Hogeschool voor de Kunsten Utrecht Opleiding:
Bachelor of Arts and Economics
Variant:
Voltijd
Visitatiedatum:
28 september 2006
© Netherlands Quality Agency (NQA ) Utrecht, december 2006
2
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Inhoud Inhoud
............................................................................................................. 3
Deel A: Onderwerpen ............................................................................................................. 5 1.1 Voorwoord ........................................................................................... 7 1.2 Inleiding ............................................................................................... 7 1.3 Werkwijze ............................................................................................ 9 1.4 Oordeelsvorming ............................................................................... 10 1.5 Oordelen per onderwerp.................................................................... 10 1.6 Schematisch overzicht oordelen........................................................ 12 1.7 Totaaloordeel..................................................................................... 12
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
........................................................................................................... 13 Doelstelling van de opleiding ............................................................. 15 Programma ........................................................................................ 18 Inzet van Personeel ........................................................................... 27 Voorzieningen.................................................................................... 30 Interne kwaliteitzorg........................................................................... 33 Resultaten.......................................................................................... 36
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
........................................................................................................... 39 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden .......................................... 40 Deskundigheden panelleden ............................................................. 45 Bezoekprogramma ............................................................................ 49 Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal..... 51
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Bachelor of Arts and Economics (BAE) van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in mei 2006, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij NQA heeft aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek was er een panelbezoek aan de opleiding. Dit bezoek vond plaats op 28 september 2006. In het panel hebben de volgende personen zitting genomen: De heer dr. K. Vuyk (voorzitter); De heer drs. M. Stam (domeinpanellid ); De heer J.P. van Amstel (studentpanellid); Mevrouw drs. M.E.Voorthuis (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: het Facetrapport, waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent), zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De bacheloropleiding of Arts and Economics (BAE) ofwel Kunst en Economie maakt onderdeel uit van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht (HKU). De hogeschool omschrijft zichzelf als een brede en veelzijdige instelling, die gespecialiseerd is op het gebied van het hoger kunstonderwijs. Met uitzondering van dans zijn alle kunstopleidingen vertegenwoordigd. De HKU heeft zowel bachelor- als een aantal masteropleidingen. Daarnaast verzorgt zij korte cursussen en opleidingstrajecten die opleiden tot MPhil of PhD graden. In de afgelopen jaren heeft de HKU ook opleidingen ontwikkeld die zij omschrijft als ‘opleidingen aan de randen van de meer traditionele kunstopleidingen’. De opleiding Kunst en Economie is hier een voorbeeld van. Zij behoort tot de gelijknamige faculteit Kunst en Economie.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
7
Naast de Faculteit Kunst en Economie heeft de hogeschool vier andere faculteiten: de Faculteit Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV), de Faculteit Theater, de Faculteit Muziek en de Faculteit Kunst, Media en Technologie (KMT). De bacheloropleidingen zijn ingedeeld in zeven richtingen: Fine Art, Design, Music, Theatre, Art and Technology, Art and Economics en Art and Education. In navolging van Angelsaskische universiteiten startte de HKU in 1989 met een speciale opleiding op het terrein van management van organisaties in de kunstensector. Het was een samengesteld postpropedeutisch programma Kunst en Media Management. In 1999 wordt een Engelstalige masteropleiding Arts en Media Management in a European Context (MAAMMEC) in het leven geroepen. Deze master is geaccrediteerd door de Open University validation Services (OUVS). Ook de HKU is als instelling sinds 1999 geaccrediteerd door de Open University. Zij werkt sinds enkele jaren samen met de Universiteit van Utrecht. In het gemeenschappelijke programma van de PSAU (Professional School of Arts Utrecht) worden gezamenlijk masterprogramma’s aangeboden. Onlangs heeft de Universiteit Utrecht de Faculteit der Kunsten opgericht, waarin zij in samenwerking met de HKU gezamenlijke onderzoeksactiviteiten op het gebied van de kunsten heeft samengebracht. In het kader van een meer internationale oriëntatie is de kunstensector in de loop der jaren breder gedefinieerd, namelijk als ‘creative industry’. Deze vraagt enerzijds om ‘nieuwe’ professionals in ‘nieuwe’ beroepen en anderzijds om nieuwe accenten. Sinds 2000 doet het lectoraat Kunst en economie onderzoek naar de behoeften van de creatieve industrie. Speerpunten zijn interculturalisatie, cultureel ondernemerschap en het cultureel Midden en Kleinbedrijf. In verband met verschuivingen in het werkveld wordt thans het oude programma ‘Kunst en Media Management’ afgebouwd. In 2001 is inmiddels de bacheloropleiding Kunst en Economie van start gegaan. De groei van de opleiding in november 2005 heeft ertoe geleid dat de opleiding, die tot dan toe onderdeel was van de HKU Interfaculteit de faculteit Kunst en Economie wordt opgericht. De opleiding blijft nauw samenwerken met de andere faculteiten van de HKU. Kunstinhoudelijke, technische en projectmatige onderdelen worden zo mogelijk aangeboden op de zusterfaculteiten In 2006 heeft de opleiding een eerste cyclus in de oplevering van afgestudeerden doorlopen. Studenten die de bacheloropleiding Art and Economics gaan volgen, kunnen na een gemeenschappelijk jaar kiezen uit vijf afstudeerrichtingen, namelijk Visual Art and Design Management, Music Management, Theatre Management, Arts and Media Management en Event Management. De opleiding wordt voor het eerst gevisiteerd. Het totaal aantal ingeschreven studenten bij de opleiding Kunst en Economie was in 20052006 430. Gestreefd wordt naar een jaarlijkse groei van de instroom met in 2007-2008 een totaal aantal ingeschreven studenten van 600. Het totaal aantal studenten dat in 2006-2007 instroomde was 209, waarvan 159 via loting. In 2006-2007 zal de opleiding een docent/student ratio hebben van 1:31,7. Hiervan zal 38% extern worden ingehuurd. 62% zal in dienst van de faculteit zijn.
8
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. De visitatie vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het concept zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. In dit kader heeft de NQAauditor in juni 2006 een reactie gegeven op het visie- en positiedocument, die de opleiding had aangeleverd. De opleiding heeft de opmerkingen verwerkt. In augustus 2006 heeft de NQA-auditor gedurende een middag het tweede concept van de rapporten met de opleiding besproken en het materiaal bestudeerd. De opleiding heeft op advies van de NQA-auditor beide documenten samengevoegd tot één document, het zelfevaluatierapport. Nadat dit document met de bijlagen in orde was bevonden door middel van een validatie, heeft de NQA-auditor het materiaal doorgestuurd naar de overige panelleden. Het panel heeft zich vervolgens inhoudelijk voorbereid op het bezoek. De panelleden bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen) en formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel concreet voorbereid, dat plaatsvond op 28 augustus 2006. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement en het College van Bestuur, docenten, studenten, werkveldvertegenwoordigers en afgestudeerden. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. In het tweede gesprek met het management, dat plaatsvond aan het einde van de middag, is het bezoek door de voorzitter afgesloten. Hij heeft geen oordelen uitgesproken.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
9
De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het Facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. De opleiding heeft in november 2006 een concept van dit rapport voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in december 2006 voor een check op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2006. Het visitatierapport is eveneens in december 2006 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het Facetrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen van de opleiding Het oordeel over de facetten 1.1 Domeinspecifieke eisen en 1.2 Niveau bachelor is goed. Het oordeel over facet 1.3 Oriëntatie hbo bachelor is voldoende. Het oordeel over het onderwerp Doelstellingen van de opleiding is derhalve positief.
10
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
1.5.2 Programma Het oordeel over de facetten 2.1 Eisen hbo, 2.4 Studielast, 2.8 Toetsing en beoordeling is voldoende. Het oordeel over de facetten 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma, 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma, 2.5 Instroom, 2.6 Duur, en 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud is goed. Het oordeel over het onderwerp Programma is derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel Het oordeel over het facet 3.1 Eisen hbo is goed. Het oordeel over de facetten 3.2 Kwantiteit personeel en 3.3 Kwaliteit personeel is voldoende. Het oordeel over het onderwerp Personeel is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen Het oordeel over de facetten 4.1 Materiële voorzieningen en 4.2 Studiebegeleiding is voldoende. Het oordeel over het onderwerp Voorzieningen is derhalve positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg Het oordeel over facetten 5.1 Evaluatie resultaten en 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld is goed. Het oordeel op het facet 5.2 Maatregelen tot verbetering is voldoende. Het oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg is derhalve positief. 1.5.6 Resultaten Het oordeel over de facetten 6.1 Gerealiseerd niveau en 6.2 Onderwijsrendement is voldoende. Het oordeel over het onderwerp Resultaten is derhalve positief.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
11
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet 1. Doelstellingen opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie hbo bachelor Totaaloordeel 2. Programma 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel 3. Inzet van personeel 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel 4. Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel 5. Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel 6. Resultaten 6.1 Gerealiseerde niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel Totaaloordeel opleiding
1.7
Voltijd goed goed voldoende positief voldoende goed goed voldoende goed goed goed voldoende Positief goed voldoende voldoende positief voldoende voldoende positief goed voldoende goed positief voldoende voldoende positief positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke beschrijving daarvan in paragraaf 1.5, waaruit blijkt dat de opleidingen op de zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
12
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
13
14
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De Bachelor of Arts and Economics (BAE) bereidt studenten voor op organisatie- en managementfuncties in de creatieve industrie. De opleiding heeft vijf afstudeerrichtingen die aansluiten bij de sectoren in het werkveld, te weten BAE in Arts & Media Management, BAE in Entertainment Management, BAE in Music Management, BAE in Theatre Management en BAE in Visual Art & Design Management. • In 2004 zijn twee werkveldconferenties georganiseerd, waarin de domeinspecifieke competenties voor de opleiding zijn vastgesteld. Het hieruit voortgekomen beroepsen opleidingsprofiel is vervolgens door de HBO-raad erkend als landelijk profiel voor de opleiding. • De opleiding heeft geen Nederlandse equivalent en sluit met haar doelstellingen en curriculum aan bij het standaardcurriculum van de Association of American Arts Management Educators (AAAE) voor kunstmanagementopleidingen. Hierin is een aantal kennisgebieden benoemd voor de kunstmanager. Deze betreffen onder andere financieel management, marketing, cultuurbeleid en juridische issues. • De opleiding maakt wat betreft haar competenties een onderscheid in twee soorten generieke hbo bachelor competenties, vier beroepscompetenties en gedragsindicatoren en enkele profilerende competenties. In het Beroeps- en opleidingsprofiel (juli 2004) worden deze verder gespecificeerd en uitgewerkt. De twee generieke competenties betreffen Sociale en communicatieve competenties (interpersoonlijk, organisatie) en Zelfsturende competenties (intrapersoonlijk, beroepsbeoefenaar of professional). De beroepscompetenties en gedragsindicatoren worden onderscheiden in competenties betreffende de bedrijfsvoering, omgevingsgerichtheid, leidinggeven en communicatie. De profilerende competenties hebben betrekking op Synergetische marketing, de Interculturele organisatie, Theatre Management, Visual Art & Design Management, Music Management, Entertainment Management en Media Management. • In 2006 heeft de opleiding de in het Opleidings en beroepsprofiel (juli 2004) vastgelegde competenties geconcretiseerd in een aantal specifieke beroepstaken en algemene competenties. Deze zijn beschreven in de nota Curriculumbouw K& E 2005/2007. Dit document heeft als basis gediend voor de ontwikkeling van het programma.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
15
• •
• •
De opleiding wil haar eindkwalificaties nadrukkelijk ten dienste stellen van het werkveld en wil een schakel zijn tussen de studenten en het werkveld. Het civiel effect ontleent de opleiding aan de vraag naar adequaat opgeleide managers in de kunstensector, die het vermogen hebben om dwarsverbanden te kunnen aanbrengen tussen kunstzinnige en marktgerichte waarden. De doelstellingen van de opleiding hebben zowel betrekking op aspecten uit de kunstensector, als op aspecten uit de economische sector. De opleiding voert structureel overleg met interne en externe betrokkenen over haar beroepsprofiel. Zij doet dit onder andere met de in 2005 opgerichte Raad van Advies. Deze bestaat uit vier externe deskundigen uit de relevante beroepspraktijk. De Raad adviseert de opleiding over het niveau, het eindexamen, de kwaliteit en inhoud van het onderwijsprogramma en over de aansluiting van afstudeerrichtingen op maatschappelijke ontwikkelingen. Het panel heeft tijdens het bezoek met de voltallige Raad gesproken en is van mening dat de leden mensen van statuur zijn, die nauw betrokken zijn bij ontwikkelingen in de opleiding.
Facet 1.2
Niveau bachelor
goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding sluit met haar curriculum en eindkwalificaties aan bij de Association of American Arts Management Educators (AAAE) en bij de Dublin descriptoren. Zij geeft in een matrix de relatie weer tussen haar eigen competenties en de Dublin descriptoren. Een verdere uitwerking hiervan is te vinden in het al eerder genoemde Beroeps- en opleidingsprofiel (juli 2004) en in de 2006 doorgevoerde concretisering hiervan. Een uitwerking van de competenties in de verschillende onderdelen van het curriculum wordt gegeven in het document Curriculumbouw K & E 05-07. Zo beschrijft de opleiding als voorbeeld bij de Dublin descriptor Kennis en inzicht in de matrix twee van haar eigen competenties: het Bedrijfsvoerend vermogen en de Omgevingsgerichtheid. Deze worden geconcretiseerd in specifieke eisen die worden gesteld om beroepstaken uit te oefenen in het kader van een bedrijfsvoering van een culturele instelling. • De opleiding ontleent haar niveau tevens aan het feit dat zij sinds 1999 een eigen masteropleiding heeft: Art and Media Management in the European Context (MAAMMEC). Deze master is in september 2006 vervangen door de master Arts Management (MA-AM). Het niveau van deze master is getoetst en gevalideerd door de Open University Validation Servive (OUVS). Van de afgestudeerden van opleiding Kunst en Economie zijn in 2006/2007 zes van de twaalf studenten doorgestroomd naar deze master.
16
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Facet 1.3
Oriëntatie hbo bachelor
voldoende
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Zoals al beschreven bij facet 1.1 heeft de opleiding haar beroepscompetenties opgesteld in overleg met de beroepspraktijk en beschreven in het Beroeps- en opleidingsprofiel (juli 2004). De competenties zijn gespecificeerd naar de vijf onderscheiden sectoren in het werkveld van de creatieve industrie. De opleiding onderscheidt overeenkomstig deze vijf sectoren vijf afstudeerrichtingen met eigen competenties. Hiermee wil zij haar studenten toerusten met specifieke op de vijf sectoren gerichte kwalificaties (zie voor een beschrijving van de vijf sectoren facet 1.1). • De opleiding leidt studenten op tot kunstmanager. Deze dient zowel over zakelijke vaardigheden te beschikken, als een passie te hebben voor de kunstsector en creatieve processen. Tevens dient hij producten bedrijfsmatig te kunnen ondersteunen. De kunstmanager is volgens de opleiding een inhoudelijk manager van bedrijfsprocessen in het artistieke domein van de muziek, het theater, de beeldende kunst, entertainment en de media, in de rol van organisator en uitvoerder, intermediair en vertaler, leidinggevende en begeleider en stimulator en promotor (Beroeps- en opleidingsprofiel, juli 2004).Het beroepenspectrum van de afgestudeerde laat zien dat de opleiding in sterke mate gericht is op de beroepspraktijk. • De opleiding heeft sinds 2005 een Raad van Advies, die de opleiding adviseert. Het panel is te spreken over het functioneren van de Raad van Advies, maar vindt dat deze in een eerder stadium van het bestaan van de opleiding opgericht had kunnen worden. Tevens vindt zij dat de opleiding de Raad een nog grotere rol had kunnen spelen bij het versterken van het gemeenschappelijke profiel van de ‘kunstmanager’.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
17
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen hbo
voldoende
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding is van mening dat de beroepspraktijk in geen enkel onderdeel mag ontbreken. Korte en langere stages vindt zij daarom van groot belang, evenals het uitvoeren van opdrachten voor externe opdrachtgevers. Aangezien de beroepspraktijk zeer veranderlijk is, dient de student zelfstandig relevante vakkennis te kunnen opzoeken en gebruiken. • De kennisontwikkeling van studenten verloopt in vier fasen. De propedeuse is verkennend. Alle kunst- en mediadisciplines komen in dit jaar aan bod. In het tweede jaar vindt verdieping van kennis plaats, doordat de student voor een afstudeerrichting kiest. In het derde jaar professionaliseert de student zich. Hij krijgt een groter aandeel in zijn leeractiviteiten en staat met één been in het werkveld, onder andere in de stage. Het vierde jaar staat in het teken van de individuele positionering. De student wordt op verschillende manieren in contact gebracht met de beroepspraktijk, onder andere door de stage. • De student werkt gedurende de hele studie bij minimaal vier verschillende organisaties. De periodes variëren van enkele weken tot zes maanden. Omdat het beroepsveld steeds internationaler wordt, hebben studenten de mogelijkheid om in het derde en/of vier jaar een stage te lopen met een internationaal karakter, al of niet in het buitenland. • De opleiding maakt gebruik van zowel Nederlandstalige als Engelstalige verplichte- en keuzeliteratuur en van readers met artikelen en verwijzingen naar internet of andere relevante bronnen. Het panel vindt heeft de literatuurlijst bestudeerd en vindt deze van voldoende niveau. • Het studiemateriaal en de literatuurlijst worden samengesteld door docenten, waarvan een aantal een functie in het werkveld bekleedt en op de hoogte is van recente ontwikkelingen. Het panel heeft de literatuurlijst bekeken en heeft hierop een aantal handboeken aangetroffen, ook in het Engels. De handboeken vormen de basis van de kennisoverdracht in de eerste jaren van de opleiding en worden in het derde en vierde jaar indien relevant gebruikt om projectopdrachten voor externe opdrachtgevers uit te kunnen voeren. In de projecten gaat het altijd om het toepassen van projectmanagement modellen en in het vierde jaar om de
18
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
•
•
•
•
•
toepassing van onderzoeksmethodologie. Afhankelijk van de inhoud van het project verdiepen studenten hierin hun kennis van bijvoorbeeld marketing. De opleiding is van mening dat studenten zich de theorie het beste kunnen eigen maken, indien zij zelf er de noodzaak toe voelen. De opleiding beschikt over een Projectenbureau dat voor het derde en vierde jaar jaarlijks nieuwe, actuele aan de praktijk gerelateerde projecten werft. Dit zijn er thans 21. Een belangrijk deel van het onderwijs wordt verzorgd door gastdocenten (ook wel factuurdocenten genoemd) uit de beroepspraktijk. Deze docenten waarborgen volgens de opleiding voor een belangrijk deel de kennisontwikkeling aan de hand van relevant studiemateriaal. Zij ontwikkelen realistische aan de praktijk ontleende leeropdrachten. De in de opleiding gehanteerde werkvormen vallen in toenemende mate samen met de beroepspraktijk. PGO wordt gevolgd door projectonderwijs. In het tweede jaar vinden integrale projecten plaats, met name in de afstudeerrichtingen op de verschillende kunstfaculteiten. Tweedejaars studenten Theatermanagement functioneren als productieleiders bij producties van derde- en vierdejaars studenten en Mediamanagement studenten doen ervaring op als productieleider van mediaprojecten van medestudenten. Vanaf het derde jaar speelt het projectonderwijs zich in de beroepspraktijk zelf af. Projecten worden gefaciliteerd door het Projectenbureau. De opleiding heeft een eigen lectoraat Kunst en Economie, dat op verschillende manieren een bijdrage levert aan de kwaliteit van de inhoud van het onderwijs. Zo brengt het project Cultureel MKB onderzoeksvraagstukken uit de praktijk de opleiding binnen. In juni 2005 ontving het lectoraat van de Stichting Innovatie Alliantie (SIA) een subsidie ten behoeve van de verbetering van de relatie tussen het hbo en het cultureel midden- en kleinbedrijf. Nagenoeg alle onderzoeksactiviteiten van het lectoraat Kunst en Economie worden in samenwerking met het werkveld geïnitieerd en uitgevoerd en leveren resultaten op, die zowel in het onderwijs als door betrokken organisaties en de sector gebruikt worden. Toegepast onderzoek wordt volgens de opleiding in toenemende mate verankerd in de vijf onderscheiden leerlijnen: de integrale leerlijn, de conceptuele leerlijn, de vaardigheden leerlijn, de stage leerlijn en de studieloopbaanbegeleiding. In dit kader wordt het zogenaamde CAR model ontwikkeld (dat staat voor Creatief, Academisch en Reflectief onderzoek). Om het programma zo actueel mogelijk te houden, gaat de opleiding vanaf het najaar 2006 de input van stageverlenende instanties en externe projectopdrachtgevers op een meer systematische manier verzamelen en verwerken. Vanaf 2006 werken het lectoraat en de opleiding aan een meer structurele kruisbestuiving voor permanente aansluiting van onderwijs en praktijk. Voor de vierdejaars is in 2004 al een innovatief onderwijsmodel ontwikkeld, het zogeheten ‘Stratlab’.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
19
•
•
Facet 2.2
In 2005 werd onderzoek verricht naar manieren waarop het bacheloronderwijs met het begrip ‘onderzoek’ kan omgaan. In het najaar 2006 reikt het lectoraat een vervolg hierop aan over systematische reflectiemethoden. Het lectoraat zal zich in het vervolg primair blijven richten op vraagarticulatie van de verschillende hoofddocenten in relatie met disciplineoverstijgende managementkwesties. Het panel heeft geconstateerd dat de opleiding veel aandacht besteed aan het onderhouden van relaties met het werkveld en dat zij zich in sterke mate laat sturen door het werkveld.
Relatie doelstellingen en inhoud programma
goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Zoals al beschreven bij facet 1.1 heeft de opleiding naast een aantal gemeenschappelijk eindkwalificaties voor elk van haar vijf afstudeerrichtingen specifieke eindkwalificaties geformuleerd. Deze zijn beschreven in de nota Curriculumbouw K & E 2005-2007. In de nota wordt aangegeven in welk jaar van de opleiding welke beroepscompetenties centraal staan. De beroepscompetenties zijn geformuleerd in concrete beroepstaken en beroepsproducten. De beroepstaken en de beroepsproducten vormen de basis voor het curriculum. De beroepstaken en -producten zijn gekoppeld aan functies en rollen in de context waarin afgestudeerden terechtkomen. • De opleiding hanteert de didactiek van competentiegericht onderwijs. Zij geeft hiervoor de volgende definitie: ‘de student leert kennis, vaardigheden en attitudes op een geïntegreerde wijze in een bepaalde contextspecifieke situatie in te zetten om beroepstaken op een verantwoorde en bewuste manier uit te kunnen voeren’. • Voor elke module is een modulebeschrijving beschikbaar. Hierin wordt een overzicht gegeven van de inhoud, de leerdoelen en de beoordelings- en toetsingscriteria. • In het digitale EVAL evaluatiesysteem wordt gevraagd in welke mate studenten vinden dat de leerdoelen van de module zijn gerealiseerd. Uit de resultaten blijkt dat dit in voldoende mate het geval is. • De opleiding streeft naar een versterking van een internationale en interculturele oriëntatie van het curriculum. De plannen zijn beschreven in de Notitie Internationalisering en de notitie Interculturalisatie. De implementatie van het beleid zoals beschreven in de beide notities staat gepland voor 2006-2007.
20
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan dat de samenhang van het programma voortdurende aandacht vereist, aangezien de meeste studenten vanaf het tweede jaar kiezen voor een afstudeerrichting en dientengevolge onderwijs aan twee faculteiten volgen. Het bewaken van de samenhang van het programma is een vast agendapunt van het overleg van de Clusterraad, waarin de opleidingsmanagers van de afstudeerrichtingen zijn vertegenwoordigd. Ook het hoofddocentenoverleg draagt zorg voor de samenhang. • Alle vijf de afstudeerrichtingen kennen met het oog op de samenhang eenzelfde opbouw van onderdelen. Om de samenhang in het programma verder te ontwikkelen, organiseren de hoofddocenten twee maal per jaar in aanvulling op het reguliere onderwijs twee seminars. Ook spelen zij een belangrijke rol in het onderhouden van contacten met de factuurdocenten. Docenten met dezelfde expertise binnen de verschillende kunstdisciplines zijn bij elkaar gebracht om een meer structurele afstemming van vakken te bewerkstelligen. • Horizontale samenhang in het programma wordt gerealiseerd door de vijf leerlijnen en door de keuze voor een aantal integrale werkvormen. Bijvoorbeeld in het eerste jaar ontwikkelt de student competenties met betrekking tot bedrijfskunde, financieel management, marketing, communicatie, en kunstdisciplines. Hij doet dit met behulp van veelzijdige casuïstiek in geïntegreerde PGO-blokken. De hiertoe benodigde basiskennis en -vaardigheden worden verworven in op de PGO blokken afgestemde cursussen. • Verticale samenhang wordt gerealiseerd door de opbouw van het programma in achtereenvolgens verkennen, verdiepen, professionaliseren en positioneren. In het eerste jaar staat de verkenning van de deelwerkvelden centraal, bedoeld om de student een beredeneerde keuze te laten maken in het tweede jaar voor één van de vijf afstudeerrichtingen. Verdieping vindt plaats in het tweede jaar in één van deze afstudeerrichtingen. In het derde jaar professionaliseert de student zich door te werken aan meer complexe problemen in projecten en stages, die hij uitvoert voor externe opdrachtgevers. In het vierde jaar positioneert de student zich door zijn keuze voor een individueel onderzoeksproject. De studenten met wie het panel heeft gesproken, herkennen deze opbouw. Zij zijn tevreden over de samenhang en vinden dat deze in de afgelopen periode is toegenomen. • Het panel is van oordeel dat de opleiding er goed in slaagt om de samenhang te borgen, ondanks dat het onderwijs in verschillende faculteiten wordt gegeven en voor een groot deel wordt verzorgd door factuurdocenten, die gemiddeld één dag aan de opleiding verbonden zijn. Zij hebben zich in het gesprek met het panel in voldoende mate betrokken getoond bij de opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
21
Facet 2.4
Studielast
voldoende
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De studielast in de opleiding is gespreid over blokken, die een duur hebben van acht of negen weken. Ook de toetsen zijn gespreid over de blokken. Elke module van een blok wordt getoetst. De laatste twee weken van elk blok wordt zoveel mogelijk onderwijsvrij gehouden, om studenten de mogelijkheid te bieden om (her)tentamens voor te bereiden. Naast de toetsen, c.q. tentamens voeren studenten gedurende de blokken opdrachten uit. Hierbij wordt er goed op gelet dat de inlevermomenten van de opdrachten zoveel mogelijk zijn gespreid over het blok. • Indien een project een heel blok of meer beslaat, worden tussentijdse • assessment momenten ingebouwd. • De opleiding heeft om de studievoortgang direct vanaf de start van de opleiding te bevorderen het aantal studiepunten dat in het eerste jaar behaald moet worden verhoogd van 45 naar 55, de zogenaamde ‘propedeuselat’. In het OER van de HKU wordt deze regel beschreven. Indien een student in het propedeusejaar tussen de 55 en 60 punten behaald, geeft de examencommissie een uitgesteld bindend studieadvies. De student dient binnen zeven maanden de propedeuse te hebben behaald. Indien een student in het propedeusejaar minder dan 55 punten heeft behaald, verstrekt de examencommissie een bindend studieadvies. • Studenten hebben het panel laten weten dat zij de studie goed te doen vinden in de tijd die daarvoor staat. • Het panel heeft in het gesprek met de studenten uit de verschillende afstudeerrichtingen vernomen, dat deze wat betreft de verdeling van de werkdruk nog niet op één lijn zitten. Het panel heeft geconstateerd dat de opleiding zich bewust is van dit probleem en hier verbetering in zal brengen.
Facet 2.5
Instroom
goed
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
22
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding werkt vanwege het grote aantal belangstellenden met een instellingsfixus, die zij jaarlijks bijstelt. De instroom in het eerste studiejaar wordt vastgesteld op basis van de beoogde instroom in het tweede jaar en de uitval in het voorgaande cohort in het tweede jaar. • Studenten kunnen op drie manieren worden toegelaten tot de opleiding. In het eerste jaar door loting. 50% van de beschikbare plaatsen gaat via de IBG. En maximaal 50% wordt toegelaten door een decentrale selecte. Ten derde: studenten kunnen instromen in het tweede of derde jaar via de zij-instroom. • Door de decentrale selectie wil de opleiding tegemoet komen aan de vraag van de afstudeerrichtingen. De omvang van de afstudeerrichtingen is afhankelijk van financiële randvoorwaarden, criteria voor een gezonde leeromgeving met ruimte en aandacht voor het individu en de vraag naar afgestudeerden Kunst en Economie in het beoogde werkveld (Ontwikkelingsplan Faculteit Kunst en Economie). De beoogde instroom in het tweede jaar is thans 136 studenten, verspreid over de vijf richtingen (Ontwikkelingsplan Faculteit Kunst en Economie). • Uitgaande van een zij-instoom van10 studenten in het tweede jaar en een uitval van 35% in het eerste jaar is de norminstroom vastgesteld op 198 studenten. De instroom is in 2006 verhoogd naar 209 studenten, waarvan 50 studenten via decentrale selectie voor Event Management. • De opleiding wil haar studentenpopulatie een afspiegeling laten zijn van de samenleving en in dit kader meer allochtone studenten werven. Tot op heden is deze doelstelling echter niet gerealiseerd. • De opleiding is toegankelijk voor diegenen met een havo, vwo of mbo- diploma. De opleiding stelt geen profieleisen, vanwege het feit dat zij nauwelijks voortbouwt op vakinhoudelijke kennis uit de vooropleiding. Wel stelt zij (impliciete) eisen aan de algemene kennis en vaardigheden van de instromende studenten, bijvoorbeeld ten aanzien van de beheersing van het Nederlands en Engels. Ook wordt een aantal studievaardigheden en intellectuele capaciteiten verondersteld, die in principe worden gegarandeerd door een havo, vwo of mbo-diploma. Werkvormen die in de voorafgaande opleidingen niet aan bod zijn gekomen, worden in het eerste jaar speciaal getraind. In de introductiebijeenkomst in de eerste week van de opleiding wordt de werkvorm PGO toegelicht. Ook in het onderdeel Studievaardigheden wordt aandacht besteed aan PGO onderwijs en de aan eisen die worden gesteld aan bepaalde vaardigheden, bijvoorbeeld met betrekking tot het functioneren als voorzitter van een PGO werkgroep. • Indien er sprake is van te veel niveauverschillen bij de instromende studenten, wordt hen de mogelijkheid geboden om bijspijkerpakketten te volgen, bijvoorbeeld voor ICT. Bedrijfseconomische vaardigheden worden indien nodig in aparte groepen onderwezen, die zijn samengesteld naar niveau.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
23
•
•
•
•
•
Facet 2.6
Rond de 60% van de studenten die zich inschrijven zijn havisten. De percentages vwo‘ers en mbo‘ers die instromen verschillen jaarlijks. Deze fluctueren tussen de 10% en de 25%. De opleiding wil vanuit maatschappelijk oogpunt de doorstroom vanuit het mbo nog verbeteren, mede om de culturele diversiteit in de studentenpopulatie te vergroten, zo vermeldt zij in het Ontwikkelingsplan. Voor zij-instromers worden individuele trajecten georganiseerd, waarmee zij deficiënties in hun voortraject kunnen compenseren. Aan de wettelijke verplichting tot toelating van mensen boven de 21 jaar, die geen reguliere vooropleiding hebben, voldoet de opleiding met behulp van een 21+ toetsprocedure. De opleiding verleent vrijstellingen voor studieonderdelen op basis van vergelijkbare elders verworven competenties. De opleiding heeft hiervoor het Aanvraagformulier voor vrijstelling Kunst en Economie. Hierin wordt onder andere de procedure voor het verkrijgen van een vrijstelling beschreven. Ook heeft de opleiding een zij-instroomprocedure voor studenten die elders bijvoorbeeld een propedeuse hebben behaald en in willen stromen in het tweede jaar. De opleiding heeft het voornemen om een verdiepingstraject voor excellente studenten te organiseren. De pilot die thans loopt voor tweede- en derdejaarsstudenten wordt in 2006/2007 vertaald naar een structureel programma voor de eerste drie jaar. Een andere ontwikkeling met betrekking tot de instroom is het onderzoek naar het effect van een decentrale selectie op de instroom in de afstudeerrichtingen met als doel zoveel mogelijk studenten met het gewenste profiel te laten instromen. In 2005 is de opleiding gestart met een pilot van een decentrale selectie voor de afstudeerrichting Event management.
Duur
goed
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De omvang van de opleiding is 240 EC’s. Dit blijkt uit het totaal van de credits in de programmabeschrijving in de Studiegids. De opbouw over de vier jaren is evenwichtig verdeeld met 60 EC’s per jaar.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
24
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft haar didactische visie beschreven in het document Didactisch concept 2005. Centraal staan een activerende didactiek en toenemende zelfsturing van de student. De student dient steeds meer zelfsturend op te treden en zich in de loop van de opleiding te ontwikkelen tot ondernemend professional. Met name vanaf het derde jaar wordt de zelfsturing van de student belangrijk, omdat hij gaat werken aan beroepsmatige ‘producten’. In deze producten komen alle leerlijnen samen, dat wil zeggen dat de student de verworven conceptuele kennis gebruikt, de geleerde vaardigheden toepast en zijn professionele en persoonlijke keuzes beargumenteert en evalueert. Studenten met wie het panel heeft gesproken zijn tevreden over de begeleiding bij de ontwikkeling van de zelfsturing. • De opleiding hanteert verschillende werk- en onderwijsvormen om haar doelstellingen te realiseren, onder andere PGO en projectonderwijs. Om de doelstellingen te realiseren nemen opdrachten een centrale plaats in binnen het onderwijs. Deze worden in de loop van de opleiding meer complex en gaan steeds meer gelijkenis vertonen met de beroepspraktijk. De verdeling van rollen in een project wordt aan de studenten zelf over gelaten. In het eerste jaren worden zij hierbij gemonitord door docenten. In het derde en vierde jaar moeten studenten in een sollicitatieprocedure duidelijk maken welke rol zij in het project willen spelen en waarom. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor de besluitvorming over de teamindeling, die uiteindelijk wordt genomen door de hoofddocenten, de tutoren en het projectbureau. • In het projectonderwijs oefent de student die vaardigheden die hij in de praktijk nodig heeft. In het kader van het projectonderwijs is in 2005 het al eerder genoemde Projectenbureau van start gegaan. • Ook heeft de opleiding onderdelen met een cursorisch of trainingskarakter. • In de loop van de opleiding krijgt de student steeds meer vrijheid om het onderwijs zelf vorm te geven. Ook leert hij in toenemende mate om zichzelf te beoordelen. De docent controleert op metaniveau, bijvoorbeeld met behulp van een persoonlijk actieplan, ‘peer assessments’ en ‘personal cases’. Steeds vaker formuleert de student mede de beoordelingscriteria en speelt hij een grotere rol in de zelfbeoordeling. De studenten met wie het panel heeft gesproken, vertelden dat de begeleiding bij deze zelfbeoordeling in de afgelopen periode is geïntensiveerd. • Het panel is van oordeel dat de opleiding er goed in is geslaagd om met haar keuze voor het didactische concept van activerend leren en de werkvormen haar doelstellingen te realiseren. Zij beoordeelt dit facet daarom met een goed. Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
25
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft een toetsings- en beoordelingsbeleid geformuleerd, dat past binnen het beleid van de hogeschool. Het beleid is beschreven in de nota Toetsing & beoordeling K & E (mei 2006). Zij gebruikt verschillende toetsvormen zoals tentamens, werkstukken, verslagen, presentaties, ‘peer-assessments’ en zelfevaluaties. • Regels met betrekking met het toetsen zijn vastgelegd in het Onderwijs en Examenreglement (OER) van de HKU en in een aanvulling daarop in het OER van de opleiding zelf. • Het toets- en beoordelingsbeleid is per leerlijn gespecificeerd. Bij ieder studieonderdeel zijn de criteria beschreven en gerelateerd aan de beoogde leerdoelen en competenties. Om de beoordeling van de toetsen (onder andere de aard en de omvang van de feedback) zoveel mogelijk te standaardiseren, is de beoordeling gestroomlijnd door middel van schema’s. In de huidige praktijk zijn er nog verschillen in de aard en omvang van de feedback van de docenten, aldus de docenten en studenten met wie het panel heeft gesproken. Thans wordt aan een verbetering hiervan gewerkt, zo heeft het panel onder andere naar aanleiding van het gesprek met de studenten vastgesteld. Het panel heeft tijdens het bezoek een aantal toetsen ingezien. • De opleiding hecht veel belang aan de rol van externe beroepsprofessionals bij de beoordeling, bijvoorbeeld bij externe projecten en stages en bij het afstuderen. Betrokkenheid van externe deskundigen bij de eindexamenprocedure waarborgt volgens de opleiding voldoende niveau van afgestudeerden. Het panel is het met de opleiding eens dat externe betrokkenen een belangrijke rol moeten en kunnen spelen bij de beoordeling en het vaststellen van het niveau en dat het de begeleidende docenten zijn, die een beslissende stem moeten hebben bij het vaststellen van het niveau. • Een ander aandachtspunt ten aanzien van de toetsing is volgens het panel zelfbeoordeling van studenten in het projectonderwijs en dan met name het meeliftgedrag en het vinden van de juiste balans tussen de individuele- en de groepsbeoordelingen. Het panel heeft bij de opleiding een probleembewustzijn ten aanzien van deze punten geconstateerd en is er over te spreken dat de opleiding er thans aan werkt om meeliftgedrag te vermijden en de begeleiding bij de zelfbeoordeling van studenten te intensiveren. De begeleidende docent is altijd verantwoordelijk voor de beoordeling van de inhoudelijke kwaliteit van de afgeleverde producten. Hij weegt daarbij waar mogelijk individuele prestaties van studenten mee. De opleiding heeft het voornemen om waar mogelijk beroepstaken die in de praktijk individueel worden verricht, in de opleiding ook individueel te toetsen. • Toetsing en beoordeling zijn vaste onderwerpen van studentevaluaties (EVAL) van elke module. De opleiding stuurt indien nodig op basis van de hiermee verkregen resultaten de toetsing of de toetsingsprocedure bij. • In de nota Toetsing en beoordeling (mei 2006) is een aantal actiepunten ten aanzien van de toetsing voor dit jaar geformuleerd. Deze betreffen de verdere ontwikkeling en bijstelling van het toetsbeleid. Vanaf september 2006 is de vorm
26
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
•
van de feedback vastgelegd in overeenkomsten met docenten. Elke toets zal worden gevolgd door een feedbackcollege, een tentamensleutel en/of een geschreven feedback. In de huidige praktijk gebeurt dit nog onvoldoende structureel. ‘Best practices’ zullen onder de docenten worden verspreid. In de handleiding Studiehandleiding voor de stage jaar 3 (januari 2006) is een aantal criteria beschreven voor schriftelijke verslaglegging. Ook bij de taken en opdrachten in de blokboeken van de PGO-modules in het eerste en tweede jaar telt de kwaliteit van de schriftelijke verslaglegging mee in de beoordeling. In een aantal blokboeken is een checklist opgenomen, waarin taalaspecten (met betrekking tot de stijl en structuur) zijn beschreven. De eisen die aan het eindexamenproject worden gesteld zijn beschreven in de notitie Eindexamenproject K&E. Bij de beoordeling van het product worden drie onderdelen onderscheiden, namelijk het rapport, het reflectieverslag en de verdediging. Elk van de onderdelen heeft een eigen weegfactor. Ook wordt in de nota een aantal doelstellingen van het project omschreven die als criteria gelden waaraan het afstudeerwerk moet voldoen.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van Personeel
Eisen hbo
goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft een kern vaste docenten (circa 60%) en een groep flexibel in te zetten zogenoemde factuurdocenten (circa 40%). Het werken met factuurdocenten maakt het voor de opleiding mogelijk om het onderwijsprogramma steeds zoveel mogelijk te laten aansluiten op actuele ontwikkelingen in het beroepenveld. • De inhoudelijke regie voor het inhuren van de factuurdocenten ligt bij de vaste kern hoofddocenten. Zij sturen de factuurdocenten aan. Ook de onderwijscoördinator speelt hierbij een belangrijke rol. De factuurdocenten zijn gemiddeld één dag per week aan de opleiding verbonden. • Uit de door het panel bestudeerde CV’s van zowel de factuurdocenten als de hoofddocenten blijkt dat de nadruk bij de factuurdocenten ligt op de beroepservaring en de daarmee samenhangende competenties. De CV’s laten volgens het panel een breed scala aan relevante achtergronden en relaties met de beroepspraktijk zien. • De hoofddocenten beschikken, blijkens hun CV’s ook over voldoende beroepservaring.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
27
•
•
•
•
Facet 3.2
Iedere afstudeerrichting heeft een eigen sectorgerichte specialist als hoofddocent, die wordt bijgestaan door deeltijddocenten uit het beroepenveld. Het hoofd van de opleiding verzorgt de aansturing van dit team. Eenmaal per maand is er een overleg van hoofddocenten. Een aantal factuurdocenten nam deel aan het gesprek met het panel. Het panel heeft geconstateerd dat zij zich betrokken toonden bij de opleiding. De opleiding werkt ten behoeve van de stages met stagesupervisoren. Zij bezoeken de organisaties waar studenten de stages lopen. De stagesupervisoren zien er tevens op toe dat de theorie, die in de opleiding aan bod komt, aansluit op de praktijk. In het derde en vierde jaar zijn het de projectbegeleiders die een belangrijke schakel vormen tussen de studenten die het project uitvoeren en de opdrachtgevers. Twee maal per jaar verzorgen externe deskundigen naast het lopende programma seminars.
Kwantiteit personeel
voldoende
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding maakt gebruik van een management planning- en volgsysteem waarin alle onderwijsactiviteiten, het aantal uren, de inhoud en de bekostiging zijn opgenomen. De werkbelasting van docenten wordt vastgelegd in jaartaken en geëvalueerd tijdens jaartaakgesprekken en beoordelingsgesprekken (n.b. de jaartaakgesprekken worden vervangen door functioneringsgesprekken). • De opleiding bepaalt de hoeveelheid fte’s die per studiejaar nodig is met behulp van een aantal factoren, zoals het didactisch concept dat uitgaat van toenemende zelfsturing van de student in de loop der jaren en het beschikbare budget. • De opleiding maakt ten aanzien van de benodigde inzet van de docenten een onderscheid in vier rollen, namelijk die van docent (voor de informatieoverdracht), loopbaanbegeleider, groepsbegeleider en individueel (inhoudelijk) begeleider. De verhouding tussen de verschillende rollen verschilt per studiejaar. In de eerste twee jaar ligt het accent op de rol van docent als overdrager van informatie. In het derde jaar worden de rol van groepsbegeleider en individueel begeleider belangrijker en dus neemt de hiervoor benodigde en beschikbare tijd toe. • Gelet op de groeiende instroom van studenten in de afgelopen jaren van rond de 30 per jaar, heeft de opleiding in het zelfevaluatierapport geen exacte docent/student ratio gegeven. Zij verwacht echter vanaf 2007 geen significante groei meer. Op basis van de per 1 oktober 2006 bereikte omvang, gaat de opleiding in de goedgekeurde begroting voor 2007 uit van een ratio van 1 fte per
28
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
•
Facet 3.3
31,7 studenten. Hiervan is rond de 60% in vaste dienst en 40% extern. Het panel beoordeelt de docent/student ratio in vergelijking met andere opleidingen in het hoger onderwijs als enigszins hoog. Zij heeft echter van studenten geen klachten gehoord over te weinig onderwijs of begeleiding. Ondanks dat de werkbelasting van docenten volgens het management als hoog wordt ervaren, blijkt uit het Medewerkerstevredenheidsonderzoek dat 80% van de docenten met plezier naar het werk gaat. Volgens het management van de opleiding kan de als hoog ervaren werkdruk worden verklaard uit het feit dat de opleiding in de afgelopen jaren nog in ontwikkeling was en de hiermee samenhangende extra inspanning die van docenten wordt gevraagd. De opleiding breidt in 2006 haar staf uit met docentassistenten. Zij krijgen onder andere een nakijktaak, onder supervisie van de vaste docenten.
Kwaliteit personeel
voldoende
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De aan de opleiding verbonden docenten kunnen worden verdeeld in vaste (hoofd)docenten en factuurdocenten (zie facet 3.1). In de groep vakdocenten, wordt een onderscheid gemaakt in diegenen die lesgeven vanuit hun beroepssituatie en die meestal een hbo-opleiding hebben gevolgd en academisch opgeleide docenten, afkomstig uit diverse disciplines. • De meeste van de vaste docenten beschikken over een didactische aantekening. Indien dit niet het geval is, zullen zij deze volgens het management binnenkort verwerven. De factuurdocenten beschikken in mindere mate over didactische kwalificaties dan de vaste docenten, zo constateert het panel op basis van de CV’s. Uit de CV’s van factuurdocenten blijkt dat zij qua opleiding en voorkennis voldoende gekwalificeerd zijn. Aan deze docenten wordt echter niet de eis van een didactische aantekening gesteld. Waar nodig worden zij hierin begeleid. • De opleiding onderscheidt twee typen tutoren: begeleiders die speciaal getraind zijn voor probleemgestuurd onderwijs en begeleiders die zich hebben bekwaamd in het superviseren van het leerproces. Een klein aantal docenten is gekwalificeerd voor beide taken. • De kwaliteit van het personeel wordt geëvalueerd tijdens jaartaakgesprekken en beoordelingsgesprekken. • Het panel heeft al bij facet 3.1 geconstateerd dat een aanzienlijk deel van de docenten een grote mate van praktijkgerichtheid hebben. Dit geldt zowel voor de factuurdocenten als voor de docenten, die in vaste dienst zijn. • Studenten hebben het panel verteld dat een aantal docenten minder georiënteerd is op de theorie dan op het proces. De opleiding maakt ten aanzien van deze
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
29
•
• •
•
constatering een onderscheid in de begeleiders van PGO- en Projectgroepen en de vakdocenten. Het zijn met name de begeleiders van PGO- en Projectgroepen die het proces monitoren. Zij laten studenten reflecteren op achterliggende project- en communicatiemodellen. Daarnaast zijn er de vakdocenten, waaronder een groot deel van de factuurdocenten, die meer gericht zijn op kennisoverdracht in de klassieke zin van het woord, bijvoorbeeld op gebieden als marketing en financieel management. De opleiding stelt zes procent van het budget van het onderwijzend personeel beschikbaar voor ‘staff development’. In 2005 en 2006 is gewerkt aan projectmanagement en -begeleiding, didactische training, het construeren en beoordelen van opdrachten en curriculumontwikkeling (Ontwikkelingsplan 2006). Studenten zijn volgens EVAL, het digitale enquête-instrument tevreden over de vakinhoudelijke kwaliteiten van (gast)docenten. De opleiding voert per 1 september 2006 de nieuwe functieordening in, die de HKU naar aanleiding van de nieuwe CAO heeft geformuleerd. Een onderdeel hiervan is een nieuwe systematiek van functionerings- of jaartaakgesprekken en beoordelingsgesprekken. In de nieuwe systematiek staan de competenties van medewerkers in relatie tot de doelstellingen van de opleiding centraal (Ontwikkelingsplan 2006). Alle twintig vaste docenten zijn lid van het lectoraat.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
voldoende
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Voor het merendeel van de studenten geldt dat zij vanaf het tweede jaar de opleiding aan twee faculteiten volgen (n.b. studenten die Event Management volgen, blijven op dezelfde faculteit). • De opleiding is gehuisvest in een pand van de HKU in de binnenstad van Utrecht. Zij beschikt niet over een kantine, omdat studenten in de directe omgeving van de faculteit tal van lunchmogelijkheden hebben. Wel zijn er koffiehoeken. • Om de toename van het aantal studenten het hoofd te kunnen bieden is de huisvesting onlangs uitgebreid. In 2005 is de tweede verdieping van het gebouw ter beschikking gekomen, inclusief twee grote collegezalen, voorzien van alle moderne technische faciliteiten als internet, beamer, geluidsversterking, verduistering en dergelijke. Studenten op deze locatie hebben verder de beschikking over vijf werklokalen met ‘stand-alone’ computers, twee
30
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
• •
•
• •
Facet 4.2
vergaderruimtes, een algemene computerruimte met 40 computers, twee middelgrote werkruimtes met 10 computers en telefoonaansluitingen en 9 middelgrote en kleine (klas)lokalen. De studenten van de afstudeerrichtingen Visuale Art and Design Management en Arts and Media Management kunnen daarnaast gebruik maken van vergelijkbare faciliteiten op respectievelijk de faculteiten BKV en KMT. De richtingen EM, TM en MM maken vooral gebruik van de faciliteiten op de Lange Viestraat. De afdeling BID (bibliotheek- en informatiediensten) verzorgt de onderwijsinformatievoorziening en beheert de facultaire netwerkdiensten en infrastructuur. Elke student heeft overal altijd toegang tot internet en beschikt over een eigen werkruimte met 100MB opslagcapaciteit en een eigen e-mail account. Daarnaast kan elke student de beschikking krijgen over een webbased werkruimte (projectruimte) met verschillende functionaliteiten (planning, publicatie et cetera). Verder heeft de opleiding een eigen stageweb, waarin informatie is opgenomen over stageverlenende instellingen en vacatures. Studenten en docenten hebben toegang tot alle bibliotheekfaciliteiten van de Universiteit Utrecht. Het panel beoordeelt de op locatie beschikbare bibliotheek als zeer bescheiden. De bibliotheek beschikt over een zeer beperkt aantal boeken en tijdschriften. De overige boeken staan in de bibliotheken van de zusterfaculteiten. Sinds 2005 heeft de opleiding een eigen Projectenbureau, in navolging van de eerder opgerichte Projectenbureaus op de andere faculteiten, onder andere die van de BKV (beeldende kunst en vormgeving) en KMT (kunst, media en technologie). Uit evaluaties blijkt dat er in de piekuren niet altijd voldoende pc’ s voor de studenten zijn. Uit evaluaties van medewerkers (onder andere het Medewerkerstevredenheidsonderzoek) blijkt dat zij gemiddeld tevreden zijn over de hun ter beschikking staande faciliteiten.
Studiebegeleiding
voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding sluit met haar begeleidingssysteem aan bij dat van de hogeschool. Gedurende de hele studie worden studenten begeleid door de SLB-tutor. Hij is verantwoordelijk voor de monitoring, de mentoring en zorgt voor een goede match
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
31
tussen de student en de afstudeerrichting. Hij voert zowel persoonlijke als klassikale gesprekken, waarvan de frequentie in de loop der opleiding afneemt. Een andere taak van de tutor is het beoordelen van de reflectieverslagen van de studenten, die tezamen een profieldossier (nu nog portfolio genoemd) vormen, aan de hand waarvan de verdere (studie)loopbaan ontwikkeld wordt. Naast de SLB-tutoren zijn er PGO-tutoren. Zij monitoren vooral in de eerste jaren studenten in het PGO onderwijs en projectonderwijs. De procesbegeleiding bij projecten in de latere jaren is in handen van docenten. Zij spelen een belangrijke rol in de coaching bij het verkrijgen van een kwalitatief goed resultaat van de opdracht. • Het Projectenbureau begeleidt in het derde en vierde jaar studenten bij het uitvoeren van de projecten en de daarvoor noodzakelijke zakelijke contacten met het werkveld. • De opleiding beschikt over een eigen vertrouwenspersoon. Daarnaast heeft de HKU een onafhankelijk decanaat, waar studenten terecht kunnen met problemen van persoonlijke aard of zaken waarmee ze niet bij hun eigen opleiding willen of kunnen aankloppen. • Ten aanzien van de begeleiding van studenten bij de stages heeft het panel van het werkveld en de afgestudeerden, met wie zij heeft gesproken vernomen, dat het hiervoor geldende protocol niet altijd consequent wordt toegepast. De studenten met wie het panel heeft gesproken hadden echter geen klachten over de begeleiding bij hun stages. Er is eenmaal per maand een terugkomdag. En de mentor komt éénmaal langs op het stageadres. • De opleiding maakt sinds 2005 voor de studievoortgangregistratie gebruik van OSIRIS, dat toegankelijk is voor zowel studenten, docenten, tutoren en het management van de opleiding. Over de informatievoorziening waren de studenten tot voor kort niet tevreden, zo blijkt uit EVAL. In het najaar van 2006 heeft de opleiding in kaart gebracht op welke wijze zij de studenten optimaal kan informeren. • Thans worden studenten geïnformeerd over allerlei zaken betreffende de opleiding via het intranet (keweb.hku.nl). Mededelingen over wijzigingen in het rooster en dergelijke worden via de e-mail verspreid. Deze wijzigingen worden echter niet altijd tijdig aan de studenten doorgegeven. De opleiding werkt thans aan het verbeteren van de planning en roosters. Sinds 1 januari 2005 is hiervoor een aparte onderwijscoördinator aangesteld. • Voor studenten met dyslexie worden individuele maatregelen getroffen.
32
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitzorg
Evaluatie resultaten
goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De HKU kent een systeem van kwaliteitszorg van onderwijs en organisatie, waarin de opleidingen en faculteiten zelf mogen bepalen hoe zij evalueren en informatie verzamelen. De handhaving en verbetering van de kwaliteit van de opleiding is primair de verantwoordelijkheid van het management van de opleiding. De hogeschool zorgt voor de randvoorwaarden. Het College van Bestuur stelt als voorwaarde dat de opleiding frequent rapporteert over doelstellingen, resultaten en de wijze waarop zij indien nodig ontwikkelingen en verbeteringen doorvoert. Ook dient de opleiding kengetallen bij te houden voor de externe verantwoording. Met andere woorden: er moet zowel intern als extern zichtbaar sprake zijn van een kwaliteitsbewustzijn. Het College van Bestuur heeft dit in het gesprek met het panel bevestigd. • De opleiding voert haar kwaliteitszorg uit door gebruik te maken van de PDCAcyclus. De checkfase uit deze cyclus wordt ondersteund door het Evaluatieplan BAE 2005 (oktober 2005). In het plan zijn achtereenvolgens beschreven: de stand van zaken, de uitgangspunten en de instrumenten die de opleiding gebruikt voor het meten van de kwaliteit bij de verschillende stakeholders: de studenten, de docenten, het werkveld, de alumni en het personeel. • De opleiding verzamelt met behulp van verschillende instrumenten informatie ten behoeve van haar kwaliteitszorg. Voor de opleiding als geheel gebruikt zij de kwartaalrapportages, het HKU jaarverslag, kengetallen en streefcijfers (over aanmeldingen, instroom, bindend studieadvies, propedeuserendementen, doorstroom, diplomering, verblijfsduur uitvallers en benchmarks met betrekking tot alumni). Zij maakt hierbij gebruik van cijfers van de Kunsten- en HBO-Monitor en neemt inmiddels ook deel aan de Nationale Studentenenquête. De opleiding vergelijkt haar cijfers met zowel die van het kunstvakonderwijs als met economische opleidingen. • Instrumenten en organen om de inhoud en de organisatie van het onderwijs te evalueren zijn het al eerder genoemde EVAL instrument (hiermee wordt ieder blok geëvalueerd), de opleidingscommissie, klassenvertegenwoordigers, studentgesprekken, cijfers van Osiris, de denktank, COBA (het coördinatorenoverleg), het tutorenoverleg, enquêtes onder stageverleners en projectopdrachtgevers, de Raad van Advies, externe deskundigen, de eindexamencommissie en een uitvalanalyse. Als derde: instrumenten en organen om kwaliteit van het personeel te meten en te monitoren zijn: EVAL, de opleidingscommissie, klassenvertegenwoordigers, studentgesprekken en het
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
33
•
Facet 5.2
Medewerkerstevredenheidsonderzoek. Vanaf september 2006 worden hieraan toegevoegd: het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP), het functionerings- en ontwikkelingsgesprek, het formulier ontwikkelingsafspraken en het formulier 360 gradenbeoordeling. In het Evaluatieplan 2006-2007 beschrijft de opleiding haar streefdoelen. Zij maakt hierbij een onderscheid in streefdoelen, die gelden voor zowel kwantitatieve gegevens en kwalitatieve gegevens. Het EVAL instrument levert beide typen uitkomsten op. Bij de meeste vragen in EVAL wordt gebruik gemaakt van een vijfpuntsschaal. Het hiervoor geldende streefdoel is, dat niet meer dan tien procent van de studenten een onvoldoende of zeer onvoldoende mag scoren. Meer dan zeventig procent dient een voldoende of hoger te scoren. De score in EVAL op het aspect Studielast dient evenwichtig te zijn, dat wil zeggen meer, minder of gelijk aan het aantal geprogrammeerde uren. De kwalitatieve uitkomsten van de open vragen die in EVAL worden gesteld, spelen een belangrijke rol bij de interpretatie van de verkregen percentages.
Maatregelen tot verbetering
voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het Evaluatieplan BAE 2005 (oktober 2005) en 2006/2007 beschrijft de opleiding de procedures en dergelijke met betrekking tot de verbetermaatregelen, die zij neemt naar aanleiding van onder andere de resultaten van de evaluaties. De verbetermaatregelen voor de komende jaren heeft zij beschreven in het Ontwikkelingsplan 2006. • De opleiding maakt in haar verbeterbeleid een onderscheid in acties op korte en lange termijn. De uitkomsten van EVAL kunnen aanleiding zijn om op korte termijn verbeteringen door te voeren, dat wil zeggen in het blok, dat volgt op het geëvalueerde blok. Verbeteringen, die meer structureel van aard zijn, zullen in het volgende studiejaar worden doorgevoerd. Aspecten die meewegen bij het vaststellen van de noodzaak om verbeteracties door te voeren zijn: het oordeel over het vak als geheel, het functioneren van de docent, de gerealiseerde studielast, de samenhang tussen de doelen en inhoud van het vak en de toetsing en de mate waarin de leerdoelen zijn gerealiseerd. • Voorbeelden van verbetermaatregelen zijn de Seminar Tool, waarmee studenten zich ‘online’ kunnen aanmelden voor deelname aan een seminar. Een ander voorbeeld is de manier waarop adviezen van een studentklankbordgroep bij het Music Management hebben geleid tot een aangepast curriculum van 2005-2006. Ook in de eindrapportages over het jaar 2005-2006 van de afstudeerrichtingen worden de voorgenomen verbetermaatregelen beschreven. De evaluatie van
34
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
Facet 5.3
nieuwe onderwijsvormen, zoals het Projectonderwijs in 2005 hebben in 2006 geleid tot een aanpassing. De opleiding zegt in haar zelfevaluatierapport dat de PDCA-cyclus nog verbeterd en meer geformaliseerd kan worden. Het panel is te spreken over het feit dat de opleiding zich hier bewust van is.
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
goed
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Alle belangrijke stakeholders zijn volgens het Evaluatieplan BE 2005 (oktober 2005) betrokken bij het systeem van kwaliteitszorg van de opleiding. De wijze waarop dit gebeurt, de frequentie ervan en de hierbij gebruikte instrumenten zijn ook beschreven in het Evaluatieplan BAE 2005 (oktober 2005). (zie ook facet 5.1 en 5.2). • Voor de wijze waarop de medewerkers, docenten en studenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg wordt verwezen naar facet 5.1. • Het beroepenveld is onder andere betrokken bij de kwaliteitszorg door het evalueren van hun ervaringen met stagiaires. Hiervoor zijn stageevaluatieformulieren beschikbaar. Tot op heden wordt hier nog niet veel gebruik van gemaakt. Echter, de opleiding wint ook informatie in over behoeftes van het werkveld en het niveau van de stagiaires. De in het voorjaar van 2005 opgerichte Raad van Advies toonde zich in het gesprek met het panel zeer betrokken bij de kwaliteit van de opleiding. De uit vier leden bestaande Raad was tijdens het bezoek van het panel aan de opleiding voltallig aanwezig. • Ook organiseert de opleiding regelmatig bijeenkomsten met alle interne en externe stakeholders om het beroepsprofiel aan te scherpen en het opleidingsprofiel naar relevante en toetsbare streefdoelen te vertalen. Dit gebeurt zowel op het niveau van de opleiding als op dat van de afstudeerrichtingen. • Alumni zijn tot op heden nog niet structureel betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Een verklaring hiervoor is dat er pas sinds juni 2006 afgestudeerden zijn. De opleiding heeft het voornemen om via een alumninetwerk en de Kunsten Monitor alumni structureel bij de opleiding te betrekken. Zij organiseert nu al alumnidagen. Het Projectenbureau heeft een alumnibureau ingericht. • In 2006-2007 onderzoekt de opleiding mogelijkheden om de respons op EVAL te verhogen.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
35
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding wil het niveau van haar afgestudeerden onder andere borgen door een nauwe relatie met de beroepspraktijk te onderhouden. Ten eerste door docenten die ook in de beroepspraktijk werkzaam zijn, ten tweede door de beoordeling en evaluatie van stagiairs, ten derde door de contacten met stagebegeleiders binnen instellingen, ten vierde door de contacten met opdrachtgevers waarvoor projecten worden uitgevoerd en ten vijfde door contacten met alumni. • De opleiding hecht veel belang aan de eisen die de beroepspraktijk aan de beroepstaken stelt, die de studenten gedurende de opleiding uitvoeren. In het derde jaar voeren studenten een project uit, dat wordt beoordeeld door de externe opdrachtgever en de begeleidende projectdocent. Ook loopt de student een stage van 6 maanden, waarbij de stageverlener en de begeleidende tutor de studenten beoordelen. In het vierde jaar voeren de studenten weer een project uit, dat evenals in het project in het derde jaar wordt beoordeeld door de externe opdrachtgever en de begeleidende projectdocent. In het tweede deel van het vierde jaar stelt de student individueel een advies of ondernemingsplan op voor een externe opdrachtgever. Daarmee dient hij de verworven kennis, vaardigheden en houding om op zelfstandige wijze een belangrijk beroepsproduct tot stand te brengen aan te tonen, in bijvoorbeeld een adviesrapport of een ondernemingsplan. Het oordeel van de opdrachtgever weegt mee in het eindoordeel over de opdracht. Het eindexamen heeft de vorm van een mondelinge verdediging. Hierin wordt de student door docenten, studieleiding en/of een externe deskundige getoetst. • De vertegenwoordigers uit het werkveld met wie het panel heeft gesproken hebben laten weten dat de afgestudeerden in voldoende mate over de benodigde startkwalificaties beschikken, maar voegden daaraan toe dat zij in hun eerste functie in de kunstensector nog veel moeten leren. Zij zijn van mening dat de opleiding wat meer aandacht zou kunnen besteden aan met name de theoretische kennis van het kunstinhoudelijke domein van de afstudeerrichting. Voldoende aandacht wordt besteed aan de theorie van het managementdomein. De afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken herkenden zich in deze constatering van het werkveld. Het management van de opleiding heeft het panel laten weten dat meer aandacht voor de theorie van het managementdomein een bewuste keuze is. Met name het kunnen toepassen van de zogenaamde ‘managerial skills’ in de praktijk is een belangrijke doelstelling van de opleiding.
36
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
•
Facet 6.2
Het panel heeft tien afstudeerwerken bestudeerd. Deze gingen over ofwel een managementvraagstuk of over een vraagstuk betreffende kunst en cultuur. Het panel beoordeelt het niveau van de afstudeerwerken als voldoende. De opzet is in orde, evenals de literatuurverwijzingen. Het is het panel opgevallen dat de nadruk in de afstudeerwerken ligt op de praktijk. De theoretische component krijgt minder aandacht in de afstudeerwerken, zo heeft het panel geconstateerd. Volgens de opleiding staan de beroepspraktijk en de praktische relevantie centraal in de afstudeerwerken. De theorie is daar volgens haar dienstbaar aan.
Onderwijsrendement
voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd met betrekking tot de instroom, het totaal aantal ingeschrevenen studenten, de gemiddelde studieduur, de gemiddelde studieduur van studiestakers tijdens en na de propedeuse, de instroom in de afstudeerrichtingen en het afstudeerrendement. • De HKU heeft in 2003 als doelstelling voor al haar bacheloropleidingen geformuleerd om hogere afstudeerrendementen te realiseren dan het gemiddelde rendement in de sector. Tevens is de ambitie geformuleerd om het hoogste rendement in de sector te realiseren. Streefcijfers van de HKU zijn: een propedeuseuitval van rond de 25%, een hoofdfaserendement van 80% en een overall rendement (na 5 jaar) van 60%. • Wat betreft de instroom zegt de opleiding in haar zelfevaluatierapport te streven naar een jaarlijkse groei, met in 2008 een totaal van 600 ingeschreven studenten en een jaarlijkse instroom van 209. In 2006-2007 had zij een instroom van 202 (waarvan 159 via loting). Vanaf 2007-2008 verwacht de opleiding een stabilisering van haar instroom. Het totaal aantal ingeschreven studenten in 2005-2006 was 430. Voor 2006-2007 waren er 429 aanmeldingen, die via loting konden worden toegelaten (beschikbaar waren 152 plaatsen) en ruim 100 aanmeldingen voor de decentrale selectie voor de richting Event Management. • De opleiding gebruikt als benchmark voor haar rendement het gemiddelde rendement van de HEAO sector (43%) en hanteert een streefrendement van 50% na 5 jaar. Voor de cohorten die zijn afgestudeerd, werd dit streefcijfer nog niet gerealiseerd. Van cohort 2001 zijn van de 50 studenten na vijf jaar elf studenten afgestudeerd, dat is 22%. De opleiding verklaart dit lage rendement en het aldus niet halen van het streefrendement door aanloopproblemen van de opleiding en door de overgang van het oude naar het nieuwe curriculum. Het panel vindt dit een plausibele verklaring.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
37
•
38
De opleiding streeft naar een propedeuserendement van 75% na twee jaar en een gemiddelde studieduur van 14 maanden (voor cohort 2004-2005). Van cohort 2003-2004 heeft 74% na twee jaar de propedeuse behaald. Van cohort 20042005 gold dit voor 56%. De gemiddelde studieduur van de studiestakers is 1,3 jaar. Hieruit blijkt dat de studieduur van studiestakers dicht bij het streefcijfer ligt. Uit de gerealiseerde rendement blijkt dat het streefrendement voor cohort 20032004 nagenoeg is gerealiseerd. Voor cohort 2004-2005 is dit echter niet het geval.
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
39
Bijlage 1:
40
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
41
42
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
43
44
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw drs. M.E. Voorthuis
Panellid student: De heer P. van Amstel
Panellid domein: De heer drs. M. Stam
Panellid voorzitter: De heer dr.K. Vuyk
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; 22 augustus 2005
X X
X
X
X
De panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Specifieke aanvullingen van de panelleden:
De heer drs. M. Stam De heer Stam is voornamelijk ingezet vanwege zijn ruime kennis van en ervaring in het werkveld Kunst en Economie. Hij doet promotieonderzoek naar de wisselwerking tussen het leren van hbodocenten en van de instituten waarbinnen ze werkzaam zijn. De heer Stam was jarenlang docent Nederlands en communicatieve vaardigheden en leidt nu de ontwikkeling van een nieuw leerplan MWD bij de HvA. Hij heeft kaders ontwikkeld voor de specialisatie Cultureel Ondernemen voor de opleiding CMV van de HvA. De heer Stam is momenteel actief als ‘boundary crosser’, d.w.z. het verkennen van samenwerking tussen opleidingen en werkveld op het gebied van methodiekontwikkeling en innovatieve projecten. De heer Stam heeft door opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek. Daarnaast heeft hij voor deze visitatie individueel instructies gehad. Opleiding(en) 1968 - 1975 2001 – 2007
Doctoraal Nederlandse taal- en letterkunde, richting taalbeheersing promotieonderzoek naar ‘de lerende docent’
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
45
Werkervaring: 1974 – 2000 Docent Nederlands en coördinator onderwijsontwikkeling bij respectievelijk de sociale Academie CICSA en de HvA (rechtsopvolger) 2000 – heden Staflid kwaliteitzorg en onderwijsinnovatie bij MWD HvA 2003 – 2006 Onderzoeker bij OrO HvA naar leren van docenten en instituten
Panellid de heer dr. K. Vuyk De heer Vuyk is ingezet vanwege zijn domeindeskundigheid op het gebied van kunst, theater en dans, beeldende kusten, vormgeving en management in deze branche, opgedaan als directeur van een grote kunstinstelling: Theater Instituut Nederland. Daarnaast beschikt de heer Vuyk over onderwijsdeskundigheid door zijn ervaring als directeur van de faculteit Beeldende Kunst en Vormgeving aan de Hogeschool Constantijn Huygens in Kampen (nu onderdeel van ArtEZ) Van 1996 tot 2001. De heer Vuyk heeft voor deze visitatie individueel instructies gekregen. Opleiding: 1971-1978 1972-1981 1982-1990
Doctoraal psychologie Doctoraal filosofie Promotie filosofie
Werkervaring: 1977-1989 1990-1996 1996-2001 2002-2006 toekomst
Docent psychologie hbo Staffunctionaris onderwijs Kunsthogeschool Directeur academie beeldende kunst en vormgeving Directeur Theater Instituut Nederland Universitair hoofddocent kunstbeleid universiteit Utrecht
Panellid student: de heer J.P. van Amstel De heer Van Amstel is ingezet als student panellid. Hij is recent afgestudeerd aan EMT van de Saxion Hogeschool te Enschede in de richting KNT, Kunst en Techniek. De heer Van Amstel is naast zijn studie lid van de Instituutsraad en de studievereniging van de opleiding en werkt daarnaast als student-assistent en als theatertechnicus. De heer Van Amstel is qua leeftijd en vooropleiding representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding. Hij heeft studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen op hbo niveau. De heer Van Amstel is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd. Opleiding: 1995 – 2000 2002 – 2006
Kdc Emmen havo Kunst en Techniek, EMT Saxion Hogeschool Enschede
Werkervaring: 2000 t/m 2003 vakantiewerk: magazijnmedewerker bij de studieboekencentrale noord nederland 2006 Saxion hogeschool Enschede, student assistent en theatertechnicus
46
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Mevrouw drs. M.E. Voorthuis Mevrouw Voorthuis beschikt zowel door haar opleiding als door haar werk over een brede onderwijskundige kennis van en ervaring met het onderwijs. Zij heeft een groot aantal jaren gewerkt als senioradviseur en -onderzoeker op het terrein van met name het hoger onderwijs en de bve sector en hierover gepubliceerd. Voor het hoger onderwijs voerde zij een groot aantal onderzoeken en adviestrajecten uit. Deze hadden onder andere betrekking op de implementatie en evaluatie van tal van onderwijskundige vernieuwingen, alsook op kwaliteitszorg. Andere terreinen waarop zij onderzoek deed en adviestrajecten uitvoerde zijn studiebegeleiding en studieloopbanen, studiekeuzeprocessen en de positie van allochtone studenten in het hoger onderwijs. Daarnaast was zij gedurende een aantal jaren projectleider van een monitorproject van management- en verkooptrainingen bij een gerenomeerd internationaal bedrijf voor managementtrainingen. Als auditor heeft zij ruime ervaring binnen verschillende domeinen in zowel het hoger beroepsonderwijs, als het universitaire onderwijs. Opleiding: 1973 1985 1989 1992 1995 2000
Diploma Pedagogische Academie Doctoraal Pedagogische Wetenschappen, met het hoofdvak Onderwijskunde en de bijvakken Organisatiesociologie en Bestuurskunde Leergang Modulair Onderwijs bij het Nederlands Studie Centrum Cursus Gegevensverwerking met Data Entry en SPSS/PC+ Training Krauthammer International Cursus Vergelijking ATLAS/ti-Nvivo
Werkervaring: 1973 - 1977 1985 - 2002 2002 - 2004 2004 - heden 2005
Basisonderwijs SCO-Kohnstamm instituut van de Universiteit van Amsterdam HBO-raad, afdeling Kwaliteitszorg Netherlands Quality Agency Vanuit NQA gedetacheerd bij de Qality Assurance Netherlands Universities (QANU)
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
47
48
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
9.00 – 11.00 uur
Ontvangst Materiaalbestudering
Opleidingsmanagement Visitatiepanel
11.00 – 11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement Opleidingsmanagement & CvB & College van Bestuur
11.45 – 12.30 uur
Gesprek met studenten
12.30 – 13.15 uur
Lunchpauze
13.15 – 14.00 uur
Gesprek met docenten
Tien docenten
14.00 – 14.45 uur
Gesprek met werkveld en afgestudeerden
10 externen: - Leden Raad van Advies - Stageverleners - Werkgevers afgestudeerden - Recent afgestudeerden
14.45 – 17.00 uur
Rondleiding en eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
Visitatiepanel
17.00 – 17.30 uur
Tweede gesprek met Opleidingsmanagement opleidingsmanagement en afronding
17.30 – 18.00 uur
Afsluitend paneloverleg
Tien studenten
Visitatiepanel
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
49
50
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Vet gedrukt: vooraf toegestuurde documenten. * = bronnen die niet in de hangmappen, maar elders in ruimte 209 te vinden zijn. Merendeel bronnen is ook digitaal beschikbaar. BRON 1 2 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
AAAE - Standards for Arts Administration Graduate Program Curricula (2006) Alumni onderzoek (2006) Alumni-beleid Ontwikkelingsplan Arts under Pressure Beoordeling eindexamencommissie (augustus 2006) Beroeps- en opleidingsprofiel BAE (2004) Bestuurlijk overleg VADM, 9 mei 2006 Bijeenkomst Eventmakers 6.10.05 Blokboek Cultuurfabriek Beeldend Blok 2 0506 (taak 4) Blokboek Cultuurfabriek Muziek 0506, jaar 1 Blokboek Muziek, jaar 1 0405 Blokboeken CultuurfabriekTheater, jaar 1 0506 Blokboeken Cultuurfabriek jaar 1, Media BlokboekTerra, blok 4 jaar 2 Boekenlijst K&E* Bosdag 29 maart 2006 Brief aan docenten, augustus 2006 Clusterraad, notulen juli 2006 C-MKB-U, een veelbelovende onderneming CMM (klankbordgroep MM) 3.12.04 Croho rapport Cultural Business Modeling, 2004 Curriculumbouw K&E 05-07 Curry - het interculturele kunstendebat 2002 Cursus informatie (BDF) CV’s docenten/medewerkers 2006 CV’s projectbegeleiders CV's factuurdocenten CV's tutoren Denktank notulen 12.10.05 Denktank verslagen 2005 en 2006 Didactisch concept 2005
4
1 1
5
6
5
6 6
1 1
2 2 2 5 2 2 2 2 2 2
1
4
2 2 2 2
6 5
1 1 1
2 2 2 2 2
6
3 3 3 3 4 5
2
© NQA - visitatie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Bachelor of Arts and Economics
51