Hoe ingewikkeld is het Jeugdjournaal? Een kwantitatieve en kwalitatieve inhoudsanalyse van het Jeugdjournaal en het NOS Journaal, met de vraag hoe politiek begrijpelijk wordt gemaakt voor kinderen
Master’s Thesis Universiteit van Amsterdam Graduate School of Communication Track: Youth & Media
Jara Frederiks 10106596 Supervisor: Dr. Renske van Bronswijk
31-01-2013 0
Samenvatting Dit onderzoek richt zich op hoe het Jeugdjournaal politieke nieuwsitems begrijpelijk maakt voor kinderen. Dagelijks heeft het Jeugdjournaal gemiddeld 281.000 kijkers vanaf 6 jaar een ouder. Het laatste decennium is er steeds minder onderzoek gedaan naar televisie en kinderen. Onderzoek hiernaar is echter nog steeds belangrijk omdat kinderen van 6 tot 12 jaar nog altijd hun meeste mediatijd aan televisiekijken besteden (SPOT, 2012). Voor het eerste deel van deze studie is een kwantitatieve inhoudsanalyse gedaan waarbij gebruik is gemaakt van 394 uitzendingen van het Jeugdjournaal en NOS Journaal. Het Jeugdjournaal bevatte 32 items met politiek als onderwerp en het NOS Journaal 107 items. Uit deze politieke items zijn 15 items per journaal geselecteerd via een doelgerichte steekproef. Deze items zijn met het coderingsschema van Walma van der Molen (2001) geanalyseerd. Hieruit kwam naar voren dat er in het Jeugdjournaal vooral gebruik wordt gemaakt van directe tekst-beeldcorrespondentie en in het NOS Journaal vooral van talking heads. De 15 items van het Jeugdjournaal zijn na de kwantitatieve analyse ook kwalitatief geanalyseerd. Dit is gedaan door met open codering een concept indicator model te maken. Uit de analyse van deze codering kwamen drie dimensies duidelijk naar voren: (1) Beeld en Geluid, (2) Kind als middelpunt, en (3) Gebruik van taal. Dit komt grotendeels overeen met de bestaande literatuur over de ontwikkeling, voorkeuren en leervermogens van kinderen in de doelgroep van het Jeugdjournaal.
1
Introductie Op het forum van het Jeugdjournaal stond op 30 juni 2012 de volgende stelling: Politiek is te ingewikkeld voor kinderen. 62 procent van de kinderen heeft deze vraag met Ja beantwoord. Een greep uit de reacties op de stelling: “mij boeit het niet want ik ben er toch niet mee bezig!” “Nou ik vind van wel want ik zit in groep zes en ik begrip er niet zo veel van dus.....:(“ “nee hoor. je moet er aandacht voor besteden. want ik zit in de kindergemeente raad van gemeente zuidplas. en daar doen we ook soms zaken over politiek. en soort van dabat houden over allemaal zaken.” “Waaaaarom mogen we niet stemmen? Te ingewikkeld? Alsof kinderen heel dom zijn. Ik vind het niet eerlijk! Altijd moet je 18 zijn. Ik moet nog het dubbele van me leven wachten, voordat ik mee mag stemmen. Omdat het dan niet meer zogenaamd te ingewikkeld is!”(“Jeugdjournaal”, 2012)
Aan deze uiteenlopende reacties is te zien dat kinderen erg verschillend denken over de politiek. De één vindt het nog veel te ingewikkeld, de ander kan het niks schelen en een volgende vindt zichzelf al wereldwijs genoeg om met een leeftijd van 8 jaar te stemmen. Uit de uitslag van de stelling blijkt echter dat politiek voor veel kinderen een ingewikkeld onderwerp is. In deze thesis wordt onderzocht hoe het Jeugdjournaal politieke onderwerpen begrijpelijk maakt voor kinderen. Op de site van het Jeugdjournaal wordt aangegeven dat de doelgroep van het Jeugdjournaal bestaat uit 9 tot 12 jarigen (“Voor docenten”, 2011). In het jaarverslag van de NOS staat dat er gemiddeld 281.000 kijkers van zes jaar en ouder naar het Jeugdjournaal kijken (NOS Jaarverslag 2011, p. 52). De laatste jaren is er weinig onderzoek gedaan naar het Jeugdjournaal. De onderzoeken die de afgelopen 10 jaar gedaan zijn, zijn op één hand te tellen en richten zich vooral op de angst bij kinderen voor geweld in nieuwsprogramma’s (Walma van der Molen & Bushman, 2008; Walma van der Molen et al., 2002 en Riddle et al., 2002).
2
Er is dus weinig onderzoek gedaan naar kinderen en nieuws, zeker in de afgelopen tien jaar is het aantal onderzoeken zeer beperkt. Dit kan komen doordat onderzoek naar andere media steeds meer de overhand neemt. Onderzoek naar televisie en kinderen is echter nog steeds belangrijk omdat kinderen van 6 tot 12 jaar nog altijd hun meeste mediatijd aan televisiekijken besteden (SPOT, 2012). Er is nog weinig bekend over hoe het Jeugdjournaal een ingewikkeld onderwerp begrijpelijk maakt. Vergelijkbare studies op het gebied van media en kinderen richten zich vaak op het leren van televisie. Deze studies worden in het theoretisch kader van dit onderzoek besproken. Het is van maatschappelijk belang dat kinderen op jonge leeftijd al uitleg krijgen over de Nederlandse politiek. Hierdoor zullen kinderen op latere leeftijd waarschijnlijk meer interesse tonen voor dit onderwerp. Daarnaast is onderzoek naar politiek nieuws en kinderen voor het Jeugdjournaal van belang omdat zij moeten weten of ze op de juiste manier kinderen aanspreken om de politiek begrijpelijk te maken voor kinderen. In dit onderzoek wordt gekeken naar hoe het Jeugdjournaal onderwerpen uitlegt en begrijpelijk probeert te maken voor kinderen. De onderzoeken die getest hebben of kinderen nieuws begrijpen, hebben vooral gekeken naar of ze het zich nieuwsbericht konden herinneren (Walma van der Molen & Van der Voort, 1997, 1998, 2000a, 2000b; Gunter et al., 2000; Furnham et al. 2002). Aan de hand van deze bronnen is bekend dat kinderen de nieuwsberichten die via televisie getoond worden beter onthouden dan de berichten die ze lezen. Maar wat we nog niet weten is of de manier waarop de nieuwsitems gepresenteerd worden aansluit bij wat de wetenschap zegt over de cognitieve ontwikkeling van kinderen en hun manier van leren en begrijpen.
3
Om te onderzoeken of het Jeugdjournaal een mogelijk eigen manier van berichtgeving heeft wordt er een vergelijking gemaakt met het NOS Journaal middels een kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyse. In deze studie wordt gebruik gemaakt van twee onderzoeksvragen, de eerste onderzoeksvraag is gericht op het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek. Hierbij wordt het Jeugdjournaal vergeleken met het NOS Journaal aan de hand van het coderingsschema van Walma van der Molen (2001). De tweede onderzoeksvraag richt zich op het kwalitatieve gedeelte en gaat dieper in op verschillende politieke items in het Jeugdjournaal. Hierbij wordt vooral gekeken naar hoe het nieuws gebracht wordt. In de conclusie wordt gekeken of deze manier van presenteren aansluit bij de theorieën die uitgewerkt zijn in het theoretisch kader. Dit resulteert in de volgende onderzoeksvragen: 1. Waarin verschillen het Jeugdjournaal en het NOS Journaal van elkaar in de berichtgeving over de Nederlandse politiek? 2. Sluit de manier waarop het Jeugdjournaal politieke items bespreekt aan bij wat er bekend is in de bestaande literatuur over de ontwikkeling, voorkeuren en leervermogens van de doelgroep, en op welke manier?
Theoretisch kader Cognitieve ontwikkeling van kinderen Vanuit het behaviorisme, cognitivisme en constructivisme zijn er een aantal theorieën die ons meer trachten te vertellen over leren en leerstijlen van kinderen. Zo gaat het behaviorisme er van uit dat bepaalde stimuli een gewenste reactie veroorzaken bij de ontvanger van de boodschap, en dat het aan de zender is om de stimuli zo te combineren dat zij het gewenste resultaat opleveren (Ertmer & Newby, 1993). De theorie van het cognitivisme benadrukt het belang van opgebouwde
4
kennis en mentale structuren van de ontvanger. De zender brengt de boodschap het best over wanneer deze begrijpelijk en toegankelijk wordt overgebracht. Tot slot gaat het constructivisme uit van interpretatie van de werkelijkheid. Aanhangers van het constructivisme ontkennen het bestaan van een werkelijkheid niet, maar menen dat de boodschappen die de ontvanger ontvangt een interpretatie zijn van de werkelijkheid (Ertmer & Newby, 1993). Eén van de aanhangers van het constructivisme is Piaget. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de vier stadia van Piaget (Piaget 1929, in Bukatko, 2008). Deze vier stadia beschrijven de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Er wordt echter de kritiek geleverd dat hij jonge kinderen onderschat en oudere kinderen overschat (Bukatko, 2008). Daarom wordt in deze studie rekening gehouden met het feit dat de stadia per kind kunnen verschillen omdat niet alle kinderen zich even snel ontwikkelen. De stadia zijn echter wel een goede leidraad om de ontwikkeling van kinderen weer te geven. Er zijn volgens Piaget vier stadia in de cognitieve ontwikkelingspsychologie. Bij de verschillende stadia wordt in dit onderzoek kort stilgestaan (Piaget 1929, in Bukatko, 2008). Als eerst is er de sensorimotor stage (0 tot 1½-2 jaar). In dit stadium wordt de motoriek ontwikkeld. In deze leeftijd maken kinderen vooral gebruik van de zintuigen zien, horen en tast. Het gedrag wordt beperkt tot eenvoudige motorische reacties veroorzaakt door zintuigelijke prikkels. De belangrijkste ontwikkeling in dit stadium is object performance. Dit houdt in dat kinderen begrijpen dat voorwerpen blijven bestaan ook al kunnen ze even niet gezien worden, zoals een bal onder een doek (Piaget 1929, in Bukatko, 2008). Het tweede stadium is de preoperational stage (1½ -2 tot 7 jaar). Dit stadium begint als kinderen beginnen met spreken. In deze fase kunnen kinderen nog geen concrete logica begrijpen. Egocentrism is een belangrijk kenmerk van deze fase. Hiermee wordt bedoeld dat kinderen vooral vanuit zichzelf denken en zich nog moeilijk in anderen kunnen verplaatsen. De derde fase is de concrete operational stage (7-11 jaar); in dit stadium bevindt de doelgroep van het Jeugdjournaal zich. Dit stadium is volgens 5
Piaget een belangrijk keerpunt in de ontwikkeling van het kind. Omdat dit het begin is van logische gedachte en het gebruik van regels. Deze logica kan echter alleen nog op fysieke objecten toegepast worden. Wat een belangrijke rol speelt in deze fase is conservation. Dit is het inzicht dat iets hetzelfde blijft in kwantiteit ondanks dat de verschijning verandert. Een voorbeeld hiervan is dat vloeistof van een lang hoog glas wordt overgegoten in een kleiner breder glas. In het hoge glas lijkt het meer maar de hoeveelheid blijft hetzelfde (Piaget 1929, in Bukatko, 2008). De formal operational stage (11 jaar en ouder) is het laatste stadium van Piaget. Vanaf ongeveer deze leeftijd kunnen kinderen abstract nadenken. Hierdoor worden wiskundige berekeningen makkelijker en wordt het kind beter in creatieve oplossingen bedenken. Daarnaast kan het vooraf de gevolgen van een handeling bedenken. Het kan daarnaast conclusies trekken door in het hoofd een antwoord te bedenken. Als dit echter nog niet lukt dan zit het kind nog in de concrete operational stage (Piaget 1929, in Bukatko, 2008). In een eerdere studie is onderzocht of kinderen het Jeugdjournaal begrijpen, deze studie is echter alweer 15 jaar oud. (Beentjes & Van Vlijmen, 1998). Uit deze studie komt naar voren dat kinderen die volgens Piaget in de concrete operational stage zitten veel onderwerpen nog niet geheel begrijpen. De kinderen die op het randje van de formal operational stage zitten begrijpen de berichten veel beter en snappen waar de berichten volledig over gaan. In de studie werden interviews met kinderen afgenomen om te onderzoeken of kinderen nieuwsberichten geselecteerd uit het Jeugdjournaal begrijpen. Twintig kinderen uit groep 4 (8-jarigen) en twintig kinderen uit groep 7 (11-jarigen) werden individueel geïnterviewd over hun herinnering van en gevolgtrekkingen over de gebeurtenissen in vier nieuwsberichten. De belangrijkste uitkomsten uit de studie waren dat bijna alle 11-jarigen en een meerderheid van de jongere kinderen begrepen wat er gebeurd was (de gebeurtenis) in de nieuws items. Deze kinderen begrepen wat de essentie
6
van de nieuwsberichten was. Een kleinere groep kinderen begreep ook een aantal van de oorzaken, gevolgen, en de actoren die betrokken waren bij de gebeurtenis. Deze componenten werden geheel of gedeeltelijk geïdentificeerd door ongeveer driekwart van de oudere kinderen en de helft van de jongere kinderen. De locatie van de gebeurtenis was bijzonder moeilijk te begrijpen voor de jongere kinderen (Beentjes & Van Vlijmen, 1998). De onderzoekers geven echter zelf ook aan dat er nog niet gegeneraliseerd mag worden vanwege de kleine studie en het weinige onderzoek dat er gedaan is. Dit blijkt ook uit het feit dat er weinig theoretische basis gebruikt is voor de studie. Voorkeuren kinderen 8-12 Kinderen in leeftijd van 8-12 jaar ontwikkelen de capaciteit om te decentreren. Hiermee wordt bedoeld dat kinderen een product bekijken tot in het kleinste detail. Dit is de reden dat kinderen steeds kritischer worden, ze hebben het vermogen te evalueren en vergelijken (Valkenburg & Cantor, 2001). Kinderen in deze leeftijdscategorie worden ook steeds kritischer (Acuff 1997). Ze hebben het door als een programma van lage kwaliteit is of slecht geproduceerd is (Hoffner & Cantor, 1985; Gunter et al., 1991). Ze zijn niet meer tevreden met eenvoudige opvallende kenmerken in programma’s welke eerder nog konden afleiden van het saaie verhaal. Dit in tegenstelling tot jongere kinderen, die nog wel sterk onder de indruk zijn van special effects en karakters met speciale krachten (Gunter et al., 1991). In de leeftijd van 8 tot 12 jaar hebben kinderen nog wel fantasieën zoals toen ze jonger waren; deze fantasieën zijn echter realistischer dan voorheen (Valkenburg, 2008). In deze periode ontwikkelen kinderen een oprechte interesse in fenomenen uit de echte wereld (Mielke, 1983 in Valkenburg, 2008). Daarom hebben kinderen in deze leeftijdsgroep de neiging om zich te binden aan real-life helden, zoals sporthelden, filmsterren, en realistische actie helden (Acuff, 1997).
7
Een andere opvallende verandering in deze leeftijdscategorie is dat kinderen een voorkeur ontwikkelen voor het verzamelen van objecten. Jongere kinderen houden ook van verzamelen maar hierbij draait het vooral om kwantiteit. Vanaf een jaar of zeven willen kinderen juist verzamelen met het doel onderscheid te maken tussen de verschillende objecten, dit ook met oog op de mogelijkheid dat verzamelen sociale interactie kan bieden zoals bij het ruilen van bijvoorbeeld voelbalplaatjes (Valkenburg & Cantor, 2001). In deze leeftijdscategorie verandert er veel op sociaal gebied. Kinderen van 8 tot 12 hebben het vermogen om emoties van anderen te herkennen en interpreteren. Zo kunnen ze herkennen dat mensen meerdere emoties tegelijkertijd kunnen ervaren en dat een emotie verborgen maar ook gespeeld kan worden (Flavell et al., 1993 in Valkenburg, 2008). Kinderen in deze leeftijdscategorie hechten steeds meer waarde aan peers (Durkin, 1997). Het is hierbij belangrijk dat de kinderen waar ze mee omgaan dezelfde psychologische gelijkenissen tonen (Selman, 1980 in Valkenburg, 2008). Kinderen ontwikkelen een sterk gevoel van betrokkenheid en zijn loyaal aan hun peergroep. Hierdoor zijn ze steeds gevoeliger voor de gedachten, meningen en oordelen van andere kinderen. Het is belangrijk dat ze weten wat cool en populair is (Valkenburg & Cantor, 2001). Ze zijn daarom ook alert op hoe ze zich gedragen in het openbaar om te voorkomen dat ze belachelijk gemaakt worden om hoe ze zich bijvoorbeeld kleden of om wat ze het liefst kijken op televisie. Daarom hebben deze kinderen de behoefte om afkeer te tonen van programma’s die ontworpen zijn voor jongere kinderen (Valkenburg, 2008). Ze moeten in tv-programma’s ook naar iemand op kunnen kijken dus de personages in de programma’s zijn alleen leuk als ze minimaal hun eigen leeftijd hebben maar het liefst ouder. Daarom vinden kinderen vanaf een jaar of negen het ook vooral leuk om naar volwassenprogramma’s te kijken (Valkenburg & Cantor, 2001). 8
Beeldspraak Kinderen in de leeftijd van 8 tot 12 jaar krijgen steeds meer waardering voor humor op basis van semantische dubbelzinnigheden. Hun begrip van metaforen toont het verder groeiende meta linguïstische bewustzijn aan (Bukatko, 2008). Deze ontwikkeling van vaardigheden is het meest waarschijnlijk gekoppeld aan de vooruitgang in de cognitie. Jongere kinderen tonen het vermogen om figuurlijke taal te begrijpen en te produceren, vooral als het gaat om een perceptuele overeenkomst tussen twee objecten. En kind van vier begrijpt bijvoorbeeld de uitdrukking een touw is als een slang (Winner, 1979, in Bukatko, 2008). Maar vanaf de middle childhood begrijpen kinderen ook metaforen gebaseerd op conceptuele relaties zoals de vulkaan is een hele boze man. Ze geven hier zelfs de voorkeur aan (Silberstein et al., 1982).
Tekst-beeldcorrespondentie De Dual Coding Theory van Paivio (Clark & Paivio, 1991) kan verklaren wat voor boodschappen het beste te herinneren en te begrijpen zijn. Volgens Paivio kan informatie worden vertegenwoordigd door zowel visuele als verbale codes, die onafhankelijk van elkaar werken maar wel met elkaar verbonden zijn in cognitieve systemen. Deze audiovisuele informatie wordt weergegeven door beide codes en is daarom krachtiger dan een enkele voorstelling. De visuele code dient als een extra retrieval cue tijdens het herinneren. Dit wordt ook wel semantic redundancy genoemd. Redundante beelden zijn bijvoorbeeld foto's die dezelfde propositionele betekenis hebben als de tekst of verbale informatie (Furnham et al., 2002 p.193). De Dual Coding Theory stelt dat informatie vertegenwoordigd door zowel beeld als verbale codes krachtiger is dan een enkele representatie (Paivio, 1986; Clark & Paivio, 1991). Kinderen kunnen profiteren van de dubbele stimulus die wordt geleverd door televisie, dit geldt echter alleen als de beelden semantic redundant zijn. 9
Studies naar het herinneren en leren van televisie en gedrukt nieuws hebben aangetoond dat de mensen makkelijker kunnen leren van berichten met semantic redundancy (Reese, 1984; Graber, 1990), op de voorwaarde dat de televisiebeelden worden aangevuld met semantisch-gerelateerde beelden. Paivio's (Paivio 1986; Clark & Paivio, 1991) Dual Coding Theory en beperkte aandachtsprocessen capaciteit zijn gebruikt om te verklaren waarom het toevoegen van relevante beeldinformatie de verbale boodschap kan vergemakkelijken en waarom niet-verwante audiovisuele informatie het herinneren kan belemmeren (Lang, 1995; Walma van der Molen & Van der Voort, 2000b). Tijdens het herinneren dient de code van het visuele geheugen als een extra retrieval cue, die de herinnering zou kunnen versterken. Dubbele codering verbetert echter alleen de herinnering als de verbale informatie wordt aangevuld met semantisch gerelateerde beelden. Bij verbale en visuele informatie die niet overeenkomen, zijn er theorieën die suggereren dat de capaciteit van aandachtsprocessen wordt overschreden, en dat voorrang wordt gegeven aan de verwerking van de visuele informatie (Grimes, 1991). Dit betekent dat wanneer de aandachtcapaciteit van de kijker wordt overschreden, de belangrijkste boodschap van een televisie nieuwsbericht, welke meestal wordt gepresenteerd door middel van het audiokanaal, verloren gaat. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat kinderen een nieuwsbericht op televisie beter kunnen herinneren dan een nieuwsbericht in de vorm van een artikel (Walma van der Molen & Van der Voort, 1997, 1998, 2000a, 2000b; Gunter et al., 2000; Furnham et al. 2002). Walma van der Molen en Van der Voort (1998) hebben een experiment gedaan met kinderen uit groep 6 en groep 8. Hierbij werd herinneren van televisie nieuwsberichten vergeleken met het herinneren van drie verschillende gedrukte versies van hetzelfde verhaal. Hieruit bleek dat kinderen nieuwsberichten op televisie beter konden herinneren dan als deze gedrukt waren. Dit resultaat
10
werd nogmaals geconstateerd in een volgende studie van Walma van der Molen en Van der Voort (2000a). In deze studie werden kinderen en volwassenen onderzocht, hierbij werd echter de correspondentie tussen beeld en geluid ook meegenomen. Beide groepen konden het best het programma onthouden dat de hoogste overeenkomst tussen beeld en geluid had. Op het moment dat er geen gebruik gemaakt wordt van semantic redundancy, hadden volwassenen de voorkeur voor de printversie. In beide studies is ook de leesvaardigheid van de kinderen meegenomen, dit maakte niet uit voor de resultaten. Nog steeds werd een nieuwsbericht op televisie beter herinnerd dan een nieuwsbericht op print. Ook uit buitenlandse studies over het onthouden en begrijpen van nieuwsberichten op tv kwam naar voren dat kinderen meer begrepen en onthielden van de televisie versie als van de printversie (Gunter et al., 2000; Furnham et al., 2002). Dit is in tegenspraak met de voorkeur van volwassenen. Deze hebben liever een bericht op print (Furnham et al., 1989; Wicks & Drew, 1991; Corston & Colman, 1997; Byrne & Curtis, 2000) Een verklaring hiervoor is dat lezers de mogelijkheid hebben om stukken opnieuw te lezen als ze het niet begrijpen, als tv-kijker heb je deze mogelijkheid niet (Robinson & Levy, 1986 in Furnham et al., 2002). Het is echter mogelijk dat als het onderzoek herhaald wordt met volwassenen die opgevoed zijn met de digitale media deze ook de televisie boven een printversie verkiezen. Walma van der Molen heeft in 2001 onderzoek gedaan naar een nieuw coderingsschema om nieuwsberichten te kunnen vergelijken op tekstbeeld-correspondentie. Om dit nieuwe schema te testen heeft ze het Jeugdjournaal en het NOS Journaal vergeleken. De methode richt zich op het afwisselende tekst-beeld-correspondenties binnen nieuwsberichten en maakt gebruik van de proportionele tijd besteed aan elke correspondentie categorie als de afhankelijke variabele. Hoewel de hypotheses er in dit onderzoek op gericht waren of het schema al dan niet werkte, zijn de uitkomsten over de nieuwsitems toch interessant voor deze studie. Uit de studie kwam
11
namelijk naar voren dat het Jeugdjournaal het meest gebruik maakt van directe tekst-beeld correspondentie en het NOS Journaal van indirecte beelden en talking heads. Tevens blijkt dat deze manier van nieuwsitems coderen goed kan werken, daarom wordt er bij de kwantitatieve analyses in deze studie gebruik gemaakt van dit coderingsschema wat verder wordt toegelicht in de methodologie. Aan de hand van bovenstaande theorie kunnen de volgende hypotheses worden opgesteld horende bij de eerste onderzoeksvraag: H1
In het Jeugdjournaal wordt er meer gebruik gemaakt van semantic redundancy (directe tekst-beeldcorrespondentie) dan bij het NOS Journaal.
H2
In het NOS Journaal wordt meer gebruik gemaakt van indirecte tekstbeeldcorrespondentie en talking heads dan bij het Jeugdjournaal.
Methodologie Steekproef Voor dit onderzoek is er voor gekozen gebruik te maken van een inhoudsanalyse van het Jeugdjournaal en het NOS Journaal. Deze manier wordt gebruikt omdat in dit onderzoek gekeken wordt naar de verschillen in berichtgeving. In deze studie wordt per dag van beiden journaals één uitzending meegenomen. Er is gekozen om de uitzendingen te gebruiken die het dichtst bij elkaar liggen, vanwege het feit dat er dan ongeveer evenveel voorbereidingstijd is voor de journalisten en deze journaals komen in lengte ook redelijk overeen. De gebruikte journaals zijn het NOS Journaal om 18.00 uur en het Jeugdjournaal om 18.45 uur. Om een duidelijk beeld te krijgen van de berichtgeving over de politiek in Nederland wordt er gekeken naar de uitzendingen van de 12
journaals vanaf 5 maart 2012, het begin van het Catshuisoverleg, tot en met 12 september 2012, de dag van de Tweede Kamerverkiezingen. Dit houdt in dat er 384 nieuwsuitzendingen bekeken zijn, hierbij zijn uitzendingen met politieke items gecodeerd. Dit zijn in totaal 139 uitzendingen verdeeld over het Jeugdjournaal (n=32 uitzendingen) en het NOS Journaal (n=107 uitzendingen). Na deze kwantitatieve analyse van de politieke items werden 15 items van het Jeugdjournaal en 15 items van het NOS Journaal per shot geanalyseerd. De items van het Jeugdjournaal die hierbij geselecteerd zijn werden ook gebruikt voor de kwalitatieve analyse.
Meting Voor dit onderzoek zijn drie analyses uitgevoerd, Hierbij wordt er steeds dieper ingegaan op de materie. Allereerst werd er kwantitatief onderzoek gedaan om de eerste onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Hierbij werd eerst gekeken naar alle uitzendingen in de ondergezochte periode, daarna werd er op een aantal items kwantitatief dieper ingegaan om de verschillen in tekst-beeldcorrespondentie tussen beide journaals vast te stellen. Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden werd er een kwalitatieve analyse gedaan van de politieke items van het Jeugdjournaal.
Kwantitatieve analyses Allereerst werd er kwantitatief onderzoek gedaan. Alle nieuwsuitzendingen werden bekeken om de politieke items van 5 maart 2012 tot en met 12 september 2012 te rapporteren. Van elk item werd de lengte, de plek in het journaal en de inhoud van het item genoteerd. Van de uitzendingen die politiek bevatten zijn in totaal 30 items verder gecodeerd in de tweede kwantitatieve analyse. Hiervoor werd er een doelgerichte steekproef genomen uit de gecodeerde items van de Jeugdjournaal uitzendingen. Op deze manier was het mogelijk om alle belangrijke gebeurtenissen 13
mee te nemen en konden items geselecteerd worden van verschillende lengtes. Hierdoor zijn alle soorten items over politiek in het Jeugdjournaal meegenomen. Bij deze 15 items zijn paarsgewijs items van het NOS Journaal gezocht. De gepaarde items waren niet daggebonden. Dit houdt in dat items die over eenzelfde onderwerp bij de journaals op verschillende dagen werden uitgezonden, wel gepaard zijn. Deze items werden geanalyseerd aan de hand van het codeerschema van Walma van der Molen (2001) om het niveau van de tekstbeeldcorrespondentie in tv-nieuws te beoordelen. Deze methode richt zich op de verschillende tekst-beeldcorrespondenties binnen nieuwsberichten en de tijd besteed aan elke correspondentie categorie wordt gebruikt als de afhankelijke variabele. De verschillende vormen van tekstbeeldcorrespondentie zijn: direct, indirect, afwijkend en talking head. In het codeerschema van Walma van der Molen worden shots gebruikt als analyse-eenheid. Een shot werd gedefinieerd als het beeldmateriaal tussen twee cuts. Voor elk shot is de gelijktijdige verbale informatie vastgesteld en wordt de correspondentie tussen verbale en visuele informatie gecodeerd. Voor elke codeereenheid, wordt de inhoud van de verbale en visuele informatie vergeleken en de semantische overlap tussen het verbale en het non-verbale (Walma van der Molen, 2001). De eerste categorie is de directe tekst-beeldcorrespondentie. De tekst-beeldcorrespondentie wordt geclassificeerd als direct wanneer de audio- en visuele informatie semantic redundant zijn, dat wil zeggen dat beide manieren van overgebrachte informatie exact dezelfde betekenis hebben. Tekst-beeldcorrespondentie wordt geclassificeerd als indirect wanneer de audio-en visuele informatie slechts gedeeltelijk wordt gekoppeld of als de visuals deels betrekking hebben op de mondelinge informatie. Deze beelden hebben nog teveel interpretatie van de kant van de kijker nodig om semantic redundant te zijn met de verbale boodschap. Deze categorie omvat alle zogenaamde standaard nieuwsbeelden die visueel een nieuwsgebeurtenis tonen (bijvoorbeeld
14
politici die aan het vergaderen zijn). Deze beelden zijn dan niet voorzien van een directe semantische relatie met de gelijktijdige mondelinge informatie. Tekst-beeldcorrespondentie wordt geclassificeerd als afwijkend wanneer de audio en visuele informatie verschillen of zelfs tegenstrijdig zijn. De laatste codering om een shot te coderen is het beeld van uitsluitend een pratende nieuwslezer, correspondent of geïnterviewde. Deze beelden worden gecodeerd als talking head. Als de opname relevante aanvullende beeldinformatie bevat (bijvoorbeeld als een geïnterviewde ter plaatse wordt geïnterviewd met relevante visuals op de achtergrond), wordt het schot gecodeerd via een van de drie bovengenoemde categorieën. (Walma van der Molen, 2001). Walma Van Der Molen neemt in het onderzoek ook nog de feiten en oorzaak gevolg variabele mee. Dat wordt in dit onderzoek niet gedaan omdat alle items over het zelfde onderwerp gaan, daarom is deze variabele moeilijk te verwerken. Ook omdat het in dit onderzoek draait om begrijpelijk maken van items over een bepaald onderwerp is deze variabele niet nodig in het onderzoek.
Kwalitatieve analyse Na het doen van het kwantitatieve onderzoek worden de 15 items van het Jeugdjournaal die in de tweede kwantitatieve analyse zijn geselecteerd kwalitatief geanalyseerd. Voor deze analyse is zijn de items van het NOS Journaal achterwege gelaten, vanwege het feit dat voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag het Jeugdjournaal centraal staat. In de kwalitatieve analyse werd er gekeken naar alle aspecten die niet in het kwantitatieve gedeelte naar voren konden komen. Om geen dingen over het hoofd te zien is er een transcript gemaakt van de 15
15
items van het Jeugdjournaal. Dit transcript is open gecodeerd. Dit houdt in dat er niet naar vooraf bedachte onderwerpen gezocht wordt maar dat alles wat opvalt in de tekst een code krijgt. Dit is gedaan met behulp van het analyseprogramma MAXqda versie 11. Deze codes werden samengevoegd in een concept-indicatormodel.
Resultaten Eerst worden de kwantitatieve resultaten besproken waarin de twee hypotheses van deze studie worden meegenomen, vervolgens wordt ingegaan op de kwalitatieve analyses.
Kwantitatieve analyses Per journaal zijn er 192 uitzendingen bekeken. Bij het Jeugdjournaal bevatte 32 van deze uitzendingen items over de Nederlandse politiek, bij het NOS Journaal waren dit 107 uitzendingen. Dit laat zien dat er in het NOS Journaal meer aandacht wordt besteed aan de Nederlandse politiek. Een item over de Nederlandse politiek duurde bij het Jeugdjournaal gemiddeld 02:35 minuten (SD=01:22 minuten) Ook bij het NOS Journaal duurt een item gemiddeld 02:35 minuten (SD=01:43 minuten). Bij beide journaals was het politieke nieuws het vaakst het eerste item. Van deze items zijn er 30 geselecteerd voor de tweede kwantitatieve analyse. Hierbij werd gekeken naar de tekst-beeldcorrespondentie. Er waren vier mogelijke coderingen, direct, indirect afwijkend en talking head. Een shot was gemiddeld 00:08.32 seconden (SD= 00:06.52 seconden) bij het Jeugdjournaal. De shots van het NOS Journaal waren iets langer met gemiddeld 00:09.82 seconden (SD=00:08.90 seconden). Bij beide journaals zijn de afwijkende shots het kortst
16
(M=00:05.14, SD=00:03.46) en de shots van de talking heads gemiddeld het langst (M=00:12.19, SD=00:10.28). Tabel 1: Waargenomen aantal observaties per correspondentie categorie in het Jeugdjournaal en het NOS Journaal Tekst-beeldcorrespondentie Direct
Indirect
Afwijkend
Talking Head
Totaal
Jeugdjournaal
118 (45.6)
41 (15.8)
23 (8.9)
77 (29.7)
259
NOS Journaal
109 (34.2)
49 (15.4)
27 (8.5)
134 (42.0)
319
Totaal
227 (39.3)
90 (15.6)
50 (8.7)
211 (36.5)
578
Opmerking: de waarden tussen de haakjes representeren de rijpercentages Tabel 1 geeft het waargenomen aantal shots per tekst-beeldcorrespondentie categorie voor het NOS Journaal en het Jeugdjournaal weer. Een Chikwadraatanalyse toont aan dat er een significant verschil is tussen de verschillende correspondentie categorieën bij de twee verschillende journaals (X² = 10,973; df = 3; p < 0,05). In Tabel 1 is dan ook af te lezen dat dat het Jeugdjournaal relatief meer directe tekst-beeldcorrespondentie toont dan het NOS Journaal en het NOS Journaal meer gebruik maakt van talking heads dan het Jeugdjournaal dan op grond van toeval verwacht mag worden. Het aantal shots per correspondentie is echter niet alles omvattend omdat er ook veel verschil zat in de lengtes van de verschillende shots zoals eerder aangegeven. Daarom is ook de lengte van de shots meegenomen in de analyse. Hiervoor is een nieuwe dataset aangemaakt waarin de oorspronkelijke 575 shots zijn omgevormd tot 30 observaties. Hiervoor werd per programmaitem de tijd besteed aan één correspondentie categorie opgeteld, deze werd door de totale lengte van het televisie-item gedeeld. Hierdoor werd per programma item duidelijk hoe lang elke correspondentie categorie getoond werd ten opzichte van het geheel. Tabel 2 geeft de gemiddelde 17
verhouding van de tijd besteed aan elke correspondentie categorie voor het Jeugdjournaal en het NOS Journaal aan. Tabel 2 Gemiddelde proporties van tijd besteed aan elk correspondentie categorie in het Jeugdjournaal en het NOS Journaal Tekst-beeldcorrespondentie Direct
Indirect
Afwijkend
Talking Head
Jeugdjournaal
.47 (.22)
.16 (.11)
.06 (.06)
.31 (.18)
NOS Journaal
.31 (.14)
.10 (.06)
.06 (.07)
.53 (.19)
Mean
.39 (.20)
.13 (.09)
.06 (.07)
.42 (.21)
Opmerking: de waarden tussen de haakjes representeren de standaard deviaties.
Als er een vergelijking van Tabel 1 en Tabel 2 wordt gemaakt blijkt dat de verschillen tussen beide journaals verder naar voren komen. Zo werden 134 van de 319 shots, 42% bij het NOS Journaal gecodeerd als talking head (zie Tabel 1), deze shots besloegen echter 53% van de tijd van het journaal (zie Tabel 2). ). Bij het Jeugdjournaal kwamen het aantal shots van de correspondentie categorieën en de tijd die besteed werd aan deze categorieën redelijk overeen. Om te kijken of er significante verschillen aanwezig zijn in de gemiddelde tijd besteed aan de correspondentie categorieën tussen beiden journaals, is er een onafhankelijke t-toets uitgevoerd op de directe tekst-beeldcorrespondentie en de talking head categorie. Uit de Levene’s F-toets bleek dat de variantie bij de directe tekst-beeldcorrespondentie in beide groepen niet gelijk was, dit heeft als gevolg dat de t-toets niet met zekerheid kan worden geïnterpreteerd. De t-toets is echter wel significant (t= 2.398, df= 23.909; p < 0.05). Dit is duidelijk terug te zien in tabel 2 waar uit te lezen valt dat het Jeugdjournaal meer tijd besteed aan directe tekstbeeldcorrespondentie. Aan de hand van de Levene’s F-toets bleek dat de homogeniteit van de variantie normaal verdeeld was bij talking head categorie. Hierdoor kan de t-toets wel 18
geïnterpreteerd worden. Er was hierbij een verschil tussen de tijd besteed aan de talking head categorie. Het NOS Journaal gebruikte deze significant meer dan het Jeugdjournaal (t= -3.309; df= 28; p < 0.01). In hypothese één werd gesteld dat er in het Jeugdjournaal meer gebruik wordt gemaakt van semantic redundancy dan bij het NOS Journaal. Dit kan aan de hand van bovenstaande resultaten bevestigd worden, zowel in aantal shots als in tijd besteedt aan deze correspondentie categorie. In hypothese twee van het kwantitatieve gedeelte werd gesteld dat er in het NOS Journaal meer gebruik wordt gemaakt van indirecte tekst-beeldcorrespondentie en talking heads dan bij het Jeugdjournaal. Deze hypothese kan gedeeltelijk worden bevestigd. Er is alleen een significant verschil gevonden bij de correspondentie categorie talking head. De indirecte tekstbeeldcorrespondentie komt in het aantal shots vaker voor bij het NOS Journaal (Tabel 1), maar in lengte bij het Jeugdjournaal (Tabel 2). Kwalitatieve resultaten Uit het kwantitatieve gedeelte van deze studie blijkt al dat er verschillen zijn tussen het NOS Journaal en het Jeugdjournaal. Om waarop het nieuws gebracht wordt verder te onderzoeken is er ook nog een kwalitatief onderzoek naar 15 items van het Jeugdjournaal gedaan. Hieruit komt naar voren dat de berichtgeving op een geheel eigen manier wordt gedaan. Om de kwalitatieve resultaten te visualiseren is er een conceptueel indicator model opgesteld. Dit model is te vinden in de bijlage van dit onderzoek. Aan de hand van de drie dimensies worden de resultaten uitgewerkt
19
Beeld en geluid Het gebruik van beeld en geluid is van groot belang in het Jeugdjournaal. Met beelden kunnen ingewikkelde situaties op een versimpelde manier worden uitgelegd. Daarnaast kunnen items die beeld nodig hebben ondersteund worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van striptekeningen. Deze tekeningen verduidelijken wat er gezegd wordt. Door de tekeningen worden verbanden of ingewikkelde gebeurtenissen nog een keer rustig uitgelegd. Op deze manier kan wordt het duidelijk hoe het werkt dat de PVV een gedoogpartij is, en hoeveel zetels je in de Tweede Kamer nodig hebt om te kunnen regeren. Door zulke onderwerpen in tekeningen weer te geven en het visueel te maken, wordt het direct duidelijk en begrijpelijker voor kinderen. Hiernaast wordt er ook gebruik gemaakt van semantic redundancy, er wordt letterlijk getoond wat er gezegd wordt. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het benoemen van het Catshuis, op het moment van zeggen wordt er op het naambordje ingezoomd. Bij deze dimensie wordt er ook gebruik gemaakt van geluidseffecten en muziek. Bij items wordt er voor bijpassende muziek gekozen, deze muziek ondersteunt waar de video over gaat. Bijvoorbeeld bij het item over de dag voor de verkiezingen wordt een nummer gedraaid waarin continu de tekst “I’m hungry for the power” gezongen wordt.
Kind als middelpunt De tweede dimensie die duidelijk naar voren kwam uit de 15 gecodeerde items was dat er veel gebruik wordt gemaakt van kinderen. Deze komen vaak aan het woord, worden persoonlijk aangesproken door de presentator en er worden vragen gesteld uit de belevingswereld van kinderen. In verschillende items worden kinderen geïnterviewd, niet alleen om te vertellen wat er aan de hand is maar ook om hun mening te geven. Op deze manier zien de kijkers dat een onderwerp als politiek ook voor andere kinderen ingewikkeld is, of dat die kinderen het maar saai vinden. Er wordt wel een goede balans gemaakt met kinderen die politiek redelijk interessant 20
vinden en het ook wel denken te begrijpen en kinderen die het juist niks kan schelen. De kinderen op de bank worden persoonlijk aangesproken door de presentator die ze aanspreekt met je of jullie. ‘De komende week ga je nog genoeg horen over politiek of je het nou leuk vindt of niet’. De kinderen thuis worden echt aangesproken waardoor ze meer betrokken worden bij het programma. Ook sluiten de vragen die de presentatoren stellen aan bij de belevingswereld van kinderen. Ze stellen echt de vragen die kinderen zich af zouden vragen. Zoals waarom loop je of de SP-familiedag rond als je met prachtig weer ook in het zwembad kan liggen. Deze vraag wordt dan niet alleen gesteld aan de kinderen die op de familiedag rondlopen maar ook aan SP-leider Roemer. Er wordt getracht om elke vraag die kinderen zouden kunnen bedenken te beantwoorden. Daarnaast worden gebeurtenissen ook vertaald naar de belevingswereld van de kijker. Bijvoorbeeld bij een item op de dag van de Tweede Kamerverkiezingen wordt er aangegeven dat het stemmen van de politici er anders aan toe gaat dan bij de ouders van de kinderen thuis. Bijvoorbeeld dat ze snappen dat er bij hun ouders geen massa camera’s omheen staan tijdens het stemmen. En als het gaat over liegende politici tijdens een verkiezingsdebat, doet de presentator alsof hij liegt over de klas waar hij op bezoek is. ‘In deze verkiezingstijd praten ze hier elke dag uren lang over politiek in de klas’ zegt de presentator waarop een kind reageert dat hij niet zo moet jokken. Zo wordt het liegen van de politici tastbaar gemaakt op een niveau dat wel begrijpelijk is voor kinderen
Gebruik van taal De laatste dimensie is dat er op een hele andere manier gebruik wordt gemaakt van taal. Het Jeugdjournaal geeft veel extra uitleg over onderwerpen die vaak als gewoon worden aangenomen door volwassenen. Daarnaast worden alom bekende begrippen toch uitgelegd waardoor abstracte
21
termen betekenis krijgen. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van versimpelde woorden en superlatieven. Door termen en gebeurtenissen te concretiseren en door het gebruik van metaforen. Om iets uit te leggen heb je niet altijd ingewikkelde woorden nodig, daarom wordt er in het Jeugdjournaal veel gebruik gemaakt van superlatieven en versimpelde woorden. Hieronder kan verstaan worden dat er gebruik wordt gemaakt van woorden als ‘gedoe’ en ‘ontzettend veel geld’. Termen die in het NOS Journaal niet gebruikt worden Op deze manier probeert het Jeugdjournaal een onderwerp dat als lastig of ingewikkeld ervaren wordt duidelijker te maken. De superlatieven worden vaak gebruikt in combinatie met geld. Om aan te duiden dat het niet zomaar veel geld is maar echt héél veel. Bij de versimpelde woorden wordt gewoon de gemakkelijkste term voor iets gezocht. Als het gaat over problemen binnen de PVV wordt er gesproken over ‘gedoe’. Woorden die wel in gewikkeld zijn en niet simpeler gezegd kunnen worden of gebeurtenissen worden in het Jeugdjournaal concreet gemaakt. Dit doet het Jeugdjournaal door dingen verder uit te leggen, bijvoorbeeld de opmerking: ‘degene die de meeste zetels in de tweede kamer heeft wordt waarschijnlijk minister president’. Iets wat in principe iedereen weet, maar omdat het iets is wat voor kinderen niet een logisch gevolg is wordt dit toch erbij gezegd. Hieronder valt de koppeling van een politieke partij en politicus. Dus het is Geert Wilders de leider van de PVV en de VVD de partij van Mark Rutte. Op deze manier blijft dat aan elkaar gelinkt. Om onderwerpen verder te concretiseren wordt er gebruik gemaakt van een of-of methode. Dus of er gebeurt dit óf er gaat dat gebeuren. Waar bij het NOS Journaal dit door de kijker ingevuld kan worden, worden bij het Jeugdjournaal beide opties genoemd om verwarring te voorkomen en geen vraagtekens achter te laten bij de kijker. Tot slot wordt er gebruik gemaakt van metaforen om onderwerpen uit te leggen. Deze metaforen worden meestal gebruikt voor verdere uitleg ook in combinatie met visuals. Een voorbeeld hiervan is: ‘de Nederlandse regering heeft beloofd dat bedrag te stoppen in een grote spaarpot.’ Op deze manier wordt het noodfonds voor Europese landen duidelijk 22
gemaakt aan kinderen. En om dat het een “grote” spaarpot is weet de kijker dat het wel om veel geld moet gaan.
Conclusie & discussie De conclusie wordt geformuleerd door antwoord te geven op de twee onderzoeksvragen die in deze studie gesteld zijn. De eerste vraag waarop antwoord gegeven wordt is: Waarin verschillen het Jeugdjournaal en het NOS Journaal van elkaar in de berichtgeving over de Nederlandse politiek? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd aan de hand van twee hypotheses. In de eerste hypothese werd gesteld dat in het Jeugdjournaal meer gebruik wordt gemaakt van semantic redundancy (directe tekstbeeldcorrespondentie) dan bij het NOS Journaal. Dit onderzoek toont aan dat er een significant verschil is gevonden tussen de verschillende correspondentie categorieën bij de twee verschillende journaals, zowel in aantal shots als in gemiddelde tijd besteed aan de verschillende correspondentie categorieën. Hiermee is de eerste hypothese bevestigd. Dit sluit aan bij de Dual Coding Theory van Paivio (Clark & Paivio, 1991). Uit de onderzoeken van Reese (1984) en Graber (1990) komt naar voren dat deze manier van informatie overbrengen goed werkt voor kinderen. Kinderen kunnen profiteren van de dubbele stimulus die wordt geleverd door televisie, dit geldt echter alleen als de beelden semantic redundant zijn. De tweede hypothese in het kwantitatieve onderzoek stelde dat er in het NOS Journaal meer gebruik wordt gemaakt van indirecte tekst-beeldcorrespondentie en talking heads dan bij het Jeugdjournaal. Deze hypothese kan gedeeltelijk worden bevestigd. Er is alleen een significant verschil gevonden bij de correspondentie categorie talking head, het NOS Journaal maakte hier meer gebruik van. De indirecte tekst-beeldcorrespondentie komt in het aantal shots vaker voor bij
23
het NOS Journaal, maar is in duur langer bij het Jeugdjournaal. Echter, in vergelijking tot resultaten uit voorgaand onderzoek (Walma van der Molen, 2001) werd er in dit onderzoek weinig indirecte tekst-beeldcorrespondentie geobserveerd. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat er in dit onderzoek alleen gekeken is naar politieke items, in tegenstelling tot het eerdere onderzoek. Deze politieke items zijn lastig te begrijpen waardoor het te verwachten is dat ook items in het NOS Journaal vaker gebruik maken van directe tekst-beeldcorrespondentie. De tweede onderzoeksvraag was: sluit de manier waarop het Jeugdjournaal politieke items bespreekt aan bij wat er bekend is in de bestaande literatuur over de ontwikkeling, voorkeuren en leervermogens van de doelgroep, en op welke manier? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is kwalitatief onderzoek gedaan. Hiervoor zijn vijftien items van het Jeugdjournaal open gecodeerd. Uit de analyse van deze codering kwamen drie dimensies naar voren: (1) Beeld en Geluid, (2) Kind als middelpunt, en (3) Gebruik van taal. Het gebruik van beeld en geluid is van groot belang in het Jeugdjournaal. Met beelden kunnen ingewikkelde situaties op een versimpelde manier worden uitgelegd. Daarnaast kunnen items die beeld nodig hebben ondersteund worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van striptekeningen. Deze observaties sluiten aan bij de theorie over semantic redundancy: ingewikkelde onderwerpen worden gemakkelijker te begrijpen door het gebruik van bijpassende beelden bij een item. De kijkers van het Jeugdjournaal bevinden zich volgens Piaget in de concrete operational stage, wat inhoudt dat zij het moeilijk vinden om abstracte onderwerpen te begrijpen. Politiek is een abstract onderwerp. Hierdoor is het lastig voor het Jeugdjournaal om zulke onderwerpen uit te leggen. Door het gebruik van beelden en striptekeningen wordt een abstract onderwerp concreter weergegeven. De tweede dimensie die duidelijk naar voren kwam uit de 15 gecodeerde items was dat er veel gebruik wordt gemaakt van kinderen. Deze komen vaak aan het woord, worden persoonlijk
24
aangesproken door de presentator en er worden vragen gesteld uit de belevingswereld van kinderen. In verschillende items worden kinderen geïnterviewd, niet alleen om te vertellen wat er aan de hand is maar ook om hun mening te geven. Uit de theorie blijkt dat kinderen in deze leeftijdscategorie steeds meer waarde hechten aan peers (Durkin, 1997). Het is hierbij belangrijk dat de kinderen waar ze mee omgaan dezelfde psychologische gelijkenissen tonen (Selman, 1980 in Valkenburg, 2008). Het Jeugdjournaal maakt hier gebruik van door veel verschillende kinderen te interviewen. Daarnaast kijken kinderen graag in tv-programma’s naar iemand op, de personages in de programma’s zijn alleen leuk als ze minimaal hun eigen leeftijd hebben of het liefst zelfs ouder (Valkenburg & Cantor, 2001). In het Jeugdjournaal wordt vooral gebruik gemaakt van kinderen van dezelfde leeftijd (8 tot 12 jarigen). Dit zou een keuze van het Jeugdjournaal kunnen zijn om te laten zien dat kinderen van hun eigen leeftijd ook bezig zijn met het begrijpen van het onderwerp. De derde en laatste dimensie is het gebruik van taal. Het Jeugdjournaal geeft veel extra uitleg over onderwerpen die vaak als gewoon worden aangenomen door volwassenen. Daarnaast worden alom bekende begrippen toch uitgelegd waardoor abstracte termen betekenis krijgen. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van versimpelde woorden en superlatieven, door termen en gebeurtenissen te concretiseren en door het gebruik van metaforen. In de theorie kwam naar voren dat kinderen in de leeftijd van 8 tot 12 jaar steeds meer waardering krijgen voor humor op basis van semantische dubbelzinnigheden. Hun begrip van metaforen toont het verder groeiende meta linguïstische bewustzijn aan (Bukatko, 2008). Vanaf de middle childhood begrijpen kinderen ook metaforen gebaseerd op conceptuele relaties zoals de vulkaan is een hele boze man. Ze geven hier zelfs de voorkeur aan (Silberstein et al., 1982). Het Jeugdjournaal maakt hier veelvuldig gebruik van door complexe termen en gebeurtenissen in een metafoor te plaatsen.
25
Daarnaast worden onderwerpen geconcretiseerd en verder uitgelegd wat aansluit bij de eerdere conclusie over beeld en geluid, waarbij het van belang is dat en abstract onderwerp als politiek in zo eenvoudig mogelijke termen wordt uitgelegd. Eerder genoemde hoofdvragen worden in dit onderzoek grotendeels bevestigd. Het Jeugdjournaal en het NOS Journaal verschillen van elkaar in de berichtgeving over de Nederlandse politiek. Daarnaast sluit de manier waarop het Jeugdjournaal politieke items bespreekt grotendeels aan bij wat er bekend is in de bestaande literatuur over de ontwikkeling, voorkeuren en leervermogens van de doelgroep. Dit onderzoek is echter niet te generaliseren. Er wordt in dit onderzoek gekeken naar het Jeugdjournaal en het NOS Journaal, en daarbij alleen naar politieke items. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de journaals anders omgaan met andere soorten items. Wanneer breder onderzoek gedaan wordt naar verschillende soorten nieuws items in beide journaals kan hier meer over gezegd worden. In vervolgstudies kan kwalitatief onderzoek naar beide journaals worden gedaan, in tegenstelling tot dit onderzoek waar alleen het Jeugdjournaal kwalitatief geanalyseerd is. Ook andere nieuws onderwerpen kunnen onderzocht worden. Een mogelijkheid zou zijn om kwalitatief vervolgonderzoek met kinderen uit te voeren, waarbij interviews of focusgroepen met kinderen gecombineerd worden met de analyses van het Jeugdjournaal.
Referenties Acuff, D. S. (1997). What kids buy and why: The psychology of marketing to kids. New York: Free Press. Beentjes, J.W.J., & Van Vlijmen, J. (1998). Children’s Understanding of the Television News. Communications, 23(4), 464-473.
26
Bukatko, D. (2008). Child and adolescent development: A chronological approach. Boston: Houghton Mifflin Company. Byrne, M., & Curtis, R. (2000). Designing health communication: Testing the explanations for the impact of communication medium on effectiveness. British Journal of Health Psychology, 5, 189–199. Clark, J. M., & Paivio, A. (1991). Dual Coding Theory and Education. Educational Psychology Review, 3, 149-210. Corston, R., & Colman A. (1997). Modality of communication and recall of health related information. Journal of Health Psychology, 2, 185–194. Durkin, K. (1997). Developmental social psychology: from infancy to old age. Malden, MA: Blackwell. Ertmer, P., & Newby, T. (1993). Behaviorism, cognitivism, constructivism: comparing critical features from an instructional design perspective. Performance Improvement Quarterly, 6(4), 50-72. Furnham, A., Benson, I., & Gunter, B. (1989). Memory for television commercials as a function of the channel of communication. Social Behaviour, 3, 105–112. Furnham, A., De Siena, S., & Gunter, B. (2002). Children’s and Adults’ Recall of Children’s News Stories in Both Print and Audio-Visual Presentation Modalities. Applied Cognitive Psychology, 16, 191–210. Graber, D.A. (1990). Seeing Is Remembering: How Visuals Contribute to Learning from Television. News. Journal of Communication, 40(3), 134-155.
27
Grimes, T. (1991). Mild Auditory-visual Dissonance in Television News may exceed Viewer Attentional Capacity. Human Communication Research, 18, 268-298. Gunter, B., Furnham, A, & Griffiths, S. (2000). Children's Memory for News: A Comparison of Three Presentation Media. Media Psychology, 2(2), 93-118. Hoffner, C., & Cantor, J. (1985). Developmental differences in children’s responses to a television character’s appearance and behavior. Developmental Psychology, 21, 1065-1074. Jeugdjournaal (2012) Politiek is te ingewikkeld voor kinderen. opgehaald van http://jeugdjournaal.nl/vraag/389765-politiek-is-te-ingewikkeld-voor-kinderen.html. Jeugdjournaal (2011) Voor docenten. opgehaald van http://jeugdjournaal.nl/item/276861-voordocenten.html. Lang, A. (1995). Defining audio/video redundancy from a limited-capacity information processing perspective. Communication Research, 22, 86-115. NOS Jaarverslag. (2011). Opgehaald van http://over.nos.nl/jaarverslag2011/pdf/ NOS_jaarverslag_2011.pdf. Paivio, A. (1986). Mental representation: A dual coding approach. Oxford, England: Oxford. Reese, S.D. (1984). Visual-Verbal Redundancy Effects on Television News Learning. Journal of Broadcasting, 28(1) 79-89. Riddle, K., Cantor, S. .B. & Moyer-Gusé, E. (2012): “People Killing People on the News”: Young Children's Descriptions of Frightening Television News Content, Communication Quarterly, 60(2), 278-294.
28
Silberstein, L., Gardner, H., Phelps, E., & Winner, E. (1982). Autumn Leaves and Old Photographs: The Development of Metaphor Preferences. Journal of Experimental Child Psychology 34, 135-150. SPOT (2012). Tijdsbestedingsonderzoek 2012. Valkenburg P.M. (2008). Beeldschermkinderen. Amsterdam: Boom. Valkenburg, P. M., & Cantor, J. (2001). The development of a child into a consumer. Journal of Applied Developmental Psychology, 22, 61-72. Walma van der Molen, J. H., & van der Voort, T. H. A. (1997). Children’s Recall of Television and Print News: A Media Comparison Study. Journal of Educational Psychology, 89, 8291. Walma van der Molen, J. H., &van der Voort, T. H. A. (1998). Children’s Recall of the News: TV News Stories Compared With Three Print Versions. Educational Technology Research and Development, 46(1), 39-52. Walma van der Molen, J. H., &van der Voort, T. H. A. (2000a). Children‘s and Adults‘ Recall of Television and Print News in Children’s and Adult News Formats. Communication Research, 27, 132-160. Walma van der Molen, J. H., & van der Voort, T. H. A. (2000b). The Impact of Television, Print, and Audio on Children‘s Recall of the News: A Study of Three Alternative Explanations for the Dual-coding Hypothesis. Human Communication Research, 26, 3-26. Walma van der Molen, J.H. (2001). Assessing Text-Picture Correspondence in Television News: The Development of a New Coding Scheme. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 45(3), 483-498. 29
Walma van der Molen, J. H.,Valkenburg, P. M., & Peeters, A. L. (2002). Television News and Fear: A Child Survey. Communications: The European Journal of Communication Research, 27, 303-317. Walma van der Molen, J. H., & Bushman, B. J. (2008). Children’s Direct Fright and Worry Reactions to Violence in Fiction and News Television Programs. Journal of Pediatrics, 153, 420–424. Wicks, R.H., & Drew, D.G. (1991). Learning from news: Effects of message consistency and medium on recall and inference making. Journalism Quarterly, 68, 155–164.
30
Bijlage: Concept Indicator Model Begrijpelijk maken politieke items
Beeld en Geluid
Striptekeningen
Passende muziek
Kind als middelpunt
Letterlijk tonen wat er gezegd wordt
Persoonlijk aanspreken
Belevingswereld kind
“Ja dat is best raar dan denk je waar hebben ze het dan die zeven weken over gehad”
Item over de laatste dag voor de verkiezingen, als achtergrondmuziek. “Hungry for the power”
“En met het weglopen van Wilders is het dan dus einde verhaal voor minister president Rutte en zijn regering.”
Kind aan het woord
Gebruik van taal
“Hier in het Catshuis in Den Haag.” Er wordt ingezoomd op bordje: Catshuis
“Jullie mogen nog niet stemmen maar Emiel Roemer van de SP vindt het toch belangrijk dat je weet waar het allemaal om gaat”
Superlatieven en versimpelde woorden
Gebeurtenissen en termen concretiseren
Metaforen
“Degene die de meeste zetels in de tweede kamer heeft wordt waarschijnlijk minister president”
“Maar na zo’n hele dag over politiek gepraat te hebben zou je kunnen denken dat de meesten liever willen zwemmen of zo”
“Nederland moet de komende tijd ontzettend veel geld besparen.” / “Gedoe in de politieke partij PVV kamerlid Hero Brinkman stapt uit die partij”
“De Nederlandse regering heeft beloofd dat bedrag te stoppen in een grote spaarpot.”