Hoofdstuk 1 „Dit betekent de liefde tot God” (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last, Paragraaf 1 (1 Johannes 4:19) Wat ons betreft, wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad. Paragraaf 2 (Mattheüs 5:43-48) GIJ hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste 44 liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg U echter: Blijft UW vijanden liefhebben 45 en blijft bidden voor hen die U vervolgen, opdat GIJ er blijk van moogt geven zonen te zijn van UW Vader, die in de hemelen is, want hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en 46 onrechtvaardigen. Want als GIJ liefhebt die U liefhebben, wat voor beloning 47 hebt GIJ dan? Doen ook de belastinginners niet hetzelfde? En als GIJ alleen UW broeders groet, wat voor buitengewoons doet GIJ dan? Doen ook de mensen der natiën niet hetzelfde? 48 GIJ moet daarom volmaakt zijn, evenals UW hemelse Vader volmaakt is. (Psalm 65:2) O Hoorder van het gebed, ja, tot u zullen mensen van alle vlees komen. (Lukas 11:13) Als GIJ dus, ofschoon GIJ slecht zijt, goede gaven aan UW kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan wie hem erom vragen!” (Johannes 3:16) Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. (Romeinen 5:8) Maar God beveelt zijn eigen liefde jegens ons hierin aan, dat Christus voor ons is gestorven terwijl wij nog zondaars waren. Paragraaf 3 (Judas 21) en UZELF [aldus] bewaren in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht. (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last,
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 1 van194
Paragraaf 5 (Mattheüs 20:28) Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.” (Romeinen 5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden —. (Romeinen 5:18) Daarom dan, gelijk het door middel van één overtreding voor alle soorten van mensen op veroordeling is uitgelopen, evenzo loopt het er ook door middel van één daad van rechtvaardiging voor alle soorten van mensen op uit dat zij rechtvaardig verklaard worden ten leven. (1 Johannes 4:9-10) Hierdoor werd de liefde Gods in ons geval openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, 10 opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven. De liefde bestaat in dit opzicht niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als zoenoffer voor onze zonden. Paragraaf 6 (Jakobus 2:26) Ja, zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook geloof zonder werken dood. (Romeinen 14:7-8) Niemand van ons leeft in feite alleen met betrekking tot zichzelf, en niemand sterft alleen met betrekking tot zichzelf; 8 want indien wij leven, dan leven wij voor Jehovah, en ook indien wij sterven, dan sterven wij voor Jehovah. Derhalve behoren wij of wij nu leven of sterven, Jehovah toe. Paragraaf 7 (1 Korinthiërs 5:11) Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. (1 Korinthiërs 6:18) Ontvliedt de hoererij. Elke andere zonde die een mens kan begaan, is buiten zijn lichaam, maar hij die hoererij beoefent, zondigt tegen zijn eigen lichaam. (1 Korinthiërs 10:14) Daarom, mijn geliefden, ontvliedt de afgoderij. (Efeziërs 4:28) Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan een behoeftige kan uitdelen. (Kolossenzen 3:9) Liegt niet tegen elkaar. Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 2 van194
Paragraaf 8 (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. (Spreuken 6:16-19) Er zijn zes dingen die Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn verfoeilijk voor zijn ziel: 17 hovaardige ogen, een leugentong, en handen die 18 onschuldig bloed vergieten, een hart dat schadelijke plannen smeedt, voeten 19 die zich haasten om naar het slechte te snellen, een valse getuige die leugens opdist en een ieder die twisten ontketent onder broeders. (Efeziërs 5:17) Wordt daarom niet langer onredelijk, maar blijft inzien wat de wil van Jehovah is. Paragraaf 9 (Psalm 11:5) Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, En al wie geweld liefheeft, haat Zijn ziel stellig. (Hebreeën 13:4) Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen. Paragraaf 10 (Galaten 6:7) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; (Psalm 5:12) Want gijzelf zult al wie rechtvaardig is zegenen, o Jehovah; Als met een groot schild zult gij hen met goedkeuring omringen. (Spreuken 12:2) Wie goed is, verkrijgt goedkeuring van Jehovah, maar de man van [goddeloze] denkbeelden verklaart hij goddeloos. Paragraaf 11 (Romeinen 6:17) Maar God zij gedankt dat GIJ slaven van de zonde waart, doch van harte gehoorzaam zijt geworden aan die vorm van leer waaraan GIJ werdt overgeleverd. (Psalm 119:47) En ik zal mij verlustigen in uw geboden, Die ik heb liefgehad. (Deuteronomium 12:32) Elk woord dat ik U gebied, dient GIJ zorgvuldig te volbrengen. GIJ moogt er niets aan toevoegen, noch er iets van afnemen. (Genesis 6:22) Toen deed Noach naar alles wat God hem geboden had. Juist zo deed hij. Paragraaf 12 (Spreuken 27:11) Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 3 van194
(Deuteronomium 30:15-16) Zie, ik leg u heden waarlijk het leven en het goede, 16 en de dood en het kwade voor. [Indien gij zult luisteren naar de geboden van Jehovah, uw God,] die ik u heden gebied, door Jehovah, uw God, lief te hebben, zijn wegen te bewandelen en zijn geboden en zijn inzettingen en zijn rechterlijke beslissingen te onderhouden, dan zult gij stellig blijven leven en u vermenigvuldigen, en Jehovah, uw God, moet u zegenen in het land waarheen gij gaat om het in bezit te nemen. (Deuteronomium 30:19-20) Waarlijk, ik neem heden de hemel en de aarde tegen U tot getuigen, dat ik u het leven en de dood heb voorgelegd, de zegen en de vervloeking; en gij moet het leven kiezen, opdat gij moogt blijven leven, gij en 20 uw nageslacht, door Jehovah, uw God, lief te hebben, door naar zijn stem te luisteren en door hem aan te hangen; want hij is uw leven en de lengte uwer dagen, opdat gij moogt wonen op de bodem die Jehovah uw voorvaders Abraham, Isaäk en Jakob onder ede beloofd heeft hun te geven.” (Spreuken 11:20) De verkeerden van hart zijn iets verfoeilijks voor Jehovah, maar wie onberispelijk zijn in [hun] weg zijn hem welgevallig. Paragraaf 13 (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last, Paragraaf 14 (Deuteronomium 30:11-14) Want dit gebod dat ik u heden gebied, is niet te moeilijk voor u, noch is het ver weg. 12 Het is niet in de hemel, zodat men kan zeggen: ’Wie zal voor ons tot in de hemel opstijgen en het voor ons halen, dat hij het ons moge doen horen opdat wij het mogen volbrengen?’ 13 Ook is het niet aan de overkant van de zee, zodat men kan zeggen: ’Wie zal voor ons oversteken naar de andere kant van de zee en het voor ons halen, dat hij het ons moge doen 14 horen opdat wij het mogen volbrengen?’ Want het woord is zeer dicht bij u, in uw eigen mond en in uw eigen hart, opdat gij het moogt volbrengen. (Psalm 103:14) Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, Gedachtig dat wij stof zijn. Paragraaf 15 (Jesaja 48:17) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. (Deuteronomium 6:24) Daarom heeft Jehovah ons geboden al deze voorschriften te volbrengen [en] Jehovah, onze God, te vrezen, ons altijd ten goede, opdat wij in leven zouden blijven, zoals op deze dag. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 4 van194
(Romeinen 11:33) O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk [zijn] zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! (1 Johannes 4:8) Wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, want God is liefde. Paragraaf 16 (1 Johannes 5:19) Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de [macht van de] goddeloze. (Romeinen 7:21-25) Ik bemerk in mijn geval dan deze wet: dat wanneer ik het juiste wens te doen, het slechte bij mij aanwezig is. 22 Naar de innerlijke mens schep ik werkelijk behagen in de wet van God, 23 maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in 24 gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is. Ellendig mens die ik ben! Wie zal mij verlossen van het lichaam dat deze dood ondergaat? 25 God zij gedankt door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer! Zo ben ikzelf dan met [mijn] verstand een slaaf van Gods wet, maar met [mijn] vlees van de wet der zonde. (Handelingen 5:32) En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen.” (Galaten 5:22-23) De vrucht van de geest daarentegen is liefde, vreugde, vrede, 23 lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing. Tegen zulke dingen is geen wet. (Markus 1:27) De mensen nu stonden allen zó verbaasd dat zij er onder elkaar over gingen spreken en zeiden: „Wat is dit? Een nieuwe leer! Zelfs de onreine geesten beveelt hij op gezaghebbende wijze en zij gehoorzamen hem.” (Markus 5:7-13) en na met een luide stem te hebben geschreeuwd, zei hij: „Wat heb ik met u te maken, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God? Ik stel u onder ede 8 bij God, mij niet te pijnigen.” Want hij had tot hem gezegd: „Ga uit van de mens, 9 onreine geest.” Daarop vroeg hij hem: „Hoe is uw naam?” En hij zei tot hem: „Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen.” 10 En hij verzocht hem vele malen dringend de geesten niet uit het land te zenden. 11 Nu werd daar bij de berg een grote kudde zwijnen gehoed. 12 Zij dan verzochten hem dringend en zeiden: „Stuur ons in de zwijnen, zodat wij daarin kunnen gaan.” 13 En hij stond het hun toe. Toen gingen de onreine geesten uit en voeren in de zwijnen; en de kudde stortte zich van de steile helling in de zee — er waren er ongeveer tweeduizend — en de een na de ander verdronk in de zee. (Mattheüs 23:4) Zij binden zware vrachten samen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 5 van194
(Handelingen 20:29-30) Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij U zullen binnendringen, die de kudde niet teder zullen behandelen, 30 en uit UW eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. (Deuteronomium 5:28-33) Jehovah dan hoorde de stem van UW woorden, toen GIJ tot mij hadt gesproken, en Jehovah zei vervolgens tot mij: ’Ik heb de stem van de woorden van dit volk gehoord, die zij tot u gesproken hebben. Zij hebben goed gedaan aan alles wat zij gesproken hebben. 29 Zouden zij dat hart van hen maar ontwikkelen om mij te vrezen en al mijn geboden steeds te onderhouden, opdat het hun en hun zonen tot onbepaalde tijd goed mocht gaan! 30 Ga, zeg tot hen: 31 „Keert terug naar UW tenten.” En gij, blijf hier bij mij staan, en laat mij tot u spreken heel het gebod en de voorschriften en de rechterlijke beslissingen waarin gij hen dient te onderwijzen en die zij moeten volbrengen in het land dat ik hun 32 geef om het in bezit te nemen.’ En gijlieden moet ervoor zorgen dat GIJ doet juist zoals Jehovah, UW God, U geboden heeft. GIJ moogt noch naar rechts noch 33 naar links afwijken. Heel de weg die Jehovah, UW God, U geboden heeft, dient GIJ te bewandelen, opdat GIJ moogt leven en het U goed moge gaan en GIJ inderdaad UW dagen moogt verlengen in het land dat GIJ in bezit zult nemen. (1 Samuël 15:22-23) Samuël zei hierop: „Heeft Jehovah evenveel behagen in brandoffers en slachtoffers als in het gehoorzamen van de stem van Jehovah? Zie! Gehoorzamen is beter dan een slachtoffer, aandacht schenken [beter] dan het vet van rammen; 23 want weerspannigheid is hetzelfde als de zonde van waarzeggerij, en aanmatigend vooruitdringen hetzelfde als [het gebruiken van] magische kracht en terafim. Daar gij het woord van Jehovah hebt verworpen, verwerpt hij dienovereenkomstig u als koning.” (Johannes 8:29) En hij die mij gezonden heeft, is met mij; hij heeft mij niet aan mijzelf overgelaten, omdat ik altijd de dingen doe die hem behagen.” (Openbaring 4:11) „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.”
Hoofdstuk 2 Hoe behoud je een goed geweten? (1 Petrus 3:16) Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over UW goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van U spreken, beschaamd mogen worden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 6 van194
Paragraaf 2 (Jakobus 1:17) Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neer van de Vader der [hemelse] lichten, en bij hem is geen verandering van het keren van de schaduw. Paragraaf 4 (Genesis 3:7-8) Toen werden de ogen van hen beiden geopend en zij gingen beseffen dat zij naakt waren. Zij naaiden daarom vijgenbladeren aan elkaar en maakten zich lendebedekkingen. 8 Later hoorden zij de stem van Jehovah God, die omstreeks het winderige gedeelte van de dag in de tuin wandelde, waarop de mens en zijn vrouw zich voor het aangezicht van Jehovah God tussen de bomen van de tuin gingen verbergen. Paragraaf 5 (Job 27:6) Aan mijn gerechtigheid heb ik vastgehouden, en ik zal ze niet laten varen; Mijn hart zal [mij] niet honen om een van mijn dagen. (1 Samuël 24:5) Maar het gebeurde daarna dat Davids hart hem bleef slaan, omdat hij de slip [van de schoudermantel] die Saul toebehoorde, had afgesneden. Paragraaf 6 (Romeinen 2:14-15) Want telkens wanneer mensen der natiën, die geen wet hebben, van nature de dingen der wet doen, zijn deze mensen, al hebben zij geen wet, zichzelf tot wet. 15 Zij zijn juist degenen die tonen dat de inhoud van de wet in hun hart staat geschreven, terwijl hun geweten met hen getuigenis aflegt en hun eigen gedachten onderling hen beschuldigen of zelfs verontschuldigen. Paragraaf 7 (Romeinen 9:1) Ik zeg de waarheid in Christus; ik lieg niet, want mijn geweten legt met mij getuigenis af in heilige geest, Paragraaf 8 (Jeremia 17:9) Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen? Paragraaf 9 (Nehemia 5:15) Wat de vroegere stadhouders betreft, die er vóór mij waren, zij hadden het het volk zwaar gemaakt, en voor brood en wijn bleven zij dagelijks veertig zilveren sikkelen van hen nemen. Ook hun bedienden zelf gedroegen zich heerszuchtig ten aanzien van het volk. Wat mij betreft, ik heb zo niet gedaan, vanwege de vrees voor God.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 7 van194
Paragraaf 10 (Psalm 104:14-15) Hij laat het groene gras ontspruiten voor de dieren, En de plantengroei ten dienste van de mensheid, Om voedsel uit de aarde te doen 15 voortkomen, En wijn, die het hart van de sterfelijke mens verheugt, Om het gezicht van olie te doen glanzen, En brood, dat zelfs het hart van de sterfelijke mens verkwikt. (Lukas 21:34) Schenkt echter aandacht aan UZELF, dat UW hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over U komt (Romeinen 13:13) Laten wij betamelijk wandelen, zoals overdag, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in ongeoorloofde gemeenschap en losbandig gedrag, niet in twist en jaloezie. (1 Korinthiërs 6:9-10) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke 10 doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. Paragraaf 11 (Psalm 139:23-24) Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij, en ken mijn verontrustende gedachten, 24 En zie of er in mij soms een smartelijke weg is, En leid mij op de weg der onbepaalde tijd. Paragraaf 13 (1 Koningen 8:38-39) welk gebed, welk verzoek om gunst er ook moge komen van de zijde van enig mens [of] van heel uw volk Israël, omdat ieder van hen de plaag van zijn eigen hart kent, en zij werkelijk hun handpalmen uitbreiden naar dit 39 huis, moogt gíj dan vanuit de hemel, uw vaste woonplaats, horen, en gij moet vergeven en handelend optreden en een ieder geven overeenkomstig al zijn wegen, daar gij zijn hart kent (want gíj alleen kent het hart van alle mensenzonen heel goed); Paragraaf 14 (1 Korinthiërs 10:25) Blijft alles eten wat op een vleesmarkt wordt verkocht, zonder vanwege UW geweten navraag te doen, Paragraaf 15 (Romeinen 15:1) Wij evenwel die sterk zijn, behoren de zwakheden te dragen van hen die niet sterk zijn en niet onszelf te behagen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 8 van194
(Romeinen 15:3) Want ook de Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals er staat geschreven: „De smaadheden van hen die u smaadden, zijn op mij gevallen.” (1 Korinthiërs 8:13) Indien daarom voedsel mijn broeder tot struikelen brengt, zal ik nooit en te nimmer meer vlees eten, om mijn broeder niet tot struikelen te brengen. (1 Korinthiërs 10:23-24) Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn heilzaam. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. 24 Laat een ieder niet zijn eigen [voordeel] blijven zoeken, maar dat van de ander. (1 Korinthiërs 10:31-33) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet 32 alle dingen tot Gods heerlijkheid. Geeft zowel joden als Grieken en de 33 gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden. Paragraaf 16 (Romeinen 14:10) Maar waarom oordeelt gij uw broeder? Of waarom ziet gij ook neer op uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan; (Mattheüs 7:1) Houdt op met oordelen, opdat GIJ niet wordt geoordeeld; (Romeinen 14:19) Laten wij dus de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen. Paragraaf 17 (1 Petrus 3:16) Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over UW goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van U spreken, beschaamd mogen worden. (1 Timotheüs 4:2) door de huichelarij van mensen die leugens spreken, die in hun geweten gebrandmerkt zijn, Paragraaf 18 (Psalm 51:1-19) Betoon mij gunst, o God, naar uw liefderijke goedheid. Wis naar de overvloed van uw barmhartigheden mijn overtredingen uit. 2 Was mij grondig van mijn dwaling, En reinig mij zelfs van mijn zonde. 3 Want mijn overtredingen ken ikzelf, En mijn zonde is voortdurend vóór mij. 4 Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd, En wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan, Opdat gij rechtvaardig moogt blijken te zijn wanneer gij spreekt, Opdat gij zuiver moogt zijn wanneer gij oordeelt. 5 Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, En in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. 6 Zie! In waarachtigheid in de inwendige delen hebt gij behagen geschept; En moogt gij [mijn] verborgen binnenste louter wijsheid doen kennen. 7 Moogt gij mij met hysop zuiveren van zonde, opdat ik BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 9 van194
rein moge zijn; Moogt gij mij wassen, opdat ik zelfs witter dan sneeuw moge 8 worden. Moogt gij mij uitbundige vreugde en verheuging doen horen, Opdat de beenderen die gij verbrijzeld hebt, blij mogen zijn. 9 Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, En wis zelfs al mijn dwalingen uit. 10 Schep in mij zelfs een zuiver hart, o God, En leg in mij een nieuwe, standvastige geest. 11 Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; En uw heilige geest, o neem die niet van mij weg. 12 Schenk mij toch weer de uitbundige vreugde van de redding door u, En moogt gij mij ook met een gewillige geest steunen. 13 Ik wil overtreders uw wegen leren, Opdat zelfs zondaars rechtsomkeert mogen maken tot u. 14 Bevrijd mij van bloedschuld, o God, de God van mijn redding, Opdat mijn tong vreugdevol over 15 uw rechtvaardigheid moge vertellen. O Jehovah, moogt gij deze lippen van mij 16 openen, Opdat mijn eigen mond uw lof moge vertellen. Want gij schept geen behagen in slachtoffer — anders zou ik [het] geven; In een volledig brandoffer 17 hebt gij geen welgevallen. De slachtoffers aan God zijn een gebroken geest; 18 Een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult gij niet verachten. Doe in uw 19 goede wil toch wél aan Sion; Moogt gij de muren van Jeruzalem bouwen. In dat geval zult gij behagen hebben in slachtoffers van rechtvaardigheid, In brandoffer en volledig offer; In dat geval zullen er stieren worden geofferd op uw eigen altaar. (Psalm 86:5) Want gij, o Jehovah, zijt goed en vergevensgezind; En de liefderijke goedheid jegens allen die u aanroepen, is overvloedig. Paragraaf 19 (1 Johannes 3:19-20) Hierdoor zullen wij weten dat wij uit de waarheid voortspruiten, en wij zullen voor zijn aangezicht ons hart zekerheid geven 20 met betrekking tot alles waarin ons hart ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en weet alle dingen. (1 Korinthiërs 6:11) Toch zijn sommigen van U dat geweest. Maar GIJ zijt rein gewassen, maar GIJ zijt geheiligd, maar GIJ zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God. Paragraaf 20 (Galaten 6:2) Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus. (1 Petrus 2:16) Weest als vrije mensen, en gebruikt toch UW vrijheid niet als een dekmantel voor slechtheid, maar als slaven van God. Paragraaf 21 (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 10 van194
(1 Korinthiërs 4:4) Want ik ben mij er niet van bewust dat er iets tegen mij is. Toch is daardoor nog niet bewezen dat ik rechtvaardig ben, maar hij die mij onderzoekt, is Jehovah. (Handelingen 23:1) Terwijl Paulus het Sanhedrin strak aankeek, zei hij: „Mannen, broeders, ik heb mij tot op deze dag met een volmaakt zuiver geweten voor God gedragen.” (2 Timotheüs 1:3) Ik ben God dankbaar, voor wie ik evenals mijn voorvaders en met een rein geweten heilige dienst verricht, dat ik nooit nalaat u in mijn smekingen te gedenken, terwijl ik nacht en dag (Hebreeën 4:13) En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen. (Genesis 39:1-2) Wat Jozef betreft, hij werd naar Egypte gebracht, en Potifar, een hofbeambte van Farao, de overste van de lijfwacht, een Egyptenaar, kocht hem ten slotte uit de hand van de Ismaëlieten die hem daarheen hadden 2 gebracht. Maar Jehovah bleek met Jozef te zijn, zodat hij een succesvol man werd en over het huis van zijn meester, de Egyptenaar, kwam te staan. (Genesis 39:7-12) Na deze dingen nu gebeurde het dat de vrouw van zijn meester haar ogen naar Jozef ging opslaan en zei: „Kom bij mij liggen.” 8 Maar steeds weigerde hij en zei dan tot de vrouw van zijn meester: „Zie, mijn meester weet niet wat er bij mij in het huis is, en alles wat hij bezit, heeft hij in mijn hand gegeven. 9 Niemand in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” 10 Het gevolg dan was dat terwijl zij dag aan dag tot Jozef sprak, hij nooit naar haar luisterde om naast haar te komen liggen, om bij haar te blijven. 11 Maar op zekere dag gebeurde het dat hij, zoals op andere dagen, het huis binnenging om zijn zaken te behartigen en er niemand van de mannen van het huis daar in huis was. 12 Toen greep zij hem bij zijn kleed vast en zei: „Kom bij mij liggen!” Maar hij liet zijn kleed in haar hand en nam de vlucht en ging naar buiten. (Hebreeën 10:22) zo laten wij met een waarachtig hart naderen, in de volle verzekerdheid van het geloof, nu ons hart door besprenkeling gezuiverd is van een boos geweten en ons lichaam gebaad is met rein water. (2 Korinthiërs 4:1-2) Daarom, aangezien wij deze bediening hebben overeenkomstig de barmhartigheid die ons werd betoond, geven wij de moed niet op; 2 maar wij hebben gebroken met de achterbakse dingen waarover men zich dient te schamen, daar wij niet met listigheid wandelen noch het woord van God vervalsen, maar door de waarheid openbaar te maken, onszelf aan ieder menselijk geweten aanbevelen voor het oog van God. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 11 van194
Hoofdstuk 3 Heb degenen lief die God liefheeft (Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. Paragraaf 2 (Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. Paragraaf 4 (Hebreeën 11:17-19) Door geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij die met blijdschap de beloften had ontvangen, 18 poogde [zijn] eniggeboren [zoon] te offeren, alhoewel er tot hem was gezegd: „Wat ’uw zaad’ genoemd zal worden, zal door bemiddeling van Isaäk zijn.” 19 Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen. (Jesaja 41:8) „Maar gij, o Israël, zijt mijn knecht, gij, o Jakob, die ik verkozen heb, het zaad van mijn vriend Abraham; (Jakobus 2:21-23) Werd Abraham, onze vader, niet rechtvaardig verklaard door werken, nadat hij zijn zoon Isaäk op het altaar had geofferd? 22 Gij ziet dat [zijn] geloof met zijn werken samenwerkte en dat door [zijn] werken [zijn] geloof tot volmaaktheid werd gebracht, 23 en de schriftplaats werd vervuld die zegt: „Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend”, en hij werd „Jehovah’s vriend” genoemd. Paragraaf 5 (2 Samuël 22:26) Jegens iemand die loyaal is, zult gij loyaal handelen; Jegens de onberispelijke, sterke [man] zult gij onberispelijk handelen; (Spreuken 3:32) Want de slinkse persoon is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar Zijn vertrouwelijke omgang is met de oprechten. (Psalm 15:1-5) O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven? 2 Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent En de waarheid spreekt in zijn hart. 3 Hij heeft met zijn tong niet gelasterd. Zijn metgezel heeft hij niets kwaads aangedaan, En geen smaad heeft hij opgenomen tegen zijn intieme kennis. 4 In zijn ogen wordt de verachtelijke stellig verworpen, Maar aan hen die Jehovah vrezen, bewijst hij eer. Hij heeft gezworen met betrekking tot wat slecht is [voor hemzelf], en toch verandert hij [het] niet. 5 Zijn geld heeft hij niet tegen rente gegeven, En steekpenningen tegen de onschuldige heeft hij niet aangenomen. Wie deze dingen doet, zal nimmer aan het wankelen worden gebracht. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 12 van194
Paragraaf 6 (Johannes 14:23) Jezus gaf hem ten antwoord: „Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en bij hem gaan wonen. (Mattheüs 28:19-20) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige 20 geest, en leert hun onderhouden alles wat ik U geboden heb. En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” (Johannes 14:15) Indien GIJ mij liefhebt, zult GIJ mijn geboden onderhouden; (Johannes 14:21) Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, die is het die mij liefheeft. En wie mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden, en ik zal hem liefhebben en zal mij duidelijk aan hem laten zien.” (1 Petrus 2:21) GIJ werdt trouwens tot deze [loopbaan] geroepen, want ook Christus heeft voor U geleden, U een model nalatend opdat GIJ nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. Paragraaf 8 (Ruth 1:16) Nu zei Ruth: „Smeek mij niet dringend om u te verlaten, om terug te keren en u niet te vergezellen; want waarheen gij gaat, zal ik gaan, en waar gij de nacht doorbrengt, zal ik de nacht doorbrengen. Uw volk zal mijn volk zijn, en uw God mijn God. (Daniël 3:17-18) Als het moet, kan onze God die wij dienen, ons verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij [ons] verlossen. 18 Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” (1 Korinthiërs 4:17) Daarom zend ik Timotheüs naar U toe, daar hij mijn geliefd en trouw kind is in [de] Heer, en hij zal U mijn methoden in verband met Christus Jezus in herinnering brengen, zoals ik overal in elke gemeente onderwijs. (Filippenzen 2:20-22) Want ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg zal dragen voor de dingen die U betreffen. 21 Want alle anderen zoeken hun eigen belangen, niet die van Christus Jezus. 22 Maar GIJ weet welk bewijs hij van zichzelf heeft geleverd, dat hij, gelijk een kind met een vader, met mij als een slaaf heeft gediend ter bevordering van het goede nieuws. Paragraaf 9 (1 Samuël 18:1) Nu geschiedde het dat zodra hij opgehouden had tot Saul te spreken, de ziel van Jonathan nauw verbonden werd aan de ziel van David, en Jonathan kreeg hem lief als zijn eigen ziel. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 13 van194
(2 Samuël 1:26) Ik ben benauwd om u, mijn broeder Jonathan, Gij waart mij zeer aangenaam. Uw liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen. Paragraaf 10 (1 Samuël 23:16) Jonathan, de zoon van Saul, stond nu op en ging naar David te Choresa, om zijn hand te versterken met betrekking tot God. Paragraaf 11 (Romeinen 1:11-12) Want ik verlang ernaar U te zien om U enige geestelijke gave te kunnen meedelen en U daardoor standvastig te maken; 12 of liever, opdat er onder U een uitwisseling van aanmoediging mag zijn, doordat een ieder [wordt aangemoedigd] door middel van het geloof van de ander, zowel het UWE als het mijne. Paragraaf 12 (Hebreeën 5:12-6:3) Ja, want ofschoon GIJ eigenlijk leraren moest zijn met het oog op de tijd, hebt GIJ wederom iemand nodig die U van het begin af de elementaire dingen van de heilige uitspraken Gods leert; en GIJ zijt geworden als 13 zij die melk, geen vast voedsel, nodig hebben. Want een ieder die melk gebruikt, is onbekend met het woord der rechtvaardigheid, want hij is een klein kind. 14 Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. 6 Laten wij daarom, nu wij de grondleer over de Christus achter ons hebben gelaten, tot rijpheid voortgaan, zonder opnieuw een fundament te leggen, namelijk berouw over dode werken, en geloof jegens God, 2 de leer over dopen en de oplegging der handen, de opstanding der doden en het eeuwige oordeel. 3 En dit zullen wij doen, indien God het ook vergunt. (Romeinen 14:1) Aanvaardt degene die zwakheden heeft in [zijn] geloof, maar niet om beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen. (Romeinen 15:1) Wij evenwel die sterk zijn, behoren de zwakheden te dragen van hen die niet sterk zijn en niet onszelf te behagen. Paragraaf 13 (1 Korinthiërs 15:12) Indien er nu van Christus gepredikt wordt dat hij uit de doden is opgewekt, hoe kunnen dan sommigen onder U zeggen dat er geen opstanding van de doden is? (1 Korinthiërs 15:33) Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten. (2 Timotheüs 2:20-22) In een groot huis nu zijn niet alleen vaten van goud en zilver, maar ook van hout en aardewerk, en sommige voor een eervol doel, maar BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 14 van194
andere voor een doel waaraan geen eer verbonden is. 21 Indien iemand de laatste daarom uit de weg blijft, zal hij een vat zijn voor een eervol doel, geheiligd, bruikbaar voor zijn eigenaar, toebereid voor ieder goed werk. 22 Ontvlied dus de begeerten die aan de jeugd eigen zijn, maar streef naar rechtvaardigheid, geloof, liefde, vrede, samen met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart. Paragraaf 14 (2 Thessalonicenzen 3:6-7) Nu bevelen wij U, broeders, in de naam van de Heer Jezus Christus, U terug te trekken van iedere broeder die wanordelijk en niet overeenkomstig de overlevering die GIJ van ons hebt ontvangen, wandelt. 7 Want GIJ weet zelf hoe GIJ ons behoort na te volgen, want wij hebben ons niet wanordelijk onder U gedragen, (2 Thessalonicenzen 3:14) Maar is iemand niet gehoorzaam aan ons woord door middel van deze brief, houdt hem getekend, gaat niet meer met hem om, opdat hij beschaamd moge worden. (1 Korinthiërs 5:6) UW [reden tot] roemen is niet fraai. Weet GIJ niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten? Paragraaf 15 (Psalm 133:1) Zie! Hoe goed en hoe aangenaam is het Als broeders in eenheid te zamen wonen! (2 Korinthiërs 6:13) Bij wijze van vergelding dan, om iets terug te doen — ik spreek als tot kinderen — verruimt GIJ U eveneens. (1 Petrus 2:17) Eert alle soorten van [mensen], hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders, vreest God, eert de koning. Paragraaf 16 (Spreuken 12:18) Er bestaat er een die onbezonnen spreekt als met de steken van een zwaard, maar de tong van de wijzen is genezing. Paragraaf 17 (Openbaring 4:11) „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (Psalm 119:165) Overvloedige vrede behoort hun toe die uw wet liefhebben, En voor hen is er geen struikelblok. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 15 van194
Paragraaf 18 (Spreuken 17:9) Wie de overtreding bedekt, zoekt liefde, en hij die over een zaak blijft praten, scheidt hen die vertrouwelijk met elkaar omgaan. (1 Petrus 4:8) Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden. (Kolossenzen 3:13) Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah U vrijelijk vergeven heeft, doet ook GIJ evenzo. (Lukas 17:3-4) Schenkt aandacht aan UZELF. Indien uw broeder een zonde begaat, geef hem een bestraffing, en indien hij berouw heeft, vergeef hem. 4 Zelfs indien hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal bij u terugkomt en zegt: ’Ik heb berouw’, moet gij hem vergeven.” (Mattheüs 6:14-15) Want indien GIJ de mensen hun overtredingen vergeeft, zal 15 UW hemelse Vader ook U vergeven; maar als GIJ de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal UW Vader ook UW overtredingen niet vergeven. (Romeinen 14:19) Laten wij dus de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen. Paragraaf 19 (1 Korinthiërs 5:11-13) Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. 12 Want wat heb ik te maken met het oordelen van hen die buiten zijn? Oordeelt GIJ niet hen die binnen zijn, 13 terwijl God degenen oordeelt die buiten zijn? „Verwijdert de goddeloze [man] uit UW midden.” (2 Johannes 9-11) Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet. Wie in die leer blijft, hij heeft zowel de Vader als de Zoon. 10 Als iemand tot U komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in UW huis en richt ook geen groet tot hem. 11 Want wie een groet tot hem richt, heeft deel aan zijn goddeloze werken. Paragraaf 20 (1 Petrus 1:15-16) maar wordt ook GIJ, in overeenstemming met de Heilige die U geroepen heeft, zelf heilig in [UW] gehele gedrag, 16 want er staat geschreven: „GIJ moet heilig zijn, want ik ben heilig.” (1 Korinthiërs 5:7) Doet het oude zuurdeeg weg, opdat GIJ een nieuw deeg moogt zijn, zoals GIJ immers ongezuurd zijt. Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 16 van194
(Hebreeën 12:15-16) terwijl GIJ er zorgvuldig op toeziet dat niemand van de onverdiende goedheid van God beroofd wordt; dat er geen giftige wortel opschiet en onrust veroorzaakt en velen daardoor verontreinigd worden; 16 dat er geen hoereerder is noch iemand die geen waardering heeft voor heilige dingen, zoals Esau, die in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf. (Hebreeën 12:11) Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid. (Rechters 14:20) En Simsons vrouw kwam aan een van zijn bruiloftsgezellen te behoren, die hem gezelschap had gehouden. (Spreuken 22:24) Heb geen omgang met iemand die snel toornig is; en bij een man die woede-uitbarstingen heeft, moogt gij niet binnengaan, (Johannes 3:16) Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. (Genesis 22:1-2) Na deze dingen nu geschiedde het dat de [ware] God Abraham op de proef stelde. Bijgevolg zei hij tot hem: „Abraham!”, waarop hij zei: „Hier ben ik!” 2 Vervolgens zei hij: „Neem alstublieft uw zoon, uw enige zoon, die gij zo liefhebt, Isaäk, en maak een tocht naar het land Moria en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die ik u zal aanwijzen.” (Genesis 22:9-13) Ten slotte bereikten zij de plaats die de [ware] God hem had aangewezen, en Abraham bouwde daar een altaar en schikte het hout en bond zijn zoon Isaäk aan handen en voeten en legde hem op het altaar, boven op het hout. 10 Toen stak Abraham zijn hand uit en nam het slachtmes om zijn zoon te doden. 11 Maar daar riep Jehovah’s engel hem uit de hemel toe en zei: „Abraham, Abraham!”, waarop hij antwoordde: „Hier ben ik!” 12 Vervolgens zei hij: „Steek uw hand niet uit tegen de jongen en doe hem volstrekt niets, want nu weet ik werkelijk dat gij godvrezend zijt, doordat gij mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden.” 13 Hierop sloeg Abraham zijn ogen op en keek, en daar op enige afstand vóór [hem] was een ram, die met zijn hoorns in het struikgewas verward zat. Abraham dan ging erheen en nam de ram en offerde hem ten brandoffer in plaats van zijn zoon. (1 Samuël 17:33) Maar Saul zei tot David: „Gij kunt niet op deze Filistijn afgaan om met hem te vechten, want gij zijt nog maar een knaap, en hij is een krijgsman van zijn jongensjaren af.” (1 Samuël 31:2) En de Filistijnen bleven Saul en zijn zonen op de hielen zitten; en ten slotte sloegen de Filistijnen Jonathan en Abinadab en Malkisua, Sauls zonen, neer. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 17 van194
(2 Samuël 5:4) Dertig jaar oud was David toen hij koning werd. Veertig jaar lang heeft hij geregeerd. (1 Samuël 23:17) Voorts zei hij tot hem: „Wees niet bevreesd; want de hand van mijn vader Saul zal u niet vinden, en gíj zult koning zijn over Israël, en ík zal na u de tweede worden; en ook mijn vader Saul is dat bekend.” (Spreuken 17:17) Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor [de tijd] dat er benauwdheid is. (Johannes 15:14) GIJ zijt mijn vrienden indien GIJ doet wat ik U gebied. (Johannes 15:16) GIJ hebt mij niet uitgekozen, maar ik heb U uitgekozen, en ik heb U gesteld opdat GIJ zoudt heengaan en vrucht zoudt blijven dragen en dat UW vrucht zou blijven, opdat wat GIJ de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het U zou geven. (Jakobus 2:23) en de schriftplaats werd vervuld die zegt: „Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend”, en hij werd „Jehovah’s vriend” genoemd. (1 Korinthiërs 15:33) Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten. (Psalm 141:5) Zou de rechtvaardige mij slaan, het zou een liefderijke goedheid zijn; En zou hij mij terechtwijzen, het zou olie op het hoofd zijn, Die mijn hoofd niet zou willen weigeren. Want tijdens hun rampspoeden zou toch mijn gebed er nog zijn. (Spreuken 27:6) De wonden toegebracht door iemand die liefheeft, zijn getrouw, maar de kussen van een hater moeten worden afgesmeekt. (Spreuken 12:18) Er bestaat er een die onbezonnen spreekt als met de steken van een zwaard, maar de tong van de wijzen is genezing. (Spreuken 18:24) Er bestaan metgezellen die geneigd zijn elkaar aan stukken te breken, maar er bestaat een vriend die aanhankelijker is dan een broeder. (1 Johannes 3:16-18) Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat hij voor ons afstand heeft gedaan van zijn ziel; en wij zijn verplicht afstand te doen van [onze] ziel voor [onze] broeders. 17 Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden en toch de deur van zijn [gevoelens van] teder mededogen voor hem sluit, in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem? 18 Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 18 van194
Hoofdstuk 4 Waarom gezag respecteren? (1 Petrus 2:17) Eert alle soorten van [mensen], hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders, vreest God, eert de koning. Paragraaf 2 (Spreuken 24:21) Mijn zoon, vrees Jehovah en de koning. Laat u met hen die voor een verandering zijn, niet in. Paragraaf 3 (Genesis 2:15-17) Jehovah God nam nu de mens en plaatste hem in de tuin van 16 Eden om die te bebouwen en er zorg voor te dragen. En Jehovah God legde de mens ook het volgende gebod op: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot 17 verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven.” (Genesis 3:1-7) De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van al het wild gedierte van het veld dat Jehovah God gemaakt had. Ze zei dan tot de vrouw: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat GIJ niet van elke boom van de tuin moogt eten?” 2 Hierop zei de vrouw tot de slang: „Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. 3 Maar wat [het eten] van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: ’GIJ moogt daarvan niet eten, neen, GIJ moogt ze niet aanraken, opdat GIJ niet sterft.’” 4 Hierop zei de slang tot de vrouw: „GIJ zult volstrekt niet sterven. 5 Want God weet dat nog op de dag dat GIJ ervan eet, UW ogen stellig geopend zullen worden en GIJ stellig als God zult zijn, KENNEND goed en kwaad.” 6 Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en ging ervan eten. Daarna gaf zij er ook van aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten. 7 Toen werden de ogen van hen beiden geopend en zij gingen beseffen dat zij naakt waren. Zij naaiden daarom vijgenbladeren aan elkaar en maakten zich lendebedekkingen. (Psalm 51:5) Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, En in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. (Romeinen 5:12) Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden —.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 19 van194
Paragraaf 4 (Numeri 12:3) En de man Mozes was verreweg de zachtmoedigste van alle mensen die op de oppervlakte van de aardbodem waren. (Numeri 16:1-3) Toen stond Korach op, de zoon van Jizhar, de zoon van Kehath, de zoon van Levi, te zamen met Dathan en Abiram, de zonen van Eliab, en On, 2 de zoon van Peleth, de zonen van Ruben. Zij dan stonden op voor het aangezicht van Mozes, zij en tweehonderd vijftig mannen uit de zonen van Israël, oversten van de vergadering, opgeroepenen van de samenkomst, mannen van naam. 3 Zo verzamelden zij zich tegen Mozes en Aäron en zeiden tot hen: „Nu is het genoeg, want de gehele vergadering, zij allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom dient GIJ U dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?” (2 Kronieken 26:16-21) Maar zodra hij sterk was, werd zijn hart hoogmoedig, zelfs zozeer dat hij verderf veroorzaakte, zodat hij ontrouw handelde jegens Jehovah, zijn God, en de tempel van Jehovah binnenging om reukwerk te 17 branden op het reukaltaar. Onmiddellijk ging de priester Azarja en met hem priesters van Jehovah, tachtig dappere mannen, hem achterna. 18 Toen stonden zij tegen Uzzia, de koning, op en zeiden tot hem: „Het is niet uw zaak, o Uzzia, om reukwerk te branden voor Jehovah, maar het is de zaak van de priesters, de zonen van Aäron, de geheiligden, om reukwerk te branden. Ga uit het heiligdom vandaan; want gij hebt ontrouw gehandeld en het brengt u geen heerlijkheid van de zijde van Jehovah God.” 19 Maar Uzzia werd woedend, terwijl hij een reukvat om reukwerk te branden in zijn hand had, en gedurende zijn woede tegen de priesters flitste er zowaar melaatsheid op aan zijn voorhoofd ten aanschouwen van de priesters in het huis van Jehovah naast het reukaltaar. 20 Toen Azarja, de overpriester, en alle priesters zich naar hem toe keerden, zie, daar was hij met melaatsheid geslagen aan zijn voorhoofd! Opgewonden verwijderden zij hem toen derhalve daar vandaan, en ook zelf haastte hij zich naar buiten, omdat Jehovah hem geslagen had. 21 En Uzzia, de koning, bleef een melaatse tot op de dag van zijn dood, en als melaatse bleef hij in een huis wonen, vrijgesteld van plichten; want hij was afgesneden van het huis van Jehovah, terwijl zijn zoon Jotham over het huis van de koning ging [en] het volk van het land richtte. Paragraaf 5 (Prediker 8:9) Dit alles heb ik gezien, en mijn hart legde zich toe op ieder werk dat onder de zon is gedaan, [gedurende] de tijd dat de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel. (1 Samuël 9:20-21) Wat de ezelinnen betreft die gij drie dagen geleden zijt kwijtgeraakt, zet uw hart daar niet op, want ze zijn gevonden. En aan wie behoort al het begeerlijke van Israël? Behoort het niet aan u en aan het hele huis van uw vader?” 21 Daarop antwoordde Saul en zei: „Ben ik niet een Benjaminiet, uit de BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 20 van194
kleinste van Israëls stammen, en [is] mijn familie [niet] de onbeduidendste van alle families van de stam Benjamin? Waarom hebt gij dan zo iets tot mij gesproken?” (1 Samuël 10:20-22) Bijgevolg liet Samuël alle stammen van Israël naderbij komen, en de stam Benjamin werd aangewezen. 21 Daarna liet hij de stam Benjamin volgens zijn families naderbij komen, en de familie der Matrieten werd aangewezen. Ten slotte werd Saul, de zoon van Kis, aangewezen. En men ging hem zoeken, en hij was niet te vinden. 22 Daarom raadpleegden zij Jehovah verder: „Is de man al hierheen gekomen?” Waarop Jehovah zei: „Hij is hier, verscholen tussen de bagage.” (1 Samuël 18:7-11) En de vrouwen die vreugde bedreven, bleven een tegenzang aanheffen en zeggen: „Saul heeft zijn duizenden neergeslagen, En David zijn 8 tienduizenden.” En Saul werd zeer toornig, en dit gezegde was van zijn standpunt uit bezien slecht, zodat hij zei: „Aan David hebben zij tienduizenden gegeven, maar aan mij hebben zij de duizenden gegeven, en nu hoeft men hem 9 nog slechts het koningschap te geven!” En van die dag af zag Saul David 10 voortdurend met wantrouwen aan. Nu gebeurde het de volgende dag, dat Gods boze geest ten aanzien van Saul werkzaam werd, zodat hij zich in het huis als een profeet gedroeg, terwijl David, zoals in vroeger dagen, muziek maakte met zijn hand; en de speer was in Sauls hand. 11 Saul slingerde toen de speer en zei: „Ik zal David wel aan de muur spietsen!”, maar David ontweek hem tweemaal. (2 Samuël 11:1-17) Nu gebeurde het bij de terugkeer van het jaar, op de tijd waarop de koningen te velde trekken, dat David voorts Joab en zijn knechten met hem en heel Israël er op uit zond, opdat zij de zonen van Ammon in het verderf zouden storten en het beleg om Rabba zouden slaan, terwijl David in Jeruzalem bleef. 2 Nu gebeurde het tegen de avondtijd dat David voorts van zijn bed opstond en op het dakterras van het huis van de koning ging rondwandelen; en vanaf het dakterras zag hij toen een vrouw die zich aan het baden was, en de vrouw was zeer mooi van uiterlijk. 3 Toen liet David naar de vrouw informeren en iemand zei: „Is dat niet Bathseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria de Hethiet?” 4 Daarna zond David boden om haar te halen. Zij dan kwam bij hem en hij lag bij haar, terwijl zij zich nog aan het heiligen was van haar onreinheid. Later keerde zij naar haar huis terug. 5 En de vrouw werd zwanger. Dientengevolge liet zij het David weten en zei: „Ik ben zwanger.” 6 Daarop zond David een boodschap aan Joab en liet zeggen: „Stuur Uria de Hethiet naar mij toe.” Joab stuurde Uria dus naar David. 7 Toen Uria bij hem kwam, ging David vragen hoe Joab het maakte en hoe het volk het maakte en hoe het stond met de oorlog. 8 Ten slotte zei David tot Uria: „Daal af naar uw huis en baad uw voeten.” Bijgevolg ging Uria het huis van de koning uit, en het eregeschenk van de koning werd hem nagebracht. 9 Maar Uria legde zich neer aan de ingang van het huis van de koning bij alle andere knechten van zijn heer, en hij daalde niet af naar zijn eigen huis. 10 Men vertelde het dus aan David en zei: „Uria is niet naar zijn eigen huis afgedaald.” BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 21 van194
Daarop zei David tot Uria: „Gij zijt toch van een reis teruggekomen, niet waar? 11 Waarom zijt gij niet naar uw eigen huis afgedaald?” Hierop zei Uria tot David: „De Ark en Israël en Juda wonen in hutten, en mijn heer Joab en de knechten van mijn heer zijn gelegerd op de oppervlakte van het veld, en ik — zal ik naar mijn eigen huis gaan om te eten en te drinken en bij mijn vrouw te liggen? Zo waar gij 12 leeft en zo waar uw ziel leeft, zo iets zal ik niet doen!” Toen zei David tot Uria: „Blijf ook vandaag hier, en morgen zal ik u wegzenden.” Derhalve bleef Uria die dag en de dag daarop te Jeruzalem. 13 Voorts riep David hem opdat hij in zijn tegenwoordigheid zou eten en drinken. Hij dan maakte hem dronken. Niettemin ging hij ’s avonds naar buiten om zich neer te leggen op zijn bed bij de knechten 14 van zijn heer, en hij daalde niet af naar zijn eigen huis. ’s Morgens nu geschiedde het dat David een brief ging schrijven aan Joab en die door de hand 15 van Uria verzond. Hij dan schreef in de brief aldus: „Plaatst Uria vooraan bij de hevigste gevechtsaanvallen, en gijlieden moet U van achter hem terugtrekken, en 16 hij moet neergeslagen worden en sterven.” Nu geschiedde het dat terwijl Joab de stad voortdurend in het oog hield, hij Uria gesteld hield op de plaats waarvan hij wist dat daar dappere mannen waren. 17 Toen de mannen van de stad een uitval deden en de strijd tegen Joab aanbonden, vielen er voorts enigen van het volk, de knechten van David, en ook Uria de Hethiet stierf. Paragraaf 6 (Spreuken 27:11) Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont. (Markus 12:29-30) Jezus antwoordde: „Het eerste is: ’Hoor, o Israël, Jehovah, onze God, is één Jehovah, 30 en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ (Openbaring 4:11) „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” Paragraaf 7 (Lukas 22:42) terwijl hij zei: „Vader, indien gij het wenst, neem deze beker dan van mij weg. Doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede.” Paragraaf 8 (Numeri 14:26-27) En Jehovah sprak verder tot Mozes en Aäron, en zei: 27 „Hoe lang zal deze boze vergadering dit gemurmureer dat zij tegen mij aanheffen, nog volhouden? Ik heb de murmureringen van de zonen van Israël, waarmee zij tegen mij murmureren, gehoord.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 22 van194
Paragraaf 9 (1 Samuël 1:3) En die man ging van jaar tot jaar op uit zijn stad om zich te Silo voor Jehovah der legerscharen neer te werpen en hem een slachtoffer te brengen. En aldaar waren de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, priesters voor Jehovah. (Psalm 68:11) Jehovah zelf geeft het woord; De vrouwen die het goede nieuws vertellen, zijn een groot leger. (Ezechiël 37:1-10) De hand van Jehovah bleek op mij te zijn, zodat hij mij naar buiten voerde in de geest van Jehovah en mij midden in de valleivlakte neerzette, en ze was vol beenderen. 2 En hij liet mij erlangs gaan, helemaal rondom, en zie! er waren er zeer veel op de oppervlakte van de valleivlakte en zie! ze waren zeer 3 dor. Toen zei hij tot mij: „Mensenzoon, kunnen deze beenderen tot leven komen?” Hierop zei ik: „Soevereine Heer Jehovah, gijzelf weet het heel goed.” 4 En hij zei voorts tot mij: „Profeteer over deze beenderen, en gij moet ertegen 5 zeggen: ’O GIJ dorre beenderen, hoort het woord van Jehovah: Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah tot deze beenderen gezegd: „Ziet, ik breng adem in U, en GIJ moet tot leven komen. 6 En ik wil pezen op U leggen en vlees op U doen komen, en ik wil U overtrekken met huid en adem in U leggen, en GIJ moet tot leven komen; en GIJ zult moeten weten dat ik Jehovah ben.”’” 7 En ik profeteerde juist zoals mij geboden was. En er ontstond voorts een geluid zodra ik profeteerde, en zie, er was een geratel, en beenderen naderden toen [tot elkaar], been tot zijn been. 8 En ik zag, en zie! er kwamen pézen en vléés op en huid werd er vervolgens boven overheen getrokken. Maar wat adem betreft, er was er geen in hen. 9 En hij zei voorts tot mij: „Profeteer tot de wind. Profeteer, o mensenzoon, en gij moet tot de wind zeggen: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Kom van de vier windstreken, o wind, en blaas op deze gedoden, opdat zij tot 10 leven komen.”’” En ik profeteerde juist zoals hij mij geboden had, en de adem kwam vervolgens in hen, en zij werden levend en gingen op hun voeten staan, een zeer, zeer grote krijgsmacht. (1 Korinthiërs 12:14) Want het lichaam bestaat immers niet uit één lid, maar uit vele. (1 Korinthiërs 12:25-26) opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden ervan dezelfde zorg voor elkaar zouden hebben. 26 En wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mee; of wanneer een lid heerlijkheid ontvangt, delen alle andere leden in de vreugde. Paragraaf 10 (Deuteronomium 5:16) Eer uw vader en uw moeder, juist zoals Jehovah, uw God, u geboden heeft; opdat uw dagen lang mogen blijken te zijn en het u goed moge gaan op de grond die Jehovah, uw God, u geeft. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 23 van194
(Efeziërs 6:2-3) „Eer uw vader en [uw] moeder”, wat het eerste gebod met een 3 belofte is: „Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven.” (Hebreeën 13:7) Houdt hen in gedachtenis die onder U de leiding nemen, die het woord van God tot U hebben gesproken, en volgt [hun] geloof na, lettend op het einde van [hun] wandel. (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (Romeinen 13:4) want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. Paragraaf 12 (1 Korinthiërs 14:33) Want God is geen [God] van wanorde, maar van vrede. Zoals in alle gemeenten van de heiligen (Efeziërs 5:23) want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is, hij als redder van [dit] lichaam. Paragraaf 13 (Spreuken 1:8) Luister, mijn zoon, naar het strenge onderricht van uw vader en verlaat de wet van uw moeder niet. (1 Petrus 3:1) Evenzo GIJ vrouwen, weest aan UW eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van [hun] vrouw, Paragraaf 14 (Spreuken 10:1) Spreuken van Salomo. Een wijze zoon is hij die een vader verheugt, en een verstandeloze zoon is de droefheid van zijn moeder. (Efeziërs 3:14-15) Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader, familie in de hemel en op aarde haar naam te danken heeft,
15
aan wie elke
Paragraaf 15 (Kolossenzen 1:13) Hij heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, (Mattheüs 24:45-47) Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 24 van194
voedsel te geven? 46 Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn 47 aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg U: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen. (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. Paragraaf 16 (Efeziërs 4:8) Daarom zegt hij: „Toen hij naar boven opsteeg, heeft hij gevangenen meegevoerd; hij heeft gaven [in] mensen gegeven.” (Handelingen 20:28) Schenkt aandacht aan UZELF en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest U tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht. (1 Timotheüs 3:1-7) Die verklaring is betrouwbaar. Indien iemand een 2 opzienersambt tracht te verkrijgen, begeert hij een voortreffelijk werk. De opziener moet daarom onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig in gewoonten, gezond van verstand, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, maar redelijk, niet strijdlustig, niet iemand die geld liefheeft, 4 iemand die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft 5 (immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?); 6 geen pasbekeerde, opdat hij niet opgeblazen wordt [van trots] en in het oordeel valt dat over de Duivel werd geveld. 7 Verder moet hij ook een voortreffelijk getuigenis hebben van de mensen buiten, opdat hij niet tot smaad wordt en in een strik van de Duivel valt. (1 Timotheüs 3:12) Dienaren in de bediening moeten mannen van één vrouw zijn en op een voortreffelijke wijze de leiding over kinderen en hun eigen huisgezin hebben. (Titus 1:5-9) Om deze reden heb ik u op Kreta achtergelaten, opdat gij de dingen waaraan wat ontbrak, in orde zoudt brengen en in stad na stad oudere mannen zoudt aanstellen, zoals ik u opgedragen heb; 6 indien iemand vrij van beschuldiging is, de man van één vrouw, [en] gelovige kinderen heeft, die niet van losbandigheid te beschuldigen waren noch weerspannig waren. 7 Want een opziener moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn, niet eigenzinnig, niet tot gramschap geneigd, geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, niet belust op oneerlijke winst, 8 maar gastvrij, iemand die het goede liefheeft, gezond van verstand, rechtvaardig, loyaal, zelfbeheersing oefenend, 9 stevig vasthoudend aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn [kunst van] onderwijzen, opdat hij in staat is zowel door de gezonde leer te vermanen als de tegensprekers terecht te wijzen. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 25 van194
Paragraaf 17 (1 Korinthiërs 11:3-10) Ik wil echter dat GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd 4 van de Christus. Iedere man die bij het bidden of profeteren iets op het hoofd heeft, maakt zijn hoofd te schande; 5 maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande, want het is precies hetzelfde als 6 was zij een [vrouw] met een kaalgeschoren hoofd. Want indien een vrouw [haar hoofd] niet bedekt, moet zij ook maar kortgeknipt worden; indien het echter voor een vrouw een schande is kortgeknipt of kaalgeschoren te zijn, dan moet zij [haar hoofd] bedekken. 7 Want een man behoort zijn hoofd niet gedekt te hebben, daar hij Gods beeld en heerlijkheid is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. 8 9 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; en, wat meer zegt, de man werd niet ter wille van de vrouw geschapen, maar de vrouw ter wille 10 van de man. Daarom behoort de vrouw een teken van gezag op haar hoofd te hebben ter wille van de engelen. Paragraaf 18 (Romeinen 13:1-7) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. 2 Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap 5 jegens degene die het slechte beoefent. Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat GIJ in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege [UW] geweten. 6 Want daarom betaalt GIJ ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen. 7 Geeft aan allen wat hun toekomt: aan hem die [vraagt om] de belasting, de belasting; aan hem die [vraagt om] de schatting, de schatting; aan hem die [vraagt om] vrees, die vrees; aan hem die [vraagt om] eer, die eer. (Handelingen 5:28-29) en zei: „Wij hebben U uitdrukkelijk bevolen niet door te gaan met onderwijzen op basis van deze naam, en ziet! nochtans hebt GIJ Jeruzalem met UW leer vervuld, en GIJ zijt vastbesloten het bloed van deze mens over ons te brengen.” 29 Petrus en de [andere] apostelen gaven ten antwoord: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 26 van194
Paragraaf 19 (Handelingen 26:2) „Ik acht mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik betreffende alle dingen waarvan ik door joden word beschuldigd, vandaag in uw tegenwoordigheid mijn verdediging mag houden, (Handelingen 26:25) Maar Paulus zei: „Ik word niet waanzinnig, Uwe Excellentie Festus, maar ik uit woorden van waarheid en van gezond verstand. (Romeinen 12:17-18) Vergeldt niemand kwaad met kwaad. Verschaft voortreffelijke dingen voor het oog van alle mensen. 18 Zijt indien mogelijk, voor zover het van U afhangt, vredelievend jegens alle mensen. (1 Petrus 3:15) Maar heiligt de Christus als Heer in UW hart, altijd gereed U te verdedigen voor een ieder die van U een reden verlangt voor de hoop die in U is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting. Paragraaf 20 (1 Petrus 2:17) Eert alle soorten van [mensen], hebt liefde voor de gehele gemeenschap van broeders, vreest God, eert de koning. (Mattheüs 5:16) Laat evenzo UW licht voor de mensen schijnen, opdat zij UW voortreffelijke werken mogen zien en UW Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven. (Romeinen 13:1-7) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. 2 Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. 5 Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat GIJ in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege [UW] geweten. 6 Want daarom betaalt GIJ ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen. 7 Geeft aan allen wat hun toekomt: aan hem die [vraagt om] de belasting, de belasting; aan hem die [vraagt om] de schatting, de schatting; aan hem die [vraagt om] vrees, die vrees; aan hem die [vraagt om] eer, die eer. (Jesaja 33:22) Want Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 27 van194
(Mattheüs 22:37-39) Hij zei tot hem: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met 38 geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ Dit is het 39 grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ (Mattheüs 26:52) Toen zei Jezus tot hem: „Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan. (Johannes 18:36) Jezus antwoordde: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” (Handelingen 5:27-29) Zij haalden hen dan en stelden hen in de Sanhedrin-zaal. 28 En de hogepriester ondervroeg hen en zei: „Wij hebben U uitdrukkelijk bevolen niet door te gaan met onderwijzen op basis van deze naam, en ziet! nochtans hebt GIJ Jeruzalem met UW leer vervuld, en GIJ zijt vastbesloten het bloed van 29 deze mens over ons te brengen.” Petrus en de [andere] apostelen gaven ten antwoord: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen. (Romeinen 13:1-4) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. 2 Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. (1 Korinthiërs 11:3) Ik wil echter dat GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus. (Efeziërs 6:1-3) Kinderen, weest gehoorzaam aan UW ouders in eendracht met [de] Heer, want dit is rechtvaardig: 2 „Eer uw vader en [uw] moeder”, wat het eerste gebod met een belofte is: 3 „Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven.”
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 28 van194
(Efeziërs 2:2) waarin GIJ eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. (Spreuken 19:20) Luister naar raad en aanvaard streng onderricht, opdat gij in uw toekomst wijs moogt worden. (Hebreeën 12:5) maar GIJ hebt de vermaning die tot U als zonen wordt gericht, helemaal vergeten: „Mijn zoon, acht [het] strenge onderricht dat van Jehovah komt, niet gering en bezwijk niet wanneer gij door hem wordt gecorrigeerd, (Spreuken 19:3) De dwaasheid van de aardse mens is het die zijn weg verdraait, en zo wordt zijn hart woedend op Jehovah zelf. (Spreuken 4:13) Grijp streng onderricht aan; laat niet los. Bewaar het veilig, want het is uw leven. (Galaten 6:1) Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht GIJ, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt. (Romeinen 3:23) Want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods, (Jakobus 3:2) Want wij allen struikelen vele malen. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, in staat om ook [zijn] gehele lichaam in toom te houden. (2 Samuël 12:1-13) Jehovah zond nu Nathan tot David. Hij kwam dus bij hem en zei tot hem: „Er waren twee mannen die zich in dezelfde stad bevonden; de een [was] rijk en de ander onbemiddeld. 2 Het geval wilde, dat de rijke zeer veel schapen en runderen had; 3 maar de onbemiddelde had niets anders dan één ooilammetje, dat hij gekocht had. En hij hield het in het leven, en het groeide met hem en met zijn zonen samen op. Het at altijd van zijn bete en het dronk altijd uit zijn beker en het lag altijd aan zijn boezem, en het werd hem als een dochter. 4 Kort daarop kwam er een bezoeker bij de rijke man, maar het ging hem aan zijn hart om iets van zijn eigen schapen en zijn eigen runderen te nemen om dat klaar te maken voor de reiziger die bij hem was gekomen. Daarom nam hij het ooilam van de onbemiddelde man en maakte het klaar voor de man die bij hem was gekomen.” 5 Hierop ontbrandde Davids toorn zeer tegen die man, zodat hij tot Nathan zei: „Zo waar Jehovah leeft, de man die dat doet, verdient te sterven! 6 En het ooilam dient hij viervoudig te vergoeden, ten gevolge van het feit dat hij deze zaak heeft gedaan en omdat hij geen mededogen heeft gehad.” 7 Toen zei Nathan tot David: „Gijzelf zijt die man! Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: ’Ikzelf heb u tot koning over Israël gezalfd en ikzelf heb u uit de hand van Saul bevrijd. 8 En ik was bereid u het huis van uw heer en de vrouwen van uw BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 29 van194
heer aan uw boezem te geven, en u het huis van Israël en van Juda te geven. En indien het niet genoeg was, was ik bereid u er nog dergelijke zaken, zowel als andere zaken, bij te geven. 9 Waarom hebt gij het woord van Jehovah veracht, door te doen wat kwaad is in zijn ogen? Uria de Hethiet hebt gij met het zwaard neergeslagen, en zijn vrouw hebt gij u tot vrouw genomen, en hem hebt gij door 10 het zwaard van de zonen van Ammon gedood. Nu dan, [het] zwaard zal tot onbepaalde tijd niet van uw eigen huis wijken, ten gevolge van het feit dat gij mij hebt veracht, zodat gij de vrouw van Uria de Hethiet hebt genomen om u tot vrouw te worden.’ 11 Dit heeft Jehovah gezegd: ’Zie, ik verwek rampspoed tegen u uit uw eigen huis; en ik wil uw vrouwen voor uw eigen ogen weghalen en hen aan uw naaste geven, en hij zal stellig bij uw vrouwen liggen voor de ogen van deze 12 zon. Terwijl gíj in het geheim hebt gehandeld, zal ik voor mij deze zaak doen 13 ten aanschouwen van heel Israël en ten aanschouwen van de zon.’” David zei nu tot Nathan: „Ik heb tegen Jehovah gezondigd.” Hierop zei Nathan tot David: „Jehovah laat van zijn kant uw zonde werkelijk voorbijgaan. Gij zult niet sterven. (2 Kronieken 26:16-20) Maar zodra hij sterk was, werd zijn hart hoogmoedig, zelfs zozeer dat hij verderf veroorzaakte, zodat hij ontrouw handelde jegens Jehovah, zijn God, en de tempel van Jehovah binnenging om reukwerk te branden op het reukaltaar. 17 Onmiddellijk ging de priester Azarja en met hem priesters van Jehovah, tachtig dappere mannen, hem achterna. 18 Toen stonden zij tegen Uzzia, de koning, op en zeiden tot hem: „Het is niet uw zaak, o Uzzia, om reukwerk te branden voor Jehovah, maar het is de zaak van de priesters, de zonen van Aäron, de geheiligden, om reukwerk te branden. Ga uit het heiligdom vandaan; want gij hebt ontrouw gehandeld en het brengt u geen heerlijkheid van de zijde van Jehovah God.” 19 Maar Uzzia werd woedend, terwijl hij een reukvat om reukwerk te branden in zijn hand had, en gedurende zijn woede tegen de priesters flitste er zowaar melaatsheid op aan zijn voorhoofd ten aanschouwen van de priesters in het huis van Jehovah naast het reukaltaar. 20 Toen Azarja, de overpriester, en alle priesters zich naar hem toe keerden, zie, daar was hij met melaatsheid geslagen aan zijn voorhoofd! Opgewonden verwijderden zij hem toen derhalve daar vandaan, en ook zelf haastte hij zich naar buiten, omdat Jehovah hem geslagen had. (1 Timotheüs 3:2-3) De opziener moet daarom onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig in gewoonten, gezond van verstand, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, maar redelijk, niet strijdlustig, niet iemand die geld liefheeft, (Titus 3:2) over niemand nadelig te spreken, niet strijdlustig te zijn, redelijk te zijn en alle zachtaardigheid jegens alle mensen aan de dag te leggen. (Hebreeën 12:6-11) want die Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht, ja, hij geselt een ieder die hij als zoon aanneemt.” 7 Wat GIJ verduurt, dient tot streng onderricht. God behandelt U als zonen. Want wat voor een zoon BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 30 van194
is hij die niet door een vader streng wordt onderricht? 8 Indien GIJ echter zonder het strenge onderricht zijt waarvan allen deelgenoten zijn geworden, zijt GIJ in werkelijkheid onwettige kinderen en geen zonen. 9 Bovendien hadden wij vroeger vaders die van ons vlees waren om ons streng te onderrichten, en wij betoonden hun steeds achting. Zullen wij ons dan niet veel meer aan de Vader van ons 10 geestelijke leven onderwerpen en leven? Want zij dienden ons gewoonlijk gedurende enkele dagen naar hun eigen goeddunken streng onderricht toe, maar hij doet het tot ons nut, opdat wij deel zouden krijgen aan zijn heiligheid. 11 Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid. (Exodus 18:25) En Mozes ging ertoe over uit heel Israël bekwame mannen te kiezen en hun posities als hoofden over het volk te geven, als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien. (Handelingen 20:28) Schenkt aandacht aan UZELF en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest U tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht. (3 Johannes 9-10) Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die graag de eerste plaats onder hen inneemt, ontvangt niets van ons met achting. 10 Daarom zal ik, als ik kom, zijn werken in herinnering brengen, die hij blijft doen, terwijl hij met boosaardige woorden over ons snatert. En daarmee nog niet tevreden, ontvangt hij ook zelf de broeders niet met achting, en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij hiervan te weerhouden en uit de gemeente te werpen. (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (1 Korinthiërs 14:40) Maar laat alle dingen betamelijk en volgens regeling geschieden. (Jakobus 3:17) Maar de wijsheid van boven is allereerst zuiver, vervolgens vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en goede vruchten, geen partijdig onderscheid makend, niet huichelachtig. (1 Korinthiërs 14:33) Want God is geen [God] van wanorde, maar van vrede. Zoals in alle gemeenten van de heiligen (1 Timotheüs 1:11) overeenkomstig het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 31 van194
zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (Psalm 138:6) Want Jehovah is hoog, en toch ziet hij de nederige; Maar de hovaardige kent hij slechts van een afstand.
Hoofdstuk 5 Hoe je afgescheiden van de wereld kunt blijven (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. Paragraaf 1 (Johannes 17:15-16) Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over 16 hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben. (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. Paragraaf 2 (Johannes 14:30) Ik zal niet veel meer met U spreken, want de heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij, (Efeziërs 2:2) waarin GIJ eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. (1 Johannes 5:19) Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de [macht van de] goddeloze. (Jakobus 4:4) Overspeelsters, weet GIJ niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God. Paragraaf 3 (Daniël 7:13-14) Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van Dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. 14 En hem werd heerschappij en waardigheid en [een] koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 32 van194
is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden. (Lukas 4:43) Maar hij zei tot hen: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden.” (Lukas 17:20-21) Toen hem nu door de Farizeeën werd gevraagd wanneer het koninkrijk Gods zou komen, antwoordde hij hun en zei: „Het koninkrijk Gods komt 21 niet met opvallende waarneembaarheid, noch zal men zeggen: ’Ziet hier!’, of: ’Daar!’ Want ziet! het koninkrijk Gods is in UW midden.” (Johannes 18:36) Jezus antwoordde: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” (Mattheüs 24:14) En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. (2 Korinthiërs 5:20) Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: „Wordt met God verzoend.” Paragraaf 4 (Filippenzen 3:20) Wat ons betreft, ons burgerschap bestaat in de hemelen, uit welke plaats wij ook vurig een redder verwachten, de Heer Jezus Christus, (Johannes 10:16) En ik heb nog andere schapen, die niet van deze kooi zijn; ook die moet ik brengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden. (Mattheüs 25:31-40) Wanneer de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem, dan zal hij op zijn glorierijke troon plaats 32 nemen. En alle natiën zullen vóór hem vergaderd worden, en hij zal de mensen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. 33 En de schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan zijn linkerhand. 34 Dan zal de koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: ’Komt, GIJ op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor U is bereid. 35 Want ik werd hongerig en GIJ hebt mij iets te eten gegeven; ik werd dorstig en GIJ hebt mij iets te drinken gegeven. Ik was een vreemde en GIJ hebt mij gastvrij ontvangen; 36 naakt, en GIJ hebt mij gekleed. Ik werd ziek en GIJ hebt mij verzorgd. Ik was in de gevangenis en GIJ zijt tot mij gekomen.’ 37 Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden en zeggen: ’Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u gevoed, of dorstig en 38 u iets te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemde gezien en u 39 gastvrij ontvangen, of naakt en u gekleed? Wanneer hebben wij u ziek of in de BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 33 van194
gevangenis gezien en zijn naar u toe gegaan?’ 40 En de koning zal hun ten antwoord geven: ’Voorwaar, ik zeg U: Voor zover GIJ het voor een van de geringsten van deze broeders van mij hebt gedaan, hebt GIJ het voor mij gedaan.’ (Jesaja 2:2-4) En het moet geschieden in het laatst der dagen [dat] de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten alle natiën stromen. 3 En vele volken zullen stellig heengaan en zeggen: „Komt, en laten wij opgaan naar de berg van Jehovah, naar het huis van de God van Jakob; en hij zal ons onderrichten omtrent zijn wegen, en wij willen zijn paden bewandelen.” 4 Want uit Sion zal [de] wet uitgaan, en het woord van Jehovah uit Jeruzalem. En hij zal stellig rechtspreken onder de natiën en de zaken rechtzetten met betrekking tot vele volken. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren. Paragraaf 5 (Mattheüs 28:19) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, (1 Petrus 2:9) Maar GIJ zijt „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat GIJ alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken” van degene die U uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht. (1 Korinthiërs 1:10) Nu vermaan ik U, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat GIJ allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder U is, maar dat GIJ nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtegang. (Johannes 13:34-35) Ik geef U een nieuw gebod, dat GIJ elkaar liefhebt; net zoals ik U heb liefgehad, dat ook GIJ elkaar liefhebt. 35 Hieraan zullen allen weten dat GIJ mijn discipelen zijt, indien GIJ liefde onder elkaar hebt.” (1 Johannes 3:10-12) Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. 11 Want dit is de boodschap die GIJ van [het] begin af hebt gehoord, dat wij liefde voor elkaar moeten hebben; 12 niet zoals Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer vermoordde. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn eigen werken goddeloos waren, maar die van zijn broer rechtvaardig. (Mattheüs 5:44) Ik zeg U echter: Blijft UW vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die U vervolgen, BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 34 van194
(Mattheüs 26:52) Toen zei Jezus tot hem: „Steek uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard vergaan. Paragraaf 6 (1 Korinthiërs 6:19-20) Wat! Weet GIJ niet dat ulieder lichaam [de] tempel is van de heilige geest die in U is, die GIJ van God hebt? Ook behoort GIJ UZELF niet 20 toe, want GIJ werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God in ulieder lichaam. (Markus 12:17) Daarop zei Jezus: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is.” En zij gingen zich over hem verwonderen. (Romeinen 13:1-7) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God 2 in hun relatieve posities geplaatst. Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, 3 zullen een oordeel over zich brengen. Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. 5 Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat GIJ in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege [UW] geweten. 6 Want daarom betaalt GIJ ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen. 7 Geeft aan allen wat hun toekomt: aan hem die [vraagt om] de belasting, de belasting; aan hem die [vraagt om] de schatting, de schatting; aan hem die [vraagt om] vrees, die vrees; aan hem die [vraagt om] eer, die eer. (Lukas 4:8) Jezus gaf hem ten antwoord: „Er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” (Lukas 10:27) Hij gaf ten antwoord: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand’, en: ’uw naaste als uzelf.’” (Handelingen 5:29) Petrus en de [andere] apostelen gaven ten antwoord: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. (Romeinen 14:8) want indien wij leven, dan leven wij voor Jehovah, en ook indien wij sterven, dan sterven wij voor Jehovah. Derhalve behoren wij of wij nu leven of sterven, Jehovah toe.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 35 van194
Paragraaf 7 (1 Korinthiërs 2:12) Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig zijn gegeven. (Efeziërs 2:2-3) waarin GIJ eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der 3 lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. Ja, onder hen hebben wij allen ons eens overeenkomstig de begeerten van ons vlees gedragen, doordat wij de dingen deden die het vlees en de gedachten wilden, en wij waren van nature kinderen der gramschap, evenals de overigen. Paragraaf 8 (1 Johannes 2:16) want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld. (1 Timotheüs 6:9-10) Zij echter die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. 10 Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord. (Johannes 8:44) GIJ zijt uit UW vader de Duivel, en GIJ wenst de begeerten van UW vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van [de leugen]. (Handelingen 13:10) en zei: „O gij mens vol van allerlei bedrog en allerlei schurkerij, gij zoon van de Duivel, gij vijand van al wat rechtvaardig is, zult gij niet ophouden de rechte wegen van Jehovah te verdraaien? (1 Johannes 3:8) Wie zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort, want de Duivel zondigt reeds van [het] begin af. Hiertoe werd de Zoon van God openbaar gemaakt, namelijk om de werken van de Duivel te verbreken. (1 Johannes 3:10) Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. Paragraaf 9 (Spreuken 4:23) Beveilig uw hart, ja, meer dan al het andere dat te behoeden is, want daaruit zijn de oorsprongen van het leven. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 36 van194
(Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. (1 Korinthiërs 15:33) Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten. Paragraaf 10 (1 Johannes 4:4) GIJ spruit uit God voort, kindertjes, en GIJ hebt die [personen] overwonnen, omdat hij die in eendracht met U is, groter is dan hij die in eendracht met de wereld is. Paragraaf 12 (1 Timotheüs 2:9-10) Evenzo wens ik dat de vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand, niet met [bijzondere] 10 haarvlechtingen en goud of parels of zeer kostbare kleding, maar zoals het vrouwen die belijden God te vereren, past, namelijk door middel van goede werken. (Judas 21) en UZELF [aldus] bewaren in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht. (1 Petrus 3:3-4) En UW versiering besta niet in het uiterlijke vlechten van het haar en het omhangen van gouden sieraden of het dragen van bovenklederen, 4 maar het zij de verborgen persoon van het hart in de onverderfelijke [tooi] van de stille en zachtaardige geest, die van grote waarde is in de ogen van God. Paragraaf 13 (1 Korinthiërs 4:9) Want het schijnt mij toe dat God ons, de apostelen, als laatsten heeft tentoongesteld als mensen die voor de dood zijn bestemd, want wij zijn een theaterschouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen. (1 Korinthiërs 10:31) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. (2 Korinthiërs 6:3-4) In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, 4 maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren, door verdrukkingen, door noden, door moeilijkheden, (2 Korinthiërs 7:1) Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 37 van194
Paragraaf 14 (Psalm 68:6) God doet de eenzamen in een huis wonen; Hij leidt gevangenen uit in volledige voorspoed. Maar wat de halsstarrigen betreft, zij moeten in een verzengd land verblijven. (Filippenzen 4:5) Laat UW redelijkheid aan alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. (1 Petrus 5:6) Vernedert U daarom onder de machtige hand van God, opdat hij U te zijner tijd moge verhogen, Paragraaf 15 (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. (Markus 12:30-31) en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ 31 Het tweede is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ Er is geen ander gebod groter dan deze.” Paragraaf 16 (Lukas 12:15) Vervolgens zei hij tot hen: „Let op en hoedt U voor elke soort van hebzucht, want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven spruit niet voort uit de dingen die hij bezit.” (Mattheüs 5:3) „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe. (Mattheüs 6:22-23) De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog zuiver is, zal uw hele lichaam licht zijn; 23 maar wanneer uw oog boos is, zal uw hele lichaam duister zijn. Indien het licht dat in u is, in werkelijkheid duisternis is, hoe groot is dan die duisternis! (Johannes 8:44) GIJ zijt uit UW vader de Duivel, en GIJ wenst de begeerten van UW vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van [de leugen]. (Lukas 6:45) Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort, maar een goddeloos mens brengt uit zijn goddeloze [schat] voort wat goddeloos is; want uit de overvloed des harten spreekt zijn mond. (Lukas 21:34-36) Schenkt echter aandacht aan UZELF, dat UW hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over U komt 35 als een strik. Want hij zal BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 38 van194
komen over allen die op de gehele aardoppervlakte wonen. 36 Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat GIJ erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” (2 Johannes 6) En dit betekent de liefde, dat wij volgens zijn geboden blijven wandelen. Dit is het gebod, zoals gijlieden van [het] begin af hebt gehoord, dat GIJ daarin moet blijven wandelen. Paragraaf 17 (Mattheüs 11:19) de Zoon des mensen is gekomen, wél etend en wél drinkend, en nog zegt men: ’Ziet! Een mens die een veelvraat is en verslaafd aan het drinken van wijn, een vriend van belastinginners en zondaars.’ Niettemin wordt de wijsheid gerechtvaardigd door haar werken.” (Mattheüs 11:29-30) Neemt mijn juk op U en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en GIJ zult verkwikking vinden voor UW ziel. 30 Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” (1 Timotheüs 6:9-10) Zij echter die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. 10 Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord. (Prediker 5:12) Zoet is de slaap van degene die dient, of hij nu weinig of veel eet; maar de overvloed die de rijke toebehoort, staat hem niet toe te slapen. (Handelingen 20:35) Ik heb U in alle dingen getoond dat GIJ door aldus te arbeiden, de zwakken moet bijstaan en de woorden van de Heer Jezus in gedachte moet houden, toen hijzelf zei: ’Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.’” (Romeinen 15:13) Moge de God die hoop geeft, U vervullen met alle vreugde en vrede doordat GIJ gelooft, opdat GIJ overvloedig moogt zijn in hoop met kracht van heilige geest. (Mattheüs 6:31-32) Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’, of: ’Wat zullen wij drinken?’, of: ’Wat zullen wij aantrekken?’ 32 Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want UW hemelse Vader weet dat GIJ al deze dingen nodig hebt. Paragraaf 18 (1 Petrus 5:8) Houdt UW zinnen bij elkaar, weest waakzaam. UW tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om [iemand] te verslinden. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 39 van194
(Efeziërs 6:12) want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten. Paragraaf 19 (Efeziërs 6:13) Neemt daarom de volledige wapenrusting van God op, opdat GIJ op de boze dag weerstand kunt bieden en, na alle dingen grondig gedaan te hebben, pal kunt staan. (Efeziërs 6:14-18) Staat daarom pal, UW lendenen omgord met waarheid, en aan hebbend het borstharnas van rechtvaardigheid, 15 en UW voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede. 16 Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmee GIJ alle brandende projectielen van de 17 goddeloze zult kunnen blussen. Neemt ook de helm der redding aan en het 18 zwaard van de geest, dat is Gods woord, terwijl GIJ met elke vorm van gebed en smeking bij elke gelegenheid in geest blijft bidden. En blijft daartoe wakker met alle standvastigheid en met smeking ten behoeve van alle heiligen, Paragraaf 20 (Openbaring 12:17) En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus. (Openbaring 20:1-3) En ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand. 2 En hij greep de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is, en bond hem voor duizend jaar. 3 En hij slingerde hem in de afgrond en sloot en verzegelde [die] boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden totdat de duizend jaar geëindigd waren. Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten. (1 Korinthiërs 9:27) maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden. Paragraaf 21 (Filemon 2) en aan Apfia, onze zuster, en aan Archippus, onze medestrijder, en aan de gemeente die in uw huis is: (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 40 van194
Paragraaf 22 (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. (1 Petrus 3:15) Maar heiligt de Christus als Heer in UW hart, altijd gereed U te verdedigen voor een ieder die van U een reden verlangt voor de hoop die in U is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting. (Mattheüs 24:45) Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? (Johannes 17:17) Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid. (Psalm 34:2) Op Jehovah zal mijn ziel zich beroemen; De zachtmoedigen zullen het horen en zich verheugen. (Mattheüs 10:32-33) Belijdt daarom iemand voor de mensen dat hij in eendracht met mij is, dan zal ook ik voor mijn Vader, die in de hemelen is, belijden in eendracht met hem te zijn; 33 maar al wie mij verloochent voor de mensen, die zal ook ik verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is. (Kolossenzen 1:13) Hij heeft ons bevrijd van de autoriteit der duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, (Openbaring 11:15) En de zevende engel blies op zijn trompet. En er weerklonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” (Johannes 18:36) Jezus antwoordde: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” (Exodus 20:4-5) Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. 5 Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist, die straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen, over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, (1 Johannes 5:21) Kindertjes, hoedt U voor de afgoden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 41 van194
(1 Petrus 3:15) Maar heiligt de Christus als Heer in UW hart, altijd gereed U te verdedigen voor een ieder die van U een reden verlangt voor de hoop die in U is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting. (Johannes 13:34) Ik geef U een nieuw gebod, dat GIJ elkaar liefhebt; net zoals ik U heb liefgehad, dat ook GIJ elkaar liefhebt. (1 Johannes 3:10-12) Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. 11 Want dit is de boodschap die GIJ van [het] begin af hebt gehoord, dat wij liefde voor elkaar moeten hebben; 12 niet zoals Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer vermoordde. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn eigen werken goddeloos waren, maar die van zijn broer rechtvaardig.
Hoofdstuk 6 Hoe je gezond amusement kunt kiezen (1 Korinthiërs 10:31) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. Paragraaf 4 (Prediker 5:4) Telkens wanneer gij een gelofte aan God doet, aarzel niet die te betalen, want er is geen behagen in de verstandelozen. Wat gij plechtig belooft, betaal dat. (Hebreeën 10:7) Toen zei ik: ’Zie! Ik ben gekomen (in de boekrol staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God.’” (1 Korinthiërs 10:31) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. Paragraaf 5 (Romeinen 12:1) Dientengevolge verzoek ik U dringend, broeders, op grond van Gods mededogen, UW lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met UW denkvermogen. (Markus 12:30) en gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.’ (Leviticus 22:18-20) „Spreek tot Aäron en zijn zonen en alle zonen van Israël, en gij moet tot hen zeggen: ’Wat iedere man van het huis van Israël of een inwonende vreemdeling in Israël betreft die zijn offergave aanbiedt, overeenkomstig een van hun geloften of een van hun vrijwillige gaven, die zij als BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 42 van194
brandoffer aan Jehovah mochten aanbieden, 19 het moet, wil het goedkeuring voor U verwerven, een gaaf mannelijk dier uit het rundvee, uit de jonge rammen of uit de geiten zijn. 20 GIJ moogt niets aanbieden waaraan een gebrek is, want het zal niet toereikend zijn om goedkeuring voor U te verwerven. Paragraaf 6 (Romeinen 6:12-14) Laat daarom de zonde niet langer als koning in UW sterfelijke lichaam regeren, zodat GIJ de begeerten daarvan zoudt gehoorzamen. 13 Biedt ook UW leden niet langer als wapenen van onrechtvaardigheid aan de zonde aan, maar biedt UZELF aan God aan als mensen die uit de doden levend zijn geworden, en [biedt] UW leden aan God [aan] als wapenen van 14 rechtvaardigheid. Want de zonde mag geen meester over U zijn, omdat GIJ niet onder de wet staat, maar onder de onverdiende goedheid. (Romeinen 8:13) want indien GIJ in overeenstemming met het vlees leeft, zult GIJ zeker sterven; maar indien GIJ door de geest de praktijken van het lichaam ter dood brengt, zult GIJ leven. (Romeinen 3:13-18) „Hun keel is een geopend graf, met hun tong hebben zij bedrog gepleegd.” „Addergif is achter hun lippen.” 14 „En hun mond is vol van vervloeking en bittere uitlatingen.” 15 „Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten.” 16 „Verderf en ellende zijn op hun wegen, 17 en de weg des vredes hebben zij niet gekend.” 18 „Geen vrees voor God staat hun voor ogen.” (Deuteronomium 15:21) En ingeval er een gebrek aan blijkt te zijn, wanneer het kreupel is of blind, welk lelijk gebrek maar ook, moogt gij het niet aan Jehovah, uw God, ten slachtoffer brengen. (1 Petrus 1:14-16) Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die GIJ vroeger in UW onwetendheid hadt, 15 maar wordt ook GIJ, in overeenstemming met de Heilige die U geroepen heeft, zelf heilig in [UW] gehele 16 gedrag, want er staat geschreven: „GIJ moet heilig zijn, want ik ben heilig.” (2 Petrus 3:11) Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor mensen behoort GIJ dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, Paragraaf 9 (Handelingen 15:28-29) Want het heeft de heilige geest en ons goedgedacht U geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: 29 U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien GIJ U nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het U goed gaan. Wij wensen U een goede gezondheid toe!” (1 Korinthiërs 6:9-10) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 43 van194
afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke 10 doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. (Openbaring 21:8) Maar wat de lafhartigen betreft en degenen die geen geloof hebben en degenen die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en degenen die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” (Romeinen 12:9) [UW] liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan. (Psalm 34:14) Keer u af van wat slecht is en doe wat goed is; Zoek vrede en streef die na. (1 Timotheüs 1:5) In werkelijkheid is het doel van deze opdracht liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij. Paragraaf 10 (Jeremia 17:9) Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen? (Psalm 119:70) Hun hart is ongevoelig geworden, net als vet. Ik voor mij heb mij verlustigd in úw wet. (1 Timotheüs 4:1-2) De geïnspireerde uitspraak zegt echter uitdrukkelijk dat in latere tijdsperiodes sommigen zullen afvallen van het geloof, omdat zij aandacht schenken aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, 2 door de huichelarij van mensen die leugens spreken, die in hun geweten gebrandmerkt zijn, Paragraaf 11 (Galaten 6:7) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; Paragraaf 12 (Galaten 6:5) Want een ieder zal zijn eigen vracht dragen. (Efeziërs 5:17) Wordt daarom niet langer onredelijk, maar blijft inzien wat de wil van Jehovah is. Paragraaf 13 (Filippenzen 1:9) En dit blijf ik bidden, dat UW liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 44 van194
(Psalm 119:11) In mijn hart heb ik uw woord als een schat weggelegd, Opdat ik niet tegen u zondig. (Psalm 119:129) Uw vermaningen zijn wonderbaar. Daarom heeft mijn ziel ze in acht genomen. (1 Petrus 2:16) Weest als vrije mensen, en gebruikt toch UW vrijheid niet als een dekmantel voor slechtheid, maar als slaven van God. Paragraaf 14 (Mattheüs 6:33) Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze [andere] dingen zullen U worden toegevoegd. (Efeziërs 5:15-16) Ziet er daarom nauwlettend op toe hoe GIJ wandelt, niet als 16 onwijzen, maar als wijzen, de gelegen tijd voor UZELF uitkopend, omdat de dagen goddeloos zijn. (Filippenzen 1:10) opdat GIJ U van de belangrijker dingen moogt vergewissen, zodat GIJ tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt, Paragraaf 15 (Spreuken 4:25-27) Wat uw ogen betreft, recht vooruit dienen ze te kijken, ja, uw eigen stralende ogen dienen met gespannen aandacht recht voor u uit te zien. 26 Effen de baan voor uw voet, en mogen al uw eigen wegen stevig bevestigd zijn. 27 Wijk noch naar rechts noch naar links af. Verwijder uw voet van wat slecht is. Paragraaf 16 (Spreuken 6:16-19) Er zijn zes dingen die Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn verfoeilijk voor zijn ziel: 17 hovaardige ogen, een leugentong, en handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat schadelijke plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het slechte te snellen, 19 een valse getuige die leugens opdist en een ieder die twisten ontketent onder broeders. (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. (Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven. (Psalm 11:4) Jehovah is in zijn heilige tempel. Jehovah — in de hemel is zijn troon. Zijn eigen ogen aanschouwen, zijn eigen stralende ogen onderzoeken de mensenzonen. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 45 van194
(Psalm 16:8) Ik heb mij Jehovah voortdurend voor ogen gesteld. Omdat [hij] aan mijn rechterhand is, zal ik niet aan het wankelen worden gebracht. (2 Korinthiërs 3:18) En wij allen worden, terwijl wij met ongesluierde aangezichten de heerlijkheid van Jehovah gelijk spiegels weerkaatsen, van heerlijkheid tot heerlijkheid in hetzelfde beeld veranderd, precies zoals het door Jehovah, [de] Geest, wordt gedaan. Paragraaf 18 (Filippenzen 4:8) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken. (Psalm 19:14) Laten de woorden van mijn mond en de meditatie van mijn hart Welgevallig worden voor uw aangezicht, o Jehovah, mijn Rots en mijn Verlosser. Paragraaf 19 (Mattheüs 12:33) Óf maakt de boom voortreffelijk en zijn vrucht voortreffelijk, óf maakt de boom rot en zijn vrucht rot; want aan zijn vrucht wordt de boom gekend. (Markus 7:20-23) Verder zei hij: „Wat van de mens uitgaat, dat verontreinigt de mens; 21 want van binnen uit, uit het hart der mensen, komen schadelijke overleggingen voort: hoererij, diefstal, moord, 22 overspel, hebzucht, goddeloosheden, bedrog, een losbandig gedrag, een afgunstig oog, lastering, hoogmoed, onredelijkheid. 23 Al deze goddeloze dingen komen van binnen uit en verontreinigen de mens.” (Efeziërs 5:5) Want dit weet en erkent GIJ, dat geen hoereerder of onreine of hebzuchtige — hetgeen wil zeggen een afgodendienaar [te zijn] — enig erfdeel heeft in het koninkrijk van de Christus en van God. (1 Timotheüs 1:5) In werkelijkheid is het doel van deze opdracht liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij. (1 Timotheüs 1:19) terwijl gij het geloof en een goed geweten behoudt, dat sommigen van zich hebben afgestoten, en zij hebben schipbreuk geleden betreffende [hun] geloof. (Romeinen 12:2) En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door UW geest te hervormen, opdat GIJ U ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. (Psalm 119:37) Wend mijn ogen af, opdat ze dat wat waardeloos is niet zien; Houd mij op úw weg in het leven.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 46 van194
Paragraaf 20 (1 Korinthiërs 10:23-24) Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn heilzaam. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. 24 Laat een ieder niet zijn eigen [voordeel] blijven zoeken, maar dat van de ander. Paragraaf 21 (1 Korinthiërs 8:12) Maar wanneer gijlieden aldus tegen UW broeders zondigt en hun geweten, dat zwak is, kwetst, zondigt GIJ tegen Christus. (1 Korinthiërs 10:32) Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, (Romeinen 14:1) Aanvaardt degene die zwakheden heeft in [zijn] geloof, maar niet om beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen. (Romeinen 15:1) Wij evenwel die sterk zijn, behoren de zwakheden te dragen van hen die niet sterk zijn en niet onszelf te behagen. Paragraaf 22 (Filippenzen 4:5) Laat UW redelijkheid aan alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. (Prediker 7:16) Word niet al te rechtvaardig, en betoon u niet bovenmate wijs. Waarom zoudt gij verwoesting over uzelf brengen? (Spreuken 3:31) Word niet afgunstig op de man van geweld, en kies geen enkele van zijn wegen. (Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. (Efeziërs 5:3-4) Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder U zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; 4 ook geen schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, dingen die niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging. (Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. (Kolossenzen 3:8) Maar doet ze nu werkelijk alle van U weg: gramschap, toorn, slechtheid, schimpend gepraat en ontuchtige taal uit UW mond. (Kolossenzen 3:20) GIJ kinderen, weest [UW] ouders gehoorzaam in alles, want dit is [de] Heer welgevallig. (Leviticus 22:18-20) „Spreek tot Aäron en zijn zonen en alle zonen van Israël, en gij moet tot hen zeggen: ’Wat iedere man van het huis van Israël of een BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 47 van194
inwonende vreemdeling in Israël betreft die zijn offergave aanbiedt, overeenkomstig een van hun geloften of een van hun vrijwillige gaven, die zij als brandoffer aan Jehovah mochten aanbieden, 19 het moet, wil het goedkeuring voor U verwerven, een gaaf mannelijk dier uit het rundvee, uit de jonge rammen of uit de geiten zijn. 20 GIJ moogt niets aanbieden waaraan een gebrek is, want het zal niet toereikend zijn om goedkeuring voor U te verwerven. (Romeinen 12:1) Dientengevolge verzoek ik U dringend, broeders, op grond van Gods mededogen, UW lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met UW denkvermogen. (Galaten 6:7) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; (Galaten 6:5) Want een ieder zal zijn eigen vracht dragen. (Filippenzen 4:8) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken. (1 Korinthiërs 10:23-24) Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn heilzaam. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. 24 Laat een ieder niet zijn eigen [voordeel] blijven zoeken, maar dat van de ander. (Romeinen 12:9) [UW] liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan. (1 Korinthiërs 6:9-10) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, 10 noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. (Lukas 6:40) Een leerling staat niet boven zijn leraar, maar een ieder die volmaakt is onderricht, zal gelijk zijn leraar zijn. (Psalm 11:5) Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, En al wie geweld liefheeft, haat Zijn ziel stellig. (Psalm 11:7) Want Jehovah is rechtvaardig; hij heeft rechtvaardige daden werkelijk lief. De oprechten zijn het die zijn aangezicht zullen aanschouwen. (Romeinen 2:21) gij echter die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt: „Steel niet”, steelt gij?
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 48 van194
Hoofdstuk 7 Hecht je evenveel waarde aan het leven als God? (Psalm 36:9) Want bij u is de bron van het leven; Door licht van u kunnen wij licht zien. Paragraaf 1 (Genesis 1:27) En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen. (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. Paragraaf 2 (Spreuken 2:6-11) Want Jehovah zelf geeft wijsheid; uit zijn mond zijn kennis en 7 onderscheidingsvermogen afkomstig. En voor de oprechten zal hij praktische wijsheid als een schat wegleggen; voor hen die in rechtschapenheid wandelen, is hij een schild, 8 door aan de paden van het recht vast te houden, en hij zal zelfs de weg van zijn loyalen behoeden. 9 In dat geval zult gij rechtvaardigheid en recht en oprechtheid begrijpen, de gehele baan van wat goed is. 10 Wanneer wijsheid haar intrede doet in uw hart en de kennis zelf aangenaam wordt voor uw zíél, 11 zal het denkvermogen zelf de wacht over u houden, het onderscheidingsvermogen zelf zal u beveiligen, Paragraaf 3 (Genesis 4:10) Hierop zei hij: „Wat hebt gij gedaan? Luister! Het bloed van uw broer roept luid tot mij van de aardbodem. (Hebreeën 12:24) en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en het bloed der besprenkeling, dat op een betere wijze spreekt dan Abels [bloed]. Paragraaf 4 (Genesis 9:4-5) Alleen vlees met zijn ziel — zijn bloed — moogt GIJ niet eten. 5 En bovendien zal ik UW bloed van UW zielen terugeisen. Van de hand van elk levend schepsel zal ik het terugeisen; en van de hand van de mens, van de hand van een ieder die zijn broeder is, zal ik de ziel van de mens terugeisen. (Psalm 36:9) Want bij u is de bron van het leven; Door licht van u kunnen wij licht zien. Paragraaf 5 (Leviticus 17:10-11) Wat enige man betreft van het huis van Israël of een inwonende vreemdeling die in UW midden vertoeft, die enig soort van bloed eet BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 49 van194
— tegen de ziel die het bloed eet, zal ik stellig mijn aangezicht keren, en ik zal 11 hem inderdaad uit het midden van zijn volk afsnijden. Want de ziel van het vlees is in het bloed, en ikzelf heb het ten behoeve van U op het altaar gegeven, om verzoening te doen voor UW ziel, want het is het bloed dat verzoening doet door de ziel [die erin is]. Paragraaf 6 (Deuteronomium 12:16) Alleen het bloed moogt GIJ niet eten. Gij dient het als water op de aarde uit te gieten. (Ezechiël 18:4) Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel die zondigt, díé zal sterven. Paragraaf 7 (Handelingen 13:22) En nadat hij hem had afgezet, verwekte hij David als koning voor hen, aangaande wie hij getuigenis aflegde en zei: ’Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man aangenaam naar mijn hart, die alles zal doen wat ik wens.’ (2 Samuël 23:15-17) Kort daarop gaf David zijn hevige verlangen te kennen en zei: „O kon ik toch maar wat water drinken uit de regenbak van Bethlehem, die bij de poort is!” 16 Hierop drongen de drie sterke mannen de legerplaats van de Filistijnen binnen en putten water uit de regenbak van Bethlehem, die bij de poort is, en zij namen het vervolgens mee en brachten het bij David; en hij wilde het niet drinken, maar goot het uit voor Jehovah. 17 Voorts zei hij: „Het is mijnerzijds niet denkbaar, o Jehovah, dat ik dit zou doen! [Zal ik] het bloed van de mannen [drinken], die met gevaar voor hun ziel er op uit zijn gegaan?” En hij wilde het niet drinken. Dit zijn de dingen die de drie sterke mannen deden. Paragraaf 8 (Handelingen 15:28-29) Want het heeft de heilige geest en ons goedgedacht U geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: 29 U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien GIJ U nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het U goed gaan. Wij wensen U een goede gezondheid toe!” Paragraaf 12 (Spreuken 17:3) De smeltkroes is voor het zilver en de smeltoven voor het goud, maar Jehovah is de onderzoeker van harten. (Spreuken 21:2) Elke weg van een man is recht in zijn eigen ogen, maar Jehovah toetst harten.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 50 van194
(Spreuken 24:12) Ingeval gij zoudt zeggen: „Zie! Wij wisten dit niet” — zal juist hij die de harten toetst, het niet onderscheiden, en juist hij die uw ziel gadeslaat, het niet weten en de aardse mens niet stellig naar zijn activiteit vergelden? (Romeinen 14:2) De een bezit het geloof dat hij alles mag eten, maar degene die zwak is, eet plantaardig voedsel. (Romeinen 14:22-23) Heb het geloof dat gij bezit, overeenkomstig uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig is hij die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt. 23 Indien hij echter twijfels heeft, is hij reeds veroordeeld indien hij eet, omdat [hij] niet uit geloof [eet]. Ja, alles wat niet uit geloof is, is zonde. (Galaten 6:5) Want een ieder zal zijn eigen vracht dragen. (Romeinen 14:12) Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan God. Paragraaf 13 (Psalm 19:7-11) De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend. De 8 vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend. De bevelen van Jehovah zijn recht, het hart verheugend; Het gebod van Jehovah is rein, de ogen stralend makend. 9 De vrees voor Jehovah is zuiver, standhoudend voor eeuwig. De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken. 10 Ze zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel gelouterd goud, En zoeter dan honing en de vloeiende honing der raten. 11 Ook is uw eigen knecht erdoor gewaarschuwd; In het houden ervan ligt een rijke beloning. (Handelingen 15:20) maar hun te schrijven zich te onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed. (Jesaja 55:9) „Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan UW wegen, en mijn gedachten dan UW gedachten. (Johannes 14:21) Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, die is het die mij liefheeft. En wie mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden, en ik zal hem liefhebben en zal mij duidelijk aan hem laten zien.” (Johannes 14:23) Jezus gaf hem ten antwoord: „Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en bij hem gaan wonen. Paragraaf 14 (Deuteronomium 22:8) Ingeval gij een nieuw huis bouwt, moet gij ook een borstwering om uw dak maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, want iemand die valt, zou eraf kunnen vallen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 51 van194
(1 Samuël 9:25-26) Nadien daalden zij van de hoge plaats naar de stad af, 26 waarna hij op het platte dak verder met Saul sprak. Toen stonden zij vroeg op, en het geschiedde dan zodra de dageraad opklom, dat Samuël Saul op het platte dak toeriep en zei: „Sta toch op, opdat ik u kan heenzenden.” Saul stond dus op en vervolgens gingen zij met hun beiden, hij en Samuël, naar buiten. (Nehemia 8:16) Toen trok het volk uit en haalde [ze] en maakte zich loofhutten, ieder op zijn eigen dak en op hun binnenplaatsen en in de voorhoven van het huis van de [ware] God en op het openbare plein van de Waterpoort en op het openbare plein van de Efraïmpoort. (Handelingen 10:9) De volgende dag, terwijl dezen hun reis vervolgden en de stad naderden, ging Petrus omstreeks het zesde uur het dak op om te bidden. (Exodus 21:28-29) En ingeval een stier een man of een vrouw stoot en hij of zij werkelijk sterft, dient de stier zonder mankeren gestenigd te worden, maar zijn vlees dient niet gegeten te worden; en de eigenaar van de stier is vrij van straf. 29 Maar indien een stier reeds vroeger de gewoonte had stotig te zijn en zijn eigenaar gewaarschuwd was maar hij hem niet onder bewaking placht te houden, en hij werkelijk een man of een vrouw heeft gedood, dient de stier gestenigd te worden en ook zijn eigenaar dient ter dood gebracht te worden. Paragraaf 15 (Prediker 11:9-10) Verheug u, jonge man, in uw jeugd, en laat uw hart u goed doen in uw jongelingsdagen, en wandel in de wegen van uw hart en naar de dingen die uw ogen zien. Maar weet dat de [ware] God u wegens dit alles in het gericht zal brengen. 10 Verwijder daarom kommer uit uw hart, en weer rampspoed van uw vlees; want jeugd en de bloei des levens zijn ijdelheid. Paragraaf 16 (Exodus 21:22-23) En ingeval mannen met elkaar vechten en zij werkelijk een zwangere vrouw letsel toebrengen en haar kinderen inderdaad te voorschijn komen maar er geen noodlottig ongeval geschiedt, dient er zonder mankeren schadevergoeding van hem te worden geëist, naar hetgeen de eigenaar van de vrouw hem mocht opleggen; en hij moet die door tussenkomst van de rechters geven. 23 Maar geschiedt er een noodlottig ongeval, dan moet gij geven ziel voor ziel, Paragraaf 17 (Psalm 103:8-14) Jehovah is barmhartig en goedgunstig, Langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid. 9 Hij zal niet voor altijd aanmerkingen blijven maken, Noch zal hij tot onbepaalde tijd gebelgd blijven. 10 Hij heeft ons zelfs niet naar onze zonden gedaan, Noch naar onze dwalingen over ons gebracht wat wij 11 verdienen. Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, Is zijn liefderijke 12 goedheid superieur jegens hen die hem vrezen. Zover als de zonsopgang BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 52 van194
verwijderd is van de zonsondergang, Zover heeft hij onze overtredingen van ons 13 verwijderd. Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, Heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. 14 Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, Gedachtig dat wij stof zijn. (Efeziërs 1:7) Door bemiddeling van hem hebben wij de verlossing door losprijs door middel van diens bloed, ja, de vergeving van [onze] overtredingen, overeenkomstig de rijkdom van zijn onverdiende goedheid. (Lukas 5:32) Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar zondaars tot berouw te roepen.” Paragraaf 18 (1 Johannes 3:15) Een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager, en GIJ weet dat geen doodslager eeuwig leven blijvend in zich heeft. (Leviticus 19:16) Gij moogt niet onder uw volk rondgaan om te lasteren. Gij moogt niet tegen het bloed van uw naaste optreden. Ik ben Jehovah. (Deuteronomium 19:18-21) En de rechters moeten een grondig onderzoek instellen, en indien de getuige een valse getuige is en hij een valse beschuldiging tegen zijn broeder heeft ingebracht, 19 dan moet GIJ hem doen net zoals hij beraamd had zijn broeder te doen, en gij moet het kwaad uit uw midden wegdoen. 20 Dan zullen de overigen het horen en bevreesd zijn, en zij zullen nooit meer een dergelijk kwaad in uw midden doen. 21 En uw oog dient geen leed te gevoelen: ziel voor ziel, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. (Mattheüs 5:22) Ik zeg U echter dat een ieder die toornig blijft op zijn broeder, rekenschap zal moeten afleggen voor het gerecht; maar wie zijn broeder met een verfoeilijk minachtend woord aanspreekt, zal rekenschap moeten afleggen voor de Hoge Raad; terwijl een ieder die zegt: ’Gij verachtelijke dwaas!’, in aanmerking zal komen voor de vurige Gehenna. (Jakobus 1:14-15) Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. 15 Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort. (Jakobus 4:1-3) Uit welke bron komen er oorlogen en uit welke bron komen er gevechten onder U? Komen ze niet uit deze bron, namelijk uit UW begeerten naar zingenot, die strijd voeren in UW leden? 2 GIJ begeert en toch hebt GIJ niet. GIJ blijft moorden en hebzucht koesteren, en toch kunt GIJ niet verkrijgen. GIJ blijft strijden en oorlog voeren. GIJ hebt niet, omdat GIJ niet vraagt. 3 GIJ vraagt en toch ontvangt GIJ niet, omdat GIJ met een verkeerde bedoeling vraagt, om [het] te besteden voor UW begeerten naar zingenot. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 53 van194
Paragraaf 19 (Psalm 11:5) Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, En al wie geweld liefheeft, haat Zijn ziel stellig. (Filippenzen 4:8-9) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen 9 bedenken. De dingen die GIJ zowel geleerd als aanvaard hebt en die GIJ in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met U zijn. Paragraaf 20 (Daniël 8:3-4) Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik voorts, en zie! een ram stond voor de waterloop, en hij had twee hoorns. En de twee hoorns waren hoog, maar 4 de ene was hoger dan de andere, en de hoogste was die welke later oprees. Ik zag de ram stotende bewegingen maken naar het westen en naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel wild beest hield voor hem stand, en er was niemand die uit zijn hand bevrijdde. En hij deed naar zijn wil, en hij nam een groot air aan. (Daniël 8:20-22) De ram die gij gezien hebt, die de twee hoorns had, [beduidt] de koningen van Medië en Perzië. 21 En de harige bok [beduidt] de koning van Griekenland; en wat de grote hoorn aangaat die tussen zijn ogen was, die [beduidt] de eerste koning. 22 En dat die gebroken werd, zodat er vier waren die ten slotte in zijn plaats opstonden: er zijn vier koninkrijken uit [zijn] natie die zullen opstaan, maar niet met zijn kracht. (Openbaring 13:1-2) En hij bleef staan op het zand van de zee. En ik zag uit de zee een wild beest opstijgen, met tien hoorns en zeven koppen, en op zijn hoorns tien diademen, maar op zijn koppen lasterlijke namen. 2 Het wilde beest nu dat ik zag, geleek op een luipaard, maar zijn poten waren als die van een beer, en zijn muil was als een leeuwenmuil. En de draak gaf [het beest] zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit. (Openbaring 13:7-8) En hem werd gegeven oorlog te voeren tegen de heiligen en hen te overwinnen, en hem werd autoriteit gegeven over elke stam en elk volk en elke taal en natie. 8 En allen die op de aarde wonen, zullen hem aanbidden; de naam van niet één van hen staat sedert de grondlegging der wereld geschreven in de boekrol des levens van het Lam, dat geslacht werd. (1 Johannes 5:19) Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de [macht van de] goddeloze.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 54 van194
Paragraaf 21 (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. (Johannes 17:16) Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben. (Mattheüs 5:44) Ik zeg U echter: Blijft UW vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die U vervolgen, (Romeinen 12:17-21) Vergeldt niemand kwaad met kwaad. Verschaft voortreffelijke dingen voor het oog van alle mensen. 18 Zijt indien mogelijk, voor 19 zover het van U afhangt, vredelievend jegens alle mensen. Wreekt UZELF niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: „Aan 20 mij is de wraak; ik wil vergelden, zegt Jehovah.” Maar „indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem iets te drinken; want door 21 dit te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd stapelen”. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen met het goede. Paragraaf 22 (Openbaring 17:6) En ik zag dat de vrouw dronken was van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus. Toen ik haar nu zag, verwonderde ik mij met grote verwondering. (Openbaring 18:2) En hij riep met een krachtige stem en zei: „Ze is gevallen! Babylon de Grote is gevallen, en ze is een woonplaats geworden van demonen en een schuilplaats van elke onreine uitwaseming en een schuilplaats van elke onreine en gehate vogel! (Openbaring 18:4) En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien GIJ niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien GIJ geen deel van haar plagen wilt ontvangen. (Openbaring 18:24) Ja, in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.” Paragraaf 23 (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. (Openbaring 18:7) In de mate dat ze zichzelf verheerlijkt en in schaamteloze weelde geleefd heeft, geeft haar in die mate pijniging en rouw. Want in haar hart blijft ze zeggen: ’Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en ik zal nooit rouw zien.’ BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 55 van194
(Openbaring 18:9) En de koningen der aarde die hoererij met haar hebben bedreven en in schaamteloze weelde hebben geleefd, zullen over haar wenen en zich in droefheid om haar slaan, wanneer zij naar de rook kijken die van haar verbranding afkomt, (Openbaring 18:11-17) Ook de reizende kooplieden der aarde wenen en rouwen 12 om haar, omdat er niemand meer is die hun overvloedige voorraad koopt, een overvloedige voorraad van goud en zilver en edelgesteente en parels en fijn linnen en purper en zijde en scharlaken; en elk voorwerp van welriekend hout en allerlei ivoren voorwerpen en allerlei voorwerpen van zeer kostbaar hout en van koper en van ijzer en van marmer; 13 ook kaneel en Indische specerij en reukwerk en welriekende olie en geurige hars en wijn en olijfolie en meelbloem en tarwe en runderen en schapen en paarden en wagens en slaven en menselijke zielen. 14 Ja, de voortreffelijke vrucht die uw ziel begeerde, is van u geweken, en alle kostelijke dingen en de schitterende dingen zijn voor u verloren gegaan, en nooit 15 meer zal men ze vinden. De reizende kooplieden in deze dingen, die rijk van haar zijn geworden, zullen uit vrees voor haar pijniging op een afstand staan en zullen wenen en rouwen 16 en zeggen: ’Wat jammer, wat jammer — de grote stad, bekleed met fijn linnen en purper en scharlaken, en rijk versierd met gouden sieraden en edelgesteente en parels, 17 want in één uur is zulk een grote rijkdom verwoest!’ En iedere scheepskapitein en een ieder die ergens naar toe vaart, en zeelieden en allen die hun bestaan op zee vinden, stonden op een afstand Paragraaf 24 (Handelingen 3:19) Hebt daarom berouw en keert U om, opdat UW zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah (Numeri 35:11-15) En GIJ moet steden uitkiezen die geschikt voor U zijn. Tot toevluchtssteden zullen ze U dienen, en daarheen moet de doodslager vluchten die onopzettelijk een ziel doodslaat. 12 En de steden moeten U dienen tot een toevluchtsoord tegen de bloedwreker, opdat de doodslager niet sterft eer hij voor de vergadering terechtstaat. 13 En de steden die GIJ zult geven, de zes toevluchtssteden, zullen U ten dienste staan. 14 Drie steden zult GIJ geven aan deze zijde van de Jordaan, en drie steden zult GIJ geven in het land Kanaän. Tot toevluchtssteden zullen ze dienen. 15 Voor de zonen van Israël en voor de inwonende vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden zullen deze zes steden tot toevluchtsoord dienen, opdat een ieder die zonder opzet een ziel doodslaat, daarheen kan vluchten. (Deuteronomium 21:1-9) Ingeval op de bodem die Jehovah, uw God, u geeft om hem in bezit te nemen, een verslagene wordt aangetroffen, gevallen op het veld, en het niet bekend geworden is wie hem doodgeslagen heeft, 2 dan moeten uw oudere mannen en uw rechters uitgaan en [de afstand] meten naar de steden die rondom de verslagene liggen; 3 en het moet de stad blijken te zijn die het dichtst BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 56 van194
bij de verslagene ligt. En de oudere mannen van die stad moeten een jonge koe uit het rundvee nemen waarmee nog niet is gewerkt, die nog niet in een juk heeft getrokken; 4 en de oudere mannen van die stad moeten de jonge koe naar een stroomdal brengen waarin water vloeit [en] dat gewoonlijk niet bewerkt noch bezaaid werd, en daar in het stroomdal moeten zij de nek van de jonge koe 5 breken. En de priesters, de zonen van Levi, moeten naar voren treden, want zij zijn door Jehovah, uw God, uitgekozen om hem te dienen en in de naam van Jehovah te zegenen, en naar hun uitspraak dient elk geschil betreffende elke gewelddaad beslecht te worden. 6 Vervolgens dienen alle oudere mannen van die stad, die het dichtst bij de verslagene zijn, hun handen te wassen boven de jonge 7 koe waarvan in het stroomdal de nek gebroken werd; en zij moeten het woord nemen en zeggen: ’Onze handen hebben dit bloed niet vergoten, noch hebben 8 onze ogen gezien [dat het vergoten werd]. Reken het uw volk Israël, dat gij hebt losgekocht, o Jehovah, niet aan, en leg niet de schuld voor onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël.’ En de bloedschuld moet hun niet worden 9 aangerekend. En gij — gij zult de schuld voor onschuldig bloed uit uw midden wegdoen, want gij zult doen wat recht is in Jehovah’s ogen. Paragraaf 25 (Mattheüs 24:21) want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen. (2 Korinthiërs 6:1-2) Met hem samenwerkend, verzoeken wij U ook dringend, de onverdiende goedheid van God niet te aanvaarden en dan het doel ervan te missen. 2 Want hij zegt: „In een tijd van aanvaarding heb ik U verhoord, en op een dag van redding ben ik U te hulp gekomen.” Ziet! Nu in het bijzonder is het de tijd van aanvaarding. Ziet! Nu is het de dag van redding. Paragraaf 26 (Ezechiël 33:7-9) Wat nu u betreft, o mensenzoon, tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, en uit mijn mond moet gij [het] woord horen en hen namens mij waarschuwen. 8 Wanneer ik tot een goddeloze zeg: ’O goddeloze, gij zult beslist sterven!’, maar gij werkelijk niet vrijuit spreekt om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, zal hijzelf als een goddeloze in zijn eigen dwaling sterven, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. 9 Maar wat u aangaat, ingeval gij werkelijk een goddeloze waarschuwt voor zijn weg, [opdat hij] zich ervan afkeert, maar hij zich werkelijk niet afkeert van zijn weg, zal hijzelf in zijn eigen dwaling sterven, terwijl gijzelf stellig uw eigen ziel zult bevrijden. Paragraaf 27 (Jesaja 61:2) om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God; om alle treurenden te troosten; BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 57 van194
(Mattheüs 24:14) En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. (Handelingen 20:26-27) Daarom roep ik U op de dag van heden tot getuigen dat ik rein ben van het bloed van alle mensen, 27 want ik heb mij er niet van weerhouden U al de raad Gods te vertellen. (Psalm 11:5) Jehovah zelf onderzoekt zowel de rechtvaardige als de goddeloze, En al wie geweld liefheeft, haat Zijn ziel stellig. (Filippenzen 4:8-9) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen 9 bedenken. De dingen die GIJ zowel geleerd als aanvaard hebt en die GIJ in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met U zijn. (Leviticus 4:27-31) En indien enige ziel van het volk des lands zonder opzet zondigt, doordat hij een van de dingen doet waarvan Jehovah gebiedt dat ze niet gedaan dienen te worden en hij werkelijk schuldig wordt, 28 of zijn zonde die hij begaan heeft, is hem kenbaar gemaakt, dan moet hij als zijn offergave een gaaf geitje brengen voor zijn zonde die hij begaan heeft. 29 En hij moet zijn hand op de kop van het zondeoffer leggen en het zondeoffer slachten op dezelfde plaats als het brandoffer. 30 En de priester moet met zijn vinger wat van het bloed ervan nemen en dat op de hoornen van het brandofferaltaar doen, en al het overige bloed ervan zal hij aan de voet van het altaar uitstorten. 31 En hij zal al het vet ervan wegnemen, net zoals het vet van het gemeenschapsoffer werd weggenomen; en de priester moet het op het altaar in rook doen opgaan als een rustig stemmende geur voor Jehovah; en de priester moet verzoening voor hem doen, en aldus moet het hem vergeven worden. (Hebreeën 10:1) Want aangezien de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf, kunnen [mensen] nimmer met dezelfde slachtoffers die zij voortdurend van jaar tot jaar brengen, degenen die toetreden, tot volmaaktheid brengen. (Hebreeën 10:4) want het is niet mogelijk dat het bloed van stieren en van bokken zonden wegneemt. (Hebreeën 10:10) Krachtens de genoemde „wil” zijn wij geheiligd door middel van de offergave van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd. (1 Petrus 1:19) Maar het was met kostbaar bloed, gelijk dat van een onbesmet en onbevlekt lam, ja, van Christus. (Hebreeën 9:11-12) Toen Christus echter kwam als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 58 van194
handen is gemaakt, dat wil zeggen niet van deze schepping, 12 is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding [voor ons] verworven. (Johannes 3:16) Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. (Openbaring 7:14) Daarop zei ik onmiddellijk tot hem: „Mijn heer, gíj weet het.” En hij zei tot mij: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. (Genesis 3:21) En Jehovah God ging ertoe over voor Adam en voor zijn vrouw lange kleren van vel te maken en hen te kleden. (Genesis 9:3) Al het zich bewegende gedierte dat leeft, mag U tot voedsel dienen. Zoals in het geval van de groene plantengroei, geef ik dit alles werkelijk aan U. (Genesis 10:9) Hij deed zich kennen als een geweldig jager gekant tegen Jehovah. Daarom zegt men wel: „Zoals Nimrod, een geweldig jager gekant tegen Jehovah.” (Jona 4:11) En moest ik, van mijn kant, geen deernis gevoelen met Ninevé, de grote stad, waarin meer dan honderd twintig duizend mensen zijn die volstrekt het verschil niet weten tussen hun rechterhand en hun linker, benevens veel huisdieren?” (Mattheüs 10:29) Worden niet twee mussen voor een geldstuk van geringe waarde verkocht? Toch zal er niet één van op de grond vallen zonder [medeweten van] UW Vader. (Exodus 23:4-5) Ingeval gij de stier van uw vijand of zijn ezel verdwaald aantreft, dient gij die zonder mankeren naar hem terug te brengen. 5 Ingeval gij de ezel van iemand die u haat, onder zijn vracht ziet liggen, dan moet gij u ervan weerhouden hem aan zijn lot over te laten. Samen met hem dient gij [het dier] zonder mankeren los te maken. (Exodus 23:12) Zes dagen dient gij uw werk te doen; maar op de zevende dag dient gij u ervan te onthouden, opdat uw stier en uw ezel rust kunnen hebben en de zoon van uw slavin en de inwonende vreemdeling zich kunnen verkwikken. (Deuteronomium 22:10) Gij moogt niet ploegen met een stier en een ezel te zamen. (Deuteronomium 25:4) Gij moogt een stier bij het dorsen niet muilbanden. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 59 van194
(Spreuken 12:10) De rechtvaardige zorgt voor de ziel van zijn huisdier, maar de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed. (Handelingen 15:20) maar hun te schrijven zich te onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed. (Romeinen 12:2) En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door UW geest te hervormen, opdat GIJ U ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. (Galaten 6:5) Want een ieder zal zijn eigen vracht dragen. (Spreuken 13:16) Iedere schrandere zal met kennis handelen, maar wie verstandeloos is, zal dwaasheid verspreiden.
Hoofdstuk 8 God houdt van reine mensen (Psalm 18:26) Jegens degene die zich rein bewaart, zult gij u rein betonen; En jegens de verkeerde zult gij u kronkelig betonen; Paragraaf 2 (Psalm 18:26) Jegens degene die zich rein bewaart, zult gij u rein betonen; En jegens de verkeerde zult gij u kronkelig betonen; (Ezechiël 36:22) „Daarom, zeg tot het huis van Israël: ’Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: „Niet ter wille van U doe ik [het], o huis van Israël, maar voor mijn heilige naam, die GIJ ontheiligd hebt onder de natiën waar GIJ zijt gekomen.”’ (1 Petrus 2:12) Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij in datgene waarin zij ten nadele van U spreken als over boosdoeners, ten gevolge van UW voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op [zijn] inspectiedag. Paragraaf 4 (Efeziërs 5:1) Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen, (Leviticus 11:44-45) Want ik ben Jehovah, UW God; en GIJ moet U heiligen en GIJ moet U heilig betonen, want ik ben heilig. GIJ moogt UW ziel derhalve niet onrein maken door enig wemelend schepsel dat zich op de aarde beweegt. 45 Want ik ben Jehovah, die U doe optrekken uit het land Egypte om mij aan U als God te doen kennen; en GIJ moet U heilig betonen, want ik ben heilig.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 60 van194
Paragraaf 5 (Romeinen 1:20) Want zijn onzichtbare [hoedanigheden] worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn; (Jeremia 10:12) Hij is de Maker van de aarde door zijn kracht, Degene die het productieve land door zijn wijsheid stevig bevestigt, en Degene die door zijn verstand de hemelen heeft uitgespannen. Paragraaf 6 (Leviticus 16:4) Hij dient het heilige lange linnen gewaad aan te trekken, en de linnen broek dient over zijn vlees te komen, en hij dient zich met de linnen sjerp te omgorden en zich met de linnen tulband [het hoofd] te omwinden. Dit zijn heilige klederen. En hij moet zijn vlees in water baden en ze aantrekken. (Leviticus 16:23-24) En Aäron moet de tent der samenkomst binnengaan en de linnen klederen uittrekken, die hij aangetrokken had toen hij de heilige plaats 24 binnenging, en hij moet ze daar neerleggen. En hij moet zijn vlees in water baden op een heilige plaats en zijn klederen aantrekken en naar buiten gaan en zijn brandoffer en het brandoffer van het volk opdragen en verzoening doen ten behoeve van zichzelf en ten behoeve van het volk. (Exodus 30:17-21) En Jehovah sprak verder tot Mozes en zei: 18 „Gij moet een bekken van koper maken met een onderstel van koper, voor het wassen, en gij moet het plaatsen tussen de tent der samenkomst en het altaar, en er water in doen. 19 En Aäron en zijn zonen moeten daar hun handen en hun voeten wassen. 20 Wanneer zij de tent der samenkomst binnengaan, zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven, of wanneer zij tot het altaar naderen om dienst te verrichten, ten einde een vuuroffer in rook te doen opgaan voor Jehovah. 21 En zij moeten hun handen en hun voeten wassen, opdat zij niet sterven, en het moet voor hen dienen als een voorschrift tot onbepaalde tijd, voor hem en zijn nakomelingen in al hun geslachten.” (2 Kronieken 4:6) Verder maakte hij tien bekkens en zette er vijf aan de rechterkant en vijf aan de linkerkant, om daarin te wassen. Dingen die met het brandoffer te maken hadden, spoelde men gewoonlijk daarin af. Maar de zee was voor de priesters, om zich daarin te wassen. (Leviticus 15:31) En GIJ moet de zonen van Israël afgezonderd houden van hun onreinheid, opdat zij niet sterven in hun onreinheid, doordat zij mijn tabernakel, die in hun midden is, verontreinigen. (Numeri 19:17-20) En men moet voor de onreine wat van het stof van het 18 verbrande zondeoffer nemen en daarop in een vat stromend water doen. Dan moet een rein man hysop nemen en die in het water dopen en daarmee spatten BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 61 van194
op de tent en alle vaten en de zielen die zich daar bevonden en op degene die het been of de neergevelde of het dode lichaam of de grafstede heeft aangeraakt. 19 En de reine persoon moet daarmee op de derde dag en op de zevende dag op de onreine spatten en moet hem op de zevende dag van zonde reinigen; en hij moet zijn kleren wassen en zich in water baden, en hij moet ’s avonds rein zijn. 20 Maar de man die onrein mocht zijn en die zich niet zal reinigen, welnu, die ziel moet uit het midden van de gemeente worden afgesneden, omdat hij Jehovah’s heiligdom verontreinigd heeft. Het reinigingswater werd niet op hem gesprenkeld. Hij is onrein. Paragraaf 7 (Maleachi 3:6) „Want ik ben Jehovah; ik ben niet veranderd. En GIJ zijt zonen van Jakob; GIJ zijt niet aan UW eind gekomen. (Jakobus 1:27) De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking en zichzelf onbevlekt van de wereld bewaren. Paragraaf 9 (Jesaja 52:11) Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt U rein, GIJ die het gerei van Jehovah draagt. Paragraaf 10 (1 Korinthiërs 10:21) GIJ kunt niet de beker van Jehovah en de beker van de demonen drinken; GIJ kunt niet aan „de tafel van Jehovah” en aan de tafel van de demonen deel hebben. (Prediker 9:5-6) Want de levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. 6 Ook hun liefde en hun haat en hun jaloezie zijn reeds vergaan, en zij hebben tot onbepaalde tijd geen deel meer aan iets wat onder de zon moet worden gedaan. (Prediker 9:10) Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat. (Handelingen 5:29) Petrus en de [andere] apostelen gaven ten antwoord: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. Paragraaf 11 (Efeziërs 5:5) Want dit weet en erkent GIJ, dat geen hoereerder of onreine of hebzuchtige — hetgeen wil zeggen een afgodendienaar [te zijn] — enig erfdeel heeft in het koninkrijk van de Christus en van God. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 62 van194
(1 Korinthiërs 6:9-10) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, 10 noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. (1 Korinthiërs 6:18) Ontvliedt de hoererij. Elke andere zonde die een mens kan begaan, is buiten zijn lichaam, maar hij die hoererij beoefent, zondigt tegen zijn eigen lichaam. (Openbaring 21:8) Maar wat de lafhartigen betreft en degenen die geen geloof hebben en degenen die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en degenen die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” Paragraaf 12 (Mattheüs 5:28) Ik zeg U echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd. (Mattheüs 15:18-20) Maar wat de mond uitgaat, komt uit het hart voort en dat verontreinigt de mens. 19 Uit het hart komen bijvoorbeeld goddeloze overleggingen voort, moord, overspel, hoererij, diefstal, valse getuigenissen, lasteringen. 20 Die dingen verontreinigen de mens; maar met ongewassen handen een maaltijd gebruiken, verontreinigt de mens niet.” (Filippenzen 4:8) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken. (Psalm 19:8-9) De bevelen van Jehovah zijn recht, het hart verheugend; Het gebod van Jehovah is rein, de ogen stralend makend. 9 De vrees voor Jehovah is zuiver, standhoudend voor eeuwig. De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken. Paragraaf 14 (2 Korinthiërs 6:3-4) In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden, 4 maar in elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan: door veel te verduren, door verdrukkingen, door noden, door moeilijkheden,
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 63 van194
Paragraaf 15 (Deuteronomium 23:12-13) En een afgezonderde plaats dient u ten dienste te staan buiten de legerplaats, en daarheen moet gij naar buiten gaan. 13 En bij uw uitrusting dient u een pin ten dienste te staan, en het moet geschieden dat wanneer gij buiten neerhurkt, gij dan daarmee een gat moet graven en u moet omkeren en uw uitwerpselen moet bedekken. Paragraaf 16 (1 Timotheüs 2:9-10) Evenzo wens ik dat de vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand, niet met [bijzondere] haarvlechtingen en goud of parels of zeer kostbare kleding, 10 maar zoals het vrouwen die belijden God te vereren, past, namelijk door middel van goede werken. (Titus 2:10) geen diefstal plegen, maar ten volle goede trouw tonen, zodat zij de leer van onze Redder, God, in alle dingen mogen sieren. Paragraaf 17 (Openbaring 11:18) Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, [hun] beloning te geven, en om hen te verderven die de aarde verderven.” (Lukas 23:43) En hij zei tot hem: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn.” Paragraaf 18 (2 Kronieken 34:10) Toen stelden zij [het] ter hand aan degenen die het werk verrichtten, die waren aangesteld over het huis van Jehovah. Degenen die het werk verrichtten, die in het huis van Jehovah bezig waren, gebruikten het op hun beurt voor het opknappen en herstellen van het huis. Paragraaf 20 (2 Korinthiërs 7:1) Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken. Paragraaf 21 (2 Korinthiërs 7:1) Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken. (2 Korinthiërs 6:17-18) „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 64 van194
18
„’En ik zal U tot een vader zijn en GIJ zult mij tot zonen en dochters zijn’, zegt Jehovah, de Almachtige.” Paragraaf 22 (Mattheüs 22:37) Hij zei tot hem: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.’ (Mattheüs 22:38) Dit is het grootste en eerste gebod. Paragraaf 23 (Handelingen 17:24-25) De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels 25 en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd, alsof hij iets nodig had, daar hij zelf aan allen leven en adem en alle dingen geeft. (Psalm 36:9) Want bij u is de bron van het leven; Door licht van u kunnen wij licht zien. Paragraaf 24 (Mattheüs 22:39) Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’ (1 Johannes 4:20-21) Indien iemand de bewering uit: „Ik heb God lief” en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. 21 En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben. Paragraaf 25 (Titus 3:1) Blijf hen eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot ieder goed werk, (Romeinen 13:1) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. Paragraaf 26 (Jesaja 48:17) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. (1 Korinthiërs 9:27) maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 65 van194
(Mattheüs 6:13) En breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze.’ (1 Petrus 4:3-4) Want het is voldoende dat GIJ in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht door U over te geven aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen. 4 Omdat GIJ niet langer met hen deze weg bewandelt naar dezelfde lage poel van liederlijkheid, staan zij vreemd te kijken en gaan zij voort schimpend over U te spreken. (Mattheüs 23:25-28) Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ reinigt de buitenkant van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn ze 26 vol roof en onmatigheid. Blinde Farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de 27 beker en van de schotel, opdat ook de buitenkant ervan rein wordt. Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars!, want GIJ gelijkt op witgekalkte graven, die van buiten weliswaar mooi schijnen, maar van binnen vol 28 doodsbeenderen en allerlei onreinheid zijn. Zo schijnt ook GIJ, van buiten weliswaar, rechtvaardig voor de mensen, maar van binnen zijt GIJ vol huichelarij en wetteloosheid. (1 Petrus 2:21) GIJ werdt trouwens tot deze [loopbaan] geroepen, want ook Christus heeft voor U geleden, U een model nalatend opdat GIJ nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. (1 Petrus 4:1) Daar Christus dan in het vlees heeft geleden, zo wapent ook GIJ U met dezelfde gezindheid; want de persoon die in het vlees heeft geleden, heeft opgehouden te zondigen, (Romeinen 12:1-2) Dientengevolge verzoek ik U dringend, broeders, op grond van Gods mededogen, UW lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met UW denkvermogen. 2 En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door UW geest te hervormen, opdat GIJ U ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. (Romeinen 7:21-25) Ik bemerk in mijn geval dan deze wet: dat wanneer ik het juiste wens te doen, het slechte bij mij aanwezig is. 22 Naar de innerlijke mens schep ik werkelijk behagen in de wet van God, 23 maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is. 24 Ellendig mens die ik ben! Wie zal mij verlossen van het lichaam dat deze dood ondergaat? 25 God zij gedankt door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer! Zo ben ikzelf dan met [mijn] verstand een slaaf van Gods wet, maar met [mijn] vlees van de wet der zonde. (Mattheüs 19:26) Jezus keek hen aan en zei tot hen: „Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.” BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 66 van194
Hoofdstuk 9 „Ontvliedt de hoererij” (Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. Paragraaf 2 (Numeri 22:1-7) Toen braken de zonen van Israël op en legerden zich in de 2 woestijnvlakten van Moab, aan de overkant van de Jordaan bij Jericho. Balak 3 dan, de zoon van Zippor, zag alles wat Israël de Amorieten had gedaan. En Moab werd zeer bevreesd voor het volk, omdat het talrijk was; en Moab ging een ziekmakende angst gevoelen voor de zonen van Israël. 4 En Moab zei voorts tot de oudere mannen van Midian: „Nu zal deze gemeente onze hele omgeving oplikken, zoals de stier het groene gewas van het veld oplikt.” En Balak, de zoon 5 van Zippor, was toentertijd koning van Moab. Hij zond nu boden naar Bileam, de zoon van Beor, te Pethor, dat aan de Rivier ligt van het land van de zonen van zijn volk, om hem te ontbieden, en liet zeggen: „Zie! Een volk is uit Egypte gekomen. Zie! Het heeft de aarde bedekt zover het oog reikt, en het woont vlak tegenover mij. 6 Nu dan, kom toch alstublieft; vervloek toch dit volk voor mij, want het is machtiger dan ik. Misschien kan ik het dan een slag toebrengen en het uit het land verdrijven; want ik weet heel goed dat wie gij zegent, een gezegende is en dat wie gij vervloekt, vervloekt is.” 7 De oudere mannen van Moab en de oudere mannen van Midian ondernamen dus de reis met het loon voor de waarzegging in hun handen en gingen naar Bileam en spraken Balaks woorden tot hem. (Numeri 31:15-16) Daarom zei Mozes tot hen: „Hebt GIJ iedere vrouwelijke persoon in leven gelaten? 16 Ziet! Zij zijn het juist die, door het woord van Bileam, ertoe hebben gediend de zonen van Israël tot het plegen van ontrouw tegenover Jehovah te bewegen in de zaak van Peor, zodat de gesel over de vergadering van Jehovah kwam. (Openbaring 2:14) Niettemin heb ik enkele dingen tegen u, dat gij daar sommigen hebt die aan de leer van Bileam vasthouden, die Balak ging leren een struikelblok voor de zonen van Israël te leggen, dat zij dingen zouden eten die aan afgoden ten slachtoffer waren gebracht en hoererij zouden bedrijven. Paragraaf 3 (Numeri 25:1-9) Israël nu woonde in Sittim. Toen begon het volk immorele betrekkingen te hebben met de dochters van Moab. 2 En de vrouwen kwamen het volk uitnodigen tot de slachtoffers van hun goden, en het volk ging eten en zich voor hun goden neerbuigen. 3 Zo verbond Israël zich aan de Baäl van Peor; en de BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 67 van194
toorn van Jehovah ontbrandde nu tegen Israël. 4 Daarom zei Jehovah tot Mozes: „Neem alle hoofden van het volk en stel hen voor Jehovah tentoon in de richting van de zon, opdat de brandende toorn van Jehovah zich van Israël moge afwenden.” 5 Toen zei Mozes tot de rechters van Israël: „Een ieder van U dode zijn mannen die een binding hebben met de Baäl van Peor.” 6 Maar zie! daar kwam een man van de zonen van Israël, en hij bracht een Midianitische vrouw in de nabijheid van zijn broeders voor de ogen van Mozes en voor de ogen van de gehele vergadering der zonen van Israël, terwijl zij bij de ingang van de tent der samenkomst weenden. 7 Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de priester, dit in het oog kreeg, stond hij dadelijk op uit het midden van de 8 vergadering en nam een lans in zijn hand. Vervolgens ging hij de man van Israël tot in de gewelfde tent achterna en doorstak hen beiden, de man van Israël en de vrouw, door haar geslachtsdelen. Toen werd de gesel over de zonen van Israël 9 gestuit. En [het aantal] van hen die ten gevolge van de gesel gestorven waren, bedroeg vierentwintigduizend. Paragraaf 4 (Hebreeën 3:12) Past op, broeders, dat er zich in niemand van U ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God, (1 Korinthiërs 10:8) Laten wij ook geen hoererij beoefenen, zoals sommigen van hen hoererij hebben bedreven, met als enig resultaat dat zij vielen, drieëntwintigduizend [van hen] op één dag. Paragraaf 5 (1 Korinthiërs 10:11) Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn. (2 Korinthiërs 2:11) opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen. (Numeri 25:6) Maar zie! daar kwam een man van de zonen van Israël, en hij bracht een Midianitische vrouw in de nabijheid van zijn broeders voor de ogen van Mozes en voor de ogen van de gehele vergadering der zonen van Israël, terwijl zij bij de ingang van de tent der samenkomst weenden. (Numeri 25:14) Terloops zij opgemerkt dat de naam van de dodelijk getroffen Israëlitische man, die met de Midianitische dodelijk getroffen werd, Zimri was, de zoon van Salu, een overste van een vaderlijk huis van de Simeonieten. (Judas 4) De reden die ik daarvoor heb, is dat er zekere mensen heimelijk zijn binnengedrongen, reeds lang geleden door de Schriften voor dit oordeel bestemd, goddeloze mensen, die de onverdiende goedheid van onze God BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 68 van194
veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag en ontrouw blijken te zijn aan onze enige Eigenaar en Heer, Jezus Christus. Paragraaf 6 (1 Korinthiërs 6:18) Ontvliedt de hoererij. Elke andere zonde die een mens kan begaan, is buiten zijn lichaam, maar hij die hoererij beoefent, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Paragraaf 8 (1 Korinthiërs 6:9) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, (Openbaring 22:15) Buiten zijn de honden en zij die spiritisme beoefenen en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is en ze beoefent.’ (Galaten 6:7-8) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een 8 mens zaait, dat zal hij ook oogsten; want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten. Paragraaf 9 (Romeinen 1:24-27) Daarom heeft God hen, in overeenstemming met de begeerten van hun hart, aan onreinheid overgegeven, opdat zij onderling hun lichamen zouden onteren, 25 ja, zij die de waarheid van God hebben verruild voor de leugen en de schepping hebben vereerd en er heilige dienst voor hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep, die gezegend is in eeuwigheid. Amen. 26 Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten, want ook hun vrouwen hebben het natuurlijke gebruik van 27 zichzelf verruild voor een tegennatuurlijk gebruik; en evenzo hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam. (Efeziërs 4:19) Daar zij elk zedelijkheidsbegrip hebben verloren, hebben zij zich overgegeven aan een losbandig gedrag om hebzuchtig allerlei onreinheid te bedrijven. Paragraaf 10 (Jakobus 1:14-15) Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen 15 begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 69 van194
vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort. (Mattheüs 5:29-30) Indien nu uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg. Want het is nuttiger voor u dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna wordt geworpen. 30 Zo ook indien uw rechterhand u doet struikelen, hak ze af en werp ze van u weg. Want het is nuttiger voor u dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna terechtkomt. Paragraaf 11 (Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. (Psalm 68:19) Gezegend zij Jehovah, die dagelijks de vracht voor ons draagt, De [ware] God van onze redding. Sela. (2 Korinthiërs 4:7) Wij hebben deze schat echter in aarden vaten, opdat de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat, van God zou zijn en niet uit onszelf. (1 Korinthiërs 9:27) maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden. Paragraaf 12 (Spreuken 4:23) Beveilig uw hart, ja, meer dan al het andere dat te behoeden is, want daaruit zijn de oorsprongen van het leven. (Job 31:1) Een verbond heb ik gesloten met mijn ogen. Hoe zou ik mij dan opmerkzaam kunnen betonen ten opzichte van een maagd? (Psalm 119:37) Wend mijn ogen af, opdat ze dat wat waardeloos is niet zien; Houd mij op úw weg in het leven. Paragraaf 13 (Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. (1 Korinthiërs 15:33) Wordt niet misleid. Slechte omgang bederft nuttige gewoonten. (Genesis 34:1) Nu ging Dina, de dochter van Lea, die zij aan Jakob gebaard had, gewoonlijk uit om de dochters van het land te bezoeken.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 70 van194
(Leviticus 18:6-25) Gijlieden moogt niet naderen, geen mens van U, tot iemand die zijn naaste vleselijke verwant is, om naaktheid te ontbloten. Ik ben Jehovah. 7 De naaktheid van uw vader en de naaktheid van uw moeder moogt gij niet ontbloten. Zij is uw moeder. Gij moogt haar naaktheid niet ontbloten. 8 De naaktheid van de vrouw van uw vader moogt gij niet ontbloten. Het is de 9 naaktheid van uw vader. Wat de naaktheid van uw zuster betreft, de dochter van uw vader of de dochter van uw moeder, hetzij geboren in hetzelfde huisgezin of geboren daarbuiten, gij moogt hun naaktheid niet ontbloten. 10 Wat de naaktheid van de dochter van uw zoon of de dochter van uw dochter betreft, gij moogt hun naaktheid niet ontbloten, want zij zijn uw naaktheid. 11 Wat de naaktheid van de dochter van uw vaders vrouw betreft, het nageslacht van uw vader, gij moogt, 12 daar zij uw zuster is, haar naaktheid niet ontbloten. De naaktheid van de zuster van uw vader moogt gij niet ontbloten. Zij is de bloedverwante van uw vader. 13 De naaktheid van de zuster van uw moeder moogt gij niet ontbloten, want zij is 14 een bloedverwante van uw moeder. De naaktheid van de broer van uw vader moogt gij niet ontbloten. Gij moogt niet tot zijn vrouw naderen. Zij is uw tante. 15 De naaktheid van uw schoondochter moogt gij niet ontbloten. Zij is de vrouw 16 van uw zoon. Gij moogt haar naaktheid niet ontbloten. De naaktheid van de vrouw van uw broer moogt gij niet ontbloten. Het is de naaktheid van uw broer. 17 De naaktheid van een vrouw en haar dochter moogt gij niet ontbloten. De dochter van haar zoon en de dochter van haar dochter moogt gij niet nemen om haar naaktheid te ontbloten. Het zijn gevallen van bloedverwantschap. Het is losbandig gedrag. 18 En gij moogt geen vrouw als mededingster bij haar zuster nemen, om haar naaktheid te ontbloten, dat wil zeggen, naast haar gedurende haar leven. 19 En gij moogt niet tot een vrouw naderen gedurende de menstruatie van haar onreinheid, om haar naaktheid te ontbloten. 20 En gij moogt uw zaaduitstorting niet aan de vrouw van uw volksgenoot geven, zodat gij daardoor onrein wordt. 21 En gij moogt niet toelaten dat iemand van uw nageslacht aan Molech wordt gewijd. Gij moogt de naam van uw God niet op die manier ontheiligen. Ik ben Jehovah. 22 En gij moogt niet bij een manspersoon liggen zoals gij bij een vrouw ligt. Het is iets verfoeilijks. 23 En gij moogt uw zaaduitstorting aan geen enkel dier geven, zodat gij daardoor onrein wordt, en een vrouw dient niet voor een dier te staan, om daarmee vleselijke gemeenschap te hebben. Het is iets tegennatuurlijks. 24 Maakt U door geen van deze dingen onrein, want door al deze dingen hebben de natiën die ik van voor UW aangezicht wegzend, zich onrein gemaakt. 25 Dientengevolge is het land onrein, en ik zal het straf doen ondergaan voor zijn dwaling, en het land zal zijn bewoners uitbraken. (Genesis 34:18-19) En hun woorden schenen goed in de ogen van Hemor en in de ogen van Sichem, Hemors zoon, 19 en de jonge man draalde niet aan de voorwaarde te voldoen, want hij had werkelijk behagen in Jakobs dochter en hij was de aanzienlijkste van het gehele huis van zijn vader. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 71 van194
Paragraaf 14 (Genesis 34:1-4) Nu ging Dina, de dochter van Lea, die zij aan Jakob gebaard had, gewoonlijk uit om de dochters van het land te bezoeken. 2 En Sichem, de zoon van Hemor, de Heviet, een overste van het land, zag haar toen, waarop hij haar nam en bij haar ging liggen en haar verkrachtte. 3 En zijn ziel ging aan Dina, de dochter van Jakob, kleven, en hij werd verliefd op de jonge vrouw en bleef 4 overredend tot de jonge vrouw spreken. Ten slotte zei Sichem tot zijn vader Hemor: „Neem mij deze jongedame tot vrouw.” (Genesis 34:7) En de zonen van Jakob kwamen uit het veld, zodra zij het hoorden; de mannen dan voelden zich gekrenkt en werden zeer toornig, omdat hij een schandelijke dwaasheid tegen Israël had begaan door bij Jakobs dochter te gaan liggen, terwijl men zo iets niet behoort te doen. (Genesis 34:25-31) Het geschiedde echter op de derde dag, toen zij pijn te verduren kregen, dat de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broers van Dina, ertoe overgingen ieder hun zwaard te nemen en voorts, zonder dat iemand ook maar iets vermoedde, naar de stad gingen en al wat mannelijk was doodden. 26 En Hemor en zijn zoon Sichem doodden zij met de scherpte van het zwaard. Toen haalden zij Dina uit Sichems huis en gingen heen. 27 De andere zonen van Jakob overvielen de dodelijk gewonde mannen en plunderden toen de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden. 28 Hun schapen en hun runderen en hun ezels en wat in de stad en wat op het veld was, namen zij mee. 29 En al hun middelen voor levensonderhoud en al hun kleine kinderen en hun vrouwen voerden zij gevankelijk weg, zodat zij alles plunderden wat in de huizen was. 30 Hierop zei Jakob tot Simeon en tot Levi: „GIJ hebt de banvloek over mij gebracht, door mij tot een stank te maken voor de bewoners van het land, bij de Kanaänieten en de Ferezieten; ik echter ben gering in aantal, en zij zullen zich stellig tegen mij vergaderen en mij aanvallen en ik moet verdelgd worden, ik en mijn huis.” 31 Waarop zij zeiden: „Behoort iemand onze zuster dan als een prostituee te behandelen?” (Galaten 6:7-8) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; 8 want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten. Paragraaf 15 (Spreuken 13:20) Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan. (Spreuken 2:6-9) Want Jehovah zelf geeft wijsheid; uit zijn mond zijn kennis en 7 onderscheidingsvermogen afkomstig. En voor de oprechten zal hij praktische wijsheid als een schat wegleggen; voor hen die in rechtschapenheid wandelen, is hij een schild, 8 door aan de paden van het recht vast te houden, en hij zal zelfs BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 72 van194
de weg van zijn loyalen behoeden. 9 In dat geval zult gij rechtvaardigheid en recht en oprechtheid begrijpen, de gehele baan van wat goed is. (Psalm 1:1-3) Gelukkig is de man die niet in de raad der goddelozen heeft gewandeld, En op de weg der zondaars niet heeft gestaan, En op de zetel der spotters niet heeft gezeten. 2 Maar zijn lust is in de wet van Jehovah, En in diens 3 wet leest hij dag en nacht met gedempte stem. En hij zal stellig worden als een boom, geplant aan waterstromen, Die zijn eigen vrucht geeft als het de juiste tijd ervoor is En waarvan het gebladerte niet verwelkt, En al wat hij doet, zal gelukken. Paragraaf 16 (Mattheüs 24:45) Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? (Jakobus 1:5) Schiet iemand van U daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden. (2 Koningen 22:18-19) En wat de koning van Juda aangaat, die U zendt om Jehovah te raadplegen, dit dient GIJ tot hem te zeggen: ’Dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: „Wat de woorden betreft die gij gehoord hebt, 19 omdat uw hart week was, zodat gij u wegens Jehovah verootmoedigd hebt op het horen van wat ik tegen deze plaats en haar inwoners gesproken heb, [dat ze] een voorwerp van ontzetting en een vervloeking zal worden, en gij daarop uw klederen hebt gescheurd en voor mijn aangezicht zijt gaan wenen, heb ik, ja ik, gehoord”, is de uitspraak van Jehovah. (Jeremia 17:9) Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen? Paragraaf 17 (Spreuken 28:26) Hij die op zijn eigen hart vertrouwt, is verstandeloos, maar hij die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen. (Spreuken 22:3) Schrander is degene die de rampspoed heeft gezien en zich vervolgens verbergt, maar de onervarenen zijn doorgelopen en moeten de straf ondergaan. (Mattheüs 6:13) En breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze.’ (Mattheüs 26:41) Waakt en bidt voortdurend, opdat GIJ niet in verzoeking komt. De geest is natuurlijk bereidwillig, maar het vlees is zwak.”
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 73 van194
Paragraaf 18 (Genesis 30:20-24) Toen zei Lea: „God heeft mij, ja mij, begiftigd met een goed geschenk. Eindelijk zal mijn man mij dulden, omdat ik hem zes zonen heb 21 gebaard.” Daarom gaf zij hem de naam Zebulon. En daarna baarde zij een 22 dochter en gaf haar toen de naam Dina. Ten slotte gedacht God Rachel, en 23 God verhoorde haar doordat hij haar schoot opende. En zij werd zwanger en 24 baarde een zoon. Toen zei zij: „God heeft mijn smaad weggenomen!” Daarom gaf zij hem de naam Jozef en zei: „Jehovah voegt mij nog een andere zoon erbij.” (Genesis 39:7-12) Na deze dingen nu gebeurde het dat de vrouw van zijn meester haar ogen naar Jozef ging opslaan en zei: „Kom bij mij liggen.” 8 Maar steeds weigerde hij en zei dan tot de vrouw van zijn meester: „Zie, mijn meester weet niet wat er bij mij in het huis is, en alles wat hij bezit, heeft hij in mijn hand 9 gegeven. Niemand in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote 10 slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” Het gevolg dan was dat terwijl zij dag aan dag tot Jozef sprak, hij nooit naar haar luisterde om naast haar te komen liggen, om bij haar te blijven. 11 Maar op zekere dag gebeurde het dat hij, zoals op andere dagen, het huis binnenging om zijn zaken te behartigen en er niemand van de mannen van het huis daar in huis was. 12 Toen greep zij hem bij zijn kleed vast en zei: „Kom bij mij liggen!” Maar hij liet zijn kleed in haar hand en nam de vlucht en ging naar buiten. Paragraaf 19 (Genesis 39:8-9) Maar steeds weigerde hij en zei dan tot de vrouw van zijn meester: „Zie, mijn meester weet niet wat er bij mij in het huis is, en alles wat hij bezit, heeft hij in mijn hand gegeven. 9 Niemand in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” Paragraaf 20 (Spreuken 27:11) Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont. (Genesis 41:39-49) Daarna zei Farao tot Jozef: „Aangezien God u dit alles heeft doen weten, is er niemand zo beleidvol en wijs als gij. 40 Gij zult persoonlijk over mijn huis staan, en heel mijn volk zal u onvoorwaardelijk gehoorzamen. Alleen met betrekking tot de troon zal ik groter zijn dan gij.” 41 En Farao zei verder tot Jozef: „Zie, ik stel u waarlijk over het gehele land Egypte.” 42 Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn eigen hand en deed hem aan Jozefs hand en hulde hem in klederen van fijn linnen en hing hem een gouden halsketting om de hals. 43 Bovendien liet hij hem rijden in de tweede erewagen die hij had, zodat zij voor hem uit zouden roepen: „Avrekh!”, hem aldus over het gehele land Egypte BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 74 van194
stellend. 44 Voorts zei Farao tot Jozef: „Ik ben Farao, maar zonder uw machtiging mag niemand zijn hand of zijn voet opheffen in het gehele land Egypte.” 45 Daarna gaf Farao Jozef de naam Zafnath Paäneach en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. Toen trok Jozef uit over het land Egypte. 46 En Jozef was dertig jaar oud toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. Hierop ging Jozef van voor Farao heen en doorreisde het gehele 47 land Egypte. En gedurende de zeven jaren van overvloed bracht het land aanhoudend bij handen vol voort. 48 En hij bleef alle levensmiddelen van de zeven jaren die over het land Egypte kwamen, bijeenbrengen en sloeg de levensmiddelen dan in de steden op. De voedselproducten van het veld dat 49 rondom een stad gelegen was, sloeg hij in het midden ervan op. En Jozef bleef koren ophopen in zeer grote hoeveelheid, als het zand der zee, totdat men ten slotte ophield het te tellen, omdat het niet te tellen was. (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. Paragraaf 21 (Amos 5:15) Haat het kwade en hebt het goede lief, en geeft gerechtigheid een plaats in de poort. Het kan zijn dat Jehovah, de God der legerscharen, de overgeblevenen van Jozef gunst zal betonen.’ (Hebreeën 11:25) en verkoos hij veel liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben, (Spreuken 10:22) De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij. Paragraaf 22 (Romeinen 7:21-25) Ik bemerk in mijn geval dan deze wet: dat wanneer ik het juiste wens te doen, het slechte bij mij aanwezig is. 22 Naar de innerlijke mens 23 schep ik werkelijk behagen in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij in gevangenschap voert aan de wet der zonde, die in mijn leden is. 24 Ellendig mens die ik ben! Wie zal mij verlossen van het lichaam dat deze dood ondergaat? 25 God zij gedankt door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer! Zo ben ikzelf dan met [mijn] verstand een slaaf van Gods wet, maar met [mijn] vlees van de wet der zonde. (Psalm 103:14) Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, Gedachtig dat wij stof zijn. (Psalm 86:5) Want gij, o Jehovah, zijt goed en vergevensgezind; En de liefderijke goedheid jegens allen die u aanroepen, is overvloedig.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 75 van194
(Jakobus 5:16) Belijdt elkaar daarom openlijk UW zonden en bidt voor elkaar, opdat GIJ gezond gemaakt moogt worden. De smeking van een rechtvaardige heeft, als ze in werking is, veel kracht. (Spreuken 28:13) Wie zijn overtredingen bedekt, zal geen succes hebben, maar wie [ze] belijdt en laat, zal barmhartigheid worden betoond. Paragraaf 23 (Efeziërs 4:8) Daarom zegt hij: „Toen hij naar boven opsteeg, heeft hij gevangenen meegevoerd; hij heeft gaven [in] mensen gegeven.” (Efeziërs 4:12) met het oog op het terechtbrengen van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus, (Jakobus 5:14-15) Is iemand onder U ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij [zich] roepen, en laten zij over hem bidden en [hem] in de naam van 15 Jehovah met olie inwrijven. En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden. (Spreuken 15:32) Al wie streng onderricht schuwt, verwerpt zijn eigen ziel, maar wie naar terechtwijzing luistert, verwerft hart. Paragraaf 24 (Spreuken 7:7) om de onervarenen te kunnen bespieden. Met belangstelling bespeurde ik onder de zonen een jonge man die het aan hart ontbrak, (Spreuken 7:6-23) Want aan het venster van mijn huis, door mijn tralievenster, keek ik naar beneden, 7 om de onervarenen te kunnen bespieden. Met belangstelling bespeurde ik onder de zonen een jonge man die het aan hart ontbrak, 8 die door de straat ging dicht bij haar hoek; en in de richting van haar huis stapt hij, 9 in de schemering, op de avond van de dag, bij de nadering van de nacht en het donker. 10 En zie! een vrouw kwam hem tegemoet, in het gewaad 11 van een prostituee en listig van hart. Zij is onstuimig en weerbarstig. In haar huis blijven haar voeten niet vertoeven. 12 Nu eens is zij buitenshuis, dan weer is zij op de openbare pleinen, en bij elke hoek loert zij. 13 En zij heeft hem vastgegrepen en hem een kus gegeven. Zij heeft een brutaal gezicht gezet en zegt nu tot hem: 14 „Gemeenschapsoffers lagen als een verplichting op mij. Vandaag heb ik mijn geloften betaald. 15 Daarom ben ik naar buiten gegaan, u tegemoet, om uw aangezicht te zoeken, ten einde u te vinden. 16 Met spreien heb ik mijn divan bedekt, met veelkleurige dingen, linnen uit Egypte. 17 Ik heb mijn bed besprenkeld met mirre, aloë en kaneel. 18 Kom toch, laten wij naar hartenlust liefde indrinken tot de morgen; laten wij toch van elkaar genieten met 19 liefkozingen. Want de echtgenoot is niet in zijn huis; hij is op reis gegaan, ver 20 weg. Een buidel met geld heeft hij meegenomen in zijn hand. Op de dag van de 21 volle maan zal hij naar zijn huis komen.” Zij heeft hem overgehaald door de BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 76 van194
overvloed van haar overredingskracht. Door de gladheid van haar lippen verleidt 22 zij hem. Plotseling gaat hij haar achterna, als een stier die zowaar naar de slachting gaat, en net alsof hij geboeid is voor het strenge onderricht van een dwaas, 23 totdat een pijl zijn lever openklieft, net als een vogel zich haast naar het klapnet, en hij heeft niet geweten dat zijn eigen ziel ermee gemoeid is. (Spreuken 19:8) Hij die hart verwerft, heeft zijn eigen ziel lief. Hij die onderscheidingsvermogen behoedt, zal het goede vinden. Paragraaf 25 (Psalm 19:7-10) De wet van Jehovah is volmaakt, de ziel wederbrengend. De vermaning van Jehovah is betrouwbaar, de onervarene wijs makend. 8 De bevelen van Jehovah zijn recht, het hart verheugend; Het gebod van Jehovah is 9 rein, de ogen stralend makend. De vrees voor Jehovah is zuiver, standhoudend voor eeuwig. De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle 10 te zamen rechtvaardig gebleken. Ze zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel gelouterd goud, En zoeter dan honing en de vloeiende honing der raten. (Jesaja 48:17-18) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. 18 O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee. (Psalm 34:8) Proeft en ziet dat Jehovah goed is; Gelukkig is de fysiek sterke man die tot hem zijn toevlucht neemt. (Filippenzen 4:8-9) Ten slotte, broeders, al wat waar is, al wat van ernstig belang is, al wat rechtvaardig is, al wat eerbaar is, al wat lieflijk is, alles waarover gunstig wordt gesproken, welke deugd er ook is en al wat lof verdient, blijft deze dingen bedenken. 9 De dingen die GIJ zowel geleerd als aanvaard hebt en die GIJ in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met U zijn. (Jesaja 64:8) En nu, o Jehovah, gij zijt onze Vader. Wij zijn het leem, en gij zijt onze Pottenbakker; en wij allen zijn het werk van uw hand. Paragraaf 26 (Spreuken 5:18) Laat uw waterbron gezegend blijken te zijn, en verheug u met de vrouw van uw jeugd, (Numeri 25:4-5) Daarom zei Jehovah tot Mozes: „Neem alle hoofden van het volk en stel hen voor Jehovah tentoon in de richting van de zon, opdat de brandende toorn van Jehovah zich van Israël moge afwenden.” 5 Toen zei Mozes tot de rechters van Israël: „Een ieder van U dode zijn mannen die een binding hebben met de Baäl van Peor.” BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 77 van194
(Jakobus 1:14-15) Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen 15 begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort. (Spreuken 7:6-23) Want aan het venster van mijn huis, door mijn tralievenster, 7 keek ik naar beneden, om de onervarenen te kunnen bespieden. Met belangstelling bespeurde ik onder de zonen een jonge man die het aan hart ontbrak, 8 die door de straat ging dicht bij haar hoek; en in de richting van haar huis stapt hij, 9 in de schemering, op de avond van de dag, bij de nadering van de nacht en het donker. 10 En zie! een vrouw kwam hem tegemoet, in het gewaad 11 van een prostituee en listig van hart. Zij is onstuimig en weerbarstig. In haar 12 huis blijven haar voeten niet vertoeven. Nu eens is zij buitenshuis, dan weer is 13 zij op de openbare pleinen, en bij elke hoek loert zij. En zij heeft hem vastgegrepen en hem een kus gegeven. Zij heeft een brutaal gezicht gezet en 14 zegt nu tot hem: „Gemeenschapsoffers lagen als een verplichting op mij. 15 Vandaag heb ik mijn geloften betaald. Daarom ben ik naar buiten gegaan, u tegemoet, om uw aangezicht te zoeken, ten einde u te vinden. 16 Met spreien heb 17 ik mijn divan bedekt, met veelkleurige dingen, linnen uit Egypte. Ik heb mijn bed 18 besprenkeld met mirre, aloë en kaneel. Kom toch, laten wij naar hartenlust liefde indrinken tot de morgen; laten wij toch van elkaar genieten met liefkozingen. 19 Want de echtgenoot is niet in zijn huis; hij is op reis gegaan, ver weg. 20 Een buidel met geld heeft hij meegenomen in zijn hand. Op de dag van de volle maan zal hij naar zijn huis komen.” 21 Zij heeft hem overgehaald door de overvloed van haar overredingskracht. Door de gladheid van haar lippen verleidt zij hem. 22 Plotseling gaat hij haar achterna, als een stier die zowaar naar de slachting gaat, en net alsof hij geboeid is voor het strenge onderricht van een 23 dwaas, totdat een pijl zijn lever openklieft, net als een vogel zich haast naar het klapnet, en hij heeft niet geweten dat zijn eigen ziel ermee gemoeid is. (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. (Mattheüs 5:27-28) GIJ hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen.’ 28 Ik zeg U echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd. (Spreuken 22:3) Schrander is degene die de rampspoed heeft gezien en zich vervolgens verbergt, maar de onervarenen zijn doorgelopen en moeten de straf ondergaan. (Mattheüs 5:29-30) Indien nu uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg. Want het is nuttiger voor u dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna wordt geworpen. 30 Zo ook indien uw rechterhand u doet struikelen, hak ze af en werp ze van u weg. Want het is BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 78 van194
nuttiger voor u dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna terechtkomt. (Spreuken 1:8-9) Luister, mijn zoon, naar het strenge onderricht van uw vader en 9 verlaat de wet van uw moeder niet. Want ze zijn een aantrekkelijke krans voor uw hoofd en een mooie halsketting voor uw hals. (Galaten 6:1-2) Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht GIJ, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt. 2 Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus. (Spreuken 3:5-6) Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw 6 eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken. (Jakobus 1:5) Schiet iemand van U daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden. (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen. (Mattheüs 5:28) Ik zeg U echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd. (1 Korinthiërs 6:18) Ontvliedt de hoererij. Elke andere zonde die een mens kan begaan, is buiten zijn lichaam, maar hij die hoererij beoefent, zondigt tegen zijn eigen lichaam. (1 Korinthiërs 9:27) maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden. (Galaten 6:7-8) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; 8 want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten. (Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. (1 Thessalonicenzen 4:4-5) dat een ieder van U weet hoe in heiliging en eer in het bezit te komen van zijn eigen vat, 5 niet in hebzuchtige seksuele begeerte, zoals dit ook het geval is bij de natiën die God niet kennen; BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 79 van194
Hoofdstuk 10 Het huwelijk — Een geschenk van een liefdevolle God
(Prediker 4:12) En indien iemand één die alleen is zou kunnen overweldigen, zouden twee te zamen tegen hem kunnen standhouden. En een drievoudig snoer kan niet zo snel in tweeën getrokken worden. Paragraaf 2 (Spreuken 3:5-6) Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw 6 eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken. Paragraaf 3 (Mattheüs 19:11-12) Hij zei tot hen: „Niet allen maken plaats voor dit woord, 12 maar alleen zij die de gave hebben. Want er zijn eunuchen die zo uit hun moeders schoot zijn geboren, en er zijn eunuchen die door de mensen tot eunuchen zijn gemaakt, en er zijn eunuchen die zichzelf tot eunuch hebben gemaakt ter wille van het koninkrijk der hemelen. Wie er plaats voor kan maken, make er plaats voor.” (1 Korinthiërs 7:32-38) Ja, ik wil dat GIJ vrij van zorgen zijt. De ongehuwde man is bezorgd voor de dingen van de Heer, hoe hij de goedkeuring van de Heer kan verwerven. 33 Maar de gehuwde man is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe hij de goedkeuring van zijn vrouw kan verwerven, 34 en hij is verdeeld. Voorts is de ongehuwde vrouw, en ook de maagd, bezorgd voor de dingen van de Heer, om zowel in haar lichaam als in haar geest heilig te zijn. Maar de gehuwde vrouw is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe zij de goedkeuring van haar man kan verwerven. 35 Ik zeg dit echter tot UW eigen voordeel, niet om U een strik om te werpen, maar om U te bewegen tot dat wat welvoeglijk is en dat wat voortdurende dienst voor de Heer betekent, zonder te worden afgeleid. 36 Indien iemand echter denkt dat hij zich ongepast gedraagt ten opzichte van zijn maagdelijkheid, indien die de bloem der jeugd is gepasseerd, en dit de wijze is waarop het dient te geschieden, hij doe wat hij wil; hij zondigt niet. Laten zij trouwen. 37 Doch indien iemand vaststaat in zijn hart, geen noodzaak hebbend, maar de macht heeft over zijn eigen wil en in zijn hart de beslissing heeft genomen zijn maagdelijkheid te bewaren, hij zal goed doen. 38 Bijgevolg doet ook wie zijn maagdelijkheid uithuwelijkt goed, maar wie ze niet uithuwelijkt, zal beter doen. (1 Timotheüs 4:1-3) De geïnspireerde uitspraak zegt echter uitdrukkelijk dat in latere tijdsperiodes sommigen zullen afvallen van het geloof, omdat zij aandacht schenken aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 80 van194
2
door de huichelarij van mensen die leugens spreken, die in hun geweten 3 gebrandmerkt zijn, die verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van spijzen die God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt door hen die geloof hebben en de waarheid nauwkeurig kennen. Paragraaf 4 (Genesis 2:18) Verder zei Jehovah God: „Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik zal een hulp voor hem maken, als zijn tegenhanger.” (Psalm 127:3) Ziet! Zonen zijn een erfdeel van Jehovah; De vrucht van de buik is een beloning. (Efeziërs 6:1-4) Kinderen, weest gehoorzaam aan UW ouders in eendracht met 2 [de] Heer, want dit is rechtvaardig: „Eer uw vader en [uw] moeder”, wat het 3 eerste gebod met een belofte is: „Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd 4 op de aarde moogt blijven.” En GIJ, vaders, irriteert UW kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen. Paragraaf 5 (Prediker 4:9-12) Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben voor hun harde werk. 10 Want indien een van hen zou vallen, kan de ander zijn metgezel oprichten. Maar hoe zal het zijn met slechts de ene die valt, wanneer er geen ander is om hem op te richten? 11 Indien er bovendien twee te zamen neerliggen, dan zullen zij stellig warm worden; maar hoe kan slechts één warm blijven? 12 En indien iemand één die alleen is zou kunnen overweldigen, zouden twee te zamen tegen hem kunnen standhouden. En een drievoudig snoer kan niet zo snel in tweeën getrokken worden. Paragraaf 7 (Spreuken 5:18) Laat uw waterbron gezegend blijken te zijn, en verheug u met de vrouw van uw jeugd, (1 Korinthiërs 7:9) Maar indien zij geen zelfbeheersing hebben, laten zij dan trouwen, want het is beter te trouwen dan te branden [van hartstocht]. (1 Korinthiërs 7:36) Indien iemand echter denkt dat hij zich ongepast gedraagt ten opzichte van zijn maagdelijkheid, indien die de bloem der jeugd is gepasseerd, en dit de wijze is waarop het dient te geschieden, hij doe wat hij wil; hij zondigt niet. Laten zij trouwen. (Jakobus 1:15) Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 81 van194
Paragraaf 8 (1 Korinthiërs 7:28) Maar ook al zoudt gij trouwen, gij zoudt geen zonde begaan. En indien een maagdelijk [persoon] zou trouwen, zo iemand zou geen zonde begaan. Zij echter die het doen, zullen verdrukking hebben in hun vlees. Maar ik spaar U [daarvoor]. Paragraaf 9 (2 Korinthiërs 6:14) Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? (1 Korinthiërs 7:39) Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in [de] Heer. Paragraaf 10 (Psalm 32:8) „Ik zal u inzicht schenken en u onderrichten in de weg die gij dient te gaan. Ik wil raad geven met mijn oog op u. Paragraaf 11 (Psalm 119:105) Uw woord is een lamp voor mijn voet, En een licht op mijn pad. Paragraaf 12 (Genesis 24:3) daar ik u moet laten zweren bij Jehovah, de God van de hemel en de God van de aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaänieten, te midden van wie ik woon, (Genesis 24:67) Daarna bracht Isaäk haar in de tent van zijn moeder Sara. Aldus nam hij Rebekka en zij werd zijn vrouw; en hij kreeg haar lief, en Isaäk vond troost na het verlies van zijn moeder. Paragraaf 14 (Spreuken 24:27) Maak uw werk buitenshuis gereed, en maak het voor u klaar op het veld. Daarna moet gij ook uw huisgezin opbouwen. (1 Timotheüs 5:8) Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige. Paragraaf 15 (Spreuken 31:10-31) Een bekwame vrouw, wie kan [haar] vinden? Haar waarde gaat die van koralen ver te boven. 11 In haar heeft het hart van haar eigenaar vertrouwen gesteld, en winst ontbreekt er niet. 12 Zij heeft hem beloond met het goede, en niet met het kwade, al de dagen van haar leven. 13 Zij heeft wol en BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 82 van194
linnen gezocht, en zij werkt aan al wat de lust van haar handen is. 14 Zij is als de schepen van een koopman gebleken. Van verre brengt zij haar voedsel aan. 15 Ook staat zij op terwijl het nog nacht is, en geeft haar huisgezin voedsel en haar jonge vrouwen het [hun] voorgeschreven deel. 16 Zij heeft haar zinnen gezet op een veld en het vervolgens verworven; van de vrucht van haar handen heeft 17 zij een wijngaard geplant. Zij heeft haar heupen met sterkte omgord, en zij 18 geeft haar armen kracht. Zij heeft bemerkt dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat ’s nachts niet uit. 19 Haar handen heeft zij uitgestoken naar het spinrokken, en haar eigen handen grijpen de spil vast. 20 Haar handpalm heeft zij naar de ellendige uitgestrekt, en haar handen heeft zij naar de arme uitgestoken. 21 Zij vreest niet voor haar huisgezin vanwege de sneeuw, want heel haar 22 huisgezin is met dubbele kleren gekleed. Spreien heeft zij zich gemaakt. Haar 23 kleding is van linnen en roodpurpergeverfde wol. Haar eigenaar is iemand die bekend is in de poorten, wanneer hij neerzit met de oudere mannen van het land. 24 Zij heeft zelfs onderklederen gemaakt en [ze] vervolgens verkocht, en gordels 25 heeft zij geleverd aan de handelaars. Sterkte en pracht zijn haar kleding, en zij 26 lacht een toekomstige dag toe. Haar mond heeft zij geopend in wijsheid, en de 27 wet der liefderijke goedheid is op haar tong. Zij waakt over de gang van zaken 28 in haar huisgezin, en het brood der luiheid eet zij niet. Haar zonen zijn opgestaan en hebben haar vervolgens gelukkig geprezen; haar eigenaar [staat op], en hij roemt haar. 29 Er zijn vele dochters die zich bekwaam hebben betoond, maar gij — gij zijt boven hen allen uitgestegen. 30 Charme kan bedrieglijk zijn en schoonheid ijdel; [maar] de vrouw die Jehovah vreest, die verwerft zich lof. 31 Geeft haar van de vrucht van haar handen, en laten haar werken haar zelfs in de poorten roemen. Paragraaf 16 (Efeziërs 5:23) want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is, hij als redder van [dit] lichaam. (Romeinen 7:2) Een getrouwde vrouw bijvoorbeeld is door de wet aan haar man gebonden zolang hij leeft; maar indien haar man sterft, is zij ontslagen van de wet van haar man. (Galaten 6:2) Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus. Paragraaf 17 (Filippenzen 2:4) terwijl GIJ niet alleen uit persoonlijke belangstelling het oog houdt op UW eigen zaken, maar ook uit persoonlijke belangstelling op die van de anderen. (Efeziërs 5:21-33) Weest aan elkaar onderworpen in de vrees van Christus. 22 23 Laten vrouwen onderworpen zijn aan hun man als aan de Heer, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is, hij als redder van [dit] lichaam. 24 Ja, evenals de gemeente onderworpen is BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 83 van194
aan de Christus, zo moeten ook vrouwen het zijn aan hun man, in alles. 25 Mannen, blijft UW vrouw liefhebben, evenals ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd 26 om haar te heiligen, haar reinigend met het bad des waters door middel van het woord, 27 opdat hij de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, zonder vlek of rimpel of 28 iets dergelijks, maar dat ze heilig zou zijn en zonder smet. Aldus behoren mannen hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief, 29 want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Christus dit doet ten aanzien van de gemeente, 30 want wij zijn leden van zijn lichaam. 31 „Daarom zal een man [zijn] vader en [zijn] moeder verlaten en hij zal zich hechten aan zijn vrouw, en de twee 32 zullen één vlees worden.” Dit heilige geheim is groot. Nu spreek ik met 33 betrekking tot Christus en de gemeente. Laat niettemin ook een ieder van U afzonderlijk zijn vrouw zo liefhebben als zichzelf; de vrouw daarentegen moet diepe achting voor haar man hebben. Paragraaf 18 (1 Thessalonicenzen 4:6) dat niemand zo ver gaat dat hij zijn broeder schade berokkent en inbreuk maakt op diens rechten in deze aangelegenheid, want Jehovah is iemand die voor al deze dingen straf eist, zoals wij U tevoren hebben gezegd en waarvan wij U ook grondig getuigenis hebben gegeven. Paragraaf 19 (Genesis 2:24) Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden. Paragraaf 20 (Mattheüs 19:6) Dus zijn zij niet langer twee, maar één vlees. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.” Paragraaf 21 (Psalm 130:3) Indien gij op dwalingen zoudt letten, o Jah, O Jehovah, wie zou stand kunnen houden? (Kolossenzen 3:13) Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah U vrijelijk vergeven heeft, doet ook GIJ evenzo. Paragraaf 22 (Genesis 18:12) Daarom lachte Sara toen in zichzelf en zei: „Zal ik, nadat ik verwelkt ben, werkelijk liefdesgenot hebben, terwijl bovendien mijn heer oud is?”
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 84 van194
(1 Petrus 3:6) zoals Sara Abraham placht te gehoorzamen en hem „heer” noemde. En GIJ zijt haar kinderen geworden, mits GIJ het goede blijft doen en geen enkele oorzaak van verschrikking vreest. Paragraaf 23 (Genesis 21:9-13) En Sara merkte voortdurend op dat de zoon van Hagar, de 10 Egyptische, die zij Abraham gebaard had, de spot dreef. Daarom ging zij tot Abraham zeggen: „Verjaag deze slavin en haar zoon, want de zoon van deze slavin zal geen erfgenaam zijn met mijn zoon, met Isaäk!” 11 Maar dit bleek iets zeer onaangenaams te zijn voor Abraham met betrekking tot zijn zoon. 12 Toen zei God tot Abraham: „Laat niets van wat Sara tot u blijft zeggen, u onaangenaam zijn omtrent de jongen en omtrent uw slavin. Luister naar haar stem, want door 13 bemiddeling van Isaäk zal dat zijn wat uw zaad genoemd zal worden. En wat de zoon van de slavin betreft, ik zal ook hem tot een natie maken, omdat hij uw nakomeling is.” (Mattheüs 19:9) Ik zeg U dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.” (1 Timotheüs 3:2) De opziener moet daarom onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig in gewoonten, gezond van verstand, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, (Prediker 4:9-12) Twee zijn beter dan één, omdat zij een goede beloning hebben voor hun harde werk. 10 Want indien een van hen zou vallen, kan de ander zijn metgezel oprichten. Maar hoe zal het zijn met slechts de ene die valt, wanneer er geen ander is om hem op te richten? 11 Indien er bovendien twee te zamen neerliggen, dan zullen zij stellig warm worden; maar hoe kan slechts één warm blijven? 12 En indien iemand één die alleen is zou kunnen overweldigen, zouden twee te zamen tegen hem kunnen standhouden. En een drievoudig snoer kan niet zo snel in tweeën getrokken worden. (Spreuken 24:27) Maak uw werk buitenshuis gereed, en maak het voor u klaar op het veld. Daarna moet gij ook uw huisgezin opbouwen. (Mattheüs 19:5) en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’? (1 Korinthiërs 7:36) Indien iemand echter denkt dat hij zich ongepast gedraagt ten opzichte van zijn maagdelijkheid, indien die de bloem der jeugd is gepasseerd, en dit de wijze is waarop het dient te geschieden, hij doe wat hij wil; hij zondigt niet. Laten zij trouwen. (1 Korinthiërs 13:11) Toen ik een klein kind was, placht ik als een klein kind te spreken, als een klein kind te denken, als een klein kind te overleggen; nu ik echter een man ben geworden, heb ik de [trekken] van een klein kind weggedaan. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 85 van194
(Mattheüs 19:4-5) Hij gaf ten antwoord: „Hebt GIJ niet gelezen dat hij die hen 5 heeft geschapen, hen van [het] begin af als man en als vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’? (1 Korinthiërs 7:32-34) Ja, ik wil dat GIJ vrij van zorgen zijt. De ongehuwde man is bezorgd voor de dingen van de Heer, hoe hij de goedkeuring van de Heer kan 33 verwerven. Maar de gehuwde man is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe hij de goedkeuring van zijn vrouw kan verwerven, 34 en hij is verdeeld. Voorts is de ongehuwde vrouw, en ook de maagd, bezorgd voor de dingen van de Heer, om zowel in haar lichaam als in haar geest heilig te zijn. Maar de gehuwde vrouw is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe zij de goedkeuring van haar man kan verwerven. (1 Korinthiërs 7:37-38) Doch indien iemand vaststaat in zijn hart, geen noodzaak hebbend, maar de macht heeft over zijn eigen wil en in zijn hart de beslissing 38 heeft genomen zijn maagdelijkheid te bewaren, hij zal goed doen. Bijgevolg doet ook wie zijn maagdelijkheid uithuwelijkt goed, maar wie ze niet uithuwelijkt, zal beter doen. (1 Korinthiërs 7:39) Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in [de] Heer. (Psalm 119:97) Waarlijk, hoe lief heb ik uw wet! De gehele dag heeft ze mijn intense belangstelling. (1 Timotheüs 3:1-7) Die verklaring is betrouwbaar. Indien iemand een opzienersambt tracht te verkrijgen, begeert hij een voortreffelijk werk. 2 De opziener moet daarom onberispelijk zijn, de man van één vrouw, matig in gewoonten, gezond van verstand, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, 3 geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, maar redelijk, niet strijdlustig, niet iemand die geld liefheeft, 4 iemand die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft 5 (immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?); 6 geen pasbekeerde, opdat hij niet opgeblazen wordt [van trots] en in het oordeel valt dat over de Duivel werd geveld. 7 Verder moet hij ook een voortreffelijk getuigenis hebben van de mensen buiten, opdat hij niet tot smaad wordt en in een strik van de Duivel valt. (Spreuken 31:10-31) Een bekwame vrouw, wie kan [haar] vinden? Haar waarde gaat die van koralen ver te boven. 11 In haar heeft het hart van haar eigenaar vertrouwen gesteld, en winst ontbreekt er niet. 12 Zij heeft hem beloond met het 13 goede, en niet met het kwade, al de dagen van haar leven. Zij heeft wol en linnen gezocht, en zij werkt aan al wat de lust van haar handen is. 14 Zij is als de schepen van een koopman gebleken. Van verre brengt zij haar voedsel aan. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 86 van194
15
Ook staat zij op terwijl het nog nacht is, en geeft haar huisgezin voedsel en 16 haar jonge vrouwen het [hun] voorgeschreven deel. Zij heeft haar zinnen gezet op een veld en het vervolgens verworven; van de vrucht van haar handen heeft zij een wijngaard geplant. 17 Zij heeft haar heupen met sterkte omgord, en zij geeft haar armen kracht. 18 Zij heeft bemerkt dat haar koophandel goed is; haar 19 lamp gaat ’s nachts niet uit. Haar handen heeft zij uitgestoken naar het 20 spinrokken, en haar eigen handen grijpen de spil vast. Haar handpalm heeft zij naar de ellendige uitgestrekt, en haar handen heeft zij naar de arme uitgestoken. 21 Zij vreest niet voor haar huisgezin vanwege de sneeuw, want heel haar huisgezin is met dubbele kleren gekleed. 22 Spreien heeft zij zich gemaakt. Haar 23 kleding is van linnen en roodpurpergeverfde wol. Haar eigenaar is iemand die bekend is in de poorten, wanneer hij neerzit met de oudere mannen van het land. 24 Zij heeft zelfs onderklederen gemaakt en [ze] vervolgens verkocht, en gordels 25 heeft zij geleverd aan de handelaars. Sterkte en pracht zijn haar kleding, en zij 26 lacht een toekomstige dag toe. Haar mond heeft zij geopend in wijsheid, en de 27 wet der liefderijke goedheid is op haar tong. Zij waakt over de gang van zaken in haar huisgezin, en het brood der luiheid eet zij niet. 28 Haar zonen zijn opgestaan en hebben haar vervolgens gelukkig geprezen; haar eigenaar [staat 29 op], en hij roemt haar. Er zijn vele dochters die zich bekwaam hebben betoond, maar gij — gij zijt boven hen allen uitgestegen. 30 Charme kan bedrieglijk zijn en schoonheid ijdel; [maar] de vrouw die Jehovah vreest, die verwerft zich lof. 31 Geeft haar van de vrucht van haar handen, en laten haar werken haar zelfs in de poorten roemen.
Hoofdstuk 11 „Het huwelijk zij eerbaar” (Spreuken 5:18) Laat uw waterbron gezegend blijken te zijn, en verheug u met de vrouw van uw jeugd, Paragraaf 5 (Psalm 25:4) Maak mij úw wegen bekend, o Jehovah; Leer mij úw paden. (Jesaja 48:17-18) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. 18 O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee. (Hebreeën 13:4) Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 87 van194
Paragraaf 6 (Mattheüs 19:4-6) Hij gaf ten antwoord: „Hebt GIJ niet gelezen dat hij die hen heeft geschapen, hen van [het] begin af als man en als vrouw heeft gemaakt 5 en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’? 6 Dus zijn zij niet langer twee, maar één vlees. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.” (Hebreeën 13:1-5) Laat UW broederlijke liefde blijven. 2 Vergeet de gastvrijheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het zelf te weten, engelen gastvrij onthaald. 3 Denkt aan hen die in [gevangenis]boeien zijn, als waart GIJ met hen geboeid, en aan hen die slecht behandeld worden, daar GIJ ook zelf nog in een 4 lichaam zijt. Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder 5 verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen. Laat [UW] levenswijze vrij zijn van de liefde voor geld, en weest tevreden met de tegenwoordige dingen. Want hij heeft gezegd: „Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” Paragraaf 7 (Mattheüs 28:19) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen. (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last, (Nehemia 8:10) Vervolgens zei hij tot hen: „Gaat heen, eet het vette en drinkt het zoete, en zendt delen aan degene voor wie niets is bereid; want deze dag is heilig voor onze Heer, en gevoelt geen smart, want de vreugde van Jehovah is UW vesting.” Paragraaf 8 (Hebreeën 13:4) Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen. (Psalm 18:29) Want door u kan ik op een roversbende inrennen; En door mijn God kan ik een muur beklimmen. (Prediker 5:4) Telkens wanneer gij een gelofte aan God doet, aarzel niet die te betalen, want er is geen behagen in de verstandelozen. Wat gij plechtig belooft, betaal dat. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 88 van194
(1 Thessalonicenzen 1:3) want wij denken onophoudelijk aan UW getrouwe werk en [UW] liefderijke arbeid en [UW] volharding ten gevolge van [UW] hoop op onze Heer Jezus Christus voor het aangezicht van onze God en Vader. (Hebreeën 6:10) Want God is niet onrechtvaardig, zodat hij UW werk en de liefde die GIJ voor zijn naam hebt getoond doordat GIJ de heiligen hebt gediend en blijft dienen, zou vergeten. Paragraaf 11 (Galaten 5:15) Maar als GIJ elkaar blijft bijten en verslinden, past er dan voor op dat GIJ niet door elkaar wordt verdelgd. (Efeziërs 4:31) Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit UW midden weggenomen, evenals alle slechtheid. Paragraaf 12 (Jakobus 1:26) Indien iemand meent een vormelijke aanbidder te zijn en toch zijn tong niet in toom houdt, maar zijn eigen hart blijft bedriegen, diens vorm van aanbidding is waardeloos. (1 Petrus 3:7) GIJ mannen, blijft insgelijks bij haar wonen overeenkomstig kennis, door haar eer toe te kennen als aan een zwakker vat, het vrouwelijke, daar ook GIJ met hen erfgenamen zijt van de onverdiende gunst des levens, opdat UW gebeden niet worden verhinderd. Paragraaf 14 (Genesis 2:24) Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden. Paragraaf 15 (Mattheüs 5:28) Ik zeg U echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd. Paragraaf 16 (Hebreeën 13:4) Het huwelijk zij eerbaar onder allen en het huwelijksbed zonder verontreiniging, want God zal hoereerders en overspelers oordelen. (Spreuken 5:18) Laat uw waterbron gezegend blijken te zijn, en verheug u met de vrouw van uw jeugd, Paragraaf 17 (Hebreeën 10:31) Het is iets vreselijks in de handen van [de] levende God te vallen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 89 van194
(Hebreeën 12:29) Want onze God is ook een verterend vuur. (Romeinen 12:9) [UW] liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan. (Job 31:1) Een verbond heb ik gesloten met mijn ogen. Hoe zou ik mij dan opmerkzaam kunnen betonen ten opzichte van een maagd? Paragraaf 18 (Leviticus 20:2) „Gij dient tot de zonen van Israël te zeggen: ’Iedere man van de zonen van Israël, en iedere inwonende vreemdeling die in Israël vertoeft, die wie dan ook van zijn nageslacht aan Molech geeft, dient zonder mankeren ter dood gebracht te worden. Het volk van het land dient hem met stenen te werpen totdat hij sterft. (Leviticus 20:10) Een man nu die overspel pleegt met een andermans vrouw, is iemand die overspel pleegt met de vrouw van zijn naaste. Hij dient zonder mankeren ter dood gebracht te worden, de overspeler zowel als de overspeelster. (Exodus 19:5-6) Nu dan, indien GIJ mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult GIJ stellig uit alle [andere] volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe. 6 En GÍJ́ zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.’ Dit zijn de woorden die gij tot de zonen van Israël dient te zeggen.” (Deuteronomium 5:9) Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten brengen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist, die straf voor de dwaling van vaders brengt over zonen en over het derde geslacht en over het vierde geslacht, wanneer het hen betreft die mij haten, (Maleachi 2:14) En GIJ hebt gezegd: ’Om welke reden?’ Om deze reden, dat Jehovah zelf getuige is geweest tussen u en de vrouw van uw jeugd, jegens wie gijzelf trouweloos hebt gehandeld, hoewel zij uw partner en de vrouw van uw verbond is. (Psalm 33:4) Want het woord van Jehovah is oprecht, En al zijn werk [geschiedt] in getrouwheid. Paragraaf 19 (Psalm 51:1) Betoon mij gunst, o God, naar uw liefderijke goedheid. Wis naar de overvloed van uw barmhartigheden mijn overtredingen uit. (Psalm 51:4) Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd, En wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan, Opdat gij rechtvaardig moogt blijken te zijn wanneer gij spreekt, Opdat gij zuiver moogt zijn wanneer gij oordeelt. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 90 van194
(Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. Paragraaf 20 (Spreuken 24:3-4) Door wijsheid zal een huisgezin worden opgebouwd, en door 4 onderscheidingsvermogen zal het stevig bevestigd blijken te zijn. En door kennis zullen de binnenkamers gevuld worden met allerlei kostbare en aangename dingen van waarde. Paragraaf 21 (Spreuken 15:16-17) Beter is een weinig in de vrees voor Jehovah, dan een 17 overvloedige voorraad en verwarring daarbij. Beter is een schotel groente waar liefde is, dan een aan de kribbe gemeste stier en haat daarbij. (1 Petrus 1:7) opdat de beproefde hoedanigheid van UW geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus. (Romeinen 12:2) En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door UW geest te hervormen, opdat GIJ U ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. (Filippenzen 1:9) En dit blijf ik bidden, dat UW liefde steeds overvloediger mag zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, Paragraaf 22 (Romeinen 12:10) Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. (Psalm 147:11) Jehovah heeft een welgevallen in hen die hem vrezen, In hen die op zijn liefderijke goedheid wachten. (Genesis 2:24) Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden. (Mattheüs 5:28) Ik zeg U echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd. (Efeziërs 5:33) Laat niettemin ook een ieder van U afzonderlijk zijn vrouw zo liefhebben als zichzelf; de vrouw daarentegen moet diepe achting voor haar man hebben. (Spreuken 14:1) De waarlijk wijze vrouw heeft haar huis opgebouwd, maar de dwaze haalt het met haar eigen handen omver. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 91 van194
(Spreuken 31:29) Er zijn vele dochters die zich bekwaam hebben betoond, maar gij — gij zijt boven hen allen uitgestegen. (1 Petrus 3:1) Evenzo GIJ vrouwen, weest aan UW eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van [hun] vrouw, (1 Petrus 3:6) zoals Sara Abraham placht te gehoorzamen en hem „heer” noemde. En GIJ zijt haar kinderen geworden, mits GIJ het goede blijft doen en geen enkele oorzaak van verschrikking vreest. (1 Petrus 4:8) Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden. (Filippenzen 2:4) terwijl GIJ niet alleen uit persoonlijke belangstelling het oog houdt op UW eigen zaken, maar ook uit persoonlijke belangstelling op die van de anderen. (Mattheüs 6:14-15) Want indien GIJ de mensen hun overtredingen vergeeft, zal 15 UW hemelse Vader ook U vergeven; maar als GIJ de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal UW Vader ook UW overtredingen niet vergeven. (Hooglied 2:9-14) Mijn beminde gelijkt een gazelle of het hertenjong. Zie! Deze staat achter onze muur, kijkt met gespannen aandacht door de vensters, blikt door de tralies. 10 Mijn beminde heeft het woord genomen en tot mij gezegd: ’Sta op, gij metgezellin van mij, mijn schone, en kom mee. 11 Want zie! de regentijd is al verstreken, de stortregen is al voorbij, die is heengegaan. 12 De bloesems zijn al in het land verschenen, ja, de tijd voor het snoeien van de wijnstokken is aangebroken, en de stem van de tortelduif is al in ons land gehoord. 13 Wat de vijgenboom betreft, die heeft een rijpe kleur voor zijn vroege vijgen gekregen; en de wijnstokken staan in bloei, ze hebben [hun] geur gegeven. Sta op, kom, o mijn metgezellin, mijn schone, en kom mee. 14 O mijn duif in de schuilhoeken van de steile rots, in de schuilplaats van de steile weg, toon mij uw gedaante, laat mij uw stem horen, want uw stem is aangenaam en uw gedaante is lieflijk.’” (Mattheüs 6:33-34) Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze [andere] dingen zullen U worden toegevoegd. 34 Weest dus nooit bezorgd voor de volgende dag, want de volgende dag zal zijn eigen zorgen hebben. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (1 Korinthiërs 9:24-27) Weet GIJ niet dat de hardlopers in een wedloop allen hardlopen, maar dat slechts één de prijs ontvangt? Loopt zo dat GIJ hem moogt behalen. 25 Bovendien oefent iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, zelfbeheersing in alle dingen. Nu doen zij het natuurlijk om een vergankelijke 26 kroon te verkrijgen, maar wij een onvergankelijke. Daarom is de wijze waarop ik hardloop, niet onzeker; de wijze waarop ik mijn slagen richt, is dusdanig dat ik niet in de lucht sla; 27 maar ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 92 van194
na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.
Hoofdstuk 12 Spreek wat „goed is tot opbouw” (Efeziërs 4:29) Laat geen verdorven woord uit UW mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders. Paragraaf 2 (Jakobus 1:17) Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neer van de Vader der [hemelse] lichten, en bij hem is geen verandering van het keren van de schaduw. Paragraaf 3 (Efeziërs 4:29) Laat geen verdorven woord uit UW mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders. Paragraaf 4 (Spreuken 15:4) De kalmte van de tong is een boom des levens, maar verdraaiing daarin betekent verbreking des geestes. (Spreuken 18:21) Dood en leven zijn in de macht van de tong, en hij die haar liefheeft, zal haar vrucht eten. Paragraaf 5 (Spreuken 12:18) Er bestaat er een die onbezonnen spreekt als met de steken van een zwaard, maar de tong van de wijzen is genezing. (Spreuken 16:24) Aangename woorden zijn een honingraat, zoet voor de ziel en genezing voor de beenderen. Paragraaf 6 (Genesis 8:21) Toen rook Jehovah een rustig stemmende geur, en daarom zei Jehovah in zijn hart: „Nooit meer zal ik wegens de mens kwaad over de aardbodem afroepen, want de neiging van ’s mensen hart is slecht van zijn jeugd af; en nooit meer zal ik al wat leeft een slag toedienen, juist zoals ik heb gedaan. (Lukas 6:45) Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort, maar een goddeloos mens brengt uit zijn goddeloze [schat] voort wat goddeloos is; want uit de overvloed des harten spreekt zijn mond. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 93 van194
(Jakobus 3:2-4) Want wij allen struikelen vele malen. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, in staat om ook [zijn] gehele lichaam in toom te houden. 3 Indien wij paarden een toom in de bek leggen om ze ons te doen gehoorzamen, besturen wij ook hun gehele lichaam. 4 Ziet! Zelfs boten, ofschoon ze zo groot zijn en door sterke winden worden voortgedreven, worden door een heel klein roer gestuurd waarheen ook maar de neiging van de stuurman het wenst. Paragraaf 7 (Jakobus 1:26) Indien iemand meent een vormelijke aanbidder te zijn en toch zijn tong niet in toom houdt, maar zijn eigen hart blijft bedriegen, diens vorm van aanbidding is waardeloos. (Jakobus 3:8-10) De tong echter kan geen mens temmen. Ze is een 9 weerspannig, schadelijk ding, vol dodelijk gif. Met haar zegenen wij Jehovah, ja, [de] Vader, en met haar vervloeken wij nochtans mensen die „naar Gods 10 gelijkenis” tot bestaan zijn gekomen. Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Het is niet juist, mijn broeders, dat deze dingen zo blijven geschieden. Paragraaf 9 (Kolossenzen 3:8) Maar doet ze nu werkelijk alle van U weg: gramschap, toorn, slechtheid, schimpend gepraat en ontuchtige taal uit UW mond. (Efeziërs 5:3-4) Laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder U zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past; 4 ook geen schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, dingen die niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging. Paragraaf 10 (Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven. Paragraaf 11 (Efeziërs 6:21-22) Opdat GIJ echter ook van mijn aangelegenheden op de hoogte moogt zijn, hoe ik het maak, zal Tychikus, een geliefde broeder en getrouwe dienaar in [de] Heer, U alles bekendmaken. 22 Juist daarom zend ik hem naar U toe, opdat GIJ de dingen aangaande ons moogt weten en opdat hij UW hart moge vertroosten. (Kolossenzen 4:8-9) Juist daarom zend ik hem naar U toe, opdat GIJ de dingen 9 aangaande ons zoudt weten en hij UW hart moge vertroosten, samen met BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 94 van194
Onesimus, mijn getrouwe en geliefde broeder, die uit UW midden is. Zij zullen U alle dingen van hier bekendmaken. (Mattheüs 9:32-34) Toen zij nu weggingen, zie! daar werd een stomme tot hem 33 gebracht die door een demon bezeten was; en nadat de demon was uitgeworpen, sprak de stomme. De scharen dan stonden verbaasd en zeiden: 34 „Nog nooit heeft men iets dergelijks in Israël gezien.” De Farizeeën zeiden echter: „Door de heerser der demonen werpt hij de demonen uit.” (Mattheüs 12:22-24) Toen bracht men een door demonen bezetene tot hem die blind en stom was; en hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag. 23 Al de scharen nu raakten eenvoudig in vervoering en zeiden: „Is dit niet misschien de 24 Zoon van David?” Toen de Farizeeën dit hoorden, zeiden zij: „Deze mens werpt de demonen slechts uit door bemiddeling van Beëlzebub, de heerser der demonen.” (Spreuken 26:20) Waar geen hout is, gaat het vuur uit, en waar geen lasteraar is, komt twist tot bedaren. Paragraaf 12 (Spreuken 6:16-19) Er zijn zes dingen die Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn verfoeilijk voor zijn ziel: 17 hovaardige ogen, een leugentong, en handen die onschuldig bloed vergieten, 18 een hart dat schadelijke plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het slechte te snellen, 19 een valse getuige die leugens opdist en een ieder die twisten ontketent onder broeders. (Openbaring 12:9-10) Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. 10 En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus, want de beschuldiger van onze broeders, die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, is neergeslingerd! (Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven. (1 Thessalonicenzen 4:11) en het U ten doel te stellen rustig te leven en U met UW eigen zaken te bemoeien en met UW handen te werken, zoals wij U bevolen hebben,
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 95 van194
Paragraaf 13 (Efeziërs 4:31) Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit UW midden weggenomen, evenals alle slechtheid. (Kolossenzen 3:21) GIJ vaders, tergt UW kinderen niet, zodat zij niet moedeloos worden. Paragraaf 14 (1 Korinthiërs 5:11-13) Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard 12 of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. Want wat heb ik te maken met het oordelen van hen die buiten zijn? Oordeelt GIJ niet hen die binnen 13 zijn, terwijl God degenen oordeelt die buiten zijn? „Verwijdert de goddeloze [man] uit UW midden.” (1 Korinthiërs 6:9-10) Wat! Weet GIJ niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, 10 noch dieven, noch hebzuchtige personen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen Gods koninkrijk beërven. Paragraaf 15 (Efeziërs 4:29) Laat geen verdorven woord uit UW mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders. (Titus 2:8) gezonde spraak, die niet veroordeeld kan worden, zodat de man aan de zijde van de tegenstanders beschaamd moge worden, daar hij niets verachtelijks over ons te zeggen heeft. Paragraaf 16 (Mattheüs 3:17) Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” (Mattheüs 25:19-23) Na een lange tijd kwam de meester van die slaven en hield afrekening met hen. 20 Die de vijf talenten had ontvangen, trad derhalve naar voren en bracht vijf extra talenten, terwijl hij zei: ’Meester, gij hebt mij vijf talenten toevertrouwd; zie, ik heb er nog vijf talenten bij verworven.’ 21 Zijn meester zei tot hem: ’Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf! Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen. Ga de vreugde van uw meester 22 binnen.’ Vervolgens trad degene die de twee talenten had ontvangen naar voren en zei: ’Meester, gij hebt mij twee talenten toevertrouwd; zie, ik heb er nog BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 96 van194
twee talenten bij verworven.’ 23 Zijn meester zei tot hem: ’Wel gedaan, goede en getrouwe slaaf! Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen. Ga de vreugde van uw meester binnen.’ (Johannes 1:47) Jezus zag Nathanaël naar zich toe komen en zei over hem: „Zie, stellig een Israëliet, in wie geen bedrog is.” (Spreuken 15:23) Een man heeft verheuging in het antwoord van zijn mond, en een woord te rechter tijd — o hoe goed is het! (Mattheüs 7:12) Alle dingen dan die GIJ wilt dat de mensen voor U doen, moet ook GIJ insgelijks voor hen doen; dit is trouwens de betekenis van de Wet en de Profeten. Paragraaf 17 (Spreuken 31:10) Een bekwame vrouw, wie kan [haar] vinden? Haar waarde gaat die van koralen ver te boven. (Spreuken 31:28) Haar zonen zijn opgestaan en hebben haar vervolgens gelukkig geprezen; haar eigenaar [staat op], en hij roemt haar. Paragraaf 18 (Jesaja 57:15) Want dit heeft de Hoge en Verhevene, die voor eeuwig verblijf houdt en wiens naam heilig is, gezegd: „In den hoge en in de heilige plaats houd ik verblijf, alsook bij de verbrijzelde en ootmoedige van geest, om de geest der ootmoedigen te doen opleven en om het hart der verbrijzelden te doen opleven. (1 Thessalonicenzen 5:11) Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals GIJ trouwens reeds doet. (1 Thessalonicenzen 5:14) Daarentegen vermanen wij U, broeders: wijst de wanordelijken terecht, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen. Paragraaf 19 (Jakobus 5:14-15) Is iemand onder U ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij [zich] roepen, en laten zij over hem bidden en [hem] in de naam van Jehovah met olie inwrijven. 15 En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden. (1 Korinthiërs 12:12-26) Want evenals het lichaam één is, maar vele leden heeft, en alle leden van dat lichaam, ofschoon er vele zijn, één lichaam zijn, zo ook de Christus. 13 Want waarlijk, door één geest werden wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij joden of Grieken, hetzij slaven of vrijen, en wij werden er allen toe gebracht één geest te drinken. 14 Want het lichaam bestaat immers niet uit één lid, maar uit vele. 15 Indien de voet zou zeggen: „Omdat ik geen hand ben, ben ik BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 97 van194
geen deel van het lichaam”, is dat nog geen reden waarom hij geen deel van het 16 lichaam is. En indien het oor zou zeggen: „Omdat ik geen oog ben, ben ik geen deel van het lichaam”, is dat nog geen reden waarom het geen deel van het lichaam is. 17 Als het gehele lichaam oog was, waar zou dan het gehoor zijn? Als het helemaal gehoor was, waar zou de reuk zijn? 18 Maar nu heeft God de leden 19 in het lichaam geplaatst, elk daarvan, zoals het hem heeft behaagd. Indien zij 20 alle één lid waren, waar zou dan het lichaam zijn? Maar nu zijn zij vele leden, doch één lichaam. 21 Het oog kan niet tot de hand zeggen: „Ik heb u niet nodig”; of, wederom, het hoofd [niet] tot de voeten: „Ik heb U niet nodig.” 22 Het is echter veeleer zo dat de leden van het lichaam die zwakker schijnen te zijn, noodzakelijk 23 zijn, en de lichaamsdelen waarvan wij denken dat ze minder eervol zijn, die omgeven wij met overvloediger eer, en aldus hebben onze onwelvoeglijke delen 24 des te overvloediger welvoeglijkheid, terwijl onze welvoeglijke delen niets nodig hebben. God heeft niettemin het lichaam zo samengesteld dat hij overvloediger 25 eer gaf aan het deel dat te kort kwam, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden ervan dezelfde zorg voor elkaar zouden hebben. 26 En wanneer één lid lijdt, lijden alle andere leden mee; of wanneer een lid heerlijkheid ontvangt, delen alle andere leden in de vreugde. (Psalm 34:18) Jehovah is nabij de gebrokenen van hart; En de verbrijzelden van geest redt hij. (Mattheüs 10:29-31) Worden niet twee mussen voor een geldstuk van geringe waarde verkocht? Toch zal er niet één van op de grond vallen zonder [medeweten van] UW Vader. 30 Maar zelfs de haren van UW hoofd zijn alle geteld. 31 Vreest daarom niet: GIJ zijt meer waard dan vele mussen. (Spreuken 12:25) Angstige bezorgdheid in het hart van een man zal het neerbuigen, maar het goede woord verheugt het. Paragraaf 20 (Spreuken 19:20) Luister naar raad en aanvaard streng onderricht, opdat gij in uw toekomst wijs moogt worden. (Efeziërs 6:4) En GIJ, vaders, irriteert UW kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen. (Titus 2:3-5) Evenzo moeten de bejaarde vrouwen eerbiedig in [hun] gedrag zijn, geen lasteraarsters, noch verslaafd aan veel wijn, het goede onderwijzend, 4 opdat zij de jonge vrouwen tot bezinning mogen brengen hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben, 5 gezond van verstand te zijn, eerbaar, thuis te werken, goed te zijn, zich aan hun eigen man te onderwerpen, zodat er niet schimpend over het woord van God wordt gesproken.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 98 van194
Paragraaf 21 (2 Timotheüs 3:16) De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, (Kolossenzen 4:6) UW spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat GIJ weet hoe GIJ een ieder een antwoord behoort te geven. (1 Korinthiërs 15:17) Indien bovendien Christus niet is opgewekt, is UW geloof nutteloos; GIJ zijt nog in UW zonden. (1 Petrus 1:18) Want GIJ weet dat GIJ niet met vergankelijke dingen, met zilver of goud, werdt bevrijd van UW vruchteloze vorm van gedrag, die GIJ door overlevering van UW voorvaders hebt ontvangen. (2 Korinthiërs 12:21) Misschien zal mijn God, als ik weer kom, mij wel in UW midden vernederen en zal ik moeten treuren over velen van hen die vroeger gezondigd hebben maar geen berouw hebben gehad over de onreinheid en hoererij en losbandigheid welke zij beoefend hebben. (Efeziërs 4:19) Daar zij elk zedelijkheidsbegrip hebben verloren, hebben zij zich overgegeven aan een losbandig gedrag om hebzuchtig allerlei onreinheid te bedrijven. (Kolossenzen 4:6) UW spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat GIJ weet hoe GIJ een ieder een antwoord behoort te geven. (1 Korinthiërs 11:2) Nu prijs ik U omdat GIJ in alle dingen aan mij denkt en vasthoudt aan de overleveringen zoals ik [ze] aan U heb doorgegeven. (Openbaring 2:1-3) Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Deze dingen zegt hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, hij die te midden van de zeven gouden lampenstandaarden wandelt: 2 ’Ik ken uw daden, en uw moeizame arbeid en volharding, en [ik weet] dat gij slechte mensen niet kunt verdragen, en dat gij hen die zeggen dat zij apostelen zijn maar het niet zijn, op de proef stelt en hen leugenaars hebt bevonden. 3 Gij geeft ook blijk van volharding, en gij hebt ter wille van mijn naam standgehouden en zijt niet moe geworden. (Genesis 13:14) En Jehovah zei tot Abram, nadat Lot zich van hem had afgescheiden: „Sla alstublieft uw ogen op en kijk van de plaats waar gij zijt naar het noorden en naar het zuiden en naar het oosten en naar het westen, (Johannes 11:41) Daarom namen zij de steen weg. Toen sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: „Vader, ik dank u dat gij mij hebt verhoord. (Filippenzen 2:3-4) niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan UZELF achtend, 4 terwijl BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 99 van194
GIJ niet alleen uit persoonlijke belangstelling het oog houdt op UW eigen zaken, maar ook uit persoonlijke belangstelling op die van de anderen. (Jakobus 1:19) Weet dit, mijn geliefde broeders. Ieder mens moet vlug zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam met betrekking tot gramschap; (Spreuken 15:1-2) Een zacht antwoord keert woede af, maar een woord dat 2 smart veroorzaakt, doet toorn opkomen. De tong der wijzen doet goed met kennis, maar de mond van de verstandelozen doet dwaasheid opborrelen. (Lukas 6:45) Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort, maar een goddeloos mens brengt uit zijn goddeloze [schat] voort wat goddeloos is; want uit de overvloed des harten spreekt zijn mond. (Jakobus 3:10-11) Uit dezelfde mond komt zegen en vloek voort. Het is niet juist, 11 mijn broeders, dat deze dingen zo blijven geschieden. Een bron doet toch niet uit dezelfde opening het zoete en het bittere opborrelen?
Hoofdstuk 13 Vieringen die God mishagen
(Efeziërs 5:10) Blijft U ervan vergewissen wat de Heer welgevallig is, Paragraaf 1 (Johannes 4:23) Maar het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. (Johannes 6:44) Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag [uit de dood] opwekken. (Efeziërs 5:10) Blijft U ervan vergewissen wat de Heer welgevallig is, (Openbaring 12:9) Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. Paragraaf 2 (Exodus 32:1-6) Intussen nu zag het volk dat Mozes lang wegbleef eer hij van de berg afdaalde. Daarom verzamelde het volk zich rondom Aäron en zei tot hem: „Sta op, maak ons een god die voor ons uit zal gaan, want wat deze Mozes betreft, de man die ons uit het land Egypte heeft opgevoerd, wij weten werkelijk niet wat er met hem is gebeurd.” 2 Hierop zei Aäron tot hen: „Rukt de gouden BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 100 van194
oorringen af die in de oren van UW vrouwen, van UW zonen en van UW dochters 3 zijn, en brengt ze bij mij.” Toen rukte al het volk de gouden oorringen die in hun oren waren af en bracht ze naar Aäron. 4 Vervolgens nam hij [het goud] uit hun handen aan, en hij vormde het met een graveerijzer en maakte er toen een gegoten beeld van een kalf van. Nu zeiden zij: „Dit is uw God, o Israël, die u uit 5 het land Egypte heeft opgevoerd.” Toen nu Aäron dit zag, ging hij vóór [dat beeld] een altaar bouwen. Ten slotte riep Aäron uit en zei: „Morgen is er een feest voor Jehovah.” 6 De volgende dag stonden zij derhalve vroeg op en gingen brandoffers brengen en gemeenschapsoffers aanbieden. Daarna ging het volk zitten om te eten en te drinken. Voorts stonden zij op om zich te vermaken. (Exodus 32:10) Laat mij nu dus begaan, opdat mijn toorn tegen hen moge ontbranden en ik hen kan uitroeien, en laat mij u tot een grote natie maken.” (Exodus 32:28) Toen deden de zonen van Levi zoals Mozes had gezegd, zodat er op die dag van het volk ongeveer drieduizend man viel. (Jesaja 52:11) Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt U rein, GIJ die het gerei van Jehovah draagt. (Ezechiël 44:23) ’En mijn volk dienen zij te onderrichten in het verschil tussen iets heiligs en iets profaans; en het verschil tussen wat onrein is en wat rein is dienen zij hun te doen weten. (Galaten 5:9) Een weinig zuurdeeg doet de gehele massa gisten. Paragraaf 3 (2 Thessalonicenzen 2:7) Het mysterie van deze wetteloosheid is weliswaar reeds aan het werk, maar alleen totdat hij die op het ogenblik als een belemmering werkt, niet meer in de weg staat. (2 Thessalonicenzen 2:10) en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden. (Openbaring 18:2-4) En hij riep met een krachtige stem en zei: „Ze is gevallen! Babylon de Grote is gevallen, en ze is een woonplaats geworden van demonen en een schuilplaats van elke onreine uitwaseming en een schuilplaats van elke onreine en gehate vogel! 3 Want wegens de wijn van de toorn van haar hoererij zijn alle natiën [het slachtoffer] geworden, en de koningen der aarde hebben hoererij met haar bedreven, en de reizende kooplieden der aarde zijn rijk geworden ten gevolge van de kracht van haar schaamteloze weelde.” 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien GIJ niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien GIJ geen deel van haar plagen wilt ontvangen.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 101 van194
(Openbaring 18:23) en geen licht van een lamp zal ooit nog in u schijnen, en geen stem van een bruidegom en van een bruid zal ooit nog in u worden gehoord; omdat uw reizende kooplieden de hooggeplaatste personen der aarde waren, want door uw spiritistische praktijken werden alle natiën misleid. (2 Johannes 6-7) En dit betekent de liefde, dat wij volgens zijn geboden blijven wandelen. Dit is het gebod, zoals gijlieden van [het] begin af hebt gehoord, dat 7 GIJ daarin moet blijven wandelen. Want er zijn vele bedriegers tot de wereld uitgegaan, personen die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden. Dit is de bedrieger en de antichrist. Paragraaf 5 (Lukas 2:8-11) Er waren in diezelfde landstreek ook herders, die buitenshuis 9 verbleven en ’s nachts de wacht hielden over hun kudden. En plotseling stond Jehovah’s engel bij hen, en Jehovah’s heerlijkheid omscheen hen, en zij werden 10 zeer bevreesd. Maar de engel zei tot hen: „Vreest niet, want ziet! ik maak U goed nieuws bekend omtrent een grote vreugde, die heel het volk ten deel zal 11 vallen, want heden is U in Davids stad een Redder geboren, die Christus [de] Heer is. (Lukas 2:1-7) In die dagen nu ging er een verordening uit van Caesar Augustus, dat de gehele bewoonde aarde zich moest laten inschrijven 2 (deze eerste inschrijving vond plaats toen Quirinius stadhouder van Syrië was); 3 en alle mensen gingen op reis om zich te laten inschrijven, een ieder naar zijn eigen stad. 4 Natuurlijk trok ook Jozef op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, naar Davids stad, welke Bethlehem wordt genoemd, omdat hij een lid van het huis en de familie van David was, 5 om zich te laten inschrijven samen met Maria, die hem, zoals beloofd, ten huwelijk was gegeven en die nu hoogzwanger was. 6 Terwijl zij daar waren, werden de dagen vervuld dat zij moest baren. 7 En zij baarde haar zoon, de eerstgeborene, en bond hem in windsels van doeken en legde hem in een kribbe, omdat er in het gastenverblijf geen plaats voor hen was. Paragraaf 7 (2 Korinthiërs 9:7) Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. (Lukas 14:12-14) Toen ging hij ertoe over ook tot degene die hem had uitgenodigd, te zeggen: „Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanrecht, roep dan niet uw vrienden of uw broers of uw bloedverwanten en ook geen rijke buren. Zij zouden te eniger tijd bij wijze van tegenprestatie ook u kunnen uitnodigen en dan zoudt gij het terugbetaald krijgen. 13 Maar wanneer gij een feestmaal aanrecht, nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit; 14 en gij zult gelukkig zijn, omdat zij niets hebben waarmee zij u kunnen terugbetalen. Want het zal u in de opstanding der rechtvaardigen worden terugbetaald.” BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 102 van194
(Handelingen 20:35) Ik heb U in alle dingen getoond dat GIJ door aldus te arbeiden, de zwakken moet bijstaan en de woorden van de Heer Jezus in gedachte moet houden, toen hijzelf zei: ’Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.’” (Mattheüs 11:28-30) Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik 29 zal U verkwikken. Neemt mijn juk op U en leert van mij, want ik ben zachtaardig 30 en ootmoedig van hart, en GIJ zult verkwikking vinden voor UW ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” (Johannes 8:32) en GIJ zult de waarheid kennen en de waarheid zal U vrijmaken.” Paragraaf 8 (1 Koningen 10:1-2) De koningin van Scheba nu hoorde het bericht omtrent Salomo in verband met de naam van Jehovah. Daarom kwam zij om hem met 2 ingewikkelde vragen op de proef te stellen. Ten slotte arriveerde zij te Jeruzalem met een zeer indrukwekkend gevolg, kamelen die beladen waren met balsemolie en zeer veel goud en edelstenen; en zij kwam vervolgens bij Salomo en sprak toen tot hem alles wat haar na aan het hart lag. (1 Koningen 10:10) Toen gaf zij de koning honderd twintig talenten goud en een zeer grote hoeveelheid balsemolie en edelstenen. Nooit meer is er zulk een hoeveelheid balsemolie aangekomen als de koningin van Scheba aan koning Salomo heeft gegeven. (1 Koningen 10:13) En van zijn kant gaf koning Salomo aan de koningin van Scheba al haar welbehagen waarom zij vroeg, afgezien van wat hij haar nog gaf overeenkomstig de vrijgevigheid van koning Salomo. Daarop keerde zij zich om en ging naar haar eigen land, zij met haar dienaren. (Mattheüs 2:2) en zeiden: „Waar is degene die als koning der joden geboren is? Want wij hebben zijn ster gezien [toen wij] in het oosten [waren], en wij zijn gekomen om hem hulde te brengen.” (Mattheüs 2:11) En toen zij het huis waren binnengegaan, zagen zij het jonge kind met zijn moeder Maria, en neervallende, brachten zij het hulde. Ook openden zij hun schatten en boden het geschenken aan: goud en geurige hars en mirre. Paragraaf 9 (Psalm 127:3) Ziet! Zonen zijn een erfdeel van Jehovah; De vrucht van de buik is een beloning. (Genesis 40:20-22) Nu bleek het op de derde dag Farao’s verjaardag te zijn, en hij rechtte toen een feestmaal aan voor al zijn dienaren en hief het hoofd van de overste der schenkers en het hoofd van de overste der bakkers te midden van BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 103 van194
zijn dienaren omhoog. 21 Bijgevolg plaatste hij de overste der schenkers weer op zijn post van schenker, en hij gaf de beker in het vervolg weer in Farao’s hand. 22 Maar de overste der bakkers hing hij op, juist zoals Jozef hun had uitgelegd. (Markus 6:21-29) Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes op zijn verjaardag een avondmaaltijd aanrechtte voor zijn hooggeplaatste personen en 22 de militaire bevelhebbers en de vooraanstaanden van Galilea. En de dochter van deze Herodias kwam binnen en danste, en zij behaagde Herodes en degenen die met hem aanlagen. De koning zei tot het meisje: „Vraag mij wat gij ook wilt, en ik zal het u geven.” 23 Ja, hij zwoer haar: „Wat gij mij ook vraagt, ik zal het u geven, al is het de helft van mijn koninkrijk.” 24 En zij ging naar buiten en zei tot haar moeder: „Wat moet ik vragen?” Zij zei: „Het hoofd van Johannes, de 25 doper.” Onmiddellijk ging zij haastig naar binnen, naar de koning, en deed haar verzoek door te zeggen: „Ik wil dat u mij op staande voet op een platte schotel het 26 hoofd van Johannes de Doper geeft.” Ofschoon de koning diepbedroefd werd, wilde hij haar met het oog op de eden en degenen die aan tafel aanlagen, toch 27 niet afwijzen. Onmiddellijk zond de koning dus een lid van de lijfwacht en gebood hem zijn hoofd te brengen. En hij ging heen en onthoofdde hem in de 28 gevangenis en bracht zijn hoofd op een platte schotel, en hij gaf het aan het meisje, en het meisje gaf het aan haar moeder. 29 Toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij zijn lijk weghalen en legden het in een herinneringsgraf. Paragraaf 11 (Micha 6:8) Hij heeft u verteld, o aardse mens, wat goed is. En wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God? (Lukas 9:48) en zei tot hen: „Al wie dit jonge kind ontvangt op basis van mijn naam, ontvangt [ook] mij, en al wie mij ontvangt, ontvangt [ook] hem die mij heeft uitgezonden. Want wie zich als een mindere onder U allen gedraagt, die is groot.” (Psalm 8:3-4) Wanneer ik uw hemel zie, het werk van uw vingers, De maan en de sterren die gij hebt bereid, 4 Wat is dan de sterfelijke mens dat gij aan hem denkt, En de zoon van de aardse mens dat gij voor hem zorgt? (Psalm 36:9) Want bij u is de bron van het leven; Door licht van u kunnen wij licht zien. (Openbaring 4:11) „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” Paragraaf 12 (Job 14:14-15) Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven? Al de 15 dagen van mijn dwangarbeid zal ik wachten, Totdat mijn aflossing komt. Gij zult BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 104 van194
roepen, en ikzelf zal u antwoorden. Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben. (Prediker 7:1) Een naam is beter dan goede olie, en de dag des doods dan de dag dat iemand geboren wordt. (Lukas 22:17-20) En hij nam een beker aan, sprak een dankgebed uit en zei: 18 „Neemt deze en laat hem van de een naar de ander onder U rondgaan; want ik zeg U: Van nu af zal ik niet meer van het product van de wijnstok drinken totdat het koninkrijk Gods gekomen is.” 19 Hij nam ook een brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het aan hen, terwijl hij zei: „Dit betekent mijn lichaam, dat ten behoeve van U gegeven zal worden. Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen.” 20 Evenzo ook de beker, nadat zij het avondmaal hadden gebruikt, terwijl hij zei: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van U vergoten zal worden. (Hebreeën 1:3-4) Hij is de weerspiegeling van [zijn] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen, en hij houdt alle dingen in stand door het woord van zijn kracht; en nadat hij een reiniging voor onze zonden had teweeggebracht, heeft hij plaats genomen aan de rechterhand van de Majesteit in verheven plaatsen. 4 Daarom is hij beter geworden dan de engelen in die mate dat hij een naam heeft geërfd welke uitnemender is dan de hunne. Paragraaf 14 (2 Korinthiërs 6:17-18) „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” 18 „’En ik zal U tot een vader zijn en GIJ zult mij tot zonen en dochters zijn’, zegt Jehovah, de Almachtige.” Paragraaf 16 (Openbaring 18:23) en geen licht van een lamp zal ooit nog in u schijnen, en geen stem van een bruidegom en van een bruid zal ooit nog in u worden gehoord; omdat uw reizende kooplieden de hooggeplaatste personen der aarde waren, want door uw spiritistische praktijken werden alle natiën misleid. (Markus 10:6-9) Maar van [het] begin der schepping af ’heeft Hij hen als man en als vrouw gemaakt. 7 Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, 8 en de twee zullen één vlees zijn’; zodat zij niet langer twee, maar één vlees zijn. 9 Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.” Paragraaf 17 (Jesaja 65:11) Maar GIJ zijt het die Jehovah verlaat, die mijn heilige berg vergeet, die een tafel in orde brengt voor de god van het Geluk en die gemengde wijn schenkt voor de god van het Lot. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 105 van194
(2 Korinthiërs 6:14-18) Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? 15 Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? 16 En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: „Ik zal onder hen verblijven en onder [hen] wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.” 17 „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” 18 „’En ik zal U tot een vader zijn en GIJ zult mij tot zonen en dochters zijn’, zegt Jehovah, de Almachtige.” Paragraaf 18 (Spreuken 26:18-19) Net als een waanzinnige die vurige projectielen, pijlen en 19 dood afschiet, zo is de man die zijn naaste heeft bedrogen en heeft gezegd: „Had ik geen plezier?” (Lukas 6:31) En zoals GIJ wilt dat de mensen U doen, doet hun evenzo. (Lukas 10:27) Hij gaf ten antwoord: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand’, en: ’uw naaste als uzelf.’” (1 Johannes 2:16) want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld. Paragraaf 20 (Johannes 14:6) Jezus zei tot hem: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij. (Johannes 16:23) En op die dag zult GIJ mij geen enkele vraag stellen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg U: Indien GIJ de Vader om iets vraagt, zal hij het U in mijn naam geven. Paragraaf 21 (Psalm 1:1-2) Gelukkig is de man die niet in de raad der goddelozen heeft gewandeld, En op de weg der zondaars niet heeft gestaan, En op de zetel der spotters niet heeft gezeten. 2 Maar zijn lust is in de wet van Jehovah, En in diens wet leest hij dag en nacht met gedempte stem. (Psalm 97:10) O GIJ die Jehovah liefhebt, haat het kwade. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen; Uit de hand van de goddelozen bevrijdt hij hen.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 106 van194
(Psalm 119:37) Wend mijn ogen af, opdat ze dat wat waardeloos is niet zien; Houd mij op úw weg in het leven. Paragraaf 22 (1 Korinthiërs 10:31) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. Paragraaf 23 (Spreuken 11:25) De edelmoedige ziel zal zelf vet gemaakt worden, en wie [anderen] rijkelijk laaft, zal ook zelf rijkelijk gelaafd worden. (Prediker 3:12-13) Ik ben te weten gekomen dat er voor hen niets beters is dan zich te verheugen en goed te doen tijdens zijn leven; 13 en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods. (2 Korinthiërs 9:7) Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. Paragraaf 24 (Kolossenzen 4:6) UW spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat GIJ weet hoe GIJ een ieder een antwoord behoort te geven. Paragraaf 25 (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. (Jesaja 48:17-18) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. 18 O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee. (1 Petrus 3:15) Maar heiligt de Christus als Heer in UW hart, altijd gereed U te verdedigen voor een ieder die van U een reden verlangt voor de hoop die in U is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting. (Leviticus 12:1-8) En Jehovah ging voort tot Mozes te spreken en zei: 2 „Spreek tot de zonen van Israël en zeg: ’Ingeval een vrouw bevrucht wordt en werkelijk een mannelijk kind baart, moet zij zeven dagen onrein zijn; zoals in de dagen van de onreinheid wanneer zij haar menstruatie heeft, zal zij onrein zijn. 3 En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. 4 Nog drieëndertig dagen zal zij in het reinigingsbloed blijven. Zij dient niets heiligs aan te raken, en zij dient niet in de heilige plaats te komen, totdat de dagen van haar reiniging hun volle duur bereiken. 5 Indien zij nu een vrouwelijk kind baart, dan moet zij veertien BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 107 van194
dagen onrein zijn, zoals gedurende haar menstruatie. Nog zesenzestig dagen zal 6 zij met het reinigingsbloed [thuis]blijven. Als dan de dagen van haar reiniging voor een zoon of voor een dochter hun volle duur bereiken, zal zij een jonge ram van nog geen jaar als brandoffer en een jonge duif of een tortelduif als zondeoffer naar de ingang van de tent der samenkomst tot de priester brengen. 7 En hij moet het voor het aangezicht van Jehovah aanbieden en verzoening voor haar doen, en zij moet rein zijn van de bron van haar bloed. Dit is de wet aangaande haar die hetzij een mannelijk of een vrouwelijk kind baart. 8 Kan zij echter niet genoeg opbrengen voor een schaap, dan moet zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, één voor een brandoffer en één voor een zondeoffer, en de priester moet verzoening voor haar doen, en zij moet rein zijn.’” (Psalm 51:5) Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, En in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. (2 Korinthiërs 6:17) „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” (Jesaja 52:11) Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt niets onreins aan; gaat uit haar midden vandaan, houdt U rein, GIJ die het gerei van Jehovah draagt. (1 Korinthiërs 4:6) Deze dingen nu, broeders, heb ik in overdrachtelijke zin om UW bestwil op mijzelf en Apollos toegepast, opdat GIJ in ons geval de [regel] moogt leren: „Gaat niet buiten de dingen die geschreven staan”, opdat niemand van U opgeblazen wordt ten gunste van de een en tegen de ander. (2 Korinthiërs 6:14-18) Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? 15 Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? 16 En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: „Ik zal onder hen verblijven en onder [hen] wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.” 17 „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” 18 „’En ik zal U tot een vader zijn en GIJ zult mij tot zonen en dochters zijn’, zegt Jehovah, de Almachtige.” (Openbaring 18:4) En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien GIJ niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien GIJ geen deel van haar plagen wilt ontvangen. (Jeremia 17:5-7) Dit heeft Jehovah gezegd: „Vervloekt is de fysiek sterke man die op de aardse mens vertrouwt en die werkelijk vlees tot zijn arm stelt en wiens 6 hart zich van Jehovah zelf afkeert. En hij zal stellig worden als een eenzame boom in de woestijnvlakte en zal niet zien wanneer het goede komt, maar hij moet in verschroeide plaatsen in de wildernis verblijven, in een ziltachtig land dat BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 108 van194
niet bewoond is. 7 Gezegend is de fysiek sterke man die op Jehovah vertrouwt, en wiens vertrouwen Jehovah is geworden. (Handelingen 10:25-26) Toen Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem 26 tegemoet, viel aan zijn voeten neer en bracht hem hulde. Maar Petrus richtte hem op en zei: „Sta op, ikzelf ben ook een mens.” (1 Johannes 5:21) Kindertjes, hoedt U voor de afgoden. (Handelingen 10:34-35) Toen opende Petrus zijn mond en zei: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, 35 maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem. (Handelingen 17:26) En hij heeft uit één [mens] elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de bestemde tijden en de vastgestelde grenzen van de woonplaats der [mensen] verordend, (1 Korinthiërs 2:12) Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig zijn gegeven. (Efeziërs 2:2) waarin GIJ eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. (Romeinen 14:21) Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt. (Romeinen 12:1-2) Dientengevolge verzoek ik U dringend, broeders, op grond van Gods mededogen, UW lichaam aan te bieden als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is, een heilige dienst met UW denkvermogen. 2 En wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door UW geest te hervormen, opdat GIJ U ervan kunt vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is. (Kolossenzen 4:6) UW spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat GIJ weet hoe GIJ een ieder een antwoord behoort te geven. (Psalm 106:35) En zij gingen zich vermengen met de natiën En leerden vervolgens hun werken. (Lukas 16:10) Wie getrouw is in het geringste, is ook getrouw in veel, en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel. (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 109 van194
(1 Korinthiërs 10:21) GIJ kunt niet de beker van Jehovah en de beker van de demonen drinken; GIJ kunt niet aan „de tafel van Jehovah” en aan de tafel van de demonen deel hebben. (1 Petrus 4:3) Want het is voldoende dat GIJ in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht door U over te geven aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen. (1 Timotheüs 1:11) overeenkomstig het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. (Spreuken 15:15) Al de dagen van de ellendige zijn slecht; maar wie vrolijk van hart is, [heeft] voortdurend een feestmaal. (Prediker 3:12-13) Ik ben te weten gekomen dat er voor hen niets beters is dan 13 zich te verheugen en goed te doen tijdens zijn leven; en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods. (Jesaja 32:8) Wat de edelmoedige betreft, met betrekking tot edelmoedige dingen heeft hij raad gegeven, en ten gunste van edelmoedige dingen zal hijzelf opstaan. (Mattheüs 11:28) Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal U verkwikken. (Mattheüs 11:30) Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” (Johannes 8:32) en GIJ zult de waarheid kennen en de waarheid zal U vrijmaken.” (2 Korinthiërs 9:7) Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief. (Galaten 5:22) De vrucht van de geest daarentegen is liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, (Efeziërs 5:9) want de vrucht van het licht bestaat in elke soort van goedheid en rechtvaardigheid en waarheid. (1 Petrus 3:15) Maar heiligt de Christus als Heer in UW hart, altijd gereed U te verdedigen voor een ieder die van U een reden verlangt voor de hoop die in U is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting. (Kolossenzen 3:18) GIJ vrouwen, weest aan [UW] man onderworpen, zoals het betaamt in [de] Heer. (1 Korinthiërs 8:8) Maar voedsel zal ons niet bij God aanbevelen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om, en eten wij wel, wij hebben geen verdienste voor onszelf. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 110 van194
(1 Korinthiërs 8:9) Maar blijft erop toezien dat dit recht van U niet op de een of andere wijze een struikelblok wordt voor hen die zwak zijn. (1 Korinthiërs 10:23-24) Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen zijn 24 heilzaam. Alle dingen zijn geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op. Laat een ieder niet zijn eigen [voordeel] blijven zoeken, maar dat van de ander. (Handelingen 24:16) Ja, in dit opzicht oefen ik mijzelf voortdurend om een bewustzijn te bezitten dat ik geen overtreding tegen God en de mensen bega. (Handelingen 23:1) Terwijl Paulus het Sanhedrin strak aankeek, zei hij: „Mannen, broeders, ik heb mij tot op deze dag met een volmaakt zuiver geweten voor God gedragen.” (Mattheüs 4:8-10) Wederom nam de Duivel hem mee naar een ongewoon hoge 9 berg, en hij toonde hem alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en hij zei tot hem: „Al deze dingen zal ik u geven indien gij neervalt en een daad van 10 aanbidding jegens mij verricht.” Toen zei Jezus tot hem: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’”
Hoofdstuk 14 Wees in alle dingen eerlijk (Hebreeën 13:18) Blijft voor ons bidden, want wij koesteren het vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen. Paragraaf 2 (Psalm 31:5) Aan uw hand vertrouw ik mijn geest toe. Gij hebt mij verlost, o Jehovah, de God der waarheid. (Hebreeën 13:18) Blijft voor ons bidden, want wij koesteren het vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen. Paragraaf 3 (Openbaring 3:17) Omdat gij zegt: „Ik ben rijk en heb rijkdom verworven en heb in het geheel niets nodig”, maar gij niet weet dat gij ellendig en beklagenswaardig en arm en blind en naakt zijt,
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 111 van194
Paragraaf 4 (Jakobus 1:26) Indien iemand meent een vormelijke aanbidder te zijn en toch zijn tong niet in toom houdt, maar zijn eigen hart blijft bedriegen, diens vorm van aanbidding is waardeloos. Paragraaf 5 (Jakobus 1:23-25) Want indien iemand een hoorder van het woord is en geen dader, dan gelijkt zo iemand op een man die zijn natuurlijke aangezicht in een spiegel bekijkt. 24 Want hij bekijkt zich en gaat dan weg en vergeet prompt wat voor een mens hij is. 25 Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn doordat hij [het] doet. (Klaagliederen 3:40) Laten wij toch onze wegen doorzoeken en doorvorsen, en laten wij toch terugkeren, ja, tot Jehovah. (Haggaï 1:5) Nu dan, dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Zet UW hart op UW wegen. (Psalm 139:23-24) Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij, en ken mijn verontrustende gedachten, 24 En zie of er in mij soms een smartelijke weg is, En leid mij op de weg der onbepaalde tijd. (Spreuken 3:32) Want de slinkse persoon is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar Zijn vertrouwelijke omgang is met de oprechten. Paragraaf 6 (Psalm 26:4) Ik heb niet neergezeten met mensen van onwaarheid; En bij hen die verbergen wat zij zijn, treed ik niet binnen. Paragraaf 7 (Jozua 6:17-19) En de stad moet tot iets worden wat aan de vernietiging is prijsgegeven; [de stad] met al wat erin is, behoort Jehovah toe. Alleen de prostituee Rachab mag in leven blijven, zij en allen die bij haar in huis zijn, omdat zij de boden die wij hadden uitgezonden, verborgen heeft gehouden. 18 Wat ulieden betreft, houdt U slechts weg van datgene wat aan de vernietiging is prijsgegeven, opdat er geen begeerte bij U opkomt en GIJ werkelijk iets neemt van datgene wat aan de vernietiging is prijsgegeven en de legerplaats van Israël inderdaad tot iets maakt wat aan de vernietiging is prijsgegeven en ze onder de banvloek brengt. 19 Doch al het zilver en het goud en de koperen en ijzeren voorwerpen zijn iets heiligs voor Jehovah. Bij de schat van Jehovah dient het te komen.” (Jozua 7:11-25) Israël heeft gezondigd, en ook hebben zij mijn verbond overtreden dat ik hun als een gebod had opgelegd; en ook hebben zij iets BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 112 van194
weggenomen van datgene wat aan de vernietiging was prijsgegeven, en ook gestolen en het ook geheim gehouden en het ook bij hun eigen voorwerpen gelegd. 12 En de zonen van Israël zullen niet in staat zijn tegen hun vijanden op te staan. Zij zullen hun vijanden de rug toekeren, want zij zijn tot iets geworden wat aan de vernietiging is prijsgegeven. Ik zal niet meer met U blijken te zijn, tenzij 13 GIJ het aan de vernietiging prijsgegevene uit UW midden verdelgt. Sta op! Heilig het volk, en gij moet zeggen: ’Heiligt U morgen, want dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd: „Er is iets in uw midden wat aan de vernietiging is prijsgegeven, o Israël. Gij zult niet tegen uw vijanden kunnen opstaan, totdat GIJ het aan de vernietiging prijsgegevene uit UW midden hebt verwijderd. 14 En GIJ moet in de ochtend stam voor stam aantreden, en het moet geschieden dat de stam die Jehovah zal aanwijzen, naderbij zal treden, familie voor familie, en de familie die Jehovah zal aanwijzen, zal naderbij treden, huisgezin voor huisgezin, en het huisgezin dat Jehovah zal aanwijzen, zal naderbij treden, fysiek sterke 15 man voor fysiek sterke man. En het moet geschieden dat degene die met het aan de vernietiging prijsgegevene wordt aangewezen, met vuur verbrand zal worden, hij en al wat hem toebehoort, omdat hij het verbond van Jehovah heeft overtreden en omdat hij een schandelijke dwaasheid in Israël heeft begaan.”’” 16 Toen stond Jozua vroeg in de morgen op en liet Israël naderbij treden, stam voor stam ervan, en de stam Juda werd aangewezen. 17 Vervolgens liet hij de families van Juda naderbij treden en wees de familie der Zarhieten aan, waarna hij de familie der Zarhieten naderbij liet treden, fysiek sterke man voor fysiek sterke man, en Zabdi werd aangewezen. 18 Ten slotte liet hij zijn huisgezin naderbij treden, fysiek sterke man voor fysiek sterke man, en Achan werd aangewezen, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zera, van de stam Juda. 19 Toen zei Jozua tot Achan: „Mijn zoon, geef alstublieft heerlijkheid aan Jehovah, de God van Israël, en doe voor hem belijdenis, en vertel mij alstublieft: Wat hebt gij gedaan? Verberg het niet voor mij.” 20 Daarop antwoordde Achan Jozua en zei: „Inderdaad, ik — ik heb gezondigd tegen Jehovah, de God van Israël, en zo en zo heb ik gedaan. 21 Toen ik bij de buit een mooi ambtskleed uit Sinear te zien kreeg en tweehonderd zilveren sikkelen en een gouden staaf, waarvan het gewicht vijftig sikkelen was, wilde ik die graag hebben, en ik heb ze genomen; en zie! ze zijn in de aarde verstopt midden in mijn tent, met het geld eronder.” 22 Direct zond Jozua boden, en zij spoedden zich aanstonds naar de tent, en zie! het was in zijn tent verstopt, met het geld eronder. 23 Zij dan namen die [dingen] uit het midden van de tent weg en brachten ze bij Jozua en alle zonen van Israël en stortten ze voor het aangezicht van Jehovah uit. 24 Hierop nam Jozua, en heel Israël met hem, Achan, de zoon van Zera, en het zilver en het ambtskleed en de staaf goud en zijn zonen en zijn dochters en zijn stier en zijn ezel en zijn kleinvee en zijn tent en alles wat hij bezat, en zij voerden hen op naar de laagvlakte van Achor. 25 Nu zei Jozua: „Waarom hebt gij de banvloek over ons gebracht? Jehovah zal op deze dag de banvloek over u brengen.” Toen BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 113 van194
ging heel Israël hem met stenen werpen, waarna zij hen met vuur verbrandden. Aldus stenigden zij hen met stenen. (2 Koningen 5:14-16) Daarop daalde hij af en dompelde zich toen zevenmaal onder in de Jordaan, naar het woord van de man van de [ware] God, waarna zijn vlees terugkeerde als het vlees van een kleine jongen, en hij werd rein. 15 Toen ging hij terug naar de man van de [ware] God, hij met heel zijn kamp, en kwam en ging voor hem staan en zei: „Zie toch, ik weet stellig dat er op de gehele aarde geen God is behalve in Israël. Nu dan, neem alstublieft een zegengeschenk van uw dienaar aan.” 16 Maar hij zei: „Zo waar Jehovah leeft, ja, voor wiens aangezicht ik sta, ik wil het niet aannemen.” Toen drong hij bij hem aan het aan te nemen, maar hij bleef weigeren. (2 Koningen 5:20-27) Toen zei Gehazi, de bediende van Elisa, de man van de [ware] God: „Zie, mijn meester heeft deze Syriër Naäman gespaard, door niets uit zijn hand aan te nemen van wat hij meebracht. Zo waar Jehovah leeft, ik wil hem 21 achterna rennen en iets van hem nemen.” Gehazi dan rende Naäman achterna. En toen Naäman zag dat iemand hem achterna rende, steeg hij terstond van zijn wagen om hem tegemoet te gaan en zei toen: „Is alles in orde?” 22 Hierop zei hij: „Alles is in orde. Mijn meester zelf heeft mij gezonden en laat [u] zeggen: ’Zie! Zojuist zijn uit het bergland van Efraïm twee jonge mannen uit de profetenzonen bij mij gekomen. Geef hun toch alstublieft een talent zilver en twee wisselklederen.’” 23 Daarop zei Naäman: „Komaan, neem twee talenten.” En hij bleef bij hem aandringen en ten slotte bond hij twee talenten zilver in twee zakken, met twee wisselklederen, en gaf die aan twee van zijn bedienden, opdat die ze voor hem uit zouden dragen. 24 Toen hij te Ofel kwam, nam hij ze onmiddellijk uit hun hand en legde ze neer in het huis en zond de mannen weg. Zij gingen dus heen. 25 En hijzelf kwam binnen en stond vervolgens bij zijn meester. Elisa zei nu tot hem: „Vanwaar [zijt gij gekomen], Gehazi?” Maar hij zei: „Uw knecht is nergens heen geweest.” 26 Daarop zei hij tot hem: „Is mijn hart zelf niet meegegaan, juist toen de man zich omkeerde [om] van zijn wagen [af te stijgen] ten einde u tegemoet te gaan? Is het wel een tijd om zilver aan te nemen of kleren aan te nemen of olijfbosjes of wijngaarden of schapen of runderen of dienstknechten of dienstmaagden? 27 Daarom zal de melaatsheid van Naäman u en uw nageslacht tot onbepaalde tijd aankleven.” Onmiddellijk ging hij van voor zijn aangezicht naar buiten, een melaatse wit als sneeuw. (Mattheüs 26:14-15) Hierop ging één van de twaalf, degene die Judas Iskariot werd genoemd, naar de overpriesters 15 en zei: „Wat zult GIJ mij geven als ik hem aan U verraad?” Zij zegden hem dertig zilverstukken toe. (Johannes 12:6) Dit zei hij echter niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en de geldkist had en gewoon was het daarin gestorte geld weg te nemen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 114 van194
Paragraaf 8 (Genesis 43:12) Neemt ook dubbel geld in UW hand; en het geld dat in de opening van UW zakken werd teruggegeven, zult GIJ in UW hand terugbrengen. Misschien was het een vergissing. (Rechters 11:30-40) Toen deed Jefta een gelofte aan Jehovah en zei: „Indien gij 31 de zonen van Ammon zonder mankeren in mijn hand geeft, moet het ook geschieden dat degene die naar buiten komt, die mij uit de deuren van mijn huis tegemoet komt wanneer ik in vrede van de zonen van Ammon terugkeer, dan aan Jehovah moet toebehoren, en ik moet diegene ten brandoffer brengen.” 32 Jefta dan trok verder naar de zonen van Ammon om tegen hen te strijden, en Jehovah 33 gaf hen vervolgens in zijn hand. Hij sloeg hen voorts van Aroër af helemaal tot aan Minnith — twintig steden — en tot aan Abel-Keramim, een zeer grote slachting. Zo werden de zonen van Ammon voor het aangezicht van de zonen 34 van Israël onderworpen. Ten slotte kwam Jefta naar Mizpa, naar zijn huis, en zie! daar kwam zijn dochter hem tegemoet, met tamboerijnspel en dans! Zij nu 35 was werkelijk het enige kind. Buiten haar had hij noch zoon noch dochter. Nu geschiedde het dat zodra hij haar in het oog kreeg, hij voorts zijn kleren scheurde en zei: „Ach, mijn dochter! Gij hebt mij werkelijk nedergebogen, en gíj zijt degene geworden over wie ik de banvloek bracht. En ik — ik heb mijn mond tegenover Jehovah geopend, en ik kan niet meer terug.” 36 Maar zij zei tot hem: „Mijn vader, indien gij uw mond tegenover Jehovah hebt geopend, doe dan met mij naar hetgeen uit uw mond is uitgegaan, daar Jehovah voor u wraakoefeningen heeft voltrokken aan uw vijanden, de zonen van Ammon.” 37 Voorts zei zij tot haar vader: „Moge deze zaak ten aanzien van mij worden gedaan: Laat mij twee maanden lang alleen, en laat mij gaan, en ik wil afdalen op de bergen, en laat mij mijn maagdelijkheid bewenen, ik en mijn metgezellinnen.” 38 Hierop zei hij: „Ga!” Zo zond hij haar voor twee maanden weg; zij dan ging heen, zij met haar metgezellinnen, en beweende haar maagdelijkheid op de bergen. 39 Nu geschiedde het na verloop van twee maanden dat zij naar haar vader terugkeerde, waarna hij zijn gelofte die hij ten aanzien van haar had gedaan, vervulde. Wat haar aangaat, zij heeft nooit betrekkingen gehad met een man. En het werd een voorschrift in Israël: 40 Van jaar tot jaar waren de dochters van Israël gewoon de dochter van de Gileadiet Jefta vier dagen in het jaar lof te gaan toezwaaien. (Johannes 18:3-11) Daarom nam Judas de afdeling soldaten en beambten van de overpriesters en van de Farizeeën mee en kwam er met fakkels en lampen en wapens naar toe. 4 Jezus dan, die wist wat er allemaal over hem ging komen, trad naar voren en zei tot hen: „Wie zoekt GIJ?” 5 Zij antwoordden hem: „Jezus de Nazarener.” Hij zei tot hen: „Ik ben het.” Judas nu, zijn verrader, stond ook bij hen. 6 Toen hij echter tot hen zei: „Ik ben het”, weken zij achteruit en vielen op de grond. 7 Daarom vroeg hij hun nog eens: „Wie zoekt GIJ?” Zij zeiden: „Jezus de Nazarener.” 8 Jezus antwoordde: „Ik heb U gezegd dat ik het ben. Indien GIJ BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 115 van194
daarom mij zoekt, laat dezen dan gaan”; 9 opdat het woord vervuld zou worden dat hij had gezegd: „Van hen die gij mij hebt gegeven, heb ik er niet één verloren laten gaan.” 10 Simon Petrus nu, die een zwaard had, trok het en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af. De naam van de slaaf was Malchus. 11 Jezus echter zei tot Petrus: „Steek het zwaard in [zijn] schede. Zou ik de beker die de Vader mij heeft gegeven, niet stellig drinken?” Paragraaf 9 (Romeinen 2:21) gij echter die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt: „Steel niet”, steelt gij? (Lukas 16:10) Wie getrouw is in het geringste, is ook getrouw in veel, en wie onrechtvaardig is in het geringste, is ook onrechtvaardig in veel. (Efeziërs 6:4) En GIJ, vaders, irriteert UW kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen. (Spreuken 22:6) Leid een knaap op overeenkomstig de weg voor hem; ook als hij oud wordt, zal hij er niet van afwijken. Paragraaf 10 (Spreuken 10:19) In de overvloed van woorden ontbreekt overtreding niet, maar wie zijn lippen in bedwang houdt, handelt beleidvol. (1 Thessalonicenzen 4:11) en het U ten doel te stellen rustig te leven en U met UW eigen zaken te bemoeien en met UW handen te werken, zoals wij U bevolen hebben, (Kolossenzen 4:6) UW spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat GIJ weet hoe GIJ een ieder een antwoord behoort te geven. Paragraaf 11 (Psalm 12:2) Onwaarheid blijven zij tot elkaar spreken; Met gladde lip blijven zij zelfs dubbelhartig spreken. (Handelingen 5:1-11) Een zekere man echter, met name Ananias, verkocht te zamen met zijn vrouw Saffira een eigendom 2 en hield, met medeweten van zijn vrouw, in het geheim iets van de prijs achter en bracht slechts een gedeelte en legde het aan de voeten van de apostelen neer. 3 Maar Petrus zei: „Ananias, waarom heeft Satan u verstout de heilige geest te bedriegen en in het geheim iets van de prijs van het veld achter te houden? 4 Bleef het niet van u zolang het [in uw bezit] bleef, en stond ook nadat het was verkocht, [de opbrengst] niet onder uw beheer? Waarom hebt gij u een daad als deze in uw hart voorgenomen? Gij hebt niet mensen bedrogen, maar God.” 5 Bij het horen van deze woorden viel Ananias neer en blies de laatste adem uit. En er kwam grote vrees over allen die ervan hoorden. 6 De jongere mannen stonden echter op, wikkelden hem in BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 116 van194
doeken en droegen hem naar buiten en begroeven hem. 7 Nu kwam na een tussenpoos van ongeveer drie uur zijn vrouw binnen, niet wetend wat er was gebeurd. 8 Petrus zei tot haar: „Zeg mij, hebt GIJ [beiden] het veld voor zoveel verkocht?” Zij zei: „Ja, voor zoveel.” 9 Daarom [zei] Petrus tot haar: „Waarom zijt GIJ [beiden] overeengekomen de geest van Jehovah op de proef te stellen? Zie! De voeten van hen die uw man hebben begraven, zijn aan de deur, en zij zullen u 10 uitdragen.” Ogenblikkelijk viel zij aan zijn voeten neer en blies de laatste adem uit. Toen de jonge mannen binnenkwamen, vonden zij haar dood, en zij droegen haar naar buiten en begroeven haar naast haar man. 11 Dientengevolge kwam er grote vrees over de gehele gemeente en over allen die omtrent deze dingen hoorden. Paragraaf 12 (Spreuken 6:16-19) Er zijn zes dingen die Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn 17 verfoeilijk voor zijn ziel: hovaardige ogen, een leugentong, en handen die 18 onschuldig bloed vergieten, een hart dat schadelijke plannen smeedt, voeten 19 die zich haasten om naar het slechte te snellen, een valse getuige die leugens opdist en een ieder die twisten ontketent onder broeders. Paragraaf 13 (1 Timotheüs 5:18) Want de schriftplaats luidt: „Gij moogt een stier niet muilbanden wanneer hij het graan uitdorst”, en: „De werkman is zijn loon waard.” (Jakobus 5:1-4) Welaan nu, GIJ rijken, weent en jammert om UW ellenden die over U komen. 2 UW rijkdom is verrot en UW bovenklederen zijn door de mot aangetast. 3 UW goud en zilver is weggeroest, en hun roest zal tot een getuigenis tegen U zijn en UW vleesdelen verteren. Iets wat gelijk is aan vuur hebt GIJ in de laatste dagen opgestapeld. 4 Ziet! Het loon dat de werkers toekomt die UW velden hebben geoogst maar dat GIJ hebt ingehouden, blijft het uitroepen, en de hulpkreten van de zijde der oogsters zijn tot de oren van Jehovah der legerscharen doorgedrongen. (2 Thessalonicenzen 3:10) Ja, ook toen wij bij U waren, gaven wij U meermalen dit bevel: „Als iemand niet wil werken, laat hij dan ook niet eten.” (Efeziërs 6:5-8) GIJ slaven, weest gehoorzaam aan hen die [UW] meesters zijn in vleselijk opzicht, met vrees en beven, in de oprechtheid van UW hart, als aan de Christus, 6 niet met ogendienst als mensenbehagers, maar als Christus’ slaven, die met geheel [hun] ziel de wil van God doen. 7 Weest slaven met goede neigingen, als voor Jehovah, en niet voor mensen, 8 want GIJ weet dat een ieder, hetzij slaaf of vrije, al het goede dat hij doet, van Jehovah zal terugontvangen. Paragraaf 14 (Jeremia 32:9-12) Ik ging er dus toe over van Hanameël, de zoon van mijn oom van vaderszijde, het veld te kopen dat in Anathoth was. En ik woog hem voorts BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 117 van194
het geld af, zeven sikkelen en tien zilverstukken. 10 Toen schreef ik een akte en drukte het zegel [erop] en nam getuigen toen ik het geld op de weegschaal ging wegen. 11 Daarna nam ik de koopakte, die welke verzegeld was naar het gebod en de voorschriften, en die welke opengelaten was, 12 en gaf de koopakte toen aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, voor de ogen van Hanameël, [de zoon van] mijn oom van vaderszijde, en voor de ogen van de getuigen, die in de koopakte schreven, voor de ogen van al de joden die in het Voorhof van de Wacht zaten. (Genesis 23:16-20) Bijgevolg luisterde Abraham naar Efron, en Abraham woog Efron het bedrag in zilver af waarvan hij ten aanhoren van de zonen van Heth 17 gesproken had, vierhonderd zilveren sikkelen, gangbaar bij de kooplieden. Zo werd het veld van Efron, dat in Machpela was, hetwelk tegenover Mamré ligt, het veld en de grot die daarin was en alle bomen die op het veld stonden, welke zich 18 binnen al zijn grenzen rondom bevonden, overgedragen aan Abraham als zijn gekochte eigendom, voor de ogen van de zonen van Heth onder allen die de 19 poort van zijn stad ingingen. En daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara in de grot van het veld van Machpela tegenover Mamré, dat wil zeggen Hebron, in het 20 land Kanaän. Zo werd het veld en de grot die daarin was, overgedragen aan Abraham tot een grafstede in eigendom uit de handen van de zonen van Heth. (1 Korinthiërs 6:1-8) Durft iemand van U die een zaak tegen een ander heeft, naar het gerecht te gaan [om] voor onrechtvaardigen [te verschijnen] en niet voor de heiligen? 2 Of weet GIJ niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld door U geoordeeld zal worden, zijt GIJ dan ongeschikt voor het berechten van zeer onbeduidende zaken? 3 Weet GIJ niet dat wij engelen zullen oordelen? Waarom dan niet zaken van dit leven? 4 Indien GIJ derhalve zaken van dit leven te berechten hebt, stelt GIJ dan degenen als rechters aan op wie in de 5 gemeente wordt neergezien? Ik spreek om U tot schaamte te bewegen. Is het waar dat er onder U niet één wijs man is die tussen zijn broeders zal kunnen oordelen, 6 maar dat de ene broeder met de andere broeder naar het gerecht gaat, en dat voor ongelovigen? 7 Ja, werkelijk, het betekent een volkomen nederlaag voor U dat GIJ rechtsgedingen met elkaar hebt. Waarom laat GIJ U niet liever onrecht doen? Waarom laat GIJ U niet liever te kort doen? 8 Integendeel, GIJ doet onrecht en GIJ doet te kort, en dat aan UW broeders. Paragraaf 15 (Hebreeën 13:18) Blijft voor ons bidden, want wij koesteren het vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen. (Spreuken 11:1) Een bedrieglijke weegschaal is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar een volkomen weegsteen is hem welgevallig.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 118 van194
(Spreuken 16:11) De juiste wijzer en weegschaal behoren Jehovah toe; alle weegstenen van de buidel zijn zijn werk. (Spreuken 20:10) Tweeërlei gewichten en tweeërlei efa-maten — ze zijn allebei iets verfoeilijks voor Jehovah. (Spreuken 20:23) Tweeërlei gewichten zijn iets verfoeilijks voor Jehovah, en een bedrieglijke weegschaal is niet goed. Paragraaf 16 (2 Timotheüs 3:1-5) Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. 2 Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, [zullen] aanmatigend [zijn], hoogmoedig, 3 lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, zonder natuurlijke genegenheid, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder 4 zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, 5 opgeblazen [van trots], met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten; en keer u af van dezen. Paragraaf 17 (Psalm 73:1-8) God is inderdaad goed voor Israël, voor hen die rein van hart zijn. 2 Wat mij betreft, haast waren mijn voeten afgeweken, Bijna waren mijn schreden uitgegleden. 3 Want ik werd afgunstig op de pochers, [Toen] ik maar steeds de vréde der goddelozen zag. 4 Want zij hebben geen doodsangsten; En hun lijf is vet. 5 Zij verkeren zelfs niet in de moeite van de sterfelijke mens, En zij worden niet zo geplaagd als andere mensen. 6 Daarom heeft de hoogmoed hun tot halsketting gediend; Het geweld omhult hen als een gewaad. 7 Hun oog is uitgepuild van het vet; Zij zijn de inbeeldingen van het hart te boven gegaan. 8 Zij spotten en spreken over dat wat slecht is; Over afzetten spreken zij in verheven trant. Paragraaf 18 (Micha 7:2) De loyale is van de aarde vergaan, en onder de mensen is er geen oprechte. Zij allen, op bloedvergieten loeren zij. Zij jagen, een ieder op zijn eigen broeder, met een sleepnet. Paragraaf 19 (Hebreeën 13:18) Blijft voor ons bidden, want wij koesteren het vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen. (Psalm 15:1-2) O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige 2 berg verblijven? Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent En de waarheid spreekt in zijn hart. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 119 van194
(Spreuken 22:1) Een naam is te verkiezen boven overvloedige rijkdom; gunst is beter dan zelfs zilver en goud. (Efeziërs 6:11) Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat GIJ pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; (Hebreeën 4:13) En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen. (2 Samuël 12:12) Terwijl gíj in het geheim hebt gehandeld, zal ik voor mij deze zaak doen ten aanschouwen van heel Israël en ten aanschouwen van de zon.’” (1 Koningen 21:20) Nu zei Achab tot Elia: „Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand?”, waarop hij zei: „Ik heb u gevonden. ’Omdat gij u verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen van Jehovah, (Efeziërs 4:8) Daarom zegt hij: „Toen hij naar boven opsteeg, heeft hij gevangenen meegevoerd; hij heeft gaven [in] mensen gegeven.” (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (Jakobus 5:14-15) Is iemand onder U ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij [zich] roepen, en laten zij over hem bidden en [hem] in de naam van Jehovah met olie inwrijven. 15 En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken, en Jehovah zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden. (Spreuken 3:12) want die Jehovah liefheeft, wordt door hem terechtgewezen, evenals een vader dit doet met een zoon aan wie hij een welgevallen heeft. (Spreuken 4:13) Grijp streng onderricht aan; laat niet los. Bewaar het veilig, want het is uw leven. (Leviticus 5:1) Ingeval nu een ziel zondigt doordat hij een in het openbaar geuite vervloeking heeft gehoord en hij getuige is of het gezien heeft of het te weten gekomen is, dan moet hij, indien hij het niet aangeeft, de verantwoordelijkheid voor zijn dwaling dragen. (1 Timotheüs 5:22) Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid. (Psalm 15:1-2) O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent? Wie zal op uw heilige berg verblijven? 2 Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent En de waarheid spreekt in zijn hart. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 120 van194
(Spreuken 6:16-17) Er zijn zes dingen die Jehovah werkelijk haat; ja, zeven zijn 17 verfoeilijk voor zijn ziel: hovaardige ogen, een leugentong, en handen die onschuldig bloed vergieten, (Efeziërs 4:25) Nu GIJ daarom onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van U met zijn naaste, want wij zijn leden die elkaar toebehoren. (Jesaja 28:15) Omdat gijlieden hebt gezegd: „Wij hebben een verbond gesloten met de Dood, en met Sjeool hebben wij een visioen tot stand gebracht; de overstromende stortvloed, ingeval die doortrekt, zal ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze toevlucht gemaakt en in bedrog hebben wij ons verborgen” — (Mattheüs 22:17-21) Zeg ons daarom: Wat dunkt u? Is het geoorloofd caesar 18 hoofdgeld te betalen of niet?” Daar Jezus echter hun goddeloosheid kende, zei 19 hij: „Waarom stelt GIJ mij op de proef, huichelaars? Laat mij het geldstuk 20 waarmee GIJ het hoofdgeld betaalt, zien.” Zij brachten hem een denarius. En 21 hij zei tot hen: „Wiens beeld en opschrift is dit?” Zij zeiden: „Van caesar.” Toen zei hij tot hen: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.” (Romeinen 13:1-7) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. 2 Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. 5 Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat GIJ in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege [UW] geweten. 6 Want daarom betaalt GIJ ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen. 7 Geeft aan allen wat hun toekomt: aan hem die [vraagt om] de belasting, de belasting; aan hem die [vraagt om] de schatting, de schatting; aan hem die [vraagt om] vrees, die vrees; aan hem die [vraagt om] eer, die eer. (Spreuken 11:1) Een bedrieglijke weegschaal is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar een volkomen weegsteen is hem welgevallig. (Efeziërs 4:28) Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan een behoeftige kan uitdelen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 121 van194
(Kolossenzen 3:9-10) Liegt niet tegen elkaar. Legt de oude persoonlijkheid met 10 haar praktijken af en bekleedt U met de nieuwe [persoonlijkheid], die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, (Psalm 37:21) De goddeloze leent en betaalt niet terug, Maar de rechtvaardige betoont gunst en geeft geschenken. (1 Timotheüs 6:9-10) Zij echter die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. 10 Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord.
Hoofdstuk 15 Zie het goede voor je harde werk (Prediker 3:13) en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods. Paragraaf 2 (Prediker 3:13) en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods. (Prediker 2:24) In het geval van een mens is er niets beters [dan] dat hij eet en inderdaad drinkt en zijn ziel het goede doet zien wegens zijn harde werk. Ook dit heb ik gezien, ja ik, dat dit uit de hand van de [ware] God is. (Prediker 5:18) Zie! Het beste dat ik voor mij heb gezien, dat uitstekend is, is dat men eet en drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk waarmee hij hard werkt onder de zon gedurende het getal van zijn levensdagen die de [ware] God hem gegeven heeft, want dat is zijn deel. Paragraaf 4 (Genesis 1:1) In [het] begin schiep God de hemel en de aarde. (Genesis 1:31) Daarna zag God alles wat hij gemaakt had en zie! [het was] zeer goed. En het werd avond en het werd morgen: een zesde dag. (1 Timotheüs 1:11) overeenkomstig het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. Paragraaf 5 BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 122 van194
(Johannes 5:17) Maar hij antwoordde hun: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” (2 Korinthiërs 5:17) Indien iemand derhalve in eendracht met Christus is, dan is hij een nieuwe schepping; de oude dingen zijn voorbijgegaan, zie! nieuwe dingen zijn ontstaan. (Romeinen 6:23) Want het loon dat de zonde betaalt, is de dood, maar de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer. (Johannes 6:44) Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag [uit de dood] opwekken. Paragraaf 6 (Spreuken 8:22-31) Jehovah zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn 23 weg, als het vroegste van zijn werken van oudsher. Vanaf onbepaalde tijd was 24 ik aangesteld, van de aanvang af, vanaf tijden vroeger dan de aarde. Toen er geen waterdiepten waren, werd ik als met barensweeën voortgebracht, toen er 25 geen bronnen waren, zwaar beladen met water. Voordat de bérgen waren neergelaten, vóór de heuvels, werd ik als met barensweeën voortgebracht, 26 toen hij de aarde nog niet had gemaakt, noch de open ruimten, noch het eerste gedeelte van de stofmassa’s van het productieve land. 27 Toen hij de hemelen bereidde, was ik daar; toen hij een kring over de oppervlakte van de waterdiepte verordende, 28 toen hij de wolkgevaarten daarboven verstevigde, toen hij de bronnen van de waterdiepte krachtig maakte, 29 toen hij de zee zijn verordening stelde, dat de wateren zelf zijn bevel niet zouden overschrijden, toen hij de grondvesten der aarde verordende, 30 toen werd ik als een meesterwerker naast hem, en ik werd degene op wie hij dag aan dag bijzonder gesteld was, terwijl ik te allen tijde vrolijk was voor zijn aangezicht, 31 vrolijk over het productieve land van zijn aarde; en de dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de zonen der mensen. (Kolossenzen 1:15-17) Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping; 16 want door bemiddeling van hem werden alle [andere] dingen in de hemelen en op de aarde geschapen, de zichtbare en de onzichtbare, of het nu tronen of heerschappijen of regeringen of autoriteiten zijn. Alle [andere] dingen zijn door tussenkomst van hem en voor hem geschapen. 17 Ook is hij vóór alle [andere] dingen en door bemiddeling van hem zijn alle [andere] dingen gemaakt om te bestaan, (Markus 6:3) Is dit niet de timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En zijn zijn zusters niet hier bij ons?” Zij dan namen aanstoot aan hem.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 123 van194
Paragraaf 7 (Lukas 21:37-38) Zo gaf hij dan overdag onderwijs in de tempel, maar ’s nachts ging hij naar buiten en overnachtte op de berg die de Olijfberg wordt genoemd. 38 En het gehele volk kwam gewoonlijk ’s morgens vroeg naar hem toe in de tempel, om hem te horen. (Johannes 3:2) Deze kwam in de nacht bij hem en zei tot hem: „Rabbi, wij weten dat gij van God zijt gekomen als leraar, want niemand kan die tekenen verrichten welke gij verricht, indien God niet met hem is.” (Lukas 8:1) Kort daarna trok hij van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte. En de twaalf waren met hem, Paragraaf 8 (Johannes 4:31-38) Ondertussen drongen de discipelen bij hem aan en zeiden: 32 „Rabbi, eet.” Maar hij zei tot hen: „Ik heb voedsel te eten dat GIJ niet kent.” 33 Daarom zeiden de discipelen toen tot elkaar: „Heeft iemand hem soms iets te 34 eten gebracht?” Jezus zei tot hen: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig. 35 Zegt GIJ niet dat het nog vier maanden zijn voordat de oogst komt? Ziet! Ik zeg U: Slaat UW ogen op en ziet de velden, dat ze wit zijn om geoogst te worden. Reeds 36 ontvangt de oogster loon en verzamelt vrucht voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de oogster zich samen kunnen verheugen. 37 In dit opzicht is het gezegde werkelijk waar: Eén is de zaaier en een ander de oogster. 38 Ik heb U uitgezonden om te oogsten wat U geen arbeid heeft gekost. Anderen hebben gearbeid en GIJ hebt de voordelen van hun arbeid geplukt.” (Johannes 17:4) Ik heb u op de aarde verheerlijkt, daar ik het werk heb voleindigd dat gij mij te doen hebt gegeven. Paragraaf 9 (Efeziërs 5:1) Wordt daarom navolgers van God, als geliefde kinderen, (1 Petrus 2:21) GIJ werdt trouwens tot deze [loopbaan] geroepen, want ook Christus heeft voor U geleden, U een model nalatend opdat GIJ nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. Paragraaf 11 (1 Timotheüs 5:8) Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 124 van194
Paragraaf 12 (Spreuken 12:24) De hand van de vlijtigen is het die zal heersen, maar de lakse hand zal tot dwangarbeid komen. (Spreuken 22:29) Hebt gij een man aanschouwd, vaardig in zijn werk? Voor het aangezicht van koningen zal hij zich stellen; hij zal zich niet stellen voor het aangezicht van gewone mensen. (Efeziërs 4:28) Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan een behoeftige kan uitdelen. (Hebreeën 13:18) Blijft voor ons bidden, want wij koesteren het vertrouwen dat wij een eerlijk geweten hebben, daar wij ons in alle dingen eerlijk wensen te gedragen. (Kolossenzen 3:22-24) GIJ slaven, weest in alles gehoorzaam aan hen die [UW] meesters zijn in vleselijk opzicht, niet met daden van ogendienst, als mensenbehagers, maar met oprechtheid van hart, met vrees voor Jehovah. 23 Wat GIJ ook doet, verricht UW werk met geheel [UW] ziel als voor Jehovah en niet voor mensen, 24 want GIJ weet dat GIJ van Jehovah als rechtmatige beloning de erfenis zult ontvangen. Dient de Meester, Christus, als slaven. Paragraaf 13 (Titus 2:9-10) Slaven moeten in alles aan hun eigenaars onderworpen zijn en hun welgevallig zijn, doordat zij niet tegenspreken, 10 geen diefstal plegen, maar ten volle goede trouw tonen, zodat zij de leer van onze Redder, God, in alle dingen mogen sieren. (Spreuken 27:11) Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont. (1 Petrus 2:12) Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij in datgene waarin zij ten nadele van U spreken als over boosdoeners, ten gevolge van UW voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op [zijn] inspectiedag. Paragraaf 14 (Spreuken 2:6) Want Jehovah zelf geeft wijsheid; uit zijn mond zijn kennis en onderscheidingsvermogen afkomstig. Paragraaf 15 (Exodus 20:4) Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 125 van194
(Handelingen 15:29) U te blijven onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien GIJ U nauwlettend voor deze dingen wacht, zal het U goed gaan. Wij wensen U een goede gezondheid toe!” (Efeziërs 4:28) Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan een behoeftige kan uitdelen. (Openbaring 21:8) Maar wat de lafhartigen betreft en degenen die geen geloof hebben en degenen die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en degenen die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last, Paragraaf 16 (Exodus 21:22-24) En ingeval mannen met elkaar vechten en zij werkelijk een zwangere vrouw letsel toebrengen en haar kinderen inderdaad te voorschijn komen maar er geen noodlottig ongeval geschiedt, dient er zonder mankeren schadevergoeding van hem te worden geëist, naar hetgeen de eigenaar van de vrouw hem mocht opleggen; en hij moet die door tussenkomst van de rechters geven. 23 Maar geschiedt er een noodlottig ongeval, dan moet gij geven ziel voor ziel, 24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, Paragraaf 17 (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. Paragraaf 18 (2 Timotheüs 3:1) Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. (1 Timotheüs 6:9-10) Zij echter die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. 10 Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord. (Filippenzen 1:10) opdat GIJ U van de belangrijker dingen moogt vergewissen, zodat GIJ tot op de dag van Christus onberispelijk moogt zijn en anderen niet tot struikelen brengt, BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 126 van194
Paragraaf 19 (Spreuken 3:5-6) Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. 6 Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken. (1 Petrus 5:7) terwijl GIJ al UW bezorgdheid op hem werpt, want hij zorgt voor U. (Psalm 37:25) Eens was ik een jonge man, ook ben ik oud geworden, En toch heb ik geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, Noch zijn nageslacht zoekende brood. (Hebreeën 13:5) Laat [UW] levenswijze vrij zijn van de liefde voor geld, en weest tevreden met de tegenwoordige dingen. Want hij heeft gezegd: „Ik wil u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.” (Mattheüs 6:25-32) Daarom zeg ik U: Weest niet langer bezorgd voor UW ziel, met betrekking tot wat GIJ zult eten of wat GIJ zult drinken, of voor UW lichaam, met betrekking tot wat GIJ zult aantrekken. Betekent de ziel niet meer dan 26 voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Slaat oplettend de vogels des hemels gade, want ze zaaien niet, noch oogsten ze, noch vergaren ze in voorraadschuren; toch voedt UW hemelse Vader ze. Zijt GIJ niet meer waard dan deze? 27 Wie van U kan door bezorgd te zijn één el aan zijn levensduur toevoegen? 28 Ook wat kleding betreft, waarom zijt GIJ bezorgd? Leert een les van de leliën des velds, hoe ze groeien; ze zwoegen niet en spinnen niet; 29 maar ik zeg U dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet als een van deze getooid was. 30 Indien God nu de plantengroei van het veld, die er vandaag is en morgen in de oven wordt geworpen, aldus bekleedt, zal hij U dan niet veeleer bekleden, kleingelovigen? 31 Weest dus nooit bezorgd en zegt niet: ’Wat zullen wij eten?’, of: ’Wat zullen wij drinken?’, of: ’Wat zullen wij aantrekken?’ 32 Want al deze dingen streven de natiën vurig na. Want UW hemelse Vader weet dat GIJ al deze dingen nodig hebt. (Mattheüs 24:14) En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen. Paragraaf 20 (Mattheüs 6:22-23) De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer dan uw oog 23 zuiver is, zal uw hele lichaam licht zijn; maar wanneer uw oog boos is, zal uw hele lichaam duister zijn. Indien het licht dat in u is, in werkelijkheid duisternis is, hoe groot is dan die duisternis! BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 127 van194
(1 Timotheüs 6:8) Wanneer wij daarom voedsel, kleding en onderdak hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn. Paragraaf 21 (Mattheüs 6:33) Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze [andere] dingen zullen U worden toegevoegd. Paragraaf 22 (Mattheüs 24:14) En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. (Mattheüs 28:19-20) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige 20 geest, en leert hun onderhouden alles wat ik U geboden heb. En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” (Spreuken 10:22) De zegen van Jehovah — die maakt rijk, en hij voegt er geen smart bij. (1 Korinthiërs 10:31) Hetzij GIJ daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid. (Exodus 20:13-15) Gij moogt niet moorden. 15 Gij moogt niet stelen.
14
Gij moogt geen overspel plegen.
(Openbaring 18:4) En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien GIJ niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien GIJ geen deel van haar plagen wilt ontvangen. (Handelingen 14:16-17) In de voorbijgegane geslachten heeft hij alle natiën toegestaan hun eigen wegen te bewandelen, 17 ofschoon hij toch niet heeft nagelaten getuigenis van zichzelf te geven door goed te doen, door U regens vanuit de hemel en vruchtbare tijden te geven, door UW hart overvloedig met voedsel en vrolijkheid te vervullen.” (Romeinen 14:19-22) Laten wij dus de dingen nastreven die de vrede bevorderen en de dingen die tot opbouw van elkaar dienen. 20 Houd ermee op het werk van God louter ter wille van voedsel af te breken. Alle dingen zijn weliswaar rein, maar het is schadelijk voor de mens die met een aanleiding tot struikelen eet. 21 Het is goed geen vlees te eten noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt. 22 Heb het geloof dat gij bezit, overeenkomstig uzelf voor het aangezicht van God. Gelukkig is hij die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt. (Efeziërs 5:28-6:4) Aldus behoren mannen hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief, 29 want niemand heeft BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 128 van194
ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt en koestert het, zoals ook de Christus 30 dit doet ten aanzien van de gemeente, want wij zijn leden van zijn lichaam. 31 „Daarom zal een man [zijn] vader en [zijn] moeder verlaten en hij zal zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees worden.” 32 Dit heilige geheim is groot. Nu spreek ik met betrekking tot Christus en de gemeente. 33 Laat niettemin ook een ieder van U afzonderlijk zijn vrouw zo liefhebben als zichzelf; de vrouw daarentegen moet diepe achting voor haar man hebben. 6 Kinderen, weest gehoorzaam aan UW ouders in eendracht met [de] Heer, want dit is rechtvaardig: 2 „Eer uw vader en [uw] moeder”, wat het eerste gebod met een belofte is: 3 „Opdat het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt 4 blijven.” En GIJ, vaders, irriteert UW kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen.
Hoofdstuk 16 Weersta de Duivel en zijn listen
(Jakobus 4:7) Onderwerpt U daarom aan God; maar weerstaat de Duivel en hij zal van U wegvluchten. Paragraaf 2 (Lukas 15:7) Ik zeg U dat er evenzo in de hemel meer vreugde zal zijn over één zondaar die berouw heeft dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen berouw nodig hebben. (Lukas 15:10) Zo, zeg ik U, ontstaat er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die berouw heeft.” (Haggaï 2:7) ’En ik wil alle natiën schudden, en de begeerlijke dingen van alle natiën moeten binnenkomen; en ik wil dit huis met heerlijkheid vervullen’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. Paragraaf 3 (Job 2:4-5) Maar Satan antwoordde Jehovah en zei: „Huid voor huid, en al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn ziel. 5 Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast [hem] tot in zijn gebeente en zijn vlees aan [en zie eens] of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” (1 Petrus 5:8) Houdt UW zinnen bij elkaar, weest waakzaam. UW tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om [iemand] te verslinden.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 129 van194
(Psalm 7:1-2) O Jehovah, mijn God, tot u heb ik mijn toevlucht genomen. Red mij 2 van allen die mij vervolgen en bevrijd mij, Opdat niemand mijn ziel verscheurt zoals een leeuw dat doet, [Mij] wegrukkend terwijl er geen bevrijder is. (2 Timotheüs 3:12) Trouwens, allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden. Paragraaf 4 (Openbaring 7:9) Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. (Openbaring 7:14) Daarop zei ik onmiddellijk tot hem: „Mijn heer, gíj weet het.” En hij zei tot mij: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Paragraaf 5 (2 Kronieken 15:2) Dientengevolge ging hij uit [en verscheen] voor Asa en zei tot hem: „Hoort mij, o Asa en heel Juda en Benjamin! Jehovah is met U zolang GIJ met hem bewijst te zijn; en indien GIJ hem zoekt, zal hij zich door U laten vinden, maar indien GIJ hem verlaat, zal hij U verlaten. (1 Korinthiërs 10:13) Geen verzoeking is over U gekomen behalve die welke mensen gemeen is. Maar God is getrouw, en hij zal niet toelaten dat GIJ wordt verzocht boven hetgeen GIJ kunt dragen, maar met de verzoeking zal hij ook voor de uitweg zorgen, opdat GIJ ze kunt doorstaan. (Hebreeën 11:4-40) Door geloof heeft Abel een slachtoffer van grotere waarde aan God gebracht dan Kaïn, door welk [geloof] er getuigenis omtrent hem werd afgelegd dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis aflegde betreffende zijn 5 gaven; en hierdoor spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is. Door geloof werd Henoch overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien, en hij was nergens te vinden, omdat God hem had overgebracht; want vóór zijn overbrenging had hij het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest. 6 Bovendien is het zonder geloof onmogelijk [hem] welgevallig te zijn, want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken. 7 Door geloof heeft Noach, nadat hem een goddelijke waarschuwing was gegeven aangaande dingen die nog niet werden gezien, godvruchtige vrees aan de dag gelegd en een ark gebouwd tot redding van zijn huisgezin; en door dit [geloof] heeft hij de wereld veroordeeld, en hij is een erfgenaam geworden van de 8 rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is. Door geloof heeft Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaamd door weg te trekken naar een plaats die hij als erfenis zou ontvangen; en hij vertrok zonder te weten waar hij naar toe ging. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 130 van194
9
Door geloof vertoefde hij als vreemdeling in het land der belofte als in een vreemd land en woonde in tenten met Isaäk en Jakob, die met hem erfgenamen waren van precies dezelfde belofte. 10 Want hij verwachtte de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke [stad] God de bouwer en maker is. 11 Door geloof kreeg ook Sara zelf kracht om zwanger te worden, zelfs toen zij de leeftijdsgrens was gepasseerd, daar zij hem getrouw achtte die de belofte gegeven had. 12 Daarom zijn er ook uit één [man], die nog wel zo goed als dood was, [kinderen] geboren als de sterren aan de hemel in menigte en als de zandkorrels aan de zeeoever, zo ontelbaar. 13 In geloof zijn al dezen gestorven, ofschoon zij de [vervulling van de] beloften niet verkregen hebben, maar zij hebben ze van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden 14 en tijdelijke inwoners in het land waren. Want wie zulke dingen zeggen, geven 15 duidelijk te kennen dat zij ernstig een eigen plaats zoeken. En toch zouden zij, indien zij werkelijk waren blijven denken aan die [plaats] waar zij vandaan waren 16 gekomen, gelegenheid hebben gehad om terug te keren. Maar nu trachten zij een betere [plaats] te verkrijgen, namelijk een die tot de hemel behoort. Daarom schaamt God zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen, want 17 hij heeft een stad voor hen gereedgemaakt. Door geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Isaäk zo goed als geofferd, en hij die met blijdschap de beloften had ontvangen, poogde [zijn] eniggeboren [zoon] te offeren, 18 alhoewel er tot hem was gezegd: „Wat ’uw zaad’ genoemd zal worden, zal door bemiddeling van Isaäk zijn.” 19 Maar hij was van oordeel dat God hem zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen. 20 Door geloof heeft ook Isaäk Jakob en Esau gezegend met betrekking tot toekomstige dingen. 21 Door geloof heeft Jakob, toen hij op sterven lag, elk van de zonen van Jozef gezegend en heeft hij aanbeden, leunend op het 22 uiteinde van zijn staf. Door geloof heeft Jozef, toen zijn einde naderde, melding gemaakt van de uittocht van de zonen van Israël; en hij heeft bevel gegeven betreffende zijn gebeente. 23 Door geloof werd Mozes na zijn geboorte drie maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het jonge kind mooi was, en zij vreesden het bevel van de koning niet. 24 Door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden 25 en verkoos hij veel liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben, 26 omdat hij de smaad van de Christus een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte, want hij hield het oog oplettend gericht op de beloning. 27 Door geloof verliet hij Egypte, doch zonder de toorn van de koning te vrezen, want hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare. 28 Door geloof had hij het Pascha gevierd en het bespatten met het bloed, opdat de verdelger hun eerstgeborenen niet zou aanraken. 29 Door geloof trokken zij door de Rode Zee als over droog land, maar toen de Egyptenaren het ook probeerden, werden zij verzwolgen. 30 Door geloof stortten de muren van Jericho in nadat men er zeven dagen lang omheen getrokken was. 31 Door geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met hen die BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 131 van194
ongehoorzaam handelden, omdat zij de verspieders in vrede had ontvangen. 32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken indien ik verder vertel over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David alsook Samuël en de [andere] profeten, 33 die door geloof koninkrijken een nederlaag toebrachten in de strijd, rechtvaardigheid bewerkten, beloften verkregen, de muilen van leeuwen 34 toestopten, de kracht van het vuur stuitten, aan de scherpte van het zwaard ontkwamen, van een zwakke toestand krachtig werden gemaakt, dapper werden in de oorlog, de legers van vreemdelingen op de vlucht dreven. 35 Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding; maar andere [mannen] werden gemarteld omdat zij geen verlossing door een of andere losprijs wilden aanvaarden, opdat 36 zij tot een betere opstanding mochten geraken. Ja, anderen kregen hun beproeving door bespottingen en geselingen, zelfs meer dan dat, door boeien en 37 gevangenissen. Zij werden gestenigd, zij werden beproefd, zij werden in stukken gezaagd, zij stierven door afslachting met het zwaard, zij zwierven rond in schapenvachten, in geitenvellen, terwijl zij gebrek leden en verdrukt en slecht 38 behandeld werden; en de wereld was hun niet waardig. Zij doolden rond in woestijnen en op bergen en in grotten en holen der aarde. 39 En toch hebben al dezen, ofschoon er door hun geloof getuigenis ten aanzien van hen werd 40 afgelegd, de [vervulling van de] belofte niet verkregen, daar God iets beters voor ons voorzag, opdat zij zonder ons niet tot volmaaktheid gebracht zouden worden. (Jakobus 4:7) Onderwerpt U daarom aan God; maar weerstaat de Duivel en hij zal van U wegvluchten. Paragraaf 7 (1 Johannes 5:19) Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de [macht van de] goddeloze. (Micha 4:1) En het moet geschieden in het laatst der dagen [dat] de berg van het huis van Jehovah stevig bevestigd zal worden boven de top der bergen, en hij zal stellig verheven worden boven de heuvels; en daarheen moeten volken stromen. (Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. (Openbaring 12:12) Weest hierom vrolijk, GIJ hemelen en GIJ die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot U neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” (Openbaring 12:17) En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 132 van194
(1 Kronieken 12:32) En van de zonen van Issaschar, die de tijden wisten te onderscheiden, om te weten wat Israël moest doen, van hen waren er tweehonderd hoofden, en al hun broeders stonden onder hun bevelen. Paragraaf 8 (Efeziërs 6:12) want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten. (Efeziërs 6:11) Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat GIJ pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; (Efeziërs 6:13-14) Neemt daarom de volledige wapenrusting van God op, opdat GIJ op de boze dag weerstand kunt bieden en, na alle dingen grondig gedaan te 14 hebben, pal kunt staan. Staat daarom pal, UW lendenen omgord met waarheid, en aan hebbend het borstharnas van rechtvaardigheid, Paragraaf 9 (Efeziërs 6:11) Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat GIJ pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; (2 Korinthiërs 2:11) opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen. Paragraaf 10 (Deuteronomium 18:10-12) Er dient onder u niemand te worden gevonden die zijn zoon of zijn dochter door het vuur laat gaan, niemand die aan waarzeggerij doet, geen beoefenaar van magie, noch iemand die voortekens zoekt, noch een tovenaar, 11 noch iemand die anderen door een banspreuk bindt, noch iemand die een geestenmedium of beroepsvoorzegger van gebeurtenissen raadpleegt, noch iemand die de doden ondervraagt. 12 Want iedereen die deze dingen doet, is iets verfoeilijks voor Jehovah, en wegens deze verfoeilijkheden verdrijft Jehovah, uw God, hen van voor uw aangezicht. (Openbaring 21:8) Maar wat de lafhartigen betreft en degenen die geen geloof hebben en degenen die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en degenen die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood.” (Romeinen 12:9) [UW] liefde zij zonder huichelarij. Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 133 van194
Paragraaf 12 (Jesaja 5:20) Wee hun die zeggen dat goed slecht is en slecht goed, die duisternis tot licht stellen en het licht tot duisternis, die het bittere tot zoet stellen en het zoete tot bitter! Paragraaf 13 (Genesis 3:1) De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van al het wild gedierte van het veld dat Jehovah God gemaakt had. Ze zei dan tot de vrouw: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat GIJ niet van elke boom van de tuin moogt eten?” (Job 1:9) Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: „Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? (Mattheüs 3:17) Zie! Ook kwam er een stem uit de hemelen, die zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” (Mattheüs 4:3) Ook kwam de Verzoeker en zei tot hem: „Indien gij een zoon van God zijt, zeg dan tot deze stenen dat ze broden worden.” Paragraaf 14 (2 Korinthiërs 11:3) Maar ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, zoals de slang door haar listigheid Eva verleid heeft, UW geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen. Paragraaf 16 (Galaten 6:7) Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; Paragraaf 17 (Markus 5:25-26) Nu was er een vrouw die al twaalf jaar aan een bloedvloeiing leed, 26 en vele geneesheren hadden haar veel pijn bezorgd en zij had haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; het was eerder nog erger met haar geworden. (Jesaja 31:2) En ook hij is wijs en zal doen komen wat rampspoedig is, en hij heeft zijn eigen woorden niet ingetrokken; en hij zal stellig opstaan tegen het huis van boosdoeners en tegen de hulp van hen die beoefenen wat schadelijk is. Paragraaf 18 (Jesaja 1:13) Houdt ermee op nog langer graanoffers te brengen die geen enkele waarde hebben. Reukwerk — het is mij iets verfoeilijks. Nieuwe maan en sabbat,
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 134 van194
het bijeenroepen van een samenkomst — ik kan [het gebruik van] magische kracht te zamen met de plechtige vergadering niet verdragen. (Jesaja 1:15) En wanneer GIJ UW handpalmen uitbreidt, verberg ik mijn ogen voor U. Ook al zendt GIJ veel gebeden op, ik luister niet; met bloedvergieten zijn UW eigen handen vervuld geworden. (Psalm 41:3) Jehovah zelf zal hem schragen op een divan van ziekte; Heel zijn bed zult gij stellig veranderen tijdens zijn ziekte. (Mattheüs 6:13) En breng ons niet in verzoeking, maar bevrijd ons van de goddeloze.’ Paragraaf 20 (2 Thessalonicenzen 2:9-10) Maar de tegenwoordigheid van de wetteloze is overeenkomstig de werking van Satan met elk krachtig werk en leugenachtige 10 tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog voor degenen die vergaan, als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden. (Johannes 8:44) GIJ zijt uit UW vader de Duivel, en GIJ wenst de begeerten van UW vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van [de leugen]. (2 Timotheüs 2:16) Maar mijd de holle klanken waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan; want zij zullen tot steeds meer goddeloosheid voortgaan Paragraaf 21 (Hebreeën 12:2) terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem in het vooruitzicht gestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten. (Handelingen 2:11) Kretenzers en Arabieren, wij horen hen in onze talen over de grote daden van God spreken.” (Lukas 8:1) Kort daarna trok hij van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte. En de twaalf waren met hem, (Romeinen 1:11-12) Want ik verlang ernaar U te zien om U enige geestelijke gave te kunnen meedelen en U daardoor standvastig te maken; 12 of liever, opdat er onder U een uitwisseling van aanmoediging mag zijn, doordat een ieder [wordt aangemoedigd] door middel van het geloof van de ander, zowel het UWE als het mijne. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 135 van194
Paragraaf 22 (Efeziërs 4:27) en staat ook de Duivel geen plaats toe. (Efeziërs 6:11) Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat GIJ pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; (Spreuken 17:3) De smeltkroes is voor het zilver en de smeltoven voor het goud, maar Jehovah is de onderzoeker van harten. (Openbaring 2:23) En haar kinderen zal ik met dodelijke plagen doden, zodat alle gemeenten zullen weten dat ik het ben die de nieren en harten doorzoek, en ik zal een ieder van U geven overeenkomstig UW daden. (2 Korinthiërs 4:4) onder wie de god van dit samenstel van dingen de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen. (Jakobus 1:14-15) Maar een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen 15 begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort. (2 Korinthiërs 11:3) Maar ik ben bevreesd dat op de een of andere wijze, zoals de slang door haar listigheid Eva verleid heeft, UW geest verdorven zou kunnen worden en zou afwijken van de oprechtheid en de eerbaarheid die de Christus toekomen. (Genesis 3:1-6) De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van al het wild gedierte van het veld dat Jehovah God gemaakt had. Ze zei dan tot de vrouw: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat GIJ niet van elke boom van de tuin moogt eten?” 2 Hierop zei de vrouw tot de slang: „Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. 3 Maar wat [het eten] van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: ’GIJ moogt daarvan niet 4 eten, neen, GIJ moogt ze niet aanraken, opdat GIJ niet sterft.’” Hierop zei de 5 slang tot de vrouw: „GIJ zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat GIJ ervan eet, UW ogen stellig geopend zullen worden en GIJ stellig als God zult zijn, KENNEND goed en kwaad.” 6 Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en ging ervan eten. Daarna gaf zij er ook van aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten. (Openbaring 12:9) Neergeslingerd werd daarom de grote draak, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; neergeslingerd werd hij naar de aarde, en zijn engelen werden met hem neergeslingerd. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 136 van194
(Johannes 14:30) Ik zal niet veel meer met U spreken, want de heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij, (1 Johannes 5:19) Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de [macht van de] goddeloze. (1 Korinthiërs 10:12) Wie daarom denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt. (Openbaring 12:12) Weest hierom vrolijk, GIJ hemelen en GIJ die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot U neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” (Titus 1:10) Want er zijn vele weerspannigen, zinloze praters en bedriegers van de geest, vooral zij die aan de besnijdenis vasthouden. (Mattheüs 19:5-6) en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees 6 zijn’? Dus zijn zij niet langer twee, maar één vlees. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.” (Mattheüs 19:9) Ik zeg U dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.” (2 Timotheüs 3:4) verraders, onbezonnen, opgeblazen [van trots], met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, (Hebreeën 12:5) maar GIJ hebt de vermaning die tot U als zonen wordt gericht, helemaal vergeten: „Mijn zoon, acht [het] strenge onderricht dat van Jehovah komt, niet gering en bezwijk niet wanneer gij door hem wordt gecorrigeerd, (1 Korinthiërs 11:3) Ik wil echter dat GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus. (2 Korinthiërs 2:11) opdat wij niet door Satan worden overmeesterd, want wij zijn niet onwetend van zijn bedoelingen. (Kolossenzen 3:2) Houdt UW geest gericht op de dingen die boven zijn, niet op de dingen die op de aarde zijn. (Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, 20 afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven. (2 Korinthiërs 6:16-17) En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: „Ik zal onder hen verblijven en onder [hen] wandelen, en ik zal hun God BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 137 van194
zijn en zij zullen mijn volk zijn.” 17 „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” (Handelingen 19:19) Ja, vrij velen van hen die magische kunsten hadden beoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van iedereen. En men berekende de gezamenlijke prijs ervan, die een waarde van vijftigduizend zilverstukken bleek te vertegenwoordigen. (Leviticus 19:26) GIJ moogt niets te zamen met bloed eten. GIJ moogt geen voortekens zoeken, en GIJ moogt geen magie beoefenen.
Hoofdstuk 17 „Uzelf opbouwen op uw allerheiligst geloof” (Judas 20-21) Maar GIJ, geliefden, moet UZELF opbouwen op UW allerheiligst 21 geloof en bidden met heilige geest, en UZELF [aldus] bewaren in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht. Paragraaf 2 (Judas 20-21) Maar GIJ, geliefden, moet UZELF opbouwen op UW allerheiligst geloof en bidden met heilige geest, 21 en UZELF [aldus] bewaren in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht. Paragraaf 3 (Genesis 3:1-6) De slang nu bleek het omzichtigste te zijn van al het wild gedierte van het veld dat Jehovah God gemaakt had. Ze zei dan tot de vrouw: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat GIJ niet van elke boom van de tuin moogt eten?” 2 Hierop zei de vrouw tot de slang: „Van de vrucht der bomen van de tuin mogen wij eten. 3 Maar wat [het eten] van de vrucht van de boom die in het midden van de tuin staat betreft, God heeft gezegd: ’GIJ moogt daarvan niet eten, neen, GIJ moogt ze niet aanraken, opdat GIJ niet sterft.’” 4 Hierop zei de slang tot de vrouw: „GIJ zult volstrekt niet sterven. 5 Want God weet dat nog op de dag dat GIJ ervan eet, UW ogen stellig geopend zullen worden en GIJ stellig als God zult zijn, KENNEND goed en kwaad.” 6 Dientengevolge zag de vrouw dat de boom goed was tot voedsel en dat hij iets was waarnaar het verlangen der ogen uitging, ja, de boom was begeerlijk om naar te kijken. Zij nam dan van zijn vrucht en ging ervan eten. Daarna gaf zij er ook van aan haar man, toen deze bij haar was, en hij ging ervan eten. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 138 van194
Paragraaf 4 (1 Petrus 5:8) Houdt UW zinnen bij elkaar, weest waakzaam. UW tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om [iemand] te verslinden. Paragraaf 5 (Efeziërs 6:11) Doet de volledige wapenrusting van God aan, opdat GIJ pal kunt staan tegen de kuiperijen van de Duivel; (Jakobus 1:25) Wie daarentegen tuurt in de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort, en daarbij blijft, die zal, omdat hij geen vergeetachtig hoorder maar een dader van het werk is geworden, gelukkig zijn doordat hij [het] doet. Paragraaf 6 (Galaten 6:2) Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus. (Mattheüs 28:19-20) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige 20 geest, en leert hun onderhouden alles wat ik U geboden heb. En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen. (Mattheüs 6:5-8) En wanneer GIJ bidt, moogt GIJ niet zijn als de huichelaars, want zij staan graag in de synagogen en op de hoeken van de brede straten te bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, ik zeg U: Zij hebben hun beloning reeds ten volle. 6 Gij echter, wanneer gij bidt, ga dan in uw binnenkamer en bid na het sluiten van uw deur tot uw Vader, die in het verborgene is; dan zal uw Vader, die in het verborgene toeziet, het u vergelden. 7 Als GIJ echter bidt, zegt dan niet steeds weer dezelfde dingen, zoals de mensen der natiën doen, want zij menen dat zij door veel woorden te gebruiken, verhoord zullen worden. 8 Wordt daarom niet als zij, want God, UW Vader, weet welke dingen GIJ nodig hebt voordat GIJ hem er ook maar om vraagt. (1 Thessalonicenzen 5:17) Bidt zonder ophouden. Paragraaf 7 (Jesaja 48:17-18) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. 18 O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 139 van194
Paragraaf 8 (Psalm 55:22) Werp uw last op Jehóvah, En hijzelf zal u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt. Paragraaf 9 (Hebreeën 6:1) Laten wij daarom, nu wij de grondleer over de Christus achter ons hebben gelaten, tot rijpheid voortgaan, zonder opnieuw een fundament te leggen, namelijk berouw over dode werken, en geloof jegens God, Paragraaf 10 (Johannes 4:23) Maar het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. (Romeinen 8:5) Want zij die in overeenstemming met het vlees zijn, zetten hun zinnen op de dingen van het vlees, maar zij die in overeenstemming met de geest zijn, op de dingen van de geest. (1 Timotheüs 1:11) overeenkomstig het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. (Spreuken 27:11) Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont. (Jakobus 1:2-3) Beschouwt het een en al vreugde, mijn broeders, wanneer U velerlei beproevingen overkomen, 3 daar GIJ weet dat deze beproefde hoedanigheid van UW geloof volharding bewerkt. Paragraaf 11 (Hebreeën 5:14) Vast voedsel behoort echter bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend om zowel goed als kwaad te onderscheiden. Paragraaf 12 (1 Timotheüs 4:8) Want lichamelijke oefening is nuttig voor weinig, maar godvruchtige toewijding is nuttig voor alle dingen, daar ze een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven. Paragraaf 13 (Spreuken 3:5-6) Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. 6 Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 140 van194
(Jakobus 1:5) Schiet iemand van U daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze zal hem gegeven worden. Paragraaf 14 (Spreuken 4:5-7) Verwerf wijsheid, verwerf verstand. Vergeet niet, en wijk niet af 6 van de woorden van mijn mond. Verlaat haar niet, en ze zal u behoeden. Heb 7 haar lief, en ze zal u beveiligen. Wijsheid is het voornaamste. Verwerf wijsheid; en bij alles wat gij verwerft, verwerf verstand. (1 Petrus 2:2) [en] vormt als pasgeboren baby’s een verlangen naar de onvervalste melk die tot het woord behoort, opdat GIJ door middel daarvan tot redding moogt groeien, (2 Korinthiërs 13:5) Blijft beproeven of GIJ in het geloof zijt, blijft bewijzen dat GIJ goedgekeurd zijt. Of erkent GIJ niet dat Jezus Christus in eendracht met U is? Tenzij GIJ afgekeurd zijt. Paragraaf 15 (1 Korinthiërs 13:1-3) Al spreek ik de talen van mensen en van engelen, maar heb geen liefde, dan ben ik een klinkend [stuk] koper of een schallende cimbaal geworden. 2 En al heb ik de gave van profeteren en ben vertrouwd met alle heilige geheimen en alle kennis, en al bezit ik al het geloof, zodat ik bergen kan verzetten, maar heb geen liefde, dan ben ik niets. 3 En al geef ik al mijn bezittingen om anderen te spijzigen, en al geef ik mijn lichaam over om te kunnen roemen, maar heb geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet. Paragraaf 16 (Efeziërs 2:2) waarin GIJ eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid. Paragraaf 17 (1 Thessalonicenzen 5:8) Maar wat ons aangaat die tot de dag behoren, laten wij onze zinnen bij elkaar houden en het borstharnas van geloof en liefde aan hebben en als helm de hoop der redding; Paragraaf 18 (Hebreeën 12:2) terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem in het vooruitzicht gestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 141 van194
Paragraaf 20 (Jesaja 30:18) En daarom zal Jehovah er vol verwachting naar blijven uitzien U gunst te betonen, en daarom zal hij opstaan om U barmhartigheid te betonen. Want Jehovah is een God des gerichts. Gelukkig zijn allen die hem blijven verwachten. (Maleachi 3:10) Brengt al de tienden in de voorraadschuur, opdat er voedsel in mijn huis mag komen; en stelt mij alstublieft daarin op de proef”, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, „of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen over U zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is.” (Psalm 37:4) Schep ook heerlijke verrukking in Jehovah, En hij zal u de beden van uw hart geven. (Filippenzen 4:6-7) Weest over niets bezorgd, maar laat in alles door gebed en smeking te zamen met dankzegging UW smeekbeden bij God bekend worden; 7 en de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat, zal UW hart en UW geestelijke vermogens behoeden door bemiddeling van Christus Jezus. Paragraaf 21 (Openbaring 7:9) Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. (Openbaring 7:14) Daarop zei ik onmiddellijk tot hem: „Mijn heer, gíj weet het.” En hij zei tot mij: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. (Romeinen 8:21) dat ook de schepping zelf vrijgemaakt zal worden van de slavernij des verderfs en de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods zal hebben.
- Appendix Hoe we een uitgeslotene moeten behandelen (1 Korinthiërs 5:11) Maar nu schrijf ik U, niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 142 van194
(2 Johannes 9-11) Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet. Wie in die leer blijft, hij heeft zowel de Vader als de Zoon. 10 Als iemand tot U komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in UW huis en richt ook geen groet tot hem. 11 Want wie een groet tot hem richt, heeft deel aan zijn goddeloze werken. *** w81 1/12 blz. 19 par. 23-27 Hoe wij uitsluiting uit de gemeenschap dienen te bezien *** de een of andere persoonlijke „vijand” of een met autoriteit beklede wereldse man die christenen tegenstaat, is de persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken en die zijn afvallige denkwijze tracht te bevorderen of te rechtvaardigen of die zijn goddeloze gedrag voortzet, beslist niet iemand die wij „Vrede” toewensen (1 Tim. 2:1, 2). En wij weten allemaal uit eigen ervaring in de loop der jaren dat een eenvoudig „Hallo” dat tot iemand wordt gezegd, de eerste stap kan zijn die tot een gesprek en misschien zelfs tot een vriendschap leidt. Zouden wij die eerste stap willen doen met betrekking tot iemand die uit de gemeenschap is gesloten? 24
’Maar als hij nu eens berouw schijnt te hebben en aanmoediging nodig heeft?’ zou iemand zich kunnen afvragen. Er is voor de behandeling van dergelijke gevallen een voorziening getroffen. De opzieners in de gemeente dienen als geestelijke herders en beschermers van de kudde (Hebr. 13:17; 1 Petr. 5:2). Indien een uitgeslotene of iemand die zich heeft teruggetrokken, informeert naar een mogelijk herstel in Gods gunst, of er blijk van geeft dit graag te willen, kunnen de ouderlingen met hem spreken. Zij zullen vriendelijk uitleggen wat hij moet doen en zij kunnen hem misschien een passende vermaning geven. Zij kunnen met hem handelen op grond van feiten in verband met zijn vroegere zonde en zijn houding. Anderen in de gemeente beschikken niet over zulke inlichtingen. Dus als iemand van mening is dat de uitgesloten persoon of degene die zich heeft teruggetrokken ’berouw heeft’, bestaat dan niet de kans dat deze mening op uiterlijke indrukken is gebaseerd in plaats van op nauwkeurige inlichtingen? Indien de opzieners ervan overtuigd waren dat de persoon berouw had en de vruchten van berouw voortbracht, zou hij in de gemeente hersteld worden. Nadat dit is gebeurd, kunnen de overige gemeenteleden hem hartelijk verwelkomen op de vergaderingen, er blijk van geven dat zij hem vergiffenis hebben geschonken, hem vertroosten en hun liefde voor hem bevestigen, waartoe Paulus de Korinthiërs aanspoorde met betrekking tot de man die in Korinthe werd hersteld. — 2 Kor. 2:5-8. NIET IN GODDELOZE WERKEN DELEN 25
Alle getrouwe christenen dienen de belangrijke waarheid ter harte te nemen die God Johannes onder inspiratie liet optekenen: „Wie een groet tot [een BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 143 van194
uitgesloten zondaar die een dwaalleer bevordert of in goddeloos gedrag volhardt] richt, deelt in zijn goddeloze werken.” — 2 Joh. 11. 26
Veel bijbeluitleggers in de christenheid maken bezwaar tegen 2 Johannes 11. Zij beweren dat wat hier staat, ’onchristelijke raad is, in strijd met de geest van onze Heer’, of dat het onverdraagzaamheid bevordert. Zulke gevoelens zijn echter afkomstig van religieuze organisaties die zich niet houden aan Gods gebod om ’de goddeloze man uit hun midden te verwijderen’ en die zelden of nooit zelfs de meest beruchte kwaaddoeners het lidmaatschap van hun kerken ontzeggen (1 Kor. 5:13). Hun „verdraagzaamheid” is onschriftuurlijk, onchristelijk. — Matth. 7:21-23; 25:24-30; Joh. 8:44. 27
Het is echter niet verkeerd loyaal te zijn aan de rechtvaardige God van de bijbel. Hij zegt ons dat hij ’op zijn heilige berg’ alleen degenen zal laten verblijven die onberispelijk wandelen, rechtvaardigheid oefenen en de waarheid spreken (Ps. 15:1-5). Indien een christen echter gemene zaak maakt met een kwaaddoener die door God is verworpen en uit de gemeenschap is gesloten, of die zichzelf heeft teruggetrokken, komt dit er feitelijk op neer dat hij zegt: ’Ik heb er ook geen belangstelling voor op Gods heilige berg te verblijven.’ Indien de ouderlingen zien dat (Jesaja 48:17) Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert [uzelf] baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen. (1 Johannes 5:3) Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last, (1 Korinthiërs 5:6-7) UW [reden tot] roemen is niet fraai. Weet GIJ niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten? 7 Doet het oude zuurdeeg weg, opdat GIJ een nieuw deeg moogt zijn, zoals GIJ immers ongezuurd zijt. Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht. (Lukas 15:17) Toen hij tot bezinning kwam, zei hij: ’Hoeveel loonarbeiders van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier van honger verga! (Spreuken 6:20-22) Neem, o mijn zoon, het gebod van uw vader in acht, en verlaat de wet van uw moeder niet. 21 Bind ze voortdurend op uw hart; wind ze om uw hals. 22 Wanneer gij rondtrekt, zal het u leiden; wanneer gij neerligt, zal het de wacht over u houden; en wanneer gij wakker zijt geworden, zal het zich intens met u bezighouden. (Spreuken 29:17) Tuchtig uw zoon en hij zal u rust verschaffen en uw ziel veel genot schenken. (Hebreeën 12:11) Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 144 van194
*** w01 1/10 blz. 16-17 par. 11-17 Hoe kunt u een ’verloren zoon’ helpen? *** als een hopeloos geval te beschouwen. Zonder de hoop te verliezen kunnen zij het initiatief nemen om de communicatie open te houden of die te herstellen. Terwijl zij aan rechtvaardige beginselen vasthouden, kunnen zij „herhaaldelijk” een dringend beroep doen op het kind om tot de weg der waarheid terug te keren. Wanneer een minderjarige uitgesloten wordt 12
En als een minderjarige die bij zijn ouders woont nu eens bij ernstig kwaaddoen betrokken raakt en wegens zijn onberouwvolle houding uit de gemeente wordt gesloten? Aangezien het kind bij zijn ouders woont, rust op hen nog steeds de verantwoordelijkheid hem in overeenstemming met Gods Woord te onderwijzen en streng te onderrichten. Hoe kan dit worden gedaan? — Spreuken 6:20-22; 29:17. 13
Het kan mogelijk zijn — ja, het zou het beste zijn — om zulk onderwijs en streng onderricht te geven tijdens een privébijbelstudie. Een ouder moet verder kijken dan de verharde opstelling van het kind en proberen te begrijpen wat er in zijn hart leeft. Wat is de volle omvang van zijn geestelijke ziekte? (Spreuken 20:5) Kan een gevoelige snaar in zijn hart worden geraakt? Welke schriftplaatsen kunnen doeltreffend worden gebruikt? De apostel Paulus verzekert ons: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebreeën 4:12). Ja, ouders kunnen meer doen dan hun kinderen eenvoudig te vertellen niet opnieuw in kwaaddoen verzeild te raken. Zij kunnen proberen het genezingsproces op gang te brengen en te bevorderen. 14
Een dwalende jongere moet zijn verhouding met Jehovah herstellen. De eerste stap die hij moet doen is ’berouw hebben en zich omkeren’ (Handelingen 3:19; Jesaja 55:6, 7). Ouders moeten, wanneer zij de jongere in hun huis helpen berouw te hebben, ’zich onder het kwade in bedwang houden’ en het kind dat niet gunstig gezind is ’met zachtaardigheid onderrichten’ (2 Timotheüs 2:24-26). Zij moeten hem in de bijbelse zin ’terechtwijzen’. Het Griekse woord dat met ’terechtwijzen’ is weergegeven, kan ook vertaald worden met „het overtuigende bewijs leveren” (Openbaring 3:19; Johannes 16:8). Terechtwijzen houdt daarom in dat zij genoeg bewijzen verschaffen om het kind van de zondigheid van zijn handelwijze te overtuigen. Dat is uiteraard niet gemakkelijk. Zo mogelijk kunnen de ouders een beroep doen op zijn hart door alle in bijbels opzicht gepaste middelen aan te wenden om hem te overtuigen. Zij moeten proberen hem te helpen er de noodzaak van in te zien ’het kwade te haten en het goede lief te hebben’ (Amos 5:15). Het kan zijn dat hij weer ’tot bezinning komt uit de strik van de Duivel’. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 145 van194
15
Wil men zijn verhouding tot Jehovah herstellen, dan is gebed onontbeerlijk. Natuurlijk dient niemand ’een verzoek te doen’ betreffende een schaamteloze zonde die duidelijk onberouwvol wordt beoefend door iemand die eens met de christelijke gemeente verbonden is geweest (1 Johannes 5:16, 17; Jeremia 7:1620; Hebreeën 10:26, 27). Maar ouders kunnen Jehovah vragen hun wijsheid te geven om de situatie aan te pakken (Jakobus 1:5). Als een uitgesloten jongere blijk geeft van berouw maar geen „vrijmoedigheid van spreken tegenover God” heeft, kunnen de ouders bidden dat als God een basis vindt om de dwaling van het kind te vergeven, Zijn wil moge geschieden (1 Johannes 3:21). Het horen van deze gebeden dient de jongere te helpen Jehovah als een barmhartige God te zien. — Exodus 34:6, 7; Jakobus 5:16. 16
Als een gedoopte jongere wordt uitgesloten, wordt van de gemeenteleden verwacht dat zij ’niet langer in het gezelschap van hem verkeren’ (1 Korinthiërs 5:11; 2 Johannes 10, 11). Dit kan er uiteindelijk toe bijdragen dat hij ’tot bezinning komt’ en tot Gods beschermende schaapskooi terugkeert (Lukas 15:17). Maar of hij al dan niet terugkeert, gemeenteleden kunnen het gezin waartoe de uitgesloten jongere behoort aanmoedigen. Wij kunnen allemaal naar gelegenheden uitzien om „medegevoel” te betonen en ’teder mededogend’ jegens hen te zijn. — 1 Petrus 3:8, 9. Hoe anderen kunnen helpen 17
Hoe staat het met een jongere die niet uit de christelijke gemeente is gesloten maar die zwak in het geloof is geworden? „Wanneer één lid lijdt,” schreef de apostel Paulus, „lijden alle andere leden [met hem] mee” (1 Korinthiërs 12:26). Anderen kunnen actieve belangstelling voor zo’n jongere tonen. Natuurlijk is er een mate van voorzichtigheid geboden, aangezien een geestelijk zieke jongere een ongunstige invloed op andere jongeren zou kunnen uitoefenen (Galaten 5:7-9). In één gemeente nodigden goedbedoelende volwassenen die enkele geestelijk zwak geworden jongeren wilden helpen, hen uit om samen populaire muziek te spelen. Hoewel de jongeren er graag op ingingen en genoten van het musiceren, leidde de invloed die zij op elkaar uitoefenden er ten slotte toe dat zij hun banden met de gemeente verbraken (1 Korinthiërs 15:33; Judas 22, 23). Wat het geestelijk zieke kind kan helpen, is niet het organiseren van gezellige bijeenkomsten zonder geestelijke leiding, maar *** w88 15/11 blz. 20 par. 21-25 Anderen helpen God te aanbidden *** Hebreeën 12:8, 9; Spreuken 3:11, 12; 22:15). Indien echter een minderjarig kind dat als niet-gedoopte verkondiger met de gemeente verbonden is, bij ernstig kwaaddoen betrokken raakt, is dit iets wat de ouderlingen, die ’waken over de ziel’ van de kudde, aangaat. — Hebreeën 13:17.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 146 van194
22
In de grond der zaak dient zulk kwaaddoen aangepakt te worden op de eerder in dit artikel uiteengezette wijze. Er kunnen twee ouderlingen worden aangewezen om de zaak te onderzoeken. Zij zouden bijvoorbeeld eerst met de ouders (of ouder) kunnen bespreken wat er gebeurd is, wat de houding van het kind is en welke corrigerende stappen er zijn gedaan. (Vergelijk Deuteronomium 21:18-21.) Indien de christelijke ouders de situatie in de hand hebben, kunnen de ouderlingen eenvoudig van tijd tot tijd contact met hen opnemen ten einde nuttige raad, suggesties en liefdevolle aanmoediging te geven. 23
Soms blijkt evenwel uit de bespreking met de ouders dat het het beste zou zijn dat de ouderlingen met de weerspannige minderjarige en de ouders samenkomen. Met de beperkingen en neigingen van jongeren in gedachten, zullen de opzieners trachten de jonge, niet-gedoopte verkondiger met zachtaardigheid te onderrichten (2 Timótheüs 2:22-26). In sommige gevallen kan het duidelijk zijn dat hij er niet langer voor in aanmerking komt een verkondiger te zijn en dat er een passende mededeling gedaan dient te worden. 24
Wat zouden ouders daarna ten behoeve van hun dwalende minderjarige kind kunnen doen? Zij zijn nog steeds verantwoordelijk voor hun kind, ook al komt hij er niet meer voor in aanmerking een niet-gedoopte verkondiger te zijn of zelfs al wordt hij na zijn doop wegens kwaaddoen uitgesloten. Net zoals zij ermee zullen voortgaan hem voedsel, kleding en onderdak te verschaffen, moeten zij ermee voortgaan hem te onderwijzen en streng te onderrichten in overeenstemming met Gods Woord (Spreuken 6:20-22; 29:17). Liefdevolle ouders kunnen er derhalve regelingen voor treffen een huisbijbelstudie met hem te houden, ook al is hij uitgesloten. Misschien zal de corrigerende raad het beste tot hem doordringen wanneer zij met hem alleen studeren. Of zij kunnen besluiten dat hij mee kan blijven doen met de gezinsstudieregeling. Ook al is hij de verkeerde weg opgegaan, zij zien graag dat hij evenals de verloren zoon in Jezus’ illustratie tot Jehovah terugkeert. — Lukas 15:11-24. 25
Het doel van onze prediking en ons onderwijs is anderen te helpen gelukkige aanbidders van de ware God te worden. ’Ongelovigen en gewone mensen’ in Korinthe werden ertoe bewogen ’op hun aangezicht te vallen en God te aanbidden en te verklaren: „God is werkelijk in uw midden”’ (1 Korinthiërs 14:25). Wat een vreugde is het in deze tijd te zien hoe steeds meer mensen God gaan aanbidden! Dit is een luisterrijke vervulling van datgene wat de engelen bekendmaakten: „Glorie in de hoogste hoogten aan God, en op aarde vrede onder mensen van goede wil [of: mensen die Gods goedkeuring hebben].” — Lukas 2:14. *** w88 15/4 blz. 26-31 Streng onderricht dat een vreedzame vrucht kan afwerpen *** Streng onderricht dat een vreedzame vrucht kan afwerpen BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 147 van194
„Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — HEBREEËN 12:11. DENK eens terug aan de dagen van uw vroege jeugd. Kunt u zich herinneren dat uw ouders u streng onderricht toedienden? De meesten van ons hebben daar nog wel herinneringen aan. De apostel Paulus gebruikte dat als een illustratie toen hij het had over van God afkomstig streng onderricht, zoals wij lezen in Hebreeën 12:9-11. 2
Gods vaderlijke strenge onderricht, dat ons geestelijke leven kan beïnvloeden, kan vele vormen aannemen. Eén ervan is zijn regeling om iemand die niet langer de wens heeft volgens Gods maatstaven te leven of die weigert dit te doen, uit de christelijke gemeente te sluiten. Iemand die op deze krachtige wijze wordt getuchtigd of streng onderricht, kan berouw krijgen en zich omkeren. Ondertussen wordt ook de gemeente van loyalen streng onderricht omdat zij leren hoe belangrijk het is overeenkomstig Gods hoge maatstaven te leven. — 1 Timótheüs 1:20. 3
’Maar’, zo kan iemand vragen, ’is het niet hardvochtig om iemand uit te sluiten en vervolgens te weigeren met de uitgeslotene te spreken?’ Die opvatting kwam naar voren in een recente rechtszaak waarbij een van de partijen een vrouw was die was grootgebracht door ouders die Jehovah’s Getuigen waren. Haar ouders waren uit de gemeenschap gesloten. Met haar was dat niet gebeurd, maar zij trok zich vrijwillig uit de gemeenschap terug door een brief te schrijven waarin zij kenbaar maakte niet meer tot de gemeente te willen behoren. Bijgevolg werd de gemeente er eenvoudig over ingelicht dat zij niet langer een van Jehovah’s Getuigen was. Zij verhuisde, maar jaren later keerde zij terug en bemerkte toen dat de plaatselijke Getuigen niet met haar wilden spreken. Zij bracht de zaak voor de rechtbank. Wat was de uitslag, en welke invloed heeft dat wellicht op u? Laten wij om de kwestie goed te begrijpen, beschouwen wat de bijbel zegt over het hiermee verwante onderwerp van uitsluiting. Waarom dit krachtige standpunt? 4
De meeste ware christenen zijn loyaal aan God en zijn rechtvaardige wetten (1 Thessalonicenzen 1:2-7; Hebreeën 6:10). Van tijd tot tijd echter wijkt iemand van het pad der waarheid af. Ondanks hulp van christelijke ouderlingen zou hij bijvoorbeeld op onberouwvolle wijze Gods wetten kunnen overtreden. Of hij zou het geloof kunnen verwerpen door een valse leer te onderwijzen of zich uit de gemeente terug te trekken. Wat dient er dan gedaan te worden? Zulke dingen gebeurden zelfs toen de apostelen nog leefden; laten wij dus zien wat zij hierover schreven. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 148 van194
5
Toen een man in Korinthe op onberouwvolle wijze in een immorele levenswijze volhardde, schreef Paulus de gemeente „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten” (1 Korinthiërs 5:11-13). Hetzelfde moest gebeuren ten aanzien van afvalligen, zoals Hymenéüs: „Wat een mens betreft die een sekte bevordert, verwerp hem na een eerste en een tweede ernstige vermaning, daar gij weet dat zo iemand van de weg is afgeweken en zondigt” (Titus 3:10, 11; 1 Timótheüs 1:19, 20). De betrokkenen aldus te mijden, zou ook passend zijn met betrekking tot degenen die de gemeente verwerpen: „Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven. Doch zij zijn weggegaan opdat duidelijk aan het licht zou treden dat niet allen van ons slag zijn.” — 1 Johannes 2:18, 19. 6
Hopelijk komt zo iemand tot berouw, zodat hij weer in de gemeente opgenomen kan worden (Handelingen 3:19). Maar kunnen christenen ondertussen beperkte omgang met hem hebben, of is het nodig hem volledig uit de weg te gaan? En zo ja, waarom? Grondig afgesneden? 7
Christenen houden zich niet op een afstand. Wij hebben normaal contact met buren, collega’s, medescholieren en anderen, en geven hun getuigenis ook al zijn sommigen ’hoereerders, hebzuchtige personen, afpersers of afgodendienaars’. Paulus schreef dat wij hen niet volledig kunnen ontlopen, ’anders zouden wij uit de wereld moeten gaan’. Hij gaf echter aan dat het een andere zaak was als „een broeder” zo leefde, en hij gebood daarom „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die [tot zulke wegen is teruggekeerd], en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Korinthiërs 5:9-11; Markus 2:13-17. 8
In de geschriften van de apostel Johannes vinden wij overeenkomstige raad die beklemtoont hoe grondig christenen zulke personen uit de weg dienen te gaan: „Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet . . . Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in uw huis en richt ook geen groet tot hem. Want wie een groet tot hem richt [Grieks: chai′ro], heeft deel aan zijn goddeloze werken.” — 2 Johannes 9-11. 9
Waarom is zo’n krachtig standpunt zelfs in deze tijd passend? Welnu, sta eens stil bij de strenge vorm van afsnijding die in Gods Wet aan Israël was verordend. In verscheidene ernstige aangelegenheden werden opzettelijke overtreders ter dood gebracht (Leviticus 20:10; Numeri 15:30, 31). Wanneer dat gebeurde, konden anderen, zelfs familieleden, niet meer met de dode wetsovertreder spreken (Leviticus 19:1-4; Deuteronomium 13:1-5; 17:1-7). Hoewel loyale Israëlieten in die tijd normale mensen waren met net zulke emoties BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 149 van194
als wij, wisten zij dat God rechtvaardig en liefdevol is en dat zijn Wet hun morele en geestelijke reinheid beschermde. Derhalve konden zij aanvaarden dat zijn regeling om kwaaddoeners af te snijden, in de grond een goede en juiste zaak was. — Job 34:10-12. 10
Even zeker kunnen wij ervan zijn dat Gods regeling dat christenen weigeren met iemand om te gaan die wegens zonde waarvan hij geen berouw heeft, is uitgesloten, een wijze bescherming voor ons is. „Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij immers ongezuurd zijt” (1 Korinthiërs 5:7). Door ook personen uit de weg te gaan die zich opzettelijk van de gemeente hebben teruggetrokken, worden christenen beschermd tegen mogelijke kritische, niet van waardering blijk gevende en zelfs afvallige opvattingen. — Hebreeën 12:15, 16. Hoe staat het met familieleden? 11
God beseft stellig dat er bij het ten uitvoer leggen van zijn rechtvaardige wetten betreffende het afsnijden van kwaaddoeners, vaak familieleden zijn betrokken op wie de kwestie van invloed is. Zoals hierboven vermeld, was er wanneer een Israëlitische kwaaddoener ter dood was gebracht, geen familieomgang meer mogelijk. Het was zelfs zo dat als een zoon een dronkaard en een veelvraat was, zijn ouders hem voor de rechters moesten brengen, en als hij geen berouw had, moesten de ouders een aandeel hebben aan de rechtvaardige terechtstelling van hem, ’om het kwaad uit het midden van Israël weg te doen’ (Deuteronomium 21:18-21). U kunt u indenken dat dit niet gemakkelijk voor hen zal zijn geweest. En stel u ook eens voor hoe de broers en zusters van de kwaaddoener of zijn grootouders zich voelden. Maar als zij loyaliteit jegens hun rechtvaardige God boven genegenheid voor familie stelden, zou dat levenreddend voor hen kunnen zijn. 12
Denk eens terug aan het geval van Korach, een leider in een opstand tegen Gods leiderschap door bemiddeling van Mozes. In zijn volmaakte gerechtigheid zag Jehovah dat Korach moest sterven. Maar alle loyalen kregen de raad: „Verwijdert u alstublieft van voor de tenten van deze goddeloze mannen en raakt niets aan wat hun toebehoort, opdat gij niet in al hun zonde wordt weggevaagd.” Verwanten die Gods waarschuwing niet wilden aanvaarden, stierven met de rebellen. Maar sommige familieleden van Korach verkozen wijselijk loyaal te zijn jegens Jehovah, hetgeen hun leven redde en toekomstige zegeningen mogelijk maakte. — Numeri 16:16-33; 26:9-11; 2 Kronieken 20:19. 13
Afsnijding van de christelijke gemeente brengt niet een onmiddellijke dood met zich, en familiebanden blijven dus bestaan. Een man die wordt uitgesloten of die zich terugtrekt, kan dus best nog bij zijn christelijke vrouw en getrouwe kinderen wonen. Respect voor Gods oordelen en de door de gemeente ondernomen actie zal de vrouw en kinderen ertoe brengen te erkennen dat hij door zijn handelwijze de geestelijke band die er tussen hen bestond, heeft BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 150 van194
veranderd. Maar aangezien het feit dat hij werd uitgesloten, geen einde maakt aan hun bloedband of de huwelijksverhouding, kunnen de normale gezinsgenegenheden en -contacten voortduren. 14
De situatie is anders als de persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, een familielid buiten de directe gezinskring is en niet in hetzelfde huis woont. Het zou misschien mogelijk zijn praktisch geen contact met het familielid te hebben. Zelfs al zouden enkele familieaangelegenheden contact vereisen, dan zou dat stellig tot een minimum beperkt gehouden worden, in overeenstemming met het goddelijke beginsel „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand [wie maar ook], een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon [of aan een andere grove zonde schuldig] . . . is, en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Korinthiërs 5:11. 15
Begrijpelijkerwijs kan dit moeilijk zijn vanwege gevoelens en familiebanden, zoals de liefde van grootouders voor kleinkinderen. Toch is dit een beproeving op onze loyaliteit jegens God, zoals ook wordt gezegd door de zuster die op bladzijde 26 wordt geciteerd. Een ieder die de bedroefdheid en pijn voelt die het uitgesloten familielid aldus heeft veroorzaakt, kan troost vinden en aangemoedigd worden door het voorbeeld van enkelen van Korachs verwanten. — Psalm 84:1012. De uitspraak van de rechtbank 16
U wilt misschien weten hoe de rechtszaak is afgelopen van de vrouw die van streek was omdat vroegere kennissen niet met haar wilden praten nadat zij had verkozen het geloof te verwerpen door zich van de gemeente terug te trekken. 17
Voordat de zaak voorkwam, had een federale districtsrechtbank in korte rechtspleging tegen haar beslist. Die beslissing was gebaseerd op de gedachte dat rechtbanken zich niet mengen in aangelegenheden van kerktucht. Zij ging hiertegen in beroep. De unanieme uitspraak van het federale hof van beroep was breder gefundeerd en beriep zich op rechten zoals verwoord in het Eerste Amendement (op de Amerikaanse grondwet): „Omdat de praktijk van het mijden deel uitmaakt van het geloof van de Jehovah’s Getuigen, zijn wij van oordeel dat de ’vrije uitoefening’ waar de Amerikaanse grondwet in voorziet . . . uitsluit dat [zij] haar zaak wint. De gedaagden hebben een door de grondwet beschermd privilege om de praktijk van het mijden toe te passen. Wij bevestigen dan ook” de eerdere uitspraak van de districtsrechtbank. 18
De toelichting van de rechtbank vervolgde: „Mijden is een praktijk die Jehovah’s Getuigen toepassen conform hun interpretatie van de canonieke tekst, en wij hebben niet de vrijheid die tekst te herinterpreteren . . . De gedaagden hebben recht op de vrije uitoefening van hun geloofsovertuiging . . . Rechtbanken houden zich in het algemeen niet bezig met een nauwlettend navorsen van de BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 151 van194
onderlinge betrekkingen tussen leden (of vroegere leden) van een kerk. Kerken wordt een grote vrijheid toegestaan op het gebied van tuchtrechtelijke maatregelen tegen leden of vroegere leden. Wij stemmen in met de opvattingen van rechter Jackson [een voormalige rechter van het Amerikaanse Hooggerechtshof] dat ’religieuze activiteiten die alleen leden van het geloof betreffen, vrij zijn en behoren te zijn — zo dicht mogelijk bij absolute vrijheid als ook maar iets kan zijn’. . . . De leden van de Kerk die [zij] verkoos te verlaten, zijn tot de slotsom gekomen dat zij niet langer met haar wensen om te gaan. Wij huldigen het standpunt dat zij vrij zijn die beslissing te nemen.” 19
Het hof van beroep erkende dat zelfs indien de vrouw leed gevoelde omdat vroegere kennissen verkozen niet met haar te praten, „een beslissing die het haar mogelijk zou maken schadevergoeding toegewezen te krijgen voor immateriële of emotionele schade, de Jehovah’s Getuigen op ongrondwettige wijze zou beperken in de vrije uitoefening van hun religie . . . De grondwettelijke garantie van vrije uitoefening van religie vereist dat de maatschappij het soort schade dat door [haar] wordt geleden, tolereert als een alleszins redelijke prijs voor de bescherming van het recht op religieuze verschillen dat alle burgers genieten.” In zekere zin heeft deze uitspraak sindsdien nog aan gewicht gewonnen. Hoe dat zo? De vrouw richtte later een verzoek tot de hoogste rechtbank in het land om de zaak te horen en mogelijkerwijs de tegen haar genomen beslissing te herroepen. Maar in november 1987 weigerde het Amerikaanse Hooggerechtshof dit te doen. 20
Deze belangrijke zaak heeft derhalve uitgewezen dat iemand die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, niet van een rechtbank schadevergoeding van Jehovah’s Getuigen toegewezen kan krijgen voor het feit dat hij wordt gemeden. Aangezien de gemeente de volmaakte richtlijnen gehoorzaamde en toepaste die wij allen in Gods Woord kunnen lezen, voelt de persoon een verlies dat hij of zij door eigen handelingen over zich heeft gebracht. Streng onderricht — tot welzijn van velen 21
Sommige buitenstaanders zijn, wanneer zij van uitsluiting horen, geneigd te sympathiseren met een kwaaddoener die niet langer kan praten met leden van de christelijke gemeente. Maar is een dergelijke sympathie niet misplaatst? Beschouw eens de mogelijke heilzame uitwerking voor de kwaaddoener en anderen. 22
Wij zagen bijvoorbeeld op bladzijde 26 Lynettes opmerking aangaande haar beslissing ’volledig elke omgang te verbreken’ met haar uitgesloten zuster Margaret. Zij en haar christelijke familieleden „geloofden dat Jehovah’s manier de beste is”. En dat is ook zo! 23
Lynettes zuster vertelde haar later: ’Ik weet zeker dat als jij de uitsluiting licht had opgevat, ik niet zo snel stappen tot herstel zou hebben gedaan als nu. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 152 van194
Dat ik volledig afgesneden was van de mensen die ik liefhad en van nauw contact met de gemeente, riep een sterk verlangen op om berouw te hebben. Ik ging beseffen hoe verkeerd mijn handelwijze wel was en hoe ernstig het was dat ik Jehovah de rug had toegekeerd.’ 24
In een ander geval waren de ouders van Laurie uitgesloten. Toch zegt zij: ’Mijn omgang met hen werd nooit gestaakt maar nam toe. Naarmate de tijd verstreek, werd ik steeds inactiever. Ik bereikte het punt dat ik zelfs geen vergaderingen meer bezocht.’ Toen las zij materiaal in Wachttoren-uitgaven van 1981 [de Nederlandse uitgaven waren van 15 november en 1 december] die de nadruk legden op de raad uit 1 Korinthiërs 5:11-13 en 2 Johannes 9-11. „Het was gewoon alsof mij een licht opging”, schreef zij. ’Ik wist dat ik enkele dingen moest veranderen. Ik begrijp nu beter de betekenis van Matthéüs 10:34-36. Mijn beslissing was niet gemakkelijk voor mijn familie, want mijn zoon, van vijf, is de enige jongen, en zij houden erg veel van hem.’ Hopelijk zal het verlies van zulke omgang het hart van de ouders raken, zoals dat bij Margaret gebeurde. In elk geval heeft het strenge onderricht Laurie geholpen: ’Ik ben weer in de velddienst. Mijn huwelijk en mijn gezin zijn sterker vanwege mijn verandering, en dat geldt ook voor mijzelf.’ 25
Of beschouw de gevoelens van iemand die werd uitgesloten en later hersteld. Sandi schreef: ’Ik zou jullie willen bedanken voor de [hierboven genoemde] zeer nuttige en leerzame artikelen over terechtwijzing en uitsluiting. Ik ben blij dat Jehovah genoeg liefde heeft voor zijn volk om ervoor te zorgen dat zijn organisatie rein wordt gehouden. Wat buitenstaanders hardvochtig mag toeschijnen, is zowel noodzakelijk als in werkelijkheid liefdevol. Ik ben dankbaar dat onze hemelse Vader een liefdevolle en vergevensgezinde God is.’ 26
Onze God die verlangt dat een onberouwvolle kwaaddoener uit de gemeente wordt verwijderd, laat dus ook liefdevol zien dat een zondaar weer in de gemeente kan worden opgenomen als hij berouw heeft en zich omkeert. (Iemand die zich heeft teruggetrokken, kan evenzo verzoeken weer deel van de gemeente te worden.) Daarna kan hij vertroost worden door christenen die hun liefde voor hem zullen bevestigen (2 Korinthiërs 2:5-11; 7:8-13). Waarlijk, het is zoals Paulus schreef: „Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — Hebreeën 12:11. *** w88 15/4 blz. 31 Kunt u zich dit herinneren? *** Kunt u zich dit herinneren? Hebt u de recente uitgaven van De Wachttoren met genoegen gelezen? Welnu, kijk dan eens of u de volgende vragen kunt beantwoorden: BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 153 van194
□ Wat is het thema van de hedendaagse bijbelse evangelieprediking? De boodschap van een ware evangelieprediker heeft als hoofdthema het goede nieuws van Gods koninkrijk in handen van zijn aangestelde Regeerder, Jezus Christus. Ze omvat alle waarheden waarover Jezus sprak en waarover zijn discipelen schreven (Matthéüs 24:14; 28:19, 20). — 1/1, blz. 4. □ Waarom is het noodzakelijk het goede nieuws te blijven prediken in gebieden waar weinig of geen resultaten worden geboekt? Jehovah heeft door bemiddeling van Christus Jezus de opdracht gegeven dat ’het goede nieuws op de gehele bewoonde aarde gepredikt moet worden’ (Matthéüs 24:14). Wanneer mensen niet willen luisteren, stelt dat ons in de gelegenheid onze diepe liefde en toewijding voor Jehovah te tonen door te blijven doen wat juist is. Bovendien beweegt onze liefde ons ertoe onze naasten te waarschuwen voor wat de toekomst voor de mensheid inhoudt (1 Johannes 5:3; 2 Timótheüs 4:2). — 1/1, blz. 26. □ Welke voordelen Koninkrijksverkondigers?
schenkt
de
volle-tijdbediening
veel
Ze helpt hen de vrucht van de geest in vollediger mate voort te brengen, meer liefde voor mensen tot uitdrukking te brengen, doeltreffender te worden in de bediening en zich meer op Jehovah te verlaten. Daarom verheugen zij zich in een intiemere verhouding met Jehovah. — 15/1, blz. 26. □ In welke richting en naar welk voornemen van God wezen alle bijbelschrijvers, ondanks de verschillende manieren die zij gebruikten om iets duidelijk te maken? Zij toonden allen wat Jehovah God zal doen om de mensheid gelukkig te maken en ook wat mensen persoonlijk moeten doen om Gods goedkeuring te genieten. — 1/2, blz. 7. □ Wat zijn enkele beloningen en voordelen van eerlijkheid? Er ontwikkelt zich een klimaat van vertrouwen, wat tot gezonde onderlinge verhoudingen en betrekkingen leidt. Eerlijkheid draagt ook bij tot een rein geweten en ze schenkt vrede des geestes, zodat men anderen onbeschroomd in de ogen kan kijken (Hebreeën 9:14; 1 Timótheüs 1:19). — 15/2, blz. 7. □ Wier gebeden worden door de almachtige God gehoord en verhoord? Jehovah hoort gebeden die via het juiste kanaal, Jezus Christus, op de juiste manier en met de juiste geestes- en hartetoestand tot hem worden opgezonden. God verhoort zulke gebeden in overeenstemming met zijn goddelijke wil en op zijn vastgestelde tijd. — 15/3, blz. 7.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 154 van194
□ Welke belangrijke gebeurtenis deed zich in het twintigste jaar van koning Artaxerxes’ regering (455 v.G.T.) voor? Nehemía kreeg toestemming om naar Jeruzalem terug te gaan ten einde de stad en haar muren te herbouwen. Dit bevel vormde het begin van de „zeventig [jaar]weken” van Daniëls profetie, die vooruitwezen naar het moment dat Jezus op tijd in het jaar 29 G.T. als „Messías de Leider” verscheen (Daniël 9:24, 25; Nehemía 1:1; 2:1-9). — 15/3, blz. 28, 29. □ Hoe kunnen gezinsproblemen het beste worden aangepakt? In liefde, want de bijbel geeft de raad: „Laat al uw aangelegenheden met liefde geschieden.” Ook: „Liefde bedekt een menigte van zonden” (1 Korinthiërs 16:14; 1 Petrus 4:8). Het dient een diepgewortelde liefde te zijn, een liefde die bereid is zich niet te storen aan de onvolmaaktheden van andere gezinsleden, die anderszins irritant zouden kunnen worden en op iemands zenuwen zouden kunnen gaan werken. — 1/4, blz. 7. *** w81 1/12 blz. 20 par. 27-28 Hoe wij uitsluiting uit de gemeenschap dienen te bezien *** het met hem die richting opgaat doordat hij geregeld in het gezelschap van een uitgeslotene verkeert, zullen zij hem liefdevol en geduldig trachten te helpen weer Gods zienswijze te krijgen (Matth. 18:18; Gal. 6:1). Zij zullen hem vermanen en, indien noodzakelijk, „streng terechtwijzen”. Zij willen hem helpen ’op Gods heilige berg’ te blijven. Indien hij er echter niet mee wil ophouden met de uitgeslotene om te gaan, is hij iemand geworden die ’in de goddeloze werken deelt’ (ze ondersteunt of eraan deelneemt) en moet hij uit de gemeente worden verwijderd, worden uitgesloten. — Tit. 1:13; Jud. 22, 23; vergelijk Numeri 16:26. LOYAAL AAN GODS ZIENSWIJZE 28
Loyaliteit aan Jehovah God en zijn voorzieningen is een bron van geluk, want al zijn wegen zijn rechtvaardig, juist en goed. Dit geldt ook met betrekking tot zijn voorziening om onberouwvolle kwaaddoeners uit de gemeenschap te sluiten. Terwijl wij die regeling ondersteunen, kunnen wij vertrouwen stellen in Davids woorden: „Neemt er . . . kennis van dat Jehovah degene die jegens hem loyaal is, stellig zal onderscheiden” (Ps. 4:3). Ja, God zondert degenen af die loyaal zijn aan hem en zijn wegen en hij eert en leidt hen. Tot de vele zegeningen die wij als gevolg van zo’n loyaliteit ontvangen, behoort de vreugde tot degenen te behoren die door God worden goedgekeurd en die hij ’op zijn heilige berg’ laat verblijven. — Ps. 84:10, 11.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 155 van194
*** w81 1/12 blz. 20-26 Als een familielid wordt uitgesloten . . . *** Als een familielid wordt uitgesloten . . . TOEN Adam enige tijd alleen was geweest, zei God: „Het is niet goed dat de mens alleen blijft.” Vervolgens schiep God Eva en stelde het menselijke huwelijk in (Gen. 2:18, 21, 22). Daarna zou de bevolking op aarde toenemen. Elkeen zou derhalve veel familieleden of bloedverwanten krijgen. Ook al zouden sommige familieleden, zoals kinderen, niet in de buurt wonen, dan konden zij toch opgezocht worden en kon men prettig samen zijn. — Gen. 1:28; Job 1:1-5. 2
God had zich voorgenomen dat gezinnen en families verenigd zouden zijn in de ware aanbidding, zodat de religieuze overtuiging van familieleden geen verdeeldheid zou veroorzaken. Er deden zich echter situaties voor waarin religie een familiestrijdpunt werd. Dit was bijvoorbeeld het geval toen Korach, Dathan en Abiram in opstand kwamen. Jehovah bevestigde dat hij via Mozes en Aäron handelde, en niet via die religieuze opstandelingen. Vervolgens gebood Mozes het volk van de tenten van de opstandelingen vandaan te gaan. Wat zouden de kinderen en degenen die tot het huisgezin van Korach, Dathan en Abiram behoorden, doen? Zouden zij loyaliteit aan familie boven loyaliteit aan Jehovah en zijn gemeente stellen? De meeste naaste familieleden van de opstandelingen stelden hun familie boven God. Jehovah bracht deze familieleden te zamen met de opstandelingen ter dood. — Num. 16:16-33. 3
Sommige zonen van Korach bleven echter loyaal aan God en Zijn volk. Zij werden niet te zamen met de rest van Korachs huisgezin en de families van Dathan en Abiram ter dood gebracht (Num. 26:9-11). Nakomelingen van deze overlevende Korachieten werden later zelfs gezegend met speciale tempeldienst en worden met ere in de bijbel vermeld. — 2 Kron. 20:14-19; Ps. 42, 44-49, 84, 85, 87. 4
Er moest een overeenkomstige beslissing tussen loyaliteit aan familie en loyaliteit aan God worden genomen wanneer een Israëliet afvallig werd. Zou zijn familie, bewogen door menselijke emoties of bloedbanden, hem ervoor trachten te behoeden dat hij werd afgesneden? Of zou zelfs zijn broer, zoon of dochter beseffen dat het alleen maar juist en verstandig was zich loyaal jegens God en de gemeente te betonen? (Zie Deuteronomium 13:6-11.) In de huidige christelijke regeling wordt een zondaar niet door terechtstelling afgesneden, maar christenen kunnen voor beproevingen komen te staan omdat een familielid streng wordt onderricht. FAMILIELEDEN KUNNEN PROBLEMEN VEROORZAKEN 5
Familiebanden en genegenheid tussen familieleden kunnen heel sterk zijn. Dit is natuurlijk en is in overeenstemming met Gods regeling (Joh. 16:21). Deze sterke banden kunnen echter ook een moeilijke beproeving voor christenen BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 156 van194
vormen. Jezus legde uit dat wanneer iemand een christen wordt, dit onder andere tot gevolg zou kunnen hebben dat familieleden tegenstand bieden. Jezus zei: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar een zwaard. Want ik ben gekomen om verdeeldheid teweeg te brengen tussen een mens en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en tussen een jonge vrouw en haar schoonmoeder. Ja, ’s mensen vijanden zullen zijn eigen huisgenoten zijn. Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig.” — Matth. 10:34-38. 6
Christenen verlangen er niet naar dat er zo’n vijandschap bestaat. En er bestaat geen reden waarom familieleden hen zouden tegenstaan of haten omdat zij reine, moreel rechtschapen en eerlijke dienstknechten van God zijn geworden. Toch beseffen ware christenen dat zij hun familie niet vóór God kunnen plaatsen. Op de lange duur is het in het belang van iedereen dat christenen trouw blijven aan God. Na verloop van tijd zullen zij hun familieleden er misschien toe kunnen brengen de weg te gaan bewandelen die tot redding leidt. — Rom. 9:1-3; 1 Kor. 7:12-16. 7
Familieleden kunnen ook in een ander opzicht problemen voor ware christenen veroorzaken. Deze kunnen zich ontwikkelen wanneer een familielid uit de gemeenschap wordt gesloten. Zoals in de voorgaande artikelen is besproken, verlangt God dat iemand in de gemeente die onberouwvol grove zonde beoefent, uit de gemeenschap wordt gesloten (1 Kor. 5:11-13). Het gedrag van de kwaaddoener heeft een verandering teweeggebracht in zijn verhouding tot Jehovah en derhalve tot familieleden die Jehovah’s Getuigen zijn. God treft geen blaam voor deze gevolgen, omdat zijn maatstaven rechtvaardig en juist zijn (Job 34:10, 12). Ook hebben de getrouwe christelijke familieleden geen schuld aan de situatie. Evenals Korach, Dathan en Abiram heeft de uit de gemeenschap gesloten persoon problemen voor zichzelf en voor zijn familieleden veroorzaakt. 8
Wij moeten in dit verband twee afzonderlijke situaties aan een onderzoek onderwerpen. In het eerste geval maakt een christen deel uit van hetzelfde huisgezin waarin zich ook een gezinslid bevindt dat is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken. In het tweede geval bevindt zo’n familielid zich niet in de onmiddellijke gezinskring. IN DE ONMIDDELLIJKE GEZINSKRING 9
Iemand zou een christen kunnen worden zonder dat anderen in zijn gezinskring het geloof aanvaarden. Zo zou een vrouw bijvoorbeeld Jehovah kunnen dienen zonder dat haar echtgenoot dit doet. Niettemin is zij nog steeds „één vlees” met haar man en is zij verplicht hem lief te hebben en te respecteren (Gen. 2:24; 1 Petr. 3:1-6). Ook zou zij gehuwd kunnen zijn met een man die een opgedragen christen was maar die later uit de gemeenschap werd gesloten. Toch zou dit geen eind maken aan hun huwelijksband; alleen de dood of een schriftuurlijke echtscheiding zou hier een eind aan maken. — 1 Kor. 7:39; Matth. 19:9. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 157 van194
10
Evenzo blijven bloed- en familiebanden bestaan indien een familielid, zoals een ouder, zoon of dochter, wordt uitgesloten of zich heeft teruggetrokken. Betekent dit evenwel dat er niets in de gezinskring verandert wanneer één lid uit de gemeenschap wordt gesloten? Beslist niet. 11
Een uit de gemeenschap gesloten persoon is geestelijk van de gemeente afgesneden; de vroegere geestelijke banden zijn volledig verbroken. Dit geldt zelfs met betrekking tot zijn bloedverwanten, met inbegrip van degenen binnen zijn onmiddellijke gezinskring. Hoewel de gezinsleden de gezinsbanden erkennen, zullen zij derhalve niet langer enige geestelijke omgang met hem hebben. — 1 Sam. 28:6; Spr. 15:8, 9. 12
Dat zal veranderingen tot gevolg hebben in de geestelijke omgang die wellicht in het huisgezin heeft bestaan. Indien bijvoorbeeld de man is uitgesloten, zullen zijn vrouw en kinderen zich niet op hun gemak voelen wanneer hij een gezinsbijbelstudie leidt of voorgaat in het lezen van de bijbel en in gebed. Als hij wil bidden, zoals aan de maaltijd, heeft hij het recht dit in zijn eigen huis te doen. Zij kunnen echter in stilte zelf tot God bidden (Spr. 28:9; Ps. 119:145, 146). Hoe staat het ermee wanneer een uit de gemeenschap gesloten persoon in het huisgezin erbij aanwezig wil zijn wanneer het gezin gezamenlijk de bijbel leest of een bijbelstudie heeft? De anderen zouden hem erbij aanwezig kunnen laten zijn om te luisteren als hij hen niet tracht te onderwijzen of als hij niet probeert zijn religieuze ideeën met hen te delen. 13
Indien een minderjarig kind uit de gemeenschap wordt gesloten, zullen de ouders natuurlijk nog steeds in zijn fysieke behoeften voorzien en hem morele waarden bijbrengen en streng onderrichten. Zij zullen niet rechtstreeks een bijbelstudie met het kind houden, waaraan hij actief deelneemt. Toch wil dit niet zeggen dat er niet van hem verlangd zal worden dat hij bij de gezinsstudie aanwezig is. Ook zouden zij de aandacht kunnen vestigen op bijbelgedeelten of passages in christelijke publikaties die raad bevatten welke hij nodig heeft (Spr. 1:8-19; 6:20-22; 29:17; Ef. 6:4). Zij kunnen hem meenemen naar christelijke vergaderingen en bij hen laten zitten, in de hoop dat hij bijbelse raad ter harte zal nemen. 14
Hoe is de situatie echter wanneer een nauwe bloedverwant, zoals een zoon of een ouder, die niet thuis woont, wordt uitgesloten en vervolgens weer in het huisgezin zou willen terugkeren? Het gezin zou, afhankelijk van de situatie, kunnen beslissen wat er zal moeten gebeuren. 15
Een uit de gemeenschap gesloten ouder zou bijvoorbeeld ziek kunnen zijn of niet langer in financieel of fysiek opzicht voor zichzelf kunnen zorgen. De christelijke kinderen hebben een schriftuurlijke en morele verplichting om hulp te bieden (1 Tim. 5:8). Misschien lijkt het noodzakelijk dat zij de ouder hetzij tijdelijk hetzij voorgoed bij zich thuis opnemen. Of het zou raadzaam kunnen schijnen regelingen te treffen voor verzorging op een plaats waar medisch personeel BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 158 van194
aanwezig is, maar waar de ouder wel bezocht zou moeten worden. Wat er wordt gedaan, kan afhankelijk zijn van factoren als de werkelijke behoeften van de ouder, zijn houding en de zorg die het gezinshoofd heeft voor het geestelijke welzijn van het gezin. 16
Dit zou ook het geval kunnen zijn met betrekking tot een kind dat van huis is weggegaan maar nu uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken. Soms hebben christelijke ouders een uitgesloten kind dat fysiek of emotioneel ziek is geworden, weer tijdelijk thuis opgenomen. Maar in elk afzonderlijke geval kunnen de ouders de individuele omstandigheden overwegen. Heeft een uitgesloten zoon op zichzelf gewoond en is hij hier nu niet meer toe in staat? Of wil hij voornamelijk terugkomen omdat dit een gemakkelijker leven voor hem zal betekenen? Hoe staat het met zijn moraal en houding? Zou hij „zuurdeeg” in de huiselijke kring kunnen brengen? — Gal. 5:9. 17
In Jezus’ gelijkenis van de verloren zoon holde de vader zijn terugkerende zoon tegemoet en aanvaardde hem vervolgens. Aangezien de vader de deerniswekkende toestand van de jongen zag, reageerde hij hier met natuurlijke ouderlijke bezorgdheid op. Wij kunnen evenwel opmerken dat de zoon geen hoeren mee naar huis bracht of met een geestesgesteldheid kwam om zijn zondige leven in het huis van zijn vader voort te zetten. Neen, hij gaf uiting aan zijn innige berouw en was klaarblijkelijk vastbesloten weer een rein leven te gaan leiden. — Luk. 15:11-32. UITGESLOTEN FAMILIELEDEN DIE NIET THUIS WONEN 18
Bij de tweede situatie die wij moeten beschouwen, gaat het om een familielid dat uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken en dat niet tot de onmiddellijke gezinskring behoort of niet thuis woont. Zo’n persoon is nog steeds door bloedbanden of huwelijk verwant, en daarom zou er een beperkte noodzaak kunnen bestaan om voor noodzakelijke familieaangelegenheden te zorgen. Toch is het niet hetzelfde als woonde hij in hetzelfde huis, waar contact en gesprekken niet vermeden zouden kunnen worden. Wij dienen duidelijk de geïnspireerde instructie van de bijbel in gedachte te houden om „niet langer in gezelschap te verkeren van iemand [wie maar ook], een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon . . . is, en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Kor. 5:11. 19
Christenen die verwant zijn aan zo’n uitgesloten persoon die buitenshuis woont, zullen er derhalve naar streven onnodige omgang te vermijden en zullen zelfs zakelijke contacten tot een minimum beperken. De redelijkheid van deze handelwijze blijkt uit berichten over hetgeen er is voorgevallen waar familieleden het volgende onjuiste standpunt innamen: ’Hoewel hij uit de gemeenschap is gesloten, zijn wij verwant, zodat wij hem net zo kunnen bejegenen als vroeger.’ Uit één streek komt het volgende bericht: BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 159 van194
„Eén persoon die uit de gemeenschap was gesloten, was verwant aan ongeveer een derde van de gemeente. Al zijn familieleden bleven met hem omgaan.” En een zeer gerespecteerde christelijke ouderling schrijft: „In ons rayon worden enkele uitgeslotenen die een grote familie hebben, met enorm veel drukte begroet als zij de hal van de Koninkrijkszaal binnenkomen. Zij worden al schouderkloppend en handendrukkend de zaal binnengeleid (ook al is het de familieleden bekend dat de uitgeslotenen nog steeds immoreel leven). Mijn diepe bezorgdheid gaat ernaar uit dat degenen die uit de gemeenschap zijn gesloten, moeten inzien dat hun handelwijze door Jehovah en zijn volk wordt gehaat en dat zij er werkelijk de noodzaak van moeten inzien echt berouw te hebben. Wanneer deze uitgeslotenen voortdurend door allen in hun grote familie die van hun praktijken op de hoogte zijn, worden begroet, hoe zullen zij dan worden geholpen een verandering aan te brengen?” 20
Er moeten in de eerste eeuw gemeenten zijn geweest waar velen aan elkaar verwant waren. Maar wanneer iemand uit de gemeenschap werd gesloten, moesten alle familieleden dan gewoon met hem blijven omgaan zolang zij geen schriftuurlijke aangelegenheden met de uitgeslotene bespraken? Neen. Anders zou de gemeente niet werkelijk het gebod opvolgen: „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden.” — 1 Kor. 5:13. 21
Er moet grote zorg betracht worden dat iemands situatie met betrekking tot een uitgesloten zondaar noch over het hoofd wordt gezien noch wordt gebagatelliseerd. Zoals de zonen van Korach duidelijk lieten zien, moeten wij in de eerste plaats loyaal zijn aan Jehovah en zijn theocratische regeling. Wij kunnen ervan overtuigd zijn dat wanneer wij zijn maatstaven hoog houden en de voorkeur geven aan omgang met zijn georganiseerde volk, in plaats van met kwaaddoeners, wij zijn bescherming en zegen zullen genieten. — Ps. 84:10-12. GEZELLIGE BIJEENKOMSTEN EN UITGESLOTEN FAMILIELEDEN 22
Normaal gesproken zijn familieleden vaak bijeen tijdens maaltijden, picknicks, familiereünies of andere gezellige bijeenkomsten. Maar wanneer iemand onberouwvol zonde heeft beoefend en uit de gemeenschap gesloten moest worden, kan hij zijn christelijke familieleden in moeilijkheden brengen wanneer het om zulke bijeenkomsten gaat. Hoewel zij beseffen dat zij nog altijd aan hen verwant zijn, willen zij niet Paulus’ raad negeren dat getrouwe christenen „niet langer in gezelschap [moeten] verkeren” van een uitgesloten zondaar. 23
Het heeft geen zin naar de een of andere regel te zoeken die betrekking heeft op de aanwezigheid van familieleden op bijeenkomsten waar ook een uitgesloten familielid zou kunnen komen. Dit zou iets zijn wat de betrokkenen in BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 160 van194
overeenstemming met Paulus’ raad moeten beslissen (1 Kor. 5:11). Maar toch moet beseft worden dat indien een uitgesloten persoon op een bijeenkomst zal zijn waarvoor Getuigen zijn uitgenodigd die geen familieleden zijn, dit beslist van invloed kan zijn op wat anderen doen. Stel bijvoorbeeld dat een christelijk paar zich in een Koninkrijkszaal in de echt laat verbinden. Indien een uitgesloten familielid naar de Koninkrijkszaal komt voor de trouwerij, spreekt het vanzelf dat hij zich daar niet in de bruidsstoet kan bevinden of de bruid kan „weggeven”, zoals in Angelsaksische landen gebruikelijk is. Wat echter te doen als er een bruiloft of receptie is? Dit kan een vrolijke en gezellige gelegenheid zijn, zoals dit in Kana het geval was, toen Jezus daar aanwezig was (Joh. 2:1, 2). Maar zal het uitgesloten familielid daar worden toegelaten of er zelfs voor worden uitgenodigd? Indien hij aanwezig zou zijn, zouden veel christenen, of zij nu wel of geen familieleden zijn, op grond van Paulus’ instructies in 1 Korinthiërs 5:11 tot de conclusie kunnen komen dat zij daar niet behoren te zijn om te zamen met hem te eten en met hem om te gaan. 24
Dus soms kunnen christenen van mening zijn dat het niet mogelijk is een familielid dat uit de gemeenschap is gesloten of zich heeft teruggetrokken, uit te nodigen voor een bijeenkomst waar normaal gesproken ook bloedverwanten aanwezig zouden zijn. Toch kunnen de christenen zich in de omgang verheugen van de loyale leden van de gemeente, terwijl zij Jezus’ woorden in gedachte houden: „Al wie de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder.” — Mark. 3:35. 25
Het is een feit dat een christen die zich overgeeft aan zonde en uitgesloten moet worden, veel verbeurt: zijn goedgekeurde positie voor het aangezicht van God, lidmaatschap van de gelukkige gemeente van christenen, fijne omgang met de broeders en zusters alsook veel van de omgang die hij met christelijke familieleden had (1 Petr. 2:17). De pijn die hij heeft veroorzaakt kan zelfs na zijn dood voortduren. 26
Zou hij als een uitgeslotene sterven, dan kunnen regelingen voor zijn begrafenis een probleem vormen. Zijn christelijke familieleden zouden misschien graag een lezing in de Koninkrijkszaal gehad hebben, indien dat de plaatselijke gewoonte is. Maar dat zou niet passend zijn voor een persoon die uit de gemeente is gesloten. Als hij er blijk van had gegeven berouw te hebben en Gods vergeving te zoeken, door er bijvoorbeeld mee op te houden zonde te beoefenen en door christelijke vergaderingen bij te wonen, zou een broeder het misschien met zijn geweten in overeenstemming kunnen brengen een bijbelse toespraak te houden in de aula van de begraafplaats of bij het graf. Zulke bijbelse opmerkingen over de toestand van de doden verschaffen een getuigenis voor ongelovigen of troost voor de familieleden. Indien de uitgesloten persoon echter nog steeds valse leerstellingen voorstond of goddeloos gedrag aan de dag legde, zou zelfs zo’n lezing niet passend zijn. — 2 Joh. 9-11. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 161 van194
LESSEN VOOR ONS ALLEMAAL 27
Wij dienen allen te beseffen dat Jehovah’s oordeel telt (Spr. 29:26). Dat geldt met betrekking tot weerzinwekkende praktijken, want de bijbel toont aan dat God deze dingen verfoeit (Spr. 6:16-19). Maar dit geldt ook met betrekking tot het oordeel dat hij over afzonderlijke personen velt. Jehovah’s Woord zegt duidelijk dat „onrechtvaardigen”, degenen die de „werken van het vlees” beoefenen, zijn koninkrijk niet zullen beërven (1 Kor. 6:9, 10; Gal. 5:19-21). Er is voor zulke personen geen plaats in de hemel, en ook zullen zij niet in het aardse rijk van het Koninkrijk passen. Daarom moet iedereen die thans in Gods reine gemeente wil blijven, aan Zijn maatstaven voldoen. God zal eenvoudig niet toelaten dat „zuurdeeg” als een verderfelijke invloed onder zijn heilige volk blijft bestaan. — 1 Kor. 5:6-13. 28
Wanneer een nauwe bloedverwant uit de gemeenschap wordt gesloten, kunnen menselijke emoties vanzelfsprekend een grote beproeving voor ons vormen. Emotionele gevoelens en familiebanden zijn vooral sterk tussen ouders en hun kinderen, en ze zijn ook krachtig wanneer een huwelijkspartner uit de gemeenschap wordt gesloten. Toch moeten wij beseffen dat wij per slot van rekening niemand goed zullen doen noch God zullen behagen als wij toelaten dat emoties ons ertoe brengen Zijn wijze raad en leiding te negeren. Wij moeten blijk geven van ons volledige vertrouwen in de volmaakte rechtvaardigheid van Gods wegen, met inbegrip van zijn voorziening om onberouwvolle kwaaddoeners uit de gemeenschap te sluiten. Indien wij loyaal blijven aan God en aan de gemeente, zal de kwaaddoener hier misschien na verloop van tijd een les uit trekken, berouw hebben en in de gemeente hersteld worden. Maar of dit nu wel of niet gebeurt, wij kunnen troost en kracht putten uit wat David tegen het einde van zijn leven zei: „Al [Gods] rechterlijke beslissingen staan mij voor ogen; . . . En laat Jehovah mij vergelden overeenkomstig mijn rechtvaardigheid, overeenkomstig mijn reinheid voor zijn ogen. Jegens iemand die loyaal is, zult gij in loyaliteit handelen; jegens de onberispelijke, sterke man zult gij onberispelijk handelen; jegens degene die zich rein bewaart, zult gij u rein betonen . . . En het deemoedige volk zult gij redden.” — 2 Sam. 22:23-28.
- Appendix Het hoofd bedekken — Wanneer en waarom? (1 Korinthiërs 11:3-16) Ik wil echter dat GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd 4 van de Christus. Iedere man die bij het bidden of profeteren iets op het hoofd BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 162 van194
heeft, maakt zijn hoofd te schande; 5 maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande, want het is precies hetzelfde als was zij een [vrouw] met een kaalgeschoren hoofd. 6 Want indien een vrouw [haar hoofd] niet bedekt, moet zij ook maar kortgeknipt worden; indien het echter voor een vrouw een schande is kortgeknipt of kaalgeschoren te zijn, dan moet zij [haar 7 hoofd] bedekken. Want een man behoort zijn hoofd niet gedekt te hebben, daar hij Gods beeld en heerlijkheid is; maar de vrouw is de heerlijkheid van de man. 8 Want de man is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man; 9 en, wat meer zegt, de man werd niet ter wille van de vrouw geschapen, maar de vrouw ter wille van de man. 10 Daarom behoort de vrouw een teken van gezag op haar hoofd te 11 hebben ter wille van de engelen. Bovendien is in verband met [de] Heer noch 12 de vrouw zonder de man, noch de man zonder de vrouw. Want evenals de vrouw uit de man is, zo is ook de man door bemiddeling van de vrouw; maar alle 13 dingen zijn uit God. Oordeelt zelf: Is het passend dat een vrouw [met] ongedekt 14 [hoofd] tot God bidt? Leert de natuur zelf U niet dat indien een man lang haar 15 heeft, dit hem tot oneer strekt, maar indien een vrouw lang haar heeft, het haar tot heerlijkheid strekt? Want het haar is haar gegeven in plaats van een 16 hoofdbedekking. Indien iemand echter ten gunste van een ander gebruik schijnt te redetwisten: wij hebben geen ander en de gemeenten van God evenmin. (1 Korinthiërs 11:4-5) Iedere man die bij het bidden of profeteren iets op het hoofd heeft, maakt zijn hoofd te schande; 5 maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande, want het is precies hetzelfde als was zij een [vrouw] met een kaalgeschoren hoofd. (1 Korinthiërs 11:3) Ik wil echter dat GIJ weet dat het hoofd van iedere man de Christus is; de man is op zijn beurt het hoofd van de vrouw en God het hoofd van de Christus. (1 Korinthiërs 11:5) maar iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande, want het is precies hetzelfde als was zij een [vrouw] met een kaalgeschoren hoofd. (1 Korinthiërs 11:16) Indien iemand echter ten gunste van een ander gebruik schijnt te redetwisten: wij hebben geen ander en de gemeenten van God evenmin. (1 Timotheüs 2:11-14) Een vrouw lere in stilheid, met volledige onderdanigheid. 12 Ik sta een vrouw niet toe te onderwijzen of autoriteit over een man te oefenen, maar zij moet in stilheid zijn. 13 Want Adam werd het eerst gevormd, daarna Eva. 14 Ook werd Adam niet bedrogen, maar de vrouw werd grondig bedrogen en geraakte in overtreding. (Hebreeën 13:17) Weest gehoorzaam aan hen die onder U de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over UW ziel als [mensen] die rekenschap BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 163 van194
zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde en niet met zuchten mogen doen, want dit zou voor U schadelijk zijn. (Handelingen 20:28) Schenkt aandacht aan UZELF en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest U tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht. (1 Korinthiërs 11:10) Daarom behoort de vrouw een teken van gezag op haar hoofd te hebben ter wille van de engelen. (Judas 6) En de engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag. *** w02 15/7 blz. 26-27 Vragen van lezers *** Vragen van lezers In welke situaties is het voor een christelijke vrouw passend uit godsdienstig oogpunt een hoofdbedekking te dragen? „Iedere vrouw die met ongedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande”, schreef de apostel Paulus. Waarom? Wegens het bijbelse gezagsbeginsel: „De man is . . . het hoofd van de vrouw.” Bidden of prediken in de christelijke gemeente is normaal de verantwoordelijkheid van een man. Wanneer een christelijke vrouw daarom zaken in verband met aanbidding behartigt die gewoonlijk door haar echtgenoot of door een gedoopte man zouden worden verricht, dient ze een hoofdbedekking te dragen. — 1 Korinthiërs 11:3-10. In de huwelijksrelatie van een christelijke vrouw kunnen zich situaties voordoen waarin ze een hoofdbedekking behoort te dragen. Wanneer het gezin bijvoorbeeld voor een bijbelstudie of een maaltijd samenkomt, neemt de echtgenoot er normaal gesproken de leiding in zijn gezin te onderwijzen en hen voor te gaan in gebed tot God. Als hij echter een ongelovige is, kan deze verantwoordelijkheid op zijn vrouw komen te rusten. Wanneer een zuster daarom in het bijzijn van haar man hardop ten behoeve van zichzelf en anderen bidt of een bijbelstudie met haar kinderen leidt, draagt ze terecht een hoofdbedekking. Als haar echtgenoot niet aanwezig is, hoeft de vrouw geen hoofdbedekking te dragen, omdat ze door God gemachtigd is de kinderen te onderwijzen. — Spreuken 1:8; 6:20. En als een jonge zoon in het gezin nu een opgedragen, gedoopte dienstknecht van Jehovah God is? Aangezien de zoon een lid van de christelijke gemeente is, dient hij onderricht van de mannelijke gemeenteleden te ontvangen (1 Timotheüs 2:12). Als zijn vader een gelovige is, dient de zoon door hem onderwezen te worden. Indien de vader echter niet aanwezig is, dient de moeder een hoofdbedekking te dragen als ze een bijbelstudie met de jonge gedoopte BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 164 van194
zoon en de andere kinderen leidt. Het is aan haar om te beslissen of ze de gedoopte zoon bij zo’n studie of bij een maaltijd laat bidden. Misschien vindt ze dat hij nog niet voldoende bekwaam is en kiest ze ervoor zelf het gebed uit te spreken. Als ze ervoor kiest bij zo’n gelegenheid te bidden, dient ze een hoofdbedekking te dragen. Wanneer christelijke vrouwen aan bepaalde gemeentelijke activiteiten deelnemen, kan het zijn dat ze een hoofdbedekking moeten dragen. Bij een doordeweekse velddienstbijeenkomst bijvoorbeeld zijn er misschien alleen maar zusters aanwezig en geen gedoopte mannen. Er kunnen andere gelegenheden zijn waarbij er geen gedoopte mannen op een gemeentevergadering aanwezig zijn. Als een zuster taken moet behartigen die op een door de gemeente georganiseerde vergadering of velddienstbijeenkomst gewoonlijk door een broeder worden verricht, dient ze een hoofdbedekking te dragen. Moeten christelijke vrouwen een hoofdbedekking dragen wanneer ze een bijbelse lezing mondeling of in gebarentaal vertalen of wanneer ze de paragrafen voorlezen van een bijbelstudiehulpmiddel dat op een gemeentevergadering wordt gebruikt? Nee. Zusters die deze taken behartigen, hebben niet de leiding en onderwijzen ook niet. Evenzo hoeven zusters die aan een demonstratie deelnemen, ervaringen vertellen of oefenlezinkjes op de theocratische bedieningsschool behartigen, geen hoofdbedekking te dragen. Hoewel het onderwijzen binnen de gemeente door gedoopte mannen moet worden gedaan, hebben zowel mannen als vrouwen de verantwoordelijkheid om buiten de gemeente te prediken en te onderwijzen (Mattheüs 24:14; 28:19, 20). Wanneer een christelijke vrouw dus in het bijzijn van een mannelijke Getuige van Jehovah tot buitenstaanders over Gods Woord spreekt, hoeft ze geen hoofdbedekking te dragen. De situatie is echter anders wanneer er een geregelde bijbelstudie bij iemand thuis wordt geleid en er een opgedragen, gedoopte man aanwezig is. Dit is een van tevoren afgesproken tijd waarin onderwijs wordt gegeven, waarbij degene die de studie houdt, in werkelijkheid de leiding neemt. Onder deze omstandigheden wordt een studie een verlengstuk van de gemeente. Als een gedoopte vrouwelijke Getuige in het bijzijn van een gedoopte mannelijke Getuige zo’n studie leidt, zal ze terecht een hoofdbedekking dragen. De opgedragen broeder dient echter het gebed uit te spreken. Een zuster zal niet in het bijzijn van een opgedragen broeder bidden tenzij er een uitzonderlijke reden voor is, zoals wanneer de broeder zijn spraakvermogen verloren zou hebben. Een zuster kan af en toe op een bijbelstudie worden vergezeld door een mannelijke niet-gedoopte Koninkrijksverkondiger. Als ze dit wil, kan ze hem vragen de studie te leiden. Maar aangezien het niet passend is dat hij de gedoopte zuster voorgaat in gebed tot Jehovah, is het juist dat zij tijdens de studie bidt. Indien de zuster de studie leidt en het gebed uitspreekt, dient ze haar BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 165 van194
hoofd te bedekken. Ook al is de mannelijke verkondiger nog niet gedoopt, hij wordt wegens zijn predikingsactiviteit door buitenstaanders met de gemeente vereenzelvigd. „De vrouw [behoort] een teken van gezag op haar hoofd te hebben ter wille van de engelen”, schreef de apostel Paulus. Ja, christelijke vrouwen hebben het voorrecht een goed voorbeeld te zijn voor de miljoenen engelen die zich loyaal aan Jehovah blijven onderwerpen. Wat is het passend dat godvruchtige vrouwen juiste aandacht schenken aan het dragen van een hoofdbedekking als de gelegenheid dit vereist!
- Appendix Vlaggengroet, stemmen en burgerdienst (Jesaja 43:11) Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder.” (1 Korinthiërs 10:14) Daarom, mijn geliefden, ontvliedt de afgoderij. (1 Johannes 5:21) Kindertjes, hoedt U voor de afgoden. (Daniël 3:1-30) Koning Nebukadnezar maakte een beeld van goud, waarvan de hoogte zestig el [en] waarvan de breedte zes el was. Hij richtte het op in de vlakte van Dura, in het rechtsgebied Babylon. 2 En Nebukadnezar zelf als koning liet de satrapen, de prefecten en de stadhouders, de raadslieden, de schatmeesters, de rechters, de politiemagistraten en alle bestuurders van de rechtsgebieden bijeenroepen om naar de inwijding te komen van het beeld dat koning Nebukadnezar had opgericht. 3 Terstond kwamen de satrapen, de prefecten en de stadhouders, de raadslieden, de schatmeesters, de rechters, de politiemagistraten en alle bestuurders van de rechtsgebieden bijeen voor de inwijding van het beeld dat koning Nebukadnezar had opgericht, en zij stonden vóór het beeld dat Nebukadnezar had opgericht. 4 En de heraut riep luidkeels: „Tot U wordt gezegd, o volken, nationale groepen en talen, 5 dat GIJ op het moment dat GIJ het geluid van de hoorn, de schalmei, de citer, de driehoekige harp, het snaarinstrument, de doedelzak en allerlei muziekinstrumenten hoort, neervalt en het gouden beeld aanbidt dat koning Nebukadnezar heeft opgericht. 6 En al wie niet neervalt en aanbidt, zal op hetzelfde ogenblik in de brandende vuuroven geworpen worden.” 7 Hierom vielen, terzelfder tijd dat alle volken het geluid van de hoorn, de schalmei, de citer, de driehoekige harp, het snaarinstrument en allerlei muziekinstrumenten hoorden, alle volken, nationale groepen en talen neer [en] aanbaden het gouden beeld dat koning Nebukadnezar BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 166 van194
had opgericht. 8 Hierom traden terzelfder tijd zekere Chaldeeën naderbij en 9 beschuldigden de joden. Zij namen het woord, en zij zeiden tot koning Nebukadnezar: „O koning, blijf in leven, ja, voor onbepaalde tijden. 10 Gijzelf, o koning, hebt het gebod uitgevaardigd dat iedereen die het geluid van de hoorn, de schalmei, de citer, de driehoekige harp, het snaarinstrument, en de doedelzak en allerlei muziekinstrumenten hoort, dient neer te vallen en het gouden beeld 11 dient te aanbidden; en dat al wie niet zou neervallen en aanbidden, in de brandende vuuroven geworpen dient te worden. 12 Er zijn zekere joden die gij hebt belast met het bestuur van het rechtsgebied Babylon, Sadrach, Mesach en Abednego; deze fysiek sterke mannen hebben geen aandacht aan u geschonken, o koning, zij dienen úw goden niet, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, 13 aanbidden zij niet.” Terstond zei Nebukadnezar in woede en verbolgenheid, Sadrach, Mesach en Abednego te halen. Dientengevolge werden deze fysiek 14 sterke mannen voor de koning gebracht. Nebukadnezar nam het woord en zei tot hen: „Is het werkelijk zo, o Sadrach, Mesach en Abednego, dat GIJ míjn goden 15 niet dient en het gouden beeld dat ik heb opgericht, niet aanbidt? Nu, indien GIJ bereid zijt, zodat GIJ zodra GIJ het geluid van de hoorn, de schalmei, de citer, de driehoekige harp, het snaarinstrument, en de doedelzak en allerlei muziekinstrumenten hoort, neervalt en het beeld aanbidt dat ik gemaakt heb, [goed]. Maar indien GIJ niet aanbidt, zult GIJ op datzelfde ogenblik in de brandende vuuroven worden geworpen. En wie is die god die U uit mijn handen kan verlossen?” 16 Sadrach, Mesach en Abednego antwoordden, en zij zeiden tot de koning: „O Nebukadnezar, het is voor ons niet noodzakelijk u hieromtrent een woord terug te zeggen. 17 Als het moet, kan onze God die wij dienen, ons verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij [ons] verlossen. 18 Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” 19 Toen was het dat Nebukadnezar zelf vervuld werd met verbolgenheid, en zelfs de uitdrukking van zijn gezicht veranderde ten aanzien van Sadrach, Mesach en Abednego. Hij nam het woord en zei dat men de oven zevenmaal meer moest verhitten dan men gewoon was hem te verhitten. 20 En tot zekere fysiek sterke mannen met vitale kracht die in zijn krijgsmacht waren, zei hij Sadrach, Mesach en Abednego te binden ten einde [hen] in de brandende vuuroven te werpen. 21 Toen was het dat deze fysiek sterke mannen gebonden werden in hun mantels, hun kleren en hun mutsen en hun andere kleding en in de brandende vuuroven werden geworpen. 22 Louter omdat het woord van de koning streng was en de oven bovenmatig verhit was, werden deze fysiek sterke mannen die Sadrach, Mesach en Abednego naar boven brachten, zelf door de vuurvlam gedood. 23 Maar deze [andere] fysiek sterke mannen, die drie, Sadrach, Mesach en Abednego, vielen gebonden midden in de brandende vuuroven. 24 Terstond sloeg koning Nebukadnezar zelf de schrik om het hart en hij stond ijlings op. Hij nam het woord en zei tot zijn hoge koninklijke beambten: „Hebben wij niet dríé fysiek sterke mannen gebonden midden in het vuur geworpen?” Zij BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 167 van194
antwoordden en zeiden tot de koning: „Ja, o koning.” 25 Hij antwoordde en zei: „Ziet! Ik aanschouw vier fysiek sterke mannen die midden in het vuur vrij rondlopen, en er is geen letsel aan hen, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van een zoon der goden.” 26 Toen was het dat Nebukadnezar op de deur van de brandende vuuroven toetrad. Hij nam het woord en zei: „Sadrach, Mesach en Abednego, GIJ dienaren van de Allerhoogste God, treedt naar buiten en komt hier!” Terstond traden Sadrach, Mesach en Abednego vanuit het midden van het vuur naar buiten. 27 En de satrapen, de prefecten en de stadhouders en de hoge beambten van de koning die bijeen waren, aanschouwden deze fysiek sterke mannen, dat het vuur geen macht had gehad over hun lichaam en geen haar van hun hoofd geschroeid was en zelfs hun mantels niet veranderd waren en niet 28 eens de reuk van het vuur aan hen was gekomen. Nebukadnezar nam het woord en zei: „Gezegend zij de God van Sadrach, Mesach en Abednego, die zijn engel heeft gezonden en zijn dienaren heeft verlost, die op hem vertrouwden en die zelfs het woord van de koning veranderden en hun lichaam overgaven, omdat 29 zij geen enkele god wilden dienen en aanbidden behalve hun eigen God. En door mij wordt een bevel uitgevaardigd dat welk volk, welke nationale groep of welke taal maar ook die iets miszegt tegen de God van Sadrach, Mesach en Abednego, in stukken gehouwen dient te worden en zijn huis in een openbaar privaat veranderd dient te worden, aangezien er geen andere god bestaat die zo kan bevrijden als deze.” 30 Terstond zorgde de koning er zelf voor dat het Sadrach, Mesach en Abednego goed ging in het rechtsgebied Babylon. (Romeinen 13:1-4) Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst. 2 Wie zich daarom tegen de autoriteit verzet, heeft zich tegen de regeling van God gesteld; zij die zich ertegen hebben gesteld, 3 zullen een oordeel over zich brengen. Want zij die regeren, zijn niet voor de goede, maar voor de slechte daad een voorwerp van vrees. Wilt gij dan geen vrees hebben voor de autoriteit? Blijf het goede doen, en gij zult lof van haar hebben; 4 want ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn. Maar indien gij het slechte doet, vrees dan; want niet voor niets draagt ze het zwaard; want ze is Gods dienares, een wreekster voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent. (1 Timotheüs 2:2) betreffende koningen en allen die een hoge positie bekleden, opdat wij een kalm en rustig leven mogen blijven leiden met volledige godvruchtige toewijding en ernst. (Mattheüs 22:21) Zij zeiden: „Van caesar.” Toen zei hij tot hen: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is.” (1 Petrus 3:16) Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over UW goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van U spreken, beschaamd mogen worden. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 168 van194
(Johannes 15:19) Als GIJ een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Omdat GIJ nu geen deel van de wereld zijt, maar ik U uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld U. (Johannes 18:36) Jezus antwoordde: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron.” (2 Korinthiërs 5:20) Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: „Wordt met God verzoend.” (1 Korinthiërs 1:10) Nu vermaan ik U, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat GIJ allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder U is, maar dat GIJ nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtegang. (Kolossenzen 3:14) [Bekleedt U] bij al deze dingen echter [met] liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid. (1 Samuël 8:5) en zeiden tot hem: „Zie! Gijzelf zijt oud geworden, maar uw eigen zonen hebben uw wegen niet bewandeld. Stel nu toch een koning voor ons aan om ons te richten, zoals alle natiën [hebben].” (1 Samuël 8:10-18) Samuël zei dus alle woorden van Jehovah tot het volk, dat hem om een koning vroeg. 11 Voorts zei hij: „Dit zal datgene worden wat de koning die over U zal regeren, rechtens toekomt: UW zonen zal hij nemen en hen voor zich op zijn wagens en onder zijn ruiters plaatsen, en sommigen zullen voor zijn wagens uit moeten lopen; 12 en om voor zich oversten over duizend en oversten over vijftig aan te stellen, en [sommigen] om voor hem te ploegen en zijn oogst binnen te halen en zijn oorlogs- en zijn wagentuig te vervaardigen. 13 En 14 UW dochters zal hij nemen als zalfmengsters en kooksters en baksters. En UW velden en UW wijngaarden en UW olijfbosjes, de beste, zal hij nemen en inderdaad aan zijn dienaren geven. 15 En van UW zaaivelden en van UW wijngaarden zal hij het tiende nemen, en hij zal [het] stellig aan zijn hofbeambten en zijn dienaren geven. 16 En UW dienstknechten en UW dienstmaagden en UW beste runderen en UW ezels zal hij nemen, en hij zal ze voor zijn werk moeten gebruiken. 17 Van UW kleinveekudden zal hij het tiende nemen, en zelf zult GIJ hem tot knechten worden. 18 En op die dag zult GIJ stellig roepen wegens UW koning, die GIJ U gekozen hebt, maar Jehovah zal U op die dag geen antwoord geven.” (1 Timotheüs 5:22) Leg nooit iemand haastig de handen op; heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar uw eerbaarheid.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 169 van194
(1 Samuël 8:7) Toen zei Jehovah tot Samuël: „Luister naar de stem van het volk met betrekking tot alles wat zij tot u zeggen; want niet u hebben zij verworpen, maar mij hebben zij verworpen, dat ik geen koning over hen zou zijn. (Mattheüs 24:14) En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen. (Mattheüs 28:19-20) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, 20 en leert hun onderhouden alles wat ik U geboden heb. En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” (Hebreeën 10:35) Werpt daarom UW vrijmoedigheid van spreken niet weg, welke een grote beloning met zich brengt. (Spreuken 2:1-5) Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en míjn geboden 2 als een schat bij u weglegt, om met uw oor aandacht te schenken aan wijsheid, 3 opdat gij uw hart neigt tot onderscheidingsvermogen; indien gij bovendien om het verstand zelf roept en om het onderscheidingsvermogen zelf uw stem verheft, 4 indien gij ernaar blijft zoeken als naar zilver, en gij er als naar verborgen schatten naar blijft speuren, 5 in dat geval zult gij de vrees voor Jehovah begrijpen, en de kennis van God zult gij vinden. (Filippenzen 4:5) Laat UW redelijkheid aan alle mensen bekend worden. De Heer is nabij. (Titus 3:1-2) Blijf hen eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot ieder goed werk, 2 over niemand nadelig te spreken, niet strijdlustig te zijn, redelijk te zijn en alle zachtaardigheid jegens alle mensen aan de dag te leggen. (Micha 4:3) En hij zal stellig rechtspreken onder vele volken en de zaken rechtzetten met betrekking tot verre, machtige natiën. En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Zij zullen, natie tegen natie, geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren. (Micha 4:5) Want alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig. (2 Korinthiërs 6:16-17) En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn een tempel van een levende God, zoals God heeft gezegd: „Ik zal onder hen verblijven en onder [hen] wandelen, en ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.” 17 „’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt U af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’”; „’en ik wil U aannemen.’” BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 170 van194
(Mattheüs 28:19-20) Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, 20 en leert hun onderhouden alles wat ik U geboden heb. En ziet! ik ben met U alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” (Efeziërs 6:4) En GIJ, vaders, irriteert UW kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen. (Hebreeën 10:24-25) En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, 25 het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate GIJ de dag ziet naderen. (Hebreeën 6:11-12) Maar wij begeren dat een ieder van U dezelfde naarstigheid aan de dag legt om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te 12 hebben, opdat GIJ niet traag wordt, maar navolgers zijt van hen die door geloof en geduld de beloften beërven. (Romeinen 14:10) Maar waarom oordeelt gij uw broeder? Of waarom ziet gij ook neer op uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan; (1 Korinthiërs 10:29) Ik zeg „geweten”, niet het uwe, maar dat van de ander. Want waarom zou mijn vrijheid door het geweten van iemand anders worden geoordeeld? (2 Korinthiërs 1:24) Niet dat wij de meesters over UW geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot UW vreugde, want GIJ staat door [UW] geloof.
- Appendix Bloedfracties en chirurgische procedures (Deuteronomium 12:22-24) Slechts op de wijze waarop de gazelle en het hert gegeten mogen worden, zo moogt gij ervan eten: de onreine en de reine samen mogen ervan eten. 23 Wees alleen vastbesloten het bloed niet te eten, want het bloed is de ziel en gij moogt niet de ziel met het vlees eten. 24 Gij moogt het niet eten. Gij dient het als water op de aarde uit te gieten. (Deuteronomium 12:23-24) Wees alleen vastbesloten het bloed niet te eten, want het bloed is de ziel en gij moogt niet de ziel met het vlees eten. 24 Gij moogt het niet eten. Gij dient het als water op de aarde uit te gieten. (Jakobus 1:5-6) Schiet iemand van U daarom te kort in wijsheid, dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt; en ze 6 zal hem gegeven worden. Maar hij moet in geloof blijven vragen, zonder ook BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 171 van194
maar enigszins te twijfelen, want wie twijfelt, is gelijk een golf van de zee, die door de wind gedreven en heen en weer geslingerd wordt.
- Appendix Overwin de masturbatiegewoonte (Kolossenzen 3:5) Doodt daarom UW lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van hoererij, onreinheid, seksuele begeerte, schadelijke verlangens en begerigheid, welke afgoderij is. (2 Korinthiërs 7:1) Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vrees voor God heiligheid vervolmaken. (Psalm 86:5) Want gij, o Jehovah, zijt goed en vergevensgezind; En de liefderijke goedheid jegens allen die u aanroepen, is overvloedig. (Lukas 11:9-13) Derhalve zeg ik U: Blijft vragen, en het zal U gegeven worden; blijft zoeken, en GIJ zult vinden; blijft kloppen, en er zal U opengedaan worden. 10 Want al wie vraagt, ontvangt, en al wie zoekt, vindt, en al wie klopt, hem zal opengedaan worden. 11 Is er ook een vader onder U die, als zijn zoon om een vis vraagt, hem soms een slang in plaats van een vis zal geven? 12 Of als hij ook om een ei vraagt, hem een schorpioen zal geven? 13 Als GIJ dus, ofschoon GIJ slecht zijt, goede gaven aan UW kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan de Vader in de hemel heilige geest geven aan wie hem erom vragen!” (1 Johannes 3:20) met betrekking tot alles waarin ons hart ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en weet alle dingen. (Psalm 51:1-12) Betoon mij gunst, o God, naar uw liefderijke goedheid. Wis naar de overvloed van uw barmhartigheden mijn overtredingen uit. 2 Was mij grondig 3 van mijn dwaling, En reinig mij zelfs van mijn zonde. Want mijn overtredingen 4 ken ikzelf, En mijn zonde is voortdurend vóór mij. Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd, En wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan, Opdat gij rechtvaardig moogt blijken te zijn wanneer gij spreekt, Opdat gij zuiver moogt zijn wanneer gij oordeelt. 5 Zie! Met dwaling werd ik met barensweeën voortgebracht, En in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. 6 Zie! In waarachtigheid in de inwendige delen hebt gij behagen geschept; En moogt gij [mijn] verborgen binnenste louter wijsheid doen kennen. 7 Moogt gij mij met hysop zuiveren van zonde, opdat ik rein moge zijn; Moogt gij mij wassen, opdat ik zelfs witter dan sneeuw moge worden. 8 Moogt gij mij uitbundige vreugde en verheuging doen horen, Opdat de 9 beenderen die gij verbrijzeld hebt, blij mogen zijn. Verberg uw aangezicht voor 10 mijn zonden, En wis zelfs al mijn dwalingen uit. Schep in mij zelfs een zuiver BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 172 van194
hart, o God, En leg in mij een nieuwe, standvastige geest. 11 Werp mij niet weg van voor uw aangezicht; En uw heilige geest, o neem die niet van mij weg. 12 Schenk mij toch weer de uitbundige vreugde van de redding door u, En moogt gij mij ook met een gewillige geest steunen. (Psalm 51:17) De slachtoffers aan God zijn een gebroken geest; Een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult gij niet verachten. (Jesaja 1:18) „Komt nu, en laten wij de zaken rechtzetten tussen ons”, zegt Jehovah. „Al zouden UW zonden als scharlaken blijken te zijn, ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw; al zouden ze rood zijn als karmozijnen stof, ze zullen zelfs als wol worden. (Spreuken 1:8-9) Luister, mijn zoon, naar het strenge onderricht van uw vader en 9 verlaat de wet van uw moeder niet. Want ze zijn een aantrekkelijke krans voor uw hoofd en een mooie halsketting voor uw hals. (1 Thessalonicenzen 5:14) Daarentegen vermanen wij U, broeders: wijst de wanordelijken terecht, spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen. (Titus 2:3-5) Evenzo moeten de bejaarde vrouwen eerbiedig in [hun] gedrag zijn, geen lasteraarsters, noch verslaafd aan veel wijn, het goede onderwijzend, 4 opdat zij de jonge vrouwen tot bezinning mogen brengen hun man lief te hebben, hun kinderen lief te hebben, 5 gezond van verstand te zijn, eerbaar, thuis te werken, goed te zijn, zich aan hun eigen man te onderwerpen, zodat er niet schimpend over het woord van God wordt gesproken. *** g 11/06 blz. 18-20 Hoe kan ik met die gewoonte stoppen? *** Jonge mensen vragen . . . Hoe kan ik met die gewoonte stoppen? „Ik begon met masturberen toen ik acht was. Later kwam ik erachter hoe God daarover dacht. Elke keer als ik aan de verleiding toegaf, voelde ik me afschuwelijk. Hoe kan God ooit houden van iemand zoals ik?, vroeg ik me af. Ik was er zeker van dat ik niet in Gods nieuwe wereld zou komen.” — Luiz. MISSCHIEN ben jij net als Luiz verslaafd aan masturbatie. Je weet dat Jehovah het fijn zou vinden als je niet aan je verlangens toegaf maar zelfbeheersing oefende, een vrucht van Gods heilige geest (Galaten 5:22, 23; 2 Petrus 1:5, 6). Toch gaat het af en toe mis. Na iedere terugval trek je de conclusie dat je een hopeloos geval bent en dat het je gewoon niet lukt om naar Gods rechtvaardige maatstaven te leven. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 173 van194
Zo dacht Pedro er ook over. „Als ik een terugval had, voelde ik me verschrikkelijk”, zegt hij. „Ik dacht dat ik het nooit meer zou kunnen goedmaken. Ik vond het moeilijk om te bidden. Dan begon ik: ’Jehovah, ik weet niet of u dit gebed wel zult verhoren, maar . . .’” André dacht er net zo over: „Ik vond mezelf zo hypocriet. Het kostte me veel moeite om ’s ochtends op te staan en aan een nieuwe dag te beginnen. Ik vond het moeilijk de vergaderingen bij te wonen en in de velddienst te gaan.” Als jij je net zo voelt als Luiz, Pedro of André, moet je de moed niet opgeven. Je bent niet de enige en je bent geen hopeloos geval! Veel jongeren, en trouwens ook ouderen, hebben een probleem gehad met masturbatie en die gewoonte overwonnen. Dat kun jij ook. Schuldgevoelens Zoals gezegd, personen die een masturbatieprobleem hebben, zitten vaak met schuldgevoelens. Ongetwijfeld kan ’op godvruchtige wijze bedroefd zijn’ een stimulans vormen om de gewoonte te overwinnen (2 Korinthiërs 7:11). Maar een overdreven schuldgevoel kan averechts werken. Je kunt je zo ontmoedigd gaan voelen dat je de strijd gewoon op wilt geven. — Spreuken 24:10. Probeer de kwestie daarom in het juiste perspectief te zien. Masturbatie is een vorm van onreinheid. Het kan je ’een slaaf van velerlei begeerten en genoegens’ maken, en het bevordert een instelling die mentaal verwoestend kan zijn (Titus 3:3). Aan de andere kant is zelfbevrediging geen vorm van grove seksuele immoraliteit, zoals hoererij (Efeziërs 4:19). Als je een probleem met masturbatie hebt, hoef je dus niet te concluderen dat je de onvergeeflijke zonde hebt begaan. De oplossing is: niet toegeven aan je verlangens en de strijd nooit opgeven! Na een terugval kan het zijn dat je je depressief voelt. Als dat gebeurt, denk dan aan de woorden in Spreuken 24:16: „De rechtvaardige kan wel zevenmaal vallen, en hij zal stellig opstaan; maar de goddelozen zullen door rampspoed tot struikelen worden gebracht.” Een tijdelijke terugval betekent niet dat je slecht bent. Geef het dus niet op, maar ga na wat de oorzaak van de terugval was en probeer niet opnieuw in dat patroon te vervallen. In plaats van jezelf constant verwijten te maken, kun je beter de tijd nemen om over Gods liefde en barmhartigheid te mediteren. De psalmist David, die ook zijn zwakheden had, zei: „Zoals een vader barmhartigheid toont jegens zijn zonen, heeft Jehovah barmhartigheid getoond jegens hen die hem vrezen. Want hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn” (Psalm 103:13, 14). Jehovah houdt er dus rekening mee dat we onvolmaakt zijn en is bereid ons te vergeven als we fouten maken (Psalm 86:5). Aan de andere kant wil hij wel dat we moeite doen om verbeteringen aan te brengen. Welke praktische stappen kun je doen om met de gewoonte te breken en een terugval te vermijden? BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 174 van194
Neem iemand in vertrouwen Ook al krijgt seks in veel landen in de media ontzettend veel aandacht, toch vinden mensen het vaak moeilijk om serieus en waardig over seks te praten. Misschien vind jij het ook gênant om het onderwerp ter sprake te brengen, zelfs bij iemand die je vertrouwt. Een christen die jaren met het probleem van masturbatie heeft gezeten, zei: „Ik wou dat ik als jongere de moed had kunnen opbrengen om met iemand te praten! Ik heb jarenlang schuldgevoelens gehad, en dat had grote invloed op mijn relatie met anderen en bovenal op mijn band met Jehovah.” Met wie moet je praten? Het liefst met iemand die geestelijk rijp is, bij voorkeur een van je ouders. Je zou het gesprek kunnen beginnen door te zeggen: „Ik wil graag even met je praten over een probleem waar ik heel erg mee zit.” Mário besloot met zijn vader te gaan praten, en die bleek veel begrip voor hem te hebben. Hij gaf zelfs toe dat hij dat probleem ook had gehad toen hij jong was. „Ik vond het heel fijn dat mijn vader zo eerlijk tegen me was”, vertelt Mário. „Ik dacht: als hij eroverheen is gekomen, kan ik dat ook. De houding van mijn vader raakte me zo dat ik in tranen uitbarstte.” André verzamelde de moed om een ouderling in vertrouwen te nemen, en hij is blij dat hij dat gedaan heeft. „Terwijl de ouderling naar me luisterde, kwamen er tranen in zijn ogen. Toen ik uitgepraat was, verzekerde hij me ervan dat Jehovah van me hield. Hij zei tegen me dat mijn probleem heel veel voorkwam. Hij beloofde me geregeld te vragen hoe het ging en me meer informatie uit bijbelstudiehulpmiddelen te brengen. Tijdens ons gesprek besloot ik de strijd niet op te geven, ook al zou ik af en toe een terugval hebben.” Net als Mário en André kun je hulp krijgen om te stoppen met masturberen. Volg de raad op in het kader „Ga in de aanval!” Je hoeft er niet aan te twijfelen dat je de strijd kunt winnen! OM OVER NA TE DENKEN ▪ Waarom is het belangrijk te vergevensgezind is? — Psalm 86:5.
bedenken
dat
Jehovah
▪ Welke stappen ga je nemen om de gewoonte te overwinnen? ▪ Waarom hoef je je niet te schamen om iemand om hulp te vragen? ▪ Wat kun je het beste doen om niet aan onreine dingen te denken? [Voetnoten] De namen in dit artikel zijn veranderd. Hoewel in dit artikel alleen mannen aangehaald worden, zijn er ook veel vrouwen die met het probleem van masturbatie zitten. De adviezen gelden ook voor BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 175 van194
hen. Merk op dat dit artikel gaat over jezelf bevredigen. Buiten het huwelijk iemand anders masturberen valt onder wat de bijbel hoererij noemt, in Gods ogen een heel ernstige zonde. — Zie het artikel „Jonge mensen vragen . . . Wat is er nou verkeerd aan seks voor het huwelijk?” in de Ontwaakt! van 22 juli 2004, blz. 12-14. Een meisje praat misschien liever met haar moeder of een geestelijk rijpe zuster in de gemeente. [Kader/Illustratie op blz. 19] Een terugval betekent geen nederlaag! Het is heel makkelijk te denken: ’Ik heb gefaald, dus ik kan het net zo goed opgeven.’ Vecht tegen dat gevoel. Laat niet toe dat een tijdelijke terugval je eronder krijgt, ook al zou het meer dan eens gebeuren. Stel dat je een trap oploopt en struikelt, waardoor je een of twee treden terugglijdt. Zou je dan denken: ik moet weer helemaal onderaan beginnen? Natuurlijk niet! Waarom zou je die verkeerde redenatie dan wel toepassen op je strijd tegen slechte gewoonten? Een terugval leidt vaak tot schuldgevoelens. Je zou dat tot in het extreme kunnen doorvoeren door te concluderen dat je nergens goed voor bent, dat je een slappeling bent en dat je niks waard bent. Laat je niet door zo’n overdreven schuldgevoel meeslepen. Dat berooft je van de kracht die je nodig hebt om de strijd te hervatten. En bedenk: de grootste mens ooit, Jezus Christus, kwam om zondaars te verlossen, niet volmaakte mensen. Dus niemand van ons zal in deze tijd alles volmaakt doen. — Ontleend aan de Ontwaakt! van 8 april 1991, blz. 15. [Kader/Illustratie op blz. 20] Ga in de aanval! ▪ Dwing jezelf aan andere dingen te denken. — Filippenzen 4:8. ▪ Kijk niet naar dingen die ongepaste verlangens aanwakkeren. — Psalm 119:37. ▪ Bid om „kracht die datgene wat normaal is te boven gaat”. — 2 Korinthiërs 4:7. ▪ Blijf druk bezig met christelijke activiteiten. — 1 Korinthiërs 15:58. [Kader/Illustratie op blz. 20] Meer hulp Meer informatie over stoppen met masturberen is te vinden in hoofdstuk 25 en 26 van het boek Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen. *** yp hfdst. 26 blz. 205-211 Hoe kan ik de strijd tegen masturbatie aanbinden? *** Hoofdstuk 26 Hoe kan ik de strijd tegen masturbatie aanbinden? BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 176 van194
„HET is een zeer sterke verslaving”, zei een jonge man die ruim vijftien jaar met masturbatie geworsteld had. „Het kan net zo verslavend zijn als drugs of alcohol.” De apostel Paulus liet echter niet toe dat zijn begeerten hem in hun meedogenloze greep kregen, want, zo schreef hij: „Ik beuk mijn lichaam [vleselijke begeerten] en leid het als een slaaf” (1 Korinthiërs 9:27). Hij was hard voor zichzelf! Iedereen die daar net zo veel moeite voor doet, zal zich kunnen losrukken van de masturbatiegewoonte. „Bereidt uw geest voor op actie” Velen masturberen om spanning en zorgen te verlichten. Masturbatie is evenwel een kinderlijke manier om op problemen te reageren. (Vergelijk 1 Korinthiërs 13:11.) Beter is het van „denkvermogen” blijk te geven en iets aan het probleem zelf te doen (Spreuken 1:4). Wanneer problemen en frustraties overweldigend schijnen, ’werp dan al je bezorgdheid op God’. — 1 Petrus 5:6, 7. Veronderstel dat je toevallig iets ziet of hoort wat seksueel prikkelend is. De bijbel raadt aan: „Bereidt uw geest voor op actie; hebt zelfbeheersing” (1 Petrus 1:13, New International Version). Span je geest in en verwerp de immorele gedachte. De prikkeling zal snel afnemen. Verkeerde gedachten verwerpen is echter vooral moeilijk als je ’s nachts alleen bent. Een jonge vrouw geeft de raad: „Het beste is dat je onmiddellijk uit bed stapt en iets gaat doen, of misschien wat eet, zodat je geest zich op andere dingen richt.” Ja, dwing jezelf ertoe ’de dingen te bedenken die van ernstig belang, rechtvaardig, eerbaar en liefelijk zijn en waarover gunstig wordt gesproken’. — Filippenzen 4:8. Als je moeilijk in slaap kunt komen, probeer dan het voorbeeld van de trouwe koning David op te volgen, die schreef: „Wanneer ik op mijn legerstede aan u [God] heb gedacht, mediteer ik over u in de nachtwaken” (Psalm 63:6). Als je je geest dwingt over God en zijn hoedanigheden na te denken, zal de aandrang vaak verdwijnen. Het is ook een hulp als je blijft bedenken hoe God deze onreine gewoonte beziet. — Psalm 97:10. Neem voorzorgsmaatregelen „Schrander is degene die de rampspoed heeft gezien en zich vervolgens verbergt, maar de onervarenen zijn doorgelopen en moeten de straf ondergaan”, schreef de geïnspireerde wijze man (Spreuken 22:3). Je kunt van schranderheid blijk geven door van tevoren na te denken. Als je bijvoorbeeld hebt geconstateerd dat het verrichten van bepaalde bezigheden, het dragen van strakke kleding of het eten van bepaalde gerechten je seksueel prikkelt, vermijd die dingen dan in elk geval. Alcoholische dranken bijvoorbeeld kunnen iemands remmingen doen afnemen en zelfbeheersing moeilijker maken. Vermijd ook angstvallig alle lectuur, BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 177 van194
tv-programma’s of films met een sensueel thema. „Wend mijn ogen af, opdat ze dat wat waardeloos is niet zien”, bad de psalmist. — Psalm 119:37. Je kunt ook voorzorgsmaatregelen nemen voor de tijden waarop je bijzonder kwetsbaar bent. Een jonge vrouw bemerkt misschien dat haar seksuele verlangens op bepaalde tijden van de maand intenser worden. Het kan ook zijn dat je emotioneel aangeslagen of neerslachtig bent. „Hebt gij u ontmoedigd betoond op de dag van benauwdheid? Uw kracht zal gering zijn”, waarschuwt Spreuken 24:10. Vermijd dus langdurige perioden van alleenzijn. Maak plannen voor opbouwende activiteiten, zodat je geest zich zal bezighouden met ondernemingen die een uitdaging vormen, en niet zo gemakkelijk naar immorele gedachten kan afglijden. Een geestelijk offensief Een 27-jarige man die vanaf zijn elfde jaar met de gewoonte geworsteld had, slaagde er ten slotte in die te overwinnen. „Het was een kwestie van in het offensief gaan”, verklaarde hij. „Ik las elke dag, zonder uitzondering, minstens twee hoofdstukken in de bijbel.” Hij heeft dit zonder onderbreking meer dan drie jaar gedaan. Weer een andere christen geeft de raad: „Lees voordat je naar bed gaat iets over geestelijke zaken. Het is heel belangrijk dat je de dag met een geestelijke gedachte besluit. Bidden is om die tijd ook uiterst nuttig.” ’Volop te doen hebben in het werk van de Heer’, zoals het onderwijzen van anderen in de bijbel, is ook een hulp (1 Korinthiërs 15:58). Een vrouw die de masturbatiegewoonte had overwonnen, verklaarde: „Iets wat mij nu echt helpt deze gewoonte te vermijden, is dat mijn geest en energie er door de volletijdprediking helemaal op gericht zijn anderen te helpen een goedgekeurde verhouding met God te verwerven.” Door innig gebed kun je God ook smeken om „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” (2 Korinthiërs 4:7). „Stort uw hart voor hem [God] uit” (Psalm 62:8). Een jonge vrouw zegt: „Het gebed is een ogenblikkelijke bron van kracht. Bidden op het tijdstip dat het verlangen opkomt, helpt beslist.” Maak God ook bij het opstaan en de hele dag door deelgenoot van je besluit om niet te zwichten en smeek om de hulp van zijn heilige geest. — Lukas 11:13. Hulp van anderen Als je persoonlijke pogingen niet met succes bekroond worden, spreek dan met iemand die je kan helpen, een van je ouders bijvoorbeeld of een christelijke ouderling. Jonge vrouwen kunnen het nuttig vinden een rijpe christelijke vrouw in vertrouwen te nemen (Titus 2:3-5). Een jonge man die de wanhoop nabij was, zei: „Op een avond heb ik er onder vier ogen met mijn vader over gepraat.” Hij bekende: „Ik moest al mijn moed bijeenrapen en ik huilde toen ik het hem vertelde, zo schaamde ik me. Maar ik zal nooit vergeten wat hij zei. Met een geruststellende glimlach op zijn gezicht zei hij: ’Wat ben ik trots op je.’ Hij wist wat BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 178 van194
een moeite het me had gekost om dit op te brengen. Niets had mij meer kunnen opbeuren en mij een grotere vastberadenheid kunnen geven dan juist deze woorden. Mijn vader liet me daarop een paar schriftplaatsen zien om me te helpen beseffen dat ik niet ’te ver heen’ was”, vervolgde de jongen, „en vervolgens nog wat schriftplaatsen om er zeker van te zijn dat ik begreep hoe ernstig mijn verkeerde handelwijze was. Hij zei dat ik moest proberen tot een bepaalde datum ’een schone lei te houden’ en dan zouden we er weer over praten. Hij zei me ook dat ik niet terneergeslagen moest zijn als ik terugviel, maar gewoon moest proberen het de volgende keer langer vol te houden zonder te bezwijken.” Nadat de jonge man het probleem helemaal overwonnen had, kon hij zeggen: „Dat er nog iemand van mijn probleem op de hoogte was en me hielp, heeft me nog het meest gebaat.” Een terugval verwerken Na hard aan het overwinnen van de gewoonte gewerkt te hebben, viel een jongere er toch weer in terug. Hij bekende: „Het was of ik onder een verpletterende last gebukt ging. Ik voelde me zo onwaardig. Toen begon ik mezelf wijs te maken: ’Ik ben te ver heen. Ik geniet Jehovah’s gunst toch niet, dus waarom zou ik het mezelf moeilijk maken?’” Een terugval wil echter nog niet zeggen dat je de strijd verloren hebt. Een negentienjarig meisje vertelt: „Eerst gebeurde het ongeveer elke avond, maar toen ging ik meer op Jehovah vertrouwen, en met de hulp van zijn geest bezwijk ik nu misschien nog maar een keer of zes per jaar. Ik vind mezelf daarna heel slecht, maar toch voel ik mij steeds nadat ik ben bezweken, veel sterker om de volgende verleiding te weerstaan.” Zij is de strijd dus geleidelijk aan het winnen. Analyseer bij een terugval wat eraan vooraf is gegaan. Een meisje zegt: „Ik ga na wat ik heb gelezen of waaraan ik heb gedacht. Bijna altijd kan ik nauwkeurig vaststellen hoe het komt dat ik gestruikeld ben. Zo weet ik waarmee ik moet ophouden en kan ik mij verbeteren.” De beloningen van een keiharde strijd Een jongere die de masturbatiegewoonte overwonnen had, zei: „Sinds ik het probleem heb overwonnen, kan ik tegenover Jehovah een rein geweten houden, en dat is iets wat ik voor niets zou willen ruilen!” Ja, een goed geweten, meer zelfrespect, grotere morele kracht en een nauwere band met God zijn allemaal beloningen van een keiharde strijd tegen de masturbatiegewoonte. Een jonge vrouw die ten slotte de masturbatiegewoonte overwon, zegt: „Geloof me, het overwinnen van deze gewoonte is de moeite alleszins waard.”
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 179 van194
- Appendix De Bijbelse kijk op echtscheiding en uiteengaan (Genesis 2:24) Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en hij moet zich hechten aan zijn vrouw en zij moeten één vlees worden. (Mattheüs 19:3-6) En er kwamen Farizeeën naar hem toe, met de bedoeling hem te verzoeken, en zij zeiden: „Is het een man geoorloofd zich op elke willekeurige 4 grond van zijn vrouw te laten scheiden?” Hij gaf ten antwoord: „Hebt GIJ niet gelezen dat hij die hen heeft geschapen, hen van [het] begin af als man en als 5 vrouw heeft gemaakt en gezegd heeft: ’Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen één vlees zijn’? 6 Dus zijn zij niet langer twee, maar één vlees. Wat God derhalve onder één juk heeft samengebracht, brenge geen mens vaneen.” (1 Korinthiërs 7:39) Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in [de] Heer. (Maleachi 2:15-16) En één was er die [het] niet deed, aangezien hij had wat er overbleef van [de] geest. En wat zocht deze? Het zaad van God. En gijlieden moet U hoeden met betrekking tot UW geest, en jegens de vrouw van uw jeugd mag niemand trouweloos handelen. 16 Want hij heeft echtscheiding gehaat”, heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd; „en degene die zijn kleed met gewelddaad overdekt heeft”, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. „En GIJ moet U hoeden met betrekking tot UW geest, en GIJ moogt niet trouweloos handelen. (Genesis 39:9) Niemand in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?” (2 Samuël 11:26-27) En de vrouw van Uria kreeg te horen dat Uria, haar man, 27 gestorven was, en zij ging weeklagen over haar eigenaar. Toen de rouwtijd voorbij was, liet David haar onmiddellijk halen en nam haar op in zijn huis, en zij werd zijn vrouw. Mettertijd baarde zij hem een zoon, maar wat David had gedaan, bleek slecht te zijn in de ogen van Jehovah. (Psalm 51:4) Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd, En wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan, Opdat gij rechtvaardig moogt blijken te zijn wanneer gij spreekt, Opdat gij zuiver moogt zijn wanneer gij oordeelt. (Mattheüs 19:9) Ik zeg U dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.” (Galaten 6:5) Want een ieder zal zijn eigen vracht dragen. BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 180 van194
(1 Korinthiërs 7:11) doch indien zij werkelijk zou weggaan, dan moet zij ongehuwd blijven of zich anders weer met haar man verzoenen; en een man dient zijn vrouw niet te verlaten. (Mattheüs 5:32) Ik zeg U echter dat een ieder die zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve wegens hoererij, haar aan overspel blootstelt, en al wie een gescheiden vrouw trouwt, pleegt overspel. (1 Timotheüs 5:8) Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige. (Galaten 5:19-21) De werken van het vlees nu zijn openbaar, en die zijn: hoererij, 20 onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, 21 uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen en dergelijke. Aangaande deze dingen waarschuw ik U van tevoren, zoals ik U reeds van tevoren gewaarschuwd heb, dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven. (Handelingen 5:29) Petrus en de [andere] apostelen gaven ten antwoord: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. (Hebreeën 4:13) En geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen. (Romeinen 14:10-12) Maar waarom oordeelt gij uw broeder? Of waarom ziet gij ook neer op uw broeder? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan; 11 want er staat geschreven: „’Zo waar ik leef,’ zegt Jehovah, ’voor mij zal elke knie zich buigen en iedere tong zal God openlijk erkennen.’” 12 Zo zal dan een ieder van ons voor zichzelf rekenschap afleggen aan God.
- Appendix Het oplossen van zakelijke geschillen (1 Korinthiërs 6:1-8) Durft iemand van U die een zaak tegen een ander heeft, naar het gerecht te gaan [om] voor onrechtvaardigen [te verschijnen] en niet voor de heiligen? 2 Of weet GIJ niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien de wereld door U geoordeeld zal worden, zijt GIJ dan ongeschikt voor het berechten van zeer onbeduidende zaken? 3 Weet GIJ niet dat wij engelen zullen oordelen? Waarom dan niet zaken van dit leven? 4 Indien GIJ derhalve zaken van dit leven te berechten hebt, stelt GIJ dan degenen als rechters aan op wie in de gemeente wordt neergezien? 5 Ik spreek om U tot schaamte te bewegen. Is het BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 181 van194
waar dat er onder U niet één wijs man is die tussen zijn broeders zal kunnen 6 oordelen, maar dat de ene broeder met de andere broeder naar het gerecht gaat, en dat voor ongelovigen? 7 Ja, werkelijk, het betekent een volkomen nederlaag voor U dat GIJ rechtsgedingen met elkaar hebt. Waarom laat GIJ U niet liever onrecht doen? Waarom laat GIJ U niet liever te kort doen? 8 Integendeel, GIJ doet onrecht en GIJ doet te kort, en dat aan UW broeders. (1 Korinthiërs 6:1) Durft iemand van U die een zaak tegen een ander heeft, naar het gerecht te gaan [om] voor onrechtvaardigen [te verschijnen] en niet voor de heiligen? (Spreuken 14:12) Er bestaat een weg die recht is voor het aangezicht van een man, maar de wegen van de dood zijn er naderhand het einde van. (Mattheüs 5:23-26) Wanneer gij daarom uw gave naar het altaar brengt en u 24 daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave dan daar vóór het altaar en ga heen; sluit eerst vrede met uw broeder en offer daarna, wanneer 25 gij zijt teruggekomen, uw gave. Haast u een zaak bij te leggen met degene die u bij het gerecht aanklaagt, terwijl gij nog met hem onderweg zijt daarheen, opdat de aanklager u niet op de een of andere wijze aan de rechter overlevert, en de rechter aan de gerechtsdienaar, en gij in de gevangenis wordt geworpen. 26 Ik zeg u met zekerheid: Gij zult daar stellig niet uitkomen totdat gij het laatste geldstuk van zeer weinig waarde hebt betaald. (1 Korinthiërs 6:7) Ja, werkelijk, het betekent een volkomen nederlaag voor U dat GIJ rechtsgedingen met elkaar hebt. Waarom laat GIJ U niet liever onrecht doen? Waarom laat GIJ U niet liever te kort doen? (1 Korinthiërs 6:3-5) Weet GIJ niet dat wij engelen zullen oordelen? Waarom dan niet zaken van dit leven? 4 Indien GIJ derhalve zaken van dit leven te berechten hebt, stelt GIJ dan degenen als rechters aan op wie in de gemeente 5 wordt neergezien? Ik spreek om U tot schaamte te bewegen. Is het waar dat er onder U niet één wijs man is die tussen zijn broeders zal kunnen oordelen, (Mattheüs 18:15-17) Wanneer voorts uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. 16 Luistert hij echter niet, neem dan nog één of twee met u, opdat uit de mond van twee of drie getuigen elke zaak bevestigd wordt. 17 Indien hij naar hen niet luistert, spreek dan tot de gemeente. Indien hij zelfs naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u net als een mens uit de natiën en als een belastinginner. (1 Korinthiërs 13:4-5) De liefde is lankmoedig en vriendelijk. De liefde is niet jaloers, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen, 5 gedraagt zich niet onbetamelijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet geërgerd. Ze rekent het kwade niet aan.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 182 van194
(Johannes 13:34-35) Ik geef U een nieuw gebod, dat GIJ elkaar liefhebt; net 35 zoals ik U heb liefgehad, dat ook GIJ elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat GIJ mijn discipelen zijt, indien GIJ liefde onder elkaar hebt.” *** w97 15/3 blz. 17 par. 19-20 Neig uw hart tot onderscheidingsvermogen *** voornemen hebben geleerd, niet mogen laten varen. 20
Wij zullen overvloedig zijn in geestelijk onderscheidingsvermogen als wij onze gedachten en daden altijd in overeenstemming brengen met Gods Woord (2 Korinthiërs 13:5). Door dit op een opbouwende manier te doen, zullen wij worden geholpen nederig te zijn, niet eigenzinnig en kritisch ten aanzien van anderen. Onderscheidingsvermogen zal ons helpen profijt te trekken van terechtwijzing en ons van de belangrijker dingen te vergewissen (Spreuken 3:7). Laten wij dus met een verlangen om Jehovah te behagen, ernaar streven vervuld te worden met nauwkeurige kennis van zijn Woord. Hierdoor zullen wij goed van kwaad kunnen onderscheiden, kunnen vaststellen wat werkelijk belangrijk is en loyaal kunnen vasthouden aan onze kostbare verhouding met Jehovah. Dit alles is mogelijk als wij ons hart tot onderscheidingsvermogen neigen. Maar er is nog iets nodig. Wij moeten ons door onderscheidingsvermogen laten beveiligen. *** w97 15/3 blz. 17-22 Laat onderscheidingsvermogen u beveiligen *** Laat onderscheidingsvermogen u beveiligen „Het denkvermogen zelf [zal] de wacht over u houden, het onderscheidingsvermogen zelf zal u beveiligen.” — SPREUKEN 2:11. JEHOVAH wil dat u onderscheidingsvermogen gebruikt. Waarom? Omdat hij weet dat het u tegen diverse gevaren zal beveiligen. Spreuken 2:10-19 begint met de woorden: „Wanneer wijsheid haar intrede doet in uw hart en de kennis zelf aangenaam wordt voor uw zíel, zal het denkvermogen zelf de wacht over u houden, het onderscheidingsvermogen zelf zal u beveiligen.” Waartegen beveiligen? Tegen dingen als „de slechte weg”, alsook tegen degenen die de paden der oprechtheid verlaten en mensen die slinks zijn in hun gangen. 2
Waarschijnlijk zult u zich herinneren dat onderscheidingsvermogen het vermogen van de geest is om het één van het ander te onderscheiden. Iemand met onderscheidingsvermogen ziet waarin denkbeelden of zaken verschillen en kan zich een goed oordeel vormen. Als christenen zijn wij vooral geïnteresseerd in geestelijk onderscheidingsvermogen dat gebaseerd is op een nauwkeurige kennis van Gods Woord. Wanneer wij de Schrift bestuderen, is het alsof wij de bouwstenen van geestelijk onderscheidingsvermogen opdelven. Wat wij leren, kan ons helpen beslissingen te nemen die Jehovah behagen. BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 183 van194
3
Toen God aan Salomo, de koning van Israël, vroeg wat voor zegen hij graag zou ontvangen, zei de jonge regeerder: „Gij moet uw knecht een gehoorzaam hart geven om uw volk te richten, om te onderscheiden tussen goed en kwaad.” Salomo vroeg om onderscheidingsvermogen, en Jehovah gaf het hem in een buitengewone mate (1 Koningen 3:9; 4:30). Willen wij onderscheidingsvermogen verkrijgen, dan moeten wij erom bidden, en wij dienen Gods Woord aan de hand van de door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” verschafte geestelijk verlichtende publikaties te bestuderen (Mattheüs 24:45-47). Dit zal ons helpen ons geestelijke onderscheidingsvermogen zo te ontwikkelen dat wij „volwassen [worden] in verstandelijke vermogens”, in staat om „zowel goed als kwaad te onderscheiden”. — 1 Korinthiërs 14:20; Hebreeën 5:14. Speciale behoefte aan onderscheidingsvermogen 4
Met een juist onderscheidingsvermogen kunnen wij overeenkomstig de woorden van Jezus Christus handelen: „Blijft dan eerst het koninkrijk en [Gods] rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere [materiële] dingen zullen u worden toegevoegd” (Mattheüs 6:33). Jezus zei ook: „De lamp van het lichaam is uw oog. Wanneer uw oog zuiver is, is ook uw hele lichaam licht” (Lukas 11:34). Het oog is een figuurlijke lamp. Een „zuiver” oog is oprecht, scherp ingesteld. Met zo’n oog kunnen wij blijk geven van onderscheidingsvermogen en wandelen zonder in geestelijk opzicht te struikelen. 5
In plaats van hun oog zuiver te houden, hebben sommigen hun leven en het leven van anderen gecompliceerd gemaakt door zich in te laten met verleidelijke zakelijke transacties. Maar wij dienen niet te vergeten dat de christelijke gemeente „een pilaar en ondersteuning van de waarheid” is (1 Timotheüs 3:15). Net als in het geval van de pilaren van een bouwwerk, houdt de gemeente Gods waarheid hoog en ondersteunt ze niet iemands zakelijke onderneming. Gemeenten van Jehovah’s Getuigen werden niet opgericht als centra ter bevordering van commerciële belangen, goederen of diensten. Wij moeten ons ervan weerhouden persoonlijke zakelijke aangelegenheden in de Koninkrijkszaal af te handelen. Onderscheidingsvermogen helpt ons in te zien dat Koninkrijkszalen, gemeenteboekstudies, grotere bijeenkomsten en congressen van Jehovah’s Getuigen plaatsen zijn voor christelijke omgang en geestelijke besprekingen en gesprekken. Als wij onze geestelijke banden zouden gebruiken om welke vorm van commercie maar ook te bevorderen, zou dit dan niet op zijn minst blijk geven van een mate van gebrek aan waardering voor geestelijke waarden? Gemeentelijke contacten dienen nooit uitgebuit te worden voor financieel gewin. 6
Sommigen hebben theocratische contacten gebruikt voor de verkoop van gezondheidsof schoonheidsmiddelen, vitaminepreparaten, telecommunicatiediensten, bouwmaterialen, reisaanbiedingen, computerprogramma’s en -apparatuur, enzovoort. De gemeentevergaderingen BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 184 van194
zijn echter niet de plaats voor het verkopen of promoten van commerciële produkten of diensten. Wij kunnen het hieraan ten grondslag liggende beginsel onderscheiden als wij in gedachte houden dat Jezus „hen allen de tempel uit[dreef], met de schapen en runderen, en hij stortte de geldstukken van de geldwisselaars uit en keerde hun tafels om. En tot de duivenverkopers zei hij: ’Neemt deze dingen hier vandaan! Maakt het huis van mijn Vader niet langer tot een huis van koopwaar!’” — Johannes 2:15, 16. Wat valt er over investeringen te zeggen? 7
Er is zowel onderscheidingsvermogen nodig als voorzichtigheid geboden wanneer men overweegt geld te investeren in een zakelijke onderneming. Stel dat iemand geld wil lenen en beloften doet zoals: „Ik garandeer je dat je goed geld zult verdienen.” „Je kunt er niets bij verliezen. Succes is verzekerd.” Pas op wanneer iemand zulke garanties geeft. Òf hij is niet realistisch òf hij is oneerlijk, want investeren geschiedt zelden zonder risico. In feite hebben sommige gewetenloze personen leden van de gemeente met gladde woorden bedrogen. Dit doet ons denken aan de „goddeloze mensen” die heimelijk de eerste-eeuwse gemeente binnendrongen en ’de onverdiende goedheid van God veranderden in een verontschuldiging voor losbandig gedrag’. Zij waren als puntige, onder water verborgen klippen die zwemmers dodelijk konden verwonden (Judas 4, 12). Bedriegers hebben weliswaar andere motieven dan afvalligen, maar ook zij azen op leden van de gemeente. 8
Zelfs goedbedoelende christenen hebben medechristenen inlichtingen verstrekt over schijnbaar winstgevende ondernemingen, met als enige resultaat dat zij en degenen die hun voorbeeld volgden, het door hen geïnvesteerde geld verloren. Als gevolg hiervan zijn verscheidene christenen voorrechten in de gemeente kwijtgeraakt. Wanneer ondernemingen om snel rijk te worden bedrieglijke praktijken blijken te zijn, is de enige die er beter van wordt, de bedrieger, die vaak prompt verdwijnt. Hoe kan onderscheidingsvermogen ons helpen zulke situaties te vermijden? 9
In onderscheidingsvermogen ligt de gedachte opgesloten dat men kan doorzien wat niet duidelijk aan het licht treedt. Dit vermogen is nodig om beweringen omtrent investeringen te kunnen beoordelen. Christenen vertrouwen elkaar, en sommige redeneren wellicht dat hun geestelijke broeders en zusters zich niet zullen inlaten met zakelijke ondernemingen waardoor de geldmiddelen van medegelovigen gevaar zouden lopen. Maar dat een zakenman een christen is, garandeert nog niet dat hij uitmunt in zakelijke aangelegenheden of dat zijn onderneming succes zal hebben. 10
Sommige christenen trachten bij medegelovigen een zakelijke lening te sluiten omdat betrouwbare kredietinstellingen nooit geld ter beschikking zouden stellen voor hun riskante onderneming. Velen hebben zich laten wijsmaken dat zij door alleen maar hun geld te investeren, snel rijk zouden kunnen worden zonder BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 185 van194
er veel, zo al iets, voor te hoeven doen. Sommigen hebben er belangstelling voor geld te investeren wegens de opwinding die ermee gepaard gaat, met als enige resultaat dat geld waarvoor een leven lang is gespaard, verloren is gegaan! Een christen investeerde een grote som geld in de verwachting dat dit hem in slechts twee weken tijd 25 procent winst zou opleveren. Hij verloor al dat geld toen de zaak waarin hij geïnvesteerd had, failliet ging. In een andere onderneming leende een projectontwikkelaar grote sommen geld van anderen in de gemeente. Hij beloofde ongewoon hoge winsten, maar ging failliet en verloor het geleende kapitaal. Wanneer zakelijke ondernemingen mislukken 11
Het mislukken van zakelijke ondernemingen heeft tot teleurstelling geleid en zelfs tot het verlies van de geestelijke gezindheid van sommige christenen die zich met ongezonde ondernemingen hadden ingelaten. Hartzeer en bitterheid zijn het gevolg geweest van het in gebreke blijven zich door onderscheidingsvermogen te laten beveiligen. Hebzucht heeft menigeen verstrikt. „Laat . . . hebzucht onder u zelfs niet ter sprake komen, zoals het heiligen past”, schreef Paulus (Efeziërs 5:3). En hij waarschuwde: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord.” — 1 Timotheüs 6:9, 10. 12
Door liefde voor geld te ontwikkelen, zou een christen zichzelf veel geestelijke schade berokkenen. De Farizeeën waren liefhebbers van geld, en dit is een kenmerk van velen in deze laatste dagen (Lukas 16:14; 2 Timotheüs 3:1, 2). In tegenstelling daarmee dient de levenswijze van een christen „vrij [te] zijn van de liefde voor geld” (Hebreeën 13:5). Natuurlijk kunnen christenen zaken met elkaar doen of samen een zaak opzetten. Maar als zij dit doen, dienen besprekingen en onderhandelingen gescheiden te blijven van gemeentelijke aangelegenheden. En denk aan het volgende: Zelfs al betreft het geestelijke broeders, stel zakelijke overeenkomsten altijd op schrift. Het artikel „Stel het op schrift!”, in de Ontwaakt! van 8 juni 1983, blz. 13 tot en met 15, is in dit opzicht nuttig. 13
Spreuken 22:7 zegt ons: „Wie leent, is een knecht van de man die uitleent.” Het is vaak onverstandig om onszelf of onze broeder in de positie van zo’n knecht te plaatsen. Wanneer iemand ons vraagt hem geld te lenen voor een zakelijke onderneming, zou het raadzaam zijn te beschouwen of hij in staat is de som terug te betalen. Staat hij als betrouwbaar bekend? Wij dienen natuurlijk te beseffen dat het verstrekken van zo’n lening het verlies van het geld zou kunnen betekenen, omdat veel zakelijke ondernemingen mislukken. Een contract op zich vormt geen garantie voor een succesvolle onderneming. En het is beslist niet verstandig BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 186 van194
wanneer iemand het riskeert meer geld in een onderneming te steken dan hij zich kan veroorloven te verliezen. 14
Wij dienen van onderscheidingsvermogen blijk te geven als wij een christen geld voor zakelijke doeleinden hebben geleend en het geld verloren is gegaan, ook al waren er geen oneerlijke praktijken bij betrokken. Als het faillissement niet de schuld was van onze medegelovige die het geld heeft geleend, kunnen wij dan zeggen dat ons onrecht is gedaan? Nee, want wij hebben de lening vrijwillig verstrekt, hebben er waarschijnlijk rente op geïnd en er heeft niets oneerlijks plaatsgevonden. Aangezien er geen oneerlijkheid in het spel was, hebben wij geen grond om te gaan procederen tegen degene die geld van ons geleend heeft. Wat voor goeds zou er door tot stand gebracht worden als wij een rechtszaak zouden beginnen tegen een eerlijke medechristen die zich failliet heeft moeten laten verklaren omdat een goedbedoelde zakelijke onderneming is mislukt? — 1 Korinthiërs 6:1. 15
Degenen die grote tegenslagen te incasseren krijgen, zoeken soms verlichting door zich failliet te laten verklaren. Aangezien christenen niet onverschillig dienen te staan tegenover schulden, hebben sommigen zich, zelfs nadat zij wettelijk van bepaalde schulden ontlast waren, verplicht gevoeld te trachten de kwijtgescholden bedragen terug te betalen als de crediteuren bereid waren betaling te aanvaarden. Maar als iemand het van zijn broeder geleende geld nu eens verliest en dan toch een luxueus leven zou leiden? Of als hij op een gegeven moment voldoende kapitaal heeft verworven om het geleende terug te betalen maar zich niets zou aantrekken van de morele verplichting die hij financieel wellicht tegenover zijn broeder heeft? Dan zou eraan getwijfeld kunnen worden of degene die het geld had geleend, wel aan de vereisten voldoet om in een verantwoordelijke hoedanigheid in de gemeente te dienen. — 1 Timotheüs 3:3, 8; zie De Wachttoren van 15 september 1994, blz. 30, 31. Wat te doen als er bedrog in het spel is? 16
Onderscheidingsvermogen helpt ons te beseffen dat niet alle investeringen winst opleveren. Maar wat te doen als er bedrog in het spel is? Bedrog is „het zich opzettelijk bedienen van misleiding, listigheid of het verdraaien van de waarheid met het doel een ander ertoe te bewegen afstand te doen van een of ander waardevol bezit of een wettelijk recht op te geven”. Jezus Christus zette uiteen welke stappen er gedaan kunnen worden wanneer iemand meent dat hij door een medeaanbidder bedrogen is. Volgens Mattheüs 18:15-17 zei Jezus: „Wanneer . . . uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Luistert hij echter niet, neem dan nog één of twee met u, opdat uit de mond van twee of drie getuigen elke zaak bevestigd wordt. Indien hij naar hen niet luistert, spreek dan tot de gemeente. Indien hij zelfs naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u net als een mens uit de natiën en als een belastinginner.” Uit de illustratie die BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 187 van194
Jezus vervolgens gaf, blijkt dat hij aan zonden dacht waarbij het om financiële kwesties, met inbegrip van bedrog, gaat. — Mattheüs 18:23-35. 17
Natuurlijk zou er geen schriftuurlijke basis voor de in Mattheüs 18:15-17 uiteengezette stappen bestaan als er geen bewijs of zelfs geen aanwijzing van bedrog was. Wat echter te doen als een belijdende christen ons werkelijk heeft bedrogen? Onderscheidingsvermogen kan ons ervoor behoeden stappen te doen waardoor de reputatie van de gemeente geschaad zou worden. Paulus raadde medechristenen aan zich onrecht te laten doen en zelfs te kort te laten doen in plaats van een broeder voor het gerecht te dagen. — 1 Korinthiërs 6:7. 18
Onze oprechte broeders en zusters zijn niet ’vol van bedrog en schurkerij’, zoals de tovenaar Bar-Jezus (Handelingen 13:6-12). Laten wij dus van onderscheidingsvermogen blijk geven wanneer er geld verloren is gegaan in zakelijke ondernemingen waarbij medegelovigen betrokken zijn. Als wij overwegen te gaan procederen, dienen wij te beschouwen welke uitwerking dit mogelijk op ons persoonlijk, op de andere persoon of personen, op de gemeente en op buitenstaanders zal hebben. Op schadeloosstelling uit zijn, zou veel van onze tijd, energie en andere middelen kunnen opslokken. Misschien zouden alleen advocaten en andere deskundigen er beter van worden. Helaas hebben sommige christenen theocratische voorrechten verspeeld omdat zij te veel opgingen in deze dingen. Dat wij aldus op een zijspoor worden gebracht, moet Satan verheugen, maar wij willen Jehovah’s hart blij maken (Spreuken 27:11). Wanneer wij daarentegen een verlies aanvaarden, kan dit ons behoeden voor hartzeer en zowel ons als de ouderlingen veel tijd besparen. Het zal ertoe bijdragen de vrede van de gemeente te bewaren en zal ons in staat stellen eerst het Koninkrijk te blijven zoeken. Onderscheidingsvermogen en het nemen van beslissingen 19
Het nemen van beslissingen op financiële of zakelijke terreinen kan ons behoorlijk onder druk zetten. Maar geestelijk onderscheidingsvermogen kan ons helpen factoren af te wegen en verstandige beslissingen te nemen. Bovendien kunnen wij door ons gebedsvol op Jehovah te verlaten, „de vrede van God” ontvangen (Filippenzen 4:6, 7). Deze vrede is een kalmte en rust die het resultaat is van een intieme persoonlijke verhouding met Jehovah. Een dergelijke vrede kan ons beslist helpen ons evenwicht te bewaren wanneer wij voor moeilijke beslissingen staan. 20
Laten wij vastbesloten zijn niet toe te laten dat zakelijke geschillen onze vrede of die van de gemeente verstoren. Wij moeten in gedachte houden dat de christelijke gemeente functioneert om ons geestelijk te helpen, niet om als centrum voor commerciële activiteiten te dienen. Zakelijke aangelegenheden dienen altijd gescheiden te blijven van gemeentelijke activiteiten. Wij moeten onderscheidingsvermogen gebruiken en voorzichtigheid betrachten wanneer wij een zakelijke onderneming op touw zetten. En laten wij altijd een evenwichtige BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 188 van194
kijk op zulke aangelegenheden bewaren, terwijl wij de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toekennen. Zou een zakelijke onderneming waarbij medeaanbidders betrokken zijn mislukken, laten wij dan trachten datgene te doen wat voor alle betrokkenen het beste is. 21
Mogen wij allen, in plaats van overmatig bezorgd te zijn over financiële aangelegenheden en andere minder belangrijke dingen, ons hart neigen tot onderscheidingsvermogen, om Gods leiding bidden en de Koninkrijksbelangen de eerste plaats toekennen. Moge, in overeenstemming met Paulus’ gebed, ’onze liefde steeds overvloediger zijn met nauwkeurige kennis en volledig onderscheidingsvermogen, opdat wij ons van de belangrijker dingen mogen vergewissen en anderen [of onszelf] niet tot struikelen brengen’. Laten wij, nu de Koning Christus op zijn hemelse troon gezeten is, in elk aspect van het leven geestelijk onderscheidingsvermogen aan de dag leggen. En ’mogen wij vervuld zijn met de vrucht der rechtvaardigheid door bemiddeling van Jezus Christus, tot heerlijkheid en lof van onze God’, de Soevereine Heer Jehovah. — Filippenzen 1:9-11. Wat zou u antwoorden? □ Wat is onderscheidingsvermogen? □ Waarom is het vooral nodig onderscheidingsvermogen aan de dag te leggen wanneer christenen zaken met elkaar doen? □ Hoe kan onderscheidingsvermogen ons helpen als wij menen dat een medegelovige ons heeft bedrogen? □ Welke rol dient onderscheidingsvermogen te spelen bij het nemen van beslissingen? *** w91 15/10 blz. 25-28 Geld lenen aan medechristenen *** Geld lenen aan medechristenen PEDRO en Carlos waren goede vrienden. Zij waren medechristenen en hun respectieve gezinnen genoten vaak van hartelijke omgang met elkaar. Dus toen Carlos wat geld voor zijn zaak nodig had, aarzelde Pedro niet om aan te bieden hem het geld te lenen. „Aangezien wij goede vrienden waren,” legt Pedro uit, „vond ik het niet erg.” Amper twee maanden later ging Carlos’ zaak echter failliet en stopten de terugbetalingen. Pedro ontdekte tot zijn verbazing dat Carlos veel van het geleende geld had gebruikt om privé-schulden terug te betalen en om een buitensporige levensstijl te bekostigen. Zelfs na een jaar van bezoeken en brieven was de kwestie niet tot Pedro’s tevredenheid opgelost. Uit frustratie wendde Pedro zich tot de autoriteiten en liet Carlos — zijn vriend en christelijke BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 189 van194
broeder — in de gevangenis werpen. Was dit een juiste handelwijze? Wij zullen zien. Meningsverschillen en misverstanden over geldelijke leningen zijn bij mensen over de hele wereld vaak de oorzaak van verbroken vriendschappen. Soms kunnen ze zelfs de oorzaak vormen van tweedracht tussen medechristenen. In veel landen is het moeilijk een lening van een bank te verkrijgen, en dus is het voor mensen in financiële nood gebruikelijk zich tot vrienden en verwanten te wenden. De droevige ervaring van Pedro en Carlos illustreert echter dat, tenzij zowel degene die leent als degene die uitleent zich zorgvuldig aan bijbelse beginselen houdt, er ernstige problemen kunnen ontstaan. Wat is dan de juiste manier om te werk te gaan wanneer de ene christen de ander om een lening vraagt? De kosten van een lening berekenen In de bijbel wordt onnodig lenen ontmoedigd. „Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben”, vermaant de apostel Paulus (Romeinen 13:8). Bereken dus voordat u schulden maakt, de kosten hiervan. (Vergelijk Lukas 14:28.) Bestaat er werkelijk een noodzaak om geld te lenen? Is het een kwestie van het behouden van uw middelen van bestaan om voor uw gezin te zorgen? (1 Timotheüs 5:8) Of is er een mate van hebzucht bij betrokken — misschien een verlangen naar een luxueuzer leven? — 1 Timotheüs 6:9, 10. Een andere belangrijke factor is de vraag of u door het maken van schulden gedwongen zult worden langer te werken en misschien vergaderingen en velddienst te verwaarlozen. En ook: kunt u het u werkelijk veroorloven om andermans geld te riskeren? Wat te doen als de zaak of onderneming failliet gaat? Bedenk dat ’de goddeloze leent en niet terugbetaalt’. — Psalm 37:21. ’Waarheid spreken’ tot degene die uitleent Na zulke factoren overdacht te hebben, vindt u misschien nog steeds dat een zakelijke lening nodig is. Indien deze lening niet via wereldse middelen verkregen kan worden, is het niet noodzakelijkerwijs verkeerd een medechristen te benaderen, aangezien het, zoals Jezus in Lukas 11:5 opmerkte, normaal is zich in tijd van nood tot vrienden te wenden. Toch zou men zich moeite moeten getroosten om ’waarheid te spreken’ (Efeziërs 4:25). Zet eerlijk alle betrokken feiten uiteen — inclusief de risico’s, ook die welke misschien gering lijken. En neem geen aanstoot als degene van wie u de lening verwacht te krijgen, veel gerichte vragen stelt, zodat hij er zeker van kan zijn dat hij een nauwkeurig beeld heeft. Zou iemand waarheid spreken wanneer hij geld voor een bepaald doel leent en het bedrag dan voor een ander doel gebruikt? Beslist niet. Een bankier in Latijns-Amerika legt uit: „Een bank zou uw krediet intrekken en indien u uw schuld niet onmiddellijk zou afbetalen, zouden zij door middel van een rechterlijk bevel BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 190 van194
uw bezittingen in beslag nemen.” Wanneer geld is uitgeleend met de vooronderstelling dat het een zaak winstgevender zal maken, wordt degene die het heeft uitgeleend, als het geld voor een ander doel gebruikt wordt, in feite beroofd van zijn zekerheid dat de lening terugbetaald kan worden. Het is waar dat u misschien niet bang bent voor wettelijke vergeldingsmaatregelen als u van een medechristen leent. Niettemin ’is wie leent een knecht van de man die uitleent’, en u bent verplicht om eerlijk tegen hem te zijn. — Spreuken 22:7. De Gulden Regel toepassen in zakelijke aangelegenheden Jezus zei: „Alle dingen dan die gij wilt dat de mensen voor u doen, moet ook gij insgelijks voor hen doen” (Mattheüs 7:12). Hoe belangrijk is het dat deze regel de overhand heeft als wij zaken doen met een medegelovige! Hoe zou u bijvoorbeeld reageren als een broeder uw verzoek om een lening zou afwijzen? Zou u vinden dat hij verraad pleegde tegenover uw beider vriendschap? Of zou u zijn recht om uw voorstel af te wijzen respecteren omdat u beseft dat hij zijn geld misschien echt nodig heeft of de risico’s wellicht ernstiger inschat dan u dat doet? Hij vraagt zich misschien oprecht af of u in staat bent het geld doeltreffend te gebruiken. In zo’n geval zou zijn weigering heel goed zowel praktisch als liefdevol kunnen zijn. — Spreuken 27:6. Als een vriend erin toestemt u wat geld te lenen, zouden de bijzonderheden nauwkeurig schriftelijk vastgelegd moeten worden, inclusief hoeveel er geleend is, voor welk doel het gebruikt zal worden, welke bezittingen borg zijn voor de lening en hoe en wanneer het geld terugbetaald zal worden. In sommige gevallen is het zelfs verstandig het contract door een advocaat te laten opstellen of nakijken en door de autoriteiten te laten registreren. Laat in ieder geval, als een overeenkomst eenmaal ondertekend is, „uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen” (Mattheüs 5:37). Maak geen misbruik van de welwillendheid van uw vriend door na te laten uw verplichting tegenover hem even ernstig op te vatten als u dat tegenover een bank zou doen. Voorzichtig met uitlenen Wat te doen indien u voor een lening benaderd wordt? Veel zal afhangen van de omstandigheden die erbij betrokken zijn. Een christelijke broeder kan bijvoorbeeld, niet door een eigen fout, financieel aan de grond komen te zitten. Christelijke liefde zal u ertoe bewegen hem, als u de middelen daartoe bezit, ’te geven wat hij voor zijn lichaam nodig heeft’. — Jakobus 2:15, 16. Hoe liefdeloos zou het zijn om misbruik te maken van de tegenspoed van een broeder door in zo’n geval rente te vragen! Jezus spoorde aan: „Blijft . . . uw vijanden liefhebben en blijft goeddoen en lenen zonder rente, zonder te hopen iets terug te krijgen.” — Lukas 6:35; vergelijk Leviticus 25:35-38. Wat echter te doen indien u eenvoudig gevraagd wordt een zakelijke onderneming te financieren of borg te staan voor een lening? Het is gewoonlijk BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 191 van194
het beste zulke kwesties als een financiële investering te behandelen. In de bijbel wordt onmiskenbaar aangespoord tot voorzichtigheid, met de vermaning: „Kom niet terecht onder hen die handslag geven, onder hen die borg worden voor leningen.” — Spreuken 22:26. In zo’n geval moet u eerst vaststellen of u zich de investering werkelijk kunt veroorloven. Zal het u financieel ruïneren wanneer de zaak failliet gaat of degene die leent niet in staat is de lening op tijd terug te betalen? Indien u zich de lening kunt veroorloven en er winst gemaakt kan worden, hebt u ook het recht hierin te delen door een redelijke rente voor uw lening te vragen. (Vergelijk Lukas 19:22, 23.) In Spreuken 14:15 staat de waarschuwing: „Iedereen die onervaren is, hecht geloof aan elk woord, maar de schrandere geeft acht op zijn schreden.” Sommige gewoonlijk schrandere zakenlieden hebben alle voorzichtigheid overboord gegooid toen zij zaken deden met medechristenen. De aantrekkelijkheid van hoge rentebetalingen heeft sommigen tot roekeloze investeringen gebracht waardoor zij zowel hun geld als hun vriendschap met medechristenen hebben verloren. Het is interessant dat bankiers vaak drie factoren in aanmerking nemen om te bepalen hoe riskant een lening zou kunnen zijn: (1) het karakter van de persoon die het verzoek om een lening doet, (2) zijn vermogen om terug te betalen en (3) de omstandigheden in zijn branche. Zou het niet van „praktische wijsheid” getuigen om de aangelegenheden op dezelfde manier te beoordelen als u overweegt uw zuurverdiende geld aan iemand te lenen? — Spreuken 3:21. Wat voor reputatie heeft de broeder die om het geld vraagt bijvoorbeeld? Staat hij als betrouwbaar of als roekeloos en onevenwichtig bekend? (Vergelijk 1 Timotheüs 3:7.) Indien hij zijn zaak wil uitbreiden, heeft hij die dan tot nu toe met succes beheerd? (Lukas 16:10) Zo niet, dan zou het op lange termijn nuttiger kunnen zijn hem praktische hulp bij het beheren van zijn geld te geven, dan hem geld te lenen dat misschien verkeerd gebruikt wordt. Een ander aspect zou kunnen zijn of de broeder in staat is om terug te betalen. Wat is zijn inkomen? Welke schulden heeft hij? Het is alleen maar redelijk dat hij openhartig tegen u zal zijn. Niettemin moet christelijke liefde steeds de overhand hebben. Misschien wilt u bijvoorbeeld de verkoopbare bezittingen van de broeder borg laten zijn voor de lening. De Mozaïsche wet veroordeelde het om de middelen van bestaan of de fundamentele bezittingen van een man als onderpand voor een lening in beslag te nemen (Deuteronomium 24:6, 10-12). Bijgevolg zegt een Zuidamerikaanse broeder die zakenman is dat hij niet meer uitleent dan de helft van de waarde van de verkoopbare bezittingen van een broeder. „En ik beschouw zijn materiaal — dat wat hij voor het uitoefenen van zijn beroep nodig heeft — of zijn huis niet als verkoopbare bezittingen”, legt hij uit. „Ik zou mijn broeder beslist niet op straat willen zetten en zijn huis in beslag willen nemen om mijn geld terug te krijgen.” BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 192 van194
Ten slotte moet u realistisch de algemene zakelijke omstandigheden in uw land in aanmerking nemen. Wij leven in „de laatste dagen”, waarin mensen „het geld liefhebben” en „verraders” zijn (2 Timotheüs 3:1-4). Hoewel uw vriend en broeder wellicht eerlijk is, zouden zijn vennoten, werknemers en klanten dat wel eens niet kunnen zijn. Als christen kan hij niet zijn toevlucht nemen tot omkoperij en leugens — tactieken die zijn concurrenten misschien in hun voordeel gebruiken. Ook moet de vernietigende uitwerking van „tijd en onvoorziene gebeurtenissen” in aanmerking worden genomen (Prediker 9:11). De waarde van koopwaar kan plotseling dalen. Op hol geslagen inflatie kan een zaak ruïneren of de waarde van uw lening tenietdoen. Ook diefstal, ongelukken, vandalisme en onrecht zijn de onaangename realiteiten van de handel. U dient bij het nemen van uw beslissing met al deze aspecten rekening te houden. Faillissement Soms is een christen, ondanks alle voorzorgsmaatregelen, eenvoudig niet in staat zijn lening terug te betalen. De Gulden Regel zou hem ertoe moeten bewegen regelmatig contact te houden met zijn schuldeiser. Misschien zijn een tijdlang slechts kleine afbetalingen mogelijk. Toch zou een christen niet moeten denken dat symbolische betalingen hem vrijstellen van het brengen van werkelijke offers om aan zijn verplichtingen te voldoen (Psalm 15:4). Een schuldeiser die een christen is, heeft eveneens de verplichting liefde te tonen. Indien hij vindt dat hij frauduleus behandeld is, zou hij de raad uit Mattheüs 18:1517 kunnen toepassen. Het is zelden raadzaam de wereldse autoriteiten erbij te betrekken, zoals Pedro deed in het geval dat aan het begin van dit artikel genoemd werd. De apostel Paulus zegt: „Durft iemand van u die een zaak tegen een ander heeft, naar het gerecht te gaan om voor onrechtvaardigen te verschijnen en niet voor de heiligen? . . . Is het waar dat er onder u niet één wijs man is die tussen zijn broeders zal kunnen oordelen, maar dat de ene broeder met de andere broeder naar het gerecht gaat, en dat voor ongelovigen? Ja, werkelijk, het betekent een volkomen nederlaag voor u dat gij rechtsgedingen met elkaar hebt. Waarom laat gij u niet liever onrecht doen? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?” — 1 Korinthiërs 6:1-7. Er zouden enkele situaties kunnen zijn — zoals die waar ongelovige vennoten, wereldse leveranciers of aangelegenheden in verband met verzekeringen aan te pas komen — die door een wereldse rechtbank of door een overheidsinstantie geregeld lijken te moeten worden. Maar in de meeste gevallen zal een christen liever enig financieel verlies lijden dan de gemeente blootstellen aan de schande die het met zich zou brengen wanneer hij een broeder wegens een onbetaalbare lening gerechtelijk zou vervolgen. In de meeste gevallen kunnen zulke trieste gevolgen vermeden worden. Hoe? Wees u, voordat u geld van of aan een broeder leent, bewust van de mogelijke BLIJF IN GODS LIEFDE Blz. 193 van194
gevaren. Wees voorzichtig en leg wijsheid aan de dag. Laat bovenal „al uw aangelegenheden”, ook uw zakelijke aangelegenheden, „met liefde geschieden”. — 1 Korinthiërs 16:14.
BLIJF IN
GODS LIEFDE Blz. 194 van194