Inhoudsopgave
Inleiding – Een beroepsgroep aan de grens in beweging
2
Hoofdstuk 1 – De verdwijning van de grens
8
Hoofdstuk 2 – Douanier: ambtenaar of militair?
30
Hoofdstuk 3 – Nostalgische douaneambtenaren in turbulente tijden
46
Eindconclusie
71
Literatuuropgave
75
1
Inleiding – Een beroepsgroep aan de grens in beweging
De Nederlandse grens werd niet alleen gemarkeerd door grenspalen en slagbomen, maar ook door mensen die zich daar vanwege hun beroep bevonden. Grenspassanten troffen aan de grens een geüniformeerd douanecorps aan. Douanekopstukken stelden in het herdenkingsboek De Nederlandse douane: douane 400 jaar (1986) dat zij “graag een boekje open willen doen over deze Rijksdienst die weliswaar iedereen kent, doch waarvan slechts weinigen het fijne weten.” 1 Daarom wilden zij duidelijk maken dat er “aan de grens veel meer onder de zon is dan doorgaans wordt verondersteld.” 2 Douanier J. Jansen klaagde in 1987 over het stereotype beeld dat over de beroepsgroep bestond: “Mensen zien een douanier vooral als een in het groen geklede ambtenaar die pal op de grens de klassieke vraag stelt of men nog iets heeft aan te geven.” 3 Om hier verandering in te brengen organiseerde hij samen met zijn collega’s op 11 april 1987 een open dag op zijn douanepost Bergh. Grensbewoners konden in gesprek gaan met douaniers en er was een tentoonstelling die de werkzaamheden van de douane in beeld bracht. Na deze drukbezochte open dag meldde Jansen triomfantelijk: “Ik heb niets anders gehoord dan de opmerking: dat de douane dat ook al doet!” 4 De controlewerkzaamheden die door douaniers verricht werden waren inderdaad heel divers. Hun allereerste en meest bekende taak aan de grens was de fiscale taak. Douaneambtenaren inden belastingen bij de in- en uitvoer van goederen. Hiernaast vervulden douaniers een belangrijke maatschappelijke taak. Onder de noemer ‘Bewaking van de kwaliteit van de samenleving’ zagen zij toe op de naleving van allerlei wetten, zoals milieu- en landbouwvoorschriften. Ook maakten zij het smokkelaars van wapens en drugs zo moeilijk mogelijk om aan hun waakzaam oog te ontsnappen. 5 De douane controleerde niet alleen goederen. Samen met de Koninklijke Marechaussee was zij belast met de personencontrole aan de grens. Douaniers controleerden paspoorten om ongewenste vreemdelingen tegen te kunnen houden. Op de belangrijke doorlaatposten had de Koninklijke Marechaussee de paspoortcontrole in handen, terwijl douaniers dit op de kleinere posten voor hun rekening namen. 6 De grens als barrière en brug Met het doel de onderlinge handel te bevorderen werden na de Tweede Wereldoorlog in Europa diverse politieke besluiten genomen om de binnengrenzen te slechten. Douaneprocedures aan de grens veroorzaakten namelijk veel oponthoud voor handel en verkeer. Het proces van het slechten van de grenzen kwam pas echt in een stroomversnelling vanaf 1985 met het Verdrag van Schengen. De Benelux, Duitsland en Frankrijk namen concrete maatregelen om de controles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen stapsgewijs af te bouwen. Op 1
Belastingdienst, De Nederlandse douane: Douane 400 jaar (’s-Gravenhage 1986) 3. Belastingdienst, Douane 400 jaar, 3. 3 Paul Spapens en Kees van Kemenade, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992) 169. 4 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 169. 5 E.A. Bosch, Hebt u nog iets aan te geven? (Deventer 1984) 13-16.; Tom Pfeil, Op gelijke voet: de geschiedenis van de Belastingdienst (Deventer 2009) 388-391. 6 Pfeil, Op gelijke voet, 391. 2
2
31 december 1992 werden de Europese binnengrenzen geopend. Door de verdwijning van de Nederlandse grens met België en Duitsland verloren de meeste Nederlandse douaniers aan de grens hun baan. 7 De douaneambtenaren aan de grens vormden een bijzondere beroepsgroep door hun nauwe betrokkenheid bij de Europese integratie. Politieke besluiten om de grenzen te slechten hadden aanzienlijke gevolgen voor het werk van de Nederlandse douane. Hoewel zij weinig invloed hadden op de besluitvorming, werd van douaniers verwacht dat zij zo effectief mogelijk zouden inspelen op de gemaakte afspraken. Grensregio’s werden in officiële Europese beleidstukken wel aangeduid als ‘Proeftuinen van Europa’. De grote verdragen betreffende de Europese integratie zouden juist hier aan de binnengrenzen concreet vorm moeten krijgen. Wanneer de eenwording in deze proeftuinen op lokaal niveau een succes zou zijn, zou dit automatisch het succes van de Europese integratie aantonen. 8 Op hun posten aan de grens moesten douaniers handen en voeten geven aan dit Europese proces, vooral door steeds meer samen te werken met hun Belgische en Duitse collega’s. Douaniers zaten in een spagaat. Het was hun taak de grenzen te slechten en mee te werken aan het versoepelen van het internationale verkeer. Tegelijkertijd beschermden zij de grens. Zij hielden de grens als barrière in stand door personen- en goederencontroles uit te voeren. Hoe gemakkelijker de grenzen te overschrijden waren, hoe meer het nodig was dat douaniers toezicht hielden aan de grens om de openbare orde en volksgezondheid te kunnen blijven waarborgen. Deze paradox had het tragische gevolg dat de beroepsgroep eraan meewerkte dat zij zelf overbodig werd. Nadat het Akkoord van Schengen was gesloten werd het voor douaniers duidelijk dat zij binnen afzienbare tijd hun baan zouden verliezen door het slechten van de grens. Vanaf dit moment kozen verschillende douaneambtenaren ervoor hun persoonlijke verhalen op papier te zetten. Zij legden de werkomstandigheden van dat moment vast, maar tekenden ook allerlei herinneringen op aan vroegere tijden. Sommige douaniers besteedden, naast een persoonlijke noot, de meeste aandacht aan de beschrijving van grenspalen en de ontstaansgeschiedenis van de grens. Tussen 1985 en 1992 verschenen veel publicaties van de hand van douaniers, waarmee zij poogden het eigen verleden – dat steeds meer aan het verdwijnen was – vast te leggen. De socioloog Fred Davis stelde in 1979 dat nostalgie vooral op zou treden tijdens overgangsfasen die een aanpassing van de identiteit vergden, en dit zou zowel van toepassing zijn op individueel als op collectief niveau. 9 De beroepsgroep van douaniers bevond zich overduidelijk in zo’n overgangsfase, tragischer nog: zij was in toenemende mate overbodig aan het worden, met als culminatiepunt de bijna volledige afschaffing van douaniers aan de Europese binnengrenzen in 1992. De bekende erfgoedhistoricus David Lowenthal definieerde het begrip ‘nostalgie’ als het zoeken van een schuilplaats in het chaotische en veranderlijke heden, en dit vormde zodoende een verlangen naar een coherent en overzichtelijk verleden. 10 Het verwarrende heden en de onzekere toekomst 7
L. Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken op het einde van 1991’, in: C. Fijnaut, J. Stuyck en P. Wytinck, red., Schengen: proeftuin voor de Europese Gemeenschap? (Arnhem 1992) 2-6. 8 Joost Kleuters, ‘De grens. Debat 3: Goede buren, verre vrienden?’, in: Joost Kleuters, red., Debatreeks ‘De Grens: Denkbeeldige lijn of weerbarstige werkelijkheid?’ (Nijmegen 2002) 15 – 19. 9 Fred Davis, Yearning for yesterday. A sociology of nostalgia (New York, London 1979) 10-12, 18, 44-45, 49, 122-124. 10 David Lowenthal, The past is a foreign country (Cambridge 1985) 237, 325-326, 348-350.
3
zette douaniers ertoe aan om reeds geruime tijd voor hun daadwerkelijke verdwijning in 1992 al terug te verlangen naar het geïdealiseerde verleden van voor deze datum. In de egodocumenten gaven douaniers een subjectieve weergave van hun eigen geschiedenis. Historische ontwikkelingen als de Europese integratie oefenden een diepgaande invloed uit op de publicaties van de douaniers. De wisselwerking tussen historische gebeurtenissen en de geschetste beleving hiervan zal onderzocht worden. Hiermee wordt de representatie van de sociale geschiedenis van douaniers in beeld gebracht vanaf het jaar 1960. Vanaf het begin van de jaren zestig begonnen douaniers verhalen en herinneringen op schrift te stellen. Dit liep parallel met het startpunt van het proces van het slechten van de grens. De basis hiervoor werd gelegd met de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957. Het streven naar een interne Europese markt met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal werd toen officieel vastgelegd. 11 In deze scriptie wordt de inhoud van publicaties tot 2009 in beeld gebracht. Het douanecorps mocht dan wel geminimaliseerd zijn in 1992, dit wilde niet zeggen dat douaniers na dit jaar niet meer publiceerden. Vooral na 1997 kwamen er veel memoires en geschriften van douaniers op de markt, met een piek na 2004. Aangezien dit nog steeds voortduurt is ervoor gekozen publicaties tot het recente jaar 2009 te onderzoeken. Sociale geschiedenis van een beroepsgroep De invloedrijke historicus Raphael Samuel signaleerde in 1994 dat er sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw steeds meer een democratische versie van het verleden tot stand gekomen was. Veel meer mensen raakten betrokken bij de omgang met het verleden, waarbij niet langer de grote geschiedenis van koningen, keizers, hoge politiek en grote rijken centraal stond zoals in de officiële geschiedschrijving, maar juist de alledaagse geschiedenis en het leven van de gewone mens. Samuel stelde dat deze democratische versie van het verleden tot stand kwam door de toenemende populariteit van het verzamelen van allerlei voorwerpen uit het persoonlijke, lokale en regionale verleden. 12 Historici na hem definieerden deze ‘democratisering van de geschiedenis’ echter breder dan alleen het bewaren van materiële objecten. 13 De Nederlandse historicus Pim den Boer schreef in 2005 - in een bundel over de omgang met erfgoed in de westerse wereld – dat de algemeen toegenomen interesse in geschiedenis in de westerse samenlevingen sinds de jaren zestig zich vooral uitte in een belangstelling voor oral history en persoonlijke herinneringen. 14 Door egodocumenten te publiceren droegen douaniers bij aan de democratisering van hun eigen geschiedenis. Historicus Kees Ribbens publiceerde in 2002 een onderzoek naar de inhoud van de Nederlandse geschiedeniscultuur, waarmee hij de omgang van de samenleving met het verleden bedoelde. Hierin stond het recente, alledaagse verleden het meest centraal, waarbij veel aandacht voor ambachten waarneembaar was. 11
Nikolaus Vaulont, De douane-unie van deEuropese economische gemeenschap (Brussel 1986) 5. Raphael Samuel, Theatres of Memory: Past and Present in Contemporary Culture. Volume I (London, New York 1994) 139-140, 160. 13 Karel, ‘De Nota Belvedère’, 154.; Kees Ribbens, Alledaagse historische cultuur in Nederland, 1945 – 2000 (Hilversum 2002) 35 – 40. 14 Pim den Boer, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, in: Rob van der Laarse red., Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering (Amsterdam 2005) 52. 12
4
Vooral de eigen geschiedenis stond op de voorgrond: hetzij de persoonlijke geschiedenis, maar ook de geschiedverhalen van het eigen dorp, de eigen stad of de eigen regio. 15 Ribbens verzuchtte dat historici zich veel te weinig bezig gehouden hadden met het onderzoek naar deze democratische omgang met het verleden. 16 Hij signaleerde dat de wetenschappelijke aandacht voor de inhoud van de alledaagse geschiedeniscultuur was achtergebleven. 17 De bestudering van memoires en andere persoonlijke documenten van douaniers zal een bijdrage leveren aan dit onderzoek. Dit onderzoek naar de representatie van de sociale geschiedenis van douaniers sluit naadloos aan op de grote aandacht voor ambachten en beroepen binnen de geschiedeniscultuur. Over deze beroepsgroep is weinig gepubliceerd. Er bestaan geen historische werken die totaal gewijd zijn aan het onderzoek van de geschiedenis van Nederlandse douaniers aan de grens met Duitsland en België. Slechts zijdelings kwam deze beroepsgroep aan bod, vooral in publicaties vanaf de jaren vijftig tot heden over de Benelux-samenwerking en de vorming van de Europese douane-unie. Er is een klein aantal boeken verschenen over de geschiedenis van de Belastingdienst, waarin ook de geschiedenis van de douane summier aan de orde kwam. Sinds het verschijnen van de boeken van Johannes van der Poel, De Nederlandse belastingdienst door de eeuwen: klederdrachten en distinctieven (1958) 18 en A. C. J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen (1969) 19 , verscheen pas in 2009 een nieuw naslagwerk over de geschiedenis van de Belastingdienst. In dit bijna 600 pagina’s tellende boek van historicus Tom Pfeil, Op gelijke voet. De geschiedenis van de Belastingdienst, wijdde hij slechts 13 pagina’s heel direct aan de douanedienst. 20 In zijn boek gaf hij, in opdracht van de Belastingdienst, een overzicht van de 200-jarige geschiedenis van deze Dienst. 21 Echter, de genoemde werken vulden de door Ribbens gesignaleerde lacune in het historisch onderzoek niet. Er werd nauwelijks aandacht besteed aan de visie van de representanten van deze beroepsgroep op hun eigen verleden, en de wijze waarop zij hier vorm aan hebben gegeven. Oog voor de beleving van douaniers was alleen terug te vinden in een boek van Paul Spapens en Kees van Kemenade, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (1992). 22 Dit journalistieke werk van hoge kwaliteit werd geschreven in opdracht van de douaneleiding, om hierin “nog eenmaal recht te doen aan het eeuwenlang functioneren van de douane aan de zuid- en oostgrens”, alvorens zij in 1992 bijna geheel zou verdwijnen. 23 Douaneambtenaren kwamen meermalen aan het woord, maar het zwaartepunt lag toch vooral op de zakelijke weergave van het ontstaan van de landsgrens, de Europese integratie en het behandelen van de 15
Ribbens, Alledaagse historische cultuur, 30-35, 42, 48, 49. Ibidem, 15-16, 23, 48, 49. 17 Ribbens, Eigentijds verleden, 42. 18 Johannes van der Poel, De Nederlandse belastingdienst door de eeuwen: klederdrachten en distinctieven (Deventer 1958). 19 A.C. J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de belastingen (Bussum 1969). 20 Tom Pfeil, Op gelijke voet. De geschiedenis van de Belastingdienst (Deventer 2009). 21 Onbekende medewerker Belastingdienst, ‘Boek over 200 jaar Belastingdienst verschenen’, 18 november 2009. Vindplaats: http://www.belastingdienst.nl/belastingconsulent/nieuwsbrief/nieuwsberichten/2009-11-1804_boek.html, geraadpleegd op 27 – 04 – 2010. 22 Paul Spapens en Kees van Kemenade, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992). 23 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 9. 16
5
douanetaken. Niet eerder vond historisch onderzoek plaats naar de presentatie door douaniers van hun identiteit en herinnering. Dergelijk onderzoek werd wel verricht naar een andere verdwenen beroepsgroep: de Limburgse mijnwerkers. Alhoewel de mijnwerkers in eerste instantie onderzocht werden door sociaaleconomische historici, die een kwantitatief overzicht van de beroepsgroep maakten en hun oorspronkelijke herkomst in kaart brachten, verschenen er in vanaf de jaren negentig publicaties waarin de mijnwerkerscultuur en het collectieve geheugen van deze beroepsgroep behandeld werd. 24 Het boek van J.F.M.M. Perry en W. Kusters, Versteende wouden: mijnen en mijnwerkers in woord en beeld (1999) vormde hiervan een belangrijk voorbeeld. 25 Deze studie naar de mijnwerkerscultuur, waarin mijnwerkers ook zelf aan het woord kwamen en teksten van mijnwerkers gebruikt werden, vormde een inspiratiebron voor het onderzoek naar douaniers. Douaniers en de ‘paradox van de grens’
De aanwezigheid van de grens en het slechten hiervan was van grote invloed op de beroepsgroep van douaniers; onderzocht zal worden in hoeverre dit zijn weerslag vond in de egodocumenten. Het historisch onderzoek naar de invloed en betekenis van grenzen is heden ten dage zeer actueel. 26 Sinds het begin van de jaren negentig hebben geografen en antropologen veel onderzoek gedaan naar het fenomeen ‘grens’. Speciale aandacht werd hierbij besteed aan grensgebieden, waarin het leven van de bewoners op verschillende wijzen door de nabijheid van de politieke grens werd beïnvloed. 27 Historicus Ad Knotter betreurde het in 2001 echter dat historici nog niet veel hadden bijgedragen aan dit onderzoek, aangezien zij alleen maar gepubliceerd hadden over de politieke, juridische en militaire aspecten van het vastleggen van de grenzen in het kader van de staatsvorming. Knotter pleitte er juist voor geografische en antropologische inzichten te integreren in het historisch onderzoek. Hierdoor zouden historici duidelijkheid kunnen verschaffen over de effecten van de aanwezigheid van een internationale politieke grens op het maatschappelijke leven aan weerszijden van die grens in een grensgebied. 28 Verder wees Knotter erop dat de aanwezigheid van de grens een zeer belangrijke factor vormde in de internationale interactie in de grensgebieden. Hij voerde een pleidooi om bij de geschiedschrijving over de grensgebieden de werking van de ‘paradox van de grens’ te onderkennen. Dit hield in dat de grens een scheidslijn vormde maar tegelijkertijd ook een verbindingslijn. De landsgrens had een sturende invloed in de grensgebieden, omdat er zich door een gescheiden historische ontwikkeling uiteenlopende politieke en bureaucratische stelsels aan de beide kanten van de grens konden ontwikkelen. Aangezien er hierdoor aan de 24
J.F.M.M. Perry en J.H.W. Kusters, Versteende wouden: mijnen en mijnwerkers in woord en beeld (Amsterdam 1999) 3. 25 Perry en Kusters, Versteende wouden: mijnen en mijnwerkers in woord en beeld, 4-5. 26 Ad Knotter, ‘Paradoxen van de grens. Ongelijke ontwikkeling, grensoverschrijdende mobiliteit en de vergelijkende geschiedenis van de Euregio Maas-Rijn’, in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg: jaarboek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg 46 (2001) 164, 172, 173. 27 Knotter, ‘Paradoxen van de grens’, 163-165. 28 Ibidem, 164.
6
grens twee verschillende sociale en economische systemen met elkaar in contact kwamen, ontstond er grensoverschrijdend verkeer. Grensbewoners gebruikten de grens als ‘brug’ daar zij wilden profiteren van de door de grens veroorzaakte verschillen op sociaal, economisch en cultureel gebied. 29 Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan het historisch debat over de betekenis van de grens. Veel onderzoeken richtten zich op de waarde en betekenis van de grens voor de bevolking in de grensregio of passanten. 30 Sommige onderzoeken waren kwantitatief van aard. Hierbij werd bijvoorbeeld het aantal grenspassages precies uitgerekend. 31 De meerwaarde van dit kwalitatieve onderzoek ligt hierin dat ditmaal niet gekeken wordt naar de invloed en betekenis van de grens voor personen die deze passeerden, maar voor individuen die uit hoofde van hun beroep zeer nauw bij de grens betrokken waren en zich fysiek vlakbij de grens bevonden. Douaniers vormden een bijzondere beroepsgroep in de omgang met de Nederlandse rijksgrens, aangezien hun werk gebaseerd was op en afhankelijk was van deze grens. Zij droegen tot 1992 bij aan het in stand houden van de grens als barrière. In dit onderzoek zal aandacht besteed worden aan de werking van de ‘paradox van de grens’. Douaneambtenaren kwamen in aanraking met personen die wilden profiteren van deze paradox, hetzij op legale wijze, hetzij illegaal door middel van smokkelactiviteiten. Douaniers presenteren zich In dit onderzoek zal op verschillende manieren een bijdrage aan het historisch debat geleverd worden. Daarom is gekozen voor een thematische opzet, waarmee deze diverse invalshoeken gedekt zullen worden. De vraag die in deze scriptie centraal staat is de volgende: Op welke wijze presenteren douaniers aan de Duits-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse grenzen zich tussen 1960 en 2009? Welke veranderingen zijn er waarneembaar in deze presentatie? Welke omstandigheden hebben deze veranderingen veroorzaakt? Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van drie hoofdstukken. Ten eerste wordt onderzocht hoe het proces van het slechten van de grens en de verhouding tussen douaniers en grensbewoners in de publicaties naar voren komt. Het volgende hoofdstuk is gewijd aan de identiteit van de beroepsgroep van douaniers. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt welke elementen in deze identiteit zij graag benadrukten in hun werken. In het laatste deel wordt de aanwezigheid van nostalgie in de egodocumenten aangetoond, waarbij aandacht zal worden besteed aan de culturele herinnering van douaniers. 29
Ibidem, 159-162, 167. Sophie Bouwens, Over de streep: grensarbeid vanuit Zuid-Limburg naar Duitsland, 1958-2001 (Hilversum 2008).; Knotter, ‘Paradoxen van de grens’, 170-174. Ad Knotter, ‘Na de Kulturraumforschung. Oude en nieuwe concepten in de grensoverschrijdende regionale geschiedschrijving’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 118 (2005) 240, 241. 31 Bouwens, Over de streep, 12. 30
7
Hoofdstuk 1 – De verdwijning van de grens In het Douanehandboek van 2010 wordt aangegeven dat de Nederlandse douanewetgeving in de eerste plaats Europese wetgeving is. Dit is echter niet altijd zo geweest. Voor de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse douanewetgeving vooral nationaal. Het enige samenwerkingsverdrag was het verdrag met de Rijnoeverstaten voor het vrije vervoer over de Rijn, afgesproken in de Akte van Mannheim in 1868. Dit samenwerkingsverband gold in 2010 nog steeds. Ook waren er verdragen met België uit 1843, over de vrije doorvaart over de Westerschelde, maar daar bleef het bij. 32 Na de Tweede Wereldoorlog is deze situatie echter veranderd. Er vond een toenemende samenwerking in Europees verband plaats sinds de jaren ’60, en ook op het douanegebied is hiermee veel veranderd. Door de Europese integratie zijn de Europese binnengrenzen geleidelijk geslecht. De grens vormde een scheidslijn tussen twee landen. Hoge invoerrechten maakten het rendabel om te smokkelen. Er kon geprofiteerd worden van de prijsverschillen aan de weerskanten van de grens. 33 Douaniers zorgden ervoor dat deze scheidslijn bleef bestaan. Zij zagen erop toe dat personen en goederen de grens niet konden passeren zonder betaling van invoerrechten, accijnzen en BTW. Nadat men aan de eisen van de ‘wachters aan de poort’ voldaan had, was men vrij het land te betreden. De grens vormde een barrière tussen landen, maar ook een verbindingslijn. Douaneambtenaren droegen bij aan het in stand houden van deze ‘paradox van de grens.’ In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd hoe het slechten van de Europese grenzen heeft plaatsgevonden. De ingrijpende gevolgen hiervan op het werk van douaniers aan de Nederlandse grenzen en hun verhouding met grensbewoners wordt voor het voetlicht gebracht. Door hun aanwezigheid aan de grens stonden douaneambtenaren met hun neus bovenop de ruimtelijke interactie in de grensgebieden. Vrachtwagens, personenauto’s en wandelaars passeerden de grensovergangen, maar ook de illegale grenspassages door smokkelaars werden door hen vaak opgemerkt. In memoires en verhalen refereerden douaniers regelmatig op meer of minder emotionele wijze over dit slechten van de Europese binnengrenzen en de veranderingen die dit met zich meebracht. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag welke veranderingen douaniers in hun publicaties naar voren lieten komen en hoe zij hun beleving hiervan aan de lezer presenteerden. Potdichte grens voor joodse vluchtelingen Vanzelfsprekend had de grens een grote betekenis voor douaniers. Naast dat zij hier hun werk aan ontleenden, woonden zij ook nabij de grens. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk worden de functies van de grens geanalyseerd en de wijze waarop douaniers op functieveranderingen van de grens reflecteerden in hun memoires. Hierbij zal eerst teruggegrepen worden op de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw, toen de grens vooral een rol speelde in de landsverdediging en het tegenhouden van vreemdelingen. Douaniers stonden ook aan de grens om belastingen te innen. Deze functies zullen vergeleken worden met de veranderde rol van de 32
Douanehandboek 2010, 1.00.00 Toepassingsgebied en basisdefinities, in deze: 1.4.1. Van nationaal naar internationaal douanerecht. Vindplaats: www.douane.nl/bibliotheek, geraadpleegd 27-03-2010. 33 Knotter, ‘Paradoxen van de grens’, 159-161.
8
grens na 1945. De landsverdediging en het tegenhouden van vreemdelingen verdween meer naar de achtergrond, terwijl de douanetaken op het gebied van de regulering van de handel en het innen van belastingen juist veel belangrijker werden. Na de machtsovername van de nationaal-socialisten in Duitsland in 1933 werd de Nederlandse grens voor de stroom joodse vluchtelingen die vanuit Duitsland op gang kwam steeds meer gesloten. De Nederlandse regering besloot in 1934 om restricties aan te brengen in het toelaten en verblijf van vluchtelingen in Nederland. De Nederlandse regering besloot in maart 1938 de grensbewaking te versterken, door het aanwezige aantal door douaneambtenaren, leden van de Koninklijke Marechaussee en politieagenten aan de grens te vergroten. In mei 1938 bestempelde de Nederlandse minister van Justitie Carel Goseling de joden als “ongewenste vreemdelingen.” 34 Douaniers moesten joodse vluchtelingen nu zonder pardon overleveren aan de Duitse autoriteiten. 35 De ‘Kristallnacht’ van 9 op 10 november 1938, een door de nationaalsocialisten georganiseerde pogrom tegen de joden in geheel Duitsland had tot gevolg dat vele joden naar Nederland vluchtten. De Nederlandse regering besloot om niet de grens te openen, maar ging er op 15 december 1938 toe over de grens volledig te sluiten voor de joodse vluchtelingen. Voor 7000 personen werd een eenmalige uitzondering gemaakt, al werden zij niet ondergebracht in een vluchtelingenkamp. 36 De meeste ambtenaren waren plichtsgetrouw en voerden uit wat hen werd opgedragen. 37 Douanier Henk Agterhof, die in 1945 aangesteld werd bij Douanepost Winterswijk, schreef in 1997 over deze “zwarte bladzijde in onze douanegeschiedenis.” 38 Hij schreef niet over concrete douaniers die hij gekend had, maar in algemeenheden over niet nader aangeduide douaniers die “joden overbrachten aan de Duitse autoriteiten”. Deze joden werden teruggeleid naar Duitsland, “dat wil zeggen, naar de hel die ze ontvlucht waren”. 39 Direct na deze deemoedige erkenning van de daden van de douaniers die vreselijke gevolgen hadden, begon hij de douaneambtenaren te verontschuldigen. Agterhof betoogde dat het niet verwacht werd van douaneambtenaren om regeringsorders niet op te volgen. De verantwoordelijkheid van ambtenaren lag volgens hem bij de Nederlandse regering, aangezien “zij in dienst waren van een overheid die geen inzicht had in de gebeurtenissen in Duitsland en de ware betekenis van het aldaar gevestigde regime.” 40 De slechtheid van het naziregime werd volgens Agterhof pas sinds de bezetting duidelijk voor de ambtenaren 41 , waarmee hij het publieke signaal van de ‘Kristallnacht’ negeerde. Ook liet Agterhof heel nadrukkelijk een ‘goede’ ambtenaar aan het woord. Hij interviewde voor zijn memoires ooggetuige G. H. Maatkamp, die van 1934 tot 1945 douaneambtenaar te Winterswijk was. “Ik weet me 34
A.P.M. Cammaert, Het verborgen front: geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Nijmegen 1994) 372-376. 35 C.K. Berghuis, Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, Documenten betreffende toelating, uitleiding en kampopname (Kampen 1990) 13. 36 Cammaert, Het verborgen front, 377-378. 37 Berghuis, Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, 28.; Cammaert, Het verborgen front, 384, 385. 38 Henk Agterhof, De grens in de Achterhoek. Staatsgrens – Douanegrens (Winterswijk 1991) 268. 39 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 47, 268.; Paul Spapens en Kees van Kemenade, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992) 55, 56. 40 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 272. 41 Ibidem, 269.
9
te herinneren dat ik tijdens velddiensten wel eens personen zag die kennelijk joodse vluchtelingen waren. Soms werden ze begeleid door een grensbewoner die als gids fungeerde.” Op Agterhofs vraag wat hij bij het zien hiervan deed, antwoordde hij: “Doorfietsen en niet opzij- of omkijken. Voor zover mij bekend, deden mijn collega’s hetzelfde.” 42 Verder vermelden de douaniers weinig over deze pijnlijke periode uit de douanegeschiedenis. 43 De douaneambtenaren kwamen pas na de oorlog of later bij het douanecorps. Douaniers die in deze tijd wel werkzaam waren bij de douane, hebben geen memoires opgetekend. Hoogstwaarschijnlijk was de reden hiervoor dat zij zich schaamden voor deze pijnlijke episode uit de douanegeschiedenis. Het beleid van de Nederlandse overheid en de pijnlijk precieze medewerking van de douaniers hadden er namelijk toe bijgedragen dat vele joden vermoord konden worden. 44 Een nieuw smokkeltijdperk: 1940 - 1945 Tijdens de bezetting van Nederland was de grens nog steeds dicht voor joodse en andere vluchtelingen. Deze grensbewakingstaak werd overgenomen door Wehrmacht-soldaten. 45 Smokkel werd door de overheid aangemerkt als een criminele bezigheid waartegen douaniers moesten optreden. 46 Omdat er nog steeds belasting werd geheven en er prijsverschillen bleven bestaan, loonde het de moeite producten aan de andere kant van de grens te verkopen of er vandaan te halen. Tijdens de bezetting daalde de internationale handel dramatisch, waardoor de zwarte transacties toenamen. Er werd op grote schaal gesmokkeld. 47 Vooral werkloze fabrieksvaders met een huis vol kinderen, kozen ervoor op deze manier hun schamele uitkering aan te vullen. Vanaf het begin van de bezetting was de grens bijna volledig open te noemen voor de smokkelende grensbewoners. Het kleine en gedemotiveerde douanecorps aan de grenzen voerde weinig grenscontroles uit. Doordat de voedselprijzen op de zwarte markt in België veel hoger waren dan in Nederland, was het smokkelen van voedsel, voornamelijk aardappelen, peulvruchten, granen, uien en kaas, winstgevend voor grensbevolking. 48 Vanaf 1942 vond de tabakssmokkel vanuit België op grote schaal plaats, voornamelijk door Duitse militairen, vaak wel in samenwerking met de grensbevolking. Het was douaniers verboden om Duitse soldaten en militaire voertuigen van de Wehrmacht te controleren. 49 De smokkel aan de grens met Duitsland was ook omvangrijk, al vond het op minder grote schaal plaats dan aan de Belgisch-Nederlandse grens. 50 Aangezien de luxe consumptiegoederen vanaf 1940 schaars waren in Duitsland, smokkelden soldaten deze producten op grote schaal naar de Heimat. Schoenen en sigaretten werden via het militaire transport naar Duitsland geëxporteerd. 51 Ook koffie, boter en thee brachten daar veel geld op; zo kostte een kilo thee in Nederland 17,50 42
Ibidem, 272. Agterhof, De grens in de Achterhoek, 268-272.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 53-56. 44 Berghuis, Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, 14, 15. 45 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 337.; Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 20. 46 A.J.A.C. van Delft, Zwarte handel. Uit de bezettingstijd 1940-1945 (Amsterdam 1945) 20-22. 47 Delft, Zwarte handel, 32.; Hein A.M. Klemann, Nederland 1938 – 1948: economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2002) 334, 335. 48 Delft, Zwarte handel, 41- 44.; Jan Luiten van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw: economische geschiedenis van Nederland 1914 – 1995 (Utrecht 1997) 100-102. 49 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 334. 50 Zanden, Een klein land in de 20eeeuw, 110. 51 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 337. 43
10
gulden, terwijl dit in Duitsland omgerekend 35 gulden opbracht. Verder maakten vooral grensarbeiders zich schuldig aan smokkel. 52 Vanaf 1941 trokken er dagelijks 67 000 arbeiders naar Duitsland, en smokkel vormde een eenvoudige mogelijkheid wat bij te verdienen. 53 De pakkans voor smokkelaars was gering. Het douanecorps dunde flink uit in de oorlog, waardoor de douanecontrole grotendeels verdween. In 1943 was het Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap opgeroepen, en daardoor moesten veel voormalige militairen die in oorlogstijd bij de douane gekomen waren, weer weg uit het douanecorps. 54 Zo had de Inspecteur van de Invoerrechten in Terneuzen in 1942 nog maar tien ambtenaren over om 116 kilometer grens te bewaken. 55 Verder raakten de douaniers gedemotiveerd smokkelende grensbewoners aan te pakken, aangezien zij heel goed wisten dat juist de Wehrmacht-soldaten de grote smokkelaars waren. Drie politiemannen uit Bergen op Zoom waren in 1943 betrapt op smokkel, en waren vervolgens omgekomen in een Duits kamp. 56 Hoogstwaarschijnlijk was het een motief van Nederlandse douaniers niet te streng op te treden tegen smokkelaars, omdat zij niet wilden dat dit lot andere smokkelaars ook zou treffen. In vele dorpen aan de Belgische en Duitse grens werd gedurende de bezettingstijd niet één procesverbaal vanwege smokkel uitgeschreven. Ook werd in politierapporten opvallend vaak gemeld dat douaneambtenaren smokkelwaar in beslag genomen hadden. Hieraan werd toegevoegd dat de smokkelaar bij het naderen van de ambtenaar op de vlucht geslagen was en de smokkelgoederen in de haast achtergelaten had. 57 De Duitse autoriteiten schoten de douaniers niet te hulp bij het opsporen van smokkelende grensarbeiders, aangezien het niet nadelig voor Duitsland was dat de schaarse goederen daar aangevuld werden door Nederlandse smokkelaars. De douaniers waren niet gerechtigd de grensarbeiders te controleren. 58 Douanier J. Parren, tijdens de bezetting gestationeerd in Roosendaal, vertelde in 1988 dat hij en zijn collega’s zich vooral ledig hielden tijdens de bezetting: “We liepen maar wat rond.” Hij verdedigde zich tegen de beschuldiging dat hij met de Duitsers gecollaboreerd had door in overheidsdienst te blijven. “Nee hoor, de bezetter behoefde niet op onze medewerking te rekenen. Het eigenaardige is dat de Duitsers nooit hebben gevraagd waarom wij geen smokkelaars overdroegen.” 59 Douaneambtenaren reflecteerden in hun geschriften niet direct op de functie en betekenis van de grens. Aangezien de grens hun leven vormgaf en daardoor een vanzelfsprekende rol in hun leven speelde, wekten zij deze functie en betekenis wel indirect tot leven door verhalen en herinneringen over gebeurtenissen nabij de grens op te tekenen.
52
Ibidem, 336, 337. Delft, Zwarte handel, 67. 54 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 334. 55 Delft, Zwarte handel, 69. 56 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 335. 57 Ibidem, 335, 336. 58 Ibidem, 337. 59 Paul Spapens en Anton van Oirschot, Smokkelen in Brabant, een grensgeschiedenis 1830 – 1870 (Hapert 1987) 98. 53
11
Internationale samenwerking in de jaren van wederopbouw Na de Tweede Wereldoorlog zijn de internationale verhoudingen in Europa grondig gewijzigd. De protectionistische handelspolitiek werd verlaten; er kwamen douane-unies en andere overeenkomsten die de handel vergemakkelijkten door de grenzen zo weinig mogelijk barrières te laten zijn. Als weinig andere ambtelijke diensten heeft de douane moeten inspelen op de veranderingen die de sociaal-economische en politieke wijzigingen sinds de Tweede Wereldoorlog hebben doorgemaakt. Politieke besluiten om de grenzen te slechten hadden aanzienlijke gevolgen voor het werk van de douane. Als gevolg van internationale overeenkomsten werd het douanestelsel steeds gewijzigd. De Nederlandse douanedienst moest zorgen om binnen de gegeven internationale stelsels zo effectief mogelijk te werken, waarbij de belangen van handel en verkeer voorop stonden. Alhoewel de internationale ontwikkeling van het slechten van de binnengrenzen er uiteindelijk toe leidde dat douaniers hier overbodig werden, lieten zij zich niet negatief uit over de nauwe internationale samenwerking en het proces van vereenvoudiging. Integendeel: zij gingen er zelfs prat op dat Nederland voorop liep in deze ontwikkelingen. 60 Zoals douanier Cor Overkamp, vanaf 1962 bij de douane, in 2006 verwoordde: “Het devies was: als het nog niet kan zoals het moet, dan moet het maar vast zoals het kan. Toch maar de schouders eronder dus!” 61 In september 1944 besloten de regeringen van België, Nederland en Luxemburg tot de oprichting van een douane-unie. Dit besluit werd op 1 januari 1948 formeel van kracht. In de douane-unie konden goederen onderling vrij getransporteerd worden, aangezien er geen invoerrechten meer geheven mochten worden op goederen in het verkeer tussen de lidstaten. Ten tweede werd er een uniform invoertarief gehanteerd voor goederen van buiten de Benelux. 62 Het verdrag vormde een eerste stap naar een gemeenschappelijke markt. Al waren de invoerrechten afgeschaft, toch bleven douanecontroles nog nodig aan de grens vanwege verschillen in het economische beleid van de lidstaten, zoals hoogte van de BTW. 63 Vanaf 1948 werden de douanehandelingen van de beide kanten van de grens samengevoegd, zodat het verkeer dat de grens passeerde slechts één keer hoefde te stoppen. 64 Anders lag de situatie aan de Duits-Nederlandse grens. Onder een groot deel van de grensbevolking leefden anti-Duitse sentimenten, maar de douaniers werkten al direct na de bevrijding nauw samen met douaniers aan de andere kant van de grens. De Nederlandse regering streefde naar een zo vlot mogelijk herstel 60
Agterhof, De grens in de Achterhoek, 275.; Belastingdienst, Douane 400 jaar (Den Haag 1986) 6, 60.; Jan Gal en Henk Agterhof, De douane uit beeld: een beeldverhaal over de werkzaamheden van de douane in Achterhoek en Liemers (Doetinchem 1992) 105.; J. F. Luiting, ‘Voorwoord’, in: Jongboer en Seebregts, Douanepost Zevenaar 1963 – 1988 (Zevenaar 1988) 2.; Geert Nieman en Anne-Marieke van Schaik, Douane te water. Een vergeten dienst (Rotterdam en Gronsveld 2006) 9, 10.; Overkamp, Halt! Douane!, 59, 62.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 25, 26, 173.; Sankt Tolbert, ‘Grenswachter, een uitgestorven beroep’, in: Zuidenwind 6 (2008) 20, 21. 61 Overkamp, Halt! Douane! Anekdotes uit het dagboek van een douanier (Den Haag 2006) 66. 62 Th. Grosbois, ‘De instellingen van de Benelux. Schetst van de structuur in historisch perspectief. Verwachtingen en resultaten’, in: A. Postma, Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 132-133.; A.E. Kersten, ‘Politieke aspecten van de Benelux-samenwerking: wisselwerking tussen interne opbouw en internationale machtsvorming 1944-1948,’ in: A. Postma, red., Benelux in de kijker: 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 79-89. 63 Kersten, ‘Politieke aspecten van de Benelux-samenwerking’, 90. 64 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 94, 95.
12
van de economische betrekkingen met Duitsland, en vanaf 1949 met de Bondsrepubliek Duitsland, de belangrijkste handelspartner van Nederland. 65 Aangezien de oude verdragen met Duitsland over het vrije vervoer in 1940 ontbonden waren 66 , stuurden bedrijven die belang hadden bij de snelle doorvaart er bij de regeringen op aan de vooroorlogse Akte van Mannheim, die voorzag in het vrije vervoer over de Rijn, weer in te voeren. 67 Vanaf 1949 begonnen regeringen met onderhandelingen over de vereenvoudiging van douaneformaliteiten op de Rijn. Vanaf het begin van de jaren vijftig werden verschillende maatregelen genomen; zo begon men ook ’s nachts douaneactiviteiten af te handelen. 68 De Rijnvaart bleef voorop lopen in het proces van vereenvoudiging van de douanebehandelingen. Tien jaar later dan aan de grens met België, werden in 1958 ook de controles aan de grens met Duitsland samengevoegd. 69 Deze samenvoegingen verliepen over het algemeen erg soepel. Het enige waar af en toe een probleem over ontstond was de vraag vanuit welk gebouw de douaniers hun werkzaamheden zouden gaan verrichten. Douanier G. Welmink, die tussen 1950 en 1982 werkzaam was op verschillende kleine posten vallend onder douanepost Winterswijk, vertelde in 1991 op humoristische wijze over de samenvoeging van grenspost BarloWoold in 1963. Besloten werd gebruik te maken van het Duitse kantoor, waarbij de Duitse douaniers voorstelden dat hun Nederlandse collega’s hun plek zouden krijgen in het voormalige kolenhok tegen de zijgevel van het Duitse gebouw. De Nederlanders stemden hierin niet toe, en noemden als de reden hiervoor de “ongunstige ligging en de aard van de lokaliteit.” Hierop namen de douaniers tijdelijk plaats in een directiekeet op wielen, door hen aangeduid als de ‘Pipo-keet’, tot er een nieuw, gezamenlijk kantoor was gebouwd. 70 Het Europese kader kwam in de jaren vijftig al in beeld. Op 25 maart 1957 werd het Verdrag van Rome gesloten, waarmee door de Benelux-landen, Frankrijk, Italië en de Bondsrepubliek Duitsland de Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd opgericht. Hiermee werd de basis gelegd voor een nog op te richten douane-unie. Deze grondslag fungeerde als middel om het uiteindelijke doel van de EEG, een interne markt met een vrij verkeer van goederen, personen, kapitaal en diensten, te bereiken. 71 De douane-unie zorgde voor een wettelijke basis om zoveel mogelijk administratieve belemmeringen voor het handelsverkeer uit de weg te kunnen
65
Martijn Lak, ‘Eine Angelegenheit von fundamenteler Bedeutung. Die Wechselwirkung der ökonomischen und politischen Beziehungen zwischen den Niederlanden und Deutschland, 1945-1949’, in: Hein A.M. Klemann en Friso Wielenga, red., Deutschland und die Niederlande. Wirtschaftsbeziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Münster 2008) 45 – 47.; Friso Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955 (Wijk bij Duurstede 1989) 249-251, 386, 388. 66 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 361. 67 Ferry de Goey en Hugo van Driel, ‘Rotterdam und das Hinterland (1920 bis 1995)’, in: Hein A.M. Klemann en Friso Wielenga, red., Deutschland und die Niederlande. Wirtschaftsbeziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Münster 2008) 145-148.; Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 254.; Friso Wielenga, Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945(Amsterdam 1999) 221, 222, 233, 237, 246. 68 Goey en Driel, ‘Rotterdam und das Hinterland’, 148, 149.; Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 356, 361.; Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 237. 69 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 21, 22, 24, 94, 95. 70 Ibidem, 153. 71 Commissie van de Europese Gemeenschappen, De douane-unie (Luxemburg 1983) 6.; Europese Commissie. Directoraat-generaal Belastingen en douane-unie, Het douanebeleid van de Europese Unie (Luxemburg 1999) 4.; Vaulont, De douane-unie van de Europese economische gemeenschap, 5.
13
ruimen. 72 Douaniers bemerkten in hun beroepspraktijk echter nog niets van het Verdrag van Rome, aangezien de Europese douane-unie pas in 1968 daadwerkelijk werd opgericht. 73 De verstandhouding tussen douaniers en grensbewoners in beweging De Nederlandse regering koos er in 1945 voor het douanecorps zo snel mogelijk op te bouwen. De douane nam de grensbewakingstaak weer op zich. Meer echter wachtte de douane een belangrijke taak in de economische wederopbouw van de natie. Na de oorlog kwam de in- en uitvoer van goederen direct weer op gang. Douaneambtenaren hadden de plicht zoveel mogelijk deviezen op te halen aan de grenzen, namelijk inwisselbare buitenlandse valuta die konden fungeren als betalingsmiddel. Ook inden zij belastingen die het Rijk broodnodig had voor de opbouw van het land. 74 In niet helemaal goed lopend Nederlands zongen de douanebeambten: “Nu de tijden zich gaan keren en ons land weer komt tot stand, willen wij de fraude weren, die nog heerst in Nederland.” Zo luidde het begin van het officiële ‘Douanelied’, dat door elke aankomende douanier uit het hoofd geleerd moest worden. 75 De regering wilde geen enkele belastingcent mislopen, en droeg de douaniers daarom op zeer streng op te treden tegen smokkelaars. 76 Douanier G. Ophoef, die direct na de bevrijding in het zuiden van Nederland in 1944 was aangesteld aan de Nederlands-Belgische grens, betoogde dat de douane haar eigen specifieke steentje moest bijdragen bij de wederopbouw van Nederland: “Onze taak was het dichtspijkeren van de grens”. 77 Dit betekende een grote verandering in de verhouding tussen douaniers en grensbewoners. Door de grootschalige smokkel in de bezettingstijd waren veel grensbewoners eraan gewend geraakt veel geld te kunnen verdienen zonder al te veel moeite. Ook na de oorlog bleven zij op grote schaal smokkelen om wat bij te verdienen. 78 In de eerste jaren na de oorlog was de verstandhouding tussen douaniers en smokkelaars redelijk te noemen. Douaniers waren verplicht in hun standplaats te wonen en mochten hun functie niet bekleden in de plaats waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen, omdat een te goede verstandhouding met de grensbevolking het hen onmogelijk zou maken streng op te treden tegen smokkel. Douaniers werden gestationeerd in de dorpen bij gastgezinnen, waarmee zij vaak een goede band onderhielden. 79 Douanier Piet Pollemans, vanaf 1945 gestationeerd in een klein dorpje nabij Terneuzen, liet zich in zijn memoires uit 1997 vaak kritisch uit over het douaneleven. Over zijn gastgezin schrijft hij echter opvallend mild: “Ik kwam daar in de kost bij Wart en Martha. Wart was een klein iel mannetje. Martha mager, een kop groter en kaarsrecht.” Hij omschreef dit kosthuis op 72
Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 30. EC, Het douanebeleid van de Europese Unie, 6.; Vaulont, De douane-unie van de Europese economische gemeenschap, 4-6. 74 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 289, 327.; Jagers, De zwarte ruiter, 11, 12.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw, 14. 75 P. Schiffer en H. Wolfs, ‘Douanelied’, 1945. Op muziek van F. Engels. 76 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 13.; Jagers, De zwarte ruiter, 13.; Wolfgang Trees, Kaffee, Krähenfüsse und Kontrollen; Die grosse Smuggeljahre an der deutschen Westgrenze (Aachen 1974) 24.; Wielenga, WestDuitsland: partner uit noodzaak, 256. 77 Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 99. 78 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 335, 336. 79 Jagers, De zwarte ruiter, 6-7.; Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 327.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 79. 73
14
idyllische wijze: deze keuterboertjes woonden in een eenvoudig huis en de kippen scharrelden naar hartelust de hele dag op het erf. Martha scheen hem nogal te verwennen. 80 Aangezien de douaniers vaak geïsoleerd waren in de grensdorpen, zorgde dit ervoor dat zij zich onderling zeer verbonden voelden en na werktijd gezamenlijk ontspannende activiteiten ondernamen, zoal cafébezoek. Tegelijkertijd zorgde deze geïsoleerde positie ervoor dat zij ook contact zochten met de grensbevolking. 81 Smokkelaars en douaniers kenden elkaar dus persoonlijk, en dit zorgde ervoor dat de verstandhouding in de eerste jaren na de oorlog nog redelijk was. 82 Douanier Seebregts, vanaf de jaren vijftig werkzaam bij douanepost Zevenaar, schreef in 1988 over de naoorlogse jaren waarin hij moest surveilleren langs de grens. Hij vertelde dat hij een aantal vaste koffieadresjes had bij grensbewoners. Eén van die vaste adresjes was bij boswachter Smits en zijn huishoudster Marie. “Marie zorgde voor koffie en krentenbrood, op voorwaarde dat je de aardappels voor haar schilde. Zij zorgde er ook voor dat je veilig weg kon komen als de plaatsvervangende dienstgeleider plotseling ‘op bezoek’ kwam, om te controleren. Marie hield hem wel even aan de praat, zodat je via de achterdeur weg kon komen.” 83 Naast het strenge optreden van douaniers, is er veel sympathie voor de grensbewoners terug te vinden in de bronnen. 84 Hoewel douanier Bernard Kattenpoel Oud Heerink, vanaf 1945 bij de douane in Ootmarsum, smokkel afkeurde en er beroepsmatig tegen optrad, toch noemde hij de grensbewoners “goede mensen, ondanks het feit dat ze bijna allemaal smokkelden. We hadden een goede verhouding met ze.” Hij sprak zijn begrip uit voor de grootschalige smokkel na de oorlog. “Ons hele land was geplunderd, en er mocht helemaal niets het land uit, zelfs geen rolletje peperpunt.” 85 Verderop nuanceerde hij de opmerking dat de grensbewoners het puur deden vanuit de noodzaak om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. “Menig boerenknecht hield er een boerderij aan over,” zo zei hij zuur. En vol genoegen vervolgde hij trots dat er “eenmaal een smokkelende grensbewoner veertien dagen in de bak is beland toen ik hem gepakt had.” 86 De Duitse overheersing van 1940 – 1945 trok een zware wissel op het Duits-Nederlandse grensgebied. Er ontstonden anti-Duitse sentimenten onder de grensbevolking in dit eerder zo geïntegreerde grensgebieden. Daarvoor voelden Nederlanders zich nauw verbonden met de Duitsers die aan de andere kant van de grens leefden. Familie, vrienden en kennissen woonden in buurdorpen net over de grens, en men verstond elkaars dialect. In de Twentse grensregio stond ‘Noaborschap’, een term voor burenhulp op allerlei gebied, hoog in het vaandel. 87 De Wehrmachtsoldaten die tijdens de bezetting belast waren met de grensbewaking verboden het de 80
Piet Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen. (40 jaar anecdotes & herinneringen als Douane & Deurwaarder van ’s Rijksbelastingen in Zeeuws-Vlaanderen) (Oostburg 1998) 31. 81 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 46, 47.; Jagers, De zwarte ruiter, 6-8. 82 Jagers, De zwarte ruiter, 34.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw, 15, 16. 83 Jongboer en Seebregts, Centrale Douanepost Zevenaar 1963 – 1988 (Zevenaar 1988) 18. 84 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 155, 161-165, 191 ; Jan van Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991) 37, 38; Oostindjer, R.G. red., ’s-Heerenberg 25 mei ’87, (’s-Heerenberg, 1987) 4, 26, 27.; Johannes van der Poel, De Douane (Amsterdam 1960) 15.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 21.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 221.; Tolbert, ‘Grenswachter, een uitgestorven beroep’, 20, 21.; J. E. Vrouwenfelder, Smokkelen langs de Nederland (Rotterdam 1992) 15, 16. 85 Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, 37. 86 Ibidem, 38. 87 H. Hendrickx en H. Derckx, De groene grens / Die grüne Grenze (Hoogezand 1992) 17-21.
15
Nederlanders contact te hebben met de Duitsers in de nabijgelegen dorpen. 88 “Wij mochten zelfs niet met de buren praten”, aldus grensbewoner Jan Bergman uit Breklenkamp. 89 Meteen na de bevrijding raakten de verhoudingen in het Duits-Nederlandse grensgebied nog grondiger verstoord. De Nederlandse regering voerde een dubbele politiek ten opzichte van Duitsland. Enerzijds streefde zij naar een snel herstel van de economische betrekkingen met Duitsland en bepleitte zij bij de geallieerden Duitsland in internationaal verband te helpen tot een economische opbloei te komen. Anderzijds eiste de Nederlandse regering wraakzuchtig materiële en immateriële genoegdoening van Duitsland voor de geleden oorlogsschade, waarvan één van deze eisen bestond uit het annexeren van Duits grondgebied. 90 Na vier jaar annexatiebeleid was het dan eindelijk zo ver dat een kleine grenscorrectie tot stand kwam. Op 23 april 1949 werden de dorpen Elten en Tüddern, die zo’n 70 vierkante kilometer Duits grondgebied besloegen en bewoond werden door ongeveer 10 000 Duitsers, voorlopig onder Nederlands bestuur gesteld. 91 Door deze verplaatsing van de grens waren de douaniers genoodzaakt mee te verhuizen. Als oorlogsschadevergoeding eiste Nederland ook de zogenaamde traktaatlanderijen op. Dit was het landbouwgebied met een oppervlakte van ongeveer 4400 aan de Nederlandse kant van de grens, dat al generaties lang in handen was van in de grensstreek wonende Duitse boeren. 92 De impact hiervan op het grensgebied was groot. Wederzijds waren er scheve gezichten; sommige grensbewoners zegden zelfs het eeuwenoude ‘noaberschap’ op. 93 In 1960 werd ongeveer de helft teruggegeven aan de oorspronkelijke Duitse eigenaren, maar de rest bleef in Nederlandse handen. 94 Op 1 augustus 1963 kwam het grootste deel van de geannexeerde gebieden weer bij de Bondsrepubliek. De douaniers verhuisden weer terug naar de oorspronkelijke grensposten. Grensbewoners plaatsen op 31 juli vele vrachtwagens met goederen in Elten. De dag erna waren deze goederen in Duitsland zonder dat hiervoor invoerrechten betaald waren. 95 In hun memoires gaven douaniers geen blijk van anti-Duitse sentimenten. Douanier E. Bours, die in 1949 al werkzaam was bij Tüddern, was getuige van de teruggave van de grenscorrecties van de dorpen Elten en Tüddern aan Duitsland. Hij vertelde in 1991 over zijn gevoelens van dat moment: “Een seconde later was het gebied weer Duits. Nee, ik was hierover niet bedroefd, want ik zag het niet als een terugtocht. Ik heb met Duitse collega’s nog een goed glas bier gedronken”, waarmee hij aangaf dat hij helemaal geen last had van nationalistische of anti-Duitse gevoelens. 96
88
Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 337.; Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 20. Jan van Nus, ‘Een familieleven rond steen 63’ in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991) 62. 90 M.D. Bogaarts, Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945 – 1950, in: F. Wielenga, red., De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945 – 1990 (Den Haag 1996) 6-11.; Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 232-245.; Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 232-240, 385-388, 471-480. 91 Bogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin’, 6-11.; Lak, ‘Eine Angelegenheit von fundamenteler Bedeutung’, 47-52.; Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 232-245.; Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 232240, 385-388. 92 Wielenga, West-Duitsland: partner uit noodzaak, 433. 93 Hendrickx en Derckx, De groene grens, 17-21. 94 Wielenga, West-Duitsland , 421-433. 95 Ibidem, 437. 96 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 73. 89
16
Smokkelen vanaf de jaren veertig Grensbewoners smokkelden in de naoorlogse jaren op zeer grote schaal. Nederlandse grensbewoners smokkelden vooral vee naar België. Voor een koe betaalden de grensbewoners in Nederland 600 gulden, terwijl hier in België omgerekend 2800 gulden voor betaald werd. 97 Vanuit België werd vooral textiel en tabak naar Nederland gesmokkeld. 98 Naar Duitsland werd vooral koffie gesmokkeld tot het einde van de jaren zestig. 99 Aan beide grenzen smokkelden grensbewoners allerlei luxeproducten zoals nylons, horloges, thee, sigaretten, gedistilleerd en chocolade. 100 Vanaf het begin van de jaren vijftig werd de verhouding tussen grensbewoners en douaniers bij de Nederlands – Belgische grens echter steeds grimmiger. Als gevolg van een tekort aan roomboter in België, werd er op grote schaal boter naar België gesmokkeld. Hier gingen grote bedragen in om. Alhoewel Nederland met België een veel nauwere samenwerking kende dan met Duitsland, vond daar toch juist de meest grootschalige smokkel plaats. Afspraken in Benelux-verband waren hier de oorzaak van. Nederland en België waren overeen gekomen dat België de behoefte aan verse boter zou proberen te dekken met Nederlandse boter. Als gevolg van een verschil in loon- en prijspolitiek, was de Nederlandse boter goedkoper dan de Belgische. Op de naar België te exporteren boter werd een exportheffing gelegd die even hoog was als het kostprijsverschil. Hierdoor kwam de Nederlandse boter op dezelfde prijs uit als de Belgische. De opbrengst van de heffing werd tussen de beide landen gedeeld. Deze heffing, die gemiddeld 2 gulden per kilo boter bedroeg, maakte het aantrekkelijk de boter illegaal in te voeren. 101 Het proces van het slechten van de grens in Benelux-verband hield dus niet automatisch in dat de smokkel direct verdween. In de jaren vijftig werd elk jaar 12 tot 14 miljoen kilo boter de grens overgebracht. 102 De boter werd door smokkelaars vervoerd in Amerikaanse pantserauto’s, waarmee alle wegversperringen getrotseerd konden worden. Waar de grensbewoners eerst smokkelden als bijverdienste, werd de botersmokkel nu een professionele bezigheid. Grensbewoners werden hierbij op grote schaal ingeschakeld, maar het waren vooral beroepssmokkelaars die de touwtjes in handel hadden. Deze personen hadden allemaal mensen in dienst: leveranciers, afnemers, voorrijders die de douaniers op een dwaalspoor moesten brengen, en monteurs om de smokkelauto’s aan te passen en te onderhouden. De douane kon niet achterblijven en werd gemotoriseerd met motorfietsen en jeeps. 103 Er vond een strijd plaats tussen de beroepsmatig georganiseerde smokkelhandel en de douane. Aan de grens vonden nu vele achtervolgingen plaats, door douanier Cor Overkamp aangeduid als
97
Jagers, De zwarte ruiter, 10.; Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 60. Jagers, De zwarte ruiter, 25.; Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 336. 99 Trees, Kaffee, Krähenfüsse und Kontrollen, 24. 100 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 336, 337.; Trees, Kaffee, Krähenfüsse und Kontrollen, 15, 52-55. 101 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 48.; Hein Hoffmann, ‘Botersmokkel’, in: tv-programma Andere Tijden, 18 december 2001, http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/4768528/, geraadpleegd 27-03-2010, 4.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 117-120. 102 Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 1-3.; Jagers, De zwarte ruiter, 34.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw,111. 103 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 47-49.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 2.; Jagers, De zwarte ruiter, 15-16. 98
17
“wildwestachtige toestanden.” 104 Een aantal douaniers illustreerden hun verslag over de botersmokkeltijd door spectaculaire foto’s op te nemen. Onderstaande foto toonde een douaneactie tegen smokkelaars in een pantserauto. Een ambtenaar gaf een stopteken met een zaklamp, terwijl zijn geknielde collega de auto onder schot hield. Op de weg waren versperringen neergelegd, zoals twee spijkerplanken. 105
De botersmokkelaars gebruikten allerlei rigoureuze middelen om de douaniers die hen achtervolgden af te schudden, zoals kraaienpoten, spijkerplanken, rookbommen en olie op de weg. 106 Douanier G. Eerenstein, die in de jaren zestig werkzaam was op de douanepost Valkenswaard, sprak in 1988 over de kraaienpoten: “Ik wil een sigaar roken met elke dubbele-bodemsmokkelaar die me te slim af is, maar ik haat alles wat erop gebaseerd is iemand te laten verongelukken.” 107 Niet alleen de douane reed de banden lek op deze kraaienpoten, maar ook de grensbewoners zelf ondervonden hiervan veel hinder. “Al het verkeer had hier last van. Busondernemingen maakten regelmatig melding van grote schade”, aldus P. de Wit, die vanaf de jaren vijftig werkzaam was in achtereenvolgens Kerkrade, Heerlen en Eindhoven, in 2008. 108 Rond het jaar 1960 liepen verschillende soorten smokkel ten einde, vooral van vee en textiel. Door internationale besluiten – vooral in Benelux-verband - mochten nu veel meer goederen vrij vervoerd worden. 109 Prijsverschillen van deze producten werden minder, waardoor er weinig meer te verdienen viel voor de grensbewoners. Verder mochten de grensbewoners steeds meer producten in- en uitvoeren voor eigen gebruik. 104
Overkamp, Halt! Douane!, 6. Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 131. 106 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 47-49.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 4-6. 107 Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 129. 108 Ans Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar. Verhalen en notities van illegale grensoverschrijdingen in de streek Cranandonck – Hamont – Achel (Hamont en Maarheeze 2008) 41, 42. 109 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 59, 67. 105
18
Aan het begin van de jaren zestig werd er nog veel boter gesmokkeld. Hieraan kwam in 1963 een einde, doordat er een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid ontwikkeld werd. België slechtte in het kader van de EEG de importmuren. Het gevolg was dat de prijzen in Europees verband nivelleerden, zodat er geen geld meer te verdienen was aan de botersmokkel. 110 Hiermee was de druk van de ketel eraf voor de douaniers. Er waren minder douaniers nodig om langs de grens te surveilleren. Douanier Piet Pollemans, vanaf 1945 tot 1958 gestationeerd in een klein dorpje nabij Terneuzen, stelde dat de velddienst meer een “genieten van de natuur werd en op vaste adressen koffie drinken, dan achter fictieve smokkelaars aanzitten”. 111 Controles werden nu vooral geconcentreerd in een aantal grote grensposten, voornamelijk aan grote autowegen. De kleinere grensposten werden door afnemend aantal douaniers bemand. 112 Nadat de smokkel van boter op grote schaal was gestopt, zocht een gedeelte van deze botersmokkelaars naar een andere bron van inkomsten. In afgelegen boerenschuren werden
illegale
jeneverstokerijen opgebouwd voor smokkeldoeleinden. Hiernaast ging een heel klein deel van deze smokkelaars over tot het smokkelen van softdrugs. In tegenstelling tot bij de botersmokkel, wilden de grensbewoners hierbij niet betrokken raken. 113 Toename van Europese samenwerking en stagnatie aan de grens Het streven naar een vereenvoudiging van de douaneformaliteiten aan de grens, waardoor het vervoer van goederen en personen vlotter zou verlopen, werd voortgezet in de jaren zestig. De overeenkomst betreffende de douane-unie van de Benelux werd verder uitgebreid en leidde de instelling van de Benelux Economische Unie op 1 november 1960. Waar de staten zich in de douane-unie vooral richtten op een zo vrij mogelijk goederenverkeer, werd de samenwerking nu uitgebreid naar een streven naar een vrij verkeer van goederen, personen, kapitaal en diensten. De personencontrole werd afgeschaft: wanneer de burgers van de Beneluxstaten hun officiële identiteitsbewijs toonden, konden zij de grens vrij passeren. Er werd nu definitief ingesteld dat goederen zonder betaling van invoerrechten de grens over gebracht konden worden. Wel bleven er nog controles van goederen van andere aard bestaan, namelijk voor de heffing van BTW, accijns, deviezen en statistiek. 114 De instelling van de Economische Unie leidde ertoe dat de economieën van de Benelux-landen verder tot bloei kwamen. 115 Door de openstelling van de grens konden arbeidskrachten naar plekken gaan waar de meeste vraag naar hen was, was de afzetmarkt voor de industrie groter en kon kapitaal in alle drie de lidstaten worden geïnvesteerd waar dit nodig was. 116 Door de totstandkoming van de Benelux Economische Unie was er een minder groot ambtenarenapparaat nodig aan de grens. Alhoewel het vrije verkeer van goederen nog lang 110
Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 59.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 3, 4.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw, 120. 111 Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 21. 112 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 23. 113 Hein Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 5, 6. 114 Th. Grosbois, ‘De instellingen van de Benelux. Schetst van de structuur in historisch perspectief. Verwachtingen en resultaten’, in: A. Postma, Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 132, 133.; J. Schotte, ‘Benelux: economische entiteit? Benelux-ervaringen met economische beleidscoördinatie: 1958 – 1994,’ in: A. Postma, red., Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 264-266, 269. 115 Schotte, ‘Benelux: economische entiteit?’, 296. 116 Ibidem, ‘Benelux: economische entiteit?’, 264, 265, 296.
19
niet volledig gerealiseerd was, was er door de vereenvoudiging van de controle aan de grens minder administratieve rompslomp nodig voor de grenspassage. 117 Hiernaast trof de Nederlandse regering echter ook nationale maatregelen om de douaneprocedures aan de grens te vereenvoudigen. Vanaf het begin van de jaren vijftig nam de in- en uitvoer van goederen gaandeweg toe, waardoor er meer oponthoud aan de grens ontstond. De vervoerskosten van het transportverkeer stegen hierdoor flink, en dit kwam de sterk op de handel leunende Nederlandse economie niet ten goede. In 1962 werd ter vereenvoudiging van de douanehandelingen de nieuwe ‘Algemene wet inzake de douane en accijnzen’ ingevoerd. Hiermee wilde de Nederlandse regering de omringende landen een stap voor blijven. 118 Hierdoor was het mogelijk dat de douane in sommige gevallen met bedrijven een contract sloot om een gedeelte van de goederen administratief in plaats van fysiek te controleren. Ter verkleining van het oponthoud van reizigers werden praktische maatregelen getroffen zoals het verlengen van de openingstijden van de douanekantoren. 119 In 1967 fuseerden de EEG, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en Euratom, waarmee de Europese Gemeenschappen gesticht werden. Nederland, België, Luxemburg, Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Italië maakten hiervan deel uit. Het doel van de Europese Gemeenschap was een economische integratie van deze landen tot stand te brengen. Dit ging dus een stuk verder dan alleen een douane-unie met een vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, want uiteindelijk zou er in alle economische sectoren een gemeenschappelijk beleid moeten komen. 120 Elf jaar na de aanzet in het Verdrag van Rome, kwam op 1 juli 1968 de douane-unie van de EG dan echt tot stand. Op deze dag werden invoerrechten, op dit moment aangeduid als ‘douanerechten’, tussen de EG-lidstaten afgeschaft. Het doel was die vorm van protectionisme aan te pakken, die eruit bestond de hoeveelheid in te voeren goederen te beperken door hoge invoerrechten te heffen. Tegelijkertijd werd het Gemeenschappelijk Douane Tarief (GDT) ingevoerd, dat inhield dat alle landen van de douane-unie eenduidig tarief zouden heffen op de invoer uit derde landen. 121 Dat de invoerrechten in 1968 officieel waren opgeheven, had echter niet tot gevolg dat de douanecontroles aan de binnengrenzen van de Gemeenschap werden afgeschaft. 122 Er bleek sprake te zijn van een stagnatie in het proces van het slechten van de grens. Het probleem van de uniformering van de binnenlandse belastingen, namelijk de belasting op de toegevoegde waarde (BTW) en accijnzen, vormde het grootste obstakel in de ontwikkeling naar een volledig vrij goederenverkeer. 123 In 1968 liepen de hoogtes van deze binnenlandse belastingen tussen de lidstaten nog ver uiteen. 124 Douaneambtenaren moesten bij invoer van producten uit andere lidstaten deze binnenlandse belastingen aan de grens verrekenen, wat een omvangrijke 117
Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 33.; Tom Pfeil, Op gelijke voet: de geschiedenis van de Belastingdienst (Deventer 2009) 389. 118 Douanehandboek, 1.4.4. De nationale douanewetgeving, in: Douanehandboek 2010, Toepassingsgebied en basisdefinities 1.00.00. Vindplaats: www.douane.nl/bibliotheek, geraadpleegd 27-03-2010. 119 Pfeil, Op gelijke voet, 394, 395. 120 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 33.; EG, Van douane-unie naar economische unie, 3. 121 EG, Van douane-unie naar economische unie, 4.; Vaulont, De douane-unie van de Europese economische gemeenschap, 5, 7. 122 Publicatie Europese Gemeenschappen, De douane-unie (Luxemburg 1983) 5.; EG, Van douane-unie naar economische unie, 4.; Vaulont, De douane-unie, 6. 123 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 50.; EG, De douane-unie, 5. 124 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 48-52.; EG, Van douane-unie naar economische unie, 12.
20
papierwinkel tot gevolg had. De harmonisatie van deze binnenlandse belastingen was nodig om een interne markt te creëren. De accijnzen en BTW waren in het ene land hoger dan in het andere land, waardoor de producten uit het duurdere land automatisch ook duurder werden, en er dus geen eerlijke concurrentie kon plaatsvinden. 125 Deze harmonisatie van de binnenlandse belastingen verliep echter totaal niet soepel en was halverwege de jaren tachtig zelfs nog maar in een beginstadium. 126 De regeringen van de lidstaten bleken niet zo happig te zijn de binnenlandse belastingen aan te passen. Een verandering van deze belastingen zou betekenen dat het gehele nationale belastingstelsel veranderd moest worden. 127 De harmonisering van de binnenlandse belastingen viel formeel gezien niet onder de werking van de douane-unie, zodat deze stagnatie niet zozeer aangemerkt moet worden als een falen van deze douane-unie. Historicus J. Schotte stelde dat juist in tijden dat de Europese samenwerking stagneerde, de Benelux een voortrekkersrol wilde vervullen in dit proces door de onderlinge samenwerking te intensiveren. 128 Een nieuwe impuls tot integratie werd in 1971 gegeven door een overeenkomst waarin besloten werd tot de instelling van één Benelux-douanegebied; hierbij kwamen de douaneformaliteiten tussen de drie landen te vervallen. De kantoren aan de Belgisch-Nederlandse grens kregen de status van binnenlandse douanekantoren, die toevallig aan de grens gelegen waren. 129 Dit verdrag vormde een nieuwe stap in een verdergaande integratie van de Benelux, maar er bleven nog wel sporadische controles aan de binnengrenzen. 130 Naast de besluiten op regeringsniveau, werden er ook tussen de douaneadministraties van Nederland en België afspraken gemaakt ter verkorting van het oponthoud aan de grens. Om de handel en het verkeer te stimuleren, werden voorzieningen getroffen op het niveau van de douaneposten, zoals het uitbreiden van de openingstijden. 131 In 1972 werd ook met de Bondsrepubliek een soortgelijk verdrag gesloten door de Nederlandse douaneadministratie. 132 Twee jaar eerder hadden de Duitse en Nederlandse douane en de Koninklijke Marechaussee een samenwerkingsovereenkomst ondertekend om het toenemende handelsverkeer over de Rijn in goede banen te leiden. Schippers hoefden niet meer aan te leggen bij de grensovergang, maar mochten de controle van de goederen in de havens van aankomst of vertrek laten plaatsvinden. Wel bleef de douane steekproefsgewijze controles uitvoeren, waarbij vooral gelet werd op de smokkel van tabak- en sigaretten. 133 Er werd door Nederland en Duitsland dus wel bilateraal samengewerkt, vooral op gebied van de vrije doorvaart op de Rijn die van strategisch belang was voor de handel. De voornaamste samenwerking op het gebied van het slechten van de grens vond echter plaats door middel van de politieke besluiten en afspraken in het grotere Europese verband. Sinds de eerste bondskanselier van Duitsland Konrad Adenauer een politiek van 125
Vaulont, De douane-unie, 7. Bosch, Hebt u nog iets aan te geven, 48-52.; EG, De douane-unie, 5.; Vaulont, De douane-unie, 6, 7. 127 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 60.; EG, Van douane-unie naar economische unie, 14, 15. 128 Schotte, ‘Benelux: economische entiteit?’, 263. 129 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 28, 51.; Grosbois, ‘De instellingen van de Benelux’, 146. 130 Schotte, ‘Benelux: economische entiteit?’, 265, 266, 294-296.; M. F. Boekema en H. van Houtum, ‘Grensoverschrijdende samenwerking in de Benelux. Het voorbeeld van de grensregio Tilburg-Turnhout’, in: A. Postma, Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 311. 131 Pfeil, Op gelijke voet, 396.; Spapend en Kemenade, De grens gemarkeerd, 21. 132 Spapend en Kemenade, De grens gemarkeerd, 21. 133 Goey en Driel, ‘Rotterdam und das Hinterland’, 148-150. 126
21
Westbindung begonnen was, was de Bondsrepubliek stapje voor stapje geïntegreerd in de westerse bondsgenootschappen. Door nauw betrokken te raken bij de NAVO en Europese integratie verbond WestDuitsland zich aan de westerse democratie en de markteconomie. De coöperatie met westelijke bondgenoten maakte dat hun angst voor een Duitse agressie enigszins werd weggenomen. De Bondsregering maakte het liefst afspraken in Europees verband, en was minder geïnteresseerd in het sluiten van bilaterale verdragen. 134 Inspraak van douaniers in internationale besluiten De Nederlandse douane moest de politieke verdragen accepteren als een gegeven waarmee zij te werken had, maar anderzijds werden deze besluiten ook gezien als een uitdaging. De douane mocht namelijk een actieve rol spelen in het feitelijk gestalte geven van de douane-unie van de EG. De Europese Commissie nam vanaf het begin van de jaren zeventig regelmatig initiatieven om douanekopstukken van de verschillende lidstaten bij elkaar te brengen, met als doel dat de douanediensten zouden leren van elkaars methoden en de onderlinge samenwerking verbeterd zou worden; dit waren de bijeenkomsten voor ‘wederzijdse bijstand’. Door dit soort bijeenkomsten begonnen douanediensten intensiever contacten uit te wisselen om over de grenzen heen elkaars hulp te kunnen inroepen als de omstandigheden dat wenselijk maakten. 135 Ook werden er studieconferenties gehouden waarbij de Commissie douanediensten van lidstaten verzocht beurtelings een problematische douanekwestie in eigen land te behandelen. Het doel van deze aanpak was dat douanedeskundigen van de lidstaten elkaar zouden ontmoeten, en zouden leren van hun toepassing en werkwijze. De daar gemaakte afspraken werden niet dwingend opgelegd, zodat lidstaten nog wel konden blijven volharden in nationaal gunstige strategieën. 136 Een unieke bron werd gevormd door de memoires die douanier Cor Overkamp in 2006 optekende. In 1962 begonnen als douanier ‘in het veld’, bleek hij grote kwaliteiten te bezitten voor het douanevak waardoor hij de mogelijkheid kreeg op te klimmen binnen de douaneorganisatie. Hij raakte zeer betrokken bij het proces van de Europese douanesamenwerking, en mocht vanaf het begin van de jaren zeventig de Nederlandse douanebelangen jarenlang vertegenwoordigen in internationale vergaderingen. De vergaderingen werden nooit gehouden in de regeringssteden, maar in meer perifeer gelegen plaatsen. Overkamp gunde de lezer een inkijkje in deze vergaderingen. Hij schetste de behandelde thematiek, maar gaf ook de sfeer van deze bijeenkomsten weer, die vaak ook gemoedelijk bleek te zijn. Zo beschreef hij een douaneseminar gehouden in Veldhoven, waarbij er tussen de serieuze vergaderdagen een busreisje naar Maastricht op het programma stond: “Na genoten te hebben van de puike Limburgse keuken”, aanvaardde men de terugreis en werd er in de bus een spontaan songfestival gehouden. Er werd een jury gevormd die bestond uit een Schot, een Ier en een Engelsman. De Benelux opereerde hier als eenheid, want “het slotoptreden kwam van de Benelux. Deze keer 134
K. Sontheimer, Die Adenauer-Ära. Grondlegung der Bundesrepublik (München 2003) 48-62.; Wielenga, West-Duitsland: van vijand tot bondgenoot, 482. 135 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 22.; EG, Van douane-unie naar economische unie, 9, 10.; Pfeil, Op gelijke voet, 393, 394.; Vaulont, De douane-unie, 15, 16. 136 EG, Van douane-unie naar economische unie, 9, 10.; Pfeil, Op gelijke voet, 393, 394.; Vaulont, De douaneunie, 16.
22
kende de jury al vóóraf de punten toe: Already before starting this song, the Benelux has earned thirty points, trente points! Een bulderend gelach volgde en de Benelux presenteerde zich met …….. het welbekende ‘Hand in hand, kameraden, het lied van Feyenoord.” 137 In zijn beschrijvingen van de vergaderingen beschreef Overkamp regelmatig de daar aanwezige personen op humoristische en clichématige wijze. Zijn Duitse collega ‘Herr Jäger’ hield eens een toespraak voor een zaal hoge douaneafgevaardigden. “Van achter zijn microfoon sprak hij met een tenorstem de vergadering toe over waarom hij vond dat Duitsland gelijk had. Zelfs zonder microfoon zou het nog gedaverd hebben, want het was een echte Duitser en voor zijn land stond hij op de barricades.” Tijdens de redevoering maakte een douanier een grappige opmerking, maar dit viel niet in de smaak bij Herr Jäger: “Humor was niet voor hem weggelegd”. 138 Twee vertegenwoordigers van het andere buurland werden ook door hem beschreven. Tijdens een volgende vergadering vond een tafelronde plaats, waarbij alle douaneafgevaardigden hun zienswijze op een bepaalde douanekwestie moesten geven. België werd vertegenwoordigd door twee mannen met donkere baarden. “Een beetje zoals de detectives Jansen en Jansen uit de bekende Kuifjeboeken. Deze twee hadden bovendien ieder nog een zwartgerande bril wat hun uiterlijk completeerde tot een sombere tweeling,” aldus Overkamp. Deze Belgen hadden na de pauze moeite om alert te blijven. “Op het horen van de naam van zijn vaderland schoot de Belgische woordvoerder met wijd opengesperde ogen overeind en deelde mede dat België geen mening had. Deze uitspraak werd door iedereen genoteerd en de voorzitter vervolgde zijn tafelronde.” 139 Het is opvallend dat Overkamp zich in deze anekdotes enigszins kritisch uitliet over Belgische en Duitse collega’s. Douaniers lieten zich in de bronnen niet anders dan lovend uit over hun Duitse collega’s, en ook Overkamp noemde hen op een andere plaats zijn “broeders aan de andere kant van de grens”’ 140 In zijn verhaal doorbrak Overkamp eventjes het taboe wat rustte op het uiting geven van negatieve gevoelens bij het samenwerken met Duitse en Belgische douaniers. Zij wilden liever te boek staan als progressieve personen die er zonder voorbehoud trots op waren dat Nederland een voortrekkersrol vervulde bij het vereenvoudigden van de douanehandelingen aan de Europese binnengrenzen. Persoonlijke negatieve ideeën en gevoelens over Duitsers zoals deze na de oorlog leefden bij het merendeel van de Nederlandse bevolking en clichématige beschrijvingen van Belgen werden niet aan de lezer getoond. Beschrijvingen over Belgische collega’s ontbreken verder in de bronnen. Douaniers zetten hun positieve verhalen over Duitse collega’s kracht bij door bijpassende foto’s in hun publicaties op te nemen. Met de onderstaande foto en het bijschrift benadrukten douaniers Agterhof en Gal in een boek over het werk van de douane in de Achterhoek uit 1991 weer eens hoe geweldig het gesteld was met de Nederlands-Duitse douaneverhoudingen. 141
137
Overkamp, Halt! Douane!, 86, 87. Ibidem, 66. 139 Ibidem, 72. 140 Ibidem, 83. 141 Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 104. 138
23
De smokkel verhardt zich Zolang er in Europa nog geen eenheid op douanegebied was en er nog grenzen bestonden, bleef smokkel bestaan. Dit kwam veelvuldig voor in de jaren zeventig en tachtig, vooral door beroepssmokkelaars. In de jaren zeventig werden aan de beide grenzen vooral softdrugs en sigaretten op grote schaal illegaal ingevoerd, veelal via vrachtwagentransport. 142 Op grote schaal werden gestolen auto’s vanuit Duitsland gesmokkeld. 143 In de jaren tachtig werden in toenemende mate harddrugs, heroïne en cocaïne, gesmokkeld aan de beide Nederlandse grenzen. De douane zette speciaal opgeleide honden in om de drugs op te kunnen sporen. Ook de wapensmokkel nam sterk toe aan de Nederlandse grens. Smokkel werd meer en meer het werk van criminele organisaties. 144 Grensbewoners smokkelden op kleine schaal nog wel goederen als camera’s, radio’s, televisietoestellen, sieraden, suède jasjes en gedistilleerd. 145 Gepensioneerd douanier G. de Jong publiceerde in 1986 een boekje met douanemoppen, waarin hij smokkelaars, maar ook douaniers en hun werkzaamheden op de korrel nam: “Een douaneambtenaar kwam bij de visitatie in de trein in Roosendaal een coupé binnen, waar slechts één man zat. In het bagagenet stond een grote mand. Plotseling zag de douane dat er vocht uit de mand liep. Hij nam een lik en vroeg: ‘Whisky?’ Waarop de reiziger antwoordde: “No, foxterrier.” 146 Vanaf de jaren zeventig veranderde de verhouding tussen douaniers en grensbewoners in twee opzichten. Doordat de douaniers zich steeds meer bezig hielden met de bestrijding van smokkel door criminelen, kregen de grensbewoners steeds meer waardering voor hun activiteiten. 147 Hiernaast werd in 1975 de verplichting afgeschaft dat douaniers moesten wonen in hun standplaats. Zij werden forenzen, en woonden niet
142
Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 229. Trees, Kaffee, Krähenfüsse und Kontrollen, 24. 144 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 230-232.; Goey en Driel, ‘Rotterdam und das Hinterland’, 150.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 5, 6. 145 Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 145, 150, 151. 146 G. de Jong, Douanehumor (Enschede 1986) 92, 93. 147 Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 5.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 151. 143
24
meer geïsoleerd in kleine grensdorpjes, waarbij zij aangewezen waren op hun mededouaniers en de grensbewoners. 148 Nieuwe integratie-impuls in de jaren tachtig De douane-unie van de EG kon halverwege de jaren tachtig nog geen succes genoemd worden. Ondanks de afschaffing van de douanerechten in 1968, bleven de grenscontroles aan de binnengrenzen nog steeds bestaan. De douaneprocedures aan de binnengrenzen bleken halverwege de jaren tachtig nog nauwelijks te verschillen van die in het handelsverkeer met derde landen. Douaniers repten hier niet veel over. Douanier Cor Overkamp, die zich naast humoristisch ook analytisch uitliet over ervaringen gedurende zijn veertigjarige loopbaan bij de douane, was de enige die uitgebreid inging op de impact van de Europese verdragen. In zijn analyse van de stagnatie van de Europese samenwerking op het douanegebied onderscheidde hij twee oorzaken. Ten eerste liet hij weten dat “de echte samenwerking tussen de douanediensten in de EG-landen van de grond af moest worden opgebouwd. Dat ging maar heel langzaam. Niet zo vreemd, want elk land had eeuwenlang zijn eigen douaneregels gehanteerd.” 149 Ook vermeldde hij een andere oorzaak: “Binnen de douane-unie lagen theorie en praktijk soms ver uit elkaar! Het aantal echte EG-denkers in de lidstaten was nog maar vrij klein; er waren nog steeds veel te veel alleen nationaal denkenden. Begrijpelijk was dat er daarom niet altijd van harte aan een grensoverschrijdende regeling werd meegewerkt wanneer niet het eigen, maar het andere land daarvan de grootste voordelen zou genieten.” 150 Door de economische crisis in de jaren tachtig raakte het proces van het slechten van de grens in een stroomversnelling. Deze crisis had tot gevolg dat de lidstaten overgingen tot een meer protectionistische politiek; er werden allerlei barrières opgeworpen om de eigen economie beter te kunnen beschermen. De douanecontroles werden ingewikkelder, waardoor het doel van de EG, de ontwikkeling van één gemeenschappelijke markt, bemoeilijkt werd. De internationale concurrentiepositie van de EG kwam hierdoor in gevaar. Vanuit een gevoel van urgentie ontwikkelde de Europese Commissie hiertoe op 14 juni 1985 het document ‘Witboek inzake de voltooiing van de Interne markt’. 151 Hierin waren regelingen opgenomen voor de slechting van fysieke barrières, namelijk middels de vereenvoudiging van de douaneprocedures. Omdat er met het vervallen van de grenscontroles nog niet automatisch een interne markt zou ontstaan, werden er ook voorstellen opgenomen die tot doel hadden belemmeringen, die de lidstaten opgeworpen hadden om de nationale markt te beschermen, op te heffen. Er werd gestreefd naar een harmonisatie op het gebied van de wetgeving en industriële normen. Tenslotte bevatte het Witboek maatregelen om de fiscale grenzen op te heffen, waarbij er vooral gelet werd op het nivelleren van de indirecte belastingen: de accijnzen en BTW. 152 148
Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 221.; Pfeil, Op gelijke voet, 395. Overkamp, Halt! Douane!, 66. 150 Overkamp, Halt! Douane!, 81. 151 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 33.; EG, De douane-unie, 5.; Peter Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, in: C. Fijnaut, J. Stuyck en P. Wytinck, red., Schengen: proeftuin voor de Europese Gemeenschap? (Arnhem 1992) 53, 54. 152 Astrid Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen: Entstehung, Konzept und Einbettung in die Europäische Union’, in: Alberto Achermann, Roland Bieber, Astrid Epiney en Ruth Wehner, red., Schengen und die Folgen. 149
25
Op 17 februari 1986 werd de Europese Akte aanvaard door de Europese Raad; deze was gebaseerd op het programma van het Witboek. Nieuw was dat hierin een harde datum was opgenomen waarop de ongedeelde Europese markt gerealiseerd zou moeten zijn, namelijk 31 december 1992. 153 De voorstellen uit het Witboek werden geconcretiseerd. De invoering van het ‘Enig Document’ in 1988 vormde een heel belangrijke stap in het vereenvoudigen van de douaneformaliteiten. Dit aangifteformulier trad in de plaats van de 150 afzonderlijke documenten die tot dan toe gebruikt werden door de douaniers. 154 Het beslissende ‘Verdrag van Schengen’ Het Verdrag van Schengen was echter het meest beslissend voor de toekomst van de Nederlandse douaniers aan de rijksgrenzen. Omdat het Witboek en de Europese Akte zich in eerste plaats richtten op de totstandkoming van de Europese markt, vormde het slechten van materiële en fiscale grenzen hierin slechts een gedeelte van de aandachtspunten. Dat lag anders bij het Schengenverdrag. Op 14 juni 1985 werd in de Luxemburgse plaats Schengen, die het drielandenpunt met de Benelux, Frankrijk en Duitsland vormt, een akkoord getekend door de regeringen van Frankrijk, Bondsrepubliek Duitsland, België, Nederland en Luxemburg. Hier werd afgesproken dat de controles aan de gemeenschappelijke grenzen stapsgewijs zouden worden afgebouwd, zodat er een gebied zonder binnengrenzen zou ontstaan, aangeduid als ‘Schengen-ruimte’. 155 Met het Schengen-Akkoord wilden de vijf betrokken landen, vooruitlopend op de totstandkoming van de interne markt tussen de twaalf lidstaten van de EG, de onderlinge grenscontroles daadwerkelijk afschaffen, zowel op goederen als op personen. 156 Gemakkelijk was het Akkoord van Schengen niet tot stand gekomen. Duitsland en Frankrijk dienden bij de Europese Raad een voorstel in betreffende de verlichting van personencontroles aan de Europese binnengrenzen. Dit werd op 23 januari 1985 echter afgekeurd omdat Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken tegen waren. 157 Hiermee waren de pogingen om binnen de Gemeenschap de afbraak van grenscontroles te bereiken, voorlopig mislukt. De vijf lidstaten besloten tot een afzonderlijk handelen, om zo een voortrekkersrol te vervullen binnen het proces van een voortschrijdende Europese integratie. 158 Aangezien het Akkoord een programma vormde voor de stapsgewijze afbraak van de grenscontroles betekende dit dat de binnengrenzen nog niet direct volledig geopend werden. 159 De controles aan de grens werden in kleine stapjes afgebouwd, om te voorkomen dat de openbare orde of nationale veiligheid in de vijf landen bedreigd zou worden door de plotselinge opening van de grenzen. 160 Om het verdrag te concretiseren werden er afspraken gemaakt betreffende de Der Abbau der Grenzkontrollen in Europa (Bern, München en Wenen 1995) 27.; Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 56. 153 Madeleine O. Hosli en Arild Seather, Free trade agreements and customs unions. Experiences, challenges and constraints (Brussel 1997) 85-89.; Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 55. 154 EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 7, 9.; Pfeil, Op gelijke voet, 392. 155 Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 23-25. 156 Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 56. 157 Epiney, Das zweite Schengener Abkommen’, 23, 24. 158 Epiney, Das zweite Schengener Abkommen’, 23-26.; Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 56. 159 Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken op het einde van 1991’, 2. 160 Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 20.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 3.
26
afschaffing van de controle op het personenverkeer en de versoepeling van de goederencontrole. 161 Direct in 1985 werden verschillende controles al naar het binnenland verplaatst. 162 Hiernaast werd er een gemeenschappelijk visumbeleid ontwikkeld en een toename van controles aan de buitengrenzen van de Schengen-ruimte afgesproken. 163 De overeenkomst van Schengen werd in 1990 verder uitgebreid. In november tekende Italië het Aanvullend Akkoord ook. Twee nieuwe belangrijke zaken werden in dit Akkoord geregeld. Er werd een datum vastgesteld waarop de binnengrenzen van de Schengenlanden definitief kwamen te vervallen, namelijk op 31 december 1992. Ten tweede werden er verdere concrete maatregelen opgesteld om te voorkomen dat de criminaliteit zich grenzeloos zou kunnen ontwikkelen door de afschaffing van de grenscontroles. De beide Akkoorden van Schengen en de voltooiing van de interne markt van de EU met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, hadden tot gevolg dat de grenzen hun langste tijd hadden gehad. De douaneunie werd in 1992 eindelijk volledig werkelijkheid. 164 De definitieve afschaffing Op 1 januari 1993 werden alle ‘douanecontroles’ aan de binnengrenzen, inclusief het gebruik van het Enig Document, afgeschaft. Er vonden nog wel incidentele controles plaats in het kader van de drugsbestrijding en het immigratiebeleid, maar de routinecontroles aan de binnengrenzen behoorden tot het verleden. Slechts een klein aantal douaniers bleef nog werkzaam aan de binnengrenzen, op douaneposten aan de grens die officieel gebombardeerd werden tot binnenlandse grenskantoren, in de trein en op de Rijn. 165 Het merendeel van de banen ging echter verloren ten gevolge van het wegvallen van de binnengrenzen, ruim duizend banen. 166 Toen de interne markt in 1993 verwezenlijkt was, ging de externe rol van de douane-unie een belangrijkere rol spelen voor de EU. “Douaneambtenaren worden nu wachters aan de poorten van de EU,” aldus Directeur Douane Harry Haverkamp in 1992 in Wij van Financiën. 167 Dit tijdschrift bestond al 47 jaar en werd gelezen door douaniers, maar ook door andere ambtenaren van Financiën. Een aantal van de werkloos geworden douaniers kon aan de slag aan de Europese buitengrens, zoals in de Rotterdamse haven of op Schiphol. 168 In 1994 werd de gehele communautaire douanewetgeving samengebracht in één enkel douanewetboek dat het nieuwe kader vormde voor de communautaire invoer- en uitvoerprocedures. 169 In het Verdrag van Amsterdam, dat op 1 mei 1999 in werking trad, werden de overeenkomsten van Schengen integraal opgenomen in de EU-verdragen. 170
161
Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 2, 3, 10.; Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 56. 162 Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 21. 163 Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 2-4.; Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de SchengenVerdragen’, 56. 164 EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 8.; Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 23-25.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken op het einde van 1991’, 1. 165 EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 9.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 6-8. 166 Kees van Dongen, ‘Douane volop in beweging’, in: Wij 47 (1992) 62, 63.).; Pfeil, Op gelijke voet, 400. 167 EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 21.; Spapend en Kemenade, De grens gemarkeerd, 27 168 Pfeil, Op gelijke voet, 400. 169 EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 8. 170 Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken op het einde van 1991’, 7.
27
Conclusie Het historische proces van het slechten van de grens ging gepaard met een voortdurende vereenvoudiging van douaneprocedures, ter bevordering van de handel en het verkeer. Dit had een directe invloed op de beroepsuitoefening van douaniers aan de Nederlandse grenzen. De douaniers lieten in hun bronnen steeds doorschemeren er trots op te zijn dat Nederland voorop liep bij deze ontwikkeling, zelfs in de bronnen die na 1985 verschenen, toen reeds duidelijk werd dat dit proces de ondergang van de douaniers aan de Europese binnengrenzen zou betekenen. De houding van de douaniers is als volgt te typeren: aangezien de douanedienst zich onvermijdelijk moet schikken in de nationale en internationale politieke besluiten, wilden zij het dan maar gelijk heel grondig en vooruitstrevend aanpakken. De Nederlandse economie, die sterk leunde op de handel, was hierbij gebaat, en douaniers voelden zich zelfs vereerd dat zij zo dienstbaar mochten zijn aan dit proces. In de praktijk bleek de vereenvoudiging van douaneprocedures aan de grens stroef te verlopen. Douaniers maakten in hun publicaties echter geen melding van de uitgebreide papierwinkel die bleef bestaan en zelfs toenam, maar bleven de Europese ontwikkeling toejuichen. De rol van de landsgrens was aan verandering onderhevig. Douaneambtenaren reflecteerden in hun geschriften nauwelijks direct op de functie en betekenis van de grens. Het enige facet waar zij over schreven was de rol van de verdwijnende grens in het kader van de toenemende europeanisering. Zij mijmerden niet over het begrip ‘grens’. Wel kwamen de rol en de betekenis van de grens zijdelings aan bod in de publicaties. Verhalen over gebeurtenissen nabij de grens werden opgetekend, zoals over het vangen van smokkelaars en de verhouding met de grensbewoners. De grens gaf hun leven vorm en speelde daardoor een vanzelfsprekende rol in hun dagelijks bestaan. Dit was zeker het geval tot 1975, toen er nog sprake was van de verplichting te wonen in het grensgebied waar men werkte. Elke dag – tijdens het werk en in de vrije tijd – waren douaniers zich bewust van de aanwezigheid van de grens in het landschap. Dit zorgde ervoor dat er voor douaniers minder aanleiding was beschouwingen over het fenomeen ‘grens’ te schrijven. Het proces van het slechten van de grens had invloed op de verhouding tussen de douaniers en de grensbewoners. Twee hoofdlijnen zijn hierin te onderscheiden. Ten eerste de afschaffing van de verplichting van douaniers om te wonen in hun standplaats. Het feit dat douaniers verplicht waren in hun standplaats te wonen, zorgde voor een nauw contact met de grensbewoners. Smokkelaars kenden zij van gezicht. Toen deze verplichting in 1975 opgeheven werd, werd deze band tussen douaniers en grensbewoners minder hecht. Een reden voor deze opheffing was dat douaneambtenaren steeds meer geconcentreerd werden op de grote grensovergangen, en minder in kleine afgelegen grensdorpjes waren gestationeerd. De tweede hoofdlijn was de ontwikkeling van kruimelsmokkel door grensbewoners naar smokkel door criminele organisaties. Door besluiten in Benelux- en Europees verband werden in de jaren zestig de prijzen van verschillende levensmiddelen genivelleerd, waardoor het voor grensbewoners minder aantrekkelijk was op grote schaal te smokkelen. In het kader van het slechten van de grens werd het burgers hiernaast toegestaan steeds meer artikelen over de grens mee te nemen. Douaneambtenaren hielden zich vanaf toen bezig met de bestrijding van beroepssmokkelaars, die drugs en wapens smokkelden. De sympathie van de grensbewoners ging nu voor het eerst uit naar de
28
douaniers in plaats van naar de smokkelaars. Over deze veranderingen in de onderlinge verstandhouding werd door de douaniers in de bronnen meermalen verhaald.
29
Hoofdstuk 2 - Douanier: ambtenaar of militair? Op 12 juni 1986 herdacht de Nederlandse douane, in aanwezigheid van Koningin Beatrix en diverse hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland, het feit dat zij 400 jaar daarvoor als Rijksdienst werd opgericht, waarbij zij belast werd met de heffing van belastingen op de in- en uitvoer. 171 Al vormde heffing en inning van accijnzen en invoerrechten de belangrijkste taak van deze ambtenaren van ’s Rijksbelastingen, toch kende de douane in haar geschiedenis episoden waarin zij daarnaast belast was met militaire taken. 172 Historicus Tom Pfeil wees erop dat de douane in de Franse tijd ook verantwoordelijk was voor de grensbewaking, en noemde de dienst een semi-militair overheidsapparaat. 173 Ook bij de douanedienst na 1945 waren militaire elementen uit het douaneverleden aanwezig. Dat dit een rol speelde in het zelfbeeld van douaniers, bewees de volgende uitspraak van douanier Henk Agterhof uit Winterswijk (1991): “Douaniers zijn eerder aan te merken als paramilitairen dan als belastingambtenaren.” 174 In hoeverre Agterhof hierin gelijk had, zal in dit hoofdstuk nader worden bekeken. Sterk groeiend takenpakket De taak van de douane bestond eeuwenlang uit het innen van in- en uitvoerrechten en van de accijnzen. Vanaf 1934 kreeg zij een grensbewakingstaak toebedeeld, waarbij personen in plaats van goederen gecontroleerd moesten worden. Deze taak moest zij uitoefenen in samenwerking met de Koninklijke Marechaussee, één van de vier onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht. Zij waren belast met de uitvoering van een gedeelte van de vreemdelingenwetgeving, die bestond uit paspoortcontrole. Men was bevoegd ongewenste vreemdelingen de toegang te weigeren, of zo nodig over te dragen aan de politie, bijvoorbeeld wanneer een persoon nog een gevangenisstraf moest uitzitten. 175 Met de vorming van de Benelux Economische Unie in 1960 verdween de grensbewaking aan de Nederlands-Belgische grens, aangezien de personencontrole hierbij verlegd werd naar de buitengrenzen. 176 De personencontroles aan de Duits-Nederlandse grens bleven bestaan tot 1992. 177 De samenwerking in de grensbewaking met de Koninklijke Marechaussee werd in de bronnen een aantal malen genoemd, zonder dat er ingegaan werd op de aard en het – al dan niet soepele – verloop hiervan. 178 Er kan 171
Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 85. Dit gegeven komt terug in de volgende bronnen: Onbekende medewerker Belastingdienst, Douane 400, 4.; Nieman en Schaik, Douane te water, 54. 172 Pfeil, Op gelijke voet?, 387, 388.; A. C. J. de Vrankrijker, Geschiedenis van de Belastingen (Bussum 1969) 11, 24. 173 Pfeil, Op gelijke voet?, 388. 174 Henk Agterhof, De grens in de Achterhoek. Staatsgrens – douanegrens (Winterswijk 1991) 222, 254. 175 Berghuis, Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, 13, 28-35.; Cammaert, Het verborgen front, 372382; Geerten van Empel, Goederenvervoer over zee, binnenwater en over de weg (Deventer 2007) 60.; Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 337.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 98, 103. 176 Grosbois, ‘De instellingen van de Benelux’, 132, 133.; Schotte, ‘Benelux: economische entiteit?, 264-266, 269. 177 Wytinck, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, 56.; EG, Het douanebeleid van de Europese Unie, 9.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 6-8. 178 Henk Duym, ‘In gesprek met… Dick Mol, Douaneman in hart en nieren,’ in: Impost 15 (2007) 6, 7.; Nieman en Schaik, Douane te water, 9.; Jan van Nus, ‘Naam artikel’, in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens
30
geconcludeerd worden dat het zwaartepunt in de bronnen eenvoudigweg lag op de eigen dienst; blijkbaar was het gevoel van verbondenheid tussen ‘bevriende overheidsdiensten’ niet groot. In de jaren na de oorlog werden douaniers meer en meer belast met niet-fiscale taken betreffende de controle op goederenstromen. De reden hiervan lag voor de hand: douaniers waren toch al werkzaam aan de grens, en konden er zonder al te veel moeite nog wel wat taken bijnemen, vooral toen vanaf het begin van de jaren zestig de grootschalige smokkel door grensbewoners afgenomen was. Binnen dit uitdijende takenpakket is een verschuiving waarneembaar, waarbij de niet-fiscale taken steeds belangrijker werden. 179 Vanaf deze tijd kregen douaniers in het kader van een toenemende Europese economische integratie een taak toebedeeld in de regulering van de Europese markt. Door het opleggen van niet-fiscale heffingen zorgden zij ervoor dat de handelsafspraken nagekomen werden die in Europees verband gemaakt waren. 180 Vanaf het begin van de jaren zeventig kreeg de douane opsporingsbevoegdheid bij een groeiend aantal wetten die geen financiële belangen dienden, maar een bijdrage leverden aan de kwaliteit van de samenleving en de nationale veiligheid. Voorbeelden hiervan waren de Opiumwet, de Wapenwet, wetten ter bescherming van beschermde planten- of diersoorten, milieuwetten en de uitvoering van statistische werkzaamheden. 181 De toename van de controlewerkzaamheden vereiste zowel een steeds nauwere samenwerking met douaniers aan de andere kant van de grens als met de politie. Douaniers waren niet gerechtigd wetsovertreders te arresteren, en moesten personen zo nodig overdragen aan de politie. 182 De samenwerking werd geïntensiveerd na de totstandkoming van het Verdrag van Schengen in 1985. De geleidelijke afschaffing van de grenscontroles aan de gemeenschappelijke grenzen stimuleerde niet alleen de handel tussen de lidstaten, maar verlaagde tevens de drempel voor grensoverschrijdende criminaliteit. 183 Na de definitieve opening van de grenzen in 1992 sloegen douane en politie de handen steeds meer ineen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad, vooral op het gebied van de verdovende middelen. 184 Hierbij moesten juist de Europese buitengrenzen streng bewaakt worden, waarbij douaniers “de rol van wachters bij de goederenpoort vervulden”, zoals Directeur Douane Harry Haverkamp in 1992 stelde in een interview in het tijdschrift Wij van Financiën. Hierin liet hij zich uit over de veranderingen voor de douanedienst na 31 december 1992, en betoogde dat douaniers voortaan aan de
(Enschede 1991) 24.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 228-230.; Spapens en Kemenade, De Grens gemarkeerd, 103-110, 238, 239.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 14-16, 19. 179 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 13-15, 22, 54.; Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 229.; Empel, Goederenvervoer, 65-70.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 97-100, 230. 180 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 60-65, 71.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 5.; Pfeil, Op gelijke voet, 379.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw, 120. 181 Bosch, Hebt u iets aan te geven?, 58.; Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 20.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 3. 182 G. J. Meershoek, ‘Blauw blauw: het tanend gezag van de politie,’ in: Lodewijk Gunther Moor en Kees van der Vijver, Het gezag van de politie (Dordrecht 2000) 81, 85. 183 Epiney, ‘Das zweite Schengener Abkommen’, 20.; Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 3, 6-8. 184 EC, Het douanebeleid van de Europese Unie, 5.; Spapens, A. C., en Fijnaut, C. J. C. F., ‘Voorwoord’, in: A. C. Spapens en C. J. C. F. Fijnaut, red., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 1 (Antwerpen enz. 2005) V – IX.; Spapens, A. C., en Fijnaut, C. J. C. F., ‘Algemene inleiding’, in: A. C. Spapens en C. J. C. F. Fijnaut, red., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 1 (Antwerpen enz. 2005) 1 – 7.
31
buitengrens een “sleutelrol zouden gaan spelen bij het opsporen van illegaal binnenkomende verdovende middelen en wapens.” 185 Douaniers betrokken bij schietincidenten Oorspronkelijk richtte de strijd van de douaniers zich op de smokkelende grensbewoners, die met een relatief kleine hoeveelheid aan smokkelwaar de grens overstaken. Na de Tweede Wereldoorlog trad hierin een verharding op met de komst van beroepssmokkelaars die op grote schaal boter smokkelden. Zij maakten gebruik van pantserauto’s en vuurwapens. 186 Douanier Jongboer, die jarenlang werkzaam was op douanepost Zevenaar, schreef hierover: “Hiermee was het min of meer sportieve tijdperk waarbij de douanier en smokkelaars vaak een goedmoedig kat-en-muis-spel speelden voorbij.” 187 Daar douaniers in het veld zich tot het begin van de jaren vijftig vooral te voet of per fiets verplaatsten, maakte de bestrijding van de botersmokkelaars nieuwe maatregelen noodzakelijk, zoals de aanschaf van gemotoriseerde voertuigen en een verdergaande bewapening. 188 De methoden van deze botersmokkelaars zorgden ervoor dat de pakkans zeer klein was, hetgeen de douaniers in hoge mate irriteerde. 189 Douanier Piet Pollemans, vanaf 1945 tot 1958 werkzaam in een klein grensdorp nabij Terneuzen, beschreef een achtervolging waarbij hij zelf betrokken was. Deze mislukte jammerlijk doordat de banden van zijn douanevoertuig lek raakten door de vele kraaienpoten op de weg. Pollemans, gewoonlijk fervent tegenstander van te lichtvaardig wapengebruik door douaniers, liet zich in een plotselinge vlaag van frustratie ontvallen dat er “anders maar een beproefd middel uit de oorlog, de molotovcocktail, ingezet moet worden om de pantserwagens van botersmokkelaars tot stilstand te brengen.” 190 Toen de botersmokkel aan de Belgisch-Nederlandse grens gestopt was, besloot het Ministerie van Financiën het gebruik van vuurwapens aan de grenzen aanzienlijk te beperken. In de naoorlogse jaren waren douaniers niet alleen gerechtigd hun vuurwapens te gebruiken in levensbedreigende omstandigheden, maar zij mochten ook na weigering van sommatie gericht schieten op een smokkelaar. 191 Vanaf halverwege de jaren zestig was het alleen nog maar toegestaan om in gevallen van ernstige bedreiging van het leven van de douaneambtenaar gericht te schieten. 192 Wettelijke legitimatie had niet automatisch het gevolg dat douaniers lichtvaardig schoten. Een ernstig schietincident bracht een douanier vaak in conflict, hetzij met zijn superieuren of met zijn eigen geweten. 185
Kees van Dongen, ‘Douane volop in beweging’, in: Wij 47 (1992) 62. Empel, Goederenvervoer, 14-19.; Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 4, 5.; Jagers, De zwarte ruiter, 11, 12. 187 Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 21. De notie van het kat-en-muis-spel wordt ook genoemd in: Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar, 24.; Gerwen-Lemmens, Smokkelen in de Kempen, 2, 3.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 8, 17.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 17.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 154.; Vrouwenfelder, Smokkelen langs de Nederlandse grens (Rotterdam 1992) 15, 16. 188 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 17.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 140-141. 189 Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar, 24.; Gerwen-Lemmens, Smokkelen in de Kempen, 2, 3.; Oostindjer, ’sHeerenberg 25 mei ’87, 12.; Poel, De douane, 11.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 8, 17.; Vrouwenfelder, Smokkelen langs de Nederlandse grens (Rotterdam 1992) 15, 16. 190 Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 17. 191 Klemann, Nederland 1938-1948: economie en samenleving, 338, 340. 192 Eerenbeemt, Geschiedenis van Noord-Brabant, 300.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 17, 19. 186
32
Douaniers repten veelvuldig over deze voorvallen, waarbij voornamelijk vooroorlogse incidenten vanaf het eind van de 19e eeuw beschreven werden. 193 Hiernaast kwamen schietincidenten tijdens de bloeitijd van de botersmokkel aan de orde, namelijk vanaf het einde van de jaren vijftig en de jaren zestig. 194 Sommige ambtenaren waren in deze tijd al bij de douane, maar zij beschreven geen gebeurtenissen waar zij zelf of hun naaste collega’s bij betrokken waren. Opvallend was dat er over schietincidenten na de jaren zestig bijna niet meer werd geschreven, terwijl de beschrijvingen allen dateerden van het einde van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig. Aangezien de bronnen rond dezelfde tijd werden uitgegeven, was er geen ontwikkeling te bespeuren in de keuze van schietincidenten uit een bepaald decennium. De meeste auteurs gaven kort en zakelijk de feitelijke gebeurtenissen weer. Een verklaring hiervoor is dat de meeste genoemde incidenten een dodelijke afloop hadden, waardoor het niet gepast zou zijn dit smeuïg uit de doeken te doen. Een uitzondering hierop vormde een verhaal dat de gepensioneerde douanier Jansen na een werkzaam leven op de posten van Kerkrade, Heerlen en Eindhoven in 2008 schreef. Op dezelfde luchtige toon waarop hij even te voren, en direct daarna, allerlei geestige anekdotes uit de botersmokkelperiode memoriseerde, verhaalde hij over een voorval uit 1963. Een waarschuwingsschot van een douanier raakte het achterhoofd van een automobilist, die aan de gevolgen hiervan overleed. Jansen vertelde op koude en spottende toon dat ‘deze man helemaal geen smokkelwaar bleek te vervoeren, maar vertier ging zoeken bij de vrouwtjes in België.’ 195 Een subjectieve toon bij de beschrijving van schietincidenten werd door enkele douaniers gebruikt, zoals de onderstaande voorbeelden aantonen. Douanier Henk Agterhof uit Winterswijk schreef in 1992 uitgebreid over de jonge en onervaren douanier Gerrit van Til te ’s-Heerenberg, die in 1917 geweigerd had zijn vuurwapen tegenover een overmacht van smokkelaars te gebruiken. Van Til wilde “bloedvergieten voorkomen”, zoals hij argumenteerde in het proces-verbaal. Dit kwam hem op een berisping van zijn leidinggevende staan, die hem een gebrek aan flinkheid en plichtsverzuim verweet. 196 Agterhof gebruikte deze historische gebeurtenis als opstapje om aan te tonen dat dezelfde problematiek nog steeds actueel was. Hij leek zich met kracht te willen verdedigen tegen beschuldigingen die mogelijk bij de lezers zouden kunnen opkomen betreffende het wapengebruik door douaniers. Op defensieve, en zelfs lichtelijk agressieve toon, probeerde hij het dilemma van wel of niet gericht schieten door douaniers aan het lezerspubliek duidelijk te maken. Niet schieten kon plichtsverzuim betekenen. Schoot een douanier wel en raakte een persoon zwaargewond of overleed diegene,
193
Agterhof, De grens in de Achterhoek, 193-195, 226, 236.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 22.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 49-51, 128, 132, 133.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 141, 142. 194 Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar, 44, 45; Belastingmuseum, Smokkelen toen en nu, 9.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 14.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 23, 24.; Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, 37.; Overkamp, Halt! Douane!, 62.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 10.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 110, 111.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 141, 142, 262. 195 Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar, 44. 196 Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 47.
33
dan kreeg een douanier het ook moeilijk: er kwamen lastige vragen van superieuren die zich afvroegen of het schieten wel echt nodig geweest was, om nog maar niet te spreken van het intense zelfverwijt. 197 Douanier John Reijnhoudt stelde in 2007 een schietincident uit 1935 aan de orde, gebaseerd op een bron uit datzelfde jaar. Een douanier die werkzaam was aan de Duits-Nederlandse grens, schoot een smokkelaar dood. Aangezien de smokkelaar niet stilstond na zijn sommatie, had hij de wet aan zijn kant en werd “vanwege zijn flinke gedrag al spoedig bevorderd tot hoofdkommies”. 198 De schuldgevoelens van de douanier waren echter zo groot, dat het “onmogelijk in woorden uit te drukken zou zijn hoeveel hij spijt hij gevoelde iemand dodelijk gewond te hebben.” Beeldend werd beschreven hoe de kermende douanier aan de stervende smokkelaar om vergiffenis smeekte. 199 In tegenstelling tot Agterhof greep Reijnhoudt deze historische gebeurtenis niet aan om zelf allerlei bespiegelingen over schietdilemma’s aan te voeren, maar hij leek dit vooral te beschouwen als een nostalgisch verhaal. De enige douanier die schreef vanuit de eigen ervaring was Piet Pollemans. Een gebeurtenis uit 1947, waarover hij vijftig jaar later schreef, had diep ingegrepen in zijn leven. Midden in de nacht sommeerde hij een vermoedelijke smokkelaar met bijrijder op een motor te stoppen. Toen deze zich hier niets van bleek aan te trekken, schreef de wet voor dat de douanier zijn pistool op hem moest richten. Op opgeluchte toon schreef Pollemans dat de motorrijder toen toch stopte, zodat schieten niet meer nodig was. Na een kort onderzoek bleek dat het hier niet om smokkelaars ging, maar dat de motorrijder en de vrouw die achterop de motor zat geheime minnaars waren. 200 Het schokte Pollemans diep dat hij bijna iets onherstelbaars gedaan had: “Men mag er niet aan denken wat een leed aan de achtergebleven kinderen en familie van de slachtoffers zou zijn toegebracht en aan de psychische gevolgen die dit voor jezelf zou hebben gehad.” 201 Na deze persoonlijke emotionele uitbarsting, zocht Pollemans ook een andersoortige uitlaatklep om zijn frustratie te uiten, namelijk in de vorm van een kritische analyse van het overheidsbeleid. Hij stelde de regering verantwoordelijk voor de onterechte smokkeldoden, aangezien zij in Pollemans ogen verzuimde zorg te dragen voor een goede scholing betreffende de omgang met de wapens en douaniers te snel het recht gaven te schieten. 202 Hoewel schietincidenten vaak aan de orde werden gesteld door de douaniers, verhaalde maar één direct betrokken douanier van een dergelijk voorval. Door veelal te kiezen voor de veilige optie van een zakelijke beschrijving van een historische gebeurtenis behoefden zij zich niet kwetsbaar op te stellen. De genoemde openhartige bronnen verschaften duidelijkheid over de motieven van de douaniers die kozen voor de korte en zakelijke optie. Het lag voor de hand dat de genoemde gevoelens van wroeging, onrust en zelfverwijt die in deze bronnen naar voren kwamen door vele bij schietincidenten betrokken douaniers gedeeld werden. De zakelijke omschrijving van recente, maar vooral van oude schietincidenten waarbij de auteur zelf niet betrokken was, zou kunnen wijzen op een machoachtige schaamte over deze gevoelens. Een tweede verklaring vormt de angst voor 197
Ibidem, 46. Douaniers werden ook wel ‘kommiezen’ of ‘commiezen’ genoemd. 199 Reijnhoudt, ‘Gesnapt’, 18, 19. 200 Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 30. 201 Ibidem, 29, 30. 202 Ibidem, 10-12. 198
34
het oordeel van de lezer over het wapengebruik van douaniers, getuige de defensieve uitleg van Agterhof die de moeilijke positie van douaniers uitlegde, en nadrukkelijk aantoonde hoe gelegitimeerd de schoten van douaniers meestal waren. Douanier als doelwit Op 1 november 1978 vond er in Kerkrade een schietpartij plaats, waarbij de douaneambtenaren Dyon de Jong en Jan Pieter Goemans door RAF-terroristen gedood werden. Douaniers waren diep geschokt door dit brute geweld tegen hun collega’s. De gebeurtenis raakte direct verankerd in het collectieve douanegeheugen. Diverse douanekopstukken, honderden douaniers, ook deputaties van bevriende overheidsdiensten uit binnen- en buitenland, waren aanwezig tijdens de begrafenissen. 203 In het tijdschrift Wij van Financiën werd uitgebreid stilgestaan bij de gebeurtenis. Directeur-Generaal der Belastingen, C. J. Sleddering, maakte in het voorwoord melding van de verslagenheid onder douaneleiding en collega-douaniers over dit “brute en uiterst verwerpelijke wapengeweld.” 204 In een poging de douaniers ‘in het veld’ gerust te stellen, presenteerde hij in dezelfde tekst nieuwe maatregelen om de veiligheid van douaniers voortaan te waarborgen. Hierbij haastte hij zich te zeggen dat hij hiermee geen afbreuk wilde doen aan het verdriet van de nabestaanden. 205 Deze sussende woorden hadden een gering effect op de douaniers. Zij identificeerden zich sterk met hun overleden collega’s. De douaneambtenaren voelden zich angstig en murw geslagen. Omdat het idee leefde dat deze terroristische aanslag toch niet voorkomen had kunnen worden – en in de toekomst dus weer zou kunnen plaatsvinden, ondanks de aangekondigde veiligheidsmaatregelen -, was er geen plaats voor strijdlust. 206 Hoe diep deze gebeurtenis ingegrepen had in het leven van douaniers bleek wel uit het feit dat er door de jaren heen in de bronnen geen afzwakking van de emoties rondom de schietpartij in 1978 zichtbaar was. Douanier Smits, werkzaam op douanepost Heerlen, was er in 1990 ooggetuige van dat een zojuist ontsnapte gevangene vanuit een auto een schot loste op een douanier. De kogel ging rakelings langs deze ambtenaar heen en kwam in een autoband terecht. Smits maakte in 1991 op geëmotioneerde wijze melding over deze gebeurtenis. Hierbij refereerde hij direct aan de dood van zijn twee collega’s in Kerkrade, dertien jaar daarvoor. “Elke douanier loopt de kans zoiets mee te maken”, aldus Smits. 207 Douanier Overkamp besteedde in zijn memoires uitgebreide aandacht aan deze “donkere, zelfs héél zwarte bladzijde in de douanegeschiedenis!!” 28 jaar na dato liepen de emoties nog hoog op, vooral door de gedachte dat “dit mij net zo goed had kunnen overkomen.” 208 Het incident te Kerkrade in 1978 fungeerde als katalysator voor een nieuw wapenbeleid bij de douane. Waar de douane in de naoorlogse jaren vooral bewapend was in het kader van een streng beleid ten opzichte 203
Antoine Verbrij, ‘De RAF in Nederland’, 29 januari 2005.; Vindplaats: http://www.duitslandweb.nl/dossiers/archief/RAF/RAF+in+Nederland, geraadpleegd 04-04-2010. 204 C. J. Sleddering, ‘Voorwoord’, in: Wij van Financiën 32 (1978) 1. Sleddering’, ‘Voorwoord’, 1. 205 Sleddering’, ‘Voorwoord’, 1. 206 Belastingmuseum ‘Prof dr. Van der Poel’, Douane toen en nu (Rotterdam 1980) 2.; Overkamp, Halt! Douane!, 60, 61.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 21.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd. 241. 207 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 241. 208 Overkamp, Halt! Douane!, 60, 61.
35
van smokkelaars, na de overval in Kerkrade vond een hernieuwde bewapening plaats om de veiligheid van de ambtenaar te verbeteren. 209 Tegelijkertijd was de douaneleiding al vanaf halverwege de jaren zeventig bezig met het ontwikkelen van maatregelen om de veiligheid van douaneambtenaren beter te kunnen waarborgen.210 Zij speelden hiermee in op de maatschappelijke ontwikkelingen. In de jaren zestig begonnen diverse protestgroepen gezag in allerlei vormen ter discussie te stellen. Trouw zijn aan het gezag werd niet langer als vanzelfsprekend geacht. In de jaren zeventig breidde deze mentaliteitsverandering zich uit tot alle lagen van de bevolking. De uitoefening van gezag door overheidsorganen werd niet langer kritiekloos aanvaard. Het dragen van een uniform dwong niet automatisch respect af. Dit had gevolgen voor de werkwijze van organisaties die belast waren met de handhaving van orde en gezag, namelijk de Koninklijke Marechaussee, de politie en ook de douane. Grenspassanten werden mondiger en douaniers werden in toenemende mate agressief bejegend. 211 Gelijktijdig was er een algemene verharding van de samenleving zichtbaar. Als gevolg hiervan nam de grensoverschrijdende criminaliteit toe in omvang en professionaliteit, vooral op het gebied van drugs- en wapensmokkel. Deze maatschappelijke trend zette zich voort in de jaren tachtig en negentig. Dit vereiste speciale maatregelen om de veiligheid van douaniers te kunnen waarborgen, zoals extra training in het omgaan met wapens en sportonderricht. 212 Trots schreven douaniers Gal en Agterhof in hun boek De douane uit beeld over de goede prestaties van Achterhoekse douaniers tijdens schietoefeningen. Dit onderstreepten zij door onderstaande afbeeldingen in hun publicatie op te nemen. 213
209
Pfeil, Op gelijke voet?, 390. Sleddering, ‘Voorwoord’, 2. 211 Geershoek, ‘Blauw blauw: het tanend gezag van de politie,’81, 85-88, 92-94. 212 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 23.; Meershoek, ‘Blauw blauw: het tanend gezag van de politie’, 9295.; Spapens en Fijnaut, ‘Algemene inleiding’, 1-3, 8-13. 213 Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 101. 210
36
Een gezonde geest in een gezond lichaam Al vroeg werd binnen de douanedienst veel waarde gehecht aan sportbeoefening. Na de oorlog werden bij voorkeur ‘flinke en fitte jongemannen’ gerekruteerd, zoals in een wervingsfolder vermeld werd. 214 Reeds in 1948 werd de voor alle douaniers verplichte Douane Vaardigheidstraining (DOUVA) ingevoerd, die bestond uit enkele uren sporttraining per week en een jaarlijkse proef waarbij diverse sportonderdelen getoetst werden. De gedachte die hieraan ten grondslag lag was het streven naar een gezonde geest in een gezond lichaam. De leiding van de Belastingdienst was van mening dat douaneambtenaren hierdoor beter in staat zouden zijn orde en gezag te handhaven aan de grens. Douanier Jac Buijnsters, vanaf 1978 werkzaam op douanepost Winterswijk, een sportieve douanier met een opmerkelijk vlotte pen, legde deze gedachte als volgt uit: “De gezonde geest moest garant staan voor het juist opslaan en hanteren van douanewetgeving en het gezonde lichaam droeg er zorg voor dat de douaneambtenaar langdurig achter smokkelaars aan kon rennen, daarbij sloten en prikkeldraad trotserend.” 215 Tegelijkertijd propageerde de douaneleiding het ideaalbeeld van de fitte en sportieve mannelijke douanier, vooral door hieraan veel aandacht te besteden tijdens de opleiding van douaniers. 216 In het tijdschrift 214
Brochure Douane 1961, Halt…..douane!, 2, 10, 11. Jac Buijnsters, ‘Douva Training’, in: Zuidenwind 5 (2009) 20, 21. 216 Brochure Douane 1961, Halt…..douane!, 11.; Brochure Douane 1981, Een loopbaan bij de douane, 7.; Jac Buijnsters, ‘Gezonde geest in een gezond lichaam’, in: Zuidenwind 1 (2004) 20, 21.; Onbekend medewerker Belastingdienst, Douane 400, 51.; Ronald Postma, ‘Meer sportman dan ambtenaar’, in: Zuidenwind 5 (2009) 16, 17.; Onbekende medewerker ‘Wij’, ‘Douaneschoolflitsen’, in: Wij van Financiën 16 (1961) 5. 215
37
Wij van Financiën werden douaniers meermalen ten voorbeeld gesteld aan andere ambtenaren van Financiën, die beduidend minder fit en sportief bleken te zijn. De scholing en training van douaniers bleken meer overeenkomsten met militaire trainingen te vertonen, dan met het vrijblijvende sportief bezig zijn van deze ambtenaren. 217 Het verheerlijken van sportieve douaniers gebeurde op beeldende toon, zoals in een verslag over de deelname van douaniers aan de Nijmeegse Vierdaagse in 1961. “De ongeveer 500 kilometer die zij reeds marcheerden hadden hen gehard. Toen zij onder hoofdleider, Inspecteur Visser, de commandanten assistent Meertens en grenskommies Smit op de eerste dag startten, bleek al dadelijk dat deze marcherende Douaneafvaardiging een prima figuur sloeg tussen de vergelijkbare ambtelijke en militaire groepen. Wat zagen zij er verzorgd uit! Hoe vrolijk klonken hun liederen, hoe pittig en zelfs uitermate vlot was hun marsstijl en tempo.” 218 Doordat de velddienst sinds de jaren zestig sterk inkromp werd een uitstekende conditie minder van belang om smokkelaars te kunnen vangen. Er was sprake van een functieverschuiving van de beoefening van sport: door de verharding van de samenleving kwam dit steeds meer in dienst te staan van zelfverdediging en mentale weerbaarheid. De trainingen werden gekoppeld aan wapenonderricht. 219 Verschillende douaniers deden vanaf de jaren tachtig op zakelijke wijze verslag van deze schietoefeningen. 220 Aan het einde van de jaren tachtig werd de DOUVA-training afgeschaft; sportieve oefeningen werden nog slechts gegeven tijdens het wapenonderricht. Douaniers werden geacht in hun vrije tijd hun conditie op peil te houden. 221 Het douanecorps bestond jarenlang alleen uit mannen, aangezien dit gezien werd als een typisch mannenberoep. De controle van goederen vereiste veel fysieke kracht. 222 Goederencontroles werden vanaf de jaren zestig in toenemende mate administratief afgehandeld. Vanaf de jaren zeventig werden steeds meer vrouwen ingeschakeld voor administratieve werkzaamheden en vanaf 1978 deden vrouwen hun intrede als volwaardig lid van de douane. 223 Hiermee volgde de douane de maatschappelijke trend van deelname door vrouwen aan het arbeidsproces op de voet. Aangezien een deel van het douanebeleid gemaakt werd door het Ministerie van Financiën vertoonde deze arbeidsparticipatie van vrouwen bij de douane meer overeenkomsten met ambtelijke diensten dan met het leger, waar vrouwen pas later toetraden. 224 Of er sprake was van een machocultuur bij de douane werd niet geheel duidelijk gemaakt door de schrijvende douaniers. Een enkele maal lieten zij een staaltje van stoere mannenpraat zien, zoals douanier P. J. Spronken, die vanaf 1944 werkte op douanepost Maastricht, die opschepte over de grote hoeveelheden bier die hij consumeerde na douanesportwedstrijden in de jaren vijftig 225 . Een aantal keer schreven douaniers over een 217
Jan H.; ‘Griep en groep’, in: Wij van Financiën 16 (1961) 4.; Onbekende medewerker ‘Wij’, ‘Ons 4daagse douaneteam’, in: Wij van Financiën 18 (1963) 15, 16.; Onbekende medewerker ‘Wij’, ‘Douaneschoolflitsen’, 5. 218 Onbekende medewerker ‘Wij’, ‘Douane bij de Vierdaagse’, in: Wij van Financiën 16 (1961) 6, 7. 219 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 23. 220 Brochure Douane, Een loopbaan bij de douane, 15.; Buijnsters, ‘Gezonde geest in een gezond lichaam’, 20, 21.; Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 76, 77.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 20.; Onbekend auteur Belastingdienst, Douane 400, 51.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 47. 221 Deze informatie kan alleen gebaseerd worden op de bronnen: Buijnsters, ‘Douva Training’, 20, 21.; Onbekende medewerker Belastingdienst, Douane 400, 51, 52.; Postma, ‘Meer sportman dan ambtenaar’, 17. 222 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 15, 96-97. 223 Pfeil, Op gelijke voet?, 423-425. 224 Ibidem, 425. 225 Onbekende medewerker ‘Wij’, ’30 jaar DOUVA’, in: Wij van Financiën 31 (1978) 7.
38
mooie vrouw die zij ontmoet hadden. Dit waren altijd grenspassanten in plaats van vrouwelijke collega’s. 226 Douanier Jac Buijnsters attendeerde een collega eens op een langslopende vrouw in een strak jurkje, wier “dubbel D meer uithangig dan inhangig was.” Het moment daarna schaamde Buijnsters zich echter diep: zijn collega vertelde hem dat het hier om zijn vrouw bleek te gaan. 227 Dat douaniers in hun memoires niet veel melding maakten van machohumor, wilde niet automatisch zeggen dat er geen sprake was van zo’n cultuur binnen de douanedienst. Het geschreven woord leende zich niet voor deze humor aangezien voor de douanier niet duidelijk was door wie het gelezen zou worden. Dit zou zo maar de eigen echtgenote of voormalige chef kunnen zijn. Tegelijkertijd werden vrouwen geaccepteerd als volwaardige collega’s. 228 Een aantal douaniers liet zelfs niet na te benadrukken hoe verheugd zij waren over deze ontwikkeling, zoals douanier J. F. Luiting van douanepost Zevenaar dit in 1988 noemde: “Een verandering in positieve zin!” 229 Het menselijke gezicht van de hiërarchie Evenals het leger kende de douanedienst een hiërarchische structuur, anders dan de meeste ambtelijke diensten. Aan uniformen en insignes was het verschil in rangen duidelijk zichtbaar. De douane vormde een onderdeel van de Belastingdienst, maar de opbouw van de organisatie vertoonde meer overeenkomst met die van het leger. Hoewel er kenmerken van deze militaire gezagsstructuur aanwezig waren kon deze vorm van hiërarchie eerder vergeleken worden met die van andere overheidsinstanties, zoals de politie en de brandweer. 230 De maatschappelijke gezagscrisis die in de jaren zestig begon, en in de jaren zeventig consolideerde, werkte door in de houding van de bevolking ten opzichte van gezagsdragers als douaniers en politieagenten. Hiernaast had deze crisis gevolgen voor interne verhoudingen binnen allerlei organisaties, als universiteiten, bedrijven en overheidsinstellingen. Deze maatschappelijke ontwikkeling ging ook de douane niet voorbij. Alhoewel de hiërarchische structuur van de douane intact bleef, was er een verandering waarneembaar in de onderlinge verhouding van douaniers in verschillende rangen. Het effect van de gezagscrisis werd binnen de douanedienst vooral voelbaar vanaf het begin van de jaren tachtig, hetgeen relatief laat genoemd kan worden. 231 De verhouding tussen een moderne leidinggevende en zijn ondergeschikten, kwam duidelijk naar voren in een boekwerk ter ere van het afscheid van douanebaas Siette Bosman in 1997, waarin ook diverse
226
Agterhof, De grens in de Achterhoek, 231, 232.; Buijnsters, ‘Gezonde geest in een gezond lichaam’, 21.; Gerwen-Lemmens, Smokkelen in de Kempen, 3, 4.; Overkamp, Halt! Douane!, 11.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 7, 8.; Vrouwenfelder, Smokkelen langs de Nederlandse grens, 10. 227 Buijnsters, ‘Douva Training’, 21. 228 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 249.; Belastingmuseum, Smokkelen toen en nu, 24-26, Brochure Douane, Een loopbaan bij de douane, 7.; Nus, ‘Inleiding’, 24.; Onbekende medewerker Belastingdienst, Douane 400, 4.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 4. 229 J. F. Luiting, ‘Voorwoord’, in: Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 2. 230 Meershoek, ‘Blauw blauw: het tanend gezag van de politie’, 87-90.; Pfeil, Op gelijke voet?, 121, 123, 297, 401. 231 Meershoek, ‘Blauw blauw: het tanend gezag van de politie’, 81-82, 85-90, 92-94.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 14, 15, 24; Pfeil, Op gelijke voet?, 393, 394.
39
medewerkers aan het woord kwamen. 232 Douanier Maarten van Leeuwen omschreef Bosman als een ”leidinggevende in nieuwe stijl”. Een aantal malen per jaar bezocht hij douaneposten, om erachter te komen wat er leefde onder de douaniers, en zo “een bijdrage kunnen leveren aan het welbevinden van de ambtenaar.” 233 Toch bleek het ideaalbeeld van de krachtige leider nog steeds springlevend. Vooral de natuurlijke gezagsuitstraling en persoonlijke daadkracht van Bosman werden geroemd. 234 Volgens douanier Marc Veerkamp verbreidde Bosman zijn visie indien hij het noodzakelijk vond, en dit was “eigenlijk altijd het geval.” 235 Een legendarische uitspraak van Bosman was dan ook: “Een echte baas mag grommen!” 236 De historische ontwikkeling van de hiërarchie werd bevestigd door de douaniers. De hiërarchische structuur werd breed gedragen, ook in de egodocumenten vanaf de jaren tachtig werd deze niet fundamenteel bekritiseerd. Vele malen werd op droge wijze de opbouw van de hiërarchie beschreven. 237 Geen enkele keer maakten douaniers melding van ongehoorzaamheid of dienstweigering. Een aantal douaneambtenaren gunden de lezer echter een blik in hun ware gevoelens. Hier bleken nogal eens irritaties ten opzichte van hun leidinggevenden te broeien. Zo schreef douanier Piet Pollemans in 1997 dat hij eigenlijk totaal geen respect voelde voor leidinggevenden bij de douane in de naoorlogse jaren. Hij oordeelde dat “een groot deel van hen ‘fout’ was geweest was in de oorlog,” en de rest van hen noemde hij “uitgerangeerde oud-militairen zonder verstand van zaken”. 238 De Hoofdinspecteur uit Terneuzen moest het hierbij vooral ontgelden. Op zeer felle toon beschuldigde hij deze man van allerlei zaken: hij zou douaniers regelmatig onterecht berispt hebben en zijn ondergeschikten zonder reden urenlang in zijn wachtkamer hebben laten wachten. Willekeurig weigerde hij verzoeken tot verlof, waardoor Pollemans niet aanwezig had kunnen zijn bij het huwelijk van zijn broer. 239 De Hoofdinspecteur had hem in 1949 expres overgeplaatst naar een standplaats waar hij niet heen wilde, en Pollemans vervolgde zijn tirade: “Een rotstreek waartegen we niets konden doen en voor ons nadeel in plaats van voordeel opleverde. Wat zal die Hoofdinspecteur aan de borreltafel van zijn macht en wellust genoten hebben.” 240 Douanier Seebregts werkzaam op douanepost Zevenaar, deed in 1988 als ooggetuige verslag van een drugssmokkelzaak aan het einde van de jaren zeventig. Nadat douaniers middenin de nacht op heldhaftige wijze de smokkelaars in de kraag gegrepen hadden, moesten zij wachten op de aankomst van hun 232
Deze notie kwam met name aan de orde in de volgende artikelen: Hans Bosman, ‘Siette, zo’n collega!’, in: Henk Sierat, red., Al werkende weg (Rotterdam 1997) 59, 60.; Maarten van Leeuwen, ‘Van elkaar leren?’, in: Henk Sierat, red., Al werkende weg (Rotterdam 1997) 34.; Henk Sierat, ‘Inleiding’, in: Henk Sierat, red., Al werkende weg (Rotterdam 1997) 5, 6.; Marc Veerkamp, ‘Een baas mag grommen’, in: Henk Sierat, red., Al werkende weg (Rotterdam 1997) 43, 44. 233 Leeuwen, ‘Van elkaar leren?’, 34. 234 Bosman, ‘Siette, zo’n collega!’, 59.; Leeuwen, ‘Van elkaar leren?’, 34.; Veerkamp, ‘Een baas mag grommen’, 44. 235 Veerkamp, ‘Een baas mag grommen,’ 43. 236 Ibidem, 43. 237 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 250, 258.; Brochure Douane, Halt….. douane, 13.; Brochure Douane 1961, Halt….. douane, 13.; Brochure Douane 1981, Een loopbaan bij de douane, 12, 13.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 11.; Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, 37.; Onbekende medewerker Belastingdienst, Douane 400, 50.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 23, 24.; Overkamp, Halt! Douane!, 7.; Poel, De douane, 2, 6; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 13. 238 Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 15, 16. 239 Ibidem, 15, 25-27. 240 Ibidem, 25.
40
dienstgeleider, die gerechtigd was de verdachten over te dragen aan de politie. Geïrriteerd schreef hij dat deze man “zelfs na vele telefoontjes niet wakker te krijgen was.” Toen hij uiteindelijk veel te laat ter plaatse kwam, bleek hij nog in zijn pyjama te gekleed te zijn. Seebregts verbaasde zich hier niet echt over, want “deze man loopt altijd de kantjes ervan af,” aldus schreef hij verontwaardigd. 241 Douanier Cor Overkamp liet in 2006 een genuanceerder beeld zien. De algemene toon in zijn memoires over leidinggevende personen kon aangemerkt worden als respectvol en bewonderend, waarbij deze hoogachting dan de kennis, het inzicht en de gezagsuitstraling van de desbetreffende persoon gold. 242 Zo liet hij zich uit over Theo de Jong, die een hoge functie bekleedde binnen de Directie Douane. Deze man genoot “landelijk gezag”, aldus Overkamp. Omdat hij beschikte over een “rechte houding en een indrukwekkende stem” waagde niemand het hem tegen te spreken toen hij met “deze tenorstem een zaal toebrulde over een ingewikkelde douanekwestie”, zoals Overkamp genietend schreef. 243 Naast zijn bewondering, liet Overkamp het niet na regelmatig te spotten met de eigenaardigheden van de genoemde leidinggevenden, al gebeurde dit vaak met een kwinkslag. Zo vertelde hij dat ‘Baas Bakker’, een hoge functionaris binnen het Ministerie van Financiën, tot hilariteit van zijn ondergeschikten de nationale treindienstregeling tot in detail uit zijn hoofd kende. 244 In de zojuist genoemde egodocumenten na 1988 werden markante leidinggevenden met een kritische noot voor het voetlicht gebracht. 245 In deze tijd was de uitoefening van discipline en gezag binnen de dienst al sterk afgenomen. Gezag door natuurlijke uitstraling had de plaats ingenomen van afgedwongen gezag. Deze uitspraken van douaniers pasten naadloos in een tijd waarin het meer geaccepteerd was openlijk kritiek te leveren op leidinggevenden. Hiernaast schreven douaniers over superieuren waar zij jaren eerder mee te maken hadden. Pas na zoveel tijd voelden zij zich vrij hun gevoelens van ergernis te uiten, daar de kans dat de betroffen personen het zouden lezen, inmiddels een stuk kleiner geworden was. 246 De hiërarchie binnen de douanedienst werd versterkt door het dragen van uniformen, waarbij het aantal strepen de rang van de persoon aantoonde. Echter, deze uniformen kenden geen militaire oorsprong, maar hiermee werd de band met het Rijk en de Belastingdienst benadrukt. In 1929 trad het Rijkskledingsbesluit in werking, waarbij ambtenaren een uniform van gelijke snit kregen. De wijnrode kleur van dit uniform viel niet zo in de smaak bij douaniers, aangezien dit sterk geleek op dat van postbodes. 247 Door het uniform kon de douanier zich beter manifesteren als gezagsdrager, hetgeen de uitoefening van zijn beroep vergemakkelijkte. Vanwege toename van het internationale verkeer aan het begin van de twintigste eeuw was een herkenbaar uniform noodzakelijk voor de handhaving van orde en gezag aan de Nederlandse grenzen, aangezien de sommatie ‘Halt, rijksambtenaar, ik verlang visitatie’ door buitenlanders niet begrepen werd. 248 241
Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 20. Overkamp, Halt! Douane!, 12, 13, 15, 17, 53, 64-66, 70. 243 Ibidem, 64-66. 244 Ibidem, 70. 245 Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 20.; Overkamp, Halt! Douane!, 12, 13, 15, 17, 53, 64-66, 70.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 15, 16, 25-27.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 220-225. 246 Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 15, 16. 247 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 101, 102. 248 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 16, 101, 102. Dit gegeven werd in diverse bronnen benadrukt: 242
41
Een juiste lichaamshouding onderstreepte de gezagsuitstraling van een douanier in uniform. Douanier Cor Overkamp raakte geboeid door de koppeling tussen uniform, houding en de uitoefening van gezag. Hij noemde “houdingsscholing voor mensen in uniform heel belangrijk. Er werd tenslotte verwacht dat je gezag zou uitstralen.” 249 Het maakte op hem als kersverse douanier van 22 jaar veel indruk dat een groep smokkelaars hem gehoorzaamde omdat hij een uniform droeg. “Voorzien van de pas geleerde houdingsscholing sommeerde ik de groep onmiddellijk met dat jatwerk te stoppen! Dat gebeurde ook!”, schreef hij enigszins verbaasd. 250 Ook suggereerde Overkamp dat een douanier door het dragen van een uniform automatisch het gezag verpersoonlijkte. Nadat hij negen sloffen sigaretten in beslag genomen had van een groep smokkelaars, tekende hij triomfantelijk op: “Het gezag had weer eens gezegevierd!” 251 Overkamp toonde de lezer vol trots hoe hij eruit zag in zijn eerste douane-uniform. Hij plaatste twee foto’s uit 1963 en onder de eerste foto schreef hij: “Opgepast!!! Hier komt versterking aan voor de douane!” 252
Baks, Smokkelaar en smokkelwaar, 17, 18.; Gerwen-Lemmens, Smokkelen in de Kempen, 9.; Nieman en Schaik, Douane te water, 38, 39. 249 Overkamp, Halt! Douane!, 24. 250 Ibidem, 27. 251 Ibidem, 26. 252 Ibidem, 33.
42
Douaniers en de fiscale taken Vanaf 1945 namen de niet-fiscale taken van de douane toe, maar de fiscale taak bleef nog wel degelijk van groot belang. Diverse douaniers namen in hun memoires nauwkeurige taakomschrijvingen van het douanecorps op. 253 Douaneambtenaren die in de jaren zestig publiceerden, noemden overeenkomstig de historische context van die tijd, vooral de fiscale taken van de douane. 254 In de jaren zeventig en tachtig besteedden douaniers vooral aandacht aan controlewerkzaamheden in het kader van de regulering van de Europese markt. 255 Vanaf halverwege de jaren tachtig stelden douaniers maatregelen ter bescherming van de kwaliteit van de samenleving centraal, waarbij vooral de bestrijding van wapen- en drugssmokkel genoemd werd. 256 Al kregen niet-fiscale taken een steeds grotere plek toebedeeld in de omschrijvingen, toch bleven douaniers zonder onderscheid stellen dat hun taak in de eerste plaats op het fiscale vlak lag. In hun beschrijvingen gingen douaniers als vanzelfsprekend uit van een nauwe verwantschap met de Belastingdienst. Er werd niet op lacherige of verdedigende toon over de taken van deze Dienst geschreven; blijkbaar schaamden zij zich niet onder één noemer te vallen met de Belastingdienst. Douaniers duidden zichzelf en hun collega’s op natuurlijke wijze regelmatig aan als “douaneambtenaar” of eenvoudigweg “belastingambtenaar”. 257 Wel kwam naar voren dat douaniers zich vaak ietwat verheven voelden boven de ‘gewone’ belastingambtenaren. Als vertegenwoordigers van de “groene tak van Financiën” hielden zij zich in eigen ogen met veel boeiender werkzaamheden bezig dan de gemiddelde ambtenaar van de “blauwe tak” op kantoor. 258 Trots noemde Overkamp in dit verband de “douane in vergelijking met andere eenheden van de Belastingdienst een vreemde eend in de Financiënbijt” 259
253
Agterhof, De grens in de Achterhoek, 260, 261.; Belastingmuseum, Smokkelen toen en nu, 21-23.; Dongen, ‘Douane volop in beweging’, 62.; Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 7.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 14-16, 19.; Nieman en Schaik, Douane te water, 26-33.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 169.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 151, 228-230. 254 Brochure Douane 1961, Halt… douane, 1, 12.; Jan H., ‘Douane op televisie’, in: Wij van Financiën 16 (1961) 6, 7.; Poel, De douane, 3. 255 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 13-16.; Douane Nijmegen CDP, ’n Kennismaking met de: douane (Nijmegen 1980) 3, 4.; Onbekende medewerker Belastingdienst, Douane 400, 4, 6. 256 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 260, 261.; Belastingmuseum, Smokkelen toen en nu, 21-23.; Dongen, ‘Douane volop in beweging’, 62.; Gal en Agterhof, Douane uit beeld, 7, 53.; Nieman en Schaik, Douane te water, 26-33.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 4.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 169.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 151. 257 Overkamp, Halt! Douane!, 7, 8. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in: Agterhof, De grens in de Achterhoek, 191.; C. Boersma, ‘Bij wijze van inleiding’, in: J.Th. de Smidt, red., Fiscaliteit in Nederland: 50 jaar Belastingmuseum (Deventer 1984) 7, 8.; Jong, Douanehumor, 88, 89.; Nieman en Schaik, Douane te water, 7.; J. F. van der Poel, Vijfentwintig jaar Nederlands belastingmuseum 1936-1961 (Rotterdam 1961) 4, 14.; Overkamp, Halt! Douane!, 7.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 23.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 100, 101. 258 Jac Buijnsters, ‘Douva Training’, 20, 21.; Overkamp, Halt! Douane!, 7, 8. 259 Overkamp, Halt! Douane!, 7.
43
Conclusie De douaniers waren belast met de heffing van belastingen op de in- en uitvoer. Hun takenpakket werd echter steeds verder uitgebreid met extra taken omdat zij toch al aan de grens stonden. Zij droegen bij aan de handhaving van orde en gezag aan de grens, samen met de Koninklijke Marechaussee en de politiediensten. De Europese binnengrenzen werden steeds verder geslecht. Douaniers zagen erop toe dat de nationale veiligheid onverminderd gewaarborgd bleef, zoals door het tegenhouden van ongewenste vreemdelingen en het toezien op de Opiumwet en Wapenwet. In dit hoofdstuk werd onderzocht of douaniers eerder als paramilitairen dan als belastingambtenaren te bestempelen waren. Inderdaad bleek er sprake te zijn van enige militaire geest en invloed bij het douanecorps. Zo vertoonden verschijnselen als de aanwezigheid van hiërarchie, het beoefenen van sport in het kader van de gezondheidscultus en het dragen van wapens en uniformen zeer zeker overeenkomsten met de militaire organisatie. Steeds benadrukten douaniers deze elementen in hun publicaties. Duidelijk zichtbaar was dat de opvattingen van douaniers over de uitoefening van gezag binnen de dienst en de omgang met wapens zich met de tijd mee ontwikkelden. Ook de komst van vrouwen in het douanecorps, tot 1978 door mannen gedomineerd, werd zonder moeite geaccepteerd door de schrijvende douaniers. Douaniers presenteerden zich als ambtenaren met een extra dimensie. Zij waren overduidelijk trots op de diverse militaire elementen binnen de douane. Hoewel de douaneambtenaren fiscale werkzaamheden als hun primaire taak bleven zien, schreven zij vaak en met een merkbaar genoegen over diverse militaire waarden en gebruiken. Hieruit kan echter niet simpelweg geconcludeerd worden dat douaniers zichzelf meer als paramilitair dan als ambtenaar zagen. Hiertoe zijn drie redenen aan te voeren. In de eerste plaats leenden fiscale werkzaamheden zich eenvoudigweg niet voor smeuïge anekdotes en meeslepende bespiegelingen. Hiernaast maakten militaire aspecten als schietincidenten en rond paraderen in uniformen veel indruk op de douaniers. Tot slot spraken deze zaken meer tot de verbeelding van het lezerspubliek dan een beschrijving van hun belastingtaken. Douaniers waren zich duidelijk bewust van het ‘militaire extraatje’ dat samenhing met hun werkzaamheden. Toch ontleenden zij hun identiteit uiteindelijk aan hun verbondenheid met ’s Rijksbelastingen. De hiërarchie binnen de organisatie, de sportbeoefening en het dragen van wapens en uniformen stonden allemaal in dienst van hun hoofdtaak: al meer dan 400 jaar waren douaniers belast met de heffing van belastingen op de in- en uitvoer. Een constante factor in de bronnen was dat die taak gezien werd als de meest bepalende voor de identiteit van deze belastingambtenaren. Het volgende uitgebreide citaat onderstreepte dit nog eens duidelijk: twee gezaghebbende douaniers, de douanehoofden B. van den Broek (district Arnhem) en Th. D. F. Somsen (district Enschede), ageerden met kracht tegen misverstanden die bij het lezerspubliek over het werk van de douane zouden bestaan: “Maar wat deden ze daar aan die grens? Daarover bestaan nogal wat misverstanden, zelfs na 400 jaar douane. Men zegt: ‘de douane bewaakt de grens.’ Maar dat is toch vanouds een taak van het leger! En voor de bewaking van onze staatsgrens heeft het leger toch een eigen onderdeel: De Koninklijke Marechaussee?! Men zegt: ‘De douane bestrijdt het smokkelen.’ Dat klopt, maar waarom? Daarom, 44
nog net voor het wegvallen van de douanetaken aan onze binnengrenzen per 1 januari 1993, een poging om de zaken op een rijtje te zetten: douaniers zijn belastingambtenaren!” 260
260
B. van den Broek en Th. D. F. Somsen, ‘Voorwoord’, in Jan Gal en Henk Agterhof, De douane uit beeld: een beeldverhaal over de werkzaamheden van douane in Achterhoek en Liemers (Doetinchem 1992) 7.
45
Hoofdstuk 3 – Nostalgische douaneambtenaren in turbulente tijden Zeer ingrijpend voor douaneambtenaren was de werking van internationale politieke besluiten die ervoor zorgde dat bijna alle douaniers aan de Nederlandse binnengrenzen in 1992 hun baan verloren: 1100 banen verdwenen. 261 Een groot aantal douaniers dat aan de grenzen was gestationeerd werd overgeplaatst naar de havensteden Rotterdam, Amsterdam, Vlissingen, naar vliegvelden of naar plaatsen in het binnenland waar zich rijksentrepots bevonden. Anderen werden te werk gesteld op kantoren van de Belastingdienst, vonden een baan bij een andere overheidsinstantie of keerden het werk bij de overheid de rug toe. Alhoewel de meeste douaniers niet lang werkloos bleven na de slechting van de grenzen, toch was de ‘breuk’ van 1992 een ingrijpende ervaring voor velen van hen. 262 Zij verloren hun baan niet door een gewone reorganisatie, nee, het feit dat hun beroepsgroep bijna helemaal verdween aan de grens was hier de oorzaak van. De meeste douaniers waren gedwongen naar de andere kant van het land te verhuizen voor hun nieuwe baan. Het gegeven dat de beroepsgroep van douaniers aan de grenzen met België en Duitsland minimaliseerde, riep gevoelens van heimwee op, zowel bij de douaneambtenaren die de gevolgen ondervonden van de cesuur van 1992, als bij ambtenaren die voor deze tijd al met pensioen waren gegaan. De breuk van 1992 vormde een prikkel voor douaneambtenaren om hun memoires en verhalen op schrift te gaan stellen. In dit hoofdstuk wordt bekeken op welke wijze nostalgische gevoelens werden verwoord door douaniers. Aan de orde zal komen op welke wijze deze nostalgische gevoelens van invloed waren op de wijze waarop zij zich presenteerden in hun geschriften, waarbij speciale aandacht besteed wordt aan de invloed van de cesuur van 1992 hierop. Een hevig verlangen naar de ‘goede, oude tijd’ Sinds de jaren zestig werd in de westerse samenlevingen een algemeen toegenomen belangstelling voor geschiedenis van onderaf zichtbaar, zoals de toename van het aantal amateurgenealogen, museumbezoekers en antiekverzamelaars illustreerde. 263 De Duitse filosoof Hermann Lübbe gaf in 1977 een belangrijke aanzet tot een debat over de oorzaak van dit grootschalige fenomeen. Deze was zijns inziens gelegen in de ‘temporaliteitsstructuur’ sinds de jaren zestig. Hiermee bedoelde hij het snelle tempo van de wetenschappelijke, technische, economische, sociale en culturele veranderingen waardoor het verleden sneller wegschoof. Deze ontwikkelingen in de leefomgeving bedreigden de vertrouwde menselijke identiteit, aangezien mensen maar een klein veranderingstempo konden verdragen. 264 In het onderzoek naar dit verschijnsel door sociologen, filosofen en historici, dat vanaf het einde van de jaren tachtig echt op gang kwam, werden deze opvattingen van Lübbe breed gedragen. David Lowenthal, de bekende erfgoedhistoricus, voegde hieraan nog een notie toe. Door de 261
Kees van Dongen, ‘Douane volop in beweging’ in: Wij 47 (1992) 62, 63.. In 1992 hadden 750 van deze 1100 douaniers een nieuwe werkplek gevonden, voor een groot deel binnen de Belastingdienst, aldus Directeur Douane Harry Haverkamp. Dongen, ‘Douane volop in beweging’, 62. 263 Pim den Boer, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, in: Rob van der Laarse, red., Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering (Amsterdam 2005) 41, 45-47.; David Lowenthal, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, in: Christopher Shaw en Malcolm Chase, red., The imagined past. History and nostalgia (Manchester, New York 1989) 21-23. 264 Ribbens, Eigentijds verleden, 63-67. Hij baseerde zich op de volgende publicatie: Hermann Lübbe, Geschichtsbegriff und Geschichtsinteresse. Analyktik und Pragmatik der Historie (Basel, Stuttgart 1977). 262
46
enorme snelheid van de veranderingen door de modernisering raakten mensen zelfs verwijderd van het zeer recente verleden. Als reactie op het tempo waarmee ‘de geschiedenis aan de moderne mens voorbij trekt’, zouden mensen zich intens zijn gaan bezighouden met hun geschiedenis. 265 Deze collectieve breukervaring sinds de jaren zestig had tot gevolg dat er op grote schaal naar houvast gezocht werd, namelijk naar een gevoel van vertrouwdheid te midden van het zeer veranderlijke bestaan. De kloof tussen heden en verleden trachtten mensen op grote schaal te overbruggen door ‘nostalgie’. De Amerikaanse socioloog Fred Davis was de eerste wetenschapper die uitgebreid studie van dit fenomeen maakte. Hij stelde in 1979 dat deze hevig gevoelde breuk een reactie van nostalgie tot gevolg had. Hij definieerde dit als een persoonlijke en collectieve emotie, waarbij herinneringen aan het verleden werden gebruikt om betekenis te geven aan personen en plaatsen in het heden. 266 Nostalgie zou optreden tijdens overgangsfasen in het leven van individuen en groepen die een aanpassing van de identiteit vereisten. Op collectief niveau vond het vooral plaats bij ingrijpende historische veranderingen. Een onvrede over ontwikkelingen in het heden leidde vaak tot nostalgie, waarbij terugverlangd werd naar het geïdealiseerde verleden. Dit werd als contrasterend met het heden gepresenteerd, waarbij getreurd werd over het voorbijgaan van de ‘goede, oude tijd.’ 267 De Duitse historicus Volkert Fischer publiceerde bijna gelijktijdig een onderzoek naar de nostalgiegolf sinds de jaren zestig. Net als Davis stelde hij dat ‘nostalgie’ betekende dat het verleden aangepast werd aan de behoeften van het heden. 268 Zij legden echter ieder een ander accent in de verklaring van de oorzaak van het optreden van dit verschijnsel: waar Davis de nadruk legde op ontwikkelingen in het heden die onprettig ervaren werden door individuen en groepen, vestigde Fischer vooral de aandacht op een weinig hoopvolle toekomstverwachting als oorzaak voor nostalgie. 269 In 1989 werd er eindelijk weer een studie over het fenomeen gepubliceerd, ditmaal in de vorm van een bundel van de hand van de Britse historici Christopher Shaw en Malcolm Chase. In navolging van Davis, noemden zij ‘nostalgie’ een uiting van ontevredenheid over hedendaagse ontwikkelingen, waarbij hevig terugverlangd werd naar een geïdealiseerd verleden. 270 Zij poneerden dat de grootschalige naoorlogse nostalgiegolf veroorzaakt was door de steeds snellere veranderingen in de samenleving waardoor de afstand tot het verleden steeds verder vergroot leek te worden. 271 Lowenthal, die een artikel in de bundel schreef, deelde de opvattingen van Shaw en Chase. Doordat mensen door de veranderingen steeds verder vervreemd raakten van het ook zeer recente verleden, zochten zij vanaf de jaren zestig in toenemende mate naar een schuilplaats in het chaotische en veranderlijke heden. 272 Hierna kwam het verschijnsel ‘nostalgie’ vooral nog zijdelings aan de orde 265
Lowenthal, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, 18-19. Fred Davis, Yearning for yesterday. A sociology of nostalgia (New York, London 1979) 10-12, 18, 44-45, 49, 122-124. 267 Davis, Yearning for yesterday, 104-107, 118, 122, 125-130. 268 Ribbens, Een eigentijds verleden, 22. Hij baseerde zich op het boek van Volkert Fischer, Nostalgie. Geschichte und Kultur als Trödelmarkt (Luzern, Frankfurt am Main 1980) 243, 250-259, 264. 269 Ribbens, Een eigentijds verleden, 22, 23. 270 Christopher Shaw en Malcolm Chase, ‘The dimensions of nostalgia’, in: Christopher Shaw en Malcolm Chase, red., The imagined past. History and nostalgia (Manchester, New York 1989) 2-4, 8-9, 15. 271 Shaw en Chase, ‘The dimensions of nostalgia’, 2-4, 8-10. 272 Lowenthal, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, 18-19, 21. 266
47
in diverse studies over erfgoed, musealisering en de alledaagse omgang met geschiedenis in de westerse wereld. 273 Douaniers in nostalgisch vaarwater na het Akkoord van Schengen Ook douaniers hadden te maken met de versnelling van veranderingen in de westerse samenlevingen. Zij voelden de breuk tussen heden en verleden die dit tot gevolg had. 274 Al sinds de jaren vijftig was hun beroep aan verandering onderhevig. Hier zorgden politieke besluiten op internationaal en nationaal niveau voor die leidden tot een voortdurend streven naar vereenvoudiging van douaneprocedures. Douaneambtenaren moesten zich aanpassen aan de sterk in beweging zijnde internationale politieke en economische omstandigheden, waardoor “de geschiedenis in snel tempo aan hen voorbij trok”, zoals vrij verwoord naar Lowenthal gesteld kan worden. De door de auteurs geschetste voorwaarden voor het optreden van het verschijnsel ‘nostalgie’ zijn ook terug te vinden bij de beroepsgroep van douaniers. Vooral vanaf de sluiting van het Akkoord van Schengen in 1985, waarmee besloten werd tot de stapsgewijze afbraak van grenscontroles aan de Europese binnengrenzen, leefden douaniers in een heden dat onzeker en veranderlijk was. Davis’ verklaring dat nostalgie vooral zou optreden tijdens overgangsfasen was vanaf 1985 zeker van toepassing op douaniers. Duidelijk werd dat zij hun baan aan de binnengrenzen zouden verliezen en een onzekere tussenfase zou aanbreken. Deze ingrijpende historische verandering vormde een uitstekende voedingsbodem voor nostalgie. Hoewel de tussenfase van 1985 tot 1992 al een onzekere periode vormde waarin douaniers toeleefden naar een – voor henzelf vaak nog onwerkelijke – verdwijning van het grootste deel van hun beroepsgroep aan de grens, zo was voor de douaniers in deze tijd de toekomst nog onzekerder en donkerder. Fischer merkte een negatieve toekomstverwachting aan als oorzaak voor nostalgie, en dit was van toepassing op douaneambtenaren die tussen 1985 en 1992 hun memoires of andere publicaties uitgaven. Voor hen was het heden onzeker, maar de toekomst nog onduidelijker. Douanier Jan van douanepost Eindhoven, die niet met zijn achternaam in de krant wilde, zag erg op tegen de daadwerkelijke slechting van de grens. Emotioneel sprak hij tegen een journalist van de Twentsche Courant Tubantia: “Het zou zijn alsof mijn ziel uit mijn lichaam wordt gerukt.” 275 Na de verdwijning van de Europese binnengrenzen op 31 december 1992 verdween de door Fischer genoemde voorwaarde voor nostalgie dat er sprake zou moeten zijn van een onzekere toekomst, die donker werd ingezien. Ook de door Davis aangeduide overgangsfase was voorbij, aangezien douaniers daadwerkelijk hun baan verloren hadden en voor het merendeel hun draai in een nieuw beroep gevonden hadden. Teruggekeken kon worden op een zeer turbulente douanegeschiedenis, die vrijwel geheel afgesloten was. Volgens Davis echter was er sprake van nostalgie wanneer een groep zich in een overgangsfase bevond, maar was dit ook na zo’n ingrijpende historische gebeurtenis nog het geval. 276 Het gegeven dat deze periode met de
273
Ribbens, Eigentijds verleden, 24, 31, 32, 49, 50. David Lowenthal, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, 18-19, 21-23. 275 Jan van Nus, ‘De grens is zo lek als een mandje’, in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991) 41-43. 276 Davis, Yearning for yesterday, 10-12, 104-107. 274
48
openstelling van de binnengrenzen afgesloten was, maakte het nog gemakkelijker dit verleden naar eigen hand te zetten dan wanneer men hier nog middenin zat. “Deze tijd ligt nu achter ons” Van een historische werkelijkheid werden de douaniers die aan de Nederlandse grens de slagbomen bedienden voor een groot deel een herinnering. De grenshuisjes en slagbomen in het grenslandschap refereerden aan hun geschiedenis. Een klein aantal douaniers bleef ambulante controles uitvoeren aan de grens. Na 1945 verdwenen bepaalde douanewerkzaamheden door de vereenvoudiging van de douaneprocedures al stapsgewijs naar het verleden, maar 1992 vormde een echte breuk. Hierna konden er geen nieuwe verhalen, anekdotes en herinneringen over het douanewerk meer worden toegevoegd door ooggetuigen.
De beroepsgroep van
douaniers desintegreerde, aangezien de leden niet meer zo nauw met elkaar verbonden waren in de dagelijkse praktijk van het werken aan de binnengrenzen. “Wie kan zich nog herinneren dat de kofferbak van de auto geopend moest worden aan de Nederlandse grens? Deze tijd ligt nu achter ons”, verzuchtte voormalig douanier Theo Meerten uit Vaals. 277 In 2008 mijmerde hij over het voorbije verleden. “Nu ga ik vanuit Vaals zo naar Eupen in België of Aken in Duitsland. Ook ik ben gewend geraakt aan een grenzenloos bestaan. Maar soms verbaas ik me wel als ik over de autoweg rijd en het verkeer de grens over zie racen. Het is daar zo’n drukte geweest, soms stonden aan beide kanten van de grens wel vijftig vrachtauto’s te wachten. Dat is eigenlijk niet meer te begrijpen.” 278 Naar de herinnering van groepen heeft veel wetenschappelijk onderzoek plaatsgevonden: vanaf de helft van de jaren negentig raakte de onderzoeksfocus van de collectieve herinnering steeds meer verankerd in de geschiedwetenschap. 279 De Duitse historica Aleida Assman publiceerde enige invloedrijke werken op dit gebied. Zij definieerde herinnering als alle individuele en collectieve voorstellingen van het verleden, niet alleen mentaal, maar ook in de vorm van verhalen, films, romans en andere culturele producten, in monumenten en rituelen en in de taal en het landschap. 280 De dynamiek van het herinneren was een zeer complex onderzoeksobject. Het herinneren vormde geen eenduidig en stabiel geheel, maar was continue in beweging tussen herinneren en vergeten. Sommige herinneringen groeiden onbewust uit of vervaagden weer, of kwamen steeds weer ongelegen op, zoals traumatische herinneringen. 281 Andere konden doelbewust weer opgerakeld worden. In veel historische onderzoeken naar het collectieve geheugen stonden openbare herdenkingen centraal, waarbij bekeken werd op welke wijze en met welk doel de hierbij betrokken politici en belangengroepen de herinnering bewust naar hun hand zetten. 282 277
Sankt Tolbert, ‘Grenswachter, een uitgestorven beroep’, in: Zuidenwind 6 (2008) 21. Tolbert, ‘Grenswachter, een uitgestorven beroep’, 21. 279 Krijn Thijs, ‘Boekbespreking Deutsche Erinnerungsorte’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 116 (2003) 87-90. 280 Frank van Vree, ‘Historische herinneringen’, in: Volkskrant Geschiedenis.nl (8 december 2006) 1-3. http://www.vkgeschiedenis.nl/historische_headlines/artikel/581170, geraadpleegd 24-04-10.; Aleida Assmann, Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik (Bonn 2007) 8-10. 281 Jo Tollebeek, ‘Vaut le voyage.’ De Belgische plaatsen van herinnering’, in: Jo Tollebeek, red., België, een parcours van herinnering. Plaatsen van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008) 22. 282 Tollebeek, ‘Vaut le voyage’, 19-20. 278
49
In dit onderzoek naar het geheugen van de beroepsgroep van douaniers staat echter een democratische vorm van herinnering centraal. Aansluitend op het concept historicus R. Samuel van de ‘democratisering van het verleden’, waarbij veel meer mensen betrokken raakten bij de omgang met dit verleden, signaleerde de Amerikaanse historicus Michael Kammen in 1993 een democratisering en decentralisatie van de herinnering sinds de jaren zestig. 283 In de memoires, artikelen en getuigenissen gaven zij uitdrukking aan hun eigen herinneringen aan markante personen, gebeurtenissen, objecten en emoties, zonder dat zij hierin beperkt werden door politici en de douaneleiding. De collectieve herinnering van douaniers werd nooit omgezet in een openbare herdenking waarbij politici en allerlei belangengroepen betrokken waren. Deze democratische versie van het geheugen van de beroepsgroep werd gevormd door douane-erfgoed, in het landschap en geconserveerd in musea, in symbolen zoals de douanevlag en douaneliederen, maar vooral uit de herinneringen van douaniers. Deze mondeling overgedragen en opgetekende herinneringen en bespiegelingen van individuele douaniers maakten het grootste deel uit van dit collectieve geheugen. Ooggetuigen en overlevering Mondelinge en opgeschreven verhalen binnen een collectieve herinnering behoefden niet persoonlijk beleefd te zijn door de verteller of de schrijver. 284 De meeste douaniers bleken echter wel fysieke getuigen te zijn van de dingen die zij neerschreven. Soms beschreven zij voorvallen waar de collega’s van de eigen douanepost bij betrokken waren. Sporadisch kwamen flarden van de douanegeschiedenis van de negentiende en begin twintigste eeuw naar voren, waarbij douaniers putten uit een ‘geleend geheugen’. 285 Deze geschriften wekten juist de indruk dat de auteur er een geschiedenisboek op had nageslagen om zo een officiële voorgeschiedenis te creëren. De kennis van deze oude douanegeschiedenis werd niet opgedaan door verhalen van oudere collega-douaniers op de posten, die het weer van hun voorgangers gehoord hadden. Zo kwam douanier Henk Agterhof er eerlijk voor uit dat hij dorpsarchieven had geraadpleegd om zo de negentiende-eeuwse douanegeschiedenis in de Achterhoek in zijn boek tot leven te wekken. 286 De schrijvende douaniers gaven geen blijk van een levendig gehouden herinnering aan de douanegeschiedenis voor 1945 onder de ambtenaren op de douaneposten; tijdens de koffiepauzes werden eerder de eigen heldhaftige smokkelachtervolgingen nog eens uit de doeken gedaan, dan dat er overgeleverde verhalen verteld werden. 287 De beroepsgroep van douaneambtenaren was divers van regionale samenstelling, aangezien douaniers hun werkzaamheden verrichtten op verschillende plekken aan de gehele grenslijn van Zeeuws-Vlaanderen tot de Eems Dollard in Noord-Groningen. De meesten van hen waren niet uit de grensregio zelf afkomstig, en dit betekende - zeker voordat de standplaatsverplichting in 1975 werd afgeschaft – dat er een zekere verwijdering ontstond ten opzichte van hun familie en de plek waar zij waren opgegroeid nu zij verhuisden naar een perifeer 283
Ribbens, Eigentijds verleden, 39, 40. Hij baseerde zich op het boek van Michael Kammen, Mystic chords of memory. The transformation of tradition in American culture (New York 1993), vooral de pagina’s 5-10, 12, 14. 284 Boer, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, 48-50.; Vree, ‘Historische herinneringen’, 1-3. 285 Ibidem, 46, 47. 286 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 15, 19, 20, 32, 41, 44, 65, 73, 80, 87, 98, 110, 128, 160, 189, 206, 215, 219, 220. 287 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 210.
50
grensgebied. Zij werden vervolgens wel opgenomen in de hechte kring van collega’s van de douanepost, waarmee ook een deel van de vrije tijd werd doorgebracht: Pollemans maakte er melding van regelmatig met collega’s het dorpscafé te bezoeken. 288 Binnen deze nauwe band konden veel verhalen en nostalgische anekdotes uitgewisseld worden. De schrijvende auteurs bleken, heel representatief voor het douanecorps, afkomstig te zijn van verschillende douaneposten. Tegelijkertijd gaven zij blijk van een nauw gevoelde verbondenheid met hun collega’s, waarbij Overkamp zelfs sprak van zijn “douanefamilie”. 289 Een vlotte douanepen Douaniers brachten hun nostalgische gevoelens op verschillende manieren tot uitdrukking. In gesprekken met elkaar en met anderen ventileerden zij hun ideeën en emoties over het verleden, heden en de toekomst van hun beroepsgroep, terwijl diverse douaniers ervoor kozen dit op schrift te stellen. Historicus Kees Ribbens signaleerde vanaf halverwege de jaren zeventig een toename van het aantal publicaties over de lokale geschiedenis. Hierin werd op ongecompliceerde wijze en rijkelijk geïllustreerd met foto’s verteld over het recente en vertrouwde verleden. Aangezien de auteurs vaak persoonlijk betrokken waren bij de beschreven geschiedenis, kenmerkten deze geschriften zich door een enthousiast en vlot taalgebruik. Doordat de boeken werden uitgegeven bij regionale uitgeverijen, vonden zij hun aftrek vooral in de desbetreffende regio. 290 Historicus Pim den Boer signaleerde in 2005 een sinds de jaren zestig sterk toegenomen belangstelling voor geschiedenis en herinnering op kleinere schaal, voor “de eigen regio, de eigen streek, de eigen stad, de eigen groepering, de eigen kerk, de eigen huidskleur, de eigen familie en het eigen ik”. 291 Het toegenomen aantal regionaal uitgegeven publicaties over de geschiedenis van ambachten en beroepen paste in deze tendens. 292 De meeste publicaties van douaniers vielen hieronder: al werden zij geschreven door ambtenaren, toch kenmerkten zij zich eerder door een bevlogen in plaats van een ambtelijk taalgebruik. Overkamp zette zijn beschrijvingen kracht bij door het gebruik van vele uitroeptekens: “Lang heb ik erover nagedacht voordat ik aan deze bundel begon over mijn ruim 42 dienstjaren bij de Nederlandse Douane. Stof genoeg? Jazeker!!!” 293 De douaniers waren persoonlijk betrokken bij de plaatselijke grensgeschiedenis, en lieten vaak niet na dit duidelijk te laten blijken door allerhande locaties precies aan te duiden. “In de buurt van de Lozenweg en de Fabrieksstraat loerden altijd wel enkele verdachte personen op de komst van ons douaniers”, aldus P. de Goey. 294 Agterhof gaf aan dat bij “de sluis bij De Pol veel smokkelaars de Oude IJssel passeerden”. Dergelijke opmerkingen waren alleen te begrijpen door een plaatselijke lezer. 295 R.G. Oostindjer nam in de herdenkingspublicatie van douanepost ’s-Heerenberg uit 1988 diverse foto’s op van douaniers die er door de jaren heen gestationeerd waren geweest. Deze met naam en toenaam genoemde ambtenaren werden ongetwijfeld herkend door de 288
Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 32. Overkamp, Halt! Douane!, 99. 290 Ribbens, Eigentijds verleden, 94-100. 291 Boer, Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, 52. 292 Ribbens, Eigentijds verleden, 72. 293 Overkamp, Halt! Douane!, 7. 294 Baks, Smokkelaar en smokkelwaar, 19. 295 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 250. 289
51
lezende dorpsbewoners, zoals de onderstaande douaniers die poseerden bij de slagboom die de grens markeerde. 296
Historisch houvast in turbulente tijden kon ook gevonden worden in het conserveren van objecten die aan een geschiedenis herinnerden. Lowenthal stelde dat de westerse mens door de snelheid van de maatschappelijke veranderingen steeds verder verwijderd raakt van het, ook zeer recente, verleden. Dit had tot gevolg dat er een sterke behoefte ontstond om exemplarisch gestelde historische overblijfselen te willen behouden. 297 Sommige douaniers toonden hun nostalgische gevoelens door hun omgang met erfgoed, waaronder allerhande voorwerpen die gebruikt waren bij de uitoefening van hun beroep, zoals uniformen, stempels en meetapparaten. Ook objecten in het landschap die refereerden aan de grens, zoals slagbomen en grenspalen, mochten zich verheugen in een toenemende belangstelling van douaniers. In het vervolg van dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de twee vormen waarop douaniers hun nostalgische gevoelens uitten. Eerst zal aan de orde komen welke nostalgische anekdotes en verhalen door douaniers werden opgeschreven. Vervolgens zal een paragraaf gewijd worden aan de plaats die douane-erfgoed toebedeeld kreeg in de egodocumenten. Nostalgische verhalen en anekdotes Nostalgische anekdotes kwamen veel voor in de documenten van douaniers. Opvallend was dat de meeste van deze verhalen zich afspeelden in de jaren veertig tot zestig van de twintigste eeuw. In deze tijd speelde de douane een belangrijke rol in de economische wederopbouw van de Nederlandse natie, aangezien zij de grootschalige smokkel van goederen en deviezen in deze jaren moest tegengaan. Het douanecorps werd met 296
Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 55. Boer, Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, 41, 54-55.; Lowenthal, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, 21, 22.; Ribbens, Eigentijds verleden, 30-33.
297
52
enkele duizenden geüniformeerde ambtenaren uitgebreid. Een aantal douaniers werd te werk gesteld bij de grote visitatieposten aan de grens, maar de meesten van hen werden gestationeerd op de linieposten, ook wel velddienstposten genoemd, in de kleinere grensdorpen. 298 In de personeelswervingsfolder van de douane uit 1961 werd de velddienst als volgt omschreven: “Niet iedereen houdt zich aan de regeltjes. Dus om er zorg voor te dragen dat de keizer krijgt wat des keizers is, opereert de douane ook op wegen, bospaden en dergelijke in het grensgebied (groene grens) om er zorg voor te dragen dat smokkel wordt voorkomen.” 299 Halverwege de jaren zestig werd het door internationale besluiten minder aantrekkelijk vee en boter te smokkelen en mochten veel meer goederen vrij vervoerd worden. Hierdoor waren er veel minder douaniers nodig die ‘in het veld’ aan de grens surveilleerden. De grenscontroles werden vooral geconcentreerd in een aantal grote grensposten, terwijl de kleinere grensposten door een afnemend aantal douaniers bemand werd. 300 Hiermee kwam de periode van de grootschalige velddienst ten einde, waardoor het een duidelijke en overzichtelijke episode in de douanegeschiedenis vormde. Daardoor leende dit tijdperk zich goed voor nostalgische bespiegelingen. Douanier Henk Agterhof schreef dat vanaf de jaren zestig “een tijdperk aanbrak waarin de velddiensten steeds minder belangrijk werden en de diensten aan de grenskantoren veel meer mankracht opeisten. De goed opgeleide douaneambtenaar uit de tachtiger jaren hoorde soms de verhalen van de oudere ambtenaren over de jaren 1945 – 1960. Zij noemden dat wel het ‘stenen tijdperk’.” Enigszins gepikeerd vervolgde de in 1945 aangestelde Agterhof: “Toch hebben die ambtenaren uit dat ‘stenen tijdperk’ een belangrijke rol gespeeld in het moderne douanetijdperk.” 301 Agterhof vertelde over de velddiensten aan de grens met Duitsland, die de hoofdmoot van alle diensten vormde: “Langs de grenskantoren was bijna geen verkeer en daar zaten alleen overdag één of meerdere ambtenaren.” Met enig gevoel voor leedvermaak schreef hij: “Als ik met een nieuw geplaatste ambtenaar, afkomstig uit de stad, ’s nachts dienst had, dan merkte ik dat hij zich niet op zijn gemak voelde. Aardedonker, geen bekende stadsgeluiden, maar voor hem vreemde natuurgeluiden als een vogelschreeuw, of koeien die snoven of tegen een afrastering stootten.” Zijn ongemak werd nog verder vergroot als “een veldhoen of fazant plotseling met veel protesten voor ons vluchtte.” 302 Douaniers schepten er behagen in om hun avonturen tijdens de velddienst zo beeldend mogelijk voor te stellen, ook als de beschreven gebeurtenissen in werkelijkheid helemaal niet zo spectaculair waren. Vooral het surveilleren in de natuur en het oppakken van smokkelaars werd levendig beschreven. Zij schonken aandacht aan de weersomstandigheden om hun verhaal kracht bij te zetten. Overkamp vertelde over een “donkere en mistige avonddienst, waarbij ik diep in mijn kraag gedoken een beetje stond te schuilen tegen de druilerige regen.” Zijn werk werd hierdoor bemoeilijkt, bijvoorbeeld toen hij later op de avond “zo goed en zo kwaad als dat in het duister ging een lijfsvisitatie uitvoerde bij een smokkelaar.” 303 De heer Seebregts van douanepost Zevenaar 298
Hoffmann, ‘Botersmokkel’, 3, 4.; Pfeil, Op gelijke voet, 389-390.; Zanden, Een klein land in de 20e eeuw, 120. 299 Brochure Douane 1961, Halt…..douane!, 5. 300 Bosch, Hebt u nog iets aan te geven?, 23.; Pfeil, Op gelijke voet, 389-390.; 301 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 259. 302 Ibidem, 256. 303 Overkamp, Halt! Douane!, 32.
53
deelde mee: “Soms kreeg je de ‘verre’ velddienst voorgeschreven. Dit betekende dat je op de fiets naar Netterden of Spijk moest gaan. Vooral op een winterdag was dit geen pretje.” 304 Lezers die afkomstig waren uit deze regio wisten ongetwijfeld precies hoe ver dit wel niet fietsen was. Douanier P. de Goey, die vanaf de bevrijding werkzaam was aan de zuidgrens, presenteerde zichzelf als een held in een spannend verhaal: “Mijn diensthond was mijn troost en toeverlaat en als hij bij me was, fietste ik in een laag tempo om toch vooral zo veel mogelijk te kunnen rondkijken in het grensgebied. Zo lag ik eens een behoorlijk eind van de grenspost verwijderd. Mijn fiets lag wel ’n kwartier bij me vandaan en geritsel stak de kop op. Ik drukte me nog wat platter tegen de grond en het geluid kwam dichterbij. Dat moest een smokkelaar zijn! Hij liep wat traag, ’n beetje voorover gebogen en natuurlijk goed rondkijkend of hij niet gevolgd werd. Toen de donkere gedaante – die duidelijk afstak tegen de volle maan – kort genoeg bij me was, sprong ik overeind, trok onmiddellijk mijn dienstpistool en commandeerde de persoon om halt te houden. Het is verbluffend om te zien hoe gedwee de persoon stil stond en onmiddellijk door zijn knieën zakte.” Uiteindelijk bleek deze smokkelaar 50 kilo boter aan zijn lichaam te hebben hangen, constateerde hij genoeglijk. 305 Naast het feit dat douaneambtenaren lieten zien dat zij de gevaren in de natuur en barre weersomstandigheden trotseerden, benadrukten deze mannen ook dat zij niet opzij gingen voor andere erbarmelijke omstandigheden in de jaren van wederopbouw. Diverse douaniers vestigden de aandacht op de abominabele staat waarin de douanekantoren tussen de jaren veertig en zestig verkeerden. 306 Douanier G. Frieling kritiseerde de toestand van zijn douanekantoor bij de Groninger grensovergang Nieuweschans in de jaren vijftig: “Om te beginnen huisde onder de barak een kolonie ratten. Het toilet bestond uit een ton die op gezette tijden moest worden geleegd. Goed drinkwater was niet voorhanden.” 307 Frieling presenteerde zich als een stoere man die deze ontberingen dapper doorstaan had. Fier sprak hij: “Als je bij de douane ging, tekende je overal voor, ook voor een slechte huisvesting”. 308 De sinds de bevrijding in Maastricht werkzame P. J. Spronken vertelde dat hij en zijn collega’s in 1946 voor het eerst gingen sporten in douaneverband. “Een mooie tijd was dat. We hadden zelf een veldje gemaakt, alles erg primitief, maar we hadden erg veel inzet en plezier in de diverse onderdelen.” 309 B.R.E. van Hoecke, in de naoorlogse jaren douanier in Terneuzen, mijmerde: “Materiaal was er ook niet. We waren blij met een voetbal, maar we waren wel enthousiast.” Hij sprak zijn woorden uit in 1978, waarbij hij kritiek uitte op jongere douaniers: “De rivaliteit op sportgebied is mijns inziens veel minder geworden, de jongeren zijn veel lauwer. Wij waren op alle onderdelen misschien niet zo goed, maar we vochten er wel voor.” 310
304
Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 18. Baks, Smokkelaar en smokkelwaar, 19. 306 Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 21, 33.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 124, 126, 136137, 199, 221, 224-225, 231-232. 307 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 124. 308 Ibidem, 124. 309 Onbekende medewerker ‘Wij’, ’30 jaar DOUVA’, in: Wij van Financiën 31 (1978) 7. 310 Ibidem, 7, 8. 305
54
De sport om een smokkelaar in de kraag te vatten De meeste nostalgische verhalen over de velddienstperiode gingen over het vangen van smokkelaars. Drie lijnen zijn hierin waarneembaar. Het meest voorkomende topos was de slimme smokkelaar. Deze slimheid werd zoveel mogelijk aangedikt zodat de douanier die deze smokkelaar te pakken kreeg uiteindelijk als een fractie slimmer uit de bus kwam. Zo beschreef Piet Pollemans hoe moeilijk het was koeiensmokkelaars te pakken te krijgen. ’s Ochtends zagen douaniers sporen die erop duidden dat er ’s nachts koeien de grens over waren gegaan. “Smokkelaars waren slim, want ze kregen snel in de gaten dat als er één koe was opgepakt of een paar, de douaniers de rest van de nacht vrij kregen. Dus ze lieten simpelweg enige magere scharminkels pakken, soms zelfs met tbc besmet. Dan kwamen douanen trots met de in beslag genomen buit naar de douanepost, maar.. later zagen ze dan sporen van 20 – 40 koeien. Het werd echt een spel van kat en muis.” Al sprak Pollemans hier waarderend over de slinksheid van de smokkelaars, hiermee vertelde hij ook dat hij en zijn collega’s deze trucs snel doorhadden. Hij betoogde dat de douaniers steeds succesvoller waren in de opsporing van veesmokkelaars. 311 Theo Meertens, die vanaf 1949 bij de douane werkte op de post van het gehucht Wolfhaag nabij Vaals, bewaarde warme herinneringen aan de eerste jaren van zijn beroepsleven: “Het was gezellig aan de grensovergang. Vaak stond ik met een collega of zes op een rij aan de slagboom. Soms vond ik het zelfs jammer dat ik naar huis moest.” 312 Heel af en toe passeerde een auto, waarbij Meertens het een sport vond hierin smokkelwaar te vinden. Hij vond in de jaszak van een man die de grens wilde passeren een hoge rekening van een miniatuurtrein, maar de man beweerde dat het om een oude rekening ging. De opmerkzame Meertens had echter in de gaten dat de datum van de dag zelf erop stond. Hij onderzocht de auto, maar vond echter niets. “Ik wist echter zeker dat er ergens iets verstopt was’, en uiteindelijk werd zijn zoeken beloond: ‘achter een wieldop bleken allemaal treinonderdeeltjes te zitten”, aldus een triomfantelijke Meertens. 313 Heel soms werden anekdotes genoemd waarbij de slinksheid van de smokkelaar geschetst werd, en er vervolgens eerlijk werd toegegeven dat deze de douanier net iets te slim af was. Bernard Kattenpoel, in 1945 aangesteld bij Ootmarsum aan de Duitse grens, gaf toe dat het niet altijd lukte een smokkelaar te pakken te krijgen. “We hebben wel eens twee dagen bij een boer gepost die zijn boerderij op Nederlands grondgebied had en zijn schuur op Duits gebied.” Deze boer had Kattenpoel en zijn collega echter altijd door als zij op de uitkijk lagen om hem te betrappen. “Op een keer stond een collega al uren achter een dikke boom. Opeens kwam de boer aanlopen met een emmer water en smeet het water langs de boom. De collega werd kletsnat en de boer deed net of ie niks in de gaten had.” 314 Verder waren er anekdotes waarin de kwaliteiten en overwinningen van de douaniers werden besproken, zonder uitgebreid aandacht te besteden aan de smokkelaars. Nadat Kattenpoel verteld had over de smokkelende boer die de douaneambtenaren steevast te slim af was, vervolgde hij zijn betoog met een succesverhaal, waarmee hij deze mislukking nuanceerde. Hij vertelde dat een smokkelende grensbewoner veertien dagen in de bak beland was nadat hij hem had gepakt. “Ik zag dat de man met een pakje onder de arm de grens over kwam. 311
Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 29. Tolbert, ‘Grenswachter, een uitgestorven beroep’, 20. 313 Ibidem, 20, 21. 314 Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, 38. 312
55
Het sneeuwde. Toen hij mij zag, zette hij het op een hollen. Hij sprong over het prikkeldraad, waar een stukje van zijn groene kiel aan bleef hangen.” Kattenpoel was echter slim, aangezien hij bedacht dat hij de smokkelaar door dit stukje stof kon identificeren. “Ook zijn schoen was een bewijs. Er ontbrak een stukje zool in de hak. En dat kon je aan de afdrukken in de sneeuw zien.” Met één frustratie bleef Kattenpoel nog wel zitten: “Maar wat er in dat pakje zat, heb ik nooit geweten.” 315 Douanier Agterhof maakte op een humorvolle wijze melding van een voorspoedige velddienst: “Op een zaterdagavond in 1947 had ik samen met collega Zoontjes dienst op de Meilandsedijk. We zaten, of liever gezegd, we lagen bij de afslag naar Megchelen in de berm van de weg. Die avond was het ’s avonds laat nog warm, waardoor we wat suffig waren. Op een gegeven moment stapte er iemand op ons. Het bleek de heer Steen te zijn, een smokkelaar die we een aantal dagen daarvoor ook al bekeurd hadden. Hij had de pech dat hij twee wat slaperige ambtenaren bijna op hun hoofd trapte. Wij kregen een pluimpje toegezwaaid van de inspecteur uit Winterswijk voor onze ‘betoonde activiteit en opmerkzaamheid.’ Dat dit niet zo’n vaart had gelopen is uit het vorenstaande wel duidelijk,” zoals Agterhof met zelfspot opmerkte. 316 Hij kon het echter niet laten nog een opmerking te maken over zijn ijver als douanier: “Maar zo ging dat, de ene keer lagen we uren in weer en wind te loeren op iets wat we dachten dat zou gebeuren zonder resultaat en een andere keer ging het gemakkelijk en kregen we schouderklopjes.” 317 Douaniers illustreerden hun smokkelanekdotes graag met foto’s waarop te zien was dat douaniers een smokkelaar in de kraag gegrepen hadden. De onderstaande man werd in 1947 gearresteerd in het Nederlands-Belgische grensgebied vanwege “nachtelijke overschrijding van de grens.” 318
315
Ibidem, 37, 38. Agterhof, De grens in de Achterhoek, 253, 254. 317 Ibidem, 254. 318 Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 81. 316
56
In de geschetste topoi werd humorvol en waarderend over de kwaliteiten van de smokkelaar gesproken. De velddienstperiode werd geschetst als een tijdperk waarin er sprake was van een goedmoedig kat en muisspel tussen smokkelaar en douanier. In het eerste hoofdstuk werd aangetoond dat douaniers op andere plekken in hun documenten toegaven dat de strijd tussen douaniers en smokkelaars steeds grimmiger werd vanaf de jaren vijftig, vooral door de opkomst van de professionele botersmokkel. Zij maakten diverse malen melding van deze pittige confrontaties, maar schreven hier weinig verhalen en anekdotes over op. Deze verharding van het gevecht tussen douaniers en smokkelaars werd echter angstvallig vermeden in de nostalgische anekdotes over het geïdealiseerde velddiensttijdperk. Deze verhalen waren luchtig van toon en kenmerkten zich door de aanwezigheid van een zekere zelfspot, en een dosis leedvermaak ten opzichte van collega’s die een blunder maakten of in de val van een smokkelaar trapten. De verhalen over de afgesloten velddienstperiode boden ontspanning in een onoverzichtelijk heden. De volgende foto illustreerde de luchtige toon van de
57
velddienstverhalen. Agterhof fotografeerde in de jaren vijftig een collega die op zijn gemakje in het gras zat en schreef er ietwat spottend bij dat deze douanier “in actieve velddienst” was. 319
De monumentalisering van de grens: de omgang van grensbewoners met het erfgoed Na deze beschrijving en analyse van nostalgische anekdotes en verhalen door douaniers, zal vervolgens een gedeelte van dit hoofdstuk gewijd worden aan de omgang van douaneambtenaren met erfgoed en aan de plaats die dit toebedeeld kreeg in de publicaties. Door de openstelling van de Europese binnengrenzen in 1992 verdween de Nederlandse grens met België en Duitsland. Objecten als grenspalen en slagbomen die de grens markeerden, verloren hiermee hun functie en context. Douanekantoren kwamen leeg te staan en werden gesloopt, of kregen een nieuwe bestemming als woning, winkel of café. 320 Euregio’s werkten er middels Europese subsidies hard aan economische, sociale en culturele verschillen binnen de grensregio’s te doen verdwijnen, zodat de betekenis van de voormalige grens zoveel mogelijk verkleind zou worden. 321 Grensbewoners zouden hierdoor in steeds mindere mate kunnen profiteren van de werking van de ‘paradox van de grens’, waarmee juist voordeel behaald kon worden door de onderlinge verschillen in het grensgebied. Tegelijkertijd met deze toenemende integratie van de grensgebieden, ontstond er vanaf het einde van de jaren negentig de behoefte onder de grensbevolking om voorwerpen, die naar deze voormalige grens verwezen, te behouden. De grens uit het verleden werd weer present gemaakt in het heden. Zowel grensbewoners als douaniers waren betrokken bij dit proces. 319
Agterhof, Grens in de Achterhoek, 264. Karel, ‘De Nota Belvedère’, 149-152.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 28, 263. 321 Kleuters, ‘De grens. Debat 3: Goede buren, verre vrienden?’, 15-19.; Boekema en Houtum, ‘Grensoverschrijdende samenwerking in de Benelux’, 311. 320
58
Vanaf het einde van de jaren negentig vond er een ‘monumentalisering’ van de grens plaats. Diverse douanekantoren die nog niet gesloopt waren, werden opgeknapt en bleven herkenbaar als voormalig grenskantoor door uiterlijke kenmerken als bijvoorbeeld het oude Rijkswapenbord, versierd met schilden met de Nederlandse leeuw. 322 Agterhof noemde dit wapenbord van douanepost Winterswijk “douane-erfgoed”. 323
Objecten in het landschap die aan de grens herinnerden, voornamelijk grenspalen en slagbomen, werden gerestaureerd. Een aantal grenspalen en slagbomen uit de Achterhoek werden bewaard in het enige museum aan de grens dat helemaal gewijd was aan het levend houden van de geschiedenis van het leven aan de grens, namelijk het sinds 1985 bestaande Grenslandmuseum te Dinxperlo. 324 Opvallend is dat de authentieke grensobjecten niet op grote schaal in musea terecht kwamen, maar zoveel mogelijk in hun oorspronkelijke landschappelijke context gelaten werden. Vaak werden in grensdorpen kleinschalige tentoonstellingen gehouden over het thema ‘grens’, die meestal geïnitieerd werden door de plaatselijke historische verenigingen. Dit toonde het draagvlak onder grensbewoners voor het in herinnering blijven houden van de grens. Het erfgoed van de grens speelde een belangrijke rol. Er werden geen echte grenspalen getoond, maar juist foto’s hiervan of grenspalen op schaal. 325 Een exemplarische tentoonstelling werd gevormd door de kleinschalige expositie ‘De Grens zichtbaar’ in het buurthuis van Rijsbergen, tot stand gekomen door Jannes Deeleman, lid van de Heemkundige Kring ‘De drie heerlijkheden’ ter plaatse. Deze was in 2009 een aantal zondagmiddagen van 14:00 322
Loes Peeperkorn, ‘Belastingmuseum: grensverleggend’, in: Wij 47 (1992) 106, 107. Agterhof, De grens in de Achterhoek, 154. 324 Medewerker grenslandmuseum, ‘De grens’, ‘Geschiedenis’ en ‘Evenementen’, vindplaats http://www.grenslandmuseum.nl/?p=geschiedenis, geraadpleegd op 04-04-10. 325 Voorbeelden hiervan zijn te vinden op sites van heemkundekringen, zoals op http://www.mijnzonzijde.nl/grens/ogvc/nieuws.html (tentoonstelling in 2004 in Gelderland), http://www.doeje.nl/GV/index.php?option=com_content&task=view&id=47&Itemid=0.Onthulling (tentoonstelling 2006 Brabant), http://mobiel.invenray.nl/index.php?nieuwsid=1567 (2009 Brabant), http://archief.dedrieheerlijkheden.nl/docs/Hk_nieuwsbrief_juni_2009.pdf (2009 Brabant), allen geraadpleegd op 04-04-10. 323
59
tot 17:00 uur toegankelijk voor publiek. Deeleman was ‘al vroeg geboeid door de bijzondere sfeer rond grensovergangen: vrachtwagens langdurig geparkeerd rond douanekantoren, botertoeristen, desolate horeca’, aldus werd vermeld in een nieuwsbrief van de Heemkundige Kring. 326 Deze fascinatie kreeg zijn weerslag in diverse foto’s van gietijzeren grenspalen die in 1843 geplaatst waren om de grens tussen België en Nederland te markeren. De foto’s werden begeleid van een onderschrift met informatie over eventuele diefstal, vernieling of smokkel. 327 De oorzaken van deze monumentalisering van de grens waren gelegen in de nostalgische gevoelens van de grensbevolking, maar hiernaast speelden commerciële belangen ook een rol in dit verschijnsel. Grenserfgoed werd ingezet voor toeristische doeleinden. In grote getale kwamen toeristen af op wandel- en fietsroutes in de grensstreek, om te genieten van de rust en ongerepte natuur in deze perifere gebieden. VVV’s wisten munt te slaan uit deze aloude belangstelling, door tegemoet te komen aan de behoefte van toeristen een quasi-authentieke historische beleving mee te maken. Dit verlangen van toeristen naar verpozing en spanning, zorgde ervoor dat historische aspecten al sinds lange tijd niet meer weg te denken waren uit het toerisme. 328 Lowenthal stelde al dat met behulp van erfgoed het verleden opnieuw ‘beleefd’ kon worden 329 , en deze notie werd door VVV’s vertaald in de ontwikkeling van ‘historische smokkelroutes’. Deze wandel- en fietsroutes leidden de toerist langs grensoverblijfselen in het landschap en oude smokkelweggetjes, hierbij begeleid door een VVVbrochure vol spannende smokkelverhalen en anekdotes. 330 Ook musea voorzagen in de behoefte zich aangenaam te kunnen vermaken in de vrije tijd. Diverse musea in het grensgebied organiseerden vanaf 2000 tentoonstellingen over het fenomeen ‘de grens’. Dit betrof veelal reizende exposities, die in verschillende plaatsen langs de voormalige grens getoond werden. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van authentieke overblijfselen van de grens, maar er werd kunst getoond die aan de grens refereerde. Zo maakte het Amsterdamse kunstenaarscollectief Scorcelo-Swart 24 abstracte foto’s en korte films tijdens hun ‘100 dagen durende voettocht ‘Holland Border Walk 2000’. In 2002 werden deze in een reizende tentoonstelling in zeven grensgemeenten getoond. 331 Andere tentoonstellingen werden gewijd aan
326
Secretaris Heemkundige Kring ‘De drie heerlijkheden’, ‘Nieuwe tentoonstelling: de grens zichtbaar’, in: Nieuwsbrief 8 (2009). Vindplaats: http://archief.dedrieheerlijkheden.nl/docs/Hk_nieuwsbrief_juni_2009.pdf, geraadpleegd 04-04-10. 327 Heemkundige Kring ‘De drie heerlijkheden’, ‘Nieuwe tentoonstelling’, 1. 328 Boer, Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, 54-55.; H. Hendrickx en H. Derckx, De groene grens / die grüne Grenze (Hoogezand 1992) 162-190.; Ribbens, Eigentijds verleden, 72, 93, 122-124. 329 Aangehaald door Ribbens, Eigentijds verleden, 30-33. 330 Aldus een mededeling op de site van VVV Dinxperlo onder de titel ‘Smokkelroute’. Vindplaats: www.vvvdinxperlo.nl, geraadpleegd 04-04-10. Andere voorbeelden waren te vinden bij bijna alle VVV’s in de voormalige grensdorpen- en steden, onder het zoekwoord ‘Smokkelroute’. 331 Informatie over dit project was te vinden op de site van de kunstenaars: http://www.scorseloswart.com/cv%20scorselo%20en%20swart.htm, geraadpleegd 05-04-10. Op internet waren diverse andere voorbeelden van abstracte kunst over ‘de grens’ te vinden, zoals een tentoonstelling in Museum Freriks te Winterswijk (2008), http://www.tctubantia.nl/regio/achterhoek/3374227/Tentoonstelling-met-thema-grens-inFreriks.ece, geraadpleegd 05-04-10.
60
grensgeschiedenissen, zoals een reizende tentoonstelling over de geschiedenis van de Rijksgrens in Benthem in 2003 332 en een expositie over joodse bewoners langs de grens in de provincie Groningen in 2008 333 . Bewaarzucht bij douaneambtenaren? Douaniers waren in hun werk nauw betrokken bij de materiële kant van de grens, en het was de vraag in hoeverre zich dat vertaalde in een extra bezig zijn met het behoud en de conservering van grens- en douaneerfgoed ten opzichte van de grensbewoners. Er was echter geen grootscheepse bewaarzucht van douaniers waarneembaar vooruitlopend op de verdwijning van de Europese binnengrenzen vanaf 1985 en direct na 1992. Het was de douaneambtenaren niet geoorloofd zelf met het erfgoed aan de haal te gaan aangezien slagbomen en uithangborden Rijkseigendommen waren. Andere objecten waren collectief bezit op een douanepost, zoals de prijsbekers van sportwedstrijden met bevriende douaniers. Een uitzondering werd gevormd door douanier Peter Klooster die in het voormalige douanekantoor van Mander (Overijssel) bewust wat douane-erfgoed bewaarde en het gebouw sporadisch openstelde voor publiek. ‘Allemaal antiek nu de grenzen binnenkort wegvallen.’ 334 Enthousiast en trots vertelde hij over het gietijzeren wapen van Invoerrechten & Accijnzen, dat frank en vrij aan de gevel pronkte en over diverse historische stempeltjes. 335 Wel stuurden diverse douaniers gebruiksvoorwerpen die niet meer van nut waren bij de uitoefening van hun beroep, door de jaren heen ter bewaring op naar het nationale Belasting en Douane museum te Rotterdam. Het Belastingmuseum werd in 1937 gesticht door prof. dr. Johannes van der Poel, de toenmalige Hoofdinspecteur der Invoerrechten en Accijnzen te Rotterdam. Het groeide uit tot een volwaardig museum waarin objecten van 15 eeuwen belastinggeschiedenis getoond werden. P. Crasborn wijdde in een herinneringsbundel ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het museum een lovend artikel aan deze “markante fiscalist” 336 . De enthousiaste Van der Poel riep belastingambtenaren diverse malen op om voorwerpen te schenken. Door deze oproep schonken “families, waarvan vele generaties werken of werkten bij de belastingdienst, belangrijke fiscaalhistorische bescheiden, portretten, prenten en objecten,” aldus Crasborn. Hij besteedde aandacht aan de fascinatie van de museumdirecteur voor “douane-attributen”. Van der Poel droomde van een “echt douanemuseum”, waarbij hij vooral het “terrein van het smokkelbedrijf voor zijn verzameling onbegrensd noemde”’ 337 In 1997 werd het museum officieel uitgebreid tot het ‘Belasting en Douane museum’. Na 1992 hadden douaneambtenaren nog niet veel ‘douane-attributen’ aan het museum overgedragen die hun oorspronkelijke functie verloren hadden. Ook ontving het museum van hen weinig documenten die herinnerden aan de tijd dat de douane in het veld aan de grenzen lag. Daarom achtte de museumdirecteur het in 1997 nodig een officiële 332
De Historische Vereniging Hardenberg maakte hier melding van op haar website: http://www.mijnzonzijde.nl/grens/ogvc/nieuws.html, onder het kopje ‘oud nieuws’. Geraadpleegd 05-04-10. 333 Het Regionaal Historisch Centrum van de Groninger Archieven maakte hier melding van op haar website: http://www.jodeningroningen.nl/nl/nieuws/0/Expositie/, geraadpleegd 05-04-10. 334 Jan van Nus, ‘In Mander glanst ‘douane-antiek’, in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991) 12. 335 Nus, ‘In Mander glanst ‘douane-antiek’, 12. 336 P. Crasborn, ‘Vijftig jaar Belastingmuseum’, in: J. Th. de Smidt, red., Fiscaliteit in Nederland. 50 jaar Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, 170. 337 Crasborn, ‘Vijftig jaar Belastingmuseum’, 161, 162.
61
oproep te doen aan particulieren en stichtingen om objecten te schenken of te verkopen. 338 Een beperkt aantal douaniers gaf gehoor aan deze oproep en droeg voorwerpen en literaire overblijfselen, zoals krantenartikelen, foto’s, oorkondes en brieven, tekeningen en oude portretten, schrijfgerei, penningen en meet- en weegapparatuur over aan het landelijke museum. 339 Aangezien een aantal ex-douaniers in voormalige grenskantoren kwam te wonen, hadden zij een aandeel in het monumentaliseren van deze gebouwen. 340 Douaniers speelden een bescheiden rol in de ‘monumentalisering’ van de grens. Grensbewoners hielden zich in sterkere mate bezig met het behoud en de conservering van grens- en douane-erfgoed en de monumentalisering van de grens dan de – voormalige – douaniers. De belangrijkste reden hiervoor was dat het overgrote deel van de douaniers uit de grensstreek verhuisd was. Zij hadden bijvoorbeeld een baan aan de Europese buitengrenzen in Rotterdam of Schiphol gekregen of waren te werk gesteld op kantoren van de Belastingdienst die over het hele land verspreid waren. Dit bemoeilijkte een nauwe betrokkenheid bij activiteiten in de grensstreek ter behoud en conservering van grensobjecten. Hierdoor zaten zij niet in grote getale bij de plaatselijke historische verenigingen. Er zijn geen voorbeelden bekend van douaniers die zich in een belangenvereniging organiseerden om zo te strijden voor het behoud van het grens- en douane-erfgoed. 341 Voormalige douaneambtenaren werden niet betrokken bij de totstandkoming van museumtentoonstellingen over de geschiedenis van grens en grensstreek; nooit werd er na 1992 een expositie over de douane aan de grenzen georganiseerd in de grensregio’s. 342 Douaniers werden ook niet ingezet bij het bevorderen van toerisme in de grensstreek: de VVV’s maakten geen gebruik van hun kennis bij de ontwikkeling van de brochures van de ‘smokkelroutes’. 343 ‘Douane-attributen’ in de memoires In hun persoonlijke memoires namen douaniers regelmatig foto’s en illustraties op van voorwerpen waarmee zij hun werk aan de grens verrichtten. Hieraan werd meestal geen verhaal verbonden, al vormde het naoorlogse uniform hierop een uitzondering. Om zich als douaneambtenaren te kunnen manifesteren kregen zij van de douaneleiding in 1946 uniformen aangemeten. Aangezien er een schaarste aan stof bestond werd er een grijsgroene stof uit Zwitserland aangekocht. Deze stof was na de oorlog in de aanbieding omdat zij eigenlijk voor militaire doeleinden bestemd was. Dit uniform maakte veel emoties los bij douaniers. Pas in 1955 werd deze 338
Een algemene introductietekst over het museum op de site van het Belasting en Douanemuseum, vindplaats: www.belasting-douanemus.nl, geraadpleegd 14-10-09. Een korte film in opdracht van het Belasting en Douanemuseum ter ere van het zeventigjarig bestaan van het museum, waarnaar gerefereerd werd op de officiële site. De precieze maker is onbekend. Vindplaats, http://www.youtube.com/watch?gl=NL&hl=nl&v=_ydB3GzfCrM, geraadpleegd 14-10-09. 339 Een gesprek met John Rijnhoudt, bibliothecaris Belasting en Douanemuseum op 01-12-09.; De korte film in opdracht van het Belasting en Douanemuseum ter ere van het zeventigjarig bestaan van het museum. 340 Nus, ‘In Mander glanst ‘douane-antiek’, 12.; Jan van Nus, ‘Bij Knalhutte is het nu mooi wonen’, in: Jan van Nus, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991) 44. 341 Veelzeggend was hier juist het ontbreken van bronmateriaal. Zo werd er bijvoorbeeld nergens melding gemaakt van douaniers die een lezing over de grensgeschiedenis hielden voor een plaatselijke heemkundevereniging. 342 Op internet waren er geen sporen van douanemedewerking te vinden. 343 Telefoongesprek medewerker VVV Dinxperlo. 02-03-10.
62
‘battle-dress’ vervangen. 344 Gevoelens van afschuw over de militaire herkomst van de stof voerden de boventoon; zo schreef de kritische Pollemans dat hij en zijn collega’s in het jaar 1946 “eindelijk een echt douaneuniform kregen aangemeten. Jammer genoeg was het uniform van ruwe veldgrauwe stof en met weinig snit. De stof had veel gelijkenis met het uniform dat de door ons gehate soldaten van de Duitse Wehrmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog droegen.” 345 P. Schoonebeek, die vanaf 1944 werkzaam was aan de zuidgrens, repte ook over dit “battle-dress uniform, waarvan de stof zo gemakkelijk kapot ging dat er regelmatig lappen op moesten worden gezet.” Ironisch merkte hij op dat de uitspraak “De snit is van Zwitserse stof, de kleur is van een mof” wijdverbreid was onder zijn collega-douaniers. 346 Al spraken douaniers in hun publicaties vooral hun afschuw uit over deze uniformen, tegelijkertijd lieten zij echter een zekere trots doorschemeren over het feit dat zij een echt uniform mochten dragen bij de uitoefening van hun belangrijke naoorlogse taak in de jaren van de wederopbouw van Nederland. Zij benadrukten dat zij zich ondanks de erbarmelijke werkomstandigheden in de jaren veertig en vijftig en hun vreselijke uniform toch zeer dapper van hun taak gekweten hadden. Voor de uniformen die hierna door de Nederlandse douane werden gedragen werd geen plek ingeruimd in de beschrijvingen van douaniers. Tientallen jaren later was de herinnering aan dit uniform nog steeds levend bij douaniers; in de publicaties die vanaf 1987 verschenen werd dit aanstootgevende uniform vaak beschreven. 347 De geschiedenis van grenspalen in woord en beeld De publicaties die gewijd waren aan de beschrijving van grenspalen vormden de meest opvallende uitingsvorm van gedachten en gevoelens van douaniers over grenserfgoed. Dit type document was rijkelijk geïllustreerd met bijpassende foto’s. Deze douaniers stelden het grenserfgoed gelijk aan douane-erfgoed, waarmee zij de nauwe samenhang van de douane met de grens onderstreepten. 348 Al in schreef douanier M.A. Aalbregse in 1976 het boek Merkwaardige grenspalen en grenstekenen over grenspalen aan de zuidgrens
349
en in 1978 publiceerde
T. Brouwer het boek Grenspalen in Nederland. De meeste uitgaven verschenen echter vanaf het einde van de jaren negentig. Douanier Henk Agterhof beschreef in jaarboeken van diverse plaatselijke heemkundekringen de geschiedenis van grenspalen in de regio waar hij zelf werkte, namelijk de Achterhoek. In zijn memoires De grens in de Achterhoek (1991) wijdde hij een aantal paragrafen aan het in beeld brengen van de grensgeschiedenis en
344
Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 101, 102, 110. Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 10. 346 Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 109. 347 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 254.; Baks, Smokkelaar en Smokkelwaar, 17, 18.; P. Crasborn, ‘Kort overzicht van de verzamelingen in het Belastingmuseum’, in: J. Th. de Smidt, red., Fiscaliteit in Nederland. 50 jaar Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, 177, 178.; Gerwen-Lemmens, Smokkelen in de Kempen, 9.; Jongboer en Seebregts, Centrale Douane Post Zevenaar, 8, 9.; Nieman en Schaik, Douane te water, 38, 39.; Nus, ‘Een avontuurlijk leven aan de grens’, 37.; Oostindjer, ’s-Heerenberg 25 mei ’87, 26, 27.; Pollemans, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen, 10.; Spapens en Oirschot, Smokkelen in Brabant, 109, 110.; Spapens en Kemenade, De grens gemarkeerd, 101, 102, 204. 348 J.W. Bieze, De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief (Rotterdam 1992) 5-7, 35, 37, 58-59. 349 M.A. Aalbregse, Merkwaardige grenspalen en grenstekenen (Middelburg 1976). 345
63
de geschiedenis van de grenspalen in deze regio. 350 De in Terneuzen werkzame P.W. Stuij bracht in 1990 de grenspalen in Zeeuws-Vlaanderen in beeld. 351 De publicaties van voormalig douanier Co Bieze vormden een duidelijk voorbeeld van antiquarische geschiedschrijving. Naast diverse artikelen in jaarboeken van historische verenigingen, gaf Bieze in 1992 zijn ‘hoofdwerk’ uit waarin hij alle Nederlandse grenspalen in beeld bracht en in historisch perspectief plaatste. 352 Ruim tien jaar trok hij er “gemiddeld een keer per week op uit, gewapend met zijn fototoestel, rubberlaarzen, maatstok en kopieën van archiefstukken, om in de vrije natuur 1271 grenspalen (397 aan de zuidgrens en 874 aan de oostgrens) op 2000 dia’s en 2000 foto’s vast te leggen.” 353 Bieze liet de voltooiing van zijn “monnikenwerk” samenvallen met de verdwijning van de binnengrenzen in EG-verband. 354 Hij verwachtte dat zijn inventarisatieproject ten nutte zou zijn voor “allen die zich inzetten voor het beheren en behouden van de cultuurhistorische erfenis van het douanewerk in de meest brede zin. Ik hoop dat het een bron van inspiratie zal zijn voor degenen die tot taak hebben de grensmarkeringen, die binnenkort vooral de functie van historisch monument zullen hebben, te bewaren voor de toekomst.” 355 Hierbij doelde hij niet op mededouaniers, maar op officiële overheidsinstanties die belast waren met het toezicht op grenspalen, aangezien hij zijn project beëindigde met de dringende wens: “Het is te hopen dat de drie Permanente Grenscommissies wat de zuidgrens betreft, en de directeuren van het kadaster wat de oostgrens betreft, met hun buitenlandse collega’s alle palen en stenen die er nu nog staan, in bescherming nemen.” 356 Deze visie werd gedeeld door de leiding van het Belastingmuseum, die om deze reden in 1985 een tentoonstelling over de zuidgrens van Nederland onder de titel Van paal tot paal, 369 maal organiseerde. Deze tentoonstelling was bedoeld als een tussentijds verslag van het inventarisatieproject van Bieze over alle nog bestaande grenspalen langs de Nederlandse grens. 357 Na de voltooiing van zijn project werd in 1992 de tentoonstelling De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief gehouden. 358 Persoonlijke herinneringen aan de eigen douanecarrière werden niet genoemd in deze beschrijvende publicaties over grenspalen. Toch schemerde de persoonlijke betrokkenheid van de douaniers bij de grens- en 350
Agterhof, De grens in de Achterhoek, 13-20, 47-77, 96-102. H. H. Agterhof, Grensstenen gingen op reis, in: Jaarboek Achterhoek en Liemers (1989) 51-59.; H.H.Agterhof, ‘Vervanging van twee grenspalen in Ratum’, in: Jaarboek Achterhoek en Liemers (1985) 52-56.; P.W. Stuij, Zeeuwsch-Vlaanderen. De geschiedenis van een grensgebied (Zutphen 1990).; P.W. Stuij, ‘Grenspaal 369, een zorgenkind’, in: Mededelingenblad van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen 24 (1991) 6-15. 352 J.W. Bieze, ‘De Zuidgrens van ons koninkrijk’, artikel in opdracht van het Belastingmuseum ‘Prof. Dr. Van der Poel’, uitgave ter gelegenheid van de tentoonstelling “Van paal tot paal 369 maal” (november 1985), 1985.; J.W. Bieze, De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief (Rotterdam 1992).; J.W. Bieze, ‘De grens tussen Nederland en België,’ in: Jaarboek Heemkundekring ‘Weerderheem’ Valkenswaard 5 (1996) 8-24. 353 Tentoonstellingsgids ‘De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief.’ Belastingmuseum Rotterdam ‘Prof. dr. Van der Poel’, 3-7 t/m 1-11-’92, 1. 354 Bieze, De grens bepaald, 5. 355 Ibidem, 5, 6. 356 Ibidem, 59. 357 Tentoonstellingsfolder ‘Van paal tot paal, 369 maal’. Belastingmuseum Prof. dr. Van der Poel, november 1985, 2. 358 Bieze, De grens bepaald, 5.; Tentoonstellingsgids ‘De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief.’ Belastingmuseum Rotterdam ‘Prof. dr. Van der Poel’, 3-7 t/m 1-11-’92. 351
64
douanegeschiedenis regelmatig door in deze teksten. Zij hadden er hart voor dat de overblijfselen van hun beroepsgeschiedenis voor de toekomst bewaard bleven. Zo werden de droge beschrijvingen van Bieze soms opeens afgewisseld met emotioneel taalgebruik over “verwaarloosde palen”. Verontwaardigd schreef hij dat “de zorg van de autoriteiten voor de grenspalen niet overal even groot was,” waarbij hij een aantal “zeer schrijnende voorbeelden” noemde. 359 Hij vond het pijnlijk dat de “sporen uit onze geschiedenis hierdoor nodeloos snel verdwijnen.” 360 Bieze toonde zijn persoonlijke betrokkenheid ook door een foto op te nemen waarop hij trots bij een grenspaal uit 1778 poseerde, gehuld in zijn onderzoekstenue met rubberen laarzen. 361
Met merkbaar genoegen besteedden de douaniers aandacht aan geschiedenissen rondom concrete grenspalen. Bieze wijdde een tijdschriftartikel aan de ‘strontpaal’ aan de Zuidgrens. Precies als hij was, beschreef hij minutieus hoe de lezer deze zou kunnen vinden: “Deze paal stond tussen de gietijzeren grenspalen met de nummers 238 en 239. Tussen deze palen staan drie hulp- en tussenstenen. De rijksgrens is hier tevens de grens tussen de gemeenten Rucphen (NL) en Essen (B).” Bieze schepte er behagen in een mysterieuze sfeer rondom de grenspaal te creëren: hij schreef dat deze gelegen was in een gebied dat al “eeuwenlang berucht was, want reeds in de Middeleeuwen werden hier diverse misdadigers op de meest gruwelijke wijze gemarteld en om het leven gebracht. Het is dan ook lang een afgelegen gebied geweest, waar na de afpaling van de Belgisch 359
Bieze, De grens bepaald, 50-52, 56. Ibidem, 16. 361 Ibidem, 2. 360
65
Nederlandse grens veel gesmokkeld werd.” Pas hierna kwam hij tot de kern van zijn verhaal: “Regelmatig patrouilleerden aan beide zijden van de grens douaneambtenaren. Als deze ambtenaren tijdens hun lange diensten eens uit de broek moesten, deden ze dat bij voorkeur bij de hierboven omschreven hulpsteen. Deze steen wordt dan nog steeds ‘strontpaal’ genoemd.” 362 Co Bieze legde in zijn publicaties een speciale fascinatie aan de dag voor gestolen grenspalen. De ‘strontpaal’ bleek in 1973 opeens spoorloos verdwenen te zijn, en werd pas in 2006 teruggegeven door een familie bij wie deze al jarenlang in de achtertuin bleek te staan. Van de herplaatsing werd een volksfeest gemaakt. 363 Bieze memoriseerde vooral verhalen rondom grenspalen uit de twintigste eeuw. 364 Agterhof daarentegen haalde diverse achttiende- en negentiende-eeuwse anekdotes over grenspalen aan. Hij vertelde op luchtige toon over “enige grensstenen in het Burlosche Veen.” Turfstekers gebruikten deze stenen om hun spaden hieraan te slijpen. De burgemeester kondigde in 1781 aan dat er zware straffen zouden volgen voor de inwoners die de stenen “kwetsten en beledigden” met spaden, bijlen en andere instrumenten. De grensbewoners lieten zich echter niets aan dit dreigement gelegen liggen, waardoor de burgemeester gedwongen was de grensstenen regelmatig op te laten knappen. 365 Agterhof vond het belangrijk de geschiedenissen die rondom de grenspalen verteld werden te bewaren voor het nageslacht. 366 De breuk van 31 december 1992 In de douanegeschiedenis sinds 1945 vielen vaker ontslagen. Vooral in de eerste helft van de jaren zestig raakten douaniers hun baan kwijt, doordat er minder ambtenaren nodig waren voor de velddiensten. Ook de reorganisatie van de douanedienst van 1969 tot 1971 kostte diverse douaniers al hun baan. Deze stond namelijk in het kader van de vereenvoudiging van douaneprocedures aan de Nederlandse grens. 367 Voor deze in de jaren zestig en zeventig ontslagen douaniers brak al veel eerder dan na 1992 een herinneringsperiode aan. Toch vormde ‘1992’ de meest ingrijpende cesuur; niet eerder in de douanegeschiedenis werden zoveel douaniers in één klap ontslagen. Met het Akkoord van Schengen was al een belangrijke fase ingeluid in het proces van de opening van de binnengrenzen, aangezien direct begonnen werd met de stapsgewijze afbraak van de grenscontroles. Sommige grenskantoren transformeerden tot een ‘binnenlands grenskantoor’, waarbij de banen voor douaniers aan de grens behouden bleven. Weinig douaniers verloren hun baan vóór 1992. 368 Hiernaast werd er een symbolische waarde toegekend aan dit jaartal, aangezien een hele beroepsgroep hierop zo goed als verdween. Ontslagen worden door reorganisatie riep minder heftige schokgevoelens op dan het minimaliseren van de beroepsgroep waartoe iemand behoorde, zoals de douaniers dit ook in hun geschriften lieten zien. Verder was er sprake van een grote publieke belangstelling rondom het jaar ‘1992’, waarbij dit jaartal symbool kwam te staan voor een verdere stap in de Europese integratie. In de media werd veel aandacht 362
Co Bieze, ‘Grensperikelen. Klaveren Vrouwke’, in: Impost 14 (2006) 21. Bieze, ‘Grensperikelen’, 22. 364 Bieze, De grens bepaald, 28, 35.; Bieze, ‘De grens tussen Nederland en België’, 8-10.; Bieze, ‘Grensperikelen’, 22. 365 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 74. 366 Agterhof, De grens in de Achterhoek, 6, 7.; Tollebeek, ‘Vaut le voyage’, 20, 21. 367 Tom Pfeil, Op gelijke voet?, 393. 368 Lenaerts, ‘Schengen: de stand van zaken’, 7. 363
66
besteed aan de oprichting van de Europese Unie middels het Verdrag van Maastricht en de vorming van een Economische en Monetaire Unie (EMU) in ditzelfde jaar. 369 Het vervallen van de grenscontroles op 31 december 1992, dat er een middel toe vormde een gemeenschappelijke markt met vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal tot stand te brengen, mocht zich ook in publieke belangstelling verheugen. In de douanegeschiedenis sinds 1945 vielen al eerder de nodige ontslagen, vooral door de afname van de arbeidsintensieve velddiensten in de jaren zestig. Deze ontslagen hadden echter geen opleving van nostalgie onder douaneambtenaren tot gevolg: er verschenen nauwelijks publicaties en er was geen sprake van een opleving in de omgang met grens- en douane-erfgoed. 370 De meeste douaniers die in de jaren zestig ontslagen werden, waren in de jaren 1944 – 1946 als jongeman gerekruteerd voor het douanecorps. 371 Dit betekende dat zij ten tijde van ontslag in de kracht van hun leven waren. Deze kostwinnaars konden zich het niet permitteren lang stil te staan bij hun douaneverleden en dit op schrift te stellen, maar moesten hun handen weer flink uit de mouwen steken om in hun onderhoud te kunnen voorzien. Een echte opleving van nostalgie bij douaniers werd pas zichtbaar na de sluiting van het Akkoord van Schengen in 1985, waarmee de ambtenaren de zekerheid kregen dat zij hun baan aan de grens op korte termijn zouden verliezen. Met het Aanvullend Akkoord in 1990 werd de datum van 31 december 1992 formeel vastgelegd. Met het eerste Schengen-akkoord begon een periode van een toeleven naar deze breuk en deze vormde een prikkel voor velen van hen de pen ter hand te nemen, wat tot gevolg had dat tussen 1987 en 1992 een grote hoeveelheid publicaties van douaniers verscheen. Deze aanlooptijd tot de breuk bood werkzame douaniers en gepensioneerde douaneambtenaren een unieke mogelijkheid de tijd te nemen hun beroepservaringen op schrift te stellen. Zo zorgde Co Bieze ervoor dat de afronding van zijn inventarisatieproject samenviel met de opening van de binnengrenzen, waardoor hij kon profiteren van de publieke belangstelling voor deze gebeurtenis en verzekerd was van voldoende aandacht voor zijn werk. 372 Douaniers konden in deze aanloopperiode naar 1992 aansluiten bij een toegenomen interesse bij uitgevers en lezers voor hun verhalen. 373 Het voornemen van douaneambtenaren Henk Agterhof en Jan Gal om vanaf 1989 een boek te schrijven over de werkzaamheden van de douane in de Achterhoek, sloot naadloos aan bij het plan van het Staring Instituut te Doetinchem om ter gelegenheid van de ‘mijlpaal in de geschiedenis die aanstaande was’ een publicatie uit te geven. 374 Binnen dit instituut werd onderzoek gedaan naar allerlei aspecten van de streek van Achterhoek en Liemens, die vervolgens in boekvorm werden uitgegeven. De vruchtbare samenwerking resulteerde in een uitgebreid geïllustreerd boek over het werk van de douane in de Achterhoek tussen 1989-1991, met het doel datgene in beeld te brengen ‘waarvan straks niet veel meer over zal zijn. De douane raakt uit beeld, maar de 369
Hosli en Seather, Free trade agreements and customs unions, 85-89. Diverse artikelen uit ‘Wij’, de uitgave van het Ministerie van Financiën in de jaren 1990-1993. Exemplarische artikelen: José van der Wouw, ‘Financiën naar het Europees parlement’, in: Wij 45 (1990) 44-45.; Kees van Dongen, ‘Nederland en de EG’, in: Wij 46 (1991) 101.; Onbekende medewerker, ‘Thesaurier-generaal Cees Maas: Nederland heeft een goed programma’, in: Wij 46 (1991) 102, 103.; A.G., ‘Europa zonder grenzen’, in: Wij 47 (1992) 162-164. 370 Crasborn, ‘Vijftig jaar Belastingmuseum’, 159-162. 371 Pfeil, Op gelijke voet?, 389, 390. 372 Bieze, De grens bepaald, 5, 6, 58, 59. 373 Boer, Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, 48, 52.; Ribbens, Eigentijds verleden, 94-100. 374 Gal en Agterhof, De douane uit beeld, 5.
67
werkzaamheden zijn voor het nageslacht vastgelegd’, zoals de directeur S. Grit van het Staring Instituut in de inleiding stelde. 375 Blijkbaar hadden nostalgische douaniers hun kruit voor 1992 al verschoten, want tot 1997 verschenen er geen nieuwe publicaties van de hand van deze ambtenaren. Wellicht kampten voormalige douaniers met nostalgische gevoelens, maar zij maakten geen tijd vrij hierover te schrijven. Na hun verdwijning aan de binnengrenzen waren zij druk met het opbouwen van een nieuw beroepsleven, vaak in een andere plaats. Degenen onder hen die werkloos waren, hielden zich eerder bezig met het vinden van een nieuwe baan dan met het optekenen van memoires. De publieke belangstelling voor hun lot was afgenomen na 1992 en dus was het lastiger een uitgever of tijdschrift te vinden die de verhalen wilde publiceren. Na een periode van stilte verschenen tussen 1997 en 2009 weer diverse publicaties door douaniers, hetzij uitgebreide memoires, hetzij korte verhalen en artikelen tijdschriften. Zij publiceerden in al eerder genoemde tijdschrift Wij van Financiën, maar ook in de douanetijdschriften Impost en Zuidenwind. Impost vormde de maandelijkse uitgave van het Belasting en Douanemuseum. Het blad werd gelezen door medewerkers van het museum, maar ook mensen die geïnteresseerd waren in de belastinggeschiedenis konden zich hierop abonneren. Het kwartaalblad Zuidenwind was een uitgave van het Douane District Zuid dat in 2004 voor het eerst werd uitgegeven. Vooral in de in elk nummer opgenomen rubriek Uit de oude doos werden nostalgische verhalen gepresenteerd. De nieuwe publicatiegolf na 1997 valt als volgt te verklaren. Voormalige douaniers hadden hun draai gevonden in een ander beroep en nieuwe woonplaats, waardoor zij een aantal jaren na 1992 wel de gelegenheid hadden om uiting te geven aan nostalgische gevoelens. De belangrijkste verklaring was echter dat er vanuit de samenleving meer belangstelling ontstond voor informatie en verhalen over de in 1992 verdwenen grens. Uitgevers toonden meer interesse voor de grensgeschiedenissen van douaniers. De opkomst van de publicaties liep namelijk parallel met de monumentalisering van de grens. Twee explosies van nostalgie? Uit het voorgaande is gebleken dat er twee periodes te onderscheiden waren waarin douaniers hun nostalgische gevoelens op schrift stelden. Waar douaniers zich tussen 1985 en 1992 in een turbulente overgangsfase bevonden, waarbij het toekomstbeeld niet erg rooskleurig was, zo was de situatie na 1997 sterk veranderd. De geschiedenis van de douane aan de binnengrenzen vormde een afgesloten periode. Dit wierp de vraag op of er sprake was van twee verschillende nostalgie-explosies. De breuk van 1992 bleek van grote invloed te zijn op de momenten van publicatie van de verhalen en herinneringen, maar opvallenderwijs niet op de inhoud hiervan. In de documenten uit beide perioden waren in de verhalen over de rol van de douane in de jaren van de wederopbouw de meeste gevoelens van heimwee te onderkennen. Hartstochtelijk poogden douaniers deze tijd tot leven te wekken in hun vertellingen, waarbij de velddienst- en smokkelverhalen de kern van deze betogen vormden. De auteurs besteedden geen aandacht aan de verharding in de onderlinge verhouding tussen douaniers en professionele smokkelaars in die tijd, maar beschreven juist een goedmoedig kat-en-muisspel. In 375
Ibidem, 5.
68
beschrijvingen uit beide perioden werd aandacht besteed aan de materiële kant van het douanewerk in dit tijdperk: het ‘battle-dress’ uniform, de bewapening en de slechte conditie van de douanekantoren vormden meermalen een thema. Dezelfde toon werd gebruikt in de egodocumenten: al was het weemoedige verlangen naar deze geïdealiseerde periode onmiskenbaar aanwezig, toch betekende dit niet dat de verhalen een zwaarbeladen karakter hadden. Zij kenmerkten zich door de aanwezigheid van luchtige zelfspot en een hilariteit om blunderende of pech hebbende collega’s. Een uitzondering werd gevormd door publicaties over grenspalen, waarbij de breuk van 1992 wel van invloed bleek te zijn. Voor en in 1992 verschenen diverse documenten over dit thema, waarbij douaniers uiting gaven aan hun bezorgdheid over de toekomst van deze grenspalen, die vanaf 1985 urgent bleek te zijn geworden. Zo hoopte Bieze op deze wijze een bijdrage te kunnen leveren aan het daadwerkelijke behoud van deze grenspalen. De nostalgische velddienst- en smokkelverhalen stonden daarentegen reeds in 1985 ver van de hedendaagse werkelijkheid af: al tientallen jaren vormden deze een levend gehouden herinnering. Tussen 1985 en 1992 konden douaniers putten uit een traditie van vooral mondelinge verhalen over deze periode. Na 1997 konden douaniers hiernaast ook inspiratie opdoen uit de opgeschreven verhalen uit deze periode, wat bijdroeg aan de duidelijke overeenkomst in de vorm en toon van de anekdotes. Conclusie Douaniers gaven blijk van meerdere vormen van nostalgie. Heimwee naar het verleden kwam naar voren in persoonlijke verhalen over het velddienst- en smokkeltijdperk. Hierbij werd het verlangen naar het verleden meestal niet expliciet genoemd, maar het was onmiskenbaar dat het opschrijven van deze gebeurtenissen bij douaniers gepaard ging met nostalgische gevoelens. Het is opvallend dat douaniers de belevenissen van douaniers tussen de jaren veertig en zestig op zo’n grote schaal als onderwerp voor hun nostalgische verhalen kozen. De achtervolgingen van smokkelaars en de erbarmelijke werkomstandigheden boden genoeg stof tot schrijven. Douaniers verwerkten spannende gebeurtenissen die later plaatsvonden, zoals achtervolgingen van drugs- en wapensmokkelaars in de jaren tachtig of het uitvoeren van nachtelijke controles van achterbakken van auto’s met ongure bestuurders, niet tot luchtige nostalgische anekdotes. Douanier Bieze inventariseerde grenspalen en was hiermee een vertegenwoordiger van een andere nostalgievorm bij douaniers: de antiquarische geschiedschrijving. In de memoires en beschrijvingen van douaniers werd aandacht besteed aan het erfgoed van de douane en de grens. Hiermee gaven douaniers er blijk van oog te hebben voor het ruimtelijke aspect van de grens. Zij beschreven het landschap van de grensregio’s en hadden vooral aandacht voor het materiële erfgoed dat hierin aanwezig was, zoals grenspalen, slagbomen en grenshuisjes. Sommige douaniers namen beschrijvingen van immaterieel erfgoed op in hun memoires. Zij maakten gewag van voormalige vluchtpaden van smokkelaars en uitkijkpunten van douaniers; deze werden meestal heel precies omschreven met regionale aanduidingen. Ook deze douaniers waren zich bewust van de ruimtelijke dimensie van de grens. De democratische vorm van herinnering domineerde in de geschriften van douaniers. Zij gaven de culturele herinnering van onderaf vorm waarbij zij niet van bovenaf beperkt werden door politici of douaneleiding. 69
Zij presenteerden in hun documenten een eigen versie van hun verleden en identiteit. Wel werd deze herinnering soms gedeeltelijk gestuurd door commerciële belangen. Voor douaniers Gal en Agterhof betekende de opdracht van een uitgeverij een aanleiding om een boek te gaan schrijven. Deze situatie bleek echter een zeldzaamheid: de meeste douaniers namen zelf het initiatief. Wel signaleerden zij de toegenomen publieke belangstelling voor ‘1992’ en de toegenomen vraag naar herkenbare regionale publicaties. Dit vormde voor hen een extra prikkel om herinneringen en ideeën op schrift te stellen. Aangezien de regionale publicaties een kleine oplage kenden kan niet worden gezegd dat de douaniers rijk werden van hun producten. Het grote geld kwam ook niet binnen door publicaties over erfgoed en hun bijdrage aan museumtentoonstellingen. Zo koos douanier Bieze ervoor zijn bevindingen over grenspalen aan de Nederlandse landsgrens kosteloos over te dragen aan het Belasting en Douanemuseum, waarmee twee tentoonstellingen ingericht konden worden in 1985 en 1992. Het plezier dat hij zelf had in het inventariseren van de grenspalen en het leveren van een bijdrage aan de douaneherinnering was voor hem belangrijker dan zijn eigen portemonnee.
70
Eindconclusie
Douaniers schetsten in hun egodocumenten een subjectieve weergave van hun eigen verleden. In dit onderzoek werd bekeken welke elementen uit hun geschiedenis zij aan de lezer wilden presenteren en wilden bewaren voor het nageslacht. Historische ontwikkelingen hebben een diepgaande invloed uitgeoefend op de publicaties van de douaniers, hetzij dat de beleving geschetst werd van gebeurtenissen die op dat moment zelf plaatsvonden, hetzij dat jaren na dato gerefereerd kon worden aan een historische aangelegenheden. De historische ontwikkeling van de Benelux-samenwerking en de Europese integratie vormde een allesbepalende factor in de geschiedenis van de beroepsgroep van douaniers vanaf 1945. Deze werd gekenmerkt door diverse stadia van ontwikkeling, waarbij elke stap van toenemende samenwerking voor douaniers een breuk betekende, die hen dichterbij het overbodig worden bracht. De visie van de douaneleiding was dat de Nederlandse douane de internationale politieke verdragen nou eenmaal moest accepteren als een gegeven waarmee zij te werken had, en koos er daarom voor een voortrekkersrol te willen vervullen binnen dit proces van vereenvoudiging van douaneprocedures aan de grens. Douaneambtenaren namen in hun publicaties deze opvatting nauwgezet over. Zij presenteerden zich als progressieve personen die er zonder voorbehoud trots op waren dat zij als Nederlandse douaniers deze voortrekkersrol mochten vervullen. Hun kritiekloze toejuiching van deze officiële visie van politiek en douaneleiding gaf een politiekcorrecte en brave indruk van de beroepsgroep. Als ware promotors van het Europese gedachtegoed, kregen nationalistische gevoelens geen plaats toebedeeld in de documenten van douaniers. Een snelle europeanisering leek bij hen geen gevoelens van onbehagen en onmacht op te roepen, zoals dit bij grote delen van de Nederlandse bevolking wel het geval was. Douaneambtenaren spraken zich consequent positief uit over hun Duitse collega’s. Zij leken koste wat het kost aan te willen tonen hoe geweldig de verstandhouding was en hoe fantastisch de samenwerking zou verlopen. Dit gebeurde door middel van verhalen, maar ook door foto’s die verbroederde Duitse en Nederlandse douaniers toonden, zoals de foto die net na het WK in 1988 in Dinxperlo genomen is. De annexatie in 1949 en de teruggave van deze gebieden aan Duitsland die hierop volgde, bleek bij de Nederlandse bevolking geregeld anti-Duitse sentimenten tot gevolg te hebben. Wanneer douaniers over de teruggave van deze gebieden schreven, bleven zij zich echter onverstoorbaar positief uitlaten over de Duitsers. In hun geschriften vertolkten de ambtenaren ook op dit punt de officiële visie van de douaneleiding, die een nauwe samenwerking met Duitsland nastreefde. Al voerde de Nederlandse regering oorspronkelijk wel deze annexatiepolitiek, toch hamerde zij al vanaf de bevrijding op een goede economische samenwerking met Duitsland. Als toegewijde dienaren van het Rijk bevestigden de schrijvende douaniers dit overheidsstandpunt steeds weer. Douaniers toonden zich graag als belastingambtenaren die plichtsgetrouw de belangen van ’s Rijks schatkist vertegenwoordigden. Dat de meeste Nederlanders geen positief beeld van ambtenaren van de Belastingdienst hadden deerde hen in het geheel niet. Eventuele beschuldigingen van corruptie werden door hen 71
met kracht van de hand gewezen. Zij waren ervan overtuigd dat hun beroepsuitoefening aan de grens een nuttige bijdrage leverde aan de uiteindelijke totstandkoming van de ongedeelde Europese markt. Op het eerste gezicht kon dit op de lezer enigszins paradoxaal overkomen, aangezien zij met hun controles juist een barrière aan de grens opwierpen. Het was echter onmogelijk de binnengrenzen opeens volledig te openen, aangezien dit allerlei gevaren voor de volksgezondheid en de nationale veiligheid tot gevolg zou hebben. Vol trots schreven douaniers dat zij door het toezicht dat zij hielden op diverse wetten als de Opiumwet en de Wapenwet een belangrijke bijdrage leverden aan deze zaken. Ook zou er met het vervallen van de grenscontroles niet automatisch een interne Europese markt ontstaan. Douaniers schreven dat zij door heffingen op te leggen ten behoeve van de Europese marktregulering en statistische gegevens te verzamelen ten behoeve van deze handelsstromen, het einddoel van de gemeenschappelijke interne markt juist dichterbij brachten. Zij hielpen mee de grens als een barrière in stand te houden, waardoor deze juist veilig als een brug kon fungeren. Douaniers presenteerden zich als ‘wachters aan de grens’ die het stapsgewijze proces naar de opening van de grenzen in 1992 begeleidden. Van deze notie gaven de auteurs pas blijk na 1985, nadat met het Akkoord van Schengen duidelijk geworden was dat de opening van de binnengrenzen echt werkelijkheid zou worden. Vooral in de periode van herinnering na 31 december 1992 duidden de douaniers hun betekenis in de grote Europese integratiegeschiedenis op deze wijze. Zoals ook de douaneleiding er steeds van overtuigd was dat zij een betekenisvolle rol speelde in de ontwikkeling naar één Europese markt, zo blikten douaniers zelfvoldaan terug op hun aandeel binnen dit grote proces. Spontaniteit in de memoires Alhoewel douaniers zich braaf presenteerden als vertegenwoordigers van het ideaal van de Europese eenwording, toch schemerden er ook andere gevoelens door in hun verhalen. Zo lieten zij zich af en toe verleiden vol trots te schrijven over hun herinneringen aan de tijd van de economische wederopbouw in Nederland. Aan douaniers was de belangrijke taak toebedeeld de uitvoer van smokkelgoederen en deviezen te voorkomen. Het was niet de bedoeling om de grens als brug te laten fungeren, maar deze juist zoveel mogelijk dicht te timmeren. Het protectionisme dat hieraan ten grondslag lag, was echter in strijd met het Europese gedachtegoed dat zo werd toegejuicht door douaniers. Ook op een andere wijze gaven douaniers zich onbedoeld bloot. Al gaven zij formeel geen signalen af dat zij opzagen tegen de consequenties van de Akkoorden van Schengen in 1985 en 1990, toch gaven zij hier indirect wel blijk van een breukervaring door nostalgische uitingen. Douane- en grenserfgoed werd voor het voetlicht gebracht en hierbij benadrukten auteurs dat het van zeer groot belang was dit voor de toekomst te conserveren, aangezien het zou gaan herinneren - of reeds herinnerde - aan een unieke periode in de douanegeschiedenis. Verder viel nostalgie te ontwaren in de verheerlijking van het velddiensttijdperk tussen de jaren veertig en zestig, toen de Europese integratie nog een beperkte rol speelde. De vele anekdotes en verhalen over deze duidelijk afgebakende en geïdealiseerde periode maakten gewag van douaniers die gestationeerd waren ‘in het veld’ en hier een heldhaftig leven als smokkelvanger leidden. Tegelijkertijd beleefden zij veel gezelligheid aan deze zelfde smokkelaars, aangezien zij meestal grensbewoners waren met wie zij in één dorp 72
leefden. Opvallenderwijs werd pas jaren later, vanaf halverwege de jaren tachtig tot 1992, over dit verleden geschreven. Vaak werd hierbij geput uit de eigen herinneringen, die vol emotie en niet altijd even weloverwogen werden opgetekend. Douaniers presenteerden zich als rechtschapen belastingambtenaren, die in deze hoedanigheid een bijdrage leverde aan de eenmaking van Europa. Dit gegeven werd nergens weggemoffeld, maar aan een aantal opmerkelijke aspecten van hun beroep werd speciale aandacht besteed. De douanier zette zich niet alleen neer als een persoon wiens identiteit niet van belang was, maar die in de eerste plaats een pion was in dit proces van Europese integratie. Hij wilde zich wel degelijk met een aantrekkelijke identiteit aan de lezer laten zien. De stoere en avontuurlijke kanten van het beroepsleven, zoals het dragen van uniformen en wapens, werden aangedikt. Als fitte en sportieve ambtenaren handhaafden zij de orde en het gezag aan de grens. De ‘echte kerels van de douane’ leken zich continue bezig te hebben gehouden met het vangen van gevaarlijke smokkelaars. In werkelijkheid waren douaniers de meeste tijd bezig met het uitvoeren van fiscale controles, opleggen van heffingen en controleren van paspoorten. 1992 als breekpunt? Alhoewel douaniers de slechting van de grenzen toejuichten, bleken zij niet immuun te zijn voor deze breuk op 31 december 1992. Vanaf het Akkoord van Schengen verscheen er een golf van publicaties door schrijvende douaniers. Het gewicht van de omslag die aanstaande was en de publieke belangstelling hieromheen, bleek voor hen een sterke prikkel te vormen om hun herinneringen, verhalen en emoties op schrift te stellen. Juist door dit breekpunt werden de egodocumenten van douaniers in korte tijd gepubliceerd. Dit verklaarde waarom er nauwelijks breuken in het collectieve geheugen van de douaneambtenaren waarneembaar waren. Alleen het denken over hiërarchie binnen de dienst maakte een ontwikkeling door: gezag werd minder vanzelfsprekend. Douaniers putten regelmatig uit elkaars geschriften. Ook de nauwe onderlinge samenhang binnen de dienst, die zorgde voor een intense uitwisseling van anekdotes en ervaringen, droeg hieraan bij. De douanepublicaties kwamen in een opmerkelijke mate met elkaar overeen, zoals al aangetoond is in deze conclusie. Ook op twee andere punten was deze overeenkomst duidelijk zichtbaar. Onwelgevallige herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog werden graag genegeerd. Aangezien douaniers niet op grote schaal collaboreerden was het te vergaand dit te typeren als een ‘verdrongen periode’. Duidelijk was wel dat douaniers deze episode liever links lieten liggen in hun vaak luchtig getinte memoires. De aanslag van Kerkrade in 1978, waarbij twee jonge douaniers om het leven kwamen, vormde daarentegen een veelvoorkomend thema in de publicaties; dit schokkende voorval groeide uit tot een trauma in het collectieve geheugen. De egodocumenten ademen de grens In het geheugen van de douaniers nam de grens een belangrijke plaats in. Dit betekende niet dat zij uitgebreide bespiegelingen schreven over de functie en betekenis van de grens. Het enige element waar zij over schreven was de rol van de verdwijnende grens in het kader van de toenemende europeanisering. De functie en betekenis van de grens kwamen echter wel zijdelings aan bod in de levendige beschrijvingen van gebeurtenissen die nabij 73
de grens plaatsgevonden hadden of door haar aanwezigheid veroorzaakt waren. Voorbeelden hiervan waren anekdotes over de verhouding met de grensbewoners en het vangen van smokkelaars. Net zoals de grens een vanzelfsprekende rol in het leven van de douaniers speelde, zo speelde deze eenzelfde logische rol in hun publicaties. De beschreven gebeurtenissen speelden zich af op het regionale niveau; de invloed van de grens op nationaal niveau bleek minder belangrijk voor douaniers te zijn. De grens gaf vorm aan het leven van de douaneambtenaren. Dit was zeker het geval tot 1975, toen douaniers nog verplicht waren in hun standplaats te wonen. Hierdoor onderhielden zij een intensief contact met de bevolking in de grensregio. Douaniers waren zich elke werkdag weer bewust van de aanwezigheid van de grens in het landschap en de ruimtelijke interactie die hier het gevolg van was. Wanneer zij in hun standplaats of een andere grensplaats woonden, was dit ook in de vrije tijd het geval. Na de verdwijning van de grens in 1992 kwamen de weinige douaniers die in een grensregio bleven wonen nog steeds in aanraking met objecten in de ruimte die hen aan de grens deden denken. Overwoekerde rijksgrenspalen, verlaten douanehuisjes en overgebleven slagbomen zijn nog steeds terug te vinden in het grenslandschap.
74
Literatuuropgave
Overzicht bronnen Boeken Aalbregtse, M.A., Merkwaardige grenspalen en grensstenen (Middelburg 1976). Agterhof, Henk, ‘Vervanging van twee grenspalen in Ratum,’ in: Jaarboek Achterhoek en Liemers deel onbekend (1985) 52-56. Agterhof, Henk, ‘Grensstenen gingen op reis,’ in: Jaarboek Achterhoek en Liemers deel 12 (Zutphen 1989) 5157. Agterhof, Henk, Grens in de Achterhoek. Staatsgrens – douanegrens (Winterswijk 1991). Baks, Ans, Smokkelaar en smokkelwaar. Verhalen en notities van illegale grensoverschrijdingen in de streek Cranendonck – Hamont – Achel (Hamont België en Maarheeze Nederland 2008). Beek, C. A. van der, Belasting met een knipoog: merkwaardige zaken uit de geschiedenis der belastingen, tot lering en (vaak, maar niet altijd) vermaak (Amersfoort 2004). Belastingdienst, De Nederlandse douane: Douane 400 jaar (’s-Gravenhage 1986). Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, Smokkelen toen en nu. 100 jaar smokkelgeschiedenis – schilderijen – prenten – foto’s – smokkelvoorwerpen (Rotterdam 1987) (Uitgave behorend bij een museumtentoonstelling). Bieze, J.W., De Zuidgrens van ons koninkrijk (Rotterdam 1985). Bieze, J.W. De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief (Rotterdam 1992). Bieze, J.W., ‘De grens tussen Nederland en België,’ in: Jaarboek Heemkundekring ‘Weerderheem’ Valkenswaard 5 (1996) 8-24. Brouwer, T., Grenspalen in Nederland (Zutphen 1978). Crasborn, P., ‘Vijftig jaar Belastingmuseum’, in: J. Th. de Smidt, red., Fiscaliteit in Nederland. 50 jaar Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’ (Deventer 1987) 161-172. P. Crasborn, ‘Kort overzicht van de verzamelingen in het Belastingmuseum’, in: J. Th. de Smidt, red., Fiscaliteit in Nederland. 50 jaar Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’ (Deventer 1987) 173, 174. Douane Brochure 1961, Halt….. douane! (Rotterdam 1961). Douane Brochure 1981, Een loopbaan bij de douane (Rotterdam 1981). Douane Nijmegen CDP, ’n Kennismaking met de: douane (Nijmegen 1980). Gal, Johannes en Agterhof, Henk, De douane uit beeld: een beeldverhaal over de werkzaamheden van douane in Achterhoek en Liemers (Doetinchem 1992). Geentjes, Jan en Janssens, Ivan, Klaveren Vrouwke: doodgeschoten te Essen (Essen 1990). 75
Jong, G. de., Douanehumor (Enschede 1986). Jongboer, C.M. en Seebregts, A.M., Centrale Douane Post Zevenaar 1963-1988 (Zevenaar 1988). Meerdink, Peter, Grenzen vervagen, de herinnering blijft (Doetinchem 1990). Museum van Gerwen-Lemmens Valkenswaard, in samenwerking met het Belastingmuseum Prof. dr. Van der Poel’, Smokkelen in de Kempen. Een tentoonstelling over 2 eeuwen smokkelen. (Valkenswaard 1982) (Uitgave behorend bij een museumtentoonstelling). Nieman, Geert en Schaik, Anne-Marieke van, Douane te water. De geschiedenis van een vergeten dienst (Rotterdam en Groensveld 2006). Nus, Jan van, red., De verdwijnende grens (Enschede 1991). Oostindjer, R.G , ’s-Heerenberg 25 mei ’87, (’s-Heerenberg, 1987). Overkamp, Cor, Halt! Douane! Anekdotes uit het dagboek van een douanier (Den Haag 2006) Poel, Johannes van der, De Douane (Amsterdam 1960). Poel, Johannes van der, Vijfentwintig jaar Nederlands belastingmuseum, 1936-1961 (Deventer 1961). Pollemans, Piet, Terugblik, wederwaardigheden en kritische overpeinzingen. (40 jaar anecdotes & herinneringen als Douane & Deurwaarder van ’s Rijksbelastingen in Zeeuws-Vlaanderen) (Oostburg 1998). Schiffer, P., en Wolfs, H., ‘Douanelied’ (1945), in: Paul Spapens en Kees van Kemenade, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992) 15, 16. Sierat, Henk, red., Al werkende weg (Rotterdam 1997). Spapens, Paul en Oirschot, Anton van, Smokkelen in Brabant, een grensgeschiedenis 1830-1870 (Hapert 1988). Spapens, Paul en Kemenade, Kees van, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992). Stuij, P.W., Zeeuwsch-Vlaanderen. De geschiedenis van een grensgebied (Zutphen 1990). Stuij, P.W., ‘Grenspaal 369, een zorgenkind’, in: Mededelingenblad van de Heemkundige Kring West-ZeeuwsVlaanderen 24 (1991) 6-15. Vrouwenfelder, J.E., Smokkelen langs de Nederlandse grens (Rotterdam 1992).
Brochures van museumtentoonstellingen Archief en museum van douane en accijnzen Antwerpen, in samenwerking met Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’ (Brochure) , Halt Douane verboden te lachen (Antwerpen 1991). Belastingmuseum ‘Prof dr. Van der Poel’, De convooien en licenten (Rotterdam 1977). Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, Douane toen en nu (Rotterdam 1980). Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, Van paal tot paal, 369 maal (Rotterdam 1985). 76
Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel’, Smokkelen toen en nu. 100 jaar smokkelgeschiedenis – schilderijen – prenten – foto’s – smokkelvoorwerpen, 2 juni tot en met 28 augustus 1987 Belastingmuseum ‘Prof. dr. Van der Poel, De grens bepaald. De Nederlandse grens en grenspaal in historisch perspectief (Rotterdam 1992). Belasting en Douanemuseum ‘Prof. dr. Van der Poel, Grenzen. Foto’s van Gerco de Ruijter (Rotterdam 2007).
Tijdschriften Impost, uitgave Belasting en Douanemuseum Rotterdam. Het tijdschrift verschijnt vanaf 1992. Bekeken: de jaargangen 2004 – 2009. Wij van Financiën / Wij, uitgave van het Ministerie van Financiën. Bekeken: de jaargangen 1955-1970, 19751980, 1985, 1990-1994. Zuidenwind, uitgave van Douane District Zuid. Het tijdschrift verschijnt vanaf 2004. Bekeken: de jaargangen 2004-2009, met een speciale aandacht voor artikelen onder de titel ‘Uit de oude doos’, waarin voormalig douaniers die aan de grens gediend hebben aan het woord komen.
Overzicht secundaire literatuur Assmann, Aleida, Der lange Schatten der Vergangenheit: Erinnerungskultur und Geschichtspolitik (Bonn 2007). Berghuis, Corrie K., Joodse Vluchtelingen in Nederland 1938-1940, Documenten betreffende toelating, uitleiding en kampopname (Kampen 1990). Boekema, F. en Houtum, H. van ‘Grensoverschrijdende samenwerking in de Benelux. Het voorbeeld van de grensregio Tilburg-Turnhout,’ in: A. Postma, Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 299-315. Boer, Pim den, ‘Geschiedenis, herinnering en ‘lieux de mémoire’, in: Rob van der Laarse, red., Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering (Amsterdam 2005) 40-58. Bogaarts, M. D., Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945 – 1950, in: F. Wielenga, red., De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945 – 1990 (Den Haag 1996) 6-41. Bosch, E. A. Hebt u nog iets aan te geven? (Deventer 1984). Bouwens, Sophie, Over de streep: grensarbeid vanuit Zuid-Limburg naar Duitsland, 1958-2001 (Hilversum 2008). Cammaert, A.P.M., Het verborgen front: geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Nijmegen 1994). Commissie van de Europese Gemeenschappen, De douane-unie (Luxemburg 1983).
77
Davis, Fred, Yearning for yesterday. A sociology of nostalgia (New York, London 1979). Delft, A. J. A. C. van, Zwarte handel. Uit de bezettingstijd 1940-1945 (Amsterdam 1945). Douanehandboek 2010, 1.00.00 Toepassingsgebied en basisdefinities. Vindplaats: www.douane.nl/bibliotheek, geraadpleegd 27-03-2010. Eerenbeemt, H. F. J. M. van den, Geschiedenis van Noord-Brabant . Volume 3 (Amsterdam 2001).
Empel, Geerten van, Goederenvervoer over zee, binnenwater en over de weg (Deventer 2007). Epiney, Astrid, ‘Das zweite Schengener Abkommen: Entstehung, Konzept und Einbettung in die Europäische Union, in: Alberto Achermann, Roland Bieber, Astrid Epiney, Ruth Wehner, red., Schengen und die Folgen. Der Abbau der Grenzkontrollen in Europa (Bern, München, Wien 1995) 21 – 50. Europese Commissie. Directoraat-generaal Belastingen en douane-unie, Het douanebeleid van de Europese Unie (Luxemburg 1999). Goey, Ferry de, en Driel, Hugo van, ‘Rotterdam und das Hinterland (1920 bis 1995)’, in: Hein A.M. Klemann en Friso Wielenga, red., Deutschland und die Niederlande. Wirtschaftsbeziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Münster 2008) 127 – 152. Grosbois, Th., ‘De instellingen van de Benelux. Schetst van de structuur in historisch perspectief. Verwachtingen en resultaten’, in: A. Postma, Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 131-166. Hendrickx, H. en Derckx, H., De groene grens / Die grüne Grenze (Hoogezand 1992).
Hoffmann, Hein, ‘Botersmokkel’, in: tv-programma Andere Tijden, 18 december 2001, 14..http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/4768528/, geraadpleegd 27-03-2010. Hosli, Madeleine O. en Seather, Arild, Free trade agreements and customs unions. Experiences, challenges and constraints (Brussel 1997). Jagers, René, De zwarte ruiter; een Oost-brabantse bandiet 1945 – 1957 (Amsterdam 1982). Karel, Erwin H., ‘De Nota Belvedère en de identificering van een grenslandschap: De Nieuwstraat te Kerkrade,’ Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg 47 (2001) 149 – 175. Kersten, A. E., ‘Politieke aspecten van de Benelux-samenwerking: wisselwerking tussen interne opbouw en internationale machtsvorming 1944-1948,’ in: A. Postma, red., Benelux in de kijker: 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 79-92. Klemann, Hein A. M., Nederland 1938 – 1948: economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2002). 78
Kleuters, Joost, ‘De grens. Debat 3: Goede buren, verre vrienden?’, in: Joost Kleuters, red., Debatreeks ‘De Grens: Denkbeeldige lijn of weerbarstige werkelijkheid?’ (Nijmegen 2002) 15 – 19. Knotter, Ad, ‘Paradoxen van de grens. Ongelijke ontwikkeling, grensoverschrijdende mobiliteit en de vergelijkende geschiedenis van de Euregio Maas-Rijn’, in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg: jaarboek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg 46 (2001) 159-174. Knotter, Ad, ‘Na de Kulturraumforschung. Oude en nieuwe concepten in de grensoverschrijdende regionale geschiedschrijving’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 118 (2005) 227-246. Lak, Martijn, ‘Eine Angelegenheit von fundamenteler Bedeutung. Die Wechselwirkung der ökonomischen und politischen Beziehungen zwischen den Niederlanden und Deutschland, 1945-1949’, in: Hein A.M. Klemann en Friso Wielenga, red., Deutschland und die Niederlande. Wirtschaftsbeziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Münster 2008) 45 – 86. Lenaerts, L., ‘Schengen: de stand van zaken op het einde van 1991’, in: C. Fijnaut, J. Stuyck en P. Wytinck, red., Schengen: proeftuin voor de Europese Gemeenschap? (Arnhem 1992) 1 – 12. Lowenthal, David, ‘Nostalgia tells it like it wasn’t’, in: Christopher Shaw en Malcolm Chase, red., The imagined past. History and nostalgia (Manchester, New York 1980) 18-32. Lowenthal, David, The past is a foreign country (Cambridge 1985). Meershoek, G. J., Blauw blauw: het tanend gezag van de politie, in: Lodewijk Gunther Moor en Kees van der Vijver, Het gezag van de politie (Dordrecht 2000) 81 – 98. Onbekende medewerker Belastingdienst, ‘Boek over 200 jaar Belastingdienst verschenen’, in: website Belastingdienst, 18 november 2009. Vindplaats: http://www.belastingdienst.nl/belastingconsulent/nieuwsbrief/nieuwsberichten/2009-11-18-04_boek.html, geraadpleegd op 27 – 04 – 2010. Perry, J.F.M.M., en Kusters, J.H.W., Versteende wouden: mijnen en mijnwerkers in woord en beeld (Amsterdam 1999). Pfeil, Tom, Op gelijke voet: de geschiedenis van de Belastingdienst (Deventer 2009). Poel, Johannes van der, De Nederlandse belastingdienst door de eeuwen: klederdrachten en distinctieven (Deventer 1958). Samuel, Raphael, Theatres of Memory: Past and Present in Contemporary Culture. Volume I (London, New York 1994).
79
Schotte, J., Benelux: economische entiteit? Benelux-ervaringen met economische beleidscoördinatie: 1958 – 1994,’ in: A. Postma, red., Benelux in de kijker. 50 jaar samenwerking (Tielt 1994) 263 – 298. Schröder, Hans, ‘Deutschland und die Siegermächten,’ in: Josef Foschepoth (red.), Adenauer und die Deutsche Frage (Göttingen 1988) 54-75. Shaw, Christopher en Chase, Malcolm, ‘The dimensions of nostalgia’, in: Christopher Shaw en Malcolm Chase, red., The imagined past. History and nostalgia (Manchester, New York 1989) 1-17. Sontheimer, K., Die Adenauer-Ära. Grondlegung der Bundesrepublik (München 2003). Spapens, Paul en Kemenade, Kees van, De grens gemarkeerd. Grenspalen en grenskantoren aan de landzijde (Hapert 1992). Spapens, A. C., en Fijnaut, C. J. C. F., ‘Voorwoord’, in: A. C. Spapens en C. J. C. F. Fijnaut, red., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 1 (Antwerpen enz. 2005) V – IX. Spapens, A. C., en Fijnaut, C. J. C. F., ‘Algemene inleiding’, in: A. C. Spapens en C. J. C. F. Fijnaut, red., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn. Deel 1 (Antwerpen enz. 2005) 1 – 24. Thijs, Krijn, ‘Boekbespreking Deutsche Erinnerungsorte’, in: Tijdschrift voor geschiedenis 116 (2003) 87-90. Tollebeek, Jo, ‘Vaut le voyage.’ De Belgische plaatsen van herinnering’, in: Jo Tollebeek, red., België, een parcours van herinnering. Plaatsen van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008) 17-24. Trees, Wolfgang, Kaffee, Krähenfüsse und Kontrollen; Die grosse Smuggeljahre an der deutschen Westgrenze (Aachen 1974). Vaulont, Nikolaus, De douane-unie van de Europese economische gemeenschap (Brussel 1986). Verbrij, Antoine, ‘De RAF in Nederland’, 29 januari 2005, in: website Duitslandinstituut. Vindplaats: http://www.duitslandweb.nl/dossiers/archief/RAF/RAF+in+Nederland, geraadpleegd 04-04-2010. Voorlichtingsdienst Europese Gemeenschappen, Van douane-unie naar economische unie, Mijlpaal 1 juli 1968 (Brussel 1968) . Vrankrijker, A. C. J. de, Geschiedenis van de Belastingen (Bussem1969). Vree, Frank van, ‘Historische herinneringen’, in: Volkskrant Geschiedenis.nl (8 december 2006) 1-3. http://www.vkgeschiedenis.nl/historische_headlines/artikel/581170, geraadpleegd 24-04-10. Wielenga, Friso, West-Duitsland: partner uit noodzaak. Nederland en de Bondsrepubliek 1949-1955 (Utrecht 1989).
80
Wielenga, Friso, Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999). Wytinck, Peter, ‘Het vrije verkeer van goederen in de Schengen-Verdragen’, in: C. Fijnaut, J. Stuyck en P. Wytinck, red., Schengen: proeftuin voor de Europese Gemeenschap? (Arnhem 1992) 53-84. Zanden, Jan Luiten van, Een klein land in de 20e eeuw: economische geschiedenis van Nederland 1914 – 1995 (Utrecht 1997).
81