Hoofdstuk 4 Gevaarsituaties met betrekking tot water in het algemeen, specifieke gevaarsituaties aan zee, maritieme meteorologie
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 2 -
Inhoudsopgave : 1. 2. 3.
INLEIDING ............................................................................................................................. 3 OORZAKEN VAN VERDRINKING ..................................................................................... 3 ALGEMENE GEVAARSITUATIES ...................................................................................... 5 3.1 Inleiding ................................................................................................................................. 5 3.2 Specifieke ongevallen ............................................................................................................ 6 3.2.1. Auto in het water ............................................................................................................ 6 3.2.2. Ijsongevallen .................................................................................................................. 8 3.2.3. Kinderen en baby’s....................................................................................................... 13 4. BEPALEN VAN DE SPECIFICITEIT VAN EEN STRANDREDDINGSDIENST ............ 15 4.1 Organisatievormen ............................................................................................................... 15 4.1.1. Geografische structuur ................................................................................................. 15 4.1.2. Personeelsstructuur en taakverdeling ........................................................................... 17 4.2. Hulpmiddelen ...................................................................................................................... 17 4.3. Weer .................................................................................................................................... 17 4.3.1. Wind ............................................................................................................................. 18 4.3.3. Zon ............................................................................................................................... 23 4.3.4. Meteogegevens ............................................................................................................. 24 5. COMPLEXE PROBLEMATIEK .......................................................................................... 27 5.1 Het zien – het waarnemen .................................................................................................... 27 5.2 Opstelling ............................................................................................................................. 33 5.2.1. Doelstellingen ............................................................................................................... 33 5.2.2. Opstellingsvormen ....................................................................................................... 33 5.2.3. Wandelende redder versus vaste redder ....................................................................... 34 5.3 Het optreden ......................................................................................................................... 35 5.4 Interventies ........................................................................................................................... 35 5.4.1. Zweminterventie........................................................................................................... 35 5.4.2. Onderscheid redding - tussenkomst ............................................................................. 39 5.4.3. Organisatie van de interventie ...................................................................................... 40 5.5 Hulpverlening op het strand ................................................................................................. 40 5.5.1.Verloren kinderen .......................................................................................................... 40 5.5.2 Verzorgen van gekwetsten ............................................................................................ 41
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 3 -
1. INLEIDING Bij verdrinking denken we vooral aan een spartelende drenkeling die net op tijd gered wordt door een prachtige Baywatch babe, of door de seaking van Koksijde. In realiteit gaat het frequent om schrijnende verhalen die perfect hadden kunnen vermeden worden. In dit gedeelte van de cursus hebben we het in hoofdzaak over de algemene en specifieke gevaarsituaties. Hierbij gaan we dieper in op de gevaarsituaties die zich kunnen voordoen bij het baden, zwemmen, waterongevallen waarbij de redder toevallig of in opdracht betrokken raakt en waarbij het gepaste en snelle optreden van de redder het levensbehoud kan betekenen van het slachtoffer.
2. OORZAKEN VAN VERDRINKING Hoewel de meeste mensen kunnen zwemmen gebeurt het nog steeds te vaak dat mensen komen te verdrinken. De oorzaken hiervoor zijn velerlei : • • • • • • • • • • •
Niet kunnen zwemmen. Dit betreft vooral kleine kinderen, maar het komt ook voor dat volwassenen niet kunnen zwemmen; (Over)vermoeidheid; Zwemmerskramp; Onderkoeling; Ongevallen: auto, ijsongeval, duiken (apnoe), duiken, scheepsrampen Dronkenschap of drugsgebruik; Misdrijf; (Zelf)moord; Verwonding (duiken en met het hoofd op rotsen slaan) of giftige zeedieren (bijvoorbeeld Portugees oorlogsschip); Meegevoerd of onder water gesleept worden door stromingen (bv. rip currents); …
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 4 -
De oorzaken van verdrinking kunnen we indelen in 2 hoofdgroepen: a) Primaire oorzaken ( 75% ) Bij primaire oorzaken is er eerst onderdompeling, daarna bewustzijnsverlies en verdrinking. Dit kan bv. bij een zwemmer die bij het onderwaterzwemmen een paniekaanval krijgt, daardoor begint te hyperventileren en probeert onder water te ademen. De hypoxie (zuurstoftekort) neemt hierdoor toe en de zwemmer verliest het bewustzijn. b)Secundaire oorzaken ( 25% ): Bij secundaire oorzaken is er eerst bewustzijnsverlies, pas daarna onderdompeling en verdrinking vb. een zwemmer die tijdens het zwemmen een epileptische aanval krijgt, vervolgens het bewustzijn verliest en uiteindelijk wegzakt onder water. Uit onderzoek is gebleken dat de hoofdoorzaken bij verdrinking van volwassenen terug te brengen zijn tot: • zelfmoord ( 44% ) • accidentele verdrinking tijdens waterrecreatie ( 25% ) • verkeersongevallen ( 18% ) • andere ( 13% ) Alcoholgebruik speelt hierbij een niet te onderschatten rol. Bij kinderen is er voornamelijk sprake van accidentele verdrinking in een vijver, zwembad of sloot.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 5 -
3. ALGEMENE GEVAARSITUATIES 3.1 Inleiding Niet alleen op het strand kunnen mensen in problemen komen. Ook al is de kans minder groot dat je hiermee in aanraking komt, toch kan het gebeuren dat je occasioneel getuige bent van een ongeval of in het slechtste geval een situatie waarbij je zelf betrokken geraakt. Zo kunnen er bv. ook mensen in problemen geraken in moerassen, vijvers, rivieren, stromen, kanalen,... Bij dergelijke reddingen is er een duidelijk verschil in de wijze van optreden, al naargelang het gaat om : bij dag of tijdens de nacht; stilstaand water of stromend water; éen drenkeling of meerdere personen ("massa-ongeval"). Bij het redden van drenkelingen kunnen we algemeen genomen het verloop van de redding opdelen in enkele logisch op elkaar volgende fasen : het situeren van de drenkeling en van de omstandigheden waarin hij zich bevindt, het kiezen van de meest geschikte plaats om zich in het water te begeven, het benaderen en vastgrijpen van de drenkeling (eventueel het zich bevrijden uit de aanklamping door de drenkeling), het vervoer van de drenkeling in het water, het aan wal brengen van de drenkeling, zijn vervoer op het droge en de nazorg. Overzie rustig, maar snel de situatie : • zijn er bruikbare hulpmiddelen (drijvende voorwerpen of ander geïmproviseerd materiaal) of reddingsmiddelen (reddingsboei, reddingsvest, reddingslijn ... ) ? hoe groot is de afstand die je zult moeten zwemmen, hoe is de toestand en de geschatte temperatuur van het water, waar zie je eventuele oriëntatiepunten, enz. • tracht niet alles alléén te doen ! Vraag eventuele omstaanders de hulpdiensten te verwittigen en laat u zelf bijstaan als dit mogelijk is. Bij elke redding telt in de eerste plaats de veiligheid van de redder zelf. Om iemand te redden mag men zichzelf nooit nodeloos ernstig in gevaar brengen. Zelfs een geoefende zwemmer loopt risico’s bij een reddingspoging.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 6 -
3.2 Specifieke ongevallen 3.2.1. Auto in het water
Figuur 1 : Auto in het water
Tal van factoren spelen mee in een auto-te-water-ongeval. Een voertuig dat onder normale omstandigheden in het water rijdt, zal meestal onmiddellijk na de duik terug naar de oppervlakte stijgen en een korte tijd horizontaal blijven drijven. De drijftijd is afhankelijk van : de toestand van het voertuig; de constructie van de auto (motor vooraan/achteraan, aantal deuren, personenwagen, vrachtwagen,... ); de beschadiging die het voertuig opliep tijdens het ongeval; het soortelijk gewicht van het voertuig; de wijze waarop de auto in het water terecht komt (snelheid, hoogte, van de oever,... ); diepte water en stroomsterkte (invloed op kantelen). Na de drijfperiode helt de wagen naar voor of naar achter al naargelang de plaats van de motor en zinkt in die positie. De meeste auto's hebben hun motor voorin. De aanwezige lucht ontsnapt vooraan of achteraan, afhankelijk van de manier waarop de wagen zinkt. Eenmaal op de bodem zal de wagen in een evenwichtsstand terecht komen.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 7 -
3.2.1.1 Auto in het water – Zelf inzittende Vooreerst kalm blijven en nadenken. De wagen moet zo snel mogelijk verlaten worden en er mag dus zeker niet gewacht worden tot hij gezonken is alvorens aan de ontsnapping te beginnen (zeker met elektrisch bediende ruiten). De wagen drijft normaal gezien lang genoeg om te ontkomen. Elke mogelijke opening moet benut kunnen worden om te ontsnappen. De deuren van een drijvend voertuig kunnen, vanwege de snel toenemende waterdruk op de buitenzijde vrijwel nooit geopend worden. Goede ontsnappingswegen zijn : grote portierramen; dakvensters; de achterdeur (mits zij van binnenuit kan geopend worden). Opmerking : Enkel bij oude voertuigen kan de voor- of achterruit uit de sponning worden gedrukt (die werden vroeger niet vastgekleefd !). De redder zet zich hiervoor schrap in de autozetel en duwt met de beide voeten in een hoek van de voorruit of achterruit. De hoger genoemde ontsnappingswegen zijn ook onder water bruikbaar. Men verlaat steeds de wagen door zichzelf uit de auto te trekken met het aangezicht omhoog en de handen in palmgreep rond de dakrand. Als het verschil in druk in en uit de wagen klein genoeg is, zal het ook mogelijk worden onder water de deur te openen (voor zover deze niet beschadigd is of geklemd is door modder en dergelijke) en hierlangs te ontsnappen. Indien het voertuig geen drijffase heeft of indien de personen niet uit de wagen zijn na een korte drijffase, dan geeft de redder tijdens het zinken van het voertuig enkele korte richtlijnen en organiseert snel de redding. Hij zorgt dat de autogordels losgemaakt worden en hij ontsteekt de binnen en buitenverlichting, zodat buitenstaanders het gezonken voertuig beter kunnen idealiseren en dat de mede-inzittenden zichzelf beter kunnen oriënteren. Wanneer het niet meer mogelijk is verder te ademen in de aanwezige lucht, zal de redder de adem inhouden en de mede-inzittende onder water verder uit de auto helpen. Film : http://www.youtube.com/watch?v=d8G9zKr_eys Film : http://www.youtube.com/watch?v=Cc6zGBgTZ6k 3.2.1.2 Auto in het water – Niet zelf inzittend Een auto rijdt onverwacht het water in. Toevallig ben je daar getuige van, of wordt je er naar toegestuurd. Wat moet U doen ? Het is mogelijk dat de inzittenden dringend hulp van buitenstaanders nodig hebben, omdat ze bewusteloos zijn of gewond, of om een of andere reden niet zelf kunnen ontsnappen. Zo snel mogelijk de hulpdiensten inlichten over de omstandigheden!!
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 8 -
Het voertuig drijft nog : De inzittenden moeten zo snel mogelijk uit de wagen gehaald worden. Drijvende wagens laten zich gemakkelijk verslepen. Met behulp van een sleepkabel kan men een te water geraakt voertuig naar de oever trekken en verankeren totdat de inzittenden kunnen ontzet worden. Eveneens is het mogelijk met verschillende redders het voertuig naar de oever te duwen al zwemmend. Het voertuig is gezonken : de redder zwemt zo snel mogelijk naar het voertuig en tracht de portieren te openen. Als deze niet kunnen geopend worden kan men overgaan tot het inslaan van ruiten. Het is zeer moeilijk een voor- of achterruit stuk te slaan, daarom zal men de zijramen proberen in te slaan. Als er een opening is, zal men de inzittenden hierlangs uit de wagen trekken en naar de kant vervoeren. Men mag zich natuurlijk nooit zelf in de wagen begeven!! 3.2.2. Ijsongevallen De ijspret in open lucht trekt nog steeds veel mensen aan en dit ondanks de kunstijsbanen die het hele jaar open zijn. Lichtzinnigheid en overmoed zijn meestal de oorzaken van ijsongevallen. Al te vaak willen personen een pas toegevroren ijsvlak testen op zijn draagvermogen en breken er doorheen. Het is dus noodzakelijk dat iedereen duidelijk gemaakt wordt waar men rekening dient mee te houden, alvorens zich op het ijs te wagen. 3.2.2.1 De ijsvorming Herman Wessels en Henk de Bruin van het KNMI hebben in 1982 een ijsaangroeimodel (formule) gemaakt dat gebruikt kan worden onder ideale omstandigheden en binnen 1°C zelfs correct is. Het maakt gebruikt van ingewikkelde formules en houdt met diverse factoren rekening.
Figuur 2 : Dikte van het ijs
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 9 -
Een vuistregel die met de grootste voorzichtigheid kan gehanteerd worden is de volgende:
Vuistregel ijsdikte: ∑ Temperatuur over N nachten -5 Gemiddeld groeit het ijs bij 5 graden vorst 1 cm. Het is zo dat het eerste ijs dan snel wordt gevormd, maar naarmate het ijs dikker wordt gaat dit langzamer. Vb. Als je tijdens een vorstperiode van 7 nachten achtereenvolgens de volgende temperaturen meet: -4 | -3 | -4 | -5 | -5 | -4 en -4°C dan tel je de waarden bij elkaar op en krijg je een getal van -29. Als je vervolgens -29 deelt door -5 dan kom je uit op een dikte van 5,8 cm ijs. Zo zie je dat het tijdens gunstige omstandigheden en lichte vorst nog 7 nachten duurt voordat je op slootjes kan schaatsen. Info: De vereiste ijsdikte voor slootjes bedraagt 6 cm, voor natuurijsbanen 7 cm, toertochten 12 á 13 cm en voor een Elfstedentocht tenminste 15 cm over het ganse traject (normen KNSB). 3.2.2.2 Wak / Bijt Een wak is een natuurlijke open plek in het ijs ontstaan door wind, stroming, uitlozing van fabrieken of opengehouden door vogels. De ijsranden zijn dun en uiterst zwak. Wakken zijn soms te herkennen, omdat ze gemarkeerd zijn met een bord of met een bos takken. Over het algemeen zijn ze moeilijk te zien en als je er een ziet kan het wel eens te laat zijn. Een opvallend kleurverschil (licht/donker) in/op het ijs is een reden om aan te nemen dat er mogelijk een wak is. Het ijs om een wak is meestal ook dun. Het gebied dat gevaar oplevert is dus altijd groter dan het wak zelf.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 10 -
Figuur 3 : Foto van een wak
Een bijt is een kunstmatige open plek in het ijs. Deze worden bv. gemaakt voor de watervogels en vissen of ten behoeve van de brandweer. Over het algemeen wordt een bijt gemaakt in sterk ijs. Het ijs direct om een bijt zal dan ook minder snel breken dan bij een wak. Het gevaar rondom een bijt is daarom kleiner dan rondom een wak.
Figuur 4 : Foto van een bijt
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 11 -
3.2.2.3 (Zelf)redding wak/bijt Wanneer een persoon door het ijs zakt, moet hij zo snel mogelijk de armen spreiden en de benen buigen om te vermijden dat hij onder het ijs verdwijnt. Zelfredding uit een bijt: Kom je onverhoopt in een bijt terecht, dan bestaat de kans dat je je daar op eigen kracht weer uit kunt komen. Volgende technieken kan je toepassen : handsteun op het ijs (indien dit voldoende dik is) en met behulp van een schoolslag-beenslag; of (indien de bijt niet te groot is) door de rug (schouders) tegen een ijsrand te plaatsen en de voeten op de tegenovergestelde rand te zetten om zodoende uit de bijt te schuiven of te rollen; of men plaatst de borst tegen één zijde en de voeten tegen de andere zijde om rollend over zijn lengte-as op vast ijs te komen. Zelfredding uit een wak: De zelfredding uit een wak is lastiger omdat de randen van een wak dun zijn en zullen afbrokkelen als je eruit probeert te komen. Dikwijls heeft hij nog steun op de bodem. Brokkel de randen van het wak af tot je een stevige ijsvloer bereikt en zet je (net zoals bij de bijt) met je benen tegen de rand af om eruit te komen. Ga niet meteen op het ijs staan maar kruip plat over het ijs van het wak weg. Vermijd zoveel mogelijk onnodige bewegingen om de isolerende luchtlaag ( warmte) tussen het lichaam en de kleding te behouden. Na het bereiken van de kant moet je zo snel mogelijk een afgeschermde ruimte zoeken, om jezelf op te warmen en je kleding te drogen of andere kleding aan te doen. Het redden van personen in wak of bijt: Eerst en vooral moet gezorgd worden dat de personen die zich nog op het ijs bevinden verwijderd worden. De redder kan nadien specifiek reddingsmateriaal benutten of hulpmiddelen met een zo groot mogelijk draagvlak. Gewoonlijk zijn deze niet direct voorhanden. Daarom kan hij : zijn eigen kleren aan elkaar vastknopen (bijvoorbeeld sjaal, das, broeksriem en dergelijke) en naar de drenkeling toereiken; Een ketting van mensen vormen tot bij het slachtoffer (plat op de buik, de voeten van de voorganger vastgrijpen). Al liggend wordt het lichaamsgewicht over een groter oppervlak verdeeld en bestaat er minder kans dat het ijs verder barst. Indien hij alleen is en slechts beschikt over een touw, dit touw aan de wal, vastbinden en zich op de buik liggend naar de drenkeling schuiven (benen en armen zoveel mogelijk gespreid); bij het gat gekomen, zal hij zich op de rug draaien met de benen naar de drenkeling toe, de voeten onder de oksels van het slachtoffer steken en zich langs het touw naar de oever optrekken.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 12 -
Hou tevens rekening met onderstaande aandachtspunten : Denk aan je eigen veiligheid. Niemand is gebaat met nog een slachtoffer ! Verwittig de hulpdiensten, geef nauwkeurige beschrijving met eventuele herkenningspunten als je je in natuurgebied bevindt; Probeer slachtoffer gerust te stellen; Probeer zo snel mogelijk contact te maken met het slachtoffer; Als redder dien je hier snel te handelen! Film : http://www.youtube.com/watch?v=8KtNIOfUXe0 3.2.2.4 Redden van iemand onder het ijs Indien je zelf onder het ijs raakt: Indien je zelf onder het ijs terecht raakt, moet je zoeken naar een afwijkende plek in het ijs. Als men onder het ijs terechtgekomen is, dan moet gezocht worden naar een afwijkende plek. Kom je onder het ijs: de donkere plek is het wak of de bijt, daar kun je er uit. Bij besneeuwd ijs moet je juist naar de lichte plek zwemmen sneeuw weerkaatst het zonlicht en ijs transporteert licht juist beter dan water. Redden van personen onder het ijs: Verwittig onmiddellijk de hulpdiensten!!! Is het slachtoffer onder het ijs verdwenen, dan zal de redder die te water gaat, zich moeten beveiligen met een lijn. De helper die aan de kant blijft zal de redder na maximaal 30 seconden weer op het droge moeten halen om te voorkomen dat, als de redder door de kou niet meer op eigen kracht verder kan, deze verdrinkt. Als de drenkeling opvallend gekleurde kleding aan heeft bestaat de mogelijkheid dat hij / zij door het ijs duidelijk te zien is. Soms zijn ook luchtbellen te zien onder het ijs. Getuigen zijn belangrijk om de nauwkeurige plaats te bepalen waar de drenkeling zich (waarschijnlijk) bevindt en waar dus de zoekactie gestart dient te worden. Ijs met sneeuw bedekt laat weinig licht door, de open plek steekt klaar af ten opzichte van de rest. Ijs zonder sneeuw laat beter licht door dan water, de open plek is hier donkerder.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 13 -
3.2.3. Kinderen en baby’s 3.2.3.1 Preventie Kinderen jonger dan vier jaar vormen de belangrijkste risicogroep voor verdrinking omdat ze door hun speelsheid en nieuwsgierigheid gemakkelijk in het water vallen, bijvoorbeeld een badkuip, vijver of grote emmer, waar ze op eigen kracht niet uit kunnen komen. Vooral kinderen van buitenlandse afkomst verdrinken vaker, omdat deze te weinig met water in aanraking komen (zwemles, spelenderwijs leren omgaan met water). De meeste verdrinkingen of bijna-verdrinkingen bij jonge kinderen gebeuren in zwembaden en in vijvers, al dan niet in of om de eigen woning. Tuinvijvers zijn de laatste jaren een echte trend geworden en zijn zeer gevaarlijk. Daarnaast verdrinken er ook nog steeds kinderen in bad doordat ze even alleen werden gelaten. Enkele centimeter water is al voldoende voor een baby om in te verdrinken. Een baby is niet in staat zichzelf op te richten wanneer het met de neus en mond onder water verdwijnt.
Hou daarom steeds rekening met volgende belangrijke aandachtspunten : Hou actief toezicht op kinderen! Met de klemtoon op actief want dit veronderstelt waakzaamheid!!! Laat een klein kind nooit alleen achter in water. Laat een kind nooit alleen in bad, ook niet in een badstoeltje of badzitje! Zo’n badzitje kan helpen bij het rechtop houden van kinderen, maar voorkomt geen verdrinking!
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 14 -
Vooral tijdens de vakanties moet je bijzonder waakzaam zijn: in de zomer is een (kinder)zwembad in de tuin een topper. Let goed vooral op wanneer er veel volk in de buurt is, kinderen die ontsnappen aan de waakzaamheid zijn het kwetsbaarst! Sluit huiszwembaden en vijvers af! Hek, poort EN voldoende hoog; zwembaden zijn immers enorm aanlokkelijk voor kleine kinderen! Maak kinderen bewust van het gevaar en voorzie bijkomende veiligheidsmaatregelen; Ouders en kinderen moeten de vijver goed kunnen zien, overhangende planten, oeverplanten, moeten weggehaald worden; 3.2.3.2 Bewustmaking en opvoeding Leer kinderen zwemmen en bovenblijven; Kinderen jonger dan drie jaar zijn nog niet rijp om te leren zwemmen, dit is pas aan te raden vanaf 4 jaar. Watergewenning kan eventueel al vanaf 6 maanden. Als kinderen vroeg gewend worden aan water, raken ze minder snel in paniek en leren ze later sneller zwemmen. Watergewenning kan in het zwembad, maar ook gewoon thuis in de douche of in het bad. Leer kinderen al zeer vroeg om de ogen te openen onder water zonder brilletje. Leer hen zich op de rug te draaien. Breng kinderen van jongs af aan respect bij voor water! Leer je kind de gevaren van water, regenputten, zwembaden, de zee enz. kennen. Toon hen voor, toon hen de weg op het strand, toon hen tot hoever ze kunnen gaan, waar voor hen de grenzen liggen! Leer hen bewust te worden van de potentiële gevaren!!! Film : 1) http://www.youtube.com/watch?v=v0mUPr68x2U 2) https://www.youtube.com/watch?v=xNWuTBw88N4
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 15 -
4. BEPALEN VAN DE SPECIFICITEIT VAN EEN STRANDREDDINGSDIENST In tegenstelling met een zwembadbewaking opereert een strandreddingsploeg in een natuurlijke omgeving. Door inwerking van allerhande invloeden zijn zee en strand voortdurend in evolutie. Het niet constant zijn van het werkterrein vereist een voortdurende aandacht voor de aan gang zijnde wijzigingen. Zo kunnen in een tijdspanne van enkele dagen, tengevolge van aanhoudende winden en stromingen, gevaarlijke killen ontstaan of bestaande verdwijnen. Naast tij, wind, stroming, aanwezigheid van kunstwerken, onvoorspelbaarheid van onze kustwateren en de relatief lage zeewatertemperatuur. Deze laatste kan tijdens het zomerseizoen schommelen tussen 16 en 22°C. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende facetten die een strandreddingsdienst zeer specifiek maken : 4.1 Organisatievormen De problemen worden niet individueel opgelost maar in teamverband. Deze collectieve benadering wordt nog in de hand gewerkt door de geografische situering van de bewaakte badzones. (Fig. 1) 4.1.1. Geografische structuur In praktisch alle badplaatsen wordt het in concessie genomen strandgedeelte opgedeeld in meerdere zones van gemiddeld 250 à 300 m. breed. Deze zones kunnen naast elkaar liggen of worden onderbroken door onbewaakte gedeelten. De badzones kunnen van elkaar worden gescheiden door strandhoofden of markeringsboeien.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 16 -
Figuur 5 : voorstelling van vier aaneengesloten bewaakte badzones gescheiden door strandhoofden
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 17 -
4.1.2. Personeelsstructuur en taakverdeling Specifiek voor iedere strandreddingsdienst is ook zijn personeelsstructuur. Per bewaakte zone (reddingspost) is er een verantwoordelijke, postoverste genaamd. Deze wordt bijgestaan al naargelang de grootte van de zone en het al dan niet aanwezig zijn van een boot door één of meerdere redders. De taakomschrijving van de redder, postoverste en hoofdredder vindt U terug in hoofdstuk 1. 4.2. Hulpmiddelen Op een strandreddingsdienst zijn er verschillende hulpmiddelen aanwezig die een strandreddingsdienst specifiek maken. Zo denken we bijvoorbeeld aan : - reddingsboot - signalisatie- en informatiemateriaal zoals borden, windzakken, … - reddingsmateriaal zoals reddingsvest, koorden, torpedoboei, … - reanimatie- en EHBO-materiaal zoals draagberrie, pocketmask, … Een uitgebreide uitleg over alle hulpmiddelen vindt U terug in hoofdstuk 5. 4.3. Weer Aangezien een strandreddingsploeg in een natuurlijke omgeving opereert heeft het weer een belangrijke invloed op de werking ervan. Het weer op het strand wordt gekenmerkt door diverse factoren.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 18 -
4.3.1. Wind De aanwezigheid van wind heeft een zeer belangrijke invloed op de werking van een strandreddingsdienst. Het zorgt ervoor dat baders en vooral baders met opblaasbare voorwerpen zullen afdrijven onder invloed van de wind. Wind is eveneens de grootste energiebron voor het laten ontstaan van golven. Er hoeft maar een klein briesje over een glad wateroppervlak te waaien en er ontstaan minuscule golfjes (ripples). Deze kleine golfjes zorgen voor een vergroot wateroppervlak dat blootgesteld wordt aan de wind en een resulterende opbouw aan wrijving en druk zorgt voor het ontstaan van de eerste echte (kleine) watergolven. Als de windsnelheden toenemen zullen ook de golfhoogtes groter worden en zich voortbewegen in dezelfde richting als de wind. In de meteorologie is de windrichting de richting waar de lucht vandaan komt. Dus bij een westenwind komt de wind uit het westen en gaat de lucht van west naar oost. De wind waait in de richting die de pijl op een weerkaart aangeeft: bij een westenwind wijst de pijl naar het oosten. De windrichting wordt in de weerrapporten vermeld in kompasgraden. 0 en 360 graden is noordenwind, 90 graden is oostenwind, 180 graden is zuidenwind, 270 graden is westenwind. De richting daar tussen, bijvoorbeeld tussen zuid en west worden zuidwest genoemd en westzuidwest is de richting tussen west en zuidwest.
Figuur 6 : windrichting volgens streken en graden
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 19 -
Beweging van lucht ontstaat voornamelijk door verschillen in luchtdruk, de draaiing van de aarde en eventueel de wrijving met het aardoppervlak. Hoe groter het verschil in luchtdruk tussen twee plaatsen, hoe harder het waait, dus hoe groter de windsnelheid. Lucht bestaat uit ontelbare luchtmoleculen die in alle richtingen bewegen en overal tegenaan botsen. Aangezien deze moleculen door de zwaartekracht worden aangetrokken, is de luchtdruk (= het aantal moleculen in een bepaald volume) op het aardoppervlak het grootst. De snelheid waarmee luchtmoleculen bewegen, hangt af van de temperatuur van de lucht. Wanneer de lucht verwarmt, bewegen de luchtmoleculen sneller en zet de lucht uit (vgl ballon) : de lucht wordt lichter, gaat stijgen en de luchtdruk daalt. Hier ontstaat dan een lagedrukgebied. Wanneer de lucht afkoelt, wordt deze zwaarder en zakt ze. Hier ontstaat dan een hogedrukgebied. De wind waait steeds van hoge naar lage druk maar door wrijving met het aardoppervlak en de draaiing van de aarde wordt de luchtstroming iets afgebogen. Een veel optredend fenomeen aan onze kust is de zeebries. Op een zonnige warme dag met weinig wind kan, door grote temperatuurverschillen tussen de koele zee en het warme binnenland, vlak aan zee de wind vanuit de zee gaan waaien. Omdat de warme landlucht uitzet en in de hoogte wegstroomt, ontstaat er boven land een klein lagedrukgebiedje. Daardoor stroomt er gevoelig koelere zeelucht van zee naar de kuststreek. Het invallen een zeebries gebeurt meestal pas in de loop van de middag, wanneer de temperatuur boven land voldoende is opgelopen. In de avond valt de wind weer weg, tenzij het weer totaal is omgeslagen. Ook aan de oevers van grote meren en waterplassen kunnen temperatuurverschillen tussen water en land optreden, waardoor ook daar de wind plotseling vanaf het water kan gaan waaien. In tegenstelling tot de zeebries bestaat er ook het gevaar voor een landwind. De landwind komt tijdens de latere nacht en voormiddag voor wanneer het land koeler is dan de lucht boven het zeewater. De koelere landlucht (hogedrukgebied) stroomt naar de warmere zee (lagere luchtdruk).
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 20 -
Figuur 7 : Zeebries
Figuur 8 : Landwind
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 21 -
De windkracht is de kracht die de wind uitoefent en wordt in maritieme sector veelal uitgedrukt in eenheden volgens de schaal van Beaufort, een schaal van 0 tot 12. De windkracht wordt gemeten met een anemometer.
Figuur 9 : Schaal van Beaufort
4.3.2. Onweer Het ontstaan van onweer heeft te maken met de sterk stijgende en dalende luchtstromingen in grote buienwolken en de elektrische geladenheid van aarde en atmosfeer. Door de sterke luchtstromingen kunnen in de wolk concentraties van elektrische ladingen ontstaan. In onweerswolken stromen sterk stijgende warme lucht en sterk dalende koude lucht vlak langs elkaar. Met die stromingen worden ook elektrisch geladen deeltjes meegevoerd, waardoor de wolk als een enorme condensator wordt opgeladen. Daardoor worden ontladingen mogelijk tussen de wolk en andere wolken of tussen de wolk en de aarde wat leidt tot bliksem en donder. Bliksem(= licht) en donder(= geluid) ontstaan bij onweer gelijktijdig. Licht zien we onmiddellijk door zijn grote voortplantingssnelheid (300.000 km/sec) terwijl de voortplantingssnelheid van geluid ongeveer 300m/sec bedraagt.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 22 -
Om te weten hoever het onweer of de bliksem van ons is verwijderd volstaat het na het zien van de bliksem het aantal seconden te tellen tot we de donder horen. Vb: We zien de bliksem en 5 seconden later horen wij de donder. Het volstaat volgende regel toe te passen om de afstand te kennen tot het onweer of bliksem: tijd tussen bliksem en donder x 300m/sec In ons voorbeeld 5s x 300m/s = 1500m Dus je telt het aantal seconden tussen bliksem en donder en vermenigvuldigt het met 300. conclusie: Hoe sneller de donder is te horen na de bliksem, hoe dichter het onweer of bliksem is. Hoe langer het duurt vooraleer je de donder hoort na de bliksem, hoe verder het onweer of bliksem van ons is verwijderd. Opmerking: De snelheid van het geluid is in de berekening afgerond tot een honderdtal (300) wat beter te onthouden is. Voor lucht bij kamertemperatuur (20 °C) is de geluidssnelheid ca. 343 meter per seconde of 1.235 km/u; bij droge lucht (met relatief weinig waterdamp) met een temperatuur van 0 °C is dat 331 m/s ofwel 1194 km/u. In water is de voortplantingssnelheid van geluid veel hoger circa 1500 m/sec. Hiermee dienen we rekening te houden wanneer we met de reddingsboot op het water zijn. De baders die even onderwater duiken zullen altijd de indruk hebben dat de motorgeluiden en dus de boot veel dichter is dan dit in werkelijkheid het geval is. Hierdoor kunnen onterecht angstgevoelens worden opgewekt. Dus niet te dicht de baders naderen met de boot. Wanneer iemand direct of indirect getroffen wordt door de bliksem, is er een kans van ongeveer 50% dat hij/zij het overleeft. Iemand die natte kleren draagt loopt een groter risico op ernstige schade dan iemand die helemaal droog is. Onveilige plaatsen : -
in de buurt van of op open water!!; de buurt van of onder alleenstaande bomen; boven of langs een hoog gebouw, heuvel, uitzichtspunt, enz.; open veld; omheiningen (ook niet-metalen omheiningen), bedradingen of leidingen; een raam (ook gesloten ramen);
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 23 -
-
in bad, douche, tijdens handen wassen.
Veilige plaatsen : -
in een gebouw, weg van de ramen; in een gesloten metalen kooi zoals een auto of metalen vliegtuig. Deze fungeren als kooi-van-Faraday.
Voorzorgsmaatregelen : -
-
bij zwemmen of varen: ga zo snel mogelijk uit het water . Dit geldt ook voor kiters, surfers, … ga indien mogelijk schuilen in een stevig gebouw. Hou ramen en deuren dicht. Carports, open schuilplaatsen en dergelijke bieden geen enkele bescherming. ga (bij open velden) gehurkt op uw tenen zitten, sla de armen om de knieën, het hoofd zo laag mogelijk, de handen over de oren en de voeten tegen elkaar. Ga nooit plat op de grond liggen. Hurk zo mogelijk in een greppel. blijf uit de buurt van uitstekende objecten zoals mirador, masten, …
In functie van de omstandigheden zal de hoofdredder bepalen wat de gepaste veiligheidsmaatregelen zijn. Dit kan zelfs gaan tot het uit het water halen van de baders en het hangen van de rode vlag.
4.3.3. Zon De aarde ontvangt haar warmte voornamelijk van de zon, de belangrijkste ster waar de aarde omheen draait. De zon straalt energie uit waarvan wij een deel zien als licht en een deel voelen als warmte. Het klimaat op aarde wordt rechtstreeks beïnvloed door de straling die we van de zon ontvangen. De straling die de zon uitzendt bestaat uit verschillende componenten. De meeste energie wordt uitgestraald als "zichtbaar licht". De zon zendt ook veel warmtestraling uit. Een klein deel van de energie wordt uitgestraald als ultraviolette straling. Het meeste daarvan wordt door de zuurstof en de ozon in de lucht tegen gehouden. Een klein gedeelte komt op het aardoppervlak aan. De mens is gevoelig voor ultraviolet licht. Een overdosis leidt tot het rood worden van de huid ("verbranden"), en huidaandoeningen. Het zonkracht getal of ook wel UV-index geeft aan hoeveel (voor verbranding belangrijk) ultraviolet licht er verwacht wordt.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 24 -
4.3.4. Meteogegevens Een goed inzicht in en interpretatie van de meteorologische gegevens is voor de werking van een strandreddingsdienst en dus ook de strandredder van zeer groot belang. Een uitgebreid overzicht van de kustspecifieke meteorologische gegevens is o.a. terug te vinden op de webstek van de Vlaamse Hydrografie : http://www.kustweerbericht.be Het agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust - afdeling Kust levert al sinds jaren een specifiek kustweerbericht. Elke dag van de week wordt het kustweerbericht gemaakt, met 4 aanpassingen per dag, en met voorspellingen van een algemeen weerbeeld tot 5 dagen ver. Er is een opsplitsing in West- en Oostkust en op de website zijn er afwisselend webcambeelden van verschillende kustgemeenten. Sinds 2010 hebben al ruim 1,2 miljoen binnen- en buitenlandse bezoekers de website geraadpleegd. Het kustweerbericht wordt gemaakt door een team van meteorologen van het Oceanografisch Meteorologisch Station (OMS) in Oostende. Zij doen dat in opdracht van MDK - afdeling Kust. De weersvoorspellingen zijn belangrijk voor de professionele scheepvaart, voor alle aanverwante sectoren en ten behoeve van infrastructurele werken langs de kust en op zee. Het OMS houdt zeven dagen op zeven het weer en het getij aan onze kust en de vaargeulen naar de Westerschelde en kusthavens nauwgezet in het oog. Voor de bemanning van het OMS doet de afdeling Kust een beroep op een team van zeven gespecialiseerde mariene meteorologen van het KMI. Zij beschikken in de weerkamer in Oostende over alle actuele waarnemingen van het Meetnet Vlaamse Banken en over de resultaten van specifieke numerieke verwachtingsmodellen voor getij en golven. Ze maken voorts gebruik van alle mogelijke meteorologische informatie: synoptische waarnemingen, satelliet- en radarbeelden, atmosferische peilingen, uitvoer van regionale en globale weermodellen,…
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 25 -
Figuur 10 : Voorbeeld van een kustweerbericht
Op dezelfde homepagina is meer gedetailleerde weersinformatie terug te vinden onder de volgende subrubrieken :
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 26 -
Zoals reeds vermeld doet het OMS, voor de opmaak van hun weerberichten, o.a. beroep op de meetgegevens van het “Meetnet Vlaamse Banken” Het Meetnet is genoemd naar de groep onregelmatige zandbanken die zich voor de westelijke helft van de Vlaamse kust bevinden en de scheepvaart in dat gebied sterk bemoeilijken. Het Meetnet Vlaamse Banken bestaat uit een meetnet op zee, meteoparken aan wal en een computernetwerk in Oostende. Het netwerk op zee wordt gevormd door meetpalen en golfmeetboeien, voorzien van hydrometeosensoren. Het centrale datacenter verzorgt de inwinning en verwerking van de gegevens en wisselt de operationele gegevens uit met internationale meetnetten, onderzoeksinstellingen, universiteiten, e.a. De website van het meetnet is terug te vinden op volgend adres : http://www.meetnetvlaamsebanken.be
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 27 -
5. COMPLEXE PROBLEMATIEK Eveneens eigen aan de werking van een reddingsdienst is de veelheid en diversiteit van problemen die zich kunnen voordoen. De taak van de strandredder is veel complexer dan men op het eerste zich zou veronderstellen. Niet alleen moet men kunnen ingrijpen bij noodsituaties in zee, maar ook op het strandgedeelte kunnen er zich problemen voordoen. Denken we maar aan verstikking door dichtslaande putten, het vinden van explosieven, enz. Ook hier heeft de strandredder een specifieke functie te vervullen. Hierna wordt beschreven wat de invloed is van deze specificiteit op de toegepaste technieken en werkmethodes. 5.1 Het zien – het waarnemen Het is vanzelfsprekend dat het voortdurend in het oog houden van de baders het hoofddoel moet zijn van een redder. Hoe eerder een gevaarsituatie wordt opgemerkt hoe sneller en aangepaster kan worden gereageerd. Wanneer we "het zien" louter vanuit medisch oogpunt beschouwen, is het overduidelijk dat een goed zichtvermogen essentieel is voor een strandredder. Vooral het waarnemen van verder gelegen personen of voorwerpen is belangrijk. Daarnaast kunnen we het "zien" ook interpreteren in de zin van waarnemen, opmerken. Het accent ligt dan hoofdzakelijk op het aandacht- en concentratievermogen. Het is vooral op dit vlak dat goede redders hoog scoren. Een verdrinkingsproces duurt 3 à 5 minuten, waarvan maximaal anderhalve minuut bij bewustzijn. Vóór de verdrinking zelf (die begint met de onderdompeling) kunnen twee voorfasen optreden: - Noodfase: De zwemmer is in ernstige nood maar kan nog rationeel handelen en zijn mond boven water houden. Hij zal spartelen, om hulp roepen, of uit het water proberen te komen. - Het optreden van verdrinkingsreflexen : Veel mensen hebben een verkeerd beeld van iemand die aan het verdrinken is. De beelden die we op televisie zien doen ons vooral denken dat een drenkeling iemand is die in het rond ploetert, hoog met de handen en armen staat te zwaaien en heel luid om hulp schreeuwt. Niets is minder waar. Een verdrinking is meestal een ondramatische, stille gebeurtenis en kan gebeuren in 20 tot 60 seconden. Vlak voor de
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 28 -
onderdompeling zelf treedt een aantal reflexen op waarbij het lichaam een laatste poging onderneemt om lucht te bekomen. Het slachtoffer trappelt (ongericht) met de armen en benen, kantelt het hoofd achterover en probeert naar lucht te happen. Het slachtoffer lijkt te watertrappelen of te zwemmen maar komt niet vooruit. De ogen staan vaak glazig en de gezichtsuitdrukking is angstig. Omdat een en ander reflexmatig gebeurt en de mond te dicht bij het water is, kan het slachtoffer niet (meer) schreeuwen. Het is niet eenvoudig dit gedrag te herkennen, voor gewone mensen komt dit bedrieglijk over als normaal gedrag, het slachtoffer lijkt te watertrappelen. Iemand kan dus verdrinken terwijl de zwemmers om hem heen niets in de gaten hebben. Voor ons als strandredder is een continue aandacht dus van cruciaal belang in het detecteren van eventuele verdrinkingen. Figuur 11 : Hoe ziet een verdrinking er uit ?
Wanneer het slachtoffer niet gered wordt zal de onderdompeling volgen, waarbij de adem wordt ingehouden (duikreflex). Uiteindelijk hapt een mens zelfs onder water reflexmatig naar adem, hierdoor lopen vaak de longen vol water. PREVENTIEF ANTICIPEREN VERONDERSTELT VROEGTIJDIG OPMERKEN !
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 29 -
Gradaties van aandacht Een grondige voorkennis van eventuele gevaarsituaties zal onze taak hierbij vergemakkelijken. Wanneer we ervan uitgaan dat onze aandacht niet op alles tegelijk kan gericht worden is het noodzakelijk een gradatie van aandacht in te schakelen. Men moet weten waar "aandacht" en waar "bijzondere aandacht" is vereist, m.a.w. weten waar het gevaarlijk is en waar het minder gevaarlijk is. Aan de hand van fig. 5 wordt een praktisch voorbeeld gegeven van deze aandachtsvelden in een bewaakte zone gelegen tussen twee strandhoofden met aan weerszijden een onbewaakte gedeelte. Figuur 12 : aandachtsvelden in een bewaakte badzone
ZEE
markering of grensboeien 5
3
1a
1b
4
4
BADZONE
STRANDHOOFD RICHTING NEDERLAND
2a
STRANDHOOFD RICHTING FRANKRIJK
5
STRAND
bufferzone
bufferzone
1 = de verbindingslijn tussen de hoog- en laagwaterboeien. Naargelang stroming en wind is dat de uiterste zijwaartse grens tot waar zwemmers worden toegelaten. la vooral gevaarlijk bij zuidweststroming (ebstroom) en noordnoordoostenwinden. lb vooral gevaarlijk bij noordooststroming (vloedstroom) en westenwinden.
2b
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 30 -
2 = het watergedeelte gelegen naast het strandhoofd in de onbewaakte zones. 2a vooral gevaarlijk bij vloedstroom en westenwinden. 2b vooral gevaarlijk bij ebstroom en noord-noordoostenwinden. 3 = De verbindingslijn achteraan tussen de zwemmers (het verste punt waar zwemmers worden toegelaten Hier dient men altijd indachtig te zijn dat de baders het verst van u zijn verwijderd. Zowel voor wat het geven van aanwijzingen betreft (hoorbaarheid en herkenbaarheid) als de hoeveelheid tijd die men meer nodig heeft ingeval van tussenkomst. 4 = de zones in de bewaakte badzone tussen de verbindingslijn hoog-laagwaterboeien en strandhoofd. In principe mogen de baders zich daar nooit in bevinden. Zij vormen de laatste buffer met het strandhoofd. 5 = Kop- of zee-uiteinde van de strandhoofden. Bijzonder gevaarlijk zowel voor de bader als voor de redder. Concreet kan men stellen dat een voortdurende aandacht is vereist voor de totale bewaakte badzone, met inbegrip van de aanpalende onbewaakte gedeelten. In functie van tij en stroming zijn er echter bepaalde stroken waar bijzonder dient opgelet te worden. Deze "gevaarsvelden” zijn niet constant, maar voortdurend in beweging. Het tijdstip waarnemen van eventuele veranderingen is primordiaal en zal het preventief werk positief in de hand werken. In principe mogen de baders nooit voorkomen in de gevaarstroken 2a, 2b, 4 en 5. Conventioneel wordt de wind genoemd naar de windstreek of tussenwindstreek van waaruit hij waait, in tegenstelling met de stroomrichting. Deze laatste noemt men naar de windstreek of tussenwindstreek naar waar de stroom heen vloeit. Beide kunnen ook in graden worden uitgedrukt, waarbij het kompasnoorden 360° is. De Belgische Kust loopt van 240° naar 60° of van westzuidwest naar oostnoordoost. Schematische weergave van de verschillende wind- en tussenwindstreken t.o.v. onze kustlijn. Figuur 13 : Oriëntatie van de kustlijn tov het windrooster :
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 31 -
Voorbeelden van mogelijke gevaarsituaties : • De aanwezigheid van strandhoofden en andere kunstwerken. Zie figuur. De uithollingen en plaatselijke verdiepingen ontstaan hier door een mogelijke verandering van wind en stroming.
Figuur 14 : aanwezigheid van strandhoofden
• Wind en stroming. Deze zullen een bader altijd in een bepaalde richting doen afdrijven. Ook gevaarlijk zijn de landwinden die baders op of met drijvende voorwerpen zeewaarts doen afdrijven.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 32 -
• De Bodemconfiguratie o zwinnen (killen) muien. Gevaarlijk voor kleine kinderen bij opkomend tij. Kunnen ook stromingen genereren. o uithollingen en uitschuringen rond de strandhoofden. Aanhoudende winden en stromingen kunnen rond de strandhoofden diepe uithollingen veroorzaken.
Figuur 15 : zwinnen en muien
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 33 -
5.2 Opstelling 5.2.1. Doelstellingen Enerzijds het visueel comfort van de redder verhogen. De redder in staat stellen om in optimale omstandigheden de hem toevertrouwde zone in het oog te houden. Anderzijds de herkenbaarheid naar de baders toe accentueren. Naast het visueel aspect moet een oordeelkundige opstelling een ideale uitgangspositie vormen van waaruit een eventuele interventie in de kortst mogelijke tijd kan op gang komen.
EEN OORDEELKUNDIGE POSITIONERING IS EEN MUST VOOR EEN GOEDE BEWAKING ! 5.2.2. Opstellingsvormen In functie van het aantal redders, de aanwezige infrastructuur, het aantal baders, het aantal strandtoeristen, zeetoestand e.d. zal een aangepaste opstellingsvorm worden gekozen. Aan iedere opstellingsvorm zijn er voor- en nadelen verbonden. In elk geval dient iedere bewakingspositie de bovenvermelde doelstellingen te bevatten. • VISUEEL COMFORT (kan ik het allemaal goed zien) • HERKENBAARHEID (ben ik voldoende herkenbaar) • GOEDE UITGANGSPOSITIE (kan ik of kunnen wij van hieruit snel en doeltreffend ageren) 5.2.2.1. Centrale opstellingen De redders staan, meestal in het centrum van hun zone, langs de waterlijn. Iedere redder bewaakt de volledige zone. Het is een bewakingsopstelling die meestal gebruikt wordt bij rustige zee en weinig baders. 5.2.2.2. Verdeelde opstelling De postoverste geeft in functie van tij, wind en stroming een welomschreven opdracht aan ieder van zijn redders. vb. 1 redder in het centrum 1 redder strandhoofd oost 1 redder ter hoogte van de westelijke verbindingslijn hoog-laagwaterboei.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 34 -
Iedere redder bewaakt in het bijzonder zijn deelopdracht, maar blijft ook aandachtig voor de andere delen van de bewaakte zone (overlapping). Belangrijk hierbij is dat hij vooral de reacties van zijn mederedders volgt. 5.2.2.3. Verhoogde opstelling Hier maken we gebruik van hulpmiddelen om een beter overzicht te hebben op onze zone. We hebben vast verhoogde opstellingen zoals strandhoofden, dijkhellingen e.d. en verplaatsbare waaronder mirador, boot op trailer, enz. De mirador speelt in de opstellingsstrategie een hoofdrol. Bij ruwe zee stelt hij ons in staat de baders over de golven en strandhoofden heen te volgen. Bij zeer mooi weer, wanneer de redder het risico loopt te verdwijnen in de strandmassa, zal hij zijn lokalisatie vergemakkelijken. Daarnaast biedt de mirador ook de mogelijkheid om de zijwaartse badgrens, naargelang de omstandigheden, te verschuiven. Daardoor wordt de uitloop- of bufferzone groter waarbij de baders minder risico lopen om op de strandhoofden terecht te komen. 5.2.2.4. Combinatieopstelling Meestal wordt een combinatie gebruikt van de bovenvermelde vormen, al dan niet aangevuld met een boot. Vanop een oordeelkundig gekozen meerplaats neemt de boot deel aan de preventieve bewaking. Door zijn ligging bepaalt hij zowel de zij- als achtergrens. Het is wel noodzakelijk dat de boot, rekening houdend met de toestand van de zee, voldoende dicht bij de verst gelegen baders aansluit. De zwemmers zitten dan als het ware geprangd tussen strand- en bootbewaking. 5.2.3. Wandelende redder versus vaste redder Er zijn redders die in plaats van een vaste positie in te nemen opteren om hun zone langsheen de waterlijn af te wandelen. Persoonlijk is daar tegen geen enkel bezwaar voor zover regelmatig het hoofd wordt gedraaid.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 35 -
5.3 Het optreden Door de meestal relatieve grote afstand redder-bader, verloopt de communicatie tussen beide in hoofdzaak indirect via instrumentaria namelijk vlag en reddershoorn. Het spreekt voor zichzelf dat een redder deze indirecte communicatietechniek feilloos moet beheersen. Zie hoofdstuk 2 voor uitgebreide uitleg over het gebruik van de misthoorn en handseinvlag. 5.4 Interventies Het kan gebeuren dat spijts alle voorzorgsmaatregelen toch tot actie moet worden overgegaan. Al naargelang de plaats van het gebeuren, de eventuele aan- of afwezigheid van een boot, het aantal personen in nood, toestand van de zee e.d., kiezen we voor een boot- of zweminterventie. 5.4.1. Zweminterventie Welke optie we ook nemen, altijd is de factor tijd determinerend in onze tussenkomst. De drenkeling zo snel mogelijk bereiken en hem veilig naar het strand vervoeren is de hoofdopdracht. Met een aantal belangrijke punten moeten we echter rekening houden. 5.4.1.1. Verwittigen van mederedder(s) Een belangrijke spelregel bij een reddingsoperatie is het verwittigen van collega(‘s). Zoals we reeds in een vorig hoofdstuk hebben benadrukt handelen wij niet individueel maar in teamverband. Het is dus noodzakelijk de andere redders op de hoogte te stellen van het gebeuren en uw intenties ter zake. 5.4.1.2. Waar gaan we te water ? (startplaats) Rekening houdend met het feit dat zowel bader als redder dezelfde invloed ondergaan van wind en stroom kunnen we de volgende grondregel vooropstellen :
GA BIJ EEN ZWEMTUSSENKOMST IN ZEE RECHT VOOR DE BADER TE WATER!
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 36 -
Verplaatst de zwemmer in nood zich dan zult u automatisch meevolgen. Ervaren redders kunnen tijdswinst bekomen door iets verder met de richting van de stroom mee te vertrekken. Een grondige voorkennis van de stroomevolutie is hiervoor noodzakelijk. Hierop aansluitend wensen wij nog het volgende aan te merken. Het zwemmen naar vaste punten van in zee gedurende een training, kan interessant zijn om de sterkte van zeestromingen aan te voelen. Wanneer men echter deze oefensituatie gebruikt om startplaatsen te zoeken dan kan het eerder misleidend werken dan bevorderend (fig. 15).
BIJ ZWEMMEND REDDEN IN ZEE MOET MEN REKENING HOUDEN DAT ZOWEL REDDER ALS BADER DEZELFDE INVLOEDEN ONDERGAAN! 5.4.1.3. Loop- en zwemfase Hebben we nu eenmaal ons vertrekpunt vastgelegd dan lopen we in het water tot ongeveer op lendenhoogte. We zouden dat de loopfase kunnen noemen. Het geeft u als voordeel : 1. sneller te kunnen vorderen (tijdswinst); 2. door uw opgeheven positie kunt u voortdurend de lokalisatie en de verplaatsing van de drenkeling volgen. Merkt U een deviatie van de drenkeling in één of andere richting, dan is al lopend bijsturen mogelijk. Voelen we op zeker ogenblik dat door de toenemende weerstand van de zee de loopsnelheid afneemt, dan beginnen we onmiddellijk te zwemmen. Een laatste duidelijke oriëntering van de drenkeling mag niet worden vergeten. Bij golvende en ruwe zee zitten we dan nog altijd in het brandinggebied. Dit betekent dat u slechts af en toe de te redden bader zult opmerken. (fig. 16).
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 37 -
Figuur 16 : Zwemmen naar vaste punten versus drenkeling
Figuur 17 : Verschil tussen het wel en niet zien van een drenkeling
We zwemmen voortdurend in de richting van de plaats waar we de bader voor het laatst opmerkten. Hou echter altijd rekening met de mogelijke verplaatsing door stroming en wind. Het zwemmen doorheen omslaande golven vergt een bijzondere techniek. We gaan niet over maar onder de golven door. Hou daarbij de armen gestrekt naar voor. Het geeft u een bescherming tegen aanstormende voorwerpen in de golf als colablikjes e.d. Gaat U tegen de golven op in plaats van onder de golven door dan loopt u het risico, zeker bij woelige zee, meters te worden teruggeslagen. Het dragen van een reddingsvest zal enerzijds uw bewegingsvrijheid tijdens het zwemmen beperken (tijdsverlies), anderzijds maakt een reddingsvest het U moeilijk zoniet onmogelijk om de bovenvermelde techniek van golven te nemen toe te passen. Om aan dit euvel een oplossing te geven zorgde de I.K.W.V. dat voor haar redders een aangepaste zwemvest werd ontwikkeld. Een zwemvest dat de redder niet meer hindert bij
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 38 -
het zwemmen, maar anderzijds ook de mogelijkheid van extra veiligheid biedt naar de redder toe (zie hulpmiddelen). Het is dan ook duidelijk dat de schoolslagbeweging de meest bruikbare zwemstijl is. Het stelt U in staat zowel de aankomende golven als de positie van de drenkeling visueel te volgen. De borstcrawl daarentegen zal eerder zijn toepassing vinden bij een rustige zee, met nog altijd daaraan verbonden de bindende voorwaarde van opgeheven hoofd. Welke zwemstijl je ook gebruikt, vergeet niet dat de factor "tijd" determinerend is bij een zwemredding. Hoe sneller je bij de drenkeling aankomt hoe meer kans op een verder positief verloop van de redding. 5.4.1.4 Benadering en vervoer van de drenkeling Komen we bij de hulpbehoevende zwemmer aan dan is het moeilijkste van onze taak reeds volbracht. Men mag niet vergeten dat een redder die naar een drenkeling toe zwemt een enorme psychische druk te verwerken krijgt. Dit heeft ook zijn invloed op het prestatievermogen. Bij sommige redders kan er een dusdanige angst ontstaan om niet tijdig bij de drenkeling aan te komen dat zij een gedeelte van hun capaciteiten verliezen. Anderen daarentegen overstijgen hun mogelijkheden. Deze spanning, mede veroorzaakt door het niet altijd zien van de drenkeling verdwijnt meestal bij contact met de bader.
Op enkele meters van de bewuste zwemmer zien we duidelijk of we een rustige of paniekerige persoon voorhanden hebben. Is dit laatste het geval dan benaderen we hem van achteren. Is de drenkeling nog bewust of halfbewust, spreek dan tegen hem, leg hem uit wat er nu gaat gebeuren. Vraag eventueel zijn medewerking door wat met de benen mee te bewegen. Het verhoogt het drijfvermogen en vergemakkelijkt het vervoer. Kies vervolgens de meest comfortabele greep voor u en de drenkeling.
BIJ OM HET EVEN WELKE GREEP IS HET LICHAMELIJK CONTACT BADER-REDDER EN HET VOORTDUREND BOVEN WATER HOUDEN VAN HET HOOFD EEN ABSOLUTE VOORWAARDE!
Uit ervaring blijkt de hoofdgreep of kopgreep het gemakkelijkst aan de bovenvermelde doelstellingen te beantwoorden. Zorg voor een juiste positie van handen en vingers om van de hoofdgreep geen wurggreep te maken. De andere grepen die we kunnen toepassen vind je terug op http://www.redderaanzee.wobra.be.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 39 -
Zorg ook voor de nodige stevigheid in uw greep, zonder daarbij te overdrijven, de bader gaat zich hierdoor veilig voelen. Bij het terugkeren naar het strand, hou altijd rekening met de aanwezigheid van strandhoofd en of andere kustwerken. Zwem desnoods met de stroom mee om het gevaar te ontwijken. De kans is ook groot dat een collega redder u tegemoet is gekomen. In situaties met twee zwemmende redders is de dubbele okselgreep het meest doeltreffend. Beschrijving van de greep : iedere redder grijpt met de binnenarm de bovenarm van de drenkeling vast, terwijl hij met de buitenarm de schoolslagarmbeweging uitvoert. Het aangezicht van de bader wijst naar zee, terwijl die van de redders naar het strand zijn gericht. Deze vervoermethode halveert de te leveren inspanning en maakt, door de positie van de redders, een goede oriëntatie naar het strand toe mogelijk. Zijn we ondertussen met drie redders, dan kunnen we eenmaal het water op lendenhoogte, de drenkeling in Australische greep naar het strand brengen (enkel voor bewusteloze drenkelingen). Vervolgens leggen we de persoon op het nat gedeelte van het strand met het hoofd naar zee gericht. We schenken ook de nodige aandacht aan eventueel opkomend tij, zodat we ons niet voortdurend hoeven te verplaatsen. Pas dan gaan we over tot het controleren van de lichaamsfuncties en starten we, indien nodig, de reanimatie en de hartmassage. Alhoewel er in de literatuur nogal gewag gemaakt wordt over reanimatie tijdens het vervoer blijven wij uit ervaring ervan overtuigd dat men het beter niet doet. Verspil geen tijd, probeer zo snel mogelijk op het strand toe te komen om dan in optimale omstandigheden te reanimeren. 5.4.2. Onderscheid redding - tussenkomst Beide begrippen worden in verslagen en rapporten vaak door elkaar gebruikt. Tussen beide interventievormen is er geen essentieel, wel een gradueel verschil. Tussenkomst : is een vroegtijdige interventie, zonder ernstige gevolgen en zonder verdere hulpverlening (nazorg). Redding : is een interventie in een verder stadium, waarbij het inroepen van buitenhulp noodzakelijk is.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 40 -
5.4.3. Organisatie van de interventie Wanneer een aantal redders in een reddingsoperatie werden betrokken, mag men niet uit het oog verliezen voor een verdere bewaking te zorgen van de bewaakte zone. Bespreek met je postoverste vooraf hoe men, rekening houdend met het aantal redders, de infrastructuur en de inplanting van de reddingspost, moet optreden in een gegeven noodsituatie. Stel een schema op in functie van :
WAT EERST - VERVOLGENS - UITEINDELIJK
5.5 Hulpverlening op het strand Eenmaal tewerkgesteld zult u snel ondervinden dat naast een water- er ook een strandproblematiek voorkomt. In zijn dienstverlenende functie is het dan belangrijk dat een redder voor dergelijke problemen een passende oplossing weet te vinden. Hieronder ziet u enkele voorbeelden. 5.5.1.Verloren kinderen Door uw herkenbaarheid ga je bij drukke dagen meermaals aangeklampt worden door ongeruste ouders, die hun peuter of kleuter op het strand of in de duinen zijn kwijtgespeeld. Het komt er dan vooral op aan de ouders gerust te stellen en hen bij het zoeken te helpen. Uiteraard is het niet de bedoeling dat redders zelf om kinderen gaan zoeken. Hoe kunnen wij nu de ouders bij het zoeken helpen ? Een mogelijke procedure bij melding van : a) Een kind wordt aan de redders als verloren gemeld. 1. We vragen de gegevens van het kind op aan de ouders of vrienden. Dit wordt geacteerd in een logboek (dag, uur, beschrijving). Opgevraagde gegevens : • geslacht • leeftijd • taal • kledij • specifieke kenmerken.
Hoofdstuk 4 : Algemene en specifieke gevaarsituaties, maritieme meteorologie - 41 -
2. Wordt het kind teruggevonden op een bepaalde reddingszone, dan wordt dit gemeld aan de Centrale en de andere posten. Daarbij wordt de plaats aangegeven waar het kind kan worden opgehaald. De ouders hoeven dus enkel met de redders in contact te blijven om te weten of hun kind al dan niet is teruggevonden. Duurt het abnormaal lang (meer dan een halfuur) dan moet de politie worden verwittigd. b) Een kind wordt aan de redders als “gevonden” gemeld. 1. Beschrijving van het kind doorseinen naar de centrale post en de andere reddingsposten. Dit wordt geacteerd in een logboek. 2. Vermits redders niet kunnen zorgen voor verloren kinderen worden die liefst doorgestuurd naar een centrale opvang of worden ze bijgehouden door de personen die ze hebben gevonden. Je vraagt aan de mensen die het kind hebben gevonden of ze het onder hun hoede willen houden op een duidelijk te herkennen plaats. 3. De ouders melden zich op een bepaalde post. Daar vernemen zij waarhun kind kan worden afgehaald. Opmerking : Het gebruik van luidsprekers hiervoor is slechts mogelijk op bepaalde stranden. Het gebruik ervan kan daarbij in vraag gesteld worden. Het helpt uiteraard maar verstoort sterk de rust van de andere vakantiegangers. 5.5.2 Verzorgen van gekwetsten Het spreekt voor zichzelf dat wanneer reddershulp wordt ingeroepen voor ernstige kwetsuren of ziektetoestanden, de redder het nodige doet. Dat kan zijn : • Zorgenverstrekking • transport en opname in een reddingscabine • verwittigen van hulpdiensten of dokter, enz. Gaat het om kleine kwetsuren en er is geen gespecialiseerde E.H.B.O.- dienst voorhanden, dan moet met de nodige omzichtigheid de gepaste zorgen worden toegediend. Ten alle tijde primeert onze bewakingsfunctie ! Vooral bij zeer drukke dagen is het niet verantwoord de waterlijn voortdurend te verlaten. Breng dan liever uw E.H.B.O-kit naar uw mirador waar zelfbedieningsstand onder uw toezicht kan worden opgesteld.