Verordening “Toeslagen en verlagingen” gemeente Boxtel. HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand; b. alleenstaande: de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die géén tot zijn last komende kinderen heeft en géén gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte betreft; c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 tot 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en géén gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; d. gehuwde: de persoon van 21 tot 65 jaar die gehuwd of als partner geregistreerd is; e. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind; f. ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag; g. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; h. woning: een woning, een woonwagen of een woonschip; i. bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de wet; j. (Vervallen per 1-1-2012) k. woonkosten: 1. Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende tijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de wet op de huurtoeslag 2. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerendzaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaaraandeel van de waterschapslasten (lid 2 tot en met lid 5 zijn vervallen per 1-1-2012)
HOOFDSTUK 2: CATEGORIEËN Artikel 2. (vervallen per 1-1-2012)
HOOFDSTUK 3: CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM Artikel 3. Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag als de alleenstaande (ouder) hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. (vervallen per 1-1-2012) 3. (vervallen per 1-1-2012) 4. (vervallen per 1-1-2012) 5a. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande kamerbewoner van 23 jaar of ouder die aantoonbaar (door middel van een kamerhuurcontract en kwitanties) een kamerhuur verschuldigd is per maand die gelijk is aan of hoger is dan het normbedrag als bedoeld in artikel 17 tweede lid van de Wet op de huurtoeslag vermeerderd met € 50,- , bepaald op 20 % op grond van artikel 25 tweede lid van de wet. b. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande kostganger van 23 jaar of ouder die aantoonbaar (door middel van een kostgangercontract en kwitanties) een kostgeld verschuldigd is per maand, dat gelijk is aan of hoger is dan het normbedrag als bedoeld in artikel 17 tweede lid van de Wet op de huurtoeslag vermeerderd met € 200, -, bepaald op 20 % op grond van artikel 25 tweede lid van de wet 6. (vervallen per 1-1-2012)
(lid 7 is gewijzigd per 1-1-2012) 7. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder 10 % van het wettelijk minimum loon indien er sprake is van lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het kunnen delen van kosten met een ander. 8. (vervallen per 1-1-2012)
HOOFDSTUK 4: CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG Artikel 4. Verlaging gehuwden 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld als de gehuwden lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander. 2. (vervallen per 1-1-2012) 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10%. 4. (vervallen per 1-1-2012) Artikel 5. Ontbreken van woonlasten 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden, waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar, lagere algemene kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm of verhoging voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden. 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het minimumhuurbedrag dat genoemd is in artikel 17 van de wet op de huurtoeslag. 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid vindt bij voorkeur plaats op de verhoging. Artikel 6. Verlaging toeslag 21- en 22-jarigen (gewijzigd per 1-1-2012) De toeslag voor 21- en 22-jarigen wordt vastgesteld op 10 % van het wettelijk minimum loon. HOOFDSTUK 4a: REGELINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGINGEN IN DE WWB EN INTREKKING VAN DE WIJ 2012. Artikel 7 a: Wijziging betekenis begrippen 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet. 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet. Artikel 7 b: Wijziging verwijzingen 1. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel a, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging worden gelezen: artikel 20, eerste lid, onderdeel b, van de wet. 2. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel b, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging worden gelezen: artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de wet. 3. Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel c, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf de datum van de inwerkingtreding van de wetswijziging worden gelezen: artikel 21, eerste lid, van de wet.
HOOFDSTUK 5: SLOTBEPALINGEN Artikel 7. (vervallen per 1-1-2012)
Artikel 8. Hardheidsclausule Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 9. Intrekking eerdere verordening De eerder op 20 november 2001 vastgestelde verordening Toeslagen en verlagingen onder besluitnummer 0110824 intrekken met ingang van 1 januari 2006. Artikel 10. Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Toeslagen en Verlagingen 2006. Artikel 11. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van acht dagen na de datum van publicatie, doch niet voor 1 januari 2006.
Toelichting verordening Toeslagen en Verlagingen 2006 In Hoofdstuk 3 § 3.2 van de Wet werk en bijstand wordt de hoogte van de basisnorm voor de verschillende categorieën uitkeringsgerechtigden bepaald. Tevens wordt in dit hoofdstuk bepaald, dat het college een toeslag op de uitkering kan verstrekken of een verlaging kan toepassen. De gemeente moet in een verordening vastleggen in welke situaties er recht bestaat op een toeslag of wanneer een verlaging van toepassing is. In de verordening moet de omvang van de toeslag of de verlaging worden vastgelegd. Deze verordening voorziet daarin. Schoolverlaters Evenals onder de Algemene bijstandswet heeft de gemeente binnen de WWB de mogelijkheid om voor schoolverlaters de bijstandsnorm of de toeslag gedurende een periode van maximaal 6 maanden lager vast te stellen (artikel 28 WWB). Door een verschil tussen bijstandsnorm en minimum (jeugd)loon blijft er een financiële prikkel aanwezig om werk te aanvaarden. De huidige minimum (jeugd)lonen zijn hoger of –in geval van gehuwden- gelijk aan de bijstandsnormen. De gewone bijstandsnorm vormt daarom geen belemmering om werk te aanvaarden. Indien een schoolverlater niet voldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling, kan met behulp van de Afstemmingsverordening een maatregel worden opgelegd. Hierdoor kan het college corrigerend optreden om alsnog te bereiken dat de betreffende schoolverlater zich voldoende gaat inspannen om werk te vinden. Op deze manier worden alleen de jongeren die niet voldoende medewerking verlenen bestraft met een verlaging van de uitkering; jongeren die zich wel voldoende inspannen behouden hun volle aanspraak op uitkering. Om deze redenen achten wij het niet noodzakelijk om gebruik te maken van het artikel 28 WWB om de norm of toeslag voor schoolverlaters lager vast te stellen. Een dergelijk artikel is daarom niet opgenomen in de verordening. ALGEMENE TOELICHTING (tot artikelsgewijze toelichting toegevoegd per 1-1-2012) Achtergrond Vermoedelijk treedt op 1-1-2012 de wetswijziging ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn: Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan; Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB); Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden; Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid. Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.
Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen. Consequenties voor gemeentelijk beleid Mede vanwege intrekking van de WIJ per de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd: De WIJ-verordeningen vervallen per de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per de datum van 1 inwerkingtreding van de wetswijziging . Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWBverordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard; Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn; De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn; De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm kan gevolgen hebben voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid. Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels? De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging dit indringende heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond én vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen. Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één Raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende Raadsbesluit wordt dat beoogd. 1
Intrekking van een regeling brengt mee dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen van
rechtswege vervallen, tenzij voor die regelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen (zie Aanwijzingen voor de Regelgeving, A. 243). Uitvoeringsregelingen van een ingetrokken wet behoeven dus niet uitdrukkelijk te worden ingetrokken (zie ook A. 227).
Wat is de status van het tijdelijk Raadsbesluit? Het Raadsbesluit heeft formeel gezien het karakter van een wijzigingsverordening, dwz. zij brengt met haar vaststelling door de gemeenteraad een wijziging in de inhoud en betekenis van een aantal verordeningen teweeg. Met de term ‘besluit’ wordt in dit Raadsbesluit overigens niet gedoeld op het begrip ‘besluit’, bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit Raadsbesluit bevat algemeen verbindende voorschriften. Het Raadsbesluit is tijdelijk van aard, d.w.z. gericht op het faciliteren van de met de genoemde wetswijziging minimaal noodzakelijke aanpassingen in de gemeentelijke verordeningen. De intentie is erop gericht om in 2012 het gemeentelijk bijstandsbeleid integraal te heroverwegen. De verwachting is dat dit in 2012 zal leiden tot een inhoudelijke aanpassing van de betreffende verordeningen. In dit Raadsbesluit wordt geen gebruik gemaakt van een zgn. ‘horizonbepaling’, die de duur van de verordening vaststelt op een concrete periode (bijv. tot 1 januari 2013). De ontwikkelingen binnen de sociale zekerheid zijn nog te ongewis om met zekerheid te kunnen vaststellen dat een integrale heroverweging van het lokale sociale zekerheidsbeleid voor een bepaalde datum is afgerond. Bij de vormgeving van dit Raadsbesluit is ernaar gestreefd om zoveel mogelijk recht te doen aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving van de VNG. Gelijkstellingsbepaling In dit Raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden. Geen voorstel voor aanpassing Verordening Cliëntenparticipatie en Handhavingsverordening Hoewel het denkbaar is dat door intrekking van de WIJ ook de Verordening Cliëntenparticipatie en de Handhavingsverordening worden geraakt, worden binnen het kader van dit Raadsbesluit voor die verordeningen geen wijzigingsbesluiten genomen. Voor de Verordening Cliëntenparticipatie geldt dat het intrekken van de WIJ er op zichzelf niet toe leidt dat er een wijziging plaatsvindt in de wijze waarop jongeren betrokken zijn bij de uitvoering van de wet en deelnemen aan cliëntenparticipatie. Wel moeten er formeel gesproken enkele tekstuele aanpassingen plaatsvinden, nu de WIJ per de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging ingetrokken wordt. Omdat het belang daarvan gering is en de verordening weinig algemeen verbindend voorschriften bevat maar meer het karakter van een interne reglementering heeft, is het verantwoord om met aanpassing te wachten tot invoering van de Wet werken naar vermogen, die ingrijpende consequenties kan hebben op het gemeentelijk cliëntenbestand. Met betrekking tot de handhaving van de WIJ geldt dat er geen afwijkende regeling gold ten opzichte van de handhaving van de WWB. Omdat er slechts enkele algemeen verbindende voorschriften voorkomen en deze inhoudelijk geen wijziging ondergaan als gevolg van intrekking van de WIJ, is het evenzeer verantwoord om eerst in 2012 tot een herziening van de verordening over te gaan. De wetgever heeft in het wetsvoorstel overgangsrecht opgenomen in artikel 78. Cliënten die op de dag voor inwerkingtreding van de wetswijziging al uitkering ontvangen kunnen de uitkering op basis van de huidige norm behouden tot uiterlijk 1-7-2012. Per 1-7-2012 moeten alle uitkeringen omgezet zijn naar de nieuwe wet en daarbij behoren-de normen, rechten en plichten. Dat betekent ook, dat de bestaande gemeentelijke verordeningen van toepassing blijven zoals ze golden op de dag voor de inwerkingtreding van de wetswijziging voor cliënten die onder het overgangsrecht van artikel 78 onderdeel s en t van de wet vallen voor de duur dat het overgangsrecht van toepassing is. Een overgangsbepaling in de verordening is daarom niet nodig. Algemeen Voor de systematiek van het toeslagen- en verlagingenmodel in de WWB geldt dat dit ongewijzigd blijft. Zo blijft het een verplichting om een alleenwonende alleenstaande bijstandsgerechtigde een
2
maximale toeslag toe te kennen (art. 25, eerste lid WWB ) en blijven de mogelijkheden om verlagingen vast te stellen onaangetast. Niettemin leidt de wijziging van de begrippen met betrekking tot de bijstandssubjecten en de invoering van de huishoudtoets ertoe dat een beleidsmatige en wetstechnische heroverweging van het toeslagen- en verlagingenbeleid op zijn plaats is. De beleidsmatige heroverweging kan evenwel ook op een later tijdstip plaatsvinden en mocht de onverkorte toepassing van het toeslagen- en verlagingenbeleid vanaf de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging in bepaalde gevallen onredelijke uitkomsten geven, dan kan altijd, 3 individualiserend, een hogere toeslag worden verleend of afgezien van verlaging . Door de wetswijziging vervallen veel bepalingen in de verordening, omdat er nu meer personen van een gezin onder het nieuwe begrip “gezin” vallen, waarvoor tot nu toe een toeslag van 10 % van toepassing was bij het vroegere begrip alleenstaande en alleenstaande ouder of een korting van 10 % bij de vroegere term echtpaar. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsbepalingen De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB. Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben zijn de begripsomschrijvingen uit de wet in de verordening opgenomen. Sub k: Woonkosten Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum huurgrens die de Wet op de huurtoeslag hanteert. Voor de woonkosten van de eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen wordt niet meegenomen. HOOFDSTUK 2: CATEGORIEEN Artikel 2. (vervallen per 1-1-2012) HOOFDSTUK 3: CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever ervan uitgegaan dat betrokkenen de bestaanskosten geheel met een ander kunnen delen. Indien dit niet het geval is wordt de basisnorm verhoogd. Voor de bepaling van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen. Het gaat dan niet alleen om de woonkosten in beperkte of uitgebreide zin, maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. Bij de beoordeling of een belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in de voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het gegeven de omstandigheden redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie waarin een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag afhankelijk is van de vraag of de medebewoner ook daadwerkelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Daarom wordt gesproken over “het kunnen delen” van de kosten. Met deze omschrijving beoogt de wetgever uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de klant kan worden gevergd dat hij bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast zodat met een lagere bijstandsuitkering kan worden volstaan. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 5 % en maximaal 20 % van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wil komen moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De 2
onverminderd verlagingen op andere gronden Artikel 18, eerste lid WWB blijft te allen tijde als ‘slot op de deur’ de norm waaraan bijstandverlening moet worden getoetst en kan aanleiding geven tot het afwijkend vaststellen van bijstand 3
toeslag maakt een integraal onderdeel uit van de bijstandsuitkering. De algemene inlichtingenverplichting die op een aanvrager rust geldt ook voor het toeslagdeel. De aanvrager zal ook d.m.v. het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen. Artikel 3. Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders Lid 2: (vervallen per 1-1-2012) Lid 3: (vervallen per 1-1-2012) Lid 4: (vervallen per 1-1-2012) Lid 5: a. Bij uitkeringsgerechtigden die een kamer bewonen is vaak sprake van het kunnen delen van kosten waardoor de toeslag op 10 % zou worden vastgesteld. De hoogte van de kamerhuur kan echter aanleiding vormen tot toekenning van de maximale toeslag van 20 %. Uitgangspunt hierbij vormt het minimum huurbedrag dat de nieuwe Wet op de huurtoeslag hanteert met een verhoging van € 50,- ten behoeve van de gemiddelde vaste lasten per maand. Wanneer de kamerhuur uitkomt op dit bedrag of hoger bestaat recht op de maximale toeslag van 20 %. De hoogte van de kamerhuur dient aangetoond te worden door middel van een huurcontract en kwitanties. b. Wat hierboven beschreven is, is eveneens van toepassing op kostgangers. Ook voor deze groep uitkeringsgerechtigden bestaat recht op de maximale toeslag van 20 % van het wettelijk minimum loon indien aantoonbaar een kostgeld wordt betaald dat gelijk is aan of hoger is dan het minimum huurbedrag ingevolge de Wet op de huurtoeslag, verhoogd met € 150,- voor betaling van de overige kosten van levensonderhoud (eten, drinken etc.) Ook hier geldt dat de hoogte van het kostgeld aangetoond dient te worden door middel van een kostgangercontract en kwitanties. Lid 6: (vervallen per 1-1-2012) Lid 7: (gewijzigd per 1-1-2012) Artikel 3 lid 7 moest herschreven worden in verband met het wegvallen van andere leden. Lid 8: (vervallen per 1-1-2012) HOOFDSTUK 4: CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG Artikel 4. Verlaging gehuwden Lid 1: De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten indien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij een door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden er toe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd. Voorwaarde is dat beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar. Betreft het gehuwden bij wie een of beide partners ouder zijn dan 65 jaar dan vindt er geen verlaging plaats op grond van het kunnen delen van kosten van het bestaan. Lid 2: (vervallen per 1-1-2012) Lid 3: Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze voordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen,vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10 %. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten wordt de verlaging als gevolg van optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10 % van het netto minimum loon. Het aantal personen waarmee de kosten kunnen worden gedeeld is niet bepalend voor de hoogte van de verlaging. Indien echter gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de woning, twee of meer onderhuurders en/of kostgangers hebben is er sprake van een dusdanige commerciële activiteit dat naast de verlaging van de norm er tevens een inkomstenkorting in de zin van artikel 33 vierde lid van de wet moet worden toegepast. Indien het gehuwden betreft waarvan een of beide echtelieden ouder is dan 65 jaar vindt er bij het hebben van twee of meer onderhuurders geen verlaging van de bijstandsnorm plaats maar wel een inkomstenkorting conform artikel 33 lid 4 van de wet. Lid 4: (vervallen per 1-1-2012) Artikel 5. Ontbreken van woonlasten Lid 1: De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemene bestaanskosten te voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd. Op grond van de wet kan deze verlaging niet worden toegepast op belanghebbenden van 65 jaar en ouder. Lid 2: Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de Wet op de huurtoeslag hanteert als
minimum huurbedrag bij het toepassen van huurtoeslag. Lid 3: De verlaging voor de alleenstaande en de alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende verhoging. Indien de verhoging lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Omdat gehuwden geen toeslag ontvangen,vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats. Artikel 6. Verlaging toeslag 21- en 22-jarigen (Gewijzigd per 1-1-2012) Het vroegere artikel 6 was vervallen met de invoering van de WIJ. Bij invoering van de WIJ is artikel 29 WWB, dat regelde dat voor 21- en 22-jarigen de toeslag kon worden verlaagd, vervallen. De betreffende bepaling werd opgenomen in de WIJ. Bij de wetswijziging wordt de klok weer teruggedraaid en artikel 29 WWB weer gereactiveerd. Dat betekent ook dat als de gemeente ervoor gekozen heeft om voor 21- en 22-jarigen in de Verordening Toeslagen en Verlagingen 2006 een lagere toeslag toe te kennen, dit nu geregeld moet worden. Dit gebeurt door (weer) artikel 6 in de verordening op te nemen. HOOFDSTUK 4a: REGELINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGINGEN IN DE WWB EN INTREKKING VAN DE WIJ 2012. (toegevoegd per 1-1-2012) Artikel 7 a: Wijziging betekenis begrippen (toegevoegd per 1-1-2012) Reeds toegelicht in het algemene deel. Artikel 7 b: Wijziging verwijzingen (toegevoegd per 1-1-2012) In verordeningen van een aantal gemeenten wordt voor het bepalen van de hoogte van de toeslag verwezen naar de norm, bedoeld in (artikelnummer). Omdat de wetswijziging ook leidt tot een herpositionering van de normen in de WWB, is voorzien in een gelijkstellingsbepaling, zodat ondubbelzinnig duidelijk is welke norm bedoeld wordt. HOOFDSTUK 5: SLOTBEPALINGEN Artikel 7. Nadere regels Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 8. Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 9. Intrekking eerdere verordening Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 10. Citeertitel Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 11. Inwerkingtreding Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.