Hoofdstuk 1: the people and the field Who are we and what do we study? Levensloopontwikkeling is een multidisciplinaire psychologie die 3 subsoorten omvat 1. child development 2. gereontology 3. adult development Developmentalists brengen deze universele veranderingen in kaart, verkennen individuele verschillen in ontwikkeling, verkent normative (voorspelbare) en nonnormatieve life transitions en elk ander onderwerp relevant voor ons ontwikkelend leven Setting the context 1. impact van cohort: a. Changing conceptions of childhood b. Changing conceptions of later life c. Changing conceptions of adult life 2. Impact socioeconomische status: heeft een grote invloed op onze lifespan (Lagere SES = korter leven) 3. Impact van cultuur en etniciteit: onze culturele en etnische achtergrond bepaalt hoe we ons ontwikkelen. Wetenschappers maken een onderscheid tussen collectivisme en individualisme 4. impact van gender: vrouwen leven gemiddeld 4 jaar langer dan mannen in ontwikkelde landen Theories: lenses for looking at the lifespan (nature vs nurture) 1. behaviourism (nurture): a. Skinner: leren door operant conditioneren en bekrachtiging bepalen alle gewilde gedragingen (traditional behaviourism) b. Bandura: cognitive bheaviourism/social learning, modeling en self efficacy voorspellen hoe we ons gedragen. Self efficacy: intern belief in onze vaardigheid die gedrag en acties voorspelt 2. attachment theory: nadruk op zowel nature als nurture. Ons biologisch geprogrammeerd attachment response dat zich ontwikkelt gedurende de vroege kindertijd is er om overleving te waarborgen (nature). De kwaliteit van onze attachment relaties bepaalt onze mentale gezondheid (nurture). 3. Evolutionairy psychology (nature): veel acties zijn genetisch geprogrammeerd voor onze overleving (vb kinderen voorkeur voor mooi gezicht). 4. Behavioural genetics: maken gebruik van tweeling, adoptie en tweeling-adoptie studies en leveren via deze weg bewijs voor de impact van nature voor de levenslooppsychologie Nature and nurture combined 1. our nature shapes our nurture: via evocatieve en actieve krachten (genetisch bepaalde neiging in temperament wat reacties in de omgevin oproept) vormen we onze omgeving. Menselijke interactie is ook bidirectioneel (wederzijdse beinvloeding). Active focus: we selecteren onze omgeving actief 2. we need the right nurture to express our nature: developmentalists streven naar een goede “person – environment fit” om zo talent en wereld te matchen (is hun doel) Emphasis on age linked theories
1. Piagets cognitive developmental theory: kinderen gaan door 4 kwalitatief verschillende stadia van cognitieve groei. Al het leren gebeurt via assimilatie (omgeving input in bestaande schema’s passen) en vervolgens accommodatie (ons denken aan de wereld aanpassen). Stages of development Leeftijd Fase 0-2 Sensorimotor 2-7 8-12 12+
Pre operations Concrete operation Formal operations
Beschrijving Manipulatie objecten om de basis van realiteit te vatten. Eindigt met de taalontwikkeling Ze geloven dat we zien echt is, conservatieprobleem Realistisch begrip over de wereld, denken op zelfde golflengte als volwassene, geen abstract denken Ons volledig cognitief potentieel is hier bereikt, denken is hypothetisch, wetenschappelijk, flexivel en volwassen
2. Erikson’s psychosocial tasks: psychosociale taak is de uitdaging die we aangaan wanneer we door de 8 fasen reizen in onze levensloop Psychosociale taken Infancy (0-1) Toddlerhood (1-2) Early childhood (3-6) Middle childhood (6 – puberteit) Adolescentie (16-20) Young adulthood (20-40) Middle adulthood (40-60) Late adulthood (60+)
Trust vs mistrust Autonomy vs shame and doubt Initiative bs guilt Industry vs inferiority Identity vs role confusion Intimacy vs isolation Generativity vs stagnation Integrity vs despair
The developmental systems perspective Bronfenbrenner: vroegste lifespan theorist die zei dat gedrag vele verschillende complexe oorzaken heft. Kind is het midden van een uitbreidende cirkel die zijn ontwikkeling beinvloedt: kind ouders werk ouders cohort kind Developmental systems theoretici benadrukken de nood tot het gebruik van vele verschillende benaderingen en het belang van het kijken naar de interactie tussen personen. Hoofdstuk 2: Prenatal development, pregnancy and birth The first step: fertilization Bevructhing: ovulatie op 14e dag van de cyclus, gecontrolleerd door hormonen. hogere seksuele opwinding, eicel is receptief voor bevruchting voor 24 uur spermacel kan een week overleven Genetics of fertilization: celkernen eicel en spermacel = gameten vader bepaalt geslacht van het kind, 55% kans op een jongen. spermacel is lichter en sneller, er zijn veel meer zaadcellen maar ook hogere sterfte dus, daarom slecht 5% meer. Prenatal development: drie verscheidene fasen
1. Germinal stage (eerste 2 weken): prenatale ontwikkeling van bevruchting to volledige inplanting. Binnen 36 uur deelt bevruchte eicel zich voor het eerst en blijft zich delen elke 12-15 uur gedurende zijn 3 dagen reis door de eileider. Bij de uterus aangekomen bestaat de blastocyt uit lagen (holle bol van ca 100 cellen) Inplanting blastocyt verankert zich in uterus wand, buitenkant blastocyt heeft tentakels Vorming placenta door bloedvaten van de uterus op de landing site 2. Embryonic stage (week 3-8): Snelste fase van de ontwikkeling Week 3: circulatiesysteem vormt, hart klopt, ontwikkeling en sluiting neurale tube Dag 26: armknopjes vormen zich, dag 28: beenknopjes vormen zich, dag 37: rudimentaire voeten, dag 41: voorlopers vingers, ellebogen en polsen, enkele dagen later tenen. Week 8: embryo zo groot als een duim, alle interne organen zijn al aanwezig Principles of prenatal development 1 Groei volgt proximale sequentie: van binnen naar buiten 2 Ontwikkeling volgens cephalocaudal sequentie: hoofd naar teen 3 Mass to specific sequentie: grote structuren gaan vooraf op kleine 3. The fetal stage (week 9 tot geboorte): Reden dat hier zoveel tijd voor nodig is: Vorming van de hersenen: - neuronen migreren naar de top van de neurale tube en gaan zich differentieren. de cellen gaan dan ook verbindingen aanleggen, dat proces blijft duren tot onze dood - massale groei van de hersenen en tekenen van bewustzijn rond 6 maanden Age of viability: vroegste punt waarop baby buiten de baarmoeder kan overleven is 22 weken, bij week 25 zijn de kansen op overleving 50% (met medische zorg). Pregnancy: wat gebeurt er fysiek en psychologisch met vader en moeder gedurende deze 9 maanden? 1. scanning the trimesters a. First trimester: vaak moe en ziek voelen; flauwvallen, gevoelige borsten, gemiste menstruatie. Symptomen worden veroorzaakt door progestron. Placenta produceert HGG om afstoting te verkomen. Morning sickness (couvade voor mannen): evolutionair mechanisme om giftig/bedorven voedsel te voorkomen omdat deze gevaarlijk zijn voor baby Pregnancy anxiety: 1/10 zwangerschappen eindigen in miskraam. Miskraam door genetische problemen bij embryo die onverenigbaar zijn met het leven. Late 30 jaren: P(Miskraam)= 20%. b. Second trimester: feeling much better and connecting emotionally. Ontwikkeling van hechtingsgevoelens (doordat de baby schopt), is vital gedurende de zwangerschap als voorspeller voor gevoelige, attuned, moeder bij geboren kind c. Third trimester: getting very large and waiting for birth: Rugpijn gevoelloosheid, tintelingen, maagzuur, slapeloosheid, uterus contracties 2. Exploring the pregnant and new motherhood brain Typisch patroon in late zwangerschap is reductie in anxiety niveau (meer anxiety = meer kans prematuur). Babybrain: niet helder denken tijdens de zwangerschap. Na
bevalling wordt deze cognitieve deficit meer dan alleen omgedraaid, beter geheugen en leren 3. Pregnancy is not a solo act: emotionele ervaring van de zwangerschap is afhankelijk van sociale steun en socioeconomische status. De steun hoeft niet van de vader te zijn, bij diens afwezigheid is familie ook goed 4. What about dads? Vaders worden vaak vergeten maar ze voelen zich ook intens verbonden met de baby en de zwangerschap is voor hen eveneens een stressvolle tijd Threats to the developing baby 1. Threats from outside: teratogens: naam voor elke stof die door de placenta de foetus schaadt (drugs, stress hormonen, vitamine deficientie, infectieziekten). Principes teratogens: a. Ze veroorzaken hoogstwaarschijnlijk structurele schade gedurende de embryotische fase (geboren zonder benen) b. Ze kunnen het ontwikkelende brein aantasten doorheen de zwangerschap (ontwikkelingsstoornissen) c. Ze opereren in een dichte respons manier (threshold for when damage occurs) d. Ze zijn onvoorspelbaar afhankelijk van de kwetsbaarheid van moeder en kind Teratogenen kunnen zelfs pas veel later een uitwerking hebben Teratogene impact van medicatie en recreationele drugs e. Roken: verkleint de foetus, uit zich later in obesitas f. Alcohol: fetal alccohol syndrome / fetal alcohol spectrum disorder, doodgeboorte 2. Threats from within: a. Chromosomale problemen: zoals geboren worden met extra chromosoom (down) b. Genetische stoornissen: i. Single gene: ziekte veroorzaakt door 1 gen ii. Dominant disorder: 1 copie van het gen nodig iii. Recessive disorder: 2 copieen van het gen nodig om ziekte door te geven (1/4 kans) iv. Sex linked single gene disorder: vrouw is drager van een gen op 1 van haar sex chromsomen, man is geen drager meisje geen stoornis, jongen wel stoornis (50% kans) 3. Interventions: koppels met verhoogd risico op kind met single gene disorder kunnen als eerste stap genetic counseling doen voordat ze proberen voor een kind. Volgende zijn mogelijk gedurende de zwangerschap: a. Eerste trimester: echo, bloedtest, vlokkentest b. Tweede trimester: echo, vruchtwaterpunctie c. Derde trimester: echo 4. Infertility: onmogelijkheid om kind te verwekken of te dragen. Hiervoor bestaat assisted reproductive technology (IVF) Birth: 3 fases: contracties, baby, placenta. The newborn: na de geboorte wordt de Apgar scale ea tests gedaan (health assessment). Babies met laag geboortegewicht kunnen zeer ernstige problemen hebben, hoewel sommigen daar overheen groeien. Worden onder controle gesteld in couveuse. Hoofdstuk 3: Infancy: physical and cognitive development
Setting the context 1. the expanding brain: brein vervierdubbelt in volume na de geboorte en heft 20 jaar nodig om complete te zijn (cortex wordt pas volledig actief enkele maanden na de geboorte). synaptogenese en myelinesatie doen zich voor op verschillende snelheden en specifieke gebieden (van achter naar voor). Synaptogenese duurt het leven voort. 2. neural pruning and brain plasticity: we maken eigenlijk teveel neuronen aan die rond 1 jaar gesnoeid worden. Mogelijke reden is om genoeg neuronen te hebben om eventuele beperkingen zoals blindheid op te vangen plasticiteit. Myelinisatie eindigt rond 20 jaar. Baby newborn states 1. eating: the basis of living: babies worden geboren met bepaalde reflexen die gradueel verdwijnen na de eerste levensmaanden: a. rooting: aanraken wang = draaien hoofd en zuigbewegingen maken b. sucking: zuigen op dingen in de mond c. grasping: grijpen automatisch wat de handpalm aanraakt Borstvoeding heeft veel gezondheidsvoordelen (immuunsysteem + nodige proteinen) die flessenvoeding niet heeft. Slechts een minderheid (ijken) hebben de mogelijkheid BV te geven. Na het spenen is ondervoeding een ernstig probleem in ontwikkelingslanden waardoor de groei stopt. In ontwikkelde landen kan er wel sprake zijn van een occasionele honger en micronutrient deficiencies maar niet zo erg als in ontwikkelende landen. 2. Crying: the first communication signal: nadat de cortex online komt wordt huilen selectief gebruikt als communicatiemiddel. Te weinig huilen kan neurologisch probleem zijn. Kolieken duren tot maand 4 waardoor ze huilen, men gaat zich pas zorgen maken als het kind nog steeds buitensporig huilt na 5 maanden Huilen verhelpen dmv kangaroo care of inbakeren, knuffelen, massage, fopspeen,... 3. Sleeping: the main newborn state: pasgeboren babies slapen 18 uur per dag, 50% in Rem, 30% slaap, 7% waak, 13% wakker (en worden elke 3-4 uur wakker). 6 maanden: baby slaapt 6 uur aan een stuk, 12 maanden = 12 uur. (Babies worden nog enkele wakker maar door self soothing vallen ze vanzelf weer in slaap). Babies gaan, itt volwassenen, onmiddelijk naar REM slaap. Wat helpt een baby om self soothing te leren? a. Behaviorists: laten huilen b. Bowlby en Erikson: altijd troosten De waarheid ligt in het midden, niet meteen troosten helpt maar alleen vanaf 6 maanden wanneer de cortex online komt Co sleepen of niet? Collectivisitische cultuur: cosleepen wel normaal? Cosleepers vaker onafhankelijk (sociaal en zelf aankleden), vallen sneller in slaap, maar slaaphouding helpt niet tegen SIDS. SIDs: genetische variatie in ANS zorgt voro predispositie SIDS. Zwakke reflexen waardoor ze het ademhalingsprobleem niet kunnen oplossen Sensory and motory develoment Sensorisch: foetus kan al geluid waarnemen, babies gevoelig voor smaak en voorkeur voor geur moedermelk 1. what do newborns see?
Preferential looking paradigm: onderzoeksmethode die sensorische en cognitieve capaciteiten verkent. Principe is dat we aangetrokken zijn tot nieuwe stimuli en we hebben de voorkeur om nieuwe dingen te bekijken. Babies (pasgeborenen) kunnen slecht zien, maar zicht verbetert wel snel door snelle ontwikkeling visuele cortex. Volgens James zagen we als “world as one blooming, buzzing confusion” (later fout gebleken). Hedendaags onderzoek naar face perception a. focusing on faces: 1 week oud: voorkeur voor gezicht, kunnen moeder herkennen voorkeur voor aantrekkelijke gezichten ongeacht ras voorkeur voor gezichten die hen aankijken vanaf 9 maanden kan een baby alleen nog maar gezichten van eigen ras onderscheiden b. Seeing depth and fear of heights: dieptezicht vanaf 2 maanden (hartslag dealt) Angst vanaf 8 maanden (wanneer baby mobile wordt) 2. expanding body size: ons lichaam wordt tot 21x groter, groei sterkst in baby/peuter tijd en preadolescent jaren. baby heeft kikkerbenen, rekken tot rechte stompjes bij 6 maanden: ontwikkeling in cephalocaudale sequentie. 3. Mastering motor milestones: de 3 groeiprincipes ook van toepassing bij bereiken mijlpalen motorische ontwikkeling a. Cephalocaudale sequentie: oprichten hoofd torso rechtopzitten staan b. Proximodistale sequentie: eerst controle over schouders, dan armen, dan vingers c. Mass to specific sequence: eerst grove beweging, dan verfijnd (meest belangrijk principe!) Snelheid van habituatie voorspelt geheugen, andere aspecten geen voorspeller van latere performance. Kruipen lokt meer interesse uit in de omgeving bij het kind en zijn meer in lijn met de gezichtsuitdrukkingen van verzorgers. Kruipen is gelinkt aan verandering ouder-kind band. Cogniton: babies zijn kleine wetenschappers met enorme nieuwsgierigheid 1. Piaget’s sensorimotor stage: De baby manipuleert objecten om de basis van de realiteit te bevatten. Deze fase eindigt met de taalontwikkeling. Babies verkennen met de mond (assimilate to mouthing schema) en leren zo karakteristieken van objecten (accommodatie). Vanaf 2 jaar maken ze ipv reflexen gebruik van redeneren en symbolisch denken a. Circular reactions: actie schema’s die herhaald worden i. Primary 0-4m: acties gericht op het lichaam: zwaaien met benen ii. Secundary 4-12m: gericht op beelden en geluid (figuurtjes in mobiel aantikken) iii. Tertiary 12m+: flexibele exploratie eigenschappen objecten (in de kastjes kijken) little scientist b. Traching early thinking: imitatie van gedrag, imaginair spelen,.. Rond 1 jaar: means end gedrag: kan een andere actie uitvoeren om doel te bereiken zoals een deur openen (meest belangrijk teken) c. Object permanence: believing in a stable world:
i. 1-4m: leven is een serie verdwijnende beelden ii. 5m: begin besef dat objecten blijven bestaan (A not B error: op verkeerde plaats zoeken) iii. 1-2 jaar: verdere ontwikkeling object permenantie 2. Kritiek Piaget: hij dacht dat babies veel minder begrepen dan huidig onderzoek uitwees. a. Babies hebben al eerder een realiteitsbesef dan piaget aangeeft. Zelfs onder 1 jaar kijken ze erg verbaasd bij onmogelijke gebeurtenis (verdwijnend konijnproef) b. Babies hun begrip van fysieke realiteit komt gradueel op Andere inzichtev na de hedendaagse wetenschap: a. vanaf 9 maanden kunnen ze een gebeurtenis van gisteren herinneren b. 7-9 maanden kunnen ze onderscheid maken tussen dieren en voertuigen c. Vanaf 5 maanden kunnen ze onderscheid maken tussen getallen 3. Moving on from Piaget: emerging social cognition: Sociale cognitie: vaardigheid gerelateerd aan het begrijpen van gevoelens in interacties te handhaven. Kinderen van 10 maanden zijn hiertoe in staat. joint attention: eerste teken waarin kinderen laten zien dat ze de andere hun intenties snappen Language: the endpoint of infancy 1. Nature, nurture and the passion to learn language Chomsky (nature): onze sort is biologisch geprogrammeerd om taal te maken language acquisition device Skinner (nurture): we leren taal door bekrachtiging bij verstaanbare zinnen Developmentalists: social interactionist view: babies en volwassenen zijn allebei gepassioneerd door communicatie 2. Tracking emerging speech a. 2-4 maanden: cooing “ooooo” b. 5-11 maanden: babbling “ba-ba” c. 12 maanden: holophrases “schoenen!” d. 18-24 maanden: telegraphic speech “ik schoenen” Kinderen hun receptieve taalvaardigheden (verstaan) liggen ver vooruit op hun expressieve taalvaardigheden (spreken). Kinderen zijn ook selectief getuned op geluiden die gericht zijn tot hen infant directed speech. IDS helpt kinderen om taal meester te worden Hoofdstuk 4: Infancy: socioemotional development (focus op attachment en toddlerhood) Attachment: the basic life bond 1. how developmentalists got attached to attachment EU: ontdekten dat hechting crucial is voor kinderen Evolut.: elke sort heft biologisch geprogrammeerde hechtingsrespons -- Lorenz: baby ganzen hebben zich aan hem gehecht dmv imprinting -- Harlow: baby aapjes zochten steun bij moederbeelden in doeken en aten elders, werden later abusive parents Het hebben van een liefhebbende primary attachment figure is cruciaal voor de ontwikkeling
2. Exploring the attachment sequence Bowlby: Hechtingsrespons is geprogrammeerd om te verschijnen in de eerste levensjaren Proximity seeking behavior: nood aan contact met hechtingsfiguren wordt geactiveerd bij bedreinging op welke leeftijd dan ook twee vormen bedreginging: (intern) ziek/moe zijn , (extern) gevaar a. Attachment milestones (Bowlby) Leeftijd 1-3 maanden 4 maanden
Fase Preattachment fase
Omschrijving Mijlpaal: sociale glimlach
Attachment in the making
7-8 maanden 1-2 jaar
Clean cut (focused) attachment Anxiety piekt
3 jaar
Verlaten attachment fase
Beginnen lichte voorkeur voor verzorger te tonen Seperation and stranger anxiety begint hier Social referencing (checken of verzorger er is ) Kinderen hebben nu een working model
b. attachment styles: variatie gemeten adhv strange situation (procedure door Ainsworth) Strange situation procedure: i. moeder + kind in een kamer, vreemde erbij, moeder laat kind alleen ii. moeder + kind in een kamer, moeder verlaat, vreemde erbij Securely attached Avoidant attached Anxious-ambivalent attached Disorganised attached
Blij om moeder terug te zien Tonen nauwelijks seperation anxiety, lijken onverschillig wanneer moeder terug is Hangerig, boos, ontroostbaar, durven niet te verkennen
Proberen weg te lopen van verzorgen, extreem angstig (héél vaak gezien bij misbruik) !Opmerking!: alleen de expressie van hechting verschilt, ELK kind is nauw gehecht (verschil ligt in temperament van het kind) c. The attachment dance Synchrony: gevoel van emotioneel helemaal op elkaar afgestemd te zijn. De gevoeligheid voor baby signalen produceert veilige hechting. Drie invloedsfactoren: i. De verzorger: gevoeligheid voor signalen van het kind ii. De baby: temperament van het kind iii. De verzorger’s andere hechtingen: ongelukkig huwelijk = onveilige hechting
3. Is infant attachment universal? Hechting is een universeel mùechanis,em de hechting is niet beperkt tot 1 persoon (nummer 1 hechtingsfiguur hoeft niet de moeder te zijn) en de hechtingstijl van het kind verschil van persoon tot persoon 4. Does infant attachment predict succes in the wider world? Bowlby voorspelde met zijn working model dat veilig gehechte kinderen betere
sociale en emotionele skills hebben. Opmerking: hechtingstijl kind is alleen een voorspeller voor zeer korte termijn Settings for development 1. the impact of poverty in the united states Erg jonge kinderen zullen eerder arm zijn dan andere leeftijdsgroepen. a. Poverty and development: leven in armoede beinvloedt mentale gezondheid en academische prestaties. Het probleem is dat ze door geldgebrek feen goede scholing op opvang kunnen krijgen en stress enorm toeneemt in arme gezinnen. Ook is de fysieke omgeving van belang(leven in achterbuurt). De US overheid heeft hiervoor 2 interventies: i. Early head start: programma dat begleiding en anderer diensten biedt aan arme ouders en kinderen voor de leeftijd van 3 jaar ii. Head start: programma dat HQ kinderdagverblijft aanbidt en andere diensten om kleuters van 3-5 voor te bereiden op de basisschool Het belangrijkste is nog steeds wat er thuis bij de ouders gebeurt (hoe ouders hun kinderen stimuleren) 2. the impact of child care a. Child care and development: de beste voorspeller voor veilige hechting is een gevoelige ouder en niet het aantal uren date en kind doorbrengt op day care. Naar de kleuterschool gaan heft ook cognitieve voordelen (betere vocabulaire). Kinderen die lang in day care zitten worden eerder gelabeled als moeilijke kinderen door zowel de ouders als de kleuterleidsters. Deze effecten verwijnen alleen bij kinderen bij een onthaalmoeder in de lagere school. Reden hiervoor is selection effects: gestressde ouders die al moeilijkhden hebben met een bepaald kind sturen deze naar de kleuterschool b. Exploring the quality of child care in the US: Goede kinderopvang bij een goede hechtingsrelatie tussen kleuterleidster en kind i. Kleine groepen: vele centra hebben te grote groepen ii. Consistente verzorging: veel wisselende leidsters door slecht nieuwe Toddlerhood: age of autonomy and shame and doubt Autonomy: erikson’s 2e ontwikkelingstaak wanneer peuter kan begrijpen dat ze afzonderlijke individuen zijn. ze leren praten, zichzelf aankleden & terrible two’s. mijlpaal: opkomst van zelfbewuste emoties (trots, schaamte, schuld) rond 2-3 jaar 1. Socialisation: the challenge for 2 year olds Schaamte en schuld zijn essentieel voor socialisatie. Naarmate kinderen ouder worden, worden ze beter in hun impuls en zelf regulatie (ontwikkeling vroeg geweten). Verschil tussen kinderen hier ligt in het temperament: fearful vs emotionally uninhibited. De uninhibited peuters zijn moeilijker te socialiseren Verlegen kinderen reageren, als babies, met meer motorische activiteit naar stimuli. Ze zijn ook meer geinhibeerd in de basisschool en adolescentie en vertonen neurologische tekenen van terughoudendheid tov vreemden als volwassenen. Met temparement gevoelig opvoeden, zowel extreem verlegen als brutale peuters, kunnen deze kwaliteiten verliezen wanneer ze naar de basisschool gaan
Inhibited shy toddler Ontwikkelingsvoorloper Intense motor activiteit Plus Makkelijk te socialiseren, vroege tekenen van geweten, geen discipline problem Minus Verlegen, angstig, temperament kan blijven in volwassenheid advice
Niet overbeschermen, blootstellen aan vreemden, veel tijd besteden aan sociale vaardigheden
Exuberant toddler Niet bang voor nieuwe stimuli Vrolijk, niet bang, extravert, avontuurlijk
Moeilijker te socialiseren, problemen met gewetensvorming, hoger risico op acting out Vermijd power assertion en strenge straffen, buig het gedrag om en voorzie in positieve bekrachtiging en liefde
Hoofdstuk 5: Physical and cognitive development Setting the context We hebben een heel lange kindertijd omdat we 2 speciale leertaken moeten vervullen: 1) Leren van de regels om te leven in verschillende culturen (socialisatie) 2) Kennis vergaren die door anderen al verkregen is Hoofdtalent dat onze wetenschappelijk en culturele achievements verklaart: het vermogen om ons in een ander te verplaatsen en hun motivaties te snappen (vb joint attention) dankzij taal. 1. slow growing frontal lobes Cortex heft 20 jaar nodig om te rijpen (verklaard door leertaken en myeline). Synaptogenese blijft lanbger aan de gang in frontale kwab. Deze beginnen pas met myelinsatie rond 3 jaar, pruning zal pas beginnen rond 9 jaar in dit gebied. Frontale kwabben ontwikkelen zich traag, daarom hebben peuters zoveel moeite om hun gedrag te sturen, en is ook waarom onze mogelijkheid tot plannen, doordenken en inhouden zich ontwikkelt in de kindertijd en adolescentie. Physical development Cephalocaudal principe: ontwikkeling van propje naar langer kind Mass to specific principe: verbeterde motorische vaardigheden. 1. two types of motor talents Gross motor skills: grote spierbewegingen jongens hierin iets beter Fine motor skills: kline gecoordineerde beweingen meisjes hierin iets beter Individuele verschillen in ontwikkeling zijn toe te schrijven aan genetisch programma individu. Onderzoek wees uit dat: a. kinderen met geode motorische vaardigheden kunnen beter hun gedrag sturen b. kinderen met geavanceerde fijne motoriek kunnen sneller 1st grade math beheersen c. leeftijd waarop we lopen is GEEN indicatie voor IQ 2. Environmental threats to growth and motor skills a. ondervoeding: beperkt groei en ontwikkeling motorische vaardigheden + niet genoeg oefening door moe te zijn b. kinder obesitas: is verergerd sinds 30 jaar geleden, interessant verschil is:
a. Rijke / ontwikkelde landen: obesitas is probleem van de armen b. Arme / ontwikkelende landen: obesitas is probleem van de rijken Echt probleem van obesitas is de obesogene omgeving (geen actief leven + vet eten). wisselwerking nature – nurture: kinderen die zwaar neigen te zijn gaan niet sporten om niet gepest te worden. Vooroordelen tov dikke mensen beginnen al vanaf 3 jaar, attitude dikken verschilt per cultuur. Ouders neigen om hun obese kinderen als dunner te zien Cognitive development 1. Piagets: pre operational and concrete operational stage Pre operationeel: gedefinieerd door wat kinderen niet kunnen, concrete door wat ze wel kunnen. a. Pre operationeel: taking the world at face value a. Vreemde ideeen over substanties: conservatie problemen, geen concept van reversibility, centering b. Vreemde opvattingen over mensen: kinderen denken “wat ik nu zie is echt”, geldt ook voor objecten om mensen. geen identiteit constantie: verandering uiterljk = verandering persoon animisme: dode objecten als levend beschouwen artificialisme: alles in de natuur is gemaakt door de mens egocentrisme: onvermogen om te snappen dat anderen anders denken b. Concreet operationeel: graduele transitie pre op naar concreet op. kinderen zij neerst pre op op elkd gebied, dan ontdooit / wordtdenken flexibeler, dan concreet op. 8 jaar als mijlpaal concreet op (conservatie materie pas 10-12 jaar). c. Toepassing piaget’s ideeen: Biedt verklaring foor fascinatie met halloween, imaginair spelen, verzamelen van dingen en goede schoolleeftijd d. Evaluating piaget: a. Onderschatte pre op kinderen hun cognitieve capaciteiten (ook teveel nadruk op egocentrisme want 1 jarige kunnen als gevoelens snappen) b. Itt Piaget groeien we niet automatisch uit animistisch denken c. Onderschatte impact van lesgeven op cognitieve groei 2. Vygotsky’s zone of proximal development Leertaken nemen plaats binnen de zone van proximale ontwikkeling (klooef tussen kind’s vaardigheid om een problem op te lossen met en zonder hulp). gaat op een bepaald tempo (scaffolding). Ouder biedt informatie, voorbeelden en stappen aan tot het kind het zelf kan doen. In westerse cultuur is opleiding bidirectioneel, in collectivistische samenleving leven kinderen dmv observatie, er wordt niet expliciet iets aangeleerd 3. information processing theorists perspective Information processing theorists: mentale groei is continu ipv kwalitatief verschillende stadia. a. Making sense of memory: geheugen: sensorisch werk ltm. Memory bins zijn lager bij kinderen, worden pas 7 bij concreet op fase (8j). Op die leeftijd hebben we pas het geheugen om te onthouden en vergelijken wat we eerst zagen b. Exploring executive functions: elke frontale kwab vaardigheid dat toestaat: inhibitie en nadenken. 3 voorbeelden executive functions: i. Oudere kinderen herhalen informatie
ii. Oudere kinderen beheersen selectieve aandacht iii. Oudere kinderen zijn veel beter in inhiberen. 4. attention deficit hyperactive disorder Meest voorkomende kindertijd stoornis, vaker jongens dan meisjes, vnl genetisch maar geen specifieke hersentest hiervoor. Hebben moeite met executive functions (inhibitie, selective attention, time management), problemen op werk en school. White noise helpt bij concentratie, net zoals medicatie. Language 1. Inner speech Volgens Vygotsky: denken = inner speech, tot zichzelf praten helpt kinderen om goed een taak uit te voeren 2. developing speech Fonemen en morfemen. Syntax grammatical: fout is overgeneralisatie (verkeerd meervoud), semantiek betekenis: fout is over/underextensions (categorie te breed/ te nauw) Specific social cognitive skills 1. constructing our personal past Autobiografische herinneringen kunnen gebouwd worden dmv scaffolding, namelijk “past talk” conversaties. Zorgt ervoor dat ze begrijpen dat zee en uniebe autobiografie hebben. 2. making sense of other minds Rond 4-5 jaar kunnen kinderen echt met elkaar praten, hebben dan een theory of mind. Dit is cruciaal om te begrijpen dat anderen niet altijd de beste intenties hebben. Liegen is een belangrijke cognitieve vooruitgang want het duidt op een theory of mind. Opmerking: jongere kinderen (lager dan 4) vertonen ook al theory of mind, vb joint attention. Theory of mind wordt getest met false belie taken. Kinderen met superireure taalvaardigheden en executive functions beheersen theory of mind eerder, tweetaligen ook eerder en hebben van siblings. Kinderen met autisme hebben problemen met theory of mind. Hoofdstuk 6: Socioemotional development Setting the challenge Emotie regulatie mogelijk door de ontwikkelende frontale kwabben. Extern/internalising tendencies wanneer dit niet goed gaat. Personality 1. Observing the self (Harter) a. concrete operationele fase: beschrijft zichzelf realistisch qua diens vaardigheden. Self esteem wordt hierdoor ook een issue in de basisschool want ze zijn dan gevoelig voor wie de slimste is, de meest populaire etc. b. Industry vs inferiorty: we leren werken voor wat we willen met als gevaard dat we ons inferieur voelen. 5 domeinen van eigenwaarde bij 8 jarigen: academisch, uiterlijk, sport, gedrag, populariteit. Discounting proces zorgt voor ontlenen van eigenwaarde uit gebieden waarin we uitblinken c. Twee selfesteem distorties: i. Externalizing: geven anderen de schuld van alles
ii. Internalizing: heel kritisch tov zichzelf, risico ontwikkeling learned helplessness d. Interventies promoten realistisch zelf esteem dmv enhancing self efficacy en encouraging accurate perceptions. Cultureel verschil in uiting eigenwaarde; collectivisme: niet kop boven het veld uitsteken. 2. Prosocial behaviour: worden meer gevarieerd en volwassen bij ontwikkeling a. Individuele en culturele variaties: prosociale kleuters later ook meer prosociaal en wat als prosociaal gezien wordt is afhankelijk van cultuur b. Altruisme ontwikkelt zich door: i. Emotieregulatie van empathie naar sympathie ii. Zelfvertrouwen hebbenb iii. Gelukkig/blij zijn Altruisme wordt het beste aangeleerd dmv inductie en schuld. Schaamte zorgt juist voor minder prosociaal gedrag. 3. Aggression Aggressie als motivatie voor gedrag: a. Instrumenteel: actief gepland om een doel te bereiken b. Reactief: in respons op frustratie/pijn (frustration aggression hypothesis) Vorm van agressie: a. Directe agressie: iederen kan het zien b. Relationele agressie: indiect, schade aan slachtoffer’s relatie toebrengen. Kinderen die agressie effectief gebruiken zijn populair, is dus niet perse slecht Understanding highly aggressive children: externalizing disorder marked by aggression; defian/antisocial) a. temperament van kind lokt negatieve reacties uit bij leeftijdsgenoten en wordt zeer streng gestraft b. hostile attributional bias: zien overal dreigingen Relationships 1. Play Verschillende categorieen: a. Exercise play (rough and tumble play, vnl jongens) b. Collaborative pretend play Doelen van pretend play: c. laat kinderen volwassen rollen oefenene d. geeft zee en gevoel van controle e. helpt kinderen sociale normen te begrijpen 2. Girls and boys play worlds: vanaf 5-6 jaar gender segregatie Explaining the sperate societies: a. Jongens rennen wild, meisjes praten rustig b. Jongens competitie in groepen, meisjes samenwerken een op een jongens zijn de eerste om de gender barrieres op te richten c. Jongens houden zich alleen bezig met jongensspellen, meisjes met allebei Oorzaken gender stereotyped play: d. Biologisch: niveau prenatale blootstelling aan testosteron e. Socialisatie: bekrachtiging in sociale rollen bij speelkameraadjes
f. cognities: gender schema theory: wanneer kinderen weten in welke gender categorie ze zitten houden ze zich bezig met activiteiten van dat geslacht 3. Friendships: Selectie vrienden op asis van gelijkenissen en later ook persoonlijkheid, loyaliteit, vertrouwen en emotionele steun. Functies vrienden: a. Beschermen en verbeteren het ontwikkelende zelf b. Leren onze emoties reguleren en met conflicten om te gaan 4. Popularity: Hoog in sociale hierarchie omdat ze succesvol prosociaal en instrumenteel agrssief gedrag combineren (hoog niveau relational aggression) Rejected: wanneer ze ernstige externalizing tendencies of sociaal angstig zijn of zich niet conformeren aan de groepsnormen. Op de basisschool zijn populaire kinderen ook aardig bevonden. Vanaf het middelbaar niet meer. Onpopulaire kinderen met externalizing issues lopen het risico om later problemen te krijgen, verlegen kinderen kunnel ater juist openbloeien 5. Bullying: Niet populaire, angstige en vooral kinderen die niet terugvechten zijn kwetsbaar voor pesten, vb cyberbullying. Helpen met pesten: a. Slachtoffer in contact laten komen met een vriend (sociaal angstige kinderen) b. Extern/Intern kinderen sensitive parenting geven Hoofdstuk 7: Settings for development: home and school Home 1. Parenting styles Discipline High High Authorative Nurturance Low
Authoritarian Veel regels, nadruk op gehoorzaamheid
Low Permissive Weinig regels, veel liefde Rejcting- neglecting Weinig discipline, weinig liefde
Kritiek op categorieen: a. opvoeding = meer gedrag dan alleen liefde en discipline b. opvoedingspraktijken varrieren per cultuur en etniciteit c. opvoedingspraktijken veranderen, afhankelijk van de omgeving 2. how much do parents matter? Resilient children: kinderen die terugveren van serieuze trauma’s en succesvolle volwassenen worden. Vb: Winston Churchill, Abraham Lincoln. Bio oorsprong: serotonine gen. a. Parents don’t matter: a. Harris: ipv de ouders bepalen de leeftijdgenoten hoe we ons socialiseren tot volwassenen. Vb kinderen nemen heel snel slechte gewoonten van elkaar over. Vb: Snelheid waarin acculturatie zich voordoet
b. Parents do matter: sensitive caregving kan kritiek verschil uitmaken, zeker bij risico kinderen. 3. Spanking Lijfstraffen krijgen bij westerlingen heeft niet de voorkeur, African American en protestanten maken hier het meest gebruuik van. Hoort alleen als back up techniek te worden gebruikt. 4. Child abuse: fysiek, verwaarlozing, mentaal, seksueel Risicofactoren: a. Ouder’s persoonlijkheidsproblemen (depressie, substantiemisbruik) b. Ouders met veel stress (huiselijk geweld, armoede) c. Kinderen met moeilijk temperament, huilbabies Mishandelde kinderen hebben vaak onveilige hechting, gaan niet noodzakelijk later hun eigen kinderen mishanden (gaan weer de andere richting uit). 5. Divorce: kinderen van gescheiden ouders lopen risico op negatieve levensuitkomsten (gezondheid, academisch). Nuance: deze moeilijkheden kunnen ook door de moeilijke transities komen van de scheiding zelf of de economische stress an het leven in een 1 ouder gezin. Deze moeilijkheden zijn er vaak al voor de scheiding. Alleen wanneer ouders goed met elkaar kunnen omgaan is bij elkaar blijven voor de kinderen zinvol. School 1. Intelligence and IQ tests Verschil in intelligentie tests vs achievement test: IQ algemeen academische potentie, achiev: evaluatie van kennis over bepaalde domeinen. a. WISC: wordt, itt achiev, individueel aan een kind gegeven en duurt enkele uren, verslag IQ 130= top 2%. Als IQ hoger is dan verwacht, in vgl achiev, dan is er sprake van een specifieke leerstoornis (vb ADHD, Dyslexie). b. Betekenis van de test: iq test scores zijn stabiel (betrouwbaar) doorheen de tijd. WISC is valide in die zin dat het academische performance voorspelt Testen meten genetische gaven niet, vb arme kinderen IQ score = reflectie omgevingskrachten. IQ scores voorspellen niet perse real world performance (vb discrepantie met eigen inzet en motivatie) en mensen hebben verschillende talenten. c. broader view of intelligence: i. Sternberg: 3 soorten intelligentie (analytisch, cratief, praktisch), IQ test meet alleen analytisch IQ ii. Garnder: multiple intelligences theory: 8 soorten intelligentie (misschien 9 als spiritueel erbij wordt geteld) 2. Classroom learning: studenten kunnen bloeien in elke soort school, zolang deze scholen een intense toewijding hebben voor student leren en leerkrachten studenten enthousiast kunnen maken voor leren. a. Examining succesful schools: succesvolle scholen hebben hoge standaarden en geloven dat elk kind kan slagen. Leerkrachten geven studenten en lkaar veel nurture (authorative approach). b. Producing eager learners:
i. Probleem: afname intrinsieke motivatie door externe bekrachtigers, niet intrinsiek interessante taken en wanneer kinderen niet hun eigen leerdoelen kunnen stellen ii. Oplossing: integreren van extrinsiek leren: er het nut en het belang van kunnen inzien. (Dus extrensiek omzetten naar intrinsiek) de meest saaie taak kan intrinsiek worden wanneer deze zich beroept op de passies van het kind leren wordt intrinsiek wanneer het onze need for relatedness (hechting) bevordert extrinsieke taken worden intrinsiek wanneer we kunnen kiezen hoe we werken (autonomie) Wanneer autonomie wordt weggehaald verdwijnt intrinsieke motivatie. Het geven van high level conceptual work helpt alle studenten omdat deze autonomie geeft. Hoofdstuk 8: adolescentie: physical development Puberty 1. cultureel: in veel agriculturele landen wordt puberteit gevierd door bijvoorbeeld een ceremonie. 2. puberteit leeftijd: adolescenten hebben hun puberteit rond 12-13jaar, 150 jaar geleden was dit 16-17 jaar. Menarche en Spermach als teken van vruchtbaarheid 3. hormonal mechanisme: a. 6-8 jaar: bijnier produceert androgenen (output piekt in de 20jaren) b. +- 2 jaar laten: hypothalamus – pituitary – gonads as: aanzetten productie estrogenen en testosteron leptine niveau en verscheidene omgevingsinvloeden (licht, warmte) zijn hierin invloedsfactoren 4. fysieke veranderingen: a. primaire seksuele karakteristieken: direct verbonden met geslachtsorganen (reproductie) b. secundaire seksuele karakteristieken: niet direct verbonden met reproductie c. groeispurt: toename lengte en gewicht i. Meisjes: beginnen met groeispurt, dan secundair, dan primair ii. Jongens beginnen met primair, dan secundair In deze levensfase ontwikkelen / groeien de extremiteiten eerst (erg te zien bij jongens): handen, voeten neus. Voor de echte tekenen van vruchtbaarheid zijn jongens en meisjes niet ver uit elkaar. 5. individuele verschillen in puberteit timetables: De meeist opvallende verschillen zijn voornamelijk genetisch geprogrammeerd (Afro US eerder puberteit) a. Overgewicht: gelinkt aan vorege puberteit bij vnl meisjes b. Anxiety, angry parents, absent fathers are linked to early puberty: deze stress versnelt de puberteit 6. An insider’s view on puberty: hoe kinderen zich voelen bij hun veranderend lichaam varieert, afhankelijk van de sociale omgeving (wordt indirect gemeten mbv TAT). Kinderen zijn hun veranderende lichamen als erg beschamend bij de ouder van het ander geslacht. Borst ontwikkeling: vaak positief ervaren, tegenwoordig ook positievere gevoelens tov menstruatie, eerste ejaculatie wordt niet over gepraat.
Vroeg ontwikkelende meisjes: vaker populair maar ook meer problemen a. gaan zich vaak misdragen om bij andere leeftijdsgenoten te horen b. meer risico om onrustig en depressief te worden Body image isues Harter: tieners/adolescenten hun “gelukkig zijn” is positief gecorreleerd aan de mate waarin ze zichzelf aantrekkelijk vinden. 1. exploring the concerns: beide geslachten zijn kwetsbaar voor zich slechtvoelen door de onrealistische idealen. a. Meisjes: gericht op dun zijn b. Jongens: gericht op gespierd zijn media en cultuur spelt rol in lichaamsbeeld 2. eetstoornissen: pathologische obsessie met dun worden en blijven sterk erfelijk component om eetstoornis te ontwikkelen vnl in vrouwen. Eetstoornissen zijn een symptoom van een temperamentele neiging om anxious en depressief te zijn, de kern is hierin een lageself efficacy. Lage self efficacy vaak kritiek waardeloos en incompetent voelen controle herwinnen dmv gewicht Oplossing: kinderen overtuigen dat fysieke schoonheid minder objectief is, belangrijker is wat we uitstralen in het bepalen van onze fysieke aantrekkelijkheid. Ook kinderen wapenen tegen destructieve media. Sexuality Tieners voelen zich tegenwoordig vrijer in het maken van hun eigen seksuele keuzes, inclusief wanner wel of niet beginnen met geslachtsgemeenschap. 1. sexual desire: seksueel verlangen begint vanaf 10 jaar (geprogrammeerd door andrenale androgenen). Seksuele signalen van de omgeving zorgen ervoor dat ze echt geinteresseerd worden in seks 2. who is having intercourse Transition to intercourse wordt bepaald door een aantal invloedsfactoren: a. biologie, ras, klasse, familie en leeftijdgenoten en de media die ze opzoeken 3. who are teens most likely to have intercourse with? a. Eerste ervaring in een romantische relatie b. Non committed sex met iemand die ze goed kennen Sexual double standard: maatschappij verwacht van jongens dat ze geinteresseerd zijn in seks en vrouwen in een relatie. Echter, zowel jongens als meisjes hebben hun hoogste prioriteit bij intimiteit (attachment en love). Hoofdstuk 9: Adolescence: cognitive and socioemotional development The mysterious teenage mind 1. 3 theorieen ivm tiener denken a. Piaget: Formal operational thinking Adolescenten kunnen nu logisch denken over concepten en hypothetische mogelijkheden Adolescenten kunnen nu een systematische, strategische manier bedenken om problemen op te lossen
Opmerking: niet iedereen bereikt formal operations, het komt alleen voor in wetenschappelijk georienteerde maatschappijen en zelfs hierin kunnen weinig mensen dit bereiken b. Kohlberg’s stages of moral judgment: developing internalized moral values Alleen gedurende adadolescentie kunnen we beginnen met ontwikkelen van morele code, niet vroeger i. Preconventioneel: laagste niveau denken; beloning en straf ii. Conventioneel: meeste volwassenen, maatschappelijke normen iii. Postconventioneel: hoogste, eigen morele richtlijnen naast maatschappelijke normen Opmerking: Kohlberg was fout met zeggen dat kinderen niet voorbij beloning en straf kunnen redeneren. Desondanks problemen met validiteit wel verklaring voor het alles in vraag stellen van tieners c. Elkind’s adolescent egocentrism: explaining teenage storms De realisatie dat de volwassene eigenlijk niet verheven is, leidt tot boosheid, impuls tot rebelleren. ze raken eerst gevoelig voor anderen hun fouten en daarna hun eigen fouten. Dit is een staat van adolescent egocentrism: i. Imaginairy audience: idee dat iedereen hen bekijkt ii. Personal fable: idee eigen leven dat speciaal en uniek is Deze mentale vervormingen leiden dus tot “teenage storms” (emotionele buien), soms ook tot serieuzere problemetiek (roekeloos gedrag) 2. studying three aspects of storms and stress a. Adolescenten zijn social gevoeliger, maar naarmate ze ouder worden neemt weerstand tegen groepsdruk toe. Hun neiging tot risicogedrag in groepen is een voorkeur voor onmiddelijke beloning ipv toekomstige beloningen b. Adolescenten hebben grotere neiging tot risicogedrag vergeleken met volwassenen c. Adolescenten ervaren hun emoties sterker en frequenter maar zijn “emotionally disturbed”. Suicide onder adolescenten is zeldzaam, maar non suicidaal self injury komt vaak voor. Ook bij overgang naar volwassendom worden ze vatbaar voor mentale stoornissen (schizofrenie, substantiemisbruik ed begint in adolescentie) 3. Different teenage pathways a. Welke tieners raken in de problemen? Emotionele problemen op vroege leeftijd Slechte familie relaties raken op vroege leeftijd al in de problemen Adolescence-limited turmoil wordt later zelden lifeourse difficulties (antisociale volwassenen) b. Welke tieners bloeien op? Hechte familiebanden, prosociale vrienden Academisch succes of speciale passie Sterk religieus geloof 4. The blossoming teenage brain Gedurende tienertijd: dramatische pruning in frontale kwabben en hogere outpyt bepaalde neurotransmitters risicogedrag verhoogde activatie socioemotional brein en cognitieve controle center is nog niet klaar.
Interventies: a. straf adolescenten niet alsof ze mental volwassen zijn b. beperk toegang tot potentieel volwassen activiteiten c. zorg voor goede adolescent omgeving fit op school Teenage relationships 1. Seperating from parents The issue: pushing for autonomy: maken ruzie over dagdagelijkse dingen en regels The process: separating to become close in a new way: hormonale en fysieke verandering leiden tot een verwijdering van de ouders, maar later trekt het bij en ben je inmiddels als volwassene op zelfstandige voet mbt ouders Cultural variation on a theme: bij sommige immigranten is het streven naar autonomie later (in de 20 ipv 15 jaar) Deze verschillen bepalen het scheidingsproces, mate van conflict en mate waarin ouder en kind vrienden worden 2. connecting in groups a. Groepen evolueren naar de levensfase / leeftijd: unisex kliek crowd mixed sex kliek romantische partner b. Doel van crowds: brengen tieners met zelfde interessen in contact met elkaar en zorgen voor een richting waarin we meer gelijkgestemden kunnen vinden. onpersoonlijke grote scholen zorgen dus voor ontwikkeling tienergroepjes c. Kinds of crowds: academics, popular kids, deviants, residuals. Tieners komen in aanraken met verschillende crowds, worden bevriend met naburige crowds van dezelfde categorie Kinderen die bij een specifieke crowd horen bewandelen bepaalde emotionele wegen d. Bad crowds: leden van een groepen willen leider imiteren en overtreffen om status te verwerven deviancy training: socialisatie tiener in delinquentie dmv conversaties over antisociale acties druk tot deze gesprekken is groter omdat ze tot deze groep gedreven worden want de anderen wijzen hen af. Hierin vinden ze acceptatie. Gang: hechte delinquente groep, benden vormen zich vnl onder omstandigheden van economische deprivatie: bieden hun leden bescherming aan en zorgen voor een inkomen dmv criminele activiteiten. Hoofdstuk 10: early and middle adulthood: constructing an adult life Emerging into adulthood Functie: exploratie van opties omdat men volwassenrollen aanneemt, tussen 18 en 20 jaar. Is de meest uitdagende levensfase: a. we moeten ons leven opnieuw inrichten b. we verplaatsen ons van een gestructureerd pad (ouders) naar een ongestructureerd pas (alleen wonen en zelf beslissingen maken) 1. Setting the context: culture and history In Scandinavie worden jongeren aangemoedigd door de overhead en hun cultuur om zo snel mogelijk zelfstandig te wonen, in de mediterranen blijft men langer bij de ouders, US ligt er tussen in.
Normative forward transitions (gaan trouwen) = hogere levenstevredenheid Backward transitions (terug naar ouders) = lagere gevoelens van geluk 2. Beginning and end points of emerging adulthood Leaving home: a. vroeger: vrouwen weg wanneer ze trouwen, mannen voor werk b. nu: na afmaken van school In collectivistische culturen is het nest verlaten niet zo noodzakelijk voor hun gevoel van onafhankelijkheid. Voor ouders zorgen kan juist een teken zijn van volwassenheid (Azie) 3. The ticking of the social clock Social clock: concept dat we onze reizen door volwassenheid voortzetten volgens een innerlijk tijdschema dat zegt welke activiteiten gepast zijn voor welke leeftijd. Als deze overeen komt met die van onze culturen, dan zijn we “op tijd”. Probleem met onze sociale klok is dat we geen volledige controle hebben hierover (vb partner vinden op bepaalde leeftijd). Daarom emerging adulthood ook emotioneel uitdagend. Constructing an identity 1. Erikson: 5e fase: Adolescence: identity vs role confusion role identity / confusion: gefaalde identiteitsvorming, hebben geen idée over hun toekomst als volwassene moratorium: actief zoekproces (verkennen alternatieven), cruciaal voor ontwikkelen identiteit 2. Marcia’s identity statuses a. Indeitty diffusion: in de volwassenheid zonder richting of doelen b. Identity foreclosure: persoon beslist over volwassen pad zonder n ate denken of actief te zoeken c. Moratorium: actief zoekproces naar alternatieven d. Identity achievement: persoon beslist over pad na het verkennen van alternatieven. Deze identiteitspaden zijn grilliger IRL, mensen schuiven door deze statussen heen en weer gedurende hun volwassen leven 3. Ethnic identity: het vinden van een veilige etnische / biraciale identiteit is een speciale uitdaging voor etnische minderheden Finding a career 1. Teen’s career dreams Tieners hebben de neiging heel ambiteius te zijn mbt hun dromen (ongeacht sekse, klasse), maar hebben ook onrealistische ideeen. Drie criteria waaraan tieners moeten voldoen om zo dicht mogelijk bij succes te komen: a. Core ability: graag werken – onderscheid tussen “workers” en “players”. Kinderen met ex en internalizing issues zijn extra vatbaar voor problemen b. Core development: personality growth – meer zelfcontrole (minder agressie). Minste groei te merken bij tieners die al volwassen waren c. Core goal: finding flow: flow hangt af van intrinsieke motivatie en heft een op toekomst gerichte dimensie flow gebeurt wanneer we naar een doel toewerken. Stadium van flow = person – environment fit
2. Emerging into the workforce without a college degree Hebben minder kans om identity achievement te bereiken in hun carriere rond 30-40 jaar iit diegene die wel verder studeren. Eerste werkjaren in secundary labor market en minder kans op carriere in primary labor market kunnen toch gelukkig worden als er sprake is van planful competence (proactieve werker stratgie om werk te zoeken). Japan en duitsland hebben een goed georganiseerde school – to – work transition model, itt US. US geeft daarentegen wel continue kansen op academisch vlak. 3. Emerging directly into college Hoofdsleutel tot college fulfilment = emotioneel verbonden voelen met de school Tips om dit te doen: op/nabij campus leven, fulltime werk vermijden, connecties leggen met docenten, andere studenten leren kennen Finding love Erikson: eerste taak als jong volwassene = intmiteit 1. Setting the context: different partner choices a. Toename van interracial dating. Bevriend zijn met andere etniciteiten als tiener is voorspeller voor daten met andere etnische groep. b. Meer acceptatie van homoseksuele relaties. Homoseksualiteit is nog steeds reden tot uitsluiting onder etnische minderheden, vnl oudere cohorten (man) 2. Coming out to mom and dad Uit de kast komen is een gradueel process, waarbij vaak eerst vrienden in vertrouwen worden genomen. Over het algemeen positief ontvangen, wel alleen bij jonge mensen die zich comfortabel gnoeg voelen bij hun familie 3. Traditional looks at love: similarity and structural relationship stages Murstein: stimulus-value-role theory: partner selectie is process in 3 fasen: a. Stimulus fase: oordeel over geschiktheid partner adhv externe eigenschappen (uiterlijk) b. Value comparison fase: oordeel over iemand op basis van gelijkaardige warden en interesses c. Role phase: verbonden partners werken samen hun toekomstplannen uit equal reinforcement value partner verklaart waarom we verwachten dat koppels dezelfde sociale status hebben drijvende kracht in partner selectie is homogamie (gelijkaardigheid): We willen dat onze partner lijkt op onze eigen “ideal self”. Enige punt waarop we willen dat een partner verschilt is in de mate van dominantie 4. New looks at love: irrationality, unpredictability and attachment styles a. Irrationality and unpredictability: we neigen onze partner te idealiseren en onze gelijkenissen te overdrijven. We worden ook blind voor andere potentiele partners. Relaties hebben keerpunten ipv een glad verloop, knipperlicht relaties (even driven) zijn minder duurzaam. b. Adult attachment styles: i. Preoccupied / ambivalent: overmatig hangen en claimen, heel snel verliefd en omdat ze zo snel van staple lopen vaak afgewezen / niet vervuld voelen ii. Avoidant / dismissive: geen emotionele toenadering mogelijk
iii. Secure: oprechte intimiteit die ideal is in liefdesrelaties, zijn veel succesvoller op romantisch vlak. Hechtingsstijlen zijn vrij stabiel omdat ze fungeren als een self fulfilling prophecy. Hoofdstuk 11: relationships and roles Developmental systems theory: huwelijk, ouderschap en carriere zijn drie directionele in elkaar passende rollen. Marriage 1. Setting the context: the changing landscape of marriage Voor de 20e E: huwelijk al seen praktisch partnerschap, gearrangeerd door de familie 20e E: ontstaan ideal huwelijk als unie tussen geliefden en vrienden (door hogere levensverwachting) laat 20eE: huwelijk niet meer noodzakelijk in het westen (deinstituionalisatie). we willen nu eerst financiele zekerheid hebben (reden waarom armen minder trouwen). 2. The main marital pathway: downhill and then up U shaped curve of marital satisfaction: stress van werk en ouderschap zorgt voor daling in satisfactie, wanneer oa de kinderen het huis uit zijn verhoogt de satisfactie weer. 3. the triangular theory perspective on happiness Triangular theory of love (Sternberg) a. Passie b. Toewijding c. Intimiteit Voldoen aan alle 3 is de ideale staat van “consummate love”, balans is erg fragile. Passie en intimiteit nemen af met de loop der jaren, om deze te behouden is het van belang om gezamelijke passies binnen de relatie te hebben 4. Couple communications and happiness a. Happy couples hebben hogere ratio van positieve vs negatieve opmerkingen b. Happy couples worden nooit minachtend of kwetsen bij onenigheid c. Geen sprake van “demand-withdrawal” patroon 5. Commitment: a core quality in relationship success Toewijding aan de relatie, boven jezelf, zorgt voor langdurende huwelijken opofferen voor de ander als iets positief zijn elkaar fouten leren vergeven 6. Divorce Voornaamste oorzaken scheiding: communicatie problemen, gebrek aan hechting, dagelijkse stress + buitenechtelijke relatie als de druppel. bidirectioneel proces affaire en verbreden emotionele kloof (als oorzaak en gevolg van affaire). Scheiding kan voor emotionele zorgen en toekomstig geluk als het huwelijk erg ongelukkig was. Moeders krijgen eerder voogdij over de kinderen, waardoor vaders vaak elders een gezin stichten. Ouderschap 1. Setting the context: more parenting possibilities, fewer children Dramatische afname in geboortecijfers omdat men nu de vrijheid heft om geen kinderen te nemen 2. The transition to parenthood a. Ouderschap = minder intmiteit en geluk in koppels
b. Ouderschap produceert meer traditionele en potentieel conflicterende rollen conflicten ivm marital equity (taakverdeling in relatie). de kwaliteit van de relatie voor het ouderschap is een goede voorspeller voor diens kwaliteit tijdens het ouderschap 3. Exploring motherhood Moeders zijn in de beginjaren meer emotioneel gestressed dan voor het ouderschap. Hoofdfactor hierin ligt (hoe dicht ze voelt dat ze haar ideale moederrol vervult) in haar hechting met haar kind Expectations and motherhood stress: probleem verergert door onrealistische prestatie druk; opvoeden van het “perfecte kind” op de “perfecte manier” etc. Ironisch genoeg spenderen werkende moeders nu meer tijd met hun kinderen dan voorgaande generaties. 4. Exploring fatherhood Mannelijk hedendaags ideal = “new nurturing father” (meer met kind bezig) a. How fathers act: goed geslachts rolmodel voor zoon en spenderen meer tijdmet zonen b. Variations in father investment i. Betrokkenheid vader afhankelijk van zijn idee van mannelijke sekse rollen ii. Hoeveel andere eisen en verplichtingen er zijn iii. Hoe reageert de moeder op de man diens pogingen Work 1. Setting the context: the changing landscape of work a. Algemen trend: meer variatie, meer werk fragiliteit en langere dagen. Vroeger: traditional stable career: werken bij zelfde bedrijf tot pensioen Heden: boundaryless career: verwisselen periodiek van baan of beroep (en dus meer werkonzekerheid) Langere uren: cut throat economy, ook op de werkvloer (niet willen onderdoen uit angst voor ontslag) thuiswerk= meer flexibiliteit, maar deze werken vaak langer dan op het bedrijf zelf b. Women’s work: vrouwen hebben minder continue carrieres dan mannen en andere beroepen met lagere lonen (occupational segregation) 2. Charting people’s careers through life Lifespan theory of career (Super). 4 fases in het werkleven, volgt onze sociale klok normen a. Moratorium: zoeken naar juiste carriere b. Establishment phase: werken aan carriere c. Maintenance: meer interesse in kennisoverdracht jongere generatie d. Decline: pensionering core self evaluations in tienerjaren voorspellen economisch success in midlige (hoge eigenwaarde, gelukkig, gevoel van controle) 3. Finding career happiness Twee strategieen om optimal persoon-omgeving fit te vinden mbt werk a. Find a career that matches your personality: 6 persoonlijkheids types voor carriers (p 352) b. Find a workplace that fits your needs: werkers zoek naar intrinsieke carriere beloningen, extrinsieke beloning is natuurlijk een factor. Vermijden van onduidelijkheid mbt rol, te veel taken (role overload) en rol conflict
Hoofdstuk 12: Midlife The evolving self 1. Exploring personality: three views, all are true a. We don’t change much on average: in het algemeen verandert onze basispersoonlijkheid niet, hoewel we meer A en C worden met de leeftijd. Veranderingen in temperament door major life events. b. We do change: examining generativity: onze prioriteiten zullen veranderen met het verouderen door de generatieve drang (Erikson). Doelen van jonge mensen zijn egocentrisch, van middelbare is het bv goede rolmodel zijn. Generatieve mensen hebben het gevoel dat hun leven zinvol is. Ervaringen in de kindertijd zijn ook gelinkt aan de generatieve drang op latere leeftijd i. Commitment script: hoog generatieve volwassenen, type autobiografie waarin ze herinneringen hebben van zich speciaal voelen en gevoelig zijn voor het lot van anderen ii. Redemption sequences: karaktersitiek thema van hoog generatieve volwassenen, waarin zelfs het positieve wordt gezien in tragische gebeurtenissen. c. We get more mature and happier with age: je kan beter met stress copen (je hebt meer zelfvetrouwen, zeker als je relatief volwassen bent). 2. Exploring intelligence a. Looking at standard IQ tests Seattle longitudinal study: controlleerde voor leeftijdsbiasen in de WAIS onderzoek en toonde dezelfde afname in prestatie op IQ testen met leeftijd, maar ook dat we onze intellectuele piek bereiken op middelbare leeftijd b. Twee types intelligentie: i. Crystallized: warenhuis van opgeslagen informatie ii. Fluid: snel nieuwe intellectuele vaardigheden beheersen, afhankelijk van ons zenuwstelsen Afname crystallized rond 50 jaar, fluid rond laat 20 jaar onderscheid fluid en crystallized verklaart ons carriereverloop in ons leven creatieve piek is in het algemeen op middelbare leeftijd c. Staying IQ smart: afhankelijk van enkele factoren i. Gezondheid: gezondheidsproblemen = daling prestatie fluid IQ Terminal drop: daling crystalized prestatie als voorspeller van terminale ziekte ii. Mentale oefening: omgeving stimulatie promoot synaptogenese, intelectuele uitdaging is dus belangrijk nieuwe, complexe informatieverwerkingsactiviteiten worden moeilijker bij het ouder worden. Hiervoor is een 3 ledige strategie: Selective optimization with compensation: 1. selective focus op wat belangrijk is 2. Optimaliseren / werk harder 3. Compenseren (gebruik hulpmiddelen d. Taking a non traditional approach: examining post formal thought Postformal thought: volwassen vorm van intelligentie, gevoelig voor verschillende perspectieven, beslissingen baseren op innerlijk gevoelens,
interesseren in nieuwe vraagstukken. Eigenschappen: i. Is relativistisch (niet 1 maar meerdere perspectieven) ii. Gevoelens georienteerd iii. Gemotiveerd door vroeger Midlife roles and issues 1. Grandparenthood: tegenwoordig neigen grootouders meer naar “hands on child care” te doen dan vroeger. a. Grandparent functions: family watchdogs: basis rol, houdt jongere familie in de gaten (hun welzijn) en helpt in een crisis (vb scheiding). Treden op als mediators. b. Which grandparents are more or less devoted? i. Geslacht: oma’s meer hands on child care ii. Fysieke nabijheid iii. Leeftijd: middelbare leeftijd: meer central betrokken, oudere leeftijd: perifeer iv. Generatieve gevoelens c. Grandparent problems i. Door hun rol zijn grootouders niet echt vrij, hun relatie met kleinkinderen is afhankelijk van die met hun kinderen (Vb schoondochter scheidt, krijgt voogdij = grootouders vaderskant zien ze minder vaak of niet). ii. Caregiving grandparents: hebben volledige verantwoordelijkheid om kleinkinderen op te voeden iii. Rolconflict e ambiguiteit: je wil er zijn voor kleinkind maar ook eigen leven hebben 2. Parent care Zorg voor eigen ouders wordt vaker als meer stressvol en belastend ervaren in vergelijking met kleinkinderen. Het is ook niet vanzelfsprekend in het weten en rolconflict (werk vs ouders) kan optreden. Stereotype van “sandwiched generation” is GEEN gebruikelijk rol. Mannen nemen verantwoordelijkheid op bij gebrek aan zussen en de vader heeft zorg nodig, maar over het algemeen doen (schoon) dochters het. Aantal factoren beinvloeden hoe ze zich voelen als verzorgers: a. Hechting met die ouders b. Hulp die verzorger krijgt c. Deel van redemption sequence 3. Body image, sex and menopause Vrouwen op middelbare leeftijd zijn minder bekommerd om hun uiterlijk, zeker in een gelukkig huwelijk. Fysiologische veranderingen: a. Mannen: lagere arousal voor ejaculatie en erectieproblemen b. Vrouwen: problemen met seks door fysieke eigenschappen van menopauze Vrouwen hun zin neemt af bij verouderen (piek is 30j), door compansionate relatie en het verlies aan feedback van de omgeving dat ze nog steeds seksueel aantrekkelijk zijn. Hoofdstuk 13: Later life: cognitive and socioemotional development Setting the context
The evolving self 1. Memory Meer geheugen problemen, geheugenverlies ook grootste angst (zien het nu niet meer als afgeleid zijn maar al seen voorbode van Alzheimer /dementia) a. Scanning the facts: ouderen hebben meer moeite met geheugen taken (vnl complexe taken) en problemen met divided attention taken b. An information processing perspective on memory change i. Prestatie werkgeheugen dealt met verouderen, vermoedelijk door problemen met executive processor structuur verantwoordelijk voor richten aandacht en manipulatie materiaal voor geheugenopslag) filtert irrelevante info er nietmeer goed uit (vb memoriseren moeilijker bij afleiding) ii. Executive functions (selective attention): neurale aftakeling van frontale kwabben. Ouderen gebruiken meer van hun cortex om dit te compenseren (! Alleen in speciieke geheugensituaties) c. A memory systems perspectives on change Drie types geheugen i. Procedureel geheugen: ouderen doen even goed op procedureel als op semantisch geheugen als jonge mensen ii. Semantisch geheugen: blijft intact tenzij er terminale drop is iii. Episodisch geheugen: afname begint vanaf 40 jaar d. Interventions i. Use selective optimization with compensation ii. Use mnemonic techniques: emotioneel levendig maken van informatie iii. Enhance self efficacy of memory: geloof dat je geheugen goed is + motivatie 2. Personality a. Focusing on time left to live: socioemotional selectivity theory Wanneer we ouder worden verleggenwe onze focus van de toekomst naar het heden. Hierdoor heeft oudere leeftijd de potentie om de gelukkigste tijd van ons leven te worden (making the most of every moment). Onze sociale prioriteiten veranderen ook; minder interesse in vormen van nieuwe hechte relaties, we focussen ons op de bestaande hechte relaties (familie). b. When do we prioritize the present regardless of our life stage? Wanneer het gevaar bestaat dat we een geliefd persoon zullen verliezen, zullen we fysieke nabijheid opzoeken. c. Old age: the best and worst of life stages The best: (jonge) ouderen zijn superireur in het minimaliseren van negatieve emoties en ervaren minder dagelijkse stress over het algemeen het gelukkigst. The worst: (oudere) ouderen juist ongelukkiger door fysieke beperkingen, significante verliezen ed. d. Interventions: i. Generatieve gevoelens ii. Zichzelf zien als continu in ontwikkeling iii. Zichzelf als bekenisvol en in controle voelen Later life transitions
1. Retirement Overheidsprogramma’s die financiele steun bieden aan ouderen hebben pensionering omgevormd naar een volledige levensfase, itt de gemiddelde 6 jaar te leven na pensioen. Duitsland bidet deze financiele hulp waardoor ze minder zorgen hebben, China en US niet waardoor ze deze levensfase als vol van financiele zorgen ervaren. In china is men meer afhankelijk van familie, in US hebben ze wel pensioenplannen (prive) en sociale zekerheid maar deze bieden geen comfortabele buffer. Ook zijn economische moeilijkheden persistent doorheen de levensfases. a. Exploring the complex push/pull retirement decision Keuze voor pensionering beinvloed door: i. Financieen ii. Gezondheid iii. Age discrimination: druk tot ontslag en minder snel aangenomen Toch is deze beslissingen vaak een blije, positieve keuze. Mensen die blijven doorwerken tot hun 70e zijn over het algemeen gezond en goed opgeleid en willen niet ophouden met werken. b. Life as a retiree Men neigt gelukkig te zijn wanneer ze vrijwillig deze beslissing hebben gemaakt, weinig gezondheidsproblemen en financiele zorgen hebben, intrinsiek gemotiveerd zijn en een levenslange passie hebben. Men gebruik deze tijd om generatief te zijn, verder gaan met een opleiding en hun persoonlijke ontwikkeling en het ontwikkelen van nieuwe identiteiten en interesses. c. Summing things up: social policy retirement issues i. Retirement is an at risk life stage: ratio werkende vs gepensioneerde ouderen valt naar 2:1 en sociale zekerheid was nooit bedoeld om een hele levensfase te financieren ii. Older workers are an at risk group of employees: age discrimination iii. Older people may be more at risk of being poor 2. Widowhood a. Exploring mourning Wanneer we onze partner veliezen, komen we dat trauma als kwalitatief verschillend en hopelijk meer weerbaar te boven. Na 1 a 2 jaar verwachten we dat weduwen terug hun leven kunnen opbouwen. Hun emotionele band met hun partner blijft. b. What helps widowed people cope? i. Continuing bonds: gevoel hebben dat de overledene nog aanwezig is ii. Religie en steun van de kinderen erg belangrijk gedurende de eerste periode iii. Steun van vrienden helpen bij de latere fases c. Having trouble moving on Vrouwen copen beter met overlijden van partner dan mannen (vrouwen hebben meer hechte relaties). Widowhood mortality effect: groter risico tot overlijden bij weduwen vooral de eerste maanden na dood partner. Hoger/sterker bij mannen dan vrouwen (10:1), hoogste risico bij oude ouderen mannen d. Widowed people are resilient Een hecht huwelijk en andere hechte relaties vangen de schop = betere
weerstand. Culturele factoren beinvloeden het weduwnaarschap ook Hoofdstuk 14: The physical challenges of old age Tracing physical aging Normal aging changes: universele progressieve tekenen van fysieke aftakeling eigen aan het verouderen, zijn genetisch geprogrammeerd in het DNA. 1. Three basic principles of age related disease a. Chronische ziekte is normal verouderen in het extreme: Veel leeftijdsgerelateerde ziekten zijn niet fataal, beperken het functioneren. Uitkomst chronische ziekte = ADL (activities daily living) problemen b. ADL beperkingen zijn een serieus risico op oud-oud leeftijd i. Instrumenteel ADL: taken voor zelfstandig leven ii. Basic: taken om voor zichzelf te zorgen Risico op ontwikkeling ADL problemen neemt toe met de leeftijd (70+) c. De menselijke levenspanne heeft een bepaald limiet We leven niet veel meer dan een eeuw, toch goede kans op lang leven wanneer we in een rijk land leven, hoog op de socioeco ladder zijn, geen lid zin van een benadeelde etnische groep en vrouw zijn 2. Socioeconomic status, aging and disease: Socioeco health gap: hoe hoger op die sociale ladder, hoe gezonder men left en hoe langer men overleeft relatie inkomen en ziekte wordt sterker gedurende midlife, wanneer normale verouderingsveranderingen voortgaan als chronische ziekten. Begint al vanaf de geboorte. De vele gezondheidsbepalende krachten gelinkt aan arm opgroeien tellen op en produceren zo de dramatische verschillen. Armoede- ziekte relatie is bidirectioneel. 3. Ethnicity, aging and disease Spaans amerikanen zijn veel beter bestand tegen de ziekte promotende effecten van armoede (Hispanic paradox) dan afrikaans Amerikanen, die veel vatbaarder zijn voor ziekter dan andere etnische minderheden. Mannen lijden meer aan voorkombare leeftijdgerelateerde ziekten (letten minder op hun gezondheid). 4. Gender, aging and disease Vrouwen hebben een biologisch voordeel en leven langer, maar hebben meer gezondheidsklachten in elke fase van hun volwassen leven. Verklaring: a. Nature: menstruatieklachten, vatbaarder voor artritis en osteoporose (ADL problemen) b. Nurture: gevoeliger voor tekenen van ziekte en meer comfortabel met dokter Sensory motor changes 1. Vision: a. Presbyopia: bijzindheid omdat de lens niet kan bewegen b. Problemen met zwak licht en meer gestoord door directe lichtstralen c. Cataract: wolk in de lens (te genezen) d. Glaucoom: opbouwende druk die receptoren schaadt e. Macula degenratie: aftakeling receptoren centrale visie f. Diabetische retinopathie: lek in de bloedvaten van de retina naar het glaslichaam
2. Hearing: Hoorproblemen vaak voorkomend bij veroudering door blootstelling aan geluid: Presbycusis: verlies gehoorreceptoren in het binnenoor (permanent), vnl receptoren voor hoge tonen het meest aangetast. gehoorproblemen kan leiden tot sociale isolatie Interventies: rustige omgeving kiezen, duidelijk spreken met gebaren, vermijd “elder speak”. 3. Motor performance a. Vertraagde reactietijd: verlies informatieverwerkingssnelheid, vanaf jonge volwassenheid b. Osteoporose: botontkalking, draagt bij aan slechtere prestatie c. Interventies: exercise moderately, pas het huis aan de beperkingen aan, probeer medicatie te beperken omwille van de neveneffecten 4. Driving in old age Ouderen rijden veel minder vaak, ongelukken nemen toch toe. Oplossingen zoals opnieuw een rijexamen werken mogelijk niet goed, want rijden is afhankelijk van motor, sensor en cognitieve vaardigheden. Dementie 1. Algemene term voor elke ziekte die serieuze progressieve cognitieve aftakeling produceert. Ook bij jongere mogelijk (Aids, hersenletsel) Algemene symptomen: a. Vroege stadia: vergeten basis semantische informatie, prominente beperking en executive functions b. Abstract redeneren wordt moeilijk c. Taalproblemen d. Geen oordeel meer, ongepast gedrag e. Latere stadia: verlies van alle functies 2. Dimensions of dementia Kans op dementia is klein bij 65, maar veel groter bij 85 jaar. 1 op 3 100jarigen geen tekenen van cognitieve beperking (geheugen), dus dementie is geen 100% zekere uitkomst. 3. Dementia’s two main causes a. Vasculaire dementia: beperkingen in bloedbanen van het brein, cognitieve problemen veroorzaakt door meerdere beroertes b. Alzheimer: aantasting neuronen door opbouw tangles en plaques. Eerst de hippocampus en dan de gehele cortex Vasculaire problemen versnellen het neuraal verlies (beroerte en alzheimerveranderingen werken samen). Alzheimer heeft ook genetisch component: APOE-4 marker: ironisch genoeg zorgt deze marker voor superieure cognitieve prestatie gedurende de kindertijd. 4. Targeting the beginnings: the quest to nip Alzheimer’s in the bud Onderzoek naar proteine amygloid (basis component van de neurale plaques); Klassieke manier diagnoseren: a. Geschiedenis mentale aftakeling b. Uitsluiting andere oorzaken c. Gen performance dmv testbatterij
Grote fractie van mensen met middle cognitieve beperking slaat over naar Alzheimer. Geen genezing voor Alzheimer mogelijk maar fysieke oefening stimuleer neurogenese. Interventies: a. Dementen: gebruik hulpmiddelen, maak leven voorspelbaar en veilig b. Verzorgers: religie als troost, orientatie in de wereld veranderen, tijd samen die overblijft benutten Options and services for the frail elderly 1. setting the context: scanning the global elder care scene Ouderen in West Europa leven vaker gescheiden van familie. Scandinavie zorgt voor zelfstandigheid qua wonen bij ouderen 2. Alternative to institution in the United states a. Continue care retirement community: aantal niveaus met woonbegleiding, niveau is afhankelijk van het sort zorg / beperking in die instelling b. Assisted living facility: zorg voor mensen met ADL instrumentele beperkingen maar nog niet in een rusthuis horen c. Day care programs: volwassen ouderen die bij familie wonen en overdag naar een center gaan d. Home health services: thuiszorg 3. Nursing home care Heel oud en vrouw zijn is hoofdrisicofactor om in een rusthuis te belanden. Varieren enorm in kwaliteit maar over het algemeen ervaart men zware verliezen in onafhankelijkheid. Hoofdstuk 15: Death and dying Setting the context Drie paden van doodgaan: plots, na gestaag verval, grillig verloop A short history on death Voor moderne geneeskunde: mensen veel ervaring met de dood, was beschouwd als normal process. Door nieuwe geneeskunde en verplaatsen van de doden eerst buiten het dorp en daarna in het ziekenhuis wordt het verborgen. Doktoren vertellen nu wel eerlijk of hun ziekte terminaal is en de begrafenis wordt actief gepland. 1. Cultural variations on a theme In de Hmong cultuur: naderende dood wordt niet besproken en het lichaam wordt niet meteen begraven. The dying person 1. Kübler – Ross stages of dying Stage theory of dying: 5 distinctieve emoties: denial, anger, bargaining, depression, acceptance. Kritiek op theorie: a. Terminale zieken willen niet altijd over hun situatie praten b. Niet elke cultuur / familie vertelt de waarheid c. Mensen gaan niet door distincte fases om aan te passen aan hun dood 2. the more realistic view: different emotions Emotionele staat van middle knowledge: terminale zieken weten dat ze stervende zijn maar zijn hier emotioneel nog niet z over in. Het is mogelijk om de dood te accepteren en er nog steeds nhoop toekomstplannen op na te hebben. Hoop is hierin een sterke emotie. Mensen reageren op de uitdaging van
het sterven op dezelfde manier als uitdagingen van het leven. Hoe ouder je wordt, des te minder sterk de doodsangst is. 3. Death of a child Wanneer ouders hier openlijk over praten en vaarwel zeggen, dan verwerken ze het trauma beter. Gezondheidsmedewerkers kunnen helpen met het nieuwe te brengen, begrafenis regelen en bij het kind zijn gedurende de laatste uren. 4. In search of a good death Mensen willen een pijnloze en angstvrije dood, in controle zijn over hoe ze doodgaan en een gevoel van verbondenheid hebben met hun geliefde. Willen ook het idee hebben dat hun leven zinvol was en voldaan hebben aan hun generatieve drang (erikson). The health care system 1. What’s wrong with traditional hospital care for the dying? Ziekenhuizen stellen een “dying trajectory” op, die bepaalt hoe het personeel zich gedraagt. a. Expected swift death b. Expected lingering while dying c. Entry – re entry Dood doet zich echter niet voor volgens een vast schema en het aanhouden van het verkeerde traject heft negatieve gevolgen. Wanneer het het traject volgt, is het gelabeled als een goede dood. Door het mislabelen zijn ziekenhuis sterftes meer turbulent (miscommunicatie): a. patienten zijn normaal gezien niet weken / maanden in het ziekenhuis hierdoor is het personeel niet emotioneel betrokken en hebben weinig begrip voor de patienten en familieleden b. Onenigheden tussen personeel en familie. Er is nog de ethische keuze tussen hoe lang je iemand in leven wil houden dmv machines. Interventies voor goede palliatieve zorg zijn: i. educating health care providers: goede end of life instructies ii. changing hospitals : palliative care units 2. Unhooking death from doctors and hospitals: hospice care Hospice movement: beweging gericht op palliatieve zorg buiten de ziekenhuizen en het steunen van families om te zorgen voor de terminale zieke thuis. Meer en meer mensen maken gebruik van deze dienst, behalve etnische minderheden. a. Barrieres tegen hospice care i. Het is toegevn dat je doodgaat ii. Je hebt een goede familie-steun systeem nodig als patient iii. Dokter kan nog steeds hoop geven b. The case against dying at home i. Niet zo’n goede management van de fysieke aspecten van sterven ii. Angst om de familie tot last te zijn iii. Geen privacy om gevoelens te uiten iv. In verlegenheid gebracht worden wanneer controle over fysieke functies weg is The dying person: taking control of how we die 1. giving instructions: advance directions a. Living will: instructies mbt levensverlengende strageieen, mental gezonde patient
b. Durable power of attorney for health care: geven medische volmacht aan iemand moest patient zelf hiertoe nietmeer in staat zijn c. Do not resuscitate order: ingevuld door arts in overleg met familie om niet te reanimeren d. Do not hospitalize order: voor verzorgingshuize, patient wordt niet overgedragen aan een ziekenhuis Meest bruikbare is durable power of attorney for health care 2. Describing when to die: active euthanasia and physician – assisted suicide a. Passive euthanasia: onthouden van levensreddende interventies, volkomen legaal b. Active euthanasia: persoon helpen te sterven, alleen legal in BENELUX c. Physician assisted suicide: arts schrijft medicatie voor die patient kan innemen om te sterven. Waarom zoveel problemen met lagliseren euthanasie? a. iemand doden is tegen de wil van god b. angst voor onvrijwillige euthanasie c. persoon die euthanasie aanvraagt is vaak erg depressief 3. A looming social issue: age based rationing of care Age based ratining of care: idée dat maatschappij geen dure levensverlengende technologie gebruikt bij oude ouderen. Callahan’s argumenten: a. wanneer men biologisch uitgeleefd is moet dit niet kunstmatig verlengd worden b. het bestaan van levensverlengende appartuur betekent niet dat het gebruikt moet worden op deze manier.