Hoe is de begraving in Hasselt geëvolueerd? Vooraleer de aanleg van het nieuwe (inmiddels alweer oude) kerkhof in 1796 plaatsvond, gebeurde de begraving in Hasselt, zoals elders trouwens, in en rond de kerken. Rond de Sint-Quintinuskathedraal was er een kerkhof, met aparte begraving voor rijke en arme mensen en nog eens een apart kerkhof voor kinderen. De écht rijken werden met veel pracht en praal in de kerk begraven, kwestie van zo dicht mogelijk bij God te zijn. Volgens oude Hasselaren zouden de pilaren aan het poortje achter de ruïnes van de begijnhofkerk van het voormalige armenkerkhof afkomstig zijn. Aan deze pilaren, de ene voorstellende een (beschadigde) doodskop en de andere een zandloper, is een hek bevestigd dat rondom een (eveneens beschadigd) Christusbeeld is aangebracht. Over het écht oudste kerkhof van Hasselt weten we weinig. Volgens wijlen voorzitter van de Hasseltse Heemkundige Kring Jos Moons moet het Merovingisch kerkhof worden gesitueerd op de Fruitmarkt, waarschijnlijk enkele meters onder de huidige oppervlakte. Vreemd is de vondst in het laatste decennium van de 19de van een (waarschijnlijk) Merovingisch graf in de Maastrichterstraat ter hoogte van de St. Jozefstraat. De gedane vondsten (die nu in het Jubelparkmuseum in Brussel) worden bewaard, waren van zeer hoge
kwaliteit. Onderzoek in de buurt leverde geen andere graven en/of vondsten meer op. Ging het om een geïsoleerd graf naast een huis? Ook over de bewoners van Hasselt in een nog verder verleden weten we weinig. Waarschijnlijk liep er een oude weg van de Henegauwberg over de Hondsribbe (in Runkst aan de Singel) naar Kuringen. Langs deze weg situeerde zich in ieder geval het Tommeken, dat verwijst naar oude graven. In de huidige Veldstraat werd waarschijnlijk een Gallo-Romeinse tumulus aangetroffen, die nog steeds maar half opgegraven is. Het is niet toevallig dat in die buurt enkele heel oude boerderijen gesitueerd kunnen worden. In de zowel de 19de als in de 20ste en de 21ste eeuw werden er enkele kleinere vondsten van Romeinse voorwerpen gedaan, maar over het algemeen is Hasselt evenals Sint-Truiden waarschijnlijk stiefmoederlijk bedeeld geweest wat Romeinse aanwezigheid betreft. De stad ligt weliswaar aan het kruispunt van twee belangrijke wegen (Luik-Den Bosch en Maastricht-Kust), maar de aanwezigheid van zowel de Demer als de Helbeek maakten dat het grondgebied op heel wat plaatsen moerassig was. Amateur-historicus Djef Anten, die overigens over een rijke fantasie beschikte, zag in een halve maan rond Hasselt (de vallei van de Demer volgend) een groot moeras liggen. Dit Dormaelmoeras zou veel kandidaat-bewoners afgeschrikt hebben. Niemand heeft immers graag natte voeten. Anten heeft mogelijk toch wel gelijk, want de oude naam van Dormael was Doermer, waarbij de uitgang –mer inderdaad op een meer of moerassig gebied duidt. Alleszins vanaf de vroege Middeleeuwen gebeurde de begraving rond de SintQuintinuskathedraal, tot begraving in en rond de kerk tijdens het Franse regime werd verboden. Het kerkhof verhuisde daarna naar de Kempische Steenweg. Ook in andere kerken werd er begraven, met als gevolg dat bijvoorbeeld bij de bouw van het justitiepaleis op de Havermarkt in de jaren 40 van de 19de eeuw heel wat geraamtes werden ontdekt. Die lagen begraven op de plaats waar vroeger de kerk van de Cellebroeders had gestaan. Deze geraamtes werden blijkbaar alleen maar door elkaar gesmeten, want bij de bouw van het nieuwe justitiepaleis in de jaren 30 van de 20 ste eeuw doken ze opnieuw op. De steen waarop de lijken in de kerk van de Augustijnen werden afgelegd, is bewaard gebleven, hij is te zien onder een glazen plaat in de winkel Donum. De steen werd ontdekt bij de inrichting van deze winkel. In het koor van de Augustijnenkerk ligt de laatste graaf van Loon Diederik van Heinsberg begraven. Dat koor bevindt zich nu onder de winkel La Cosa in de
Kapelstraat, maar is jammer genoeg niet meer te zien. Stadsgids Willy Greven vertelde anno 2012 nog hoe de steen onder een laag beton van een halve meter werd bedekt, een verhaal dat hij zich herinnerde van horen zeggen. De eigenaars van het huis wisten niet goed raad met het rijkversierde graf in hun kelder, zodat ze de raad van hun architect Mathieu Driesen uit As volgden en het vol beton liet storten. Diedrik van Heinsberg lag overigens maar per toeval in Hasselt begraven. Hij was in de ban van de kerk geslagen en mocht dus niet worden bijgezet zoals zijn voorvaderen in de abdijkerk van Herkenrode.
Vrijzinnigen versus katholieken Een groot stuk van de 19 de en de 20ste eeuw was er heel wat trammelant omtrent burgerlijke begrafenissen. De katholieke kerk was er uiteraard een heftige tegenstander van dat Hasselaren zich lieten begraven zonder dat er een priester in de buurt was geweest. Zelfs over de aanwezigheid van liberale vlaggen in de begrafenisstoet ontstond er heibel. Af en toe laaiden de gemoederen hoog op. In januari 1910 was het weer eens zo ver. De liberalen hadden een familie de oneer aangedaan om iemand te begraven zonder geestelijken in de stoet. Daarmee stak een oude discussie weer de kop op. ‘’t Zijn me mannen’, zo stelde De Gazet van Hasselt (de toonaangevende liberale krant van die tijd). Wat was er eigenlijk aan de hand dat de gemoederen zo opgehitst konden worden? In de 19de eeuw was de vrijzinnigheid doorgebroken, als protest tegen wat een eeuwenlange katholieke overheersing werd genoemd. De eerste liberalen ten tijde van de Belgische onafhankelijkheid waren echter brave katholieken die
vrij goed samenwerkten met hun geloofsgenoten. Maar gaandeweg kwam het vrijzinnig aspect steeds duidelijker op de voorgrond.
Uiteindelijk ontstond er zelfs een regelrechte oorlog, die op regelmatige tijdstippen op het scherp van de snede werd uitgevochten. De vrijzinnigen gingen steeds meer op hun strepen staan, met als inzet het recht op een burgerlijke begrafenis. Sommigen kozen voor een tussenoplossing en wilden toch nog volgens de katholieke ritus begraven worden. Enkele koppigaards hielden voet bij stuk en weigerden elke inmenging van de geestelijkheid. Op een bepaald moment in de 19de eeuw rees het probleem dat het Hasselts kerkhof aan de Kempische Steenweg gewijd was. Mochten vrijzinnigen over gewijde grond worden gedragen?, zo luidde de vraag. Ook deze zaak werd op de spits gedreven, in zoverre dat op een bepaald moment het lichaam van een vrijzinnige over de kerkhofmuur moest getild worden om te kunnen begraven worden. Het kerkhof was op een bepaald moment ingedeeld in 2 delen, dat voor gelovigen en dat voor niet-gelovigen. Achter de kapel werd bij de uitbreiding een stuk toegevoegd, dat voorzien werd voor hen die niet volgens de Roomse riten begraven wensten te worden. In een volgende fase ontstond het gekrakeel over de aanwezigheid van liberale vlaggen in de lijkstoet van een begrafenis. Pastoors en kapelaans weigerden mee op te stappen wanneer deze tekens in de stoet aanwezig waren.
Welke verhalen hebben de graven op het oud kerkhof nog te vertellen? Frans Massy Kapper gewurgd wegens spionage tijdens de Eerste Wereldoorlog Het eerste opvallende graf bij het binnenkomen van het kerkhof, is dat van Frans Massy. Massy zelf is inmiddels vrijwel vergeten, maar in het interbellum was hij wel degelijk een bekende Hasselaar. De kapper, geboren in Hasselt op
25 maart 1881, werd op 7 oktober 1918 door de Duitsers terechtgesteld. Massy heeft pech gehad, want enkele weken later was ‘De Groote Oorlog’ achter de rug. Als bewijs van erkentelijkheid werd een straat naar hem genoemd. De huidige Frans Massystraat was – voor de aanleg van de spoorweg – het verlengde van de Boekstraat. Haar naam werd eerste gewijzigd tot Wagenstraat en daarna tot Nijverheidsstraat, maar op 11 september 1945 werd gekozen voor Frans Massystraat. Ze liep vroeger door tot Runkst en passeerde het cijnshof Ter Boekt dat zich deels over de terreinen van het huidige station uitstrekte. De keuze voor Frans Massystraat had onder andere te maken met de foute vertaling van de straatnaam in het Frans. ‘Rue du Livre’ had inderdaad historisch geen enkel verband met de Boekstraat. Dat was evenmin het geval met ‘nijverheid’, want in deze straat bevond zich geen enkele onderneming. Door de straat een meer passende benaming te geven, zag het stadsbestuur bovendien de kans schoon om Frans Massy te huldigen die – zij het onrechtstreeks – bij twee wereldoorlogen was betrokken geweest. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij coiffeur op de Koningin Astridlaan. Zijn salon stond hoog aangeschreven en werd onder andere bezocht door deken Habraeken van Beringen. Hij was echter ook een actief spion die inlichtingen hielp overbrengen naar de geallieerden en naar de Belgische regering achter het front aan de IJzer. Daarnaast was hij ook actief in de organisatie ‘Le mot du soldat’, een dienst die berichten van de soldaten aan het IJzerfront naar hun familie thuis overbracht. Bij deze dienst was ook een meid van de Ursulinnen actief, die regelmatig als non verkleed naar de Nederlandse grens trok. Op een bepaald moment kreeg de Duitse bezetter argwaan en ging de gang van zaken bij Frans Massy op de voet volgen. De affaire raakte in een stroomversnelling door de aanhouding van een bode onderweg naar de Hollandse grens. Deze heeft hoogstwaarschijnlijk een aantal namen van deelnemers aan het spionagenetwerk verklikt, waaronder die van Frans Massy. In ieder geval werd de coiffeur aangehouden en door de Duitsers ondervraagd. Hoe Frans Massy aan zijn einde is gekomen, blijft onduidelijk. In de Duitse versie heeft hij zelfmoord gepleegd in de gevangenis, maar na de oorlog zou aan het licht zijn gekomen dat hij vanwege zijn gebrek aan bereidheid om mee te werken met de bezetter zou zijn gewurgd. Frans Massy was bij zijn arrestatie niet gefouilleerd en kon zijn papieren doorslikken. Uiteindelijk werd hij toch door de Duitse overheid ter dood veroordeeld. Massy werd op het oud kerkhof begraven, links achter de ingang voor wie het kerkhof betreedt. Bij het vertrek van de Duitsers werd een steen op zijn graf geplaatst, met ook een foto van de verzetsheld.
Gestorven op het graf van zijn vrouw Eduard Martens, 74 jaar, stierf op zaterdag 10 september 1927 op een wel zeer ongewone plaats. Hij ging elke dag zijn vrouw opzoeken op het kerkhof, bracht bloemen en bad op haar graf. Ze was op 6 september 1923 overleden. Martens, die in de Hoogstraat woonde, was een ervaren musicus, een kunstzinnig man en lid van St. Cecilia. De bureeloverste bij het gemeentebestuur werd door de grafmaker dood aangetroffen op het graf van zijn vrouw, half geknield en half liggend. In zijn ene hand hield hij een paternoster, met de andere hand steunde hij op een paraplu. Martens werd onder een grote volkstoeloop begraven, de lijkredes werden uitgesproken door gemeentesecretaris Melchior en door voorzitter Leynen van St. Cecilia. Er is dus minstens één Hasselaar op het oud kerkhof zelf gestorven.
De kettinghond rammelde met zijn kettingen telkens iemand stierf
wanneer er
De mensen waren vroeger erg bijgelovig, in die mate zelfs dat we het ons nu nog maar moeilijk kunnen voorstellen. Het oud kerkhof zou het oud kerkhof niet zijn wanneer er geen spookverhalen de ronde over zouden hebben gedaan. Het meest bekende is dat van de kettingstraat. De tegenoverliggende Dijkstraat gaf vroeger uit op de opslagplaats van aannemer Isidoor Daniels-Vanham. Twee huizen verder dan het hoekcafé (er is nu nog altijd een café) woonde Jef van de Polies en nog twee huizen verder een oud vrouwtje dat volgens de volksmond over de ‘zwarte hand’ beschikte. Dat betekent dat er een vloek werd uitgesproken telkens als ze haar hand uitstak. Sommige schooljongens weten bijvoorbeeld het feit dat ze luizen hadden aan de bewuste zwarte hand van het vrouwtje, eerder dan aan een gebrek aan hygiëne. Ook het opduiken van de kettinghond op het veld achter het oud kerkhof werd in verband met dit vrouwtje gebracht. Armand Van Rompaey, die het verhaal nog wist te vertellen, hoorde van zijn familie die bovenvermeld café uitbaatte, dat die hond telkens opdook wanneer er iemand was gestorven. Hij zwierf rond het kerkhof en rammelde de hele nacht met zijn kettingen. Geen mens durfde op die donkere nachten in de buurt van het oud kerkhof komen. Rond het oud kerkhof deden wel meer spookverhalen de ronde. In de jaren 4050 had de tuinman die het kerkhof onderhield de gewoonte om het tuinafval over de muur waarachter het speelveld van Hasselt VV (Hawaï) lag te gooien.