HOERA, DE HBO-JURIST KOMT ERAAN! Uit eerdere onderzoeken door Van Teeffelen (2001), de Hogeschool van Amsterdam in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam – hierna te noemen het Amsterdamse onderzoek – (2001) en Hobéon (2002) bleek de Hbo-jurist meer dan welkom op de arbeidsmarkt.1 Naast de academische juristen was plaats voor het equivalent daarvan op Hboniveau. Toenemende juridisering in onze maatschappij was hier mede debet aan. De onderzoekers spraken met vertegenwoordigers van verschillende beroepsgroepen. Daaruit bleek dat vooral advocaten- en notariskantoren, overheidsinstellingen en griffies van rechtbanken stonden te springen om Hbo-juristen. Van Teeffelen en Hobéon zagen ook kansen bij banken en verzekeringsmaatschappijen. In 2006 en 2007 zijn de eerste lichtingen Hbo-Rechten (HBR) afgestudeerd. Tijd om de balans op te maken. Hoe vergaat het deze nieuwe neefjes en nichtjes van de academische juristen? Lopen de werkgevers inderdaad als kwispelende honden op deze Hbo-juristen af of valt nog enig gegrom te horen? En welke competenties verwachten de werkgevers anno 2007 van de juridische professionals? Bij de beantwoording van deze vragen maken wij gebruik van een in 2007 afgerond onderzoek naar het toekomstperspectief van de juridische professional op Hbo-niveau, hierna te noemen het Utrechtse onderzoek.2 De uitkomsten van alle onderzoeken worden vergeleken en de resultaten van het Utrechtse onderzoek zetten we af tegen de stage-ervaringen met Utrechtse HBR-studenten. Trends die niet blijken uit de onderzoeken vormen het sluitstuk van onze bevindingen. Het begrip Hbo-jurist Voordat we die bevindingen kenbaar maken, proberen we eerst het begrip Hbo-jurist uit te leggen. Het begrip jurist is dus niet langer voorbehouden aan de academicus die een universitaire rechtenstudie voltooit. Er zijn nu drie Hbo-opleidingen waar je de titel Bachelor of Laws kunt behalen: Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD), Hbo-Rechten (HBR) en de vakopleiding Kandidaat Gerechtsdeurwaarder (GDW). De opleidingen SJD en HBR worden op diverse Nederlandse hogescholen aangeboden, de opleiding GDW alléén in Utrecht. Bij een grammaticale uitleg van de titel Bachelor of Laws zijn de afgestudeerden aan deze drie juridisch (georiënteerde) opleidingen allen Hbo-jurist. Dat begrip is op zich een schot in de roos. Hij bekt lekker en doet precies waarvoor hij is bedoeld: je onderscheiden van de academische juristen. Toch is er verwarring in het land. Een jurist wordt nog vaak gelieerd aan de academische titel meester in de rechten (Master of Laws). Hogescholen leggen het begrip Hbo-jurist ook nog eens verschillend uit. Soms is het rechtstreeks gekoppeld aan de HBR-opleiding (Hogeschool van Amsterdam), soms wordt het gebruikt voor zowel de afgestudeerde SJD’er als de afgestudeerde HBR-student (Hogeschool Zuyd). Onderzoekers en schrijvers van tijdschriftartikelen gebruiken ook verschillende definities. Bij de Hogeschool Utrecht is de discussie nog gaande: moet je de Hbo-jurist gebruiken als overkoepelend begrip voor alle juridisch georiënteerde Hbo-opleidingen of moet dit begrip strikt verbonden worden aan de afgestudeerde student HBR? Wat pleit vóór gebruik van dat overkoepelende begrip? Bij alle drie opleidingen krijgen studenten de titel Bachelor of Laws mee. Ze behalen hun diploma’s voor het merendeel op basis van dezelfde competenties. Voor de profilering ten opzichte van de academisch gevormde juristen, is het wenselijk een beroepsgroep daar tegenover te stellen met een zo breed mogelijke bagage. Daardoor is de specifieke kracht en identiteit van de Hbo’er makkelijker te benoemen.3 Wat pleit tegen dat overkoepelende begrip? De SJD-opleiding bestaat zestien jaar en heeft zich al een positie in het werkveld verworven. In werkveldsectoren zoals Centra voor Werk en Inkomen, uitkeringsinstanties, sociale
raadslieden, schuldhulpverlening en de reclassering is de term SJD’er een begrip. Hetzelfde gaat op voor de GDW’er. Het beroepsterrein van de GDW’er is van oudsher goed afgebakend. Je bewandelt één beroepsroute, die van kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Voor de HBR afgestudeerde is dat helder beroepsprofiel nog in ontwikkeling. Immers, de eerste lichtingen zijn pas afgestudeerd. Door koppeling van het begrip Hbo-jurist aan de afgestudeerde HBR-student verkrijgt deze naast de GDW’er en de SJD’er een herkenbaar beroepsprofiel. HBR bestrijkt bovendien alle rechtsgebieden terwijl bij SJD sociaalrechtelijke en justitiële dienstverlening de boventoon voeren. Werkgevers zitten niet te wachten op een kwalificatie die per regio (lees: hogeschool) verschilt. In het landelijk uitgezette Utrechtse onderzoek werd daarom gekozen voor een neutrale overkoepelende term: “de juridische professional op Hbo-niveau”. Een alternatief is de paralegal, wat weer handiger is in het dagelijkse spraakgebruik. Ook daarmee geef je het onderscheid aan met de academische jurist. Bij eenduidig gebruik hiervan kan de afgestudeerde HBR-student, evenals de SJD’er en de GDW’er, definitief zijn eigen kwalificatie verkrijgen, de enige en echte Hbo-jurist. Omwille van de duidelijkheid bij de lezer koppelen wij in dit artikel het begrip Hbo-jurist aan de afgestudeerde student HBR. Omdat het beroepsprofiel van de SJD’er en de GDW’er al in de loop der jaren is uitgekristalliseerd, gaat onze aandacht vooral uit naar het toekomstperspectief van deze Hbojurist. In het Utrechtse onderzoek treffen we belangrijke aanwijzingen aan. Het Utrechtse onderzoek In dat onderzoek werd een breed spectrum van potentiële werkgevers schriftelijk geënquêteerd. Er werden ruim 700 formulieren verstuurd naar alle regio’s van het land, waarvan er 114 werden geretourneerd die bruikbaar waren. In de enquête werden een drietal vragen gesteld over diverse benoemde competenties.4 Eerst werd gevraagd naar de mate van belangrijkheid van die competenties, daarna naar een cijfermatige beoordeling van alle competenties en tot slot werd gevraagd naar in de praktijk gemiste competenties. De bevraagde competenties hadden betrekking op het werk van juridische professionals ongeacht hun opleiding. Het onderzoek levert dus ook gegevens op voor universiteiten. Voor de precieze uitwerking van de vragen, de cijfermatige beoordelingen van de competenties en de dwarsverbanden verwijzen wij naar het onderzoeksrapport.5 In dit artikel volstaan wij met een samenvatting van benodigde competenties. De uitkomsten van dit onderzoek moeten met een zekere relativering worden gelezen. Het beeld is enigszins gekleurd door de grote terugzenddiscipline van decentrale overheidsinstellingen als gemeenten en waterschappen (chapeau!). In schril contrast daarmee stond de beperkte respons van bijvoorbeeld advocatenkantoren of het geheel ontbreken daarvan bij werkgevers zoals het Juridisch Loket en de Hogescholen zelf (HBR en SJD!). Hierdoor is de responsvaliditeit onder druk te komen staan. In onze bevindingen, conclusies en aanbevelingen houden wij daar rekening mee. Bevraagde competenties Wat wil het werkveld? Het werkveld gaat graag in zee met een juridische professional die direct inzetbaar is en dus beschikt over competenties afgestemd op het werk dat de juridische professional moet verrichten. Twee competenties springen ver boven alles uit: schriftelijke en mondelinge communicatie. Voor nagenoeg alle organisaties/beroepsgroepen zijn andere belangrijke vaardigheden: analytisch vermogen, juridische en niet-juridische argumenten afwegen en het vermogen tot praktisch denken. Verder moet je een juridisch dossier kunnen aanleggen en beheren, processen beheersen en zorgdragen voor een goede verslaglegging. Je moet oog hebben voor prejuridische mogelijkheden en oplossingen, beschikken over empathisch vermogen en wetssystematisch kunnen handelen, het kunnen schakelen tussen
wettelijke bepalingen om tot een oplossing voor een praktisch probleem te komen. Tot slot moet je een goed onderbouwd juridisch advies leveren, juridische vragen en problemen afhandelen en zelfstandig de behandeling van procedures en uitvoeringszaken tot een goed einde brengen. De “niet-juridische kennis” moet bestaan over modellen gespreksvoering, dossiermanagement en modellen conflicthantering. Wat betreft de “houdingsaspecten” dient een juridische professional communicatief, integer, verantwoordelijk te zijn en te beschikken over een kritische, onderzoekende en meedenkende houding. Minder belangrijk gevonden competenties uit het Utrechtse onderzoek zoals juridische audit bij organisaties, doorlichten van een organisatie, juridische acties en bewaken van juridische kwaliteit, het ICT-gebruiksmanagement en het leveren van een bijdrage aan databanken zien wij echter wel terug bij onze stagiaires. Vaak wordt dit soort werkzaamheden juist wel aan een stagiaire HBR opgedragen. Stageverleners geven regelmatig aan onder de indruk te zijn van de mondelinge communicatieve vaardigheden van de stagiaires HBR en hun inlevingsvermogen in de cliënten. Dit biedt perspectieven voor diverse adviserende functies binnen het juridische beroepenveld. Het Utrechtse onderzoek geeft verder aan dat een aantal maatschappelijke tendensen zoals vergrijzing, juridisering van de maatschappij, claimcultuur en de toenemende mondigheid van de consument mogelijkheden biedt voor Hbo-juristen. Dit is ook te merken bij het praktijkbureau Hbo-Rechten van de Hogeschool Utrecht dat contacten met het werkveld onderhoudt en stageplaatsen regelt. De paralegal kan de academisch geschoolde werknemer veel werk uit handen nemen. Het beroepenveld erkent dat een aanmerkelijk deel van het werk van een academicus Hbo-niveau heeft en dus prima door een Hbo-jurist kan worden uitgevoerd. Dit is ook te zien aan de beroepsproducten die stagiaires tijdens hun stages zelfstandig ontwikkelen onder begeleiding van een academisch geschoolde praktijkbegeleider. Vaak houden stagiaires zich bezig met dossiervorming, het voorbereiden van zaken, het opzetten van systemen voor dossierbeheer, het ontwikkelen van een contractbeheersysteem bijvoorbeeld in het bedrijfsleven of bij gemeenten. Tevens richten ze zich regelmatig op het verbeteren van beleid in het kader van bezwaarschriften. Vaak komt het voor dat Hbo-juristen de huidige werkwijze van een organisatie analyseert en met de uitkomsten van die analyse aan de slag gaat. Een aanbeveling voor een meer efficiënt beleid is dan het resultaat van de stage. Leerzaam voor de student en zeer nuttig voor de stageverlener. We zien hier ook een sneeuwbaleffect. Stageverleners vragen voor het daaropvolgende jaar wederom een stagiaire HBR. Gemiste competenties In het Utrechtse onderzoek werd ook gevraagd naar competenties die ontbraken bij de al voor de respondent werkzame juridische professional. De antwoorden waren divers en een rode lijn is lastig te trekken. Toch levert ook dit onderdeel van de enquête relevante informatie op. Komen de gemiste competenties voldoende aan bod in de HBR- opleidingen? De competenties die door respondenten worden gemist bij het werk in de organisatie is het “kunnen samenwerken, zowel intern als extern”, en “initiatief tonen en nemen”. De belangrijkste competentie die wordt gemist door respondenten bij uitvoerend werk is “de dienstverlening evalueren en reflecteren”. Andere gemiste competenties zijn “kunnen onderhandelen”, “zelfstandig een standpunt kunnen bepalen en verdedigen”, “het kunnen voorkomen van zinloze juridische procedures”, “leiding geven” en “resultaat gericht kunnen werken”. De belangrijkste competentie die wordt gemist door respondenten bij inzicht is “gevoel/inzicht hebben voor bestuurlijke/politieke verhoudingen”. Andere gemiste
competenties zijn “mensen kunnen overtuigen”, “vermogen hebben om foute interpretaties van klanten te kunnen herkennen” en “onafhankelijkheid tonen”. De belangrijkste vaardigheden die worden gemist door respondenten zijn het “praktisch en oplossingsgericht kunnen denken” en het “beschikken over besluitvaardigheid en zelfstandigheid”. Andere vaardigheden die worden gemist zijn “adviesvaardigheden”, “beleidsstukken en voorstellen kunnen schrijven” en “een professionele houding kunnen aannemen”. De belangrijkste houdingsaspecten die worden gemist zijn “accuratesse en proactiviteit”, en “deskundigheid en het hebben van (strategisch) inzicht”. Andere gemiste houdingsaspecten betreffen “creativiteit”, “lef, risico’s inschatten en durven nemen” en “prioriteiten kunnen stellen”. De belangrijkste juridische kennis die wordt gemist is kennis betreffende “de uit te voeren taak, dus beroepsspecifieke kennis”. Een aantal respondenten geeft daarbij aan dat specifiek juridische kennis bij de start van een baan onvoldoende blijkt te zijn om de betreffende functie direct in het geheel uit te kunnen oefenen. De belangrijkste niet juridische kennis die wordt gemist is kennis betreffende “managen”, en “specifieke beroepsinhoudelijke kennis”. Verder werd genoemd kennis betreffende “de verschillende culturen waarmee je te maken kunt krijgen” en “een zekere mate van omgevingsbewustzijn; er is meer dan alleen de juridische waarheid”. Hamvraag: academicus of Hbo’er? Wat betekenen de benodigde competenties voor de juridische professional op Hbo-niveau? Is de werkgever überhaupt bekend met deze juridische professional? En zo ja, gaat hij dan in zee met een academicus of een Hbo’er? Ook dat werd in het Utrechtse onderzoek onderzocht. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen respondenten die vooraf al op de hoogte waren van de verschillen tussen de diverse juridische opleidingen en respondenten die dat niet waren. Ruim 74% van de respondenten bleek op de hoogte van het verschil in opleidingen. Toch nog 26% wist op moment van ontvangst van de enquête niet waaruit die verschillen bestonden. Voor deze respondenten was, ten behoeve van de vervolgvragen, een bijlage bij de enquête gevoegd waarin het verschil tussen de verschillende opleidingen werd beschreven. Hierna worden telkens twee percentages vermeld. Het eerst genoemde percentage heeft betrekking op de groep respondenten die bekend was met het verschil in de opleidingen, het percentage tussen haakjes (..) heeft betrekking op de groep die daar niet mee bekend was. Bijna 43% (75 %) van de respondenten zegt dat men pas door de enquête vernam dat de juridische professionals van de opleiding SJD en HBR de titel Bachelor of Laws meekrijgen. De verstuurde enquête heeft op dit punt dus een belangrijke voorlichtende functie vervuld. Bijna 40% (7,1 %) wist al dat beide afgestudeerden een dergelijke titel meekrijgen. Wat betreft de HBR afgestudeerde weet 18,3% (14,3 %) dat een professional van deze opleiding de titel Bachelor of Laws meekrijgt en bij de professional van de opleiding SJD is dat maar 0 % (3,6 %). Een mogelijke verklaring voor de zeer lage percentages bij de SJD’ers is, dat het werkveld de SJD’er meer in de sociaal-juridische hoek plaatst en om die reden niet associeert met een juridische titel. Ruim 43% (41,4 %) van de respondenten heeft voorkeur voor een academicus als de werkgever opnieuw voor een juridische professional moet kiezen. Veel organisaties werken momenteel met academici en zien daar vooral de voordelen van in. Het gaat hierbij vooral om de veronderstelde betere juridische kennis en het feit dat slechts een academicus een togaberoep mag uitoefenen. Toch zegt 24,1% (10,3 %) van de respondenten de volgende keer
te kiezen voor een juridische professional op Hbo-niveau, met als belangrijkste redenen de praktijkgerichte inzetbaarheid en het direct kunnen aanpakken van een casus. Bovendien zitten momenteel academici op plekken die best ingevuld kunnen worden door Hbo’ers. De overige respondenten hebben geen specifieke voorkeur voor een academicus of een Hbo’er, te weten 33,7 % (48 %). Het is afhankelijk van de in te vullen functie en respondenten hebben liever een goede Hbo’er dan een slechte academicus. Iets meer dan 83% (79,3 %) van de respondenten zegt dat hun voorkeur niet afwijkt van de huidige situatie in hun organisatie. Veel respondenten houden het op de situatie zoals deze was. Keuzes in de toekomst worden dus bepaald door keuzes uit het verleden. Een verontrustend signaal voor het toekomstperspectief van de Hbo-jurist. Bij een voorkeur voor een juridische professional op Hbo-niveau kiest bijna 54% (37,9 %) van de respondenten voor een juridische professional van de opleiding HBR. Slechts 19,5% (17,2 %) kiest voor een juridische professional van de opleiding SJD en 8,5% (13,8 %) voor een professional van de opleiding Management, Economie en Recht (MER). Bijna 26% (34,5 %) heeft geen voorkeur. Uit het onderzoek blijkt verder dat de Hbo-jurist geen bedreiging vormt voor de SJD’er. Dit komt naar voren in toelichtingen die worden gegeven bij specifieke SJD beroepen zoals de Sociale Raadslieden, waarbij respondenten gemotiveerd kiezen voor een SJD’er en niet voor een andere juridische professional op Hbo-niveau. Sociaal-juridische beroepen blijken alleen weggelegd voor de SJD’er, maar voor andere functies gaat de voorkeur uit naar de Hbo-jurist vanwege zijn bredere juridische kennis. Er heeft dus geen kannibalisatie van SJD door HBR plaatsgevonden. Ook werd de volgende stelling geponeerd: de juridische professionals op Hbo-niveau zijn een welkome aanvulling op de universitair afgestudeerde juridische professionals. Met deze stelling is 18,3% (13,8 %) van de respondenten het zeer eens en 59,8% (51,7 %) het mee eens. Slechts 8,5% (0 %) is het niet eens met de stelling en geen enkele respondent uit beide groepen is het er totaal niet mee eens. Veruit het merendeel van de beroepsgroepen denkt dus positief over de juridische professional op Hbo-niveau als aanvulling op de academische professional. De vraag blijft natuurlijk of ook daadwerkelijk wordt gekozen voor de juridische professional op Hbo-niveau. Ook advocatenkantoren zeggen dat die Hbo’er een welkome aanvulling is, maar diezelfde respondenten kiezen in de toekomst steevast voor een academische professional. Slechts een beperkt aantal respondenten, dat vooraf al op de hoogte was van de verschillen tussen de juridische opleidingen, vindt de juridische professionals op Hbo-niveau geen welkome aanvulling. De Hbo’er zou in hun optiek te weinig juridische kennis in huis hebben. Een andere reden is dat de juridische professional op Hbo-niveau zich nog onvoldoende heeft bewezen. Verder valt op dat vooral decentrale overheidsorganisaties juridische professionals op Hbo-niveau een welkome aanvulling vinden. Tot slot werden in de enquête meerdere vragen gesteld over de beroepshouding. Wij bespreken hier alléén de vraag naar de verschillen hierin tussen een juridische professional op Hbo-niveau en een academische professional. Van de 114 respondenten geeft 86% een antwoord op deze vraag. Van deze 86% zegt 59,2% dat er geen verschil in beroepshouding bestaat tussen een academicus en een Hbo’er. Ruim 25 % zegt echter dat er wel een verschil in beroepshouding bestaat met als argumentatie dat “iemand op Hbo-niveau veel praktischer werkt, ten opzichte van een academicus die juist theoretischer werkt”, “de academicus is meer gericht op het strategische niveau en zwaardere taken en de juridische professional op Hboniveau meer op uitvoering” en “dat de juridische professional op Hbo-niveau meer algemeen inzetbaar is en de academicus meer vakspecialistisch georiënteerd is”.
De onderzoeken vergeleken Alle onderzoeken leiden op de meeste werkterreinen tot dezelfde resultaten. Er is emplooi voor Hbo-juristen bij de griffies van rechtbanken, notarissen en overheidsinstellingen.6 Het Utrechtse onderzoek geeft een meer genuanceerd beeld van het arbeidsmarktperspectief bij overheidsinstellingen. Die arbeidsmarktbehoefte is er vooral bij gedecentraliseerde overheidsorganen zoals gemeenten. Wel gaat ook daar nog het Oudhollandse spreekwoord op “wat de boer niet kent, vreet hij niet”. Een aanmerkelijk gedeelte van de gemeenten kiest nog steeds voor academici. Verzekeraars en banken zijn terughoudend bij het aantrekken van Hbo-juristen. Het Amsterdamse en Utrechtse onderzoek laten hierin dezelfde uitkomsten zien. Van Teeffelen en Hobéon zagen wel kansen bij verzekeraars en banken. Op dit moment zijn Hbo-juristen slechts welkom bij rechtsbijstandverzekeraars. De gunstige berichten in de onderzoeken van Van Teeffelen, Hobéon en het Amsterdamse onderzoek over emplooi in de advocatuur, komen niet terug in de Utrechtse onderzoeksresultaten. Het bedje in de advocatuur is dus niet gespreid. Uit het Utrechtse onderzoek bleek dat geen enkele respondent Hbo-juristen wil aannemen. Toch moeten we dat beeld nuanceren. Sommige advocaten kijken nog steeds in de enge zin naar het aantrekken van Hbo-juristen. Zij leggen de nadruk op het niet kunnen uitoefenen van dat togaberoep en hebben onvoldoende oog voor de ondersteunende werkzaamheden die de Hbo-jurist wèl kan verrichten. Docenten van de Hogeschool van Amsterdam schetsten in een tijdschriftartikel in 2006 hetzelfde optimistische beeld als de onderzoekers in 2001 en 2002.7 Detacheerder Randstad Legal plaatst Hbo-juristen bij advocatenkantoren (zie ook hierna bij externe trends). Het Lectoraat Beroepsuitoefening Juridische Bachelors van de Hogeschool Utrecht heeft een minder verheffend beeld, gebaseerd op gesprekken in de advocatuur, met de Orde van Advocaten en het Utrechtse onderzoek. Toch lopen ook Utrechtse HBR- studenten stage bij advocatenkantoren en lonkte een gerenommeerd advocatenkantoor naar bijna afgestudeerde HBR-studenten aan de Hogeschool Utrecht. Hoe vallen deze ogenschijnlijk tegenstrijdige berichten met elkaar te rijmen? Wij denken dat het volgende speelt. Grotere advocatenkantoren zoals Nauta Dutilh en De Brauw, Blackstone & Westbroek hebben financiële ruimte om Hbo-juristen aan te trekken maar zijn kieskeurig. Ze gedragen zich als de voetbalclubs Real Madrid en AC Milan. Die clubs willen slechts de neusjes van de zalm van de Nederlandse eredivisie. Zo werkt het ook bij Hbo-juristen. Hbo-juristen zullen niet massaal de burelen van de grotere advocatenkantoren bevolken, alleen de hoogvliegers. Als die Hbo-juristen geen hoogvliegers zijn, worden ze slechts ingezet op digitale ondersteuning. Het merendeel van de middelgrote kantoren wacht nog af. Er wordt getwijfeld aan het analytisch vermogen van de Hbo-juristen. Sommige advocaten zweren daarom bij een assessmenttest en de Hbo-jurist valt dan vanzelf wel af. Als het echt niet anders kan (teruglopend aantal afgestudeerde academici en feminisering van het beroep), dan gaan deze advocaten pas overstag. Kleine advocatenkantoren met een grote toevoegpraktijk kunnen zich geen Hbo-jurist permitteren. Bij toevoegingen kunnen de advocaten slechts de uren declareren die ze zelf daadwerkelijk hebben verricht, niet de gewerkte uren van de Hbo-jurist. Het huidige toevoegingsbeleid van de Raad voor de Rechtsbijstand verhindert dus de toestroom van Hbo-juristen tot deze advocatenkantoren. In het Hobéon-onderzoek werd een voorzichtige schatting gegeven van de voorlopige arbeidsmarktbehoefte. Die werd bij advocaten en notariskantoren geschat op ruim 2000 HBRafgestudeerden in de eerste twee tot drie jaren. De onderzoekers gingen daarbij uit van een gemiddelde van 1,5 Hbo’er per advocaten- en notariskantoor. Achteraf bezien is dit verre van
reëel gebleken. Het gaat eerder om tientallen dan over duizenden die emplooi vinden bij advocaten- en notariskantoren. In andere sectoren zou nog emplooi zijn voor 750 HBRafgestudeerden. Dit is een betere inschatting, temeer daar decentrale overheidsorganisaties nogal wat Hbo-juristen aannemen. Je ziet ook dat stagiaires een baan bemachtigen bij de stageverlener of nadien nog betaalde opdrachten verrichten. Slechts uit het Utrechtse onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de werkgevers de keuze qua functiebezetting uit het verleden laat meespelen bij de keuze voor de nabije toekomst. Dat geldt niet alleen voor de keuze tussen een academische professional en een juridische professional op Hbo-niveau maar evenzeer bij de keuze tussen een Hbo-jurist en een SJD’er. Toch is ook hier een nuancering op zijn plaats. Ervaringen met de stagiaires HBR van de Hogeschool Utrecht laten zien dat die arbeidsmarkt zich langzaam en heel voorzichtig openstelt voor Hbo-juristen. De advocaten die wel werken met stagiaires zien dat de Hbojurist dichter bij de cliënt staat dan de academicus en beter in staat is om een vertaalslag te maken door ingewikkelde juridische teksten op een begrijpelijke manier uit te leggen. Ook zijn sociale- en communicatieve vaardigheden beter ontwikkeld, waardoor de Hbo-jurist zich beter kan inleven in de cliënt. Rechtsbijstandverzekeraars zijn daar in ieder geval van overtuigd en vinden dat Hbo-juristen een belangrijke rol kunnen spelen. Eerstelijns juridische vragen kunnen uitstekend door Hbo-juristen worden beantwoord. Ook de aanstaande wetswijziging die rechtszaken bij de rechtbank, sector kanton tot een hoger bedrag toestaat zonder verplichte procesvertegenwoordiging, biedt mogelijkheden voor de Hbo-jurist. Meer zaken kunnen dus buiten de advocatuur om worden afgehandeld en de Hbo-jurist is hiervoor uitermate geschikt. Kostentechnisch is dit aantrekkelijk voor die rechtsbijstandverzekeraars. Bij de keuze tussen een academische professional en een juridische professional op Hboniveau spelen aanwezige competenties maar een beperkte rol. Een aanmerkelijk deel van de aanwezige competenties wordt ook gevraagd van academische professionals. De benodigde competenties ontlopen elkaar niet veel in de onderzoeken. Er is wel verschil tussen het Amsterdamse en Utrechtse onderzoek daar waar het betreft de mate van belangrijkheid van het Juridisch Engels, het digitaal denken en het ICT-gebruiksmanagement. In het Amsterdams onderzoek werd terecht gewezen op het belang van toenemende internationalisering en digitalisering van de maatschappij. De respondenten in het Utrechtse onderzoek hechten daar minder waarde aan. De oorzaak hiervan kan zijn de grote respons van gemeenten in dat onderzoek. Toch is ook dat opmerkelijk omdat gemeenten juist nu bezig zijn hun verordeningen te digitaliseren. Dat op gemeentelijk niveau minder oog is voor internationalisering is niet verrassend. Alléén in het Utrechtse onderzoek werden de hogescholen in hun positie als werkgever aangesproken. Als je van de buitenwereld verwacht dat Hbo-juristen worden aangetrokken, moet je dat dan ook niet intern doen? Of blijft toch de voorkeur voor academisch geschoolde rechtendocenten en mogen de Hbo-juristen niet voor de klas staan? In dat laatste geval kies je voor het zogenaamde schillenmodel. Dat betekent dat de docent altijd een hogere opleiding heeft genoten dan de opleiding waaraan hij les geeft. Of zou je bij die HBR-opleidingen ook moeten werken met docenten uit het Hbo-werkveld die juist niet beschikken over een academische titel? HBR-opleidingen zijn tenslotte beroepsopleidingen. Helaas, geen enkele hogeschool heeft gereageerd op de verstuurde enquête. Zodoende bleef dit heikel punt onbesproken. Trends Onderzoeken zijn deels momentopnamen. Zij pikken niet alle trends op. Zo leert de praktijk
dat Hbo-juristen in trek zijn bij detacheringbureaus. Deze hoger opgeleide zit dan niet vast bij een bedrijf maar wordt door het detacheringsbureau her en der uitgezonden. In het voorjaar van 2007 stond een kort bericht op ScienceGuide. Het betrof een gesloten overeenkomst tussen een aantal hogescholen en Randstad Legal, met baangarantie voor afgestudeerde Hbojuristen bij deze detacheerder!8 Ingewonnen informatie bij Randstad Legal leerde ons dat alléén de Hbo-jurist die door de afgenomen assessmenttest komt, een baangarantie krijgt voor de duur van twee jaar.9 Die Hbo-juristen worden door Randstad geplaatst bij onder meer centrale en decentrale overheidsorganisaties, het notariaat en de advocatuur maar ook bij het bank- en verzekeringswezen. Hoewel in laatstgenoemde branche vaak naar een MERafgestudeerde wordt gevraagd, kan Randstad Legal daar veel betekenen voor Hbo-juristen. Dit is terug te voeren op de van oudsher bestaande contacten in deze sector. De verschillen in aanvangssalarissen zijn nog groot. Zo betalen overheidsorganisaties een behoorlijk aanvangssalaris terwijl in andere sectoren beduidend minder wordt betaald. Wel wordt beweerd dat er doorgroeimogelijkheden bestaan. Wij horen soortgelijke geluiden over de betalingen bij onze Hbo-juristen. Gemeenten betalen goed, rechtsbijstandverzekeraars minder. Landelijk gezien is de toestroom van eerstejaarsstudenten voltijdstudenten naar de HBRopleidingen onverkort hoog; het aantal deeltijdstudenten is nog beperkt. Dat is het probleem niet. Het zit meer in de grote uitval van voltijdstudenten na het eerste jaar, soms zelfs 50 %. Niet alle afgestudeerde Hbo-juristen stromen bovendien de arbeidsmarkt op. Zij gaan de Master of Laws volgen. Buiten deze Master blijken ook nog andere opleidingen te lonken naar Hbo-juristen. Zo verleent de Politieacademie te Apeldoorn vrijstellingen aan Hbojuristen waardoor zij die vervolgstudie kunnen versnellen. Hbo-juristen kunnen ook een verkorte opleiding tot rechercheur krijgen, de Master of Criminal Investigation. Dit is een duaal traject waarin je twee jaar lang studeert en meeloopt in het werkveld. Conclusies en aanbevelingen Het toekomstperspectief van de Hbo-jurist is goed maar niet zo rooskleurig als de onderzoekers in 2001 en 2002 de HBR-opleidingen in wording voorspiegelden. Een deel van de werkgevers neemt een afwachtende houding aan. Keuzes qua functiebezetting uit het verleden spelen ook nog mee bij keuzes in de nabije toekomst. Vooral de destijds voorziene werkgelegenheid in de advocatuur valt tegen. De uitstroom naar de arbeidsmarkt is sowieso qua aantallen beperkt, mede door de grote uitval van eerstejaars voltijdstudenten HBR. Per studiejaar gaat het eerder om tientallen afgestudeerden per HBRopleiding dan over honderdtallen. Van dat aantal afgestudeerden gaat weer een deel de Master op de universiteit volgen. Gezien die beperkte uitstroom is het geen kunst om als Hbo-jurist momenteel een baan te bemachtigen. Wel kan de Hbo-jurist nog pech hebben als hij net solliciteert bij een werkgever die liever in zee gaat met een academicus. Niet iedere sollicitatie is dus raak! Wij nemen aan dat managers en docenten van HBR-opleidingen de grote uitval na het eerste jaar willen terugdringen. Daarnaast zien wij een toename van het aantal deeltijdstudenten nu deze Hbo-opleiding steeds bekender wordt in het publieke en private werkveld. Of bij een hierdoor te verwachten stijging van het aantal afgestudeerden voor allen nog emplooi is, valt te bezien. Het hiervoor geschetste arbeidsmarktperspectief is daarvoor nog te broos. Het is daarom wenselijk om over vijf jaar te onderzoeken hoe de uitstroom naar de arbeidsmarkt op dat moment is. Er zijn dan inmiddels zeven lichtingen afgestudeerd waardoor de arbeidsmarktbehoefte beter te peilen is.
De opleidingsmanagers HBR kunnen dus nog niet tevreden achterover leunen. Zij moeten zich niet in slaap laten sussen door zonnige berichten zoals toenemende juridisering en dito vraag naar Hbo-juristen. Het dak moet gerepareerd worden nu de zon nog schijnt. Welke reparaties (aanbevelingen) vinden wij nodig? 1. De vertegenwoordigers in de landelijke overleggen SJD en HBR moeten in samenspraak met elkaar en de lectoren Recht het begrip Hbo-jurist op eenduidige wijze uitleggen en/of kiezen voor een ander overkoepelend begrip, bijvoorbeeld de paralegal. Werkgevers hebben behoefte aan eenduidige uitleg van begrippen. Als dat het geval is, wordt de arbeidsmarktpositie van de Hbo-jurist verstevigd. Ook draagt dat bij aan de verheldering van het onderscheid tussen een Hbo’er en een academicus. Juist de HBR-opleidingen moeten zich niet gedragen als een soort miniuniversiteitjes maar duidelijker de toegevoegde waarde van de Hbo-jurist voor het voetlicht brengen. Het mag niet lood om oud ijzer worden. Qua competenties en beroepshouding verwacht het werkveld grotendeels hetzelfde van zowel academici als Hbo’ers. Je komt er niet door slechts te vertellen dat die Hbo-jurist praktisch tewerk gaat. Is die toegevoegde waarde van de Hbo-jurist het dichten van de kloof tussen mens, organisatie en recht? Is dat het preventieve recht? Zijn dat competenties als empathisch vermogen en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid? Of zijn die Hbojuristen toch alleen maar de minder betaalde neefjes en nichtjes van de academici? 2. Laat het beroepenveld vanuit de HBR-opleidingen zelf merken dat Hbo-juristen wel puur maar niet duur zijn. Of wil je dat detacheerders de arbeidsmarkt voor Hbojuristen openbreken? Is het niet een teken aan de wand dat Hbo-juristen steeds meer emplooi vinden via die detacheringbureaus? De Hbo-juristen hebben een praktische en goede juridische opleiding achter de rug die op Hbo-niveau betaald moet worden. In relevante bedrijfstakken moeten CAO-partijen daarom overgaan tot aparte functiebeschrijvingen voor Hbo-juristen met uitloop naar hogere salarisschalen. Vraag hiervoor aandacht bij de sociale partners. Ook hiermee profileer je de Hbo-jurist. 3. Het management van de HBR-opleidingen moet de externe voorlichting en marketing versterken. Een kwart van de werkgevers bleek in het Utrechtse onderzoek niet op de hoogte van de verschillen in de juridische opleidingen. Het merendeel van de werkgevers was niet op de hoogte van het verkrijgen van de titel Bachelor of Laws door juridische professionals op Hbo-niveau. 4. Zet in de toekomst naast de academisch gevormde juristen ook docenten uit het Hbowerkveld in bij de HBR-opleidingen, ook al beschikken zij niet over een academische titel. De ondergrens moet een juridische opleiding zijn, niet een universitaire rechtenstudie. Doorslaggevend moet zijn wie het meest geschikt is om die cursussen bij deze beroepsopleidingen te verzorgen. 5. Het werkveld kun je ook bereiken met een (digitaal) juridisch tijdschrift op Hboniveau.10 Met alle respect voor gedane publicaties in academische tijdschriften zoals het Nederlandse Juristenblad en Ars Aequi, constateren wij dat het niet de geschikte fora zijn voor de Hbo-jurist. HBR-studenten noch werkgevers in het Hbo-werkveld nemen er kennis van met uitzondering van het notariaat en de advocatuur. 6. De beroepsgroep advocatuur heeft speciale aandacht nodig. Om middelgrote advocatenkantoren over de streep te trekken, moet de toegevoegde waarde van de Hbo-jurist in dat specifieke werk aangetoond worden. De Hbo-jurist staat dichter bij de cliënt. Hij is beter dan de academicus in staat om een vertaalslag te maken en ingewikkelde juridische teksten op een begrijpelijke manier uit te leggen. Ook zijn de sociale- en communicatieve vaardigheden beter ontwikkeld, waardoor de Hbo-jurist zich beter kan inleven in de cliënt. Daarnaast moet het die kantoren duidelijk zijn waarom de Hbo-jurist wel over een analytisch vermogen beschikt en ondersteunende
werkzaamheden kan verrichten. 7. Het management van de HBR-opleidingen moet om tafel met de Orde van Advocaten, de Raden voor de Rechtsbijstand en het Ministerie van Justitie. In het huidige toevoegingsbeleid wordt de doorstroom van Hbo-juristen verhinderd. Advocatenkantoren met een groot aantal toevoegingen gaan pas in zee met Hbojuristen als zij het werk van die juristen kunnen declareren. Bovendien is er discrepantie tussen de positieve opvatting van de Orde van Advocaten over de inzet van Hbo-juristen en de heersende mening bij het merendeel van de advocatenkantoren. 8. Ook daar waar de grootste kansen liggen voor Hbo-juristen moet meer op de trom geslagen worden. Zo is er bijvoorbeeld een nog groter emplooi voor Hbo-juristen mogelijk bij gemeenten. Een deel van die gemeenten zweert nog bij de Oudhollandse wijsheid “wat de boer niet kent, vreet hij niet”. Keuzes uit het verleden bepalen nog teveel de keuzes voor de toekomst. 9. Het Utrechtse onderzoek laat het belang zien van uitstroomprofielen of minors, gericht op het beroepenveld. Zo ook het afstemmen van de curricula op de door het werkveld gewenste of gemiste competenties, met als uitschieter het grote doch niet verwonderlijke belang van de schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. Door eigen ervaringen is deze wetenschap al bekend bij HBR-opleidingen en wordt daaraan gewerkt. Wij willen volstaan met de opmerking dat Hbo-juristen concurrentie met academici alleen aan kunnen als zowel het schrijven als argumenteren meer onderdeel wordt van de HBR-opleidingen. Hbo-juristen kennen geen spreekangst maar de huidige schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid en argumentatie laat te wensen over. Beide onderdelen moet je niet geïsoleerd aanbieden maar gaandeweg de opleiding in samenspel met de juridische inhoud. Epiloog De Hbo-jurist komt eraan maar is er nog niet. Zijn precieze identiteit is in ontwikkeling. Hij is welkom maar niet bij iedereen. Academische barrières moeten nog geslecht worden. Zijn inzetbaarheid zal door opleiding vergroot worden. Hij is dus onderweg. Is dat erg? Welnee, want…. “Waar moeten wij heen op de dag dat we zien dat er nergens een heen is? Wanneer alle deuren gelijk zijn open zoals ze eerder dicht waren, wanneer één open suizende ruimte alles is wat rest van al je verlangen”.11 Tot slot vragen we de lezer het volgende rijtje te voltooien: Huisarts - praktijkverpleegkundige, tandarts – mondhygiëniste, academische jurist – ……….. Zo vanzelfsprekend wordt het! Elwin Alblas, Hbo-jurist en uitvoerder Utrechts onderzoek Monique Kingma, praktijkbureau Hbo-Rechten Hogeschool Utrecht Paul van Grinsven, docent Recht Hogeschool Utrecht en namens de opdrachtgever begeleider Utrechts onderzoek
.
1
A.L.M. van Teeffelen, strategische marktverkenning HBO-Rechten, 8 november 2001; Beroepsprofiel voor een HBO-jurist, projectteam HBO-Recht onder voorzitterschap van C.R.L.R.M. Ficq, Amsterdam 17 mei 2001; Hobéon Management Consult BV, Gespreksverslagen, april 2002. 2 Een onderzoek naar het toekomstperspectief van de juridische professional op Hbo-niveau, Elwin Alblas, mei 2007. In opdracht van het Lectoraat Beroepsuitoefening Juridische Bachelors Hogeschool Utrecht. Het was tevens zijn afstudeeropdracht, waarna hij als eerste HBR-student van de Hogeschool Utrecht afstudeerde. Begeleiders van dit onderzoek waren Meriem Kalter (docent HBR) en Paul van Grinsven namens de opdrachtgever. 3 Lector Beroepsuitoefening Juridische Bachelors (BJB) Eric van de Luytgaarden heeft over die identiteit een reeks van artikelen gepubliceerd. Wij volstaan met een greep daaruit. In Ars Aequi 2006 werden twee artikelen gepubliceerd, “Is de Hbo-jurist welkom?” en “Hbo-jurist brengt de menselijke maat terug”. In het NJB 2007, nr. 30, publiceerde hij het artikel “Mystificatie, hierarchie en groepsinitiatie”, met als ondertitel “Over de juridische opleidingen, (HBO)-juristen en preventief juridisch werken”. Ook op ScienceGuide te lezen. Rode draad in die reeks artikelen vormt zijn visie op hoe het zou moeten zijn in de juridische Hbo-opleidingen en het juridische (Hbo) werkveld. In deze bijdrage aan ScienceGuide hebben wij het vooral over hoe het is. Vanuit het “is” reiken wij handvatten aan om te komen tot het “zijn”. Dat “zijn” staat voor wat ons betreft voor discussie open. 4 Het woord competentie kent verschillende definities. In het Utrechtse onderzoek werd een competentie gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden, inzicht en houdingsaspecten. 5 Op te vragen bij
[email protected]. 6 Bij de griffies van rechtbanken gaat het om de functie (assistent) gerechtssecretaris. Het is de eerste beroepsgroep geweest die zich volledig openstelde voor het aantrekken van Hbo-juristen. 7 T ’t Hooft, C.L. Hoogerwerf en E.M. Oudejans, “De komst van de Hbo-jurist in het juridisch beroepenveld”, NJB 2006, 1344, afl. 30. Ook op ScienceGuide te lezen. 8 Het betreft hier een convenant, afgesloten tussen Randstad Legal en vijf hogescholen, te weten de Fontyshogescholen te Tilburg en Den Bosch, de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN), de Haagse Hogeschool en de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Opvallend is ook hier de scheidslijn tussen hogescholen. Waarom niet een convenant tussen Randstad Legal en alle hogescholen? Randstad Legal werkt tenslotte landelijk. 9 Informatie van mevrouw F. Graatsma van Randstad Legal. Wij kregen geen inzage bij de hogescholen genoemd in het convenant. 10 Een vertegenwoordiger van het landelijke overleg HBR liet overigens vóór de zomer van 2007 in een tweeregelige e-mail aan een juridische uitgever weten dat er geen behoefte aan een tijdschrift bestaat. Nadere motivatie ontbrak. 11 Gedicht van de Noor Eldrud Lunden (vertaling Janke Klok), Hotel Parnassus, uitgave van de Arbeiderspers i.s.m. de Stichting Poetry International, 2002.