hoedanigheid als Rwanda’s belangrijkste militaire leiders tijdens de genocide (zaak wordt ook ‘Military I’ genoemd). Toch wees de Trial Chamber ter onderbouwing van de 899
Setako trial judgement (2010), para. 486
aanwezigheid van een nexus op de volgende factoren: (1) een aantal moorden werd specifiek aangeduid als ‘military operations’;900 (2) meestal waren militairen de belangrijkste plegers van misdrijven en hun deelname in die feiten beïnvloedde in aanzienlijke mate de wijze waarop die feiten werden gepleegd; 901 (3) voor wat betreft misdrijven gepleegd bij wegversperringen was er een direct verband met het gewapende conflict en speelden militairen bij die wegversperringen een belangrijke rol.902
7.174. Ook in de Ndindiliyimana zaak wijst de Trial Chamber bij herhaling en in uitgebreide zin op het militaire karakter en de betrokkenheid van militairen bij voor de tenlastelegging (‘indictment’) relevante operaties; aldus draagt dat in hoge mate bij aan de conclusie in die zaak dat er sprake was van een nexus.903
7.175. Tot slot, in de strafzaak tegen Renzaho oordeelt de Trial Chamber -ter ondersteuning van de aanname van een nexus- dat een aanval op een kerk waarbij verdachte betrokken was expliciet werd omschreven als een vergelding voor een eerdere aanval van de RPF; bovendien wees de Trial Chamber in het kader van de nexus expliciet op de hoge militaire rang van verdachte.904
7.176. De verdediging constateert dat de nexus vaststellingen in jurisprudentie dus altijd gegrond zijn in feitelijke omstandigheden waarbij nadrukkelijk een militaire component aanwezig is. De bespreking van de feiten -en de nadrukkelijke vermeldingen van deze militaire component- wijzen ontegenzeggelijk in de richting van een nexus-standaard die duidelijk strenger is dan de officier van justitie wil doen voorkomen. Laatstgenoemde beperkt zich namelijk tot het herhalen van de ‘standaard-overweging’, maar gaat geheel voorbij aan diens feitelijke toepassing, en de cruciale rol daarbij van ‘militaire elementen’. 7.177. De nationale jurisprudentie in andere landen waarop de officier van justitie wijst905 besteedt nauwelijks aandacht aan het nexus-vereiste. De verdediging vermag niet in te zien hoe uitspraken waarin blijkbaar geen of nauwelijks discussie is geweest over 900
Bagosora trial judgement (2008), para. 2233 Idem, para. 2234 902 Idem, para. 2235 903 Ndindiliyimana trial judgement (2011), paras. 2134 – 2138 904 Renzaho trial judgement (2009), para. 800 905 Requisitoir p. 396 901
inhoud en strekking van de ‘nexus-test’ kunnen bijdragen aan een voor Yvonne Basebya nadelige invulling van die test.
7.178. Laten we dichter bij huis blijven. Het gerechtshof in de zaak Mpambara -zo veel is duidelijk- komt tot een bewezenverklaring van de nexus op grond van in die zaak relevante feiten.906 Wat waren nu, bezien vanuit het Hof, die relevante feiten op grond waarvan de nexus kon worden aangenomen? De verdediging constateert dat het gerechtshof in wezen hetzelfde doet als Chambers van het ICTR: een ogenschijnlijk soepele nexus-standaard wordt aan de hand van de feiten zwaarder ingevuld, waarbij de nadruk ligt op ‘militaire aspecten’ van die feiten.
7.179. Het Hof stelde in het kader van de nexus namelijk vast dat verdachte gezamenlijk optrad met de gendarmerie en de politie, dat hij machetes uitdeelde en dat in de winkel van verdachte granaten en munitie aanwezig was en dat bij de winkel militairen gehuisvest waren; dat verdachte bij de aanval op het Adventistencomplex samen werkte met militairen en dat verdachte samen met militairen een wegversperring bemande.907 Het is vanwege deze feiten en omstandigheden, in het bijzonder de ‘militaire component’, dat het Hof de nexus vast stelde.
7.180. Bezien we het verwijt dat Yvonne Basebya wordt gemaakt in de tenlastelegging dan is een dergelijke militaire -of daarmee vergelijkbare- component volstrekt onzichtbaar. De kern van het verwijt is immers het in algemene zin oproepen tot het plegen van misdrijven tegen de Tutsi. Er is geen enkel bewijs -en als zodanig ook niet door de officier van justitie aangevoerd- dat Yvonne Basebya in relatie stond tot militairen, of bijvoorbeeld betrokken was bij wegversperringen. Ook is geen enkele andere concrete omstandigheid aanwezig die vergelijkbaar met de jurisprudentie van het ICTR of de uitspraak van het Hof in Mpambara het concrete handelen van Yvonne Basebya in voldoende verband kan brengen met het gewapend conflict. De officier van justitie brengt in het requisitoir ten aanzien van Yvonne Basebya niet meer in dan de algemene omstandigheid dat de gewapende strijd tegen het RPF het regime een voorwendsel gaf voor
etnisch
geweld;
Yvonne
Basebya
persoonlijk
betreffende
feiten
en
omstandigheden die bij kunnen dragen aan een nexus in haar concrete geval ontbreken 906 907
Hof, Mpambara, LJN: BR0686, r.o. 17.3, p. 63 Ibid.
volledig. Niet alleen is dat in strijd met de juiste benadering van de nexus door de rechtbank in de zaak Mpambara, maar bovendien onverenigbaar met de feitelijke toepassing van het nexus-vereiste door alle ICTR Chambers en door het gerechtshof in de zaak Mpambara.
Conclusie 7.181. De verdediging vat haar standpunt inzake de nexus kort samen: a.
De rechtbank heeft in de zaak Mpambara terecht een strikte nexus-test toegepast en wordt daarvoor alom geprezen in de literatuur. Er is geen enkele reden om daarvan af te wijken in onderhavige strafzaak. Sterker, Yvonne Basebya heeft bij twijfel ten aanzien van het toepasselijke juridisch kader recht op de voor haar meest gunstige regeling.
b.
Er is een cruciaal verschil tussen aard en omvang van het gewapende conflict tussen het Rwandese leger en de RPF wat betreft de periodes vóór en na 6 april 1994; hetzelfde geldt voor misdrijven gepleegd tegen Tutsi’s . Voor zover al een nexus zou kunnen worden vastgesteld tussen het gewapende conflict en de genocide in brede zin, dan geldt dat alleen voor de periode na 6 april 1994. Er is in de jurisprudentie nog nooit een nexus vast gesteld tussen de gewapende strijd en anti-Tutsi misdrijven voor wat betreft de periode voorafgaand aan 6 april 1994.
c.
Een nexus tussen het gewapende conflict in Rwanda en aan Yvonne Basebya verweten handelen kan alleen worden vastgesteld op grond van Yvonne Basebya betreffende feiten en omstandigheden. Uit de jurisprudentie volgt dat het dan altijd moet gaan om ‘militaire’ aspecten, die de verdachte in voldoende mate kunnen ‘linken’ aan het gewapende conflict. Ten aanzien van Yvonne Basebya ontbreken die relevante feiten en omstandigheden volledig.
d.
Op grond van bovenstaande moet Yvonne Basebya worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 6 door de officier van justitie ten laste is gelegd.
Geen als oorlogsmisdrijf strafbaar gestelde onmenselijke behandeling of bedreiging 7.181. De tenlastelegging verwijt Yvonne Basebya kort gezegd dat zij als oorlogsmisdrijven zou hebben gepleegd de aanranding van de persoonlijke waardigheid en bedreiging met geweld en/of moord.
7.182. De verdediging zal aantonen dat bedreiging geen oorlogsmisdrijf is, en dus geen schending van de wetten en gebruiken van de oorlog oplevert in de zin van art. 8 WOS; Yvonne Basebya moet ook daarom van dit feit worden vrijgesproken. Bovendien kunnen de ten laste gelegde feitelijkheden niet beschouwd worden als direct te zijn gericht tegen door het oorlogsrecht beschermde personen; ook om die reden moet Yvonne Basebya van bedreiging worden vrij gesproken. Tot slot is er, gelet op hetgeen ten laste is gelegd, geen sprake van aanranding van de persoonlijke waardigheid als oorlogsmisdrijf, zodat Yvonne Basebya daarvan eveneens moet worden vrijgesproken.
Bedreiging 7.183. De verdediging erkent dat bedreiging met geweld of met moord verboden is op grond van art. 4 lid 2 sub h van het Tweede Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen, van 1977 (AP II); de tenlastelegging verwijst naar dat Protocol. Maar de tenlastelegging behelst ook het verwijt dat de wetten en de gebruiken van de oorlog door Yvonne Basebya zouden zijn geschonden. Daarvan kan, in de zin van art. 8 WOS, alleen sprake zijn indien de schending van het humanitaire recht ook een oorlogsmisdrijf oplevert.
7.184. De rechtbank heeft in Mpambara reeds aangegeven aan welke vier voorwaarden een gedraging moet voldoen voordat sprake is van een oorlogsmisdrijf, in de zin van een schending van de wetten en de gebruiken die in art. 8 WOS strafbaar is gesteld. 908 De laatste van die voorwaarden is dat de schending van een humanitairrechtelijke regel resulteert in individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid. Bij bedreiging is dat niet het geval.
908
Rechtbank, Mpambara, para. 16.
7.185. De rechtbank heeft in Mpambara geoordeeld dat bedreiging, in de zin van art. 4 lid 2 sub h AP II, wel leidt tot internationale strafrechtelijke aansprakelijkheid; redengevend voor dat oordeel lijkt vooral de strafbaarstelling in het ICTR Statuut.909 Het Gerechtshof heeft zich daarbij aangesloten.910 Ook wordt door de rechtbank bij de bespreking van ‘bedreiging’ gesteld dat het daarbij gaat om een ernstige schending van het humanitaire recht. Dat is op zich niet redengevend voor een mogelijke internationale strafbaarstelling; bovendien wordt die voorwaarde al apart gesteld als derde vereiste voor het bestaan van oorlogsmisdrijf.911
7.186. De verdediging verzoekt de rechtbank terug te komen op de eerdere vaststelling dat bedreiging als oorlogsmisdrijf moet worden beschouwd. De strafbaarstelling in het Statuut van het ICTR levert onvoldoende grond op voor strafbaarstelling van bedreiging naar internationaal recht. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat in 1994 de strafbaarstelling van bedreiging in het ICTR Statuut het werk is geweest van een kleine groep binnen de VN Veiligheidsraad en dat de internationale gemeenschap daar niet bij betrokken is geweest. De reden om art. 4 AP II geheel in het ICTR Statuut over te nemen is dat het onderdeel is van een verdrag waarbij Rwanda partij is en dat er dan geen discussie hoeft te zijn over de toepasselijkheid van dat verdrag. De vraag of alle gedragingen in art. 4 lid 2 AP II ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven opleveren lijkt daarbij onvoldoende aandacht te hebben gehad.
7.187. Dat bedreiging de status van oorlogsmisdrijf ontbeert blijkt in meerdere opzichten uit de relevante ontwikkelingen na 1994. In dit verband is het primair van belang te melden dat nadat geheel art. 4 lid 2 AP II in het ICTR Statuut is beland er vervolgens nooit enige vervolging terzake van bedreiging als oorlogsmisdrijf bij het ICTR heeft plaats gevonden. Ook binnen het ICTR zag men kennelijk in dat het hier niet om een algemeen erkend oorlogsmisdrijf ging.
7.188. Nog belangrijker is hoe de internationale gemeenschap vervolgens in het kader van het ICC de inhoud van oorlogsmisdrijven invulling gaf. Noch in het ICC Statuut noch in de Elementen van Misdrijven zal de rechtbank bedreiging als oorlogsmisdrijf aantreffen.
909
Id., para. 22. Hof, Mpambara, r.o. 16.2. 911 Rechtbank, Mpambara, para. 17. 910
Dat is veelzeggend en ondersteunt de stelling dat opname daarvan in het ICTR Statuut thans door de internationale gemeenschap als een vergissing wordt beschouwd.
7.189. Tot slot verdient vermelding dat in de recente studie van het Rode Kruis uitgebreid is onderzocht welke regels van humanitair recht een gewoonterechtelijke status hebben -en in dat kader ook de vraag aan de orde is geweest welke schendingen van humanitair recht een oorlogsmisdrijf oplevert. De rechtbank heeft in de zaak Mpambara al erkend dat bedreiging in de resultaten van de Rode Kruis studie niet als oorlogsmisdrijf is te vinden. Maar de rechtbank heeft aan die vaststelling niet de logische en juiste consequenties verbonden.
7.190. Kortom, het huidige inzicht en de huidige stand van het recht is dat bedreiging geen oorlogsmisdrijf is - het is het ook nooit geweest. Dat de internationale gemeenschap ‘bedreiging’ niet tot oorlogsmisdrijf wenst te verheffen is in alle opzichten begrijpelijk. Immers, in het kader van de oorlogsvoering zouden vele situaties als bedreiging kunnen worden opgevat. Bijvoorbeeld de versterking van troepen, het opstellen van mortiervuur en andere installaties bij een stad of dorp, kan dan reeds als bedreiging met geweld tegen beschermde personen worden opgevat. Nog daargelaten de vraag of zulke handelingen verboden zouden zijn, is het duidelijk dat de internationale gemeenschap de discussie heeft willen vermijden of diverse door personen als bedreigend ervaren handelen als oorlogsmisdrijf moet worden beschouwd. Dat laat evenwel onverlet, zoals het Hof in Mpambara terecht onderkend, dat bedreiging onder omstandigheden kan worden aangemerkt als onmenselijke behandeling en als marteling.912 Maar in tegenstelling tot de conclusie die het Hof daaraan verbindt, is die strafbaarstelling als onmenselijke behandeling voldoende, en is additionele en zelfstandige strafbaarstelling van bedreiging overbodig. Dat is de wens van de internationale gemeenschap en de huidige stand van het recht.
7.191. Zoals al eerder aangegeven stelt de verdediging dat Yvonne Basebya recht heeft op toepassing van de actuele stand van het recht en voorts bij enige twijfel daarover de voor haar meest gunstige regeling moet worden toegepast. Ook herhaalt de verdediging
912
Hof Mpambara, r.o. 16.2.
dat de WIM-rechter zich voor het trekken van de grenzen van strafrechtelijke aansprakelijkheid dient te oriënteren op het internationale recht.913
7.192. In het geval de rechtbank toch uit zou gaan van het bestaan van bedreiging als oorlogsmisdrijf dan kunnen de ten laste gelegde feitelijkheden geen bedreiging opleveren. 7.193. Nu bedreiging geen oorlogsmisdrijf is kan de verdediging geen relevante jurisprudentie van internationale straftribunalen noemen waarin nadere invulling hieraan is gegeven. Ook de commentaren van het Rode Kruis op art. 4 lid 2 sub h van AP II bieden geen inzicht wat onder deze vorm van bedreiging moet worden verstaan.
7.194. De verdediging stelt zich echter op het standpunt -zou bedreiging al een oorlogsmisdrijf kunnen vormen- dat het dan moet gaan om rechtstreekse vormen van bedreiging. Indirecte vormen moeten daar buiten vallen, omdat dan een enorme veelheid aan handelen en situaties als oorlogsmisdrijf beschouwd zou moeten worden.
7.195. De verdediging constateert dat de aan Yvonne Basebya verweten gedragingen -indien bewezen en indien zodanig geïnterpreteerd- hooguit als zeer algemene oproepen tot anti-Tutsi geweld zouden kunnen worden gezien. Deze uitingen verschillen niet van vele uitingen die zich destijds in Rwanda voor deden. Voor individuele Tutsi’s waren dergelijke manifestaties en oproepen uiteraard zeer beangstigend, maar het voert te ver om dat als rechtstreekse bedreiging van alle Tutsi’s die de oproepen zouden kunnen horen te beschouwen. Een dergelijke opvatting zou, bijvoorbeeld, betekenen dat degenen die via RTLM anti-Tutsi propaganda verspreiden zich ten aanzien van alle Tutsi’s schuldig zouden hebben gemaakt aan bedreiging als oorlogsmisdrijf. Voor een dergelijke invulling van bedreiging als (niet bestaand) oorlogsmisdrijf is geen enkel aanknopingspunt.
7.196. De verdediging merkt in dit verband op dat de feiten in Mpambara, waarin bedreiging wel bewezen werd verklaard, op geen enkele wijze vergeleken kunnen worden met de feiten zoals thans ten laste gelegd. Immers, in Mpambara ging het om concrete en rechtstreekse geuite bedreigingen aan een gezin dat zich in de macht van de verdachte 913
Ibidem
bevond. Voor indirecte bedreigingen als oorlogsmisdrijf biedt het internationaal recht geen ruimte.
7.197. Om bovenstaande redenen vraagt de verdediging de rechtbank Yvonne Basebya van de onder feit 6 ten laste gelegde bedreiging vrij te spreken.
Aanranding van de persoonlijke waardigheid 7.198. Er bestaat geen verschil van inzicht dat de aanranding van de persoonlijke waardigheid een oorlogsmisdrijf kan opleveren in het kader van een intern gewapend conflict.
7.199. De officier van justitie stelt zich echter op het volgende niet-onderbouwde standpunt dat het geen nadere toelichting behoeft “dat de dreigementen en vernederingen als zojuist beschreven een aanranding opleveren van de persoonlijke waardigheid van de Tutsi slachtoffers die dit konden horen.”914
7.200. De verdediging stelt echter dat gelet op relevante jurisprudentie van het ICTY en het ICTR algemene oproepen tot anti-Tutsi geweld niet het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid kunnen opleveren.
7.201. De elementen van dit oorlogsmisdrijf kunnen gevonden worden in art. 8 (2) (c) (ii) van het ICC Statuut, in het bijzonder de daarbij horende Elementen van Misdrijven (EoC), die als volgt luiden: 1. The perpetrator humiliated, degraded or otherwise violated the dignity of one or more persons. 2. The severity of the humiliation, degradation or other violation was of such degree as to be generally recognized as an outrage upon personal dignity. 3. Such person or persons were either hors de combat, or were civilians, medical personnel or religious personnel taking no active part in the hostilities. 4. The perpetrator was aware of the factual circumstances that established this status. 5. The conduct took place in the context of and was associated with an armed conflict not of an international character. 6. The perpetrator was aware of factual circumstances that established the existence of an armed conflict.
914
Requisitoir p. 414
7.200. Er moet dus primair sprake zijn van vernederende of onterende behandeling (1) en die moet dusdanig ernstig zijn dat als gevolg daarvan de persoonlijke waardigheid wordt aangerand.
7.201. De jurisprudentie van het ICTR biedt een aantal voorbeelden van hoe deze delictsbestanddelen moeten worden ingevuld in de context van de Rwandese genocide.
7.202. Wat daarbij als eerste opvalt is dat aanranding van de menselijke waardigheid zelden als zelfstandig misdrijf wordt besproken. Een veroordeling voor aanranding van de menselijke waardigheid kan, zonder nadere bespreking, voortvloeien uit een eerder vast gestelde gedraging, zoals verkrachting, waarvoor verdachte dan veroordeeld wordt als misdrijf tegen de menselijkheid en als oorlogsmisdrijf.915
7.203. Alleen in de zaken Musema en Akayesu is er iets meer aandacht voor de eisen die in het kader van een zelfstandige veroordeling voor art. 4 (3) van het ICTR Statuut dienen te gelden.
7.204. De Musema Trial Chamber stelde dat het in geval van art. 4 (3) ICTR Statuut moet gaan om een lichtere vorm van foltering. “Humiliating and degrading treatment: Subjecting victims to treatment designed to subvert their self-regard. Like outrages upon personal dignity these offences may be regarded as a lesser forms of torture; moreover ones in which the motives required for torture would not be required; nor would it be required that the acts be committed under state authority.”916 7.205. De Akayesu Trial Chamber had eerder al vast gesteld dat seksueel geweld binnen de reikwijdte valt van aanranding van de menselijke waardigheid; in die zaak ging het om een studente die gedwongen werd zich voor een menigte uit te kleden.917
7.206. Uit de schaarse jurisprudentie omtrent aanranding van de menselijke waardigheid volgt dat het moet gaan om handelen dat beschouwd kan worden als een lichtere vorm van foltering en waarvan het slachtoffer direct de gevolgen van ondervindt. Er is geen 915
Zie Bagosora trial judgement (2008), para. 2253; Rutaganira trial judgement (2005), para. 118 (in laatste geval werden extermination als misdrijf tegen de menselijkheid tevens beschouwd als aanranding van de menselijke waardigheid als oorlogsmisdrijf). 916 Musema trial judgement (2000), para. 285 917 Akayesu trial judgement (1998), para. 688
enkel aanknopingspunt, noch in de jurisprudentie van het ICTY of ICTR noch in de studie van het Rode Kruis en het bijbehorende commentaar op Regel 90, om verspreiding van anti-Tutsi gedachtegoed of algemene oproepen tot anti-Tutsi geweld als aanranding van de persoonlijke waardigheid van in de tenlastelegging genoemde personen te beschouwen. Daarvoor staan de aan Yvonne Basebya verweten gedragingen in een te ver verwijderd verband van de vermeende slachtoffers.
7.207. De situatie in de tenlastelegging moet worden onderscheiden van de zaak Mpambara. In die zaak was er sprake van een directe en rechtstreekse wrede en onmenselijke behandeling van een gezin dat zich in de feitelijke macht van verdachte bevond. 918 Onder die omstandigheden is er wel sprake van directe vernederende en onterende behandeling door de verdachte dat als het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke waardigheid kan worden beschouwd. Daarvan is ten aanzien van Yvonne Basebya geen sprake.
Conclusie 7.208. Net als bij het misdrijf genocide valt het de verdediging op dat de officier van justitie een onjuist beeld geeft van het geldende recht inzake oorlogsmisdrijven. Alleen al daarom herhaalt de verdediging de oproep aan de rechtbank om niet af te gaan op het gebrekkige juridische kader dat de officier van justitie schetst, maar om zelf alle relevant internationale rechtsbronnen te doorgronden. Als de rechtbank dat doet dan zal het opvallen dat geen sprake kan zijn van de door de officier zo stellig gepresenteerde optelsom: de Tutsi wordt vereenzelvigd met de vijand (RPF), dus elke oproep tot antiTutsigeweld is een oorlogsmisdrijf. Hiermee vestigt de officier in wezen een vorm van collectieve aansprakelijkheid voor alle Hutu’s en deze visie moet alleen daarom al worden verworpen. En daarvoor is zeker in deze zaak alle steun in het geldende recht, inclusief jurisprudentie van het ICTR en van het Hof Den Haag. Immers, de rechtbank oordeelde reeds dat de feiten in Mpambara geen aanleiding waren voor de bewezenverklaring van oorlogsmisdrijven; dat moet dan nog sterker gelden in deze strafzaak -zelfs indien alle feiten bewezen zouden worden verklaard-, omdat het in de tenlastelegging uitsluitend gaat om oproepen tot anti-Tutsi geweld. 918
Rechtbank, Mpambara, paras. 20 en 21
7.209. Onze conclusie is helder. De verdediging vraagt voor wat betreft het onder feit 6 ten laste gelegde: a.
Primair, vrijspraak vanwege het ontbreken van een nexus tussen aan Yvonne Basebya verweten gedragingen en het relevante gewapende conflict;
b.
Subsidiair, vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging, omdat (i) bedreiging geen schendingen van de wetten en de gebruiken van oorlog oplevert; (ii) als dat wel zo zou zijn, de aan Yvonne Basebya verweten gedragingen -indien bewezengeen bedreiging gericht aan in de tenlastelegging vermelde personen oplevert;
c.
Eveneens subsidiair, vrijspraak van de ten laste gelegde aanranding van de menselijke waardigheid, omdat de aan Yvonne Basebya verweten gedragingen indien bewezen- niet als zodanig beschouwd kunnen worden.
HOOFDSTUK VIII: CONCLUSIES Inleiding 8.1. Het zal duidelijk zijn dat op grond van al hetgeen is aangevoerd een volledige vrijspraak van de aan Yvonne Basebya tenlastegelegde feiten zal dienen te volgen.
8.2. Dat laat onverlet dat er nog steeds veel valt te zeggen over de wijze waarop het onderzoek in deze strafzaak is verlopen. Wij gaan dat vandaag niet herhalen. De rechtbank en de officier van justitie zijn bekend met de standpunten van de verdediging. Wij verzoeken slechts dat al hetgeen hierover is gezegd als herhaald en ingelast wordt beschouwd. 8.3. De verdediging volstaat met de constatering dat zij zich in de periode tussen 17 januari 2012 en de uiteindelijke wraking van de rechtbank op 25 oktober 2012 geconfronteerd heeft gezien met structurele tegenwerking, fundamenteel onbegrip voor haar standpunten en een kennelijke afkeer van de persoon van Yvonne Basebya, zowel van de zijde van de officier van justitie als van de rechtbank. De verdediging vond en vindt dat er in deze strafzaak geen eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM is geweest. Om die reden heeft de verdediging op enig moment de ingrijpende beslissing genomen niet langer mee te werken aan het onderzoek ter zitting en alleen slechts die proceshandelingen te verrichten die van belang zijn voor het hoger beroep. 8.4. Uit hetgeen wij tijdens dit pleidooi hebben betoogd volgt dat vele kwesties in deze strafzaak nog niet zijn onderzocht. Belangrijke getuigen moeten nog worden gehoord en vele vragen over het verloop van het opsporingsonderzoek zijn nog (steeds) niet beantwoord. Dat zal in een eventueel hoger beroep, zo is de hoop en verwachting van de verdediging, wel gebeuren. 8.5. Tot slot nog twee punten.
Benadeelde partij 8.6. Namens Eugénie is een vordering benadeelde partij ingediend die is gebaseerd op feiten 2 en 6 in de tenlastelegging. De vordering roept enkele juridische vragen op die wij kort willen bespreken.
8.7. De toepassing van Rwandees recht brengt de nodige problemen met zich. Nu de omvang van de schade naar Rwandees recht moet worden beoordeeld, is Rwandese jurisprudentie van belang. Zo is een bedrag van € 2.500,00 naar Nederlandse maatstaven wellicht niet aanzienlijk, maar waarschijnlijk naar Rwandese maatstaven wél. Kennen Rwandese (straf)rechters überhaupt zulke (relatief hoge) bedragen toe? 919 En in hoeverre is de omstandigheid dat Eugénie tegenwoordig in België woont van belang bij de bepaling van de hoogte van het bedrag naar Rwandees recht? Enig inzicht daarin, noodzakelijk voor de onderbouwing van deze vordering, ontbreekt. 8.8. Verder is het onduidelijk of naar Rwandees recht mogelijke schade die het gevolg is van uitlokking of medeplichtigheid, voldoende direct wordt geacht om te voldoen aan de causaliteitseisen naar Rwandees recht. 8.9. Eugénie stelt deze vordering vooral om symbolische redenen in te dienen. Ze vordert daarnaast namens ‘alle slachtoffers in deze zaak’. De ontvankelijkheid van een verzoek om schadevergoeding in formele zin moet worden beoordeeld naar Nederlands strafprocesrecht. Dat het hier zou gaan om een vordering om symbolische redenen is dan ook problematisch nu het wetboek van strafvordering een dergelijke vordering niet toestaat. Bovendien kan Eugénie niet namens ‘alle slachtoffers in deze zaak’ een vordering indienen, omdat het moet gaan om rechtstreeks geleden schade door de benadeelde partij. Over de schade van de andere slachtoffers, laat staan over de causaliteit tussen die schade en het handelen van Yvonne Basebya, wordt niets gesteld. 8.10. Tot slot een korte opmerking over haar overleden echtgenoot Theodore. De moord op Theodore is Yvonne Basebya niet ten laste gelegd. Als wij de vordering zo moeten begrijpen dat het gevorderde bedrag op enige wijze (mede) is gebaseerd op deze 919
In LJN: BI2444, Rechtbank Den Haag, 23 maart 2009 (Mpambara) wordt in het vonnis verwezen naar een uitspraak van het Hof van Beroep Kigali van 13 april 1999 (Namahirwe) waar een verdachte van genocide werd veroordeeld tot het betalen van RWF 800.000 als ‘dommages moreaux’. Omgerekend is dat € 997,00.
omstandigheid, is Eugénie daarin niet-ontvankelijk. Schade die is veroorzaakt door strafbare feiten die samenhangen met het tenlastegelegde maar welke niet zijn ten laste gelegd, komen namelijk niet voor vergoeding in aanmerking in het kader van dit strafproces.920 Indien deze omstandigheid toch meegewogen zou worden bij een eventueel toe te kennen schadebedrag, zal dat aspect van de vordering moeten worden beoordeeld naar Rwandees recht. Het beramen van dit soort immateriële schade - te weten indirecte schade veroorzaakt door het overlijden van anderen - is naar Nederlands civiel recht al niet eenvoudig; in de vraag hoe dat naar Rwandees civiel recht moet worden berekend, hebben wij helemaal geen inzicht.
8.11. Door de officier van justitie is reeds uiteengezet dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is, nu art. 36f Sr niet van toepassing is op feiten die vóór 1 april 1995 (inwerkingtreding Wet Terwee) waren gepleegd.921 Wij sluiten ons daarbij aan.
Strafeis 8.12. De officier van justitie heeft levenslange gevangenisstraf geëist. Om principiële redenen acht de verdediging het noodzakelijk hier enige woorden aan te wijden.
8.13. De officier van justitie lijkt levenslang de enige toepasselijke sanctie op genocide te vinden, nu daarmee een afschrikwekkende werking zou uitgaan richting andere genocideplegers en de uitzonderlijke ernst van de feiten in onze Nederlandse strafrechtspleging. Daarmee lijkt te worden geïmpliceerd dat in geval van genocide eigenlijk nooit een andere straf dan levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, althans niet zolang er niet veel meer genocideverdachten in Nederland worden vervolgd. Beide uitgangspunten zijn in strijd met het Nederlands strafrechtelijk systeem, waarin immers altijd de mogelijkheid bestaat te differentiëren in de strafmaat, ongeacht de ernst van het feit. 920
921
Tekst & Commentaar Sv (9e Druk), Van Maurik commentaar bij art. 51f Sv, p. 203 (b. Rechtstreekse schade. Samenhang met tenlastelegging’. Bovendien is de vordering blijkens de toelichting in eerste instantie beperkt tot feiten 2 en 6 nu de naam van … daar expliciet in wordt genoemd (par. 1 toelichting). Indien bewezen, moet de rechtstreekse schade dus samenhangen met feit dat … op 22 februari 1994 het doelwit zou zijn geweest van de poging tot genocide in de woonomgeving, en omdat zij zich tussen 1 oktober 1990 en 15 april 1994 bedreigd en onmenselijk behandeld voelde. Tekst & Commentaar Sr (9e Druk), Hofstee commentaar bij art. 36f Sv (20. Overgangsrecht).
8.14. De levenslange gevangenisstraf zoals die op dit moment in Nederland bestaat is bovendien inhumaan vanwege het ontbreken een perspectief op vrijlating; het opleggen van deze straf is daarmee tevens in strijd met artikel 3 EVRM.
8.15. In een arrest van 14 oktober 2011, in een kort gedingprocedure, is door de Hoge Raad uit de pleitnota van de Staat geciteerd dat “voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen.”922 Levenslange gevangenisstraf wordt zelden opgelegd, wat het moeilijk maakt de facto beleid vast te stellen. Duidelijk is echter dat er een fundamentele wijziging heeft opgetreden in het gratiebeleid. Waar tot 1989 de mogelijkheid van gratie nog een integraal onderdeel van de levenslange gevangenisstraf uitmaakte, is sinds het aangescherpte beleid van 2007 het uitgangspunt dat geen gratie wordt verleend. Slechts wanneer de gedetineerde nog maar enkele weken te leven heeft en de stervensbegeleiding op het gevangeniswezen zou drukken is gratie verleend.923
8.16. In zijn uitspraak van 16 juni 2009 heeft de Hoge Raad de mogelijkheid opengelaten dat een nadere bestudering van de de facto gratieverlening in Nederland tot de conclusie zou moeten leiden dat levenslange gevangenisstraf in strijd met het EVRM wordt geacht.924 Op 22 februari 2011 werd weliswaar geoordeeld dat geen onderzoek naar de gratiebeleid nodig was,925 maar daarbij werd niet ingegaan op de inmiddels bekende stelling van de regering dat gratie in beginsel niet wordt overwogen voor levenslang gestraften.
8.17. Bij de internationale tribunalen behelst de straf van levenslange gevangenisstraf een perspectief van vrijlating. Zo bepaalt artikel 110 van het ICC Statuut dat het Internationaal Strafhof een levenslange gevangenisstraf na 25 jaar herziet. Nederland is het enige land in Europa waar het perspectief op vrijlating ontbreekt. Dat dit in het verleden anders is geweest, en dit beleid in de toekomst mogelijk weer zal veranderen, doet niet af aan het feit dat op dit moment een op te leggen levenslange gevangenisstraf elk perspectief op vrijlating mist, hetgeen bovendien zijn weerslag heeft op de tenuitvoerlegging, nu vanwege het ontbreken van dit perspectief gedetineerden niet in 922
HR 14 oktober 2011, LJN BR3058 Factsheet Forum Levenslang p. 9 924 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602 925 HR 22 februari 20112, NJ 2012, 608 923
aanmerking komen voor een groot aantal activiteiten, die gericht zijn op resocialisatie. Daarmee is het thans opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd met artikel 3 EVRM.