Hoe ‘groen’ is het MKB-milieubeleid?
Succesfactoren bij de implementatie van beleid op het gebied van duurzaam ondernemen, afval/verpakkingen, mobiliteit en milieuvriendelijke productontwikkeling
In opdracht van: Ministerie van Economische Zaken
drs. P.J. Beemsterboer drs. K. Jaarsma drs. W.V.M. van Rijt-Veltman
Zoetermeer, april 2001
ISBN: 90-371-0819-9 Prijs: ƒ 60,Bestelnummer: A0021
EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Postadres: Telefoon: Fax: Website:
Italiëlaan 33 Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer 079 341 36 34 079 341 50 24 www.eim.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoud 1
Inleiding..................................................................................7
1.1
Aanleiding tot het onderzoek....................................................................7
1.2
Doel en probleemstelling ...........................................................................7
1.3
Onderzoeksaanpak .....................................................................................8
1.4
Afbakening van het onderzoeksterrein ....................................................9
1.5
Rapportage ................................................................................................10
1.6
Dankwoord ................................................................................................11
2
Beleidsdoelen, -modellen en -instrumenten ......................13
2.1
Beleidsdoelen ............................................................................................13
2.1.1
Algemeen...................................................................................................13
2.1.2
Differentiatie naar doelgroep..................................................................14
2.2
Beïnvloedingsmodellen ............................................................................16
2.3
Beleidsinstrumenten .................................................................................17
2.3.1
Definitie en typering.................................................................................17
2.3.2
Instrumentenkeuze ...................................................................................18
3
Bereikbaarheid MKB-ondernemers.....................................21
3.1
Karakteristiek van het MKB......................................................................21
3.2
Milieu-investeringen .................................................................................22
3.2.1
Aantal investeerders .................................................................................23
3.2.2
Aard van de investeringen .......................................................................23
3.2.3
Kenmerken van milieuvriendelijke investeerders...................................24
3.3
Zoekgedrag................................................................................................25
3.3.1
Kennisinfrastructuur .................................................................................25
3.3.2
Informatiebronnen....................................................................................26
3.4
Informatie- en adviesverstrekkers............................................................26
3.4.1
Adviesaanvragen .......................................................................................26
3.4.2
Potentiële partners in samenwerking......................................................27
3.5
Mening over het beleidsinstrumentarium ..............................................29
3.5.1
Meest effectieve beleidsinstrumenten ....................................................29
3.5.2
Minst effectieve beleidsinstrumenten .....................................................29
3.6
Conclusie ....................................................................................................30
4
‘Best practices’......................................................................33
4.1
Inventarisatie .............................................................................................33
4.2
‘Best practices’: duurzaam ondernemen .................................................34
4.2.1
Doel ............................................................................................................35
4.2.2
Doelgroep en productaanbod..................................................................36
4.2.3
Werving: benadering van het MKB .........................................................38
4.2.4
Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten ..............................................40
4.2.5
Resultaat ....................................................................................................42
4.2.6
Follow-up ...................................................................................................43
4.3
‘Best practices’: afval en verpakkingen....................................................44
4.3.1
Doel ............................................................................................................45
4.3.2
Doelgroep en productaanbod..................................................................47
4.3.3
Werving: benadering van het MKB .........................................................48
4.3.4
Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten ..............................................49
4.3.5
Resultaat ....................................................................................................51
4.4
‘Best practices’: mobiliteit.........................................................................52
4.4.1
Doel ............................................................................................................52
4.4.2
Doelgroep en productaanbod..................................................................53
4.4.3
Werving: benadering van het MKB .........................................................54
4.4.4
Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten ..............................................54
4.4.5
Resultaat ....................................................................................................55
4.4.6
Follow-up ...................................................................................................56
4.5
‘Best practices’: milieuvriendelijke productontwikkeling ......................56
4.5.1
Doel ............................................................................................................57
4.5.2
Doelgroep en productaanbod..................................................................58
4.5.3
Werving: benadering van het MKB .........................................................59
4.5.4
Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten ..............................................59
4.5.5
Resultaat ....................................................................................................60
5
Succesfactoren......................................................................61
5.1
Algemeen (naar instrument) ....................................................................62
5.2
Specifiek (naar onderdeel) .......................................................................63
5.2.1
Instrumenten .............................................................................................63
5.2.2
Omgeving(sfactoren) ................................................................................65
5.2.3
Randvoorwaarden.....................................................................................66
5.2.4
Resultaat ....................................................................................................68
6
Conclusie...............................................................................69
1
Inleiding
1.1 Aanleiding tot het onderzoek Ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB) zijn ‘drukke baasjes’. Dat maakt hun bereikbaarheid als doelgroep voor beleid nogal eens tot een moeizaam, maar daarom niet minder interessant vraagstuk. Uit beleidsevaluaties komt bijvoorbeeld naar voren dat zij bepaalde regelingen soms in het geheel niet kennen of er in onvoldoende mate gebruik van maken. Ook de wijze waarop informatie over beleid bij MKB-ondernemers terechtkomt en de personen en organisaties die zij hierover vervolgens raadplegen, liggen bij zo’n heterogene groep als die van de MKB-ondernemers vaak net even anders dan beleidsmakers hebben voorzien. Tegen deze achtergrond doet EIM onderzoek naar de effectiviteit van het milieu- en milieutechnologiebeleid. Dit beleid kent een breed scala aan instrumenten, zoals voorlichting, subsidies, convenanten, heffingen, kredietvormen en fiscale maatregelen, en is daardoor bij uitstek geschikt om te bekijken wat er in de richting van MKB-ondernemers wel ‘werkt’ en wat als minder effectief moet worden beschouwd.
1.2 Doel en probleemstelling Doel van het onderzoek is: • het vaststellen van de wijze waarop beleidsmakers hun doelgroepen in het MKB proberen te bereiken c.q. beïnvloeden, en de rol van de intermediairs hierin in het bijzonder; • het vaststellen van de wijze waarop ondernemers in het MKB de kennis vergaren en ondersteuning zoeken die zij nodig hebben om beslissingen te nemen over investeringen op het gebied van milieu en milieutechnologie, en van de voorwaarden waaronder zij die beslissingen nemen; • het in beeld brengen van de effectiviteit van op het MKB gerichte beleidsinstrumenten op het gebied van milieu en milieutechnologie en de daaraan ten grondslag liggende redenen; • het ontwikkelen van een overzicht van succesfactoren ten behoeve van de beleidsmakers, waarlangs de effectiviteit van het milieu en milieutechnologiebeleid kan worden bevorderd; • het doen van aanbevelingen over de rol die intermediairs kunnen vervullen bij stimulering van milieu en milieutechnologiegedrag van MKBondernemers.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
7
De doelstelling van het onderzoek kan geconcretiseerd worden in een aantal onderzoeksvragen. Deze zijn als volgt geformuleerd: 1. Wat is bekend over de bereikbaarheid van het MKB? Wie zijn de belangrijkste intermediairs voor de MKB-ondernemers en waarom? 2. Welke themagebieden worden binnen het milieu- en milieutechnologiebeleid onderscheiden? Wat zijn de doelstellingen van de beleidsmakers hierbij? Welke beïnvloedingsmodellen hanteren zij hierbij en welke instrumenten zetten zij in? 3. Op welke wijze verwachten MKB-ondernemers benaderd te worden door beleidsmakers en intermediairs? Onder welke voorwaarden zijn MKBondernemers bereid om milieuvriendelijke investeringen te doen? 4. Welke omstandigheden maken dat een beleidsinstrument als succesvol kan worden bestempeld? Welke voorbeelden van effectief milieu- en milieutechnologiebeleid zijn er te vinden (‘best practices’)? Welke succesfactoren liggen hieraan ten grondslag? In hoeverre kunnen deze factoren ook op andere situaties binnen het milieu- en milieutechnologiebeleid worden toegepast? 5. In hoeverre sluiten de voorwaarden waaronder MKB-ondernemers bereid zijn om milieuvriendelijke investeringen te doen, aan bij de huidige beleidsinstrumenten en de succesfactoren van de ‘best practices’?
1.3 Onderzoeksaanpak De onderzoeksaanpak kent vier stappen die via twee sporen naar de succesfactoren leiden (zie schema 1). Het ene spoor begint bij de bereikbaarheid van de MKB-ondernemers voor milieu- en milieutechnologiebeleid. Via deskresearch en gesprekken met beleidsmakers is informatie verzameld over de bereikbaarheid van deze doelgroep in het algemeen en over de ontvankelijkheid van milieu- en milieutechnologiebeleid in het bijzonder. In de volgende stap is dit uitgediept: via het MKB-Beleidspanel van EIM is aan ruim 1.830 MKB-ondernemers uit negen verschillende sectoren gevraagd hoe men tegenover milieu- en milieutechnologiebeleid staat, op welke wijze men te werk gaat bij investeringsbeslissingen op dit terrein en hoe men denkt dat de overheid milieu- en milieutechnologiebeleid het meest effectief kan uitvoeren. Kortom, in deze stap staan de houdings- en gedragskenmerken van de MKB-ondernemers centraal. Het andere spoor begint bij de doelen en instrumenten van de beleidsmakers. Aan de hand van diepte-interviews met beleidsmakers is vastgesteld welke doelen de overheid met haar milieu- en milieutechnologiebeleid nastreeft, welke beïnvloedingsmodellen men daarbij hanteert en welke positie het MKB hierin inneemt. Daarnaast is geïnventariseerd welke instrumenten (of mix van instrumenten) men inzet en welke praktijkvoorbeelden men als succesvol be-
8
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
stempelt. Dit laatste vormt de vierde stap. In deze stap is nadere informatie verzameld over de zogenaamde ‘best practices’. Bij gemeenten en provincies, beleidsuitvoerende organisaties (zoals Novem, Syntens, InfoMil en SVM Pact, bedrijfschappen) en andere belangenbehartigende organisaties uit het bedrijfsleven zijn succesvolle praktijkvoorbeelden besproken en evaluaties opgevraagd. Op basis van de resultaten uit de vier afzonderlijke stappen heeft EIM een overzicht samengesteld van succesfactoren van milieu- en milieutechnologiebeleid gericht op de MKB-ondernemers. Succesfactoren zijn hier omstandigheden, voorwaarden en maatregelen. Voor de beleidsmakers zijn het in feite handvatten om de effectiviteit van milieu- en milieutechnologiebeleid te kunnen bevorderen. schema 1
onderzoeksaanpak in vier stappen
1. bereikbaarheid MKB-ondernemers
3. doelen en instrumenten beleidsmakers
2. houding en gedrag MKB-ondernemers
4. ‘best practices’
succesfactoren
Bron: EIM, 2000.
1.4 Afbakening van het onderzoeksterrein Thema’s op het gebied van milieu en milieutechnologie Milieu- en milieutechnologiebeleid is een zeer breed beleidsterrein, variërend van bodemsanering, waterzuivering, reductie van CO2-emissies en energiebesparing tot afvalpreventie, groen inkopen, schoner produceren en duurzaam ondernemen. Voor dit onderzoek is uit deze thema’s een selectie gemaakt. De volgende vier beleidsthema’s staan centraal: 1. Duurzaam ondernemen 2. Afval en verpakkingen 3. Mobiliteit 4. Milieuvriendelijke productontwikkeling.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
9
Onder ‘Duurzaam ondernemen’ vallen alle projecten die als doel hebben ondernemingen milieuvriendelijker te laten opereren. Ieder op zijn eigen wijze. Voor de een gaat het om energiebesparing, voor de ander om afvalvermindering en voor weer een ander om een omschakeling naar milieuvriendelijker productieprocessen. Onder ‘Afval en verpakkingen’ vallen alle projecten die als doel hebben de afvalberg te verkleinen, afval te scheiden en recycling. Het verpakkingenbeleid speelt daar een expliciete rol in. Onder ‘Mobiliteit’ vallen alle projecten die als doel hebben het goederentransport en personenvervoer schoner te krijgen en die verkeersstromen in te dammen. Onder ‘Milieuvriendelijke productontwikkeling’ ten slotte vallen alle projecten die ervoor zorgen dat we uiteindelijk met z’n allen schonere producten consumeren. Specifieker kan hierbij gedacht worden aan bijvoorbeeld groener inkopen en gebruik van milieuvriendelijker stoffen.
1.5 Rapportage De opbouw van het rapport is als volgt (zie schema 2). In hoofdstuk 2 worden de doelstellingen, het instrumentarium en de beweegredenen van de beleidsmakers ten aanzien van milieu en milieutechnologie in relatie tot de doelgroep van MKB-ondernemers belicht. Schematisch gaat het om de twee linkerblokken ‘beïnvloedingsmodellen’ en ‘beleidsdoelen’. Hoofdstuk 3 gaat in op de bereikbaarheid van de MKB-ondernemers, alsmede op hun gedrag, meningen en wensen omtrent milieu- en milieutechnologiebeleid. De bereikbaarheid is een van de belangrijkste omgevingsfactoren, wanneer het om beleidsinstrumenten gaat. In hoofdstuk 4 komen de beleidsmakers (en -uitvoerders) en MKBondernemers elkaar tegen in de beschrijving van de ‘best practices’: een verzameling van projecten. Per beleidsthema komen achtereenvolgens aan de orde: doel, doelgroep en productaanbod (instrumenten), werving: benadering van het MKB (omgeving), projectorganisaties, -uitvoering en kosten (randvoorwaarden), resultaat en follow-up. Uit die verzameling is een overzicht van succesfactoren afgeleid, dat in hoofdstuk 5 te vinden is. Het rapport wordt afgesloten met een concluderend hoofdstuk 6.
10
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
schema 2
beïnvloedingsmodellen (Hst. 2)
opbouw van het rapport
beleidsdoelen (Hst. 2)
‘best practices’ (Hst. 4)
succesfactoren (Hst. 5)
project x doel
instrumenten
resultaat
randvoorwaarden omgeving (Hst. 3)
project y project z
Bron: EIM, 2000.
1.6 Dankwoord Bij de uitvoering van het onderzoek heeft EIM dankbaar gebruikgemaakt van de kennis van de beleidsmakers die in het kader van dit onderzoek zijn geïnterviewd en van de informatie die is verstrekt door beleidsuitvoerende personen en instanties ten behoeve van de ‘best practices’ in hoofdstuk 4. Uiteraard mogen in dit verband zeker ook niet onvermeld blijven de ondernemers die deelnemen aan het MKB-panel en die er opnieuw voor hebben gezorgd dat EIM kan beschikken over een bron van unieke informatie.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
11
12
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
2
Beleidsdoelen, -modellen en -instrumenten
2.1 Beleidsdoelen 2.1.1 Algemeen Duurzaam ondernemen Het beleidsthema Duurzaam ondernemen staat voor een breed scala aan milieuonderwerpen en is daarmee een paraplu voor milieutechnologie, duurzame productontwikkeling, energiebesparing, afvalpreventie, groene inkoop, etc. Het doel dat de beleidsmakers hiermee voor ogen hebben, is het stimuleren van duurzaam ondernemen bij het bedrijfsleven. Kennisvermeerdering en mentaliteitsverandering bij de betrokken partijen staan daarbij centraal. Het mag duidelijk zijn dat het hier om een kwalitatieve invalshoek gaat. Meting van de resultaten is vaak alleen mogelijk op onderdelen. De beleidsmakers richten zich met dit thema op het totale particuliere bedrijfsleven, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar grootteklasse. In het kader van dit onderzoek wordt dus het enge begrip gehanteerd. Duurzaam ondernemen, of maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals het ook wel wordt genoemd, heeft immers vaak een ruimere betekenis in de zin van ‘ondernemen met aandacht voor milieu, mens en maatschappij’. Afval en verpakkingen Binnen het beleidsthema Afval en verpakkingen wordt een onderscheid gemaakt in afvalpreventie en -scheiding enerzijds en verpakkingen anderzijds. Bij afvalpreventie en -scheiding krijgt preventie de hoogste prioriteit. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ontwikkelt beleid voor specifieke afvalstromen, zoals bijvoorbeeld GFT en witen bruingoed. Dit beleid is eenvoudiger dan het beleid dat voor verpakkingen wordt ontwikkeld. Verpakkingen vormen met een doelgroep van 300.000 ondernemingen en de benodigde techniek en communicatie een complex subthema. De doelen die het ministerie van VROM wil realiseren, zijn: • terugdringen van afvalstorten en -verbranden; • intensiveren van afvalpreventie; • stimuleren van hergebruik van afval; • vergroten van toepassingen. Bovenstaande doelen zijn niet MKB-specifiek. Alleen ten aanzien van afvalscheiding en verpakkingen hanteert men kwantitatieve doelen, die uitgedrukt worden in percentages van de totale afvalstroom.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
13
Mobiliteit Het beleidsthema Mobiliteit bestaat uit logistiek (alles wat met verkeersstromen te maken heeft) en techniek (de mobiele bronnen zelf). Wat dit laatste betreft stelt het ministerie van VROM kwantitatieve doelen. Zo zijn er allerlei normen voor geluidshinder, stank, CO2- en andere emissies ten gevolge van het verkeer. Dit zijn langeretermijndoelstellingen. Op kortere termijn beogen de beleidsmakers een groenere bedrijfsvoering (op onderdelen) bij de ondernemingen. Milieuvriendelijke productontwikkeling Het beleidsthema Milieuvriendelijke productontwikkeling omvat de ontwikkeling van duurzame producten (ecodesign) en productsystemen uit het oogpunt van de levenscyclus en gebruikmakend van nieuwe technologieën. Tevens omvat het de distributie van deze producten naar de consument (groene inkoop). De beleidsmakers wensen in toenemende mate dat ondernemingen milieubewust te werk gaan. Dit geldt voor alle schakels in de bedrijfskolom (integraal ketenbeheer). De detailhandel, die als schakel het dichtst bij de consument zit, heeft vooral een verantwoordelijkheid in de bevordering van een milieuvriendelijk productassortiment. Het ministerie van VROM heeft zich in het Nationaal Milieubeleidsplan 3 dan ook ten doel gesteld de detailhandel groener te laten inkopen en daarvoor instrumenten te ontwikkelen. Vanaf de jaren zeventig is men zich meer bewust geworden van de milieubelasting die veroorzaakt wordt door de productie- en consumptiesystemen van de moderne maatschappij. Aanvankelijk lag de nadruk bij de overheid en de industrie voornamelijk op het ontwikkelen van ‘end-of-pipe’-technologieën. In een volgende fase werd de focus uitgebreid en werd meer preventiegericht gewerkt. Milieugerichte productontwikkeling of ecodesign kadert dit preventiegerichte werken, waarbij een verschuiving plaats heeft gevonden van het ontwikkelen van schone technologieën naar het ontwikkelen van schone producten. Ecodesign is daarmee dus eigenlijk een middel om aan afval- en emissiepreventie te doen en overlapt daarmee de thema’s ‘Afval en verpakkingen’ en ‘Duurzaam ondernemen’. 2.1.2 Differentiatie naar doelgroep MKB en GB Het bedrijfsleven in Nederland wordt onderscheiden in het particuliere bedrijfsleven (industrie, bouw, groot- en detailhandel, horeca, auto(reparatie), vervoer, communicatie, financiële, zakelijke en particuliere dienstverlening) en het overige bedrijfsleven (landbouw, delfstoffenwinning, openbaar nut, woningbezit, overheid en quartaire dienstverlening). Volgens de Nederlandse definitie behoort het midden- en kleinbedrijf (MKB) vooral tot de eerste groep. Het gaat om bedrijven met minder dan 100 werknemers die een winstoog-
14
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
merk hebben waarbij de prijs- en inkomensvorming door de markt bepaald wordt en er geen grote overheidsbemoeienis is. Beleidsmakers zien geen aanleiding om voor het MKB specifiek milieu- en milieutechnologiebeleid te ontwikkelen. Het grootbedrijf (GB) vervult de voortrekkersrol en het MKB volgt. Dit gegeven heeft bij sommige onderdelen van het ministerie van VROM geleid tot nadenken over de optie om alleen beleid te maken voor het grootbedrijf. Daarmee zou immers ook al 80% van de doelstellingen kunnen worden gerealiseerd (80/20-regel), aldus gesprekspartners tijdens het onderzoek. Een dergelijke benadering is echter strijdig met het gelijkheidsprincipe (waarbij iedereen bijdraagt aan het realiseren van de gestelde doelen) en is om die reden niet reëel. De doelstellingen van de beleidsmakers ten aanzien van milieu en milieutechnologie liggen voor het MKB overigens in het algemeen op een lager niveau dan voor het GB. Het gaat vooral om ‘good housekeeping’, dat wil zeggen om zaken die door de ondernemers eenvoudig en snel opgepakt kunnen worden. Sectoren Het MKB telde in 1998 circa 484.200 ondernemingen. Dit komt overeen met 72% van alle ondernemingen en 99% van de ondernemingen uit het particuliere bedrijfsleven. Van die 484.200 ondernemingen behoorde 82% tot de zogenaamde ‘nul- en één-bedrijven’ (= bedrijven zonder of met één werkzame persoon). De zakelijke en particuliere dienstverlening en de detailhandel zijn qua omvang de grootste sectoren: 22,6% respectievelijk 18,4% van alle MKBondernemingen uit het particuliere bedrijfsleven (zie tabel 1). tabel 1
verdeling MKB-ondernemingen in het particuliere bedrijfsleven 1998
Sector (BIK-code)
Aantal ondernemingen (in % van het totaal)
Industrie (15-37)
9,6
Bouwnijverheid (45) Autohandel en -reparatie (50)
12,0 4,4
Groothandel (51)
11,1
Detailhandel (52)
18,4
Horeca (55)
8,0
Vervoer (60-63, 8041)
6,0
Post en communicatie (64)
0,5
Financiële instellingen (65-67)
3,1
Verhuur transportmiddelen e.d. (70-71)
3,8
Dienstverlening (72, 74, 93) Cultuur, sport en recreatie (92) Totaal
22,6 0,5 100
Bron: Energiebesparing in het MKB; EIM, 2000.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
15
Een verdere uitsplitsing van het MKB naar kleinbedrijf (< 10 werkzame personen) en middenbedrijf (10 tot 100 werkzame personen) biedt meer inzicht in het belang van schaalgrootte in de uitvoering van milieu- en milieutechnologiebeleid. De sectoren detailhandel en dienstverlening zijn het kleinschaligst; daar behoort maar liefst 92% respectievelijk 93% tot het kleinbedrijf, terwijl dit in de groothandel en bouwnijverheid 88% en in de industrie 78% is1. Momenteel denken beleidsmakers aan de mogelijkheid om de dienstensector extra aandacht te geven. Reden hiervoor is de enorme groei die deze sector in de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Milieu- en milieutechnologiebeleid, gericht op deze groep, zal dan ook steeds meer milieu’winst’ kunnen opleveren.
2.2 Beïnvloedingsmodellen De volgende beïnvloedingsmodellen worden het meest door de beleidsmakers als achterliggende visie bij hun milieu- en milieutechnologiebeleid gehanteerd: • het principe ‘de vervuiler betaalt’; • mentaliteitsverandering; • gedragsbeïnvloeding; • beïnvloeding van de marktwerking. In de loop der jaren is het milieu- en milieutechnologiebeleid verschoven van effectgericht naar brongericht. Daarbij wordt de verantwoordelijkheid steeds meer bij de vervuiler (= de bron) gelegd. Het principe ‘de vervuiler betaalt’ wordt nu veelvuldig toegepast. Zo is de producent of importeur bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het verpakkingsafval en de vervuilende emissies als gevolg van zijn productieproces. Het beleidsinstrumentarium wordt dan op deze marktpartij afgestemd, en de effecten ervan zijn vaak direct meetbaar. Met afvalpreventie bijvoorbeeld zit het anders in elkaar. Daar gaat het om een mentaliteitsverandering die de beleidsmakers bij verschillende marktpartijen teweeg willen brengen. Het beleidsinstrumentarium is veelal een breed pakket van stimulerende maatregelen per bedrijfstak. Voor het effect ervan moet je vaak tien jaar verder zijn; het wordt als een kwestie van de lange adem beschouwd. Dit laatste geldt in meer of mindere mate ook voor beleid dat primair gedragsbeïnvloeding voorstaat. De overheid wil bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit een groenere (milieuvriendelijker) bedrijfsvoering bij de ondernemingen bewerkstelligen. Dit kan soms op korte termijn gebeuren, maar het kan ook enige jaren in beslag nemen. Dit geldt ook voor duurzaam onderne-
1
16
Bron: CBS, bewerking EIM.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
men. Onderdelen ervan kunnen op korte termijn ingevoerd worden, maar meestal gaat hier een (lange) periode van mentaliteitsverandering aan vooraf. Beleidsmakers grijpen regelmatig naar instrumenten die de marktwerking beinvloeden. Bekende voorbeelden hiervan zijn subsidies en premies op schonere producten (= vraagstimulering). De doorgaans hogere verkoopprijzen van deze producten zouden anders een drempel kunnen zijn om die producten aan te schaffen. Ook stimuleringsregelingen op het gebied van technologische innovaties zijn een voorbeeld van instrumenten die de marktwerking beïnvloeden (= aanbodstimulering).
2.3 Beleidsinstrumenten1 2.3.1 Definitie en typering Beleidsinstrumenten zijn alle zaken die door of namens de overheid worden gebruikt om het bereiken van één of meer beleidsdoeleinden te bevorderen. Hierbij zijn de volgende zaken van belang: • het instrument zelf; • de plaats in het beleidsproces (ontwerp, uitvoering, evaluatie); • de door de overheid gecreëerde randvoorwaarden (uitvoeringsorganisatie, financiële middelen); • de instrumentencontext (omgevingsfactoren). Beleidsinstrumenten kunnen op basis van het achterliggende sturingsmodel in vier groepen ingedeeld worden, te weten: 1. Juridische instrumenten. De inzet van juridische instrumenten die het karakter van geboden en verboden hebben, wordt als directe regulering gezien. Hiertoe behoren: Þ wet- en regelgeving, vergunningen, ontheffingen, voorschriften, meldingen, normstellingen, kwaliteitseisen, bestuursdwang, dwangsommen, intrekken van vergunningen, gedogen, financiële zekerheid, zorgplicht, onderzoeksverplichtingen, milieueffectrapportages, zonering, saneringsbevelen, peilbesluiten, waterakkoorden en risicoaansprakelijkheid. 2. Economische instrumenten. De gedachte die hieraan ten grondslag ligt is dat ondernemingen en consumenten de weg zullen kiezen die hun het meeste nut zal opleveren. Het beleidsterrein wordt als een markt gezien waarin de mens rationele keuzes maakt en geld het sturingselement is. Hiertoe behoren: Þ heffingen, subsidies, statiegeldsystemen, nazorgheffingen, retourpremies, fiscale maatregelen, verhandelbare emissievergunningen en schadevergoedingsregelingen.
1
Instrumenten voor milieubeleid, een wegwijzer, R.A. Iedema en A.W. van de Ven, 1995, Bussum.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
17
3. Communicatieve of sociale instrumenten. Deze instrumenten zijn meestal ondersteunend van aard. Door middel van overreding of overtuiging wordt geprobeerd gedrag te veranderen. Communicatieve instrumenten kunnen het draagvlak voor de juridische en economische instrumenten vergroten. Hiertoe behoren (in volgorde van toenemende meerzijdige communicatie): Þ indoctrinatie, manipulatie, propaganda, reclame, marketing, public relations, educatie, voorlichting, dialoog, overleg, afspraken, convenanten, publiek-publieke samenwerking en publiek-private samenwerking. 4. Structurerende instrumenten. Deze instrumenten richten zich primair op het structureren van de uitvoering van beleid. Zij dragen niet of slechts indirect bij aan het bewerkstellingen van een gedragsverandering. Hiertoe behoren: Þ milieubeleidsplanning, informatiemanagement en het oprichten van uitvoeringsorganisaties. 2.3.2 Instrumentenkeuze Criteria voor de keuze Bovenstaande instrumenten worden vaak niet afzonderlijk, maar in combinatie met meer instrumenten ingezet. Bij de keuze van de instrumenten(mix) is de te verwachten effectiviteit het belangrijkste criterium. Toch is effectiviteit niet altijd hét criterium. Beweegredenen van beleidsmakers zijn ook bijvoorbeeld: – uit gewoonte (‘wij doen dat altijd zo’); – het instrument is al vertrouwd; – het instrument is in de mode (bijvoorbeeld: planning, deregulering); – politiek-bestuurlijke overwegingen en compromissen; – verkeerde inschatting van de instrumentencontext; – onvolledige, onafgebakende, onhaalbare of onjuiste beleidsdoelstellingen; 1 – het aantal subjecten . Het aantal subjecten, oftewel de omvang van de doelgroep, is in het genoemde rijtje zeker niet onbelangrijk. Heeft men te maken met een handjevol vertegenwoordigende organisaties, dan zal men bijvoorbeeld eerder met convenanten werken. Heeft men te maken met alle MKB-ondernemingen afzonderlijk, dan zal men bijvoorbeeld eerder naar voorlichting en/of financiële prikkels grijpen. Ontwikkelingen in het instrumentengebruik Beleidsmakers hebben een range van vrijwillige instrumenten zoals subsidies, tot opgelegde instrumenten als wet- en regelgeving. Daartussenin bevinden zich tal van instrumenten waarbij onder andere publiekrechtelijke bedrijfsor-
1
18
Instrumenten voor milieubeleid, een wegwijzer, R.A. Iedema en A.W. van de Ven, 1995, Bussum.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
ganisaties betrokken zijn. Deze organisatie verkiezen dan meestal zelfregulering boven (in een later stadium te verwachten) wet- en regelgeving. Instrumenten op basis van vrijwilligheid verdienen bij de beleidsmakers momenteel de voorkeur. Hiervoor voert het ministerie van VROM veel overleg met het bedrijfsleven. Het gaat veelal om zaken die in het algemeen moeilijk door de ondernemers te realiseren zijn en daarom ook moeilijk als verplichting kunnen worden opgelegd. Stimulerende maatregelen zijn momenteel populairder bij de (lagere) overheid dan handhaving van regelingen. Andere trends in het gebruik van beleidsinstrumenten zijn: Meer voorlichting op maat De voorlichting verschuift van algemeen naar specifiek. Met andere woorden: Postbus 51 maakt steeds meer plaats voor voorlichting op maat, gericht op gemeente- of brancheniveau. Minder subsidies Het financieringsinstrument wordt afgebouwd. Het bedrijfsleven krijgt alleen een duwtje in de rug in de vorm van subsidies en kredieten, wanneer het gaat om belangrijke milieutechnologische vernieuwingen. Ook belangrijke vernieuwingen in bijvoorbeeld het gescheiden inzamelen van afval door gemeenten worden door de overheid nog financieel ondersteund. Meer convenanten Toenemend gebruik van convenanten. De keuze voor een instrumentarium dat gebaseerd is op overleg en vrijwilligheid houdt tevens in, dat meerjarenafspraken populairder zijn geworden dan voorheen. Evaluaties van deze afspraken staan op stapel. Grotere rol voor intermediairs Cluster- en brancheorganisaties zijn steeds vaker de spil bij de uitvoering. Reden hiervoor is het feit dat zij dichter bij het bedrijfsleven staan dan de overheid en meer bekendheid en vertrouwen genieten bij de doelgroep: het MKB. Meer faciliteren Het ministerie van VROM treedt in toenemende mate op als faciliterend bedrijf voor beleidsuitvoerende organisaties. Voorbeelden hiervan zijn de praktijkinformatiebladen (tips waarmee gemeenten naar het bedrijfsleven kunnen stappen) en de communicatietrainingen waarmee gemeenten het MKB effectiever kunnen benaderen.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
19
20
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
3
Bereikbaarheid MKB-ondernemers
Alvorens in te gaan op de bereikbaarheid van het MKB, worden eerst enkele feiten over het MKB als doelgroep weergegeven (§ 3.1). Deze informatie is nodig om de mening van de ondernemers over het beleidsinstrumentarium te kunnen interpreteren en later om de succesfactoren beter te kunnen verklaren. Na deze karakteristieken van het MKB wordt achtereenvolgens ingegaan op milieu-investeringen door MKB-ondernemers (§ 3.2), hun informatiezoekgedrag (§ 3.3), hun partners op het gebied van milieu (§ 3.4) en hun mening over de verschillende beleidsinstrumenten (§ 3.5). De gegevens in deze paragrafen zijn gebaseerd op het MKB-Beleidspanel van EIM. Door middel van een telefonische enquête zijn ondernemers uit het MKB in het laatste kwartaal van 2000 ondervraagd over een aantal thema’s, waarvan ‘milieuvriendelijke investeringen’ er één was. In totaal hebben 1.832 ondernemers uit negen verschillende sectoren (bedrijfslevenbreed) deelgenomen aan dit panel, hetgeen als representatief voor het MKB kan worden beschouwd.
3.1 Karakteristiek van het MKB MKB-ondernemingen worden gekenmerkt door de volgende feiten1. Deze feiten wegen mee in de bereikbaarheid van de ondernemers, hun ontvankelijkheid voor milieubeleid en hun voorkeur voor bepaalde instrumenten. De feiten zijn: • Het gaat om een grote groep van kleine bedrijven. Van alle ondernemingen heeft 91% minder dan 10 werknemers in dienst. Toch neemt het MKB meer dan de helft van het arbeidsvolume en de omzet van het particuliere bedrijfsleven voor zijn rekening. • Het is een zeer heterogene groep van bedrijven, variërend van het al jaren bestaande winkeltje op de hoek tot het snelgroeiende ICT-bedrijf. • Er is een sterke vervlechting van de persoon van de ondernemer met de onderneming. Het takenpakket van de ondernemer is breed, en er is nogal eens onvoldoende tijd en prioriteit voor zaken die het primaire productieproces niet direct beïnvloeden. • Mede hierdoor neemt de kans toe dat men direct en nogal impulsief beslissingen neemt (direct wanneer het beslismoment zich voordoet en op adhocbasis). MKB-ondernemers besteden relatief veel tijd aan het afhandelen
1
Uit: Energiebesparing in het MKB; EIM, 2000.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
21
van de dagelijkse bezigheden en zijn vaak wat meer gefocust op het kortetermijnrendement van investeringen. Dat betekent overigens ook dat MKBondernemers iets ‘sprankelends’ hebben: zij zijn in doorsnee goed op het vlak van procesinnovaties. • In het MKB is niet altijd sprake van een systematisch informatiezoekgedrag. Dat kan ertoe leiden dat er een zekere onbekendheid is met de aangeboden informatie, waardoor er geen optimale keuze wordt gemaakt uit de verschillende informatiebronnen. Informele contacten spelen wel een belangrijke rol, maar zijn geen garantie voor een goede besluitvorming • De geringe omvang van de ‘decision making unit’ (vaak alleen de ondernemer zelf) kan ertoe leiden dat ‘eigenwijze’ MKB-ondernemers te weinig terugkoppeling vanuit de bedrijfsomgeving percipiëren. Als dergelijke feedbackmechanismen en correcties hierop ontbreken, loopt men het risico dat problemen meteen een acuut karakter krijgen. • Het MKB kenmerkt zich door informele en platte organisaties. Er is eerder sprake van intuïtieve dan van een expliciet rationele beleidsvorming. Dat hoeft overigens geen nadeel te zijn, omdat hierin ook meteen de flexibiliteit van het MKB ligt besloten. • MKB-ondernemingen hebben vaak direct contact met de afnemers, waardoor nieuwe behoeften vanuit de markt vroegtijdig worden waargenomen en aanpassingen snel gerealiseerd kunnen worden. • Voor het MKB is het moeilijker grote bedragen te fourneren voor kapitaalintensieve investeringen. Ook het feit dat het MKB in doorsnee minder geneigd is vreemd vermogen aan te trekken, leidt ertoe dat substantiële investeringsplannen in het MKB vaker afketsen dan in het GB. • Het MKB kent een groot verloop van ondernemingen: er zijn veel starters en veel faillissementen. Dit betekent dat er voortdurend inspanningen nodig zijn om milieubewust ondernemen ‘op de kaart’ te houden. • Om kleinschaligheidsnadelen te minimaliseren, vindt in het MKB in toenemende mate commerciële samenwerking plaats, zowel horizontaal (binnen één schakel van de bedrijfskolom) als verticaal (tussen de schakels van de bedrijfskolom). Uiteraard levert dit mogelijkheden op om op meer gestructureerde wijze dan wel gezamenlijk te reageren op milieu-incentives.
3.2 Milieu-investeringen Van de ondernemers die deelgenomen hebben aan het MKB-Beleidspanel typeert 56% zichzelf als een bedrijf dat ‘uit zichzelf milieu-investeringen doet’, 19% als een bedrijf ‘dat hulp moet inroepen van derden’ en 13% als een bedrijf ‘dat over de streep getrokken moet worden’.
22
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
3.2.1 Aantal investeerders Iets minder dan een derde van de MKB-ondernemers heeft in de afgelopen twee jaar milieu-investeringen gedaan. Een derde hiervan heeft daarbij gebruikgemaakt van subsidies, kredietregelingen of fiscale regelingen (= ruim 10% van het totale MKB). Ondernemingen uit de sectoren handel, horeca en vervoer maken iets meer gebruik van dergelijke regelingen dan ondernemingen uit andere sectoren, al moet hierbij direct opgemerkt worden dat dit slechts in licht hogere mate het geval is. Ruim twee derde van de MKB-ondernemers heeft in de afgelopen twee jaar dus geen investeringen op het gebied van het milieu gedaan. Van deze groep had 7% echter wel plannen daartoe (= 5% van het totale MKB). De meest genoemde redenen voor het (nog) niet uitvoeren van deze plannen zijn: de uitvoering moet nog plaatsvinden, er is sprake van een gebrek aan tijd of geld, de terugverdientijden zijn (te) lang, of er is (nog) geen vergunning afgegeven. Van de groep niet-investeerders heeft een aantal wel in het verdere verleden gebruikgemaakt van subsidies, kredietregelingen of fiscale regelingen die als doel hadden milieuvriendelijke investeringen te bevorderen (= 4,5% van het totale MKB). Samen met de eerdergenoemde ruim 10% is dus 15% van alle MKB-ondernemers vanuit de praktijk bekend met dergelijke regelingen of instrumenten. 3.2.2 Aard van de investeringen Van de ondernemingen die milieuvriendelijk geïnvesteerd hebben, heeft 37% aan energiebesparing gedaan (=11,5% van het totale MKB). In energiebesparing, afvalpreventie en reductie van andere emissies dan CO2, geluidshinder en stankhinder is het vaakst geïnvesteerd, gevolgd door milieuzorgsystemen, schoner produceren en geluidshinder (zie figuur 1). Tot de categorie ‘anders’ in de figuur vallen allerlei zaken die de ondernemers zelf aangaven, waaronder zaken die betrekking hebben op vervanging van materieel met milieuvriendelijke alternatieven op ‘natuurlijke momenten’, milieuvriendelijke inkoop en afvalscheiding of -verwerking.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
23
figuur 1
verdeling van de milieuvriendelijke investeringen naar thema (in % van de ondernemers die in de afgelopen 2 jaar een milieuvriendelijke investering hebben gedaan)
40%
energiebesparing 35%
reduceren andere emissies afvalpreventie
% genoemd
30%
milieuzorgsystemen
25%
schoner produceren 20%
geluidshinder
15%
CO2-emissies stankhinder
10%
bodemsanering 5%
anders
0% milieugebied
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
Wanneer de sectoren onderling worden vergeleken, komt daar het volgende beeld qua milieu-investeringen uit naar voren. Ondernemingen uit de sector industrie zijn relatief wat vaker actief op het gebied van schoner produceren. Dat is ook het geval bij ondernemingen uit de bouwnijverheid, die zich daarnaast ook wat meer bezighouden met de reductie van emissies. De handel en de horeca richten zich gemiddeld wat meer op energiebesparing en reductie van emissies. Afvalpreventie staat relatief hoog op de agenda bij de handel en de financiële instellingen, terwijl ondernemingen uit de sectoren verhuur en overige dienstverlening zich profileren op het gebied van de energiebesparing. 3.2.3 Kenmerken van milieuvriendelijke investeerders Milieuvriendelijke investeringen worden vaker door middelgrote bedrijven dan door kleine bedrijven gedaan (49% respectievelijk 30%). Hetzelfde geldt voor het gebruik van de economische instrumenten: de middelgrote bedrijven hebben twee keer zo vaak gebruikgemaakt van subsidies, krediet- of fiscale regelingen als de kleine bedrijven. Bedrijven die tot de milieuvriendelijke investeerders behoren, hebben in vergelijking met de andere bedrijven in de laatste drie jaar ook vaker: – nieuwe producten of diensten op de markt gebracht; – hun interne bedrijfsprocessen verbeterd of vernieuwd; – gebruikgemaakt van een extern netwerk om kennis uit te wisselen (bijvoorbeeld via universiteiten, concurrenten, leveranciers of adviseurs); – de beschikking over een formeel (ISO-)kwaliteitszorgcertificaat.
24
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Kortom, het zijn vooral bedrijven die als innovatief aangemerkt kunnen worden. De ondernemers typeren hun bedrijf als een bedrijf dat ‘uit zichzelf milieu-investeringen’ doet. De meeste milieuvriendelijke investeerders hebben géén ondersteuning gemist bij hun laatste investering. Bij ondernemers die aangaven dat ze wél meer of betere ondersteuning hadden willen hebben, betrof het met name een behoefte aan begeleiding bij of informatie over subsidies en andere regelingen.
3.3 Zoekgedrag 3.3.1 Kennisinfrastructuur Uit onderzoek naar het zoekgedrag van het MKB-ondernemingen die hun kennis op het gebied van innovatie en milieu willen vergroten1, is gebleken dat het MKB vooral contact zoekt met andere bedrijven: concurrenten, collega’s en leveranciers. Daarnaast spelen de brancheorganisaties een belangrijke rol. Van de organisaties binnen de kennisinfrastructuur (= onderwijsinstellingen, Kamers van Koophandel, InnovatieCentra, Syntens, TNO en overheid) wordt met name de overheid (in het algemeen) door het MKB genoemd als een relatief belangrijke kennisbron op milieugebied (figuur 2). Behalve andere bedrijven en organisaties die tot de kennisinfrastructuur behoren, gebruiken MKB-ondernemers tal van andere bronnen zoals accountants, advocaten, adviesbureaus, banken en familie/kennissen. figuur 2
relatief belang van kennisbronnen op milieugebied bij het MKB, 1999 (in % van het totale aantal MKB-ondernemingen)
anders 20%
familie/kennis 1%
brancheorganisatie 16%
concurrent/collega 12%
accountant 2% kennisinfrastructuur 8%
leverancier 11%
overheid 29%
afnemer 1%
Bron: EIM, 1999.
1
EIM, MKB-kenniscirkels, Waar zoekt het MKB welke kennis?, 2000, Zoetermeer.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
25
3.3.2 Informatiebronnen Aan de ondernemers uit het MKB-Beleidspanel is gevraagd van welke informatiebronnen zij gebruikmaken wanneer zij milieu-informatie nodig hebben. Vakbladen (59%), brancheorganisaties (48%) en informatie van collegabedrijven, (toe)leveranciers en andere contacten uit het bedrijfsleven zelf (46%) zijn het vaakst genoemd. Andere veelgebruikte bronnen zijn internet en overheidsinformatie, gevolgd door Postbus 51, beurzen en seminars. Overigens maakt 15% van de ondernemers helemaal geen gebruik van informatiebronnen (figuur 3). figuur 3
gebruik van informatiekanalen op het gebied van milieu door het MKB (in % van het totale aantal MKB-ondernemers)
70%
vakbladen
% genoemd
60%
brancheorganisaties
50%
info van bedrijfsleven
40%
internet
30%
overheidsinfo/postbus 51 beurzen, seminars
20%
geen gebruik infobronnen
10%
anders
0% informatiekanalen
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
3.4 Informatie- en adviesverstrekkers 3.4.1 Adviesaanvragen Een derde van alle MKB-ondernemers heeft wel eens advies of informatie gevraagd van derden bij zijn activiteiten op het gebied van milieu. Middelgrote bedrijven doen dit vaker dan kleine bedrijven. Deze groep van ondernemers heeft aangegeven welke personen of instanties belangrijk voor hen zijn bij zo’n advies- of informatievraag. Het vaakst werd de gemeente genoemd, namelijk door 40% van de ondernemers die wel eens advies hebben gevraagd (figuur 4). Veel genoemd werden verder leveranciers (22%), brancheorganisaties (20%) en energiebedrijven (18%).
26
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
figuur 4
personen/instanties die voor het MKB belangrijk zijn op het gebied van milieuadvies of -informatie (in % van de MKB-ondernemers die wel eens advies hebben aangevraagd)
45%
gemeente 40%
leverancier
35%
brancheorganisaties
% genoemd
30%
energiebedrijf
25%
milieuadvies/ing.bureau accountant
20% 15%
ministerie
10%
Provincie
5%
arbo-instelling
0% personen/instanties
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
3.4.2 Potentiële partners in samenwerking MKB-ondernemers hebben bij milieuadvisering het meeste vertrouwen in brancheorganisaties (39%), gemeenten (35%) en energiebedrijven (34%). Daarna komen achtereenvolgens de Kamers van Koophandel, installateurs en accountants (figuur 5). figuur 5
instanties die de MKB-ondernemers het meest vertrouwen bij milieuadviezen (in % van het totale aantal MKB-ondernemers)
% genoemd
45% 40%
brancheorganisaties
35%
gemeente
30%
energiebedrijven
25%
Kamer van Koophandel
20%
installateurs
15%
accountants
10%
geen van deze
5%
banken
0% instanties
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
27
Brancheorganisaties, advies-/ingenieursbureaus en accountants zijn als partner voor middelgrote bedrijven belangrijker dan voor kleine bedrijven. Middelgrote bedrijven hebben daarnaast meer vertrouwen in brancheorganisaties dan kleine bedrijven (53 respectievelijk 38%), hetgeen logischerwijs te verklaren is door de hogere organisatiegraad binnen die groep bedrijven. Volgens een meerderheid van alle MKB-ondernemers (56,5%) kan de overheid het best met de MKB-brancheorganisaties samenwerken om een nieuwe milieuregeling ‘vertrouwd’ onder de aandacht te brengen. Ook de energiebedrijven, gemeenten en Kamers van Koophandel zijn volgens een behoorlijke groep MKB-ondernemers goede partners op dit vlak (figuur 6). Het feit dat de gemeenten nu niet als eerste uit bus komen, heeft mogelijk te maken met de ‘promotiekracht’ van brancheorganisaties en gemeenten op dit gebied. Die kracht wordt door de ondernemers bij de brancheorganisaties wellicht hoger ingeschat (omdat dit meer aansluit bij hun takenpakket) dan bij de gemeenten. De accountants en installateurs scoren hier echter minder hoog. Dit is te verklaren door het feit dat deze personen of organisaties vanuit commerciële doelstellingen werken en de eerdergenoemde organisaties niet. figuur 6
organisaties waarmee de overheid volgens het MKB het best kan samenwerken (in % het totale aantal MKB-ondernemers)
60%
brancheorganisatie
50%
energiebedrijven % genoemd
40%
gemeente
30%
Kamer van Koophandel accountants
20%
installateurs 10%
banken 0% instanties
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
28
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
3.5 Mening over het beleidsinstrumentarium In het MKB-Beleidspanel is aan de ondernemers gevraagd, wat zij als de meest en de minst effectieve beleidsinstrumenten zien als het erom gaat ondernemers aan te zetten tot meer milieu-investeringen. 3.5.1 Meest effectieve beleidsinstrumenten In de ogen van de ondernemers zijn fiscale regelingen en subsidies de twee meest effectieve instrumenten (figuur 7). Gevraagd naar het waarom, blijkt dat geld zeer belangrijk is voor de MKB-ondernemer (‘het draait om de centen’). figuur 7
de meest effectieve instrumenten volgens het MKB (in % van het totale aantal MKBondernemers)
50%
fiscale regelingen 40%
% genoemd
subsidies advies op maat
30%
voorlichting door instant. 20%
voorlichting via media hulp bij aanvraag vergun.
10%
convenant 0% instrumenten
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
Advies op maat is een goede derde. Dit instrument past goed bij MKBondernemers, omdat zij geneigd zijn nogal ‘ad hoc’ te beslissen en te werken. Adviezen op maat sluiten direct aan bij de zaken waar men op dat moment mee bezig is, en die dus in de interessesfeer liggen. Adviezen worden als ‘nuttig’ ervaren als ze ondernemers overtuigen van het belang van investeren en hen tevens wegwijs maken in subsidie- en fiscale mogelijkheden. Geld in de vorm van fiscale regelingen of subsidies speelt dan (indirect) toch weer een belangrijke rol. 3.5.2 Minst effectieve beleidsinstrumenten De twee minst effectieve instrumenten zijn volgens de MKB-ondernemers: voorlichting via de media en convenanten (meerjarenafspraken met de overheid). Deze instrumenten worden te algemeen gevonden en staan te ver van
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
29
de dagelijkse praktijk van het bedrijf af. Ondernemers worden overspoeld met informatie, die volgens hen vaak gelijk de prullenmand ingaat. Een groot deel van de MKB-ondernemers heeft weinig vertrouwen in convenanten en denkt dat deze meerjarenafspraken tussentijds weer gewijzigd of anders geïnterpreteerd zullen worden. figuur 8
de minst effectieve instrumenten volgens het MKB (in % van het totale aantal MKBondernemers)
50%
voorlichting via media
% genoemd
40%
convenant hulp bij aanvraag vergun.
30%
voorlichting door instant. 20%
subsidies advies op maat
10%
fiscale regelingen 0% instrumenten
Bron: EIM, MKB-Beleidspanel 2000.
3.6 Conclusie De resultaten uit het MKB-Beleidspanel leiden tot de volgende conclusies. Motivatie Ondernemers uit het MKB worden wat het doen van milieu-investeringen betreft vooral gemotiveerd door geld. Ze investeren op een milieuvriendelijke wijze als de investering op een redelijke termijn kan worden terugverdiend. Hierbij kunnen subsidies, fiscale of andere financiële regelingen helpen om de investering draaglijker te maken en/of om de terugverdientijd te verkorten. Vertrouwen Ondernemers kunnen informatie en advies vragen of aangeboden krijgen. In beide gevallen zijn er drie organisaties waarmee de MKB-ondernemers bij voorkeur te maken willen hebben. Dit zijn brancheorganisaties, gemeenten en energiebedrijven.
30
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Bereikbaarheid Algemene milieu-informatie van de overheid verdwijnt vaak ongezien op de afvalberg. De kans dat de MKB-ondernemers de informatie wel tot zich nemen is het grootst bij verspreiding via de vakbladen, brancheorganisaties of het bedrijfsleven. Doelgroepverschillen Middelgrote bedrijven doen vaker milieuvriendelijke investeringen dan kleine bedrijven. Zij zijn over het algemeen beter bekend met informatiebronnen en mogelijke partners op het gebied van milieu. Op alle vlakken is er bij deze bedrijven vaker sprake van deelname, belangstelling of een uitgesproken mening over milieuaspecten dan bij de kleine bedrijven.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
31
32
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
4
‘Best practices’
4.1 Inventarisatie EIM heeft een aantal projecten geïnventariseerd die door beleidsmakers als succesvol bestempeld worden. Deze zijn in tabel 2 benoemd en geordend naar beleidsthema (Duurzaam ondernemen, Afval/verpakkingen, Mobiliteit en Milieuvriendelijke productontwikkeling). In de volgende paragrafen worden deze projecten beschreven, waarbij steeds achtereenvolgens aan de orde komen: doel, doelgroep en productaanbod, werving (benadering van het MKB), projectorganisatie, -uitvoering en -kosten, en ten slotte het resultaat en de follow-up. Opvallend aan de lijst met ‘best practices’ is het grote aantal projecten die te maken hebben met het thema Duurzaam ondernemen. Deze projecten vertonen bovendien vaak raakvlakken met de andere beleidsthema’s. Afvalpreventie en hergebruik zijn bijvoorbeeld dikwijls belangrijke onderdelen van een meer geïntegreerd project dat is gerubriceerd onder het thema Duurzaam ondernemen. Opmerkelijk is deze uitkomst niet. Beide thema’s sluiten namelijk goed aan op de praktijk van het (midden- en) kleinbedrijf. De thema’s Mobiliteit en Milieuvriendelijke productontwikkeling zijn daarentegen complexer en worden meer door het (midden- en) grootbedrijf opgepakt.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
33
tabel 2
overzicht van 'best practices' van milieu- en milieutechnologiebeleid
Duurzaam ondernemen • MAKK-project
Doel Kleine bedrijven in het verzorgingsgebied van NUON bekendmaken met gratis milieu- en energieadvies.
• Skjinne Winst
Horecaondernemers en detailhandelaren in Tytsjerkstradeel stimuleren tot milieuvriendelijker gedrag.
• Duurzaam Ondernemen Drenthe
MKB-ondernemers adviseren en begeleiden bij subsidieaanvragen, investeringen doorrekenen en offertes aanvragen. Inclusief werkgelegenheidsdoelstelling (35 junior adviseurs).
• Milieubarometer RECRON
Implementeren van een milieuzorgsysteem (energiebesparing, afvalverwerking, beplanting, milieubewustzijn recreanten).
• Milieubarometer Stimular
Milieu blijvend onder de aandacht brengen van specifieke
• Haags Horecavignet
Milieuzorg bedrijfseconomisch interessant maken voor Haag-
ondernemer. se horeca door leefbaarheid en duurzaamheid te benadrukken. • Preventieve milieuzorg in de horeca (Milieuwijzer)
Structurele vermindering van de milieubelasting binnen de horeca.
Afval en verpakkingen • Convenant Verpakkingen II
Reductie verpakkingsafval: in 2001 nog maximaal 940.000 ton middels bevorderen preventie en hergebruik.
• Kledinghanger Inzamel Systeem (KIS) • Opschaling preventieproject visverwerkende industrie
Preventie van verpakkingsafval door hergebruik en centralisering van het aanbod t.b.v. recycling van kunststof. Ontwikkelen van bedrijfseconomische en milieutechnische verbeteropties ter vermindering van afval en emissies en reductie energie-, water- en grondstofverbruik.
Mobiliteit • Duurzame kansen in het transportbedrijf • Transactie / Modal Shift:
Transportbedrijven bewust maken van bedrijfseconomische besparingsmogelijkheden bij milieubewust gedrag. Verbeteren van de efficiency van het goederenvervoer door
MKB Beroepsgoederen-
reductie aantal kilometers en besparing brandstofgebruik
vervoer
(inclusief substitutie wegvervoer door andere vervoersvormen).
Milieuvriendelijke productontwikkeling • (Voorbeelden van) milieuge-
Schoner produceren; groen inkopen.
richte productontwikkeling Bron: EIM, 2000.
4.2 ‘Best practices’: duurzaam ondernemen In deze paragraaf worden de ‘best practices’ op het gebied van duurzaam ondernemen beschreven aan de hand van de volgende onderdelen: doel, doel-
34
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
groepkeuze en productaanbod, werving, projectorganisatie en uitvoering, kosten, resultaat (inclusief meningen van de projectbetrokkenen, waaronder projectleiders, gemeenteambtenaren, vertegenwoordigers van brancheorganisaties over het succes) en follow-up. Het geheel wordt geïllustreerd met concrete voorbeelden die in grijze kaders zijn geplaatst. 4.2.1 Doel Met de projecten wordt beoogd ondernemend Nederland bewust te maken van de voordelen van energiebesparing, afvalpreventie en -verwerking en vermindering van bodem-, water- en luchtverontreinigingen, alsmede van het belang van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen en de rol van milieuregistratie en checklists hierin. Alle projecten zijn stimulerend en communicerend van karakter, zo blijkt uit de omschreven doelstellingen. Opvallend gegeven is het feit dat bij een aantal projecten sprake is van een combinatie van milieu- en werkgelegenheidsdoelstellingen. Op deze manier worden de arbeidskosten binnen de perken gehouden en vangt de overheid twee vliegen in één klap. Voorbeeld 1: Milieu Aanpak Kleinzakelijke Klanten (MAKK) Het project heeft als doel om alle kleine bedrijven in het verzorgingsgebied van de NUON met een energierekening van maximaal ƒ 20.000,- op jaarbasis, bekend te maken met de mogelijkheid van een gratis milieu- en energieadvies en voor het einde van het project enkele duizenden ondernemers voorzien te hebben van een dergelijk advies. [ uit: Het MAKK-project: evaluatie 1999, Op maat advies vraagt meer!!! ]
Het project heeft twee doelen: werkgelegenheid en milieu. Bij werkgelegenheid gaat het om (hoogopgeleide) langdurig werklozen in te zetten als adviseurs en daarmee werk te creëren. Bij milieu gaat het om energiebesparing, afvalverwerking en -preventie en dergelijke voor alle kleinzakelijke klanten. [ uit: interview met projectleider Stichting Collusie ]
Voorbeeld 2: Duurzaam Ondernemen Drenthe Het doel is om in december 2001 duizend bedrijven uit het MKB van advies én begeleiding te hebben voorzien. Vooral de begeleiding is belangrijk, de mate waarin is situatieafhankelijk en kan bijvoorbeeld ondersteuning bij subsidieaanvragen, doorrekenen van investeringen of de aanvraag van offertes betreffen. Een ander doel van het project is om 35 (voornamelijk hoogopgeleide) werkzoekenden aan een baan en werkervaring te helpen. Deze mensen worden opgeleid tot junior adviseur. [ uit: interview met projectleider Syntens ]
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
35
Uiteindelijk moet aan het einde van het project (eind 2001) ƒ 25 miljoen aan investeringsmaatregelen worden voorgesteld. Een ander belangrijk doel is dat de werkzoekenden doorstromen naar een reguliere baan. [ uit: Duurzaam ondernemen nu ook voor detailhandel, www.syntens.nl Nieuwsweek 38-1 ]
Voorbeeld 3: Milieubarometer RECRON Doel is implementatie van een milieuzorgsysteem bij kampeer- en bungalowbedrijven en groepsaccommodaties. Het gaat dan niet alleen om energiebesparing, maar bijvoorbeeld ook om afvalverwerking, beplanting en aandacht voor het milieu bij (natuur)activiteiten van recreanten. [ uit: interview projectbetrokkene RECRON ]
Voorbeeld 4: Milieubarometer Stimular De situatie was (en is vaak nog steeds) vooral gericht op afval én energiebesparing op maatregelenniveau. Het gaat erom ideeën uit te reiken en voor bewustzijn te zorgen. Probleem is hiermee dat na 1 of 2 jaar de activiteiten stokken: de maatregelen zijn genomen en er is bewustzijn, maar de actiebereidheid is verdwenen omdat andere zaken aandacht vragen. Dit wordt veroorzaakt doordat het milieu voor de ondernemer nergens over gaat. Het doel van de maatregelen is slechts moralistisch. Nu probeert Stimular het anders aan te pakken met de milieubarometer door duidelijk te maken wat milieu is voor de specifieke ondernemer. Het gaat om duidelijkheid en het vaststellen van prioriteiten in de doelen. De barometer van RECRON staat hier los van en is meer kwalitatief van aard in vergelijking met onze barometer die meer kwantitatief van aard is. [ uit: interview projectleider Stimular ]
Voorbeeld 5: Haags Horecavignet De gemeente Den Haag wil komen tot een structurele milieuzorg in de Haagse horeca. Dat doet ze door milieuzorg bedrijfseconomisch interessant te maken voor de bedrijven vanuit de invalshoek Algemene Politieverordening en de Wet Milieubeheer (leefbaarheidsaspecten) en energie, grondstoffen- en watergebruik en afvalpreventie en -scheiding (duurzaamheidscriteria). [ uit: interview projectbetrokkene Gemeente Den Haag ]
4.2.2 Doelgroep en productaanbod Deze ‘best practices’ richten zich uiteraard op de MKB-ondernemers. Deze doelgroep wordt veelal door gemeente- of provinciegrenzen nader gespecifi-
36
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
ceerd. Voorbeelden van zo’n regioselectie zijn: Noord-Holland (MAKK), Tytsjerkstradeel (Skjinne Winst), Den Haag (Horecavignet), Drenthe (Duurzaam Ondernemen) en Overijssel/Limburg (Milieubarometer Stimular). Daarnaast wordt ook wel geselecteerd op sector of branche waarin de ondernemingen actief zijn, bijvoorbeeld bij de projecten Milieubarometer RECRON en Preventie Milieuzorg Horeca. Combinaties van beide selectiecriteria zijn te vinden bij de projecten Skjinne Winst en Haags Horecavignet. Wat bieden de ‘best practices’ de betrokken ondernemers? Drie projecten geven hun advies op maat. De andere projecten geven hun een op het eerste oog concreet product, namelijk een prestatievignet, een barometer of een milieuwijzer. In alle gevallen dient de ondernemer zelf input te leveren door bedrijfsgegevens te verstrekken. Dit gebeurt door middel van het invullen van een vragenlijst (Skjinne Winst), een persoonlijk gesprek met een adviseur en/of gemeenteambtenaar (MAKK, Duurzaam Ondernemen Drenthe), het aan derden laten zien van genomen milieumaatregelen binnen het bedrijf (barometer RECRON, Haags Horecavignet) of het invullen van een spreadsheet met bedrijfsgegevens (barometer Stimular). Voorbeeld 1: Milieubarometer RECRON De milieubarometer is een erkenning voor milieuvriendelijke recreatiebedrijven. Met het daarbij behorende vignet kunnen kampeer- en bungalowbedrijven en groepsaccommodaties hun gasten duidelijk maken dat de zorg voor natuur en milieu een onlosmakelijk onderdeel vormt van de totale bedrijfsvoering. [ uit: persbericht ‘Eerste gouden Milieubarometers voor recreatiebedrijven’, 22 juni 2000 ]
Ruim 100 bedrijven in de recreatiesector ontvingen een Milieubarometer tijdens de tweede landelijke uitreiking donderdag 22 juni jongstleden in het Nationaal Sport Centrum Papendal. Onder hen bevindt zich een aantal bungalowparken van Center Parcs en Gran Dorado die het hoogste niveau, de gouden Milieubarometer, gekoppeld aan Milieukeur, hebben behaald. [ uit: persbericht ’Recreatiesector behaalt Milieukeur’, 22 juni 2000 ]
Voorbeeld 2: Preventie Milieuzorg Horeca In de voorlopige werkmap (de Milieuwijzer genoemd) wordt een methodiek en vormgeving ontwikkeld die goed past bij de doelgroep. In de werkmap wordt een themagewijze indeling gehanteerd van alle relevante thema’s, te weten afval, afvalscheiding, water, afvalwater, energie, geluid, geur en verpakkingen. Met de praktische werkmap kunnen horecabedrijven milieuzorg invoeren. [ uit: ‘Eindrapportage preventieve milieuzorg in de horeca, augustus 2000’
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
37
Voorbeeld 3: Duurzaam Ondernemen Drenthe Na aanmelding bij de Stichting Duurzaam Ondernemen Drenthe wordt er een afspraak met de ondernemer gemaakt voor een bedrijfsdoorlichting (quick scan). De adviseur voert de quick scan uit en afhankelijk van de omvang van het advieswerk wordt er een rapport gemaakt. De prioriteiten binnen het milieu- en energieadvies worden vervolgens met de ondernemer doorgesproken. De ondernemer kan dan zelf of met ondersteuning aan de slag. [ uit: interview projectleider Syntens ]
Voorbeeld 4: Skjinne Winst ............. Vervolgens kwam er iemand langs voor de daadwerkelijke scan (duur 1,5 uur). Op basis hiervan is een rapport met adviezen opgesteld van ongeveer 3 A4’tjes. [ uit: interview projectbetrokkene Gemeente Tytsjerkstradeel ]
Op basis van gegevens uit het bedrijfsbezoek en de ingevulde vragenlijsten kon relatief eenvoudig het rapport worden opgesteld. Aandachtsvelden en mogelijke maatregelen waren duidelijk en ook besparingen en investeringen konden redelijk goed worden ingeschat. [ uit: Evaluatierapport project ‘Skjinne Winst’, NovioConsult ]
4.2.3 Werving: benadering van het MKB De wijze waarop de projecten gepromoot worden bij de MKB-doelgroep is zeer gevarieerd. Wel worden bij alle projecten verschillende communicatiemiddelen en -kanalen ingezet. Een aantal belangrijke zaken met betrekking tot de werving staat hieronder puntsgewijs weergeven. • In alle gevallen werkt een persoonlijke benadering (bijvoorbeeld individuele afspraken maken, telefonisch nabellen, etc.) van de ondernemers beter dan een onpersoonlijke (bijvoorbeeld direct mail, verspreiding brochures en/of adverteren sec). • Het organiseren van speciale voorlichtingsavonden voor de ondernemers staat bij een paar projecten ter discussie, omdat de opkomst vaak veel lager is dan verwacht. De vraag is dan ook of de kosten opwegen tegen de baten. • Bij vier projecten (milieubarometer RECRON, Haags Horecavignet, Preventieve milieuzorg Horeca en Duurzaam Ondernemen Drenthe) wordt de werving verricht door of in samenwerking met de betrokken branche- of ondernemersorganisaties en/of regionale MKB-kringen.
38
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
• Bijzondere benaderingen: Bij het MAKK-project wordt de ‘overval’techniek gebruikt. De ondernemers krijgen onaangekondigd bezoek van de adviseur. Bij het ‘Skjinne Winst’-project zijn voorafgaand aan de grote werving zogenaamde voorbeeldconsulten uitgewerkt. Bij ‘Preventieve Milieuzorg Horeca’ wordt het moment van voorlichting gekoppeld aan bestaande evenementen van de sector (vakbeurzen) of op milieugebied (workshops tijdens Nationale Milieudag of InfoMil-dag). Bij de RECRON-barometer zijn consulenten aangesteld (met behulp van provinciale subsidies) die de ondernemers benaderen en interesseren. Voorbeeld 1: Milieu Aanpak Kleinzakelijke Klanten (MAKK) Het persoonlijk langskomen werkt beter dan telefonisch acquireren. Het is voor de bedrijven moeilijker om ons af te wimpelen. We kunnen beter inschatten of een scan nodig is en er ter plekke op wijzen. [ uit: interview projectleider Stichting Collusie ]
Voorbeeld 2: Duurzaam Ondernemen Drenthe Reactief werkt absoluut niet. Het is erg moeilijk om juist kleine ondernemers via bijvoorbeeld de post te bereiken: dat gaat op de grote hoop. Wij werken dus via een puur actieve benadering, voornamelijk via brancheorganisaties, ondernemersverenigingen of koepels van ondernemers. We komen bijvoorbeeld op vergaderingen van MKB-Noord om een toelichting te geven en voor ondernemers individueel aan te geven hoeveel kosten en besparingen ermee gemoeid gaan. [ uit: interview projectleider Syntens ]
Voorbeeld 3: Haags Horecavignet Er is op twee manieren geworven onder de Haagse restauranthouders: grote mailing in samenwerking met Koninklijke Horeca Nederland én gerichte telefonische benadering. Verder verschenen er twee persberichten en kreeg het project ‘free publicity’ in de lokale media. [ uit: interview projectbetrokkene Gemeente Den Haag ]
Voorbeeld 4: Preventieve Milieuzorg Horeca In het oorspronkelijke projectvoorstel was gepland om aparte voorlichtingsdagen te organiseren. Tijdens het project is aan de doelgroep gevraagd of dit de meeste geschikte wijze van communiceren was. Toen is door zowel gemeenten als bedrijven aangegeven dat men, gezien de tijdsdruk die men ervaart, liever geïnformeerd wilde worden tijdens bestaande evenementen.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
39
De buitendienstmedewerkers van het Bedrijfschap en de consulenten van Koninklijk Horeca Nederland hebben gedurende het project in hun directe contact met de ondernemers aandacht besteed aan het milieu. [ uit: Eindrapportage Preventieve milieuzorg in de horeca, augustus 2000 ]
4.2.4 Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten Betrokken organisaties Bij genoemde projecten zijn variërend twee tot zes verschillende organisaties betrokken. Gemeenten, provincies en energiebedrijven zijn vrijwel altijd van de partij. De projecten wordt vaak door een aparte uitvoeringsorganisatie zoals Syntens, Stichting Collusie of Stimular ter hand genomen, zodat deze de lijst van genoemden aanvullen. De uitvoeringsorganisatie is, zoals de naam al aangeeft, verantwoordelijk voor de algemene projectuitvoering. De gemeenten en provincies spelen vaak de rol van financier, en het energiebedrijf die van inhoudelijk deskundige. Voor specifieke onderdelen van het project worden weer anderen ingeschakeld, bijvoorbeeld voor de opleiding van adviseurs, de werving, het vaststellen van standaarden (bij prestatievignetten) en het ontwerpen van checklists, werkboeken en dergelijke. Uitvoeringsaspecten Het proces dat bij de projectuitvoering doorlopen moet worden, loopt meestal van werving (zie § 4.2.3), via bedrijfsdoorlichting en advies naar implementatie en eventueel keuring tot nazorg (zie § 4.2.6). Uit de best practices blijkt dat de werving nogal eens het kritieke pad vormt. Bij het project Duurzaam Ondernemen Drenthe liep het project vertraging op door een verkeerde timing van de werving. Bij het project Skjinne Winst was de opkomst op de voorlichtingsavond zeer slecht, waardoor er naderhand intensiever geacquireerd moest worden. Bij Preventie Milieuzorg Horeca kostte de werving meer tijd dan verwacht en moesten in een later stadium meer organisaties ingezet worden. Elk project heeft verder zijn eigen aanpak. De volgende voorbeelden verschaffen inzicht hierin. Voorbeeld 1: Preventie Milieuzorg Horeca In de periode januari 1999 tot september 2000 zijn de volgende projectonderdelen uitgevoerd: 1. Uitbouwen bestaande praktische kennis en opvullen bestaande lacunes. Dit onderdeel vormde de basis van de praktische werkmap (de Milieuwijzer) en bevatte een actualisering van het bestaande Handboek milieuzorg Horeca plus een doorlichting van 10 voorbeeldbedrijven.
40
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
2. Opstellen voorlopige werkmap milieuzorg horeca door BECO en Bisschop & Partners. Dit is gedaan op basis van de bestaande informatie en informatie uit de 10 voorbeeldbedrijven. 3. Opstellen voorlopige Model-registratie verpakkingen. Deze is ontwikkeld door Bisschop & Partners en beoordeeld door SVM-Pact. 4. Uitvoeren van korte, resultaatgerichte doorlichtingen bij een groot aantal bedrijven. Bij 108 bedrijven zijn de huidige situatie en de mogelijke maatregelen op het gebied van milieu in kaart gebracht met behulp van doorlichtingen. De resultaten zijn aan alle betrokkenen gepresenteerd. 5. Het bundelen van de ervaringen en resultaten. De resultaten van de doorlichtingen zijn verwerkt in de Milieuwijzer. 6. Kennisverspreiding en voorlichting. De milieuwijzer is onder de aandacht gebracht van de doelgroep door de voorlichting aan te laten sluiten op bestaande evenementen. Op de website van het Bedrijfschap Horeca en Catering kan nu direct informatie ingewonnen worden over de Milieuwijzer. [ uit: Eindrapportage Preventieve milieuzorg in de horeca, september 2000 ]
Voorbeeld 2: Skjinne Winst NovioConsult heeft voorlichtingsmateriaal gemaakt op basis van enkele voorbeeldconsulten. Hiermee zijn de bedrijven aangeschreven om naar een voorlichtingsbijeenkomst te komen. Helaas kwamen er maar vier ondernemers. Deze deden alle vier wel mee. Er waren ook een paar ondernemers die zich na het ontvangen van het materiaal al aanmeldden. Pas na telefonische benadering kwam het aantal op 24 deelnemers. Het excuus om niet mee te doen, was vooral de tijd die het zou kosten; het geld was niet zo’n probleem. Bij de telefonische benadering stelde NovioConsult al wat vragen. Daarna werd een vragenlijst opgestuurd en vervolgens kwam er iemand langs voor de scan (duur 1,5 uur). Op basis hiervan is een rapport met adviezen opgesteld van ongeveer 3 A4’tjes. [ uit: interview projectbetrokkene Gemeente Tytsjerkstradeel ]
Voorbeeld 3: Milieubarometer RECRON Het project kent de volgende stappen die doorlopen moeten worden, voordat de vignetten aan de ondernemers uitgereikt kunnen worden. Stap 1: scans (nulmetingen) Stap 2: thematische workshops Stap 3: zelfstandige investeringen door de ondernemers Stap 4: keuring voor het verkrijgen van de milieubarometer (brons, zilver, goud). [ uit: interview projectbetrokkene RECRON ]
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
41
Projectkosten In het algemeen wordt over de projectkosten weinig naar buiten gebracht. In de evaluatierapporten en tijdens de interviews drukt men zich meestal in kwalitatieve termen uit of wordt slechts een deel van de kosten vermeld. Veel projecten draaien op subsidies van provincie en rijk. Ze worden vaak bekostigd uit diverse financieringsbronnen. De eigen bijdrage van de ondernemer is nihil of beperkt (maximaal ƒ 100,-). Dit staat overigens los van de tijd die de ondernemer aan het project besteedt. In het algemeen wordt advisering op maat als duur bestempeld. Dergelijke projecten (MAKK, Duurzaam Ondernemen Drenthe en Skjinne Winst) zijn erg arbeidsintensief. Iedere deelnemer aan een dergelijk project is een casus op zich met specifieke omstandigheden en problemen, van waaruit toegewerkt wordt naar een individuele oplossing. Bij projecten met een meer repeterend productaanbod (Barometer RECRON, barometer Stimular, Haags Horecavignet) ligt het zwaartepunt qua kosten meestal in de ontwikkelingsfase (ontwikkelen van een meetsysteem of opstellen van (meetbare) criteria). Dergelijke ontwikkelingskosten zijn (afgezien van ‘onderhoud’) eenmalig. De kosten per deelnemer in het vervolgtraject zijn doorgaans relatief beperkt, terwijl het ‘commitment’ van de deelnemers gedurende langere tijd hoog kan blijven. 4.2.5 Resultaat Alle projecten zijn als succesvol bestempeld door de beleidsmakers. Het succes wordt door hen vaak niet met harde resultaten ondersteund, maar lijkt vaak meer een kwestie van imago te zijn. Evaluatierapporten bieden meer inzicht, en ook de projectleiders weten het succes vaak aan de hand van concrete resultaten te verhelderen. Het resultaat van de projecten wordt afgelezen aan de hand van het aantal deelnemers, de opgevolgde adviezen (of doorgevoerde maatregelen) en de gerealiseerde besparingen als gevolg daarvan. Afhankelijk van het soort project en de uitgeschreven doelstelling(en), kan de successcore worden bepaald. Uit de best practices blijkt, dat een deelname van 10% (of een absolute deelname van 20 of 30 ondernemingen) vaak al succesvol wordt genoemd, dit bovendien soms ongeacht het feit of er daadwerkelijk milieumaatregelen genomen worden. Ook een besparing van ƒ 500 tot ƒ 1.000 per onderneming op jaarbasis wordt als succesvol gezien. Bij andere projecten is de score hoger, bijvoorbeeld bij Milieubarometer RECRON waaraan 300 bedrijven meedoen en waarvan er al 150 een barometer hebben behaald. De resultaten lopen dus sterk uiteen.
42
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Voorbeeld 1: Milieu Aanpak Kleinzakelijke Klanten (MAKK) Gemiddeld is 6% van de ondernemers bekend met MAKK (9 van de 150 ondervraagden). Verder is gemiddeld 17% van de ondernemers wel bekend met de mogelijkheid van gratis milieuadvies, maar kent de naam MAKK niet. Per ondernemer zijn gemiddeld 6 adviezen uitgebracht. Volgens de betrokken ondernemers zelf is 29% van de adviezen volledig uitgevoerd, 15% gedeeltelijk en 21% zal in de toekomst worden uitgevoerd. [ uit: Het MAKK-project: evaluatie 1999, Op maat advies vraagt meer !!! ]
Zo’n 60 tot 70%van de benaderde bedrijven doet mee. Onze schatting is dat 10 tot 30% van de voorgestelde maatregelen wordt opgevolgd. Eigenlijk moet dit op langere termijn worden bekeken, omdat bijvoorbeeld vrij vaak wordt aanbevolen om bij natuurlijke momenten van vervanging de milieuvriendelijke variant te kopen. [ uit: interview projectleider Stichting Collusie ]
Voorbeeld 2: Skjinne Winst Concluderend kan gesteld worden dat bedrijven niet in de rij hebben gestaan om aan het project deel te nemen. Wanneer we echter de deelname vergelijken met andere (horeca- en detailhandelsprojecten), valt het project in Tytsjerkstradeel zeker niet uit de toon. Uiteindelijk heeft ongeveer 16% van de doelgroep aan het project deelgenomen (22 van de 134 bedrijven). [ uit: Evaluatierapport project ‘Skjinne Winst’, NovioConsult ]
Voorbeeld 3: Duurzaam Ondernemen Drenthe In het afgelopen half jaar zijn 40 werkzoekenden opgeleid tot junioradviseur die de deelnemende bedrijven kunnen ondersteunen op het gebied van preventie, milieuzorg en energiebesparing. De bedoeling is dat zij zich gaan bezighouden met het doorlichten van bedrijven en daarnaast op deze manier werkervaring opdoen om door te stromen naar een reguliere baan. Inmiddels zijn 300 opdrachten binnengehaald en worden 200 opdrachten voorbereid. [ uit: Duurzaam ondernemen in winkels, kantoren en kleine horecabedrijven nu al succesvol, www.syntens.nl ]
4.2.6 Follow-up Het merendeel van de succesvolle projecten kent een zogenaamde follow-up of nazorgfase. Bij de ‘advies op maat’-projecten worden de deelnemende bedrijven na een half jaar of een jaar opgebeld om te kijken of er naar aanlei-
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
43
ding van het advies milieumaatregelen genomen zijn, en zo ja welke. Meestal wordt er een afspraak met de ondernemer gemaakt voor een herhalingsbezoek. Bij de milieubarometer van RECRON zit de follow-up min of meer in het instrument zelf. Zonder maatregelen ontvangt de ondernemer namelijk geen barometer. Hoewel het merendeel van de projecten voorzien is van een follow-up, bestaat de indruk dat de uitvoering ervan nog geïntensiveerd kan worden. Voorbeeld 1: Preventieve Milieuzorg Horeca Bij de eerste 10 bedrijven is geïnventariseerd of er maatregelen waren ingevoerd op basis van de doorlichting, en zo ja welke. Door alle benaderde bedrijven werd aangegeven dat men zelfs op basis van de doorlichting al was begonnen met het invoeren van maatregelen. Hierbij gaat het voornamelijk om organisatorische ‘good housekeeping’-maatregelen. Verwacht wordt dat door de deelnemende bedrijven met name op het gebied van energie en (verpakkings)afvalpreventie milieuwinst en economische winst behaald zal worden. Onderzoek naar de daadwerkelijke implementatie van de maatregelen maakte geen onderdeel uit van het project, waardoor het niet mogelijk is om de exacte economische en milieuwinst te bepalen. [ uit: Eindrapportage preventieve milieuzorg in de horeca door voorlichting en doorlichting ]
Voorbeeld 2: Skjinne Winst Het was de bedoeling de bedrijven drie weken na het verzenden van de eindrapportage te bellen voor een reactie. Dit telefoontje had tot doel een nieuwe impuls te geven aan invoering van maatregelen, het bedrijf gelegenheid te geven aanvullende informatie te vragen en meer inzicht te krijgen in de effecten van de scan. Ervaringen NovioConsult: De bedrijven zijn benaderd met de vraag naar de stand van zaken. Inhoudelijk was er weinig commentaar op de rapportages, die in de meeste gevallen al wel waren gelezen. De meeste bedrijven hadden (nog) geen maatregelen ingevoerd. Vragen om aanvullende informatie waren er nauwelijks. De meeste bedrijven gaven wel aan in de toekomst één of enkele adviezen op te zullen volgen. [ uit: Evaluatierapport project Skjinne Winst, NovioConsult ]
4.3 ‘Best practices’: afval en verpakkingen In deze paragraaf wordt ingegaan op het thema ‘afval en verpakkingen’. Centraal bij dit thema staan de Ministeriële Regeling Verpakkingen en Verpakkingsafval van 1 augustus 1997 van het ministerie van VROM en het in aansluiting hierop ontwikkelde Convenant Verpakkingen II.
44
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
De Nederlandse overheid (i.c. het ministerie van VROM) heeft op 1 augustus 1997 de Ministeriële Regeling Verpakkingen en Verpakkingsafval uitgevaardigd. Op hoofdlijnen ziet deze regeling er als volgt uit: • Een bedrijf dat ‘als eerste’ een product in een verpakking (inclusief ‘lastminute’) op de Nederlandse markt brengt, is en blijft verantwoordelijk voor die verpakking. Het bedrijf wordt in dit verband aangemerkt als ‘producent/importeur’. Hieronder vallen dus bijvoorbeeld ook nagenoeg alle winkeliers. • Een ‘producent/importeur’ moet minstens 65% van het verpakkingsafval terugwinnen en 45% recyclen. • Iedere schakel in de bedrijfskolom moet zich inspannen om het ontstaan van verpakkingsafval zo veel mogelijk tegen te gaan. • Iedere ‘producent/importeur’ moet rapporteren aan VROM over de hoeveelheden verpakking die hij op de markt brengt en over de resultaten van de inzameling en recycling. Op deze wijze kan de overheid in de gaten houden welke kant het opgaat. Producenten en importeurs zijn volgens de Ministeriële Regeling individueel verantwoordelijk voor het inzamelen en recyclen van hun verpakkingsafval. Deze verplichting kan collectief worden uitgevoerd dankzij het Convenant Verpakkingen II. Dit is een samenwerkingsovereenkomst tussen het bedrijfsleven en de overheid, waarin de bedrijven nog een stapje verder gaan dan de Ministeriële Regeling voorschrijft: zij hebben ervoor getekend om samen ten minste 65% (in plaats van 45%) van alle verpakkingsafval te recyclen. Het Convenant Verpakkingen II is in feite een overkoepelend beleidsinstrument of een kader. Hierin vallen verschillende projecten (met elk hun eigen doel, instrument, randvoorwaarden, omgevingsfactoren en resultaat) die bijdragen aan het realiseren van de doelstelling van het convenant. In deze paragraaf wordt het beleid geïllustreerd aan de hand van het convenant en de twee praktijkvoorbeelden: het ‘Kledinghanger Inzamel Systeem (KIS)’ en het ‘Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven’, die in grijze kaders zijn geplaatst. 4.3.1 Doel De doelen van de ‘best practices’ uit dit thema zijn uiteraard in overeenstemming met de doelstellingen zoals die neergelegd zijn in de Ministeriële Regeling en het Convenant Verpakkingen II. Kernelementen zijn: preventie, afvalscheiding, hergebruik en recycling. Een voorbeeld waarbij met name preventie een belangrijke rol speelt, is het ‘Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven’. Hergebruik, afvalscheiding en recycling komen vooral tot uitdrukking in het project ‘Kledinghanger Inzamel Systeem’.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
45
Voorbeeld 1: Convenant Verpakkingen II Op 15 december 1997 is tussen de overheid en het bedrijfsleven in het Convenant Verpakkingen II overeengekomen dat er in 2001 nog maximaal 940.000 ton verpakkingsafval mag worden verbrand of gestort. Naast een integratieconvenant, waarin deze doelstelling en algemene zaken zoals monitoring en verslaglegging zijn vastgelegd, is er een deelconvenant ‘producenten/importeurs’ (met afspraken over preventie, producthergebruik en de verslaglegging daarover) en zijn er vijf deelconvenanten over materiaalhergebruik (met afspraken over het hergebruik van papier/karton, glas, metaal, kunststof en hout). Om de doelstelling te bereiken dient in elk geval aan preventie te worden gedaan en moet 65% van het verpakkingsafval als materiaal worden hergebruikt. [ uit: VROM - Convenant Verpakkingen II (www.minvrom.nl) ]
Voorbeeld 2: Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven Doel van dit project is de aandacht te vestigen op de hoeveelheden afvalstoffen en emissies in de bedrijven en verder op het energie-, water- en grondstoffenverbruik. [ uit: Eindrapportage opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven; BECO Milieumanagement & Advies BV; november 1998 ]
Voorbeeld 3: Kledinghanger Inzamel Systeem (KIS) Jaarlijks gaan er in Nederland zo’n 150 miljoen kledinghangers over de toonbank met een totaalgewicht aan kunststof van 6 miljoen kilo. 90% van de kopers van kleding stelt geen prijs op deze hangertjes. Het KIS-systeem draagt bij aan de preventie van verpakkingsafval door hergebruik en centralisering van het aanbod ten behoeve van recycling van kunststof (ingezamelde kapotte kledinghangers worden aangeboden aan recyclingbedrijven die er granulaat van maken). [ uit: Verpakkingsontwikkelingen 2000, Uitvoering Convenant Verpakkingen in beeld; SVMPACT ]
Dat er op ieder van de onderscheiden terreinen van preventie, hergebruik, afvalscheiding en recycling afzonderlijk milieuwinsten zijn te behalen, komt tot uitdrukking in de vele initiatieven die op dit gebied inmiddels zijn genomen. Preventie heeft in dit verband vooral te maken met het voorkomen van dubbele of zelfs driedubbele verpakkingen (bijvoorbeeld plastic, karton én folie) en het aanpassen van het verpakkingsformaat (bijvoorbeeld door ‘slim’ te stapelen (collomodulaire dozen met standaardafmetingen)). Hergebruik wordt bevorderd door gebruik te maken van duurzame verpakkingsmaterialen.
46
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
4.3.2 Doelgroep en productaanbod Het Convenant Verpakkingen II regelt dat ‘kleine bedrijven’ (ook wel ‘onderdrempelige bedrijven’ genoemd) vrijgesteld zijn van administratieve verplichtingen. Onder deze bedrijven worden verstaan: bedrijven met vier of minder werknemers of bedrijven die per jaar minder dan 50.000 kilo verpakkingen van glas, metaal, kunststof en/of papier/karton op de markt brengen. Zij zijn wel verplicht preventiemaatregelen tegen verpakkingsafval te nemen. ‘Grotere bedrijven’ (ook wel bovendrempelige bedrijven genoemd) moeten zich individueel aansluiten bij het Convenant Verpakkingen II. Hieraan zijn voorwaarden en kosten verbonden. Tot deze groep bedrijven behoren onder meer: moederbedrijven van holdings, hoofdkantoren van filiaalbedrijven, franchisegevers, warenhuizen en dergelijke. Het zijn bedrijven die per jaar meer dan 50.000 kilo verpakkingen op de (Nederlandse) markt brengen. Onder de Ministeriële Regeling waarvan het Convenant een invulling is, vallen ongeveer 325.000 bedrijven. Per bedrijfstak of branche zijn clusters gevormd met elk een verantwoordelijke coördinator. Bij SVM.PACT worden inmiddels 180 clusters onderscheiden waarmee trajecten op het gebied van verpakkingen en verpakkingsafval worden afgesproken. Voorbeeld 1: Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven Bij 49 bedrijven uit de visverwerkende industrie is een ‘preventie quick scan’ uitgevoerd. Naar aanleiding van de scans zijn verbeteropties aangereikt, waarmee bij invoering zowel bedrijfseconomische als milieuvoordelen zijn te behalen. Zo gebruikte een visverwerkend bedrijf voor ieder product en voor iedere afnemer een andere verpakkingsvorm, waardoor er veel overbodig verpakkingsafval ontstond (telkens opnieuw in- en omstellen van de verpakkingsmachines). Nadat besloten was om de materiaalsoort en de vorm voor één en hetzelfde product meer te standaardiseren, kon het verlies aan verpakkingsmateriaal voor een belangrijk gedeelte worden voorkomen. Bovendien werd tijdwinst geboekt doordat de verpakkingsmachines minder vaak hoefden te worden omgesteld. [ uit: Eindrapportage opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven; BECO Milieumanagement & Advies BV; november 1998 ]
Voorbeeld 2: Kledinghanger Inzamel Systeem (KIS) Kledinghangers gaan gemiddeld 5 tot 10 keer mee. Een retoursysteem is dan dé oplossing voor het verminderen van de afvalberg. Middels het Kledinghanger Inzamelsysteem (KIS) worden ook kleine modedetaillisten (met weinig opslagruimte voor kledinghangers) bij het project betrokken. De Tribox, een doos in de vorm van een driehoek die weinig ruimte inneemt en waarin 130 kledinghangers passen, speelt daarin een essentiële rol. Voorheen verdwenen kledinghangers als ongescheiden afval in afvalcontainers. [ uit: Verpakkingsontwikkelingen 2000, Uitvoering Convenant Verpakkingen in beeld; SVMPACT ]
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
47
Behalve deze twee praktijkvoorbeelden van aangeboden producten, worden er ook producten aangeboden in het bredere kader van het Convenant. Omdat iedereen gehouden is aan het principe van ‘good housekeeping’ (preventie van afval), zijn bijvoorbeeld de tips van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) in de brochure Verpakkingen & Verpakkingsafval zeker illustratief. Voorbeeld 3: Convenant verpakkingen II Þ Geef zo min mogelijk verpakkingen mee aan uw klanten. Dus geen tasjes ongevraagd meegeven of voor het grijpen leggen. Geef omdozen niet mee - tenzij de klant erom vraagt - maar voer deze met uw overige oud papier apart af. Þ Scheid al uw afval in herverwerkbare materiaalsoorten. Dus papier/karton, glas, metaal en kunststoffolies apart houden. Let erop dat de hoeveelheden groot genoeg zijn om de inzamelaar er apart voor te laten rijden. Þ Overleg met uw leveranciers. Vraag wat zij op preventiegebied gaan doen en geef aan welke verpakkingen volgens u overbodig zijn of lichter kunnen. Þ Vertel uw klanten wat u doet op preventiegebied en vraag waar mogelijk en nodig om medewerking. [ uit: Verpakkingen & Verpakkingsafval; HBD, Den Haag (augustus 1998) ]
4.3.3 Werving: benadering van het MKB Zoals gezegd, onderscheidt het Convenant Verpakkingen II ‘onderdrempelige’ en ‘bovendrempelige‘ bedrijven. Van de eerste groep wordt alleen een inspanningsverplichting gevraagd, die gericht is op het zo veel mogelijk vermijden van het op de markt brengen van overbodige verpakkingen en het beperken van de hoeveelheid verpakkingsafval. De tweede groep moet zich daarentegen aansluiten bij hetgeen in het Convenant overeengekomen is. Dit betekent dat de benadering van beide groepen bedrijven anders gericht is. Bij de ‘onderdrempelige bedrijven’ is de actie bijvoorbeeld sterker gericht op mentaliteits- en gedragsbeïnvloeding dan bij ‘bovendrempelige bedrijven’. Een echte ‘penalty’ - anders dan hogere kosten voor de verwijdering van afval - is er immers niet. Bij de ‘bovendrempelige bedrijven’ is men verplicht zelf een administratie bij te houden van de hoeveelheden verpakkingen en verpakkingsafval. In het algemeen lijkt het milieubesef bij deze grote bedrijven groter te zijn dan bij hun kleinere collega’s. Bij het KIS-project is de clustercoördinator (het Hoofdbedrijfschap Detailhandel) in overleg getreden met de brancheorganisatie van de modedetaillisten (MITEX). In een proefproject is bekeken hoe de preventie en reductie van afval het best gestalte kan worden gegeven en hoe ondernemers gemotiveerd kunnen worden om aan het project deel te nemen. Ook uit andere projecten
48
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
blijkt, dat brancheorganisaties een centrale rol spelen in het overtuigen van hun leden over het nut en de noodzaak van preventie, hergebruik en afvalscheiding. Financiële tegemoetkomingen kunnen daarnaast eveneens een belangrijke bijdrage leveren aan het op de kaart zetten van een project, zo blijkt uit het project over de opschaling van de preventie van afval in visverwerkende bedrijven (voorbeeld 2 hierna). Voorbeeld 1: Kledinghanger Inzameling Systeem In kleine modezaken kampt men met gebrek aan ruimte om kledinghangers op te slaan. Verder betreft het meestal kleine partijen om het voor een inzamelingsbedrijf interessant te maken om langs te komen. De Tribox bleek hierbij de ideale oplossing te zijn. Niettemin blijven sommige detaillisten het vreemd vinden dat zij moeten betalen voor de afvoer van kledinghangers die vervolgens opnieuw worden gebruikt. Het komt er dan ook op aan om middels voorlichting en rekenvoorbeelden detaillisten ervan te overtuigen dat zij per saldo voordeliger uitzijn. Gescheiden afvalinzameling blijkt uiteindelijk zo’n 40% goedkoper te zijn dan ongescheiden afvoer middels gemeentelijke afvalcontainers. Een belangrijke plaats om de betrokken detaillisten daarvan te overtuigen is weggelegd voor de brancheorganisatie. [ uit: Verpakkingsontwikkelingen 2000, Uitvoering Convenant Verpakkingen in beeld; SVMPACT ]
Voorbeeld 2: Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven Bij de werving van bedrijven bleek dat financiële ondersteuning door de provincies een belangrijke drempelverlagende factor voor deelname was. Ook het Productschap Vis ondersteunde het project actief. [ uit: Eindrapportage opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven; BECO Milieumanagement & Advies BV; november 1998 ]
4.3.4 Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten Betrokken organisaties en uitvoeringsaspecten De uitvoering van het Convenant Verpakkingen II is in handen van de Stichting SVM.PACT. SVM is in de jaren zeventig ontstaan als initiatief van de verpakkende industrie vanuit de gedachte dat verpakkingen en milieu in de toekomst een probleem zouden kunnen worden. De uitvoering van het Convenant Verpakkingen II is clustergewijs georganiseerd. Dat betekent dat brancheverenigingen ofwel zelf een plan ontwikkelen op het gebied van verpakkingen en verpakkingsafval, ofwel dat zij dit in samenspraak doen met een clustercoördinator. Dit houdt in dat algemene regels (bijvoorbeeld 65% recyclen) worden geoperationaliseerd in praktische doel-
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
49
stellingen. Vaak wordt eerst geïnventariseerd waar (de meeste) milieuwinst is te behalen, waarbij doorgaans als impliciete basisvoorwaarde ‘meeloopt’ dat de te behalen milieuwinst niet alleen in technische zin realiseerbaar moet zijn, maar ook dat de kosten moeten opwegen tegen de opbrengsten. In de praktijk blijkt daarbij maar al te vaak, dat slimme oplossingen niets extra hoeven te kosten. Integendeel, milieuwinst en een hoger bedrijfsresultaat gaan vaak samen. Het SVM.PACT boekwerk ‘Verpakkingsontwikkelingen 2000’ geeft talloze voorbeelden van (industriële) verpakkingen, waarvoor deze ‘win-win’situatie opgaat. Omdat het thema verpakkingen en verpakkingsafval een zaak is van heel veel afzonderlijke bedrijven, wordt er vaak gebruikgemaakt van de reeds bestaande organisatiestructuren binnen bedrijfstakken en branches. Voorbeeld 1: Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven De uitvoering van het project omvat de volgende fasen: 1. ontwikkeling van een branchespecifieke scan; 2. werving van bedrijven; 3. uitvoering van de scans, inclusief rapportage en nabespreking; 4. eventuele vervolgdoorlichting op basis van ‘no cure, no pay’; 5. overall rapportage (tussenrapportage en eindrapport). De uitvoering en de rapportage van de scans zijn gedaan door een vijftal bedrijfsmilieudiensten. Voorts zijn een zestal provincies en het Productschap Vis bij het project betrokken. De deelnemende bedrijven hebben van tevoren een gesprekspuntenlijst en een vragenlijst ontvangen, zodat zij zich optimaal konden voorbereiden op de doorlichting en de benodigde gegevens konden verzamelen. De rapportage bevat een beschrijving van het bedrijf, een gekwantificeerd overzicht van de afvalstromen, de emissies en het verbruik van water en energie, kansgebieden voor preventie en een overzicht met mogelijke efficiency-indicatoren voor monitoring. De eventuele vervolgdoorlichting is gericht op het aandragen van concrete preventiemaatregelen en op de verankering van preventie en besparing binnen het bedrijf. Overigens is gebleken dat geen enkel van de 49 deelnemende bedrijven gebruikgemaakt heeft van de mogelijkheid van een vervolgdoorlichting. [ uit: Eindrapportage opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven; BECO Milieumanagement & Advies BV; november 1998 ]
50
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Voorbeeld 2: Kledinghanger Inzameling Systeem Het HBD startte samen met de Mitex en MKB-adviseurs een proefproject waarin 21 kleine detaillisten kosteloos gebruik konden maken van het systeem. Daaruit bleek dat kleinere winkels kampen met een gebrek aan ruimte om kledinghangers op te slaan. Verder kwam naar voren dat de partijen doorgaans te klein waren om het voor inzamelen interessant te maken. ‘Kleine detaillisten zullen er niettemin in de komende tijd op gewezen moeten worden, dat ze ook nu al betalen voor de verwijdering van verpakkingsafval.’ Het verhaal vormt een onderdeel van de binnenkort door HBD en Mitex te lanceren verpakkingsrichtlijnen voor modedetaillisten en een daarop aansluitende campagne. [ uit: Verpakkingsontwikkelingen 2000, Uitvoering Convenant Verpakkingen in beeld; SVMPACT ]
Projectkosten Ook hier ontbreekt inzicht in het totaal van de projectkosten en is een behoorlijk deel van de kosten toe te schrijven aan de tijd die men eraan besteedt. 4.3.5 Resultaat Inherent aan ‘best practices’ is uiteraard dat de projecten door de betrokken beleidsmakers en -uitvoerders als succesvol worden betiteld. Het resultaat van projecten wordt vaak afgelezen aan de hand van het aantal deelnemers, de opgevolgde adviezen (of doorgevoerde maatregelen) en de gerealiseerde besparingen als gevolg daarvan. Harde doelstellingen op langere termijn en daarmee samenhangende effectrapportages ontbreken vaak vooralsnog. Meestal blijft het bij ‘als ... dan ...’-bespiegelingen. Voorbeeld 1: Opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven Twee derde van de bedrijven waarbij een preventiescan is uitgevoerd, is na 6 maanden telefonisch benaderd voor een evaluatie. Ruim de helft van de bedrijven (52%) is ‘voldoende’ aan de slag gegaan met de uitkomsten van de scan. Dit houdt in dat maatregelen uit het rapport zijn doorgevoerd dan wel nader zijn onderzocht en/of dat er inmiddels nieuwe of aanvullende maatregelen c.q. aandachtspunten zijn onderzocht. Deze uitkomst is vergelijkbaar met het resultaat van het opschalingsproject in de meubelbranche (1995-1996). Bij de overige bedrijven is vaak sprake van een laag ‘preventiepotentieel’ (veelal kleine bedrijven), of gaat het om bedrijven die al ‘koploper’ zijn op het gebied van preventie.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
51
Uit de evaluatie blijkt ook dat veel bedrijven zelf aan de slag gaan met het uitwerken van maatregelen. De behoefte aan externe begeleiding door een milieucoõrdinator, themabijeenkomsten, hulp bij het aanvragen van een vergunning, e.d. blijkt gering te zijn. [ uit: Eindrapportage opschaling preventieproject visverwerkende bedrijven; BECO Milieumanagement & Advies BV; november 1998 ]
Voorbeeld 2: Kledinghanger Inzameling Systeem Dat er nog veel winst valt te behalen, mag blijken uit het feit dat november 2000 slechts 600 van de 16.000 modedetaillisten zich voor dit project hadden aangemeld. [ uit: Verpakkingsontwikkelingen 2000, Uitvoering Convenant Verpakkingen in beeld; SVMPACT ]
4.4 ‘Best practices’: mobiliteit 4.4.1 Doel Het doel van de talrijke projecten die binnen het thema Mobiliteit vallen, kan in hoofdlijnen omschreven worden als de reductie van de uitstoot van schadelijke stoffen in lucht, water en bodem. Het terugdringen van de afgelegde kilometers op onze wegen staat bijvoorbeeld centraal in het hier gepresenteerde praktijkvoorbeeld ‘Transactie Modal Shift’. Een ander project (of liever instrument) houdt zich ermee bezig om die kilometers door schonere motoren voort te laten brengen (VAMIL-regeling) en weer een ander project stelt één woord, namelijk brandstofbesparing, centraal. Dit laatste wordt hier ook als praktijkvoorbeeld gebruikt: ‘Duurzame kansen in het transportbedrijf’. Voorbeeld 1: Transactie Modal Shift Hoofddoel van het project Transactie Modal Shift (TMS) is het verbeteren van de efficiency van het goederenvervoer binnen de gehele logistieke keten door reductie van het aantal te rijden kilometers en besparing van het brandstofgebruik. Het levert daarmee een bijdrage aan het verminderen van de CO2-uitstoot en NOx-emissies. TMS wil bedrijven verder stimuleren om delen van hun goederenstroom naar andere modaliteiten dan wegvervoer over te zetten (modal shift). De aanpak van het project is marktgericht en streeft naar het vergroten en ondersteunen van de inzet van het bedrijfsleven. [ uit: www.transactie-modalshift6.nl ]
52
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Voorbeeld 2: Duurzame kansen in het transportbedrijf Doel = transportbedrijven inzicht te geven in besparingsmogelijkheden en het bewustzijn voor milieuzaken te vergroten. Dit in relatie tot bedrijfseconomische activiteiten. Hierbij wordt enerzijds een locatiegebonden component (geluid, afval en energieverbruik) onderscheiden en anderzijds een mobiele component (emissie, brandstofverbruik). [ uit: interview met projectleider Transport Logistiek Nederland ]
4.4.2 Doelgroep en productaanbod Hoewel dit thema vooral het grootbedrijf betreft, zijn er ook succesvolle projecten waarmee het MKB zijn voordeel doet. TMS is een omvangrijk programma van allerlei projecten, dat over 5 jaar uitgesmeerd is. Een van de succesvolle projecten is specifiek op het MKB gericht, namelijk ‘MKB beroepsgoederenvervoer’ en betreft het monitoren van het brandstofgebruik. Het is ontstaan vanuit een succesvolle pilot in het testprogramma ‘Blik op Brandstof’ en heeft middelgrote en kleine bedrijven (<= 100 werknemers) in de beroepsgoederenvervoer- en verladerssector als doelgroep. Het project ‘Duurzame kansen in het transportbedrijf’ sluit de allerkleinste bedrijven echter uit en richt zich op bedrijven met ten minste 5 eenheden (vrachtwagens). Voorbeeld 1: Transactie Modal Shift/MKB beroepsgoederenvervoer Het merendeel van de TMS-projecten is voor grote bedrijven (circa 150 projecten), maar we wilden ook wat voor het MKB doen. Daar lopen nu 6 projecten met ieder 10 deelnemende bedrijven. Deze bedrijven mogen echter niet te klein zijn; het gaat om bedrijven met 10 tot 40 vrachtwagens. We zien dat eigen vervoerders minder interesse hebben. Zij kijken minder naar de kosten dan de beroepsvervoerders. [ uit: interview projectverantwoordelijke Ministerie van Verkeer & Waterstaat ]
Beide ‘best practices’ bieden de deelnemende bedrijven een diagnoseinstrument of registratiesysteem, waarmee zij hun brandstofgebruik kunnen monitoren. Daarnaast biedt het hun voorlichting over producten die het brandstofgebruik terug kunnen dringen zoals bijvoorbeeld een cursus Zuinig Rijden en het gebruik van zogenaamde ‘incar-apparatuur’, en verwijzingen naar subsidies en andere projecten. Het eerdergenoemde instrument de VAMIL-regeling biedt ondernemers die een schonere vrachtwagen aanschaffen, een fiscaal voordeel.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
53
Voorbeeld 2: Duurzame kansen in het transportbedrijf Het is een voorlichtings- en doorlichtingsinstrument. De voorlichting is in de vorm van een folder met ‘wat speelt er’-informatie en in de vorm van bijeenkomsten. De doorlichting gebeurt door consulenten van BMD-Advies. Zij gaan langs bij de ondernemers voor een quick scan en stellen de speerpunten vast m.b.t. de doelstellingen en geven bovendien inzicht in subsidiemogelijkheden en verwijzingen naar projecten zoals TMS. Hiervan wordt een eenvoudig verslag opgesteld. [ uit: interview met projectleider Transport Logistiek Nederland ]
4.4.3 Werving: benadering van het MKB In het wervingsproces van deelnemers vormt de brancheorganisatie Transport Logistiek Nederland de spil. Bij de projecten is ervoor gekozen om gebruik te maken van het bestaande netwerk van contacten, dat wil zeggen van brancheorganisaties, adviesbureaus en andere organisaties die al om andere redenen bij de ondernemers komen. Voorbeeld 1: Transactie Modal Shift/MKB beroepsgoederenvervoer In het begin werden de ondernemers benaderd met een direct mail van Novem (de uitvoerder van de betreffende subsidie). Voldoende deelname bleef uit en nu doet TLN de werving door gebruik te maken van haar regiokantoren. Het contact met de ondernemers is er immers al en dit blijkt een stuk beter te werken. [ uit: interview projectverantwoordelijke Ministerie van Verkeer & Waterstaat ]
Voorbeeld 2: Duurzame kansen in het transportbedrijf Ondernemers worden actief benaderd via de mogelijkheden die wij als brancheorganisatie hebben: ons blad, direct mailings, bijeenkomsten en regioconsulenten die de ondernemers persoonlijk en telefonisch benaderen. [ uit: interview projectleider Transport Logistiek Nederland ]
4.4.4 Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten Betrokken organisaties Op het gebied van de mobiliteit speelt Transport en Logistiek Nederland (TLN) een grote rol, zo blijkt uit de best practices. Zij doet dat in samenwerking met de Bedrijfsmilieudienst (BMD) in het project ‘Duurzame kansen in het transportbedrijf’ en in samenwerking met diverse adviesbureaus waaronder Bakkenist en PWC, in het project ‘Transactie Modal Shift/MKB beroepsgoederenvervoer’. De genoemde partners vervullen de ad-
54
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
viseursrol. Bij het TMS-project treedt het ministerie van Verkeer & Waterstaat op als financier van de advies- en acquisitieactiviteiten. Bij een economisch instrument zoals de VAMIL-regeling, is de organisatie anders dan bij de hierboven beschreven stimulerende instrumenten. De accountants van de ondernemers zorgen (bij wijze van spreken) voor de deelname en de fiscus treedt op als geldverstrekker. Uitvoeringsaspecten Bij de ‘best practices’ binnen het thema Mobiliteit valt op, dat de deelnemende bedrijven intensief begeleid worden van het begin tot het einde. Hiervoor worden professionele adviseurs ingezet, die individueel maatwerk leveren. Bij ‘Duurzame kansen in het transportbedrijf’ worden de ondernemers aan de hand meegenomen tot op de drempel van een vervolgproject of subsidieregeling. Bij ‘Transactie Modal Shift / MKB beroepsgoederenvervoer’ werkt een groepsgewijze aanpak stimulerend voor de betrokkenen. Voorbeeld 1: Transactie Modal Shift/MKB beroepsgoederenvervoer Er is per project vier keer een workshop gehouden. Daarnaast worden de bedrijven twee keer individueel geholpen. De projecten hebben een doorlooptijd van ongeveer 1,5 jaar. De start is een workshop waar circa 15 ondernemers op af komen. Na de uitleg blijven er meestal 10 bedrijven over. Bij deze ondernemers begint het altijd met registratie van het brandstofgebruik en huiswerk oftewel tips over hoe het gebruik teruggedrongen kan worden). Er wordt een individueel plan opgesteld dat in 2 jaar uitgevoerd kan worden. Na 3 maanden is er een tweede workshop waarbij gekeken wordt of het huiswerk is gedaan. Dit gebeurt nog een paar keer. In de tussentijd worden steeds hulpmiddelen aangereikt, waaronder beter onderhoud (bandenspanning) en een cursus rijgedrag. [ uit: interview projectverantwoordelijke Ministerie van Verkeer & Waterstaat ]
Projectkosten Ook hier is het inzicht in de kosten van de projecten summier. Duidelijk is dat de besproken ‘best practices’ niet de goedkoopste zijn, gezien het arbeidsintensieve karakter ervan. In de adviestrajecten gaan namelijk veel manuren zitten, en die moeten gefinancierd worden. Bij het TMS-project gebeurt dit door het ministerie van Verkeer & Waterstaat. De deelnemende bedrijven zelf hoeven geen geldelijke bijdrage te leveren. 4.4.5 Resultaat Aan beide projecten doen in totaal ongeveer 50 tot 60 bedrijven mee. De betrokken projectleiders zijn over deze aantallen tevreden. Bij het TMS-project is die deelname namelijk zonder intensieve werving bereikt. Een deel van de bedrijven meldt zich zelfs uit eigen beweging aan.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
55
Wat de eerder geformuleerde doelstellingen betreft lijkt het project ‘Transactie Modal Shift/MKB Beroepsgoederenvervoer’ succesvol, hoewel de tijd dit verder nog moet uitwijzen. Voorbeeld 1: Transactie Modal Shift/MKB beroepsgoederenvervoer De resultaten zijn bemoedigend. Het onderzoek is uitgevoerd onder de bedrijven waar een positief advies voor modal shift is afgegeven. Een positief advies betekent dat de overgang naar een alternatief voor het wegvervoer te realiseren is tegen kosten en een kwaliteit die past binnen de randvoorwaarden die het bedrijf zelf heeft aangegeven. Uit de ontvangen reacties blijkt dat 79% van deze bedrijven de adviezen (deels) heeft opgevolgd. De totale potentie van de 41 bedrijven aan reductie van wegkilometers bedroeg ruim 19 miljoen kilometer. De inventarisatie geeft aan dat ruim 30% hiervan (6,5 miljoen kilometer) is verschoven van de weg naar een alternatieve vervoerswijze. Naast de op dit moment gerealiseerde reductie van 6,5 miljoen kilometer heeft nog een aantal bedrijven het voornemen om (meer) modal shift te bewerkstelligen. Dit kan resulteren in nog eens een extra reductie van 4,5 miljoen kilometer. Acht bedrijven met een potentieel van 5,5 miljoen liter hebben reeds een besparing van 204.000 liter dieselolie gerealiseerd. Dat is gemiddeld zo’n 3,5%. Uit de presentaties blijkt dat besparingen van 2 tot 6 procent gehaald worden. [ uit: www.transactie-modalshift.nl ]
4.4.6 Follow-up Van een follow-up of nazorg is bij dit type projecten nauwelijks sprake. Het TMS-project wordt wel voortgezet en uitgebreid met de regio’s Apeldoorn en Goeree-Overflakkee. Uit de praktijk is namelijk de belangstelling voor deelname groot gebleken. Het project ‘Duurzame kansen in het transportbedrijf’ kent geen follow-up, omdat het om besparingsmogelijkheden of kansen gaat. In 2001 vindt de officiële evaluatie plaats.
4.5 ‘Best practices’: milieuvriendelijke productontwikkeling Onder Milieuvriendelijke productontwikkeling vallen zoals eerder gezegd alle projecten die ervoor zorgen dat we met z’n allen schonere producten gaan consumeren. Dit beleidsthema omvat: 1. de ontwikkeling van duurzame producten en van productsystemen, die bijvoorbeeld gericht zijn op het verlengen van de levensduur van producten en waarbij gebruikgemaakt wordt van nieuwe milieuvriendelijke technologieën (= ecodesign);
56
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
2. de distributie van deze producten naar de consument, hetgeen door verantwoorde inkoop door de schakels uit de bedrijfskolom bewerkstelligd wordt (= groene inkoop). In deze paragraaf wordt het een en ander geïllustreerd aan de hand van drie ‘best practices’: het project ‘Milieuproject Sierteelt’ waarbij integraal ketenbeheer centraal staat, en het project ‘Milieu in Detail!’ waarbij alles draait om groen inkopen. 4.5.1 Doel Ecodesign Bij ecodesign staat het product centraal. Bij het ontwikkelen van een productconcept wordt dus rekening gehouden met de milieuaspecten die aan het product verbonden zijn, en wel over de totale levenscyclus van dat product. Hierbij worden alle levensfasen van een (toekomstig) product aan een milieukritische blik onderworpen, dus van grondstofwinning, productie, gebruik tot en met het moment waarop het product wordt afgedankt. Ecodesign maakt het dus mogelijk om de milieubelasting van producten vanaf de ontwikkelingsfase te beperken. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld het energieverbruik te verminderen, door minder milieubelastende materialen te gebruiken en schadelijke stoffen te vermijden. Het uiteindelijke doel is om de milieuaspecten, naast de traditionele criteria zoals functionaliteit, esthetiek, ergonomie, veiligheid en economische waarde, op een volwaardige manier te integreren in de ontwikkeling van een product. Ecodesign hoeft dus niet per se te leiden tot producten met een duidelijke eco-look. De veranderingen aan het product zijn om marketingtechnische redenen zelfs niet zichtbaar voor de consument. Bedrijven zijn tot op heden niet wettelijk verplicht om milieuaspecten mee te nemen tijdens de ontwikkeling van de producten die zij op de markt brengen. Er wordt ook niet verwacht dat er uit de wetgevende hoek initiatieven in die richting genomen zullen worden. De algemene tendens gaat eerder in de richting van een vrijwillig systeem, vergelijkbaar met het systeem inzake het Europese milieukeur (ecolabel). Voorbeeld 1: Milieuproject Sierteelt (MPS) Milieuproject Sierteelt (MPS) is een internationale, geaccrediteerde milieustandaard gebaseerd op registratie. MPS heeft als doel de milieubelasting op de deelnemende bedrijven tot een minimum te beperken (= doel). De Nederlandse sierteeltsector heeft in 1995 het initiatief genomen tot oprichting van MPS. MPS stimuleert de milieubewuste teelt van bloemen, planten, bloembollen, uitgangsmateriaal en boomkwekerijproducten van inmiddels duizenden deelnemers over de gehele wereld. [ uit: www.st-mps.nl/algemeen.html ]
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
57
Groen inkopen Een belangrijk aspect van het milieubewust werken van ondernemingen, is dat dit bij voorkeur voor alle schakels in de bedrijfskolom dient te gelden (integraal ketenbeheer). De detailhandel heeft vanwege zijn directe verbintenis met de consument van het ministerie van VROM in dit verband een specifieke verantwoordelijkheid gekregen (groen inkopen; NPM3). Doel van het groen inkopen is om zo veel mogelijk schone producten bij de eindgebruikers te krijgen. De overheid stimuleert dit door kennis over schone en minder schone producten breed te verspreiden onder de betrokken handelspartijen. Voorbeeld 2: ‘Milieu in Detail’ Speelgoed milieuverantwoord inkopen De vraag: ‘Is dit artikel geschikt voor de Nederlandse markt?’ staat bij iedere inkoopbeslissing centraal. Deze geschiktheid wordt bepaald door onder meer prijs, speelwaarde en vormgeving. Overheid en consumenten verlangen in toenemende mate dat ondernemers milieubewust te werk gaan. Diverse belangengroeperingen wijzen het publiek op milieurisico’s van bepaalde artikelen. De recente discussie omtrent het gebruik van PVC en Ftalaten in speelgoed is hiervan een goed voorbeeld. Bovendien wordt vaak een rechtstreeks verband gelegd tussen milieurisico’s en gezondheidsrisico’s. Bij het publiek ligt dit voor artikelen waarmee (kleine) kinderen spelen, vanzelfsprekend erg gevoelig. Daarom moeten inkoopbeslissingen in toenemende mate ook getoetst worden aan milieuaspecten (= doel). [ uit: handleiding ‘Milieu in detail!’, Ministerie van VROM ]
Raakvlakken met andere beleidsthema’s Uit het bovenstaande blijkt dat het thema milieugerichte productontwikkeling de andere in dit onderzoek te onderscheiden beleidsthema’s snijdt. Voorbeelden uit het thema ‘Afval en verpakkingen’ zijn vaak ook voorbeelden van milieuvriendelijker producten. Voorbeelden uit het thema ‘Duurzaam ondernemen’ grijpen vaak in op het productieproces en leiden uiteindelijk ook tot een schoner eindproduct. 4.5.2 Doelgroep en productaanbod De ‘best practices’ vinden in een specifieke sector uit het particuliere bedrijfsleven plaats (in dit geval de sierteelt- en speelgoedsector), hetgeen niet zo verwonderlijk is gezien de productingang van het beleidsthema. De doelgroepen bestaan uit alle ondernemingen die betrokken zijn bij de productie van en handel in het betreffende product, met de toevoeging dat bij het project ‘Milieu in detail!’ het accent ligt op de inkopers van het product (primair de detailhandel en secundair de groothandel). De aangeboden producten spreken voor zich: bij het sierteeltproject gaat het om een erkenning (en bijbehorend vignet) en bij het speelgoedproject om een handleiding, productwaaier en diskette.
58
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
Voorbeeld 1: Milieuproject Sierteelt Aan het programma van MPS doen niet alleen kwekers mee, maar ook handelaren en detaillisten. MPS richt zich niet alleen op het milieu, ook veiligheid, gezondheid en arbeidsvoorwaarden spelen een rol. MPS-deelnemers die aan deze sociale voorwaarden voldoen, kunnen dit zichtbaar maken door het gebruik van het sociale vignet. Handelaren die bewust MPS-producten inkopen en aan de eisen van MPS voldoen, kunnen als MPS-handelaar erkend worden. Met deze erkenning kan een handelaar inspelen op een groeiende vraag vanuit de markt. Een MPS-handelaar mag het MPS-vignet gebruiken bij de wederverkoop. Detaillisten die bewust een bepaald percentage MPS-producten inkopen en aan de eisen van MPS voldoen, kunnen als MPS-detaillist erkend worden. MPS-detaillisten spelen hiermee in op een groeiend milieubewustzijn en kunnen de klant een 'groener' alternatief bieden. [ uit: www.st-mps.nl/algemeen.html ]
Voorbeeld 2: Milieu in Detail! Speelgoed milieuverantwoord inkopen De handleiding bestaat uit Achtergrondinformatie en Leveringsvoorwaarden. Om het gebruik van de leveringsvoorwaarden in de praktijk te vergemakkelijken, zijn deze zowel in het Nederlands als in het Engels in de bijgaande compacte waaier opgenomen. Zo zijn de leveringsvoorwaarden bij de inkoop altijd bij de hand. De tekst staat in zijn geheel in het Engels op de bijgevoegde diskette.’ [ uit: handleiding ‘Milieu in detail!’, Ministerie van VROM ]
4.5.3 Werving: benadering van het MKB Bij de werving van de deelnemers voor de projecten is vooral gebruikgemaakt van de bestaande contacten en het vertrouwen, die de brancheorganisaties bij de ondernemers hebben. Bij ‘Milieu in Detail!’ is (vanaf het begin van het project) zowel de detaillistenorganisatie als de producentenorganisatie betrokken. Hetzelfde geldt voor het ketenproject Sierteelt. 4.5.4 Projectorganisatie, -uitvoering en -kosten Brancheorganisaties krijgen vaak niet alleen een grote rol in de promotie van het project, maar ook in de organisatie en uitvoering. Informatie over het project is door ondernemers vaak te krijgen via de brancheorganisaties, die daarvoor allerlei media gebruiken waaronder internet. De handleiding voor het groen inkopen van speelgoed wordt bijvoorbeeld ook via de Vereniging Gebra gedistribueerd.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
59
Voorbeeld 1: Milieu in detail! Speelgoed Milieuverantwoord inkopen De handleiding Milieu in detail! is tot stand gekomen in samenwerking met onder meer de Vereniging Gebra, het Hoofdbedrijfschap Detailhandel, de Raad Nederlandse Detailhandel en diverse andere detailhandelsorganisaties, maatschappelijke organisaties en inhoudelijk deskundigen. [ uit: handleiding ‘Milieu in detail!’, Ministerie van VROM ]
4.5.5 Resultaat In het sierteeltproject wordt gesproken over de realisatie van belangrijke milieuwinsten. Milieuwinst sec is doorgaans geen reden voor milieugerichte productontwikkeling: milieuwinst moet op zijn minst gepaard gaan met duidelijke bedrijfseconomische voordelen, bijvoorbeeld productverbeteringen in samenhang met verbeteringen van de marktpositie of het aanboren van nieuwe markten. Naast direct meetbare economische voordelen zijn er uiteraard ook nog de moeilijker becijferbare winsten die samengaan met het verbeteren van het bedrijfsimago, het verstevigen van de concurrentiepositie door de voortrekkersrol van het betreffende bedrijf en de marketingvoordelen. Over dergelijke resultaten is nauwelijks iets (meetbaars) bekend. Voorbeeld 1: Milieuproject Sierteelt (MPS) Gezamenlijk spannen kwekers, handelaren en detaillisten zich in voor een betere leefomgeving en boeken zij belangrijke milieuwinsten. MPS richt zich niet alleen op milieu, ook veiligheid, gezondheid en arbeidsvoorwaarden spelen een rol. Bij de 10 redenen om aan MPS deel te nemen, worden o.m. genoemd: deelname van de gehele keten, internationale standaard, effectief registratiesysteem en meetbare resultaten. [ uit: www.st-mps.nl/algemeen.html ]
Over de resultaten van het speelgoedproject is nog niets te zeggen. De handleiding ‘Milieu in detail!’ wordt op dit moment geëvalueerd. Desondanks werd dit project al wel door beleidsmakers naar voren geschoven als een goed voorbeeld van groene inkoop.
60
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
5
Succesfactoren
In het voorafgaande hebben we gezien hoe bereikbaar MKB-ondernemers zijn, wat hun houding en gedrag is ten opzichte van milieuvriendelijke investeringen en hun mening over de verschillende beleidsinstrumenten (hoofdstuk 3), wat het doel van de verschillende beleidsmakers is op het gebied van milieu- en milieutechnologie, op welke wijze zij dat doel denken te bereiken (hoofdstuk 2) en welke milieuprojecten bij de beleidsmakers als succesvol bekend staan (‘ best practices’, hoofdstuk 4). Met al deze informatie is een lijst geconstrueerd van succesfactoren. Voor het begrip is het schema uit de inleiding van dit rapport hier nog eens neergezet. beïnvloedingsmodellen (Hst. 2)
beleidsdoelen (Hst. 2)
‘best practices’ (Hst. 4)
succesfactoren (Hst. 5)
project x doel
instrumenten
resultaat
randvoorwaarden omgeving (Hst. 3)
project y project z
Succesfactoren Succesfactoren zijn gedefinieerd als kenmerken, omstandigheden, voorwaarden en maatregelen die ertoe bijdragen dat een project met een positief resultaat afgesloten wordt. In theorie is een project pas succesvol als het beoogde doel gerealiseerd is. Nu zijn de doelen van de projecten op het gebied van milieu- en milieutechnologie vaak in algemene termen geformuleerd (bijvoorbeeld ‘inzicht geven in ...., stimuleren van ...., of structurele milieuzorg, energiebesparing en afvalverwerking) zonder daar een meetbaar criterium aan toe te voegen. Op deze manier kan dus niet objectief vastgesteld worden of het doel daadwerkelijk gerealiseerd is en aan het project het predikaat ‘succesvol’ gegeven kan worden. De succesfactoren in dit hoofdstuk zijn dan ook niet meer en niet minder dan een afgeleide van positieve ervaringen van betrokkenen, van deelne-
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
61
mersaantallen die boven de verwachting uitkomen, van besparingen die ondernemers in hun portemonnee merken, van het doorvoeren van bedrijfsinterne maatregelen, van opgeloste knelpunten, etc. Toepassingsgebied De succesfactoren gelden voor de implementatie van MKB-beleid op het gebied van duurzaam ondernemen, afval en verpakkingen, mobiliteit én milieuvriendelijke productontwikkeling. De succesfactoren van projecten binnen een bepaald beleidsthema kunnen dus ook ingebracht worden bij projecten binnen de andere beleidsthema’s.
5.1 Algemeen (naar instrument) In het onderzoek is op kwalitatieve wijze ingegaan op de potentiële MKBeffectiviteit van verschillende beleidsinstrumenten. Omdat de ‘ best practices’ veelal een van deze instrumenten bevatten, worden hier de bevindingen uit het genoemde onderzoek beknopt weergegeven: • Subsidies. Belonen is effectiever dan straffen. De beloning moet dan wel direct na het uitvoeren van het betreffende gedrag worden gegeven om herhalingsgedrag te stimuleren. Wanneer de beloning pas na verloop van tijd ontvangen wordt, kan een vorm van ‘mental accounting’ optreden, met andere woorden de beloning wordt niet meer in verband gebracht met het uitgevoerde gedrag. • Fiscale regelingen. Bij het gebruik van fiscale regelingen is het succes mede afhankelijk van de bedrijfsaccountants die ondernemers hierop attent moeten maken en veelal ook de implementatie hiervan voor hun rekening dienen te nemen. Het wordt de ondernemer in zo’n geval erg gemakkelijk gemaakt, waardoor het de vraag is of fiscale regelingen tot gewijzigd ondernemersgedrag leiden. Evenals bij subsidies ligt ook hier ‘mental accounting’ op de loer. • Heffingen. Heffingen zijn alleen effectief wanneer de prijselasticiteit van de vraag naar het product of de dienst waarop het instrument van toepassing is, relatief hoog is. Dit kengetal zou dus eerst bekend moeten zijn, wil men er zeker van zijn dat een bepaald gedrag op korte dan wel lange termijn door middel van heffingen realiseerbaar is. • Voorlichting. De boodschapper speelt naast de boodschap zelf een grote rol. Het is van cruciaal belang, dat voorlichting gegeven wordt door personen en instanties die door de MKB-ondernemers worden vertrouwd en die ‘de taal van de ondernemer spreken’. De effectiviteit van algemene voorlichting wordt minder hoog ingeschat dan die van specifieke informatie. • Advies op maat. De effectiviteit van advies op maat wordt hoger ingeschat dan die van algemene voorlichting. Dit heeft te maken met het feit dat
62
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
meer rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van de MKB-bedrijven en dat de gegeven adviezen in het algemeen een minder vrijblijvend karakter hebben (de ondernemer is zelf bij de adviesronde aanwezig). Belangrijk voor de effectiviteit van advies op maat is de vraag of het gratis aangeboden wordt of niet. Daarnaast is advies op maat alleen niet voldoende om de ondernemers over de streep te trekken; het advies moet ook in praktijk gebracht kunnen worden. Dit laatste vraagt vaak om financiële en uitvoeringstechnische ondersteuning. • Wetgeving. Op zich zijn ge- en verboden - mits goed gecontroleerd en duidelijk geformuleerd - een effectief instrument om een bepaald gedrag tot stand te laten komen. • Convenanten. Convenanten hebben een vrijwilliger karakter dan wetgeving. Vermoedelijk is de impact van een convenant groter voor de grote bedrijven in een sector dan voor kleine bedrijven. Wanneer de uitwerking van een convenant voor kleine bedrijven vooral bestaat uit voorlichting en advies, hebben de eerdergemaakte opmerkingen over de effectiviteit van deze beleidsinstrumenten (voorlichting en advies) uiteraard ook betrekking op de effectiviteit van convenanten voor de kleine bedrijven.
5.2 Specifiek (naar onderdeel) Hieronder worden puntsgewijs de succesfactoren weergegeven die uit de ‘best practices’ en uit het MKB-Beleidspanel zijn af te leiden. 5.2.1 Instrumenten Vaststellen van doelen • Wanneer een doelstelling betrekking heeft op de (middel)lange termijn, hetgeen op het gebied van milieu en milieutechnologie vaak voorkomt, zorg dan tevens voor een paar operationele doelstellingen voor de korte termijn. Dit schept meer helderheid, eenduidigheid en bevordert veelal de meetbaarheid. • Pas de doelstelling zo nodig tussentijds aan, wanneer blijkt dat deze te hoog gesteld is. Realistische doelstellingen zijn basisvoorwaarden voor succes. • In verband met het vaststellen van de effectiviteit, bijvoorbeeld door middel van evaluatiestudies, dienen doelstellingen objectief meetbaar te zijn. Logischerwijs moet dan ook direct het meetinstrument vastgesteld worden en dienen doelstellingen eenduidig geformuleerd te zijn. • Creëer zo veel mogelijk ‘win-win’-situaties voor de ondernemers. Het succes van projecten is groter naarmate de MKB-ondernemers er meer winst uit denken/weten te halen. MKB-ondernemers lopen eerder warm voor projecten die milieuwinst én bedrijfseconomische winst én een betere marktposi-
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
63
tie én een beter bedrijfsimago beloven, dan projecten die hen alleen milieuwinst en een kostenbesparing op dat terrein laten zien. • Creëer zo veel mogelijk ‘win-win’-situaties voor de beleidsmakers. Bij arbeidsintensieve milieuadviesprojecten is een combinatie met een werkgelegenheidsproject te overwegen, mits de opleiding van de betrokken personen goed geregeld is. De eerdergenoemde punten gelden dan voor zowel de milieudoelstelling als de werkgelegenheidsdoelstelling. Afbakening van de doelgroep • Afbakening van de doelgroep op basis van een branche of sector die de ondernemingen met elkaar gemeen hebben, is vaak een juiste vanuit het onderwerp van het project gezien. De bedrijfseconomische en de commerciële bedrijfsvoering van die ondernemingen hebben doorgaans meer overeenkomsten dan de bedrijfsvoering van ondernemingen uit verschillende branches of sectoren. • Een lokale of regionale afbakening van de doelgroep is zinvol bij de start van een project met een nieuwe aanpak of instrumentenmix. De regio vormt de pilot en kan later bij succes uitgebreid worden naar meer regio’s of het hele land. • Het onderwerp moet aansluiten op de hoofdactiviteit van de ondernemingen in de doelgroep. Alleen dan is de doelgroep geïnteresseerd en gaan er geen (wervings)inspanningen verloren. • Stel de uiteindelijke doelgroep vast in relatie tot de instrumentenmix. Een omvangrijke doelgroep gaat gemakkelijker samen met economische instrumenten zoals een subsidie of heffing, en een beperkte doelgroep gaat gemakkelijker samen met sociale of communicatieve instrumenten zoals een convenant of advies op maat. • Stel de uiteindelijke doelgroep vast in relatie tot de organisaties die (waarschijnlijk) ingeschakeld worden bij de uitvoering, bijvoorbeeld leden of doelgroepen van brancheorganisaties en/of energiebedrijven. • Maak zo veel mogelijk onderscheid in kleine bedrijven versus (middel)grote bedrijven. Het referentiekader van beide doelgroepen is namelijk verschillend. Dit heeft niet alleen invloed op de formulering van de operationele doelstellingen, maar ook op de keuze van de wervingsmethode, de organisatie en uitvoering. Aanbieden van producten en diensten • Subsidies en fiscale voordelen (financiën) genieten bij het MKB van alle instrumenten de grootste populariteit. De MKB-ondernemer wil zo snel mogelijk zijn investering op het gebied van milieu en milieutechnologie vertaald zien in een inkomende geldstroom. De investering moet niet te hoog
64
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
zijn en kan door subsidieverstrekking binnen de perken blijven, en de terugverdientijd van die investering moet kort zijn (binnen 2 jaar). • Bied milieuvriendelijke varianten van bedrijfsmiddelen aan op natuurlijke momenten van vervanging. De drempel voor de ondernemer is dan laag. • Laat voorlichting zo veel mogelijk via de brancheorganisaties verlopen. Deze uitvoerders worden door de MKB-ondernemers beschouwd als een belangrijke informatiebron en gezien als vertrouwde instanties, waarmee de overheid bij voorkeur moet samenwerken. Schakel in dit verband met name gemeenten in, omdat zij in het algemeen laagdrempelig zijn. • Voorlichting die de ondernemers wegwijs maakt in subsidieland en in de andere mogelijkheden om duurzaam te ondernemen waarbij het kostenbatenplaatje gunstig uitvalt, heeft bij het MKB de hoogste prioriteit. • In algemene voorlichting via Postbus 51 en massaal verspreide brochures ziet het MKB weinig, omdat de directe toepasbaarheid van regelingen en maatregelen vaak beperkt is. Om die reden verdwijnt een groot deel van de brochures ongezien in de afvalbak. • Wanneer er voor een erkenningsregeling gekozen wordt, is het goed om de ondernemingen bij het behalen van die erkenning een vignet mee te geven. Zo’n vignet kunnen ze gebruiken voor allerlei promotiedoeleinden en daarmee profileren zij zich ten opzichte van hun concurrenten die niet erkend zijn. • Adviezen, registratiesystemen en andere maatregelen op het gebied van duurzaam ondernemen moeten simpel zijn en aansluiten op de dagelijkse praktijk van de MKB-ondernemers. • Adviezen moeten direct en binnen een korte tijdshorizon uitvoerbaar zijn. De kans op een uitvoering van de voorgestelde maatregelen is het grootst, indien het adviesrapport (en de eventuele nazorg) de ondernemer van het begin tot het einde aan de hand meeneemt. • Gaat een advies over de aanschaf van bepaalde bedrijfsmiddelen, dan is het handig een ‘route’ aan te geven naar de betreffende verkoopkanalen. 5.2.2 Omgeving(sfactoren) De benadering van het MKB • Het succes van de werving is een juiste timing. Kritieke perioden voor een positieve respons zijn de zomermaanden (vakantie) en de maand december, omdat bedrijven dan alle zeilen bij moeten zetten (lagere personeelsbezetting, drukte, e.d.). • Het eerste begin is het halve werk en onbekend maakt onbemind. Wanneer MKB-ondernemers eenmaal naar een voorlichtingsbijeenkomst zijn geweest of anderszins bekend zijn geraakt met het project, is de kans
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
65
groot dat ze daadwerkelijk gaan deelnemen en op termijn milieuvriendelijke investeringen gaan doen. • Gebruik bij de werving van MKB-ondernemers zo veel mogelijk de bestaande infrastructuur. Daarmee zijn ze doorgaans goed bekend en vertrouwd. Ook kan in dat geval de voorlichting over het project vaak gedaan worden door consulenten die toch al bij de ondernemers komen voor andere zaken. • Gaat de werving van start met een voorlichtingsbijeenkomst, dan zal de opkomst het grootst zijn wanneer dit gecombineerd wordt met een bestaande bijeenkomst. Sluit bijvoorbeeld aan bij een regioavond of een bijeenkomst van ondernemers- en brancheorganisaties. • In het algemeen kan de werving het best verlopen via brancheorganisaties, gemeenten en energiebedrijven. • Door voorbeeldconsulten en andere pilots in het project op te nemen en bij de wervingsprocedure aan ondernemers te tonen, worden meer ondernemers aangetrokken om mee te doen. Zij vereenzelvigen zich eerder met de collega’s die geld hebben bespaard door bepaalde milieumaatregelen te treffen, dan met uitvoeringsorganisaties die hen ‘gewoon’ met tekst en uitleg proberen te overtuigen. • Benadruk de mogelijkheden van ‘free publicity’ voor de deelnemende MKB-ondernemingen of de pilotbedrijven. Daarmee worden niet alleen meer deelnemers geworven, maar is de (marketing)winst voor de betrokkenen ook groter. • Laat rekenvoorbeelden in de voorlichting zien. • Een persoonlijke benadering (telefonisch of face-to-facecontact) werkt beter dan een onpersoonlijke benadering (direct mailing, adbrochure, advertentie). • Een direct mailing heeft het meeste succes wanneer deze gepaard gaat met een belronde direct na de verzending. • De overvaltechniek (= zonder vooraankondiging bij de ondernemers op bezoek gaan) is effectief. Doordat een aantal ondernemers dit sterk zal afschrikken en een aantal ondernemers ‘achteraf misschien denkt, dat hij te impulsief besloten heeft om deel te nemen’, moet hier wel voorzichtig mee omgegaan worden. 5.2.3 Randvoorwaarden Vaststellen van de organisatiestructuur • Brancheorganisaties moeten een grote rol (blijven) spelen in milieu- en milieutechnologiebeleid. Zij kunnen aan grote overkoepelende projecten zoals bijvoorbeeld convenanten of stimuleringsprogramma’s die voor het ge-
66
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
hele bedrijfsleven bedoeld zijn, een branchespecifieke invulling geven. Zij genieten bovendien het meeste vertrouwen van de MKB-ondernemers. • Voorwaarde voor de inschakeling van branche- of sectororganisaties bij de uitvoering van een project is, dat die branche- of sectororganisaties wel voldoende draagvlak in de branche moeten hebben. • Gemeenten en energiebedrijven zijn naast de branche- en sectororganisaties goede partners om het beleid ten uitvoer te brengen. • Bij advies op maat is het succesvol om professionele adviesbureaus in te schakelen. Vooral als zij in staat zijn de taal van de individuele ondernemer te spreken en maatwerk te leveren, wordt de kans vergroot dat de voorgestelde maatregelen ook in de praktijk gebracht zullen worden. Ook hier gaat het erom, dat deze professionals het vertrouwen van de MKBondernemer hebben. • Voorts kan er gedacht worden aan een mogelijke rol die leveranciers en (collega-)bedrijven bij de uitvoering (en al eerder bij de werving) kunnen spelen. Leveranciers hebben doorgaans een gemakkelijke entree bij hun afnemers, terwijl grote bedrijven nogal eens een voortrekkersrol in een branche of sector vervullen en daarmee een voorbeeldfunctie kunnen hebben. • Ten slotte is het effectief gebleken om de doelgroep te laten zien wie er allemaal in het project meedraaien en welke taak (financier, adviseurs, promotor, etc.) zij hebben. Dat geeft hen vertrouwen en het gevoel dat ze serieus genomen worden (‘anderen steken ook hun geld en tijd hierin’). Uitvoeringstechnische zaken • Overweeg bij advies op maat ook een groepsaanpak. Door opeenvolgende bijeenkomsten te organiseren, waarin de ondernemers in de tussenliggende periode ‘huiswerk’ hebben, wordt meer resultaat bereikt dan het bij één bijeenkomst te laten. Deelnemers trekken zich aan elkaar op, motiveren elkaar en de ‘sociale controle’ doet de rest. • Zorg voor een follow-up van de adviesprojecten in de vorm van nabellen en herhalingsbezoeken. Zo’n ‘reminder’ geeft weer een nieuwe impuls aan het geheel. Sommige maatregelen worden niet meteen na het advies ingevoerd, maar pas na verloop van tijd wanneer de natuurlijke momenten zich voordoen. Ook dan kan zo’n ‘reminder’ net een laatste zetje geven. Herhaling is de kracht. • Ga spaarzaam om met de kostbare tijd van de ondernemer. Grijp alle kans om via registraties, statistieken en het eerste (telefonische) contact met de ondernemer al bruikbare informatie over het bedrijf te verkrijgen. Hierdoor wordt de tijd van een bedrijfsdoorlichting verkort. • De MKB-ondernemer is niet bereid om veel geld neer te tellen voor zijn deelname in een project. Hij heeft immers geen duidelijk en gegarandeerd
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
67
beeld van de terugverdieneffecten later. Als er bijdragen gevraagd (moeten) worden, dan is ƒ 100,- tot ƒ 200,- voor de meeste ondernemers wel het maximum. • Geef de uitvoering in handen van vertrouwde intermediairs (zie ‘organisaties’). • Houd de uitvoering overzichtelijk en eenvoudig. Te veel loketten en complexe administratieprocedures werken tijdrovend en vergroten de kans dat ondernemers afhaken. Sluit ook wat dit betreft aan op de belevingswereld van het MKB. Kostentechnische zaken • Maak alle kosten van een project inzichtelijk: kosten van tijdsbesteding (door betrokken organisaties én ondernemers), voorlichtingsproducten, communicatiekosten, catering en locatie voor bijeenkomsten, eindproducten, etc. • Vindt niet steeds opnieuw het wiel uit bij de ontwikkeling van een project. Goede onderdelen uit andere projecten zijn immers meermalen te gebruiken en drukken de ontwikkelingskosten. • Combineer bezoeken en voorlichting aan ondernemers zo veel mogelijk met al lopende contacten. Het bespaart tijd voor de ondernemer en heeft het voordeel van ‘het bekende gezicht’. 5.2.4 Resultaat ‘Last but not least’ geldt zeker voor deze aanbeveling: • Formuleer objectief meetbare doelstellingen en stel de wijze van evaluatie en de toetsingscriteria vooraf vast. Alleen dán zijn uitspraken te doen over het succes van de projecten en van de beleidsinstrumenten die daarbij ingezet zijn. Bovendien kunnen zodoende ‘pijnpunten’ beter worden blootgelegd en is het eenvoudiger verbeteringen te formuleren.
68
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
6
Conclusie Beleidsmakers en MKB: soms wel, soms niet op één lijn Uit het onderzoek is gebleken dat voor de beleidsmakers efficiency niet altijd het criterium is bij de keuze uit instrumenten. Daarvoor zijn de doelstellingen vaak te onafgebakend en onhaalbaar. De beleidsmakers lijken een voorkeur te hebben voor instrumenten die in de mode zijn: convenanten. De traditionele instrumenten bouwt men daarentegen af: subsidies en fiscale regelingen. Deze bevinding staat haaks op de mening van hun doelgroep. Het MKB heeft namelijk een voorkeur voor subsidies en fiscale regelingen en ziet de convenanten als weinig effectief. De verschuiving binnen het milieubeleid van algemene voorlichting naar specifieke voorlichting ligt geheel in lijn met de wensen van de MKB-doelgroep. Ook de keuze van de beleidsmakers om de voorlichting steeds meer op gemeenteniveau te laten plaatsvinden en voor de gemeenten faciliterend op te treden, moet succesvol zijn gezien de rol die de lagere overheden voor het MKB spelen. Intermediairs verhogen de effectiviteit Zowel beleidsmakers als MKB-ondernemers zien in de branche- en sectororganisaties een belangrijke partner bij de uitvoering van milieu- en milieutechnologiebeleid. Uit de ‘best practices’ is gebleken dat deze intermediairs nodig zijn om het MKB voor te lichten, het vertrouwen van het MKB te krijgen en in alle opzichten maatwerk te leveren. Zonder deze intermediairs zou de deelname aan projecten kleiner zijn geweest en zouden er minder milieuvriendelijke maatregelen genomen zijn. Bij vrijwel alle instrumenten stimuleren intermediairs de effectiviteit daarvan. Inefficiency op projectoverstijgend niveau? Een quick scan door de talrijke milieuprojecten die in Nederland uitgevoerd worden met als thema duurzaam ondernemen, afval en verpakkingen, mobiliteit of milieuvriendelijke productontwikkeling, laat zien dat er veel gelijkenis is tussen die projecten. De verschillen liggen op het niveau van ‘iets meer of minder .....’. Hoewel de meeste projecten geëvalueerd worden en dus bekend moet zijn wat goed werkt en wat minder goed, bestaat de indruk dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de leereffecten en te vaak hetzelfde wiel weer wordt uitgevonden. Het draaiboek van een succesvol gebleken projectuitvoering kan vaker gebruikt worden, zonder de specifieke eigenschappen van de betrokken regio’s, branches of sectoren uit het oog te verliezen.
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid
69
Specifiek doelgroepenbeleid van belang Uit het onderzoek is voorts gebleken dat binnen het MKB de kleine en middelgrote ondernemingen een verschillende houding aannemen ten aanzien van milieuvriendelijke investeringen. Die verschillen doen zich voor op het gebied van de bekendheid met beleidsinstrumenten, het zoeken naar informatie, de partners waarmee samengewerkt wordt, en het doen van milieuvriendelijke investeringen. Derhalve is het zinvol om milieu- en milieutechnologiebeleid te richten op elk van de afzonderlijke groepen ondernemers. In het algemeen geldt dat middelgrote ondernemingen een stapje verder zijn dan kleine ondernemingen. Tijd en geld De kleinschaligheid van de bedrijvigheid, het kortetermijndenken van de ondernemer, de geringe financiële draagkracht van de onderneming en het ‘fingerspitzengefühl’-management maken, dat de voorwaarden waaronder MKBondernemers bereid zijn milieuvriendelijke investeringen te doen in twee termen samen te vatten zijn: tijd en geld. Beleidsinstrumenten waarbij de nadruk op deze twee factoren ligt, zullen in het MKB effectiever zijn dan instrumenten waarbij dat niet zo is.
70
EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid