‘Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden en zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders door woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’
Auteur: Organisatie:
Ester Vendrig Don Bosco Apeldoorn
Auteur: Ester Vendrig Instelling: Saxion Hogescholen Deventer Schoolcoach: Mevr. C. van der Draaij Organisatie: Don Bosco Apeldoorn Praktijkcoaches: Mevr. M. Smelt/Dhr. H. Stalknecht Plaats/datum: Deventer, januari 2012 Uitvoeringsperiode opdracht: 18 april 2011 – 19 januari 2012 2
Samenvatting In deze scriptie staat de beleving van jongeren die outreachende hulpverlening hebben (gehad) van de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn centraal. Tevens is de gegevensverstrekking van woningcorporaties, betreffende jonge huurders, aan Don Bosco Apeldoorn onderzocht. De volgende vraagstelling werd geformuleerd: ‘Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden en zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders door woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’. Er zijn verschillende methoden van onderzoek gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Er is een kwalitatief tevredenheidsonderzoek gehouden onder de jongeren middels diepteinterviews. De vragenlijst hiervan werd ontwikkeld op basis van de werkwijze van de jongerencoach, welke eerst in kaart werd gebracht. De volgende onderdelen zijn onderzocht in het tevredenheidsonderzoek: de contactlegging, probleemexploratie, probleemaanpak, monitoring en ervaringen ten aanzien van werkwijze van de jongerencoach op basis van de presentietheorie van prof. dr. A.J. Baart. Om het onderzoek extra diepgang te geven is er een peerexamination afgenomen met een outreachend hulpverlener van Iriszorg. Hiernaast is er een deskresearch verricht naar de Wet bescherming persoonsgegevens als ook de werkwijze van woningcorporaties ten aanzien van gegevensverstrekking aan Don Bosco Apeldoorn. Uit het onderzoek blijkt dat de huidige werkwijze van de jongerencoach zeer aansluit op de belevingswereld van de jongeren. Ze gaven gemiddeld een 8,9 voor de hulp die ze hadden ontvangen. Ze wilden op precies dezelfde manier geholpen worden als nu werd gedaan door de jongerencoach. De jongeren waren erg dankbaar voor de hulp die ze hadden ontvangen, waardoor het voor hen moeilijk was om negatieve punten over de werkwijze van de jongerencoach te benoemen. De meerderheid van de jongeren ervoeren een grote betrokkenheid van de jongerencoach; ze werden onder andere regelmatig tussentijds gebeld met de vraag hoe het met ze ging. De jongeren die vergezeld werden naar instanties ervoeren dit als prettig. Hierdoor kregen ze naar eigen zeggen waar ze recht op hadden. Ze dachten dat dit zonder de jongerencoach niet gelukt was, omdat ze vaak niet weten wat ze moeten zeggen en/of niet weten waar ze recht op hebben. Er waren een aantal punten die verbeterd kunnen worden volgens de jongeren, onder andere de bereikbaarheid van de jongerencoach. Dat ze op de hoogte werden gesteld wanneer ze het huisbezoek precies konden verwachten en sommige jongeren vonden het niet prettig dat de jongerencoach met een stagiaire voor de deur stond. Op de vraag of er strijdigheden waren met de Wet bescherming persoonsgegevens kon geen eenduidig antwoord worden gegeven. De woningcorporaties zouden met het verstrekken van minder persoonsgegevens aan de jongerencoach hetzelfde resultaat kunnen verkrijgen. Dit verdient de voorkeur. Gebleken is dat er geen samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd met betrekking tot de Wet bescherming persoonsgegevens. Om de inzichtelijkheid voor de huurder te bevorderen, zodat deze bijvoorbeeld weet waar hij eventueel zijn recht kan halen, is dit aan te bevelen.
3
Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeerscriptie. Nadat ik wat tips had ontvangen vanuit mijn omgeving dat Don Bosco Apeldoorn een leuke plek zou zijn om af te studeren, ben ik gaan speuren op hun website. Hierop trof ik het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ aan. Dit leek mij en is een ontzettend leuk en interessant project. Hierbij wil ik dan ook mijn praktijkcoaches Hans Stalknecht en Marijke Smelt bedanken voor het bieden van de mogelijkheid dat ik bij hen onderzoek kon verrichten. Hiernaast wil ik ze bedanken voor de ondersteuning en begeleiding welke ze me geboden hebben. Tevens voor de informatie en inzichten de ze me hebben gegeven tijdens mijn onderzoek. Christina van der Draaij, mijn schoolcoach, wil ik hierbij bedanken voor het vertrouwen en de ondersteuning die ze me heeft geboden tijdens mijn afstudeerproces. Tevens wil ik alle jongeren bedanken die zo aardig waren dat ik hen mocht interviewen waarbij ze niet schroomden mij een kijkje in hun leven te geven. Dit vond ik erg bijzonder en waardevol. Marco Betman van Iriszorg wil ik bedanken voor het nemen van de moeite om mijn scriptie in zijn geheel door te lezen en het bieden van de mogelijkheid om hem te interviewen. Hiernaast wil ik de woningcorporaties bedanken voor hun medewerking. Ook wil ik de volgende personen bedanken voor hun kritische blik en ondersteuning, Ilse Vendrig, Maaike Vendrig, Ingrid Palsrok, Naomi von Bannisseht en Naomi Verhoef. Mischa van Reenen wil ik bedanken voor de hulp met het tot stand brengen van de foto op de voorpagina. Verder wil ik de rest van mijn familie en vriendinnen bedanken voor de ondersteuning en het aanhoren van mijn relaas als ik zelf door de bomen het bos even niet meer zag. Deventer, 6 januari 2011 Ester Vendrig
4
Inhoudsopgave Inleiding
7
1. Het onderzoek 1.1 Aanleiding onderzoek 1.2 Doel onderzoek 1.3 Probleemstelling 1.4 Deelvragen 1.4.1 Deelvragen kwalitatief tevredenheidsonderzoek 1.4.2 Deelvragen deskresearch 1.5 Theoretische onderbouwing 1.5.1 Definitie outreachende hulpverlening 1.5.2 Werkwijze jongerencoach DBA
8 8 9 9 10 10 10 10 11 11
2. Methodiek 2.1 Methode kwalitatief onderzoek 2.1.1 Onderzoeksgroep 2.1.2 Meetinstrumenten 2.1.3 Dataverzamelingsmethode 2.1.4 Analysemethode 2.2 Methode deskresearch 2.2.1 Onderzoeksgroep 2.2.2 Meetinstrumenten 2.2.3 Dataverzamelingsmethode 2.2.3 Analysemethode
14 14 14 14 16 17 17 17 17 17 18
3. Resultaten 3.1 Resultaten kwalitatief tevredenheidsonderzoek 3.1.1 Algemeen 3.1.1.1 Spreiding huurders 3.1.2 Contactlegging 3.1.2.1 Aankondingsbrief huisbezoek 3.1.2.2 Hoe ervoeren de jongeren het (on)verwachte huisbezoek? 3.1.2.3 Manier van in contact komen met jongerencoach 3.1.2.4 Timing bezoek jongerencoach 3.1.2.5 Gevoelens van jongeren bij het contact 3.1.3 Probleemexploratie 3.1.3.1 Gebieden waarop vragen en/of problemen waren 3.1.3.2 Betekenis jongerencoach 3.1.4 Probleemaanpak 3.1.4.1 Uitoefening druk jongerencoach 3.1.4.2 Werden de problemen direct opgepakt? 3.1.4.3 Begeleiding jongerencoach 3.1.4.4 Vertrouwensband jongerencoach 3.1.4.5 Hoe willen jongeren geholpen worden? 3.1.5 Monitoring 3.1.5.1 Betrokkenheid jongerencoach 3.1.6 Ervaring werkwijze jongerencoach op basis van presentietheorie
19 19 19 19 19 19 20 21 22 22 22 23 24 24 24 25 25 25 25 26 26 27
5
3.1.6.1 Beweging, tijd, plaats 3.1.6.2 Ruimte en begrenzing 3.1.6.3 Aansluiting 3.1.6.4 Afstemming en openheid 3.1.6.5 Betekenis 3.1.7 Waardering jongerencoach 3.1.7.1 Algemene waardering jongerencoach 3.1.7.2 Welk moment/onderdeel van de coaching was prettig? 3.1.7.3 Welk moment/onderdeel van de coaching was niet prettig? 3.1.7.4 Wat heeft het bezoek van de jongerencoach opgeleverd? 3.1.7.5 Opmerkingen van jongeren 3.1.8 Resultaat peerexamination 3.1.8.1 Contactlegging 3.1.8.2 Jongeren 3.1.8.3 Resultaten onderzoek perspectief outreachend hulpverlener 3.1.8.4 Persoonsgegevens en outreachend werken 3.2 Resultaten deskresearch 3.2.1 Gegevensverstrekking woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn 3.2.2 Wet bescherming persoonsgegevens en gegevensverstrekking
27 27 28 28 29 29 29 29 30 30 31 32 32 32 33 33 34 34 35
4. Conclusie en aanbevelingen 4.1 Deelvragen kwalitatief tevredenheidsonderzoek 4.2 Deelvragen deskresearch 4.3 Aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek
40 40 42 45
Verklarende woordenlijst Bronvermelding Verklaring eigen werk
47 48 50
Bijlagen
51
6
Inleiding Outreachend werken is weer helemaal terug van weggeweest. Sinds de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in 2002 staat het outreachende werken zelfs op de agenda van alle gemeenten in Nederland. Hulpverleners gaan er weer op uit en ‘kijken achter de voordeur’. Wanneer jongeren op zichzelf gaan wonen, dienen ze over volwassen competenties te beschikken. Hierbij valt te denken aan een bepaalde mate van verantwoordelijkheid. Bij sommige jongeren is dit niet voldoende ontwikkeld. In de maatschappij van nu, waarin individualisme en zelfredzaamheid een grote rol spelen, krijgen ook niet alle jongeren de hulp die ze zouden moeten hebben. In het bureaucratische bos worden vaak de bomen niet meer gezien: veel jongeren weten de weg niet te vinden naar de juiste instantie. Hiernaast sluiten regelmatig de werkwijze, methodiek, procedures en regels van instanties niet aan op de belevingswereld van de jongeren. Wanneer er bijvoorbeeld een huisuitzetting dreigt worden problemen vaak pas zichtbaar. Adequate oplossingen zijn moeilijker te vinden wanneer jongeren dan pas in beeld komen bij instanties. Daarom is het belangrijk om problemen in een vroeg stadium te signaleren en tijdig te interveniëren1. Vanwege het gezamenlijk wijkgerichte contact tussen Don Bosco Apeldoorn, hierna te noemen DBA, en woningcorporatie X, is het idee ontstaan om wat te betekenen voor de Apeldoornse jongeren. In dit kader werd in 2008 het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ gelanceerd. Bij dit project gaat een outreachend jongerencoach op huisbezoek om te kijken of de jongeren hulp nodig hebben en die zo nodig aan te bieden. Maar hoe ervaren jongeren deze ongevraagde hulp eigenlijk? En mogen persoonsgegevens van jongeren door woningcorporaties verstrekt worden aan DBA? In dit onderzoeksrapport wordt onder andere op bovenstaande vragen antwoord gegeven. In hoofdstuk 1 staan de aanleiding en het doel van het onderzoek als ook de probleemstelling en de hieruit voortvloeiende deelvragen centraal. Tevens wordt in dit hoofdstuk de theoretische onderbouwing beschreven. In hoofdstuk 2 komt de gebruikte methodiek aan de orde. De resultaten van dit onderzoek staan weergegeven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de conclusie en aanbevelingen. Op het eind van deze scriptie zijn de bijlagen opgenomen. Tevens is hier een verklarende woordenlijst opgenomen om de leesbaarheid te bevorderen.
Noot 1: in deze scriptie kan overal waar mannelijke voornaamwoorden worden gebruikt ook vrouwelijke voornaamwoorden worden gelezen en vice versa. Hiernaast wordt alleen de benaming ‘jongere’ of ‘jongeren’ gebruikt, om de anonimiteit te kunnen garanderen. Noot 2: in deze scriptie worden het aantal toegestane pagina’s overschreden met toestemming van de 1e lezer en de opdrachtgever. 1
Don Bosco Apeldoorn & woningcorporatie X (2008). Samenwerkingsproject woningcorporatie X en Don Bosco Apeldoorn. Ongepubliceerde nota, niet vrijgegeven door organisatie.
7
1. Het onderzoek De onderzoeksopdracht en het doel van het onderzoek wordt beschreven in hoofdstuk 1.1 en 1.2. Hieruit volgden de probleemstelling en de deelvragen te lezen in hoofdstuk 1.3 en 1.4. In hoofdstuk 1.5 komt de theoretische onderbouwing aan de orde.
1.1 Aanleiding onderzoek DBA is een zelfstandige stichting, opgericht in 1975 door de salesianen van Don Bosco en de Teresia-parochie. De doelstelling van DBA is om het welzijn van de Apeldoornse jongeren te bevorderen. Dit doen ze door jeugd- en jongerenwerk uit te voeren als ook sociaal culturele activiteiten mogelijk te maken in Apeldoorn Zuid- en Noordoost. In september 2008 is DBA gestart met de pilot van het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ onder leiding van Marijke Smelt, outreachend jongerenwerker, in samenwerking met woningcorporatie X. In 2010 is er ook een samenwerking gestart met woningcorporatie Y. Sinds 2011 neemt tevens Woningcorporatie Z deel aan het project. De doelstelling van dit project is: ‘Jongeren perspectief bieden door hen te ondersteunen bij het vinden van oplossingen voor problemen en het verwerven van een verantwoordelijke, zelfstandige plek in de samenleving’. De aanleiding van de ontwikkeling van het project is gelegen in het feit dat het moeilijk bleek om grip te krijgen op de problematiek welke speelden in de jongerencomplexen van woningcorporatie X. Hierbij valt te denken aan signalen van drugsgebruik en –handel gerelateerde problematiek, overlast en vernieling en dreigende huisuitzettingen. Bovendien bleek het lastig om contact te krijgen met de jongeren. Woningcorporatie X vond het geen veilig wooncomplex voor de jongeren. Ze hebben er toen voor gekozen om een jongerenorganisatie in te zetten die ervaring had met jongeren en makkelijker met ze in contact kwam. Hiernaast vonden ze het belangrijk dat ze op deze manier aan de jongeren ook begeleiding kon aanbieden en hulp bij het oplossen van problemen. Op basis hiervan werd het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ ontwikkeld. Bij het project gaat er een jongerencoach van DBA, ingehuurd door de woningcorporatie, langs bij jongeren in de leeftijd van 17 tot 27 jaar, om te inventariseren of er problemen spelen. Men heeft gekozen om jongeren tot 27 jaar hulp aan te bieden, omdat DBA het belangrijk vindt om aan te sluiten bij maatschappelijke voorzieningen en de daarbij geldende leeftijden. Hierbij valt te denken aan de Wet WIJ (Wet Investeren in Jongeren), aangezien veel jongeren begeleid worden naar trajecten hiervan. De jongerencoach gaat ook langs bij jongeren wanneer er een signaal wordt ontvangen vanuit de participerende woningcorporaties. Dit kan bijvoorbeeld overlast betreffen of een huurachterstand. Vervolgens legt de jongerencoach met de jongere contact om te kijken welke ondersteuning dan wel welke informatie de jongere nodig heeft en/of wenst. Vervolgens informeert de jongerencoach de jongere over eventuele (on)mogelijkheden, biedt hulp bij bijvoorbeeld het invullen van formulieren, aanvragen van uitkeringen e.d. en verwijst, indien nodig, door naar andere instanties. De doelen van het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ zijn: - Het bereikbaar maken van informatie en hulp die zelfstandig wonende jongeren nodig hebben, ten einde huisuitzetting en overlast te voorkomen;
8
-
Het bijdragen in de ontwikkeling van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van zelfstandig wonende jongeren; Het bij elkaar brengen van (hulp)vrager en geëigende instanties: het tot stand brengen van samenhangende trajecten bij instellingen in de maatschappelijke sector op diverse leefgebieden.
1.2 Doel onderzoek Het doel van dit onderzoek is de ervaring en beleving van de jongeren betreffende outreachende hulpverlening in kaart brengen middels een evaluatie. Hiernaast is het doel om in beeld te krijgen of er strijdigheden zijn bij de verstrekking van persoonsgegevens van deelnemende woningcorporaties aan DBA. Dit doel wordt bereikt door enerzijds jongeren te benaderen die al geholpen zijn of nog geholpen worden met de vraag hoe ze het aanbod van de hulpverlening tot op heden hebben ervaren en wat verbeterpunten hierin kunnen zijn. Anderzijds de verstrekking van persoonsgegevens van jonge huurders van woningcorporaties aan DBA te onderzoeken aan de hand van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). DBA vindt het belangrijk de volgende aspecten van de huidige werkwijze uitgediept te zien: - Wat vinden jongeren van de druk die op hen uitgeoefend kan worden en de directieve aanpak? - Hoe denken jongeren zelf dat ze het beste geholpen kunnen worden? - Kwam de outreachende jongerenwerker op het ‘juiste’ moment, of had hij/zij eerder/later moeten komen?
1.3 Probleemstelling De visie van DBA is dat jongeren zelf het beste weten hoe ze goed geholpen kunnen worden. DBA wil graag onderzocht hebben hoe de jongeren de outreachende hulpverlening tot op heden hebben ervaren. Middels de uitkomsten van dit onderzoek wil men streven naar een betere aansluiting tussen de werkwijze en de belevingswereld van de jongeren. Om dit onderzoek voldoende zwaarte te geven en tevens de juridische invalshoek te belichten, is er in overleg met de betrokken partijen besloten om de onderzoeksvraag te verbreden door de Wet bescherming persoonsgegevens te betrekken in dit onderzoek. Naar aanleiding van bovenstaande is de volgende probleemstelling geformuleerd: ‘Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden en zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders van woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’ Deze probleemstelling bevat feitelijk twee componenten. Enerzijds wil DBA onderzocht hebben hoe de jongeren de outreachende hulpverlening (hebben) ervaren. Dit kan onderzocht worden middels een kwalitatief tevredenheidsonderzoek. Anderzijds wordt getracht inzicht te verkrijgen in eventuele strijdigheden met betrekking tot de gegevensverstrekking van woningcorporaties aan DBA in het licht van de Wbp. Dit kan onderzocht worden middels een deskresearch.
9
Bij het kwalitatief tevredenheidsonderzoek, staat de onderzoeksvraag; ‘Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van DBA de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden?’ centraal. Bij de deskresearch staat de onderzoeksvraag; ‘Zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders door woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’ centraal.
1.4 Deelvragen In hoofdstuk 1.4.1 zullen de deelvragen van het kwalitatief tevredenheidsonderzoek beschreven worden. De deelvragen betreffende het deskresearch zijn te lezen in hoofdstuk 1.4.2. 1.4.1. Deelvragen kwalitatief tevredenheidsonderzoek De onderzoeksvraag van het kwalitatief tevredenheidsonderzoek is geoperationaliseerd naar de volgende deelvragen: - Hoe ervaren de jongeren die benaderd zijn door de jongerencoach van DBA de outreachende hulpverlening tot op heden? - Hoe kan de werkwijze van de outreachende hulpverlening van DBA vanuit de belevingswereld van de jongeren die hulp hebben gehad of nog krijgen verbeterd worden? - DBA: Hoe denken jongeren zelf dat ze het beste geholpen kunnen worden? - DBA: Wat vinden jongeren van de druk die op hen uitgeoefend kan worden en de directieve aanpak? - DBA: Kwam de outreachende jongerenwerker op het ‘juiste’ moment, of had hij/zij eerder/later moeten komen? 1.4.2 Deelvragen deskresearch De onderzoeksvraag van het deskresearch is geoperationaliseerd naar de volgende deelvragen: - Welke persoonsgegevens worden verstrekt door woningcorporaties aan DBA? - Is de gegevensverstrekking in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens? Om de onderzoeksvraag van het deskresearch te kunnen beantwoorden moeten bovenstaande deelvragen beantwoord worden.
1.5 Theoretische onderbouwing Bij dit kwalitatieve onderzoek zijn verschillende bronnen gebruikt om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Er zijn interviews afgenomen met jongeren om hun ervaringen in beeld te krijgen ten aanzien van de hulpverlening die ze hebben gehad van de jongerencoach. Hiernaast werd onderzocht wat ze van de werkwijze van de jongerencoach vonden en hoe zij het liefste geholpen willen worden. Getracht is om het onderzoek meer zwaarte te geven door een peerexamination met een outreachend hulpverlener. Hiernaast is er gebruik gemaakt van documentatie van DBA, zoals de projectomschrijving en samenwerkingsafspraken met woningcorporaties. Hiernaast zijn er verschillende documenten, boeken en verslagen gelezen over outreachend werken, zie hiervoor de bronvermelding.
10
De werkwijze van de jongerencoach is als basis genomen om de beleving van de jongeren te toetsen. In dit hoofdstuk zal eerst de definitie van outreachende hulpverlening worden beschreven, vervolgens staat in hoofdstuk 1.5.2 de werkwijze beschreven welke gehanteerd wordt door de jongerencoach van DBA. 1.5.1 Definitie outreachende hulpverlening Outreachend werken komt van het Angelsaksische woord ‘Assertive outreach’. Dit betekent ‘verder reiken’ of ‘actief naar buiten treden’. Andere benamingen zijn achter de voordeur, eropaf, en bemoeizorg. Outreachend werkers gaan op mensen af die hulp nodig hebben maar hier niet om gevraagd hebben en dit op dat moment niet ontvangen. Lange tijd was het zo dat men zelf proactief op zoek moest gaan naar hulp in het geval van een hulpvraag/hulpbehoefte. Er was voldoende aanbod voor mensen die uit zichzelf hulp zochten en gemotiveerd waren hier wat aan te doen. De mensen waar zorgen over bestonden, maar die zelf geen contact zochten met welzijnsinstanties, werden niet bereikt. Deze groep is in te delen in twee categorieën: zorgmijders en zorgmissers. Zorgmijders vermijden de hulp en zorgmissers ontvangen niet de juiste zorg. Doordat deze groep niet bereikt werd, ontstond er scheefgroei in het aanbod van hulp. Medio jaren negentig is er een ontwikkeling op gang gekomen om ook deze mensen te bereiken.2 Om meer te lezen over de geschiedenis van het outreachend werken, zie bijlage 1. 1.5.2 Werkwijze jongerencoach DBA De werkwijze van de jongerencoach is primair gericht op het bevorderen van de verantwoordelijkheid, zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de jongere en het sociale netwerk rondom de jongere. Hiernaast richt de methode zich op het verbinden van jongeren met de maatschappij. DBA heeft als streven te werken volgens het preventieve systeem. Ze werken hierbij volgens het preventieve pedagogische systeem van Giovanni Don Bosco, de presentietheorie van prof. dr. A.J. Baart, de constructieve pedagogische aanpak van prof. dr. M. de Winter en de ‘er-opaf mentaliteit’; een outreachende vorm van werken. De werkwijze van de jongerencoach omvat al deze theorieën. Voor meer informatie over de genoemde theorieën zie bijlage 2, 3, 4 en 5. De presentietheorie ligt ten grondslag aan de werkwijze van de jongerencoach. De jongerencoach werkt niet volgens een vastgelegd protocol. Dit is geheel volgens de presentietheorie. De werkwijze van de jongerencoach is te verdelen in vier stadia, namelijk; - Contactlegging Het bezoeken van de jongere, het leggen van contact en het onder de aandacht brengen van de ‘opdracht’. De contactlegging is erop gericht om het vertrouwen van de jongere te winnen. In deze fase wordt de basis gelegd voor de volgende stadia. - Probleemexploratie De jongerencoach onderzoekt hoe het functioneren van de jongere is op diverse leefgebieden. Aan de hand van deze informatie bekijkt de jongerencoach wat hij/zij voor de jongere kan betekenen. Dit beeld ontstaat gaandeweg, aangezien jongeren niet gelijk het achterste van hun tong laten zien. 2
Doorn, L. van, Y. van Etten, M. Gademan (2008). Outreachend werken, Handboek voor werkers in de eerste lijn. Bussum: Coutinho.
11
-
-
Probleemaanpak Hierbij wordt een overzicht gemaakt van het functioneren van de jongere op verschillende leefgebieden, waarna de prioriteiten worden bepaald op urgentie. Vaak moet er op meerdere leefgebieden tegelijkertijd geïntervenieerd worden. Er wordt door de jongerencoach veel energie gestoken in het wegnemen van weerstanden en het verlagen van drempels welke jongeren (kunnen) hebben ervaren bij instanties en hierdoor niet hun problemen oppakken. Wanneer de jongerencoach geconfronteerd wordt met bijvoorbeeld lange wachtlijsten, reglementen en/of langdurige procedures, dan zal hij/zij proberen de eerste nood zelf minder te maken. De jongerencoach zal de jongere wanneer nodig ‘warm’ verwijzen door afspraken met instanties te arrangeren en eventueel met de jongere mee te gaan. De jongerencoach doet alles wat in zijn/haar vermogen ligt om jongeren bij instanties te krijgen. Monitoring Wanneer er tussen de jongere en de instanties afspraken zijn gemaakt, blijft de jongerencoach de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Wanneer de jongere dreigt af te haken, wordt de bemoeienis aangescherpt. De jongerencoach blijft bij de jongere betrokken door bewogenheid en bekommernis en hierdoor wordt tevens een vorm aangeboden van noodzakelijke sociale controle. Aangezien de jongerencoach dit niet eindeloos kan bieden, zal het sociale netwerk van de jongere ingezet worden. Wanneer er naar de jongere wordt omgezien door zijn sociale netwerk en bij instanties trajecten worden gevolgd, komt de jongerencoach op steeds meer afstand te staan. De jongerencoach volgt dan alleen nog de voortgang van het proces.
De presentietheorie: prof. dr. A.J. Baart (2003) De presentietheorie heeft geen vooropgesteld concept van hoe jongeren zich dienen te gedragen, hoe hun problemen verwoord dienen te worden, welke hulpvragen ze moeten stellen of aan welke voorwaarden ze moeten voldoen om bijvoorbeeld in aanmerking te komen voor hulp. In de presentietheorie staat problemen oplossen niet centraal, maar aandacht voor de ander. Door deze attitude aan te nemen worden er wel degelijk problemen mee aangepakt en opgelost. Het belangrijkste is dat het geleefde leven van de ander centraal staat. Er voor de ander zijn in de alledaagse dingen, van samen een kopje koffie drinken tot een jongere vergezellen naar een instantie. Het heeft niet als doel jongeren te veranderen en beschaving bij te brengen. Het doel is zorgen dat zij weer ‘erbij horen’ op een wijze die acceptabel is voor de jongere en voor de omgeving. De methodische kenmerken van de presentietheorie3 Kenmerken betreffen:
Strekking:
1. Beweging: plaats en tijd
(de beroepskracht volgt de ander in plaats van het omgekeerde)
3
dr. Baart, A.J., (2003) Publicatie: Nadere Introductie Presentiefilosofie. Den Bosch: stichting Actioma
12
2. Ruimte en begrenzing: uit één stuk werken / integralisme
(in plaats van fragmentatie en specialisering)
3. Aansluiting: bij het geleefde leven zijn
(in plaats van bij de bureaucratische schematisering ervan)
4. Zich afstemmen: het goed van de ander centraal zetten
(in plaats van de eigen goede - bedoeling)
5. Betekenis: de ander is minstens bij één in tel
(erkenning en relatie wegen het zwaarst)
Onderstaand zijn de methodische kenmerken van de presentietheorie puntsgewijs nader uitgewerkt. Beweging, plaats en tijd - Naar de jongere toe gaan; - De jongerencoach is makkelijk benaderbaar; - De jongerencoach werkt niet volgens vooropgestelde protocollen; - De jongerencoach werkt volgens het leefritme van de jongere; - De jongerencoach heeft over het algemeen langdurige contacten. Ruimte en begrenzing - De jongere heeft niet het gevoel dat hij een formele verplichting heeft naar de jongerencoach toe; - De jongere heeft het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor hem/haar is; - De jongerencoach helpt bij problemen van uiteenlopende aard. Aansluiting - Het belangrijkste na te streven doel van de jongerencoach is dat de jongere op een manier leeft zoals dit voor hem/haar bevredigend is; - De jongerencoach is hartelijk, informeel, trouw en onbevooroordeeld; - De jongerencoach zoekt aansluiting bij het geleefde leven van de jongere. Afstemming en openheid - De jongerencoach stelt zich open en flexibel op naar de jongere toe; - De doelen liggen voor de jongere niet vast; er wordt eerder uitgegaan van een ‘doelrichting’; - De jongerencoach zoekt aansluiting bij de toekomstgerichte fantasieën, krachten en bij de positieve energie van de jongere. Kortom; stelt de jongere centraal. Betekenis - De jongere voelt zich erkend; - De jongere is opgenomen is een sociaal ondersteunend netwerk.
13
2. Methodiek In hoofdstuk 2.1 zal eerst de methodiek betreffende het kwalitatieve onderzoek besproken worden. In hoofdstuk 2.2 komt de methodiek van het deskresearch aan de orde.
2.1 Methode kwalitatief tevredenheidsonderzoek De doelstelling bij het kwalitatief onderzoek is de beleving van de jongeren met betrekking tot de outreachende hulpverlening die ze hebben (gehad) te evalueren. 2.1.1 Onderzoeksgroep De onderzoekseenheden bij het kwalitatieve onderzoek zijn de Apeldoornse jongeren (17 – 27) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van DBA. Over het algemeen hebben de jongeren die benaderd zijn in het onderzoek geen dagstructuur, hun opleiding niet afgemaakt, veel verschillende baantjes, onvoldoende inkomen en vinden ze het moeilijk om afspraken na te komen. Hiernaast is over het algemeen hun sociale netwerk niet groot en zijn ze moeilijk te plaatsen bij maatschappelijke instanties. In totaliteit zijn er 67 jongeren geholpen door de jongerencoach van DBA. Er is getracht alle jongeren te benaderen voor dit onderzoek. Er waren jongeren die langdurig contact hadden met de jongerencoach (meer dan drie contactmomenten) en kortdurend (minder dan twee contactmomenten). De ervaring van DBA is dat jongeren veelal wisselen van telefoonnummer en/of adreswijzigingen niet doorgeven. Hierdoor waren de persoonlijke gegevens niet up-to-date van de kortdurende contacten die hadden plaatsgevonden. Er bestond een groot risico hen niet te kunnen bereiken. Het risico op een hoge non-respons bij deze doelgroep is groot. Er werd verwacht 20 jongeren van de 67 te kunnen uitnodigen voor het onderzoek. Uiteindelijk werden er 13 jongeren bereikt, waarna er 11 hebben deelgenomen aan het diepteinterview. De twee jongeren die niet konden deelnemen aan het onderzoek verkeerden op dat moment in een crisissituatie. De jongeren werden telefonisch benaderd door hun contactpersoon van DBA. Tijdens dit telefoongesprek werd de onderzoeker geïntroduceerd. Door gebruik te maken van het contact wat de jongerencoach al had met de jongere werd de kans op deelname aan het onderzoek vergroot. De keuze om de jongeren telefonisch te benaderen is gebaseerd op de ervaring van de jongerencoach dat brieven over het algemeen niet gelezen worden door jongeren. Ook op deze manier werd de kans op respons vergroot. 2.1.2 Meetinstrumenten Onder de jongeren is een kwalitatief tevredenheidonderzoek gehouden middels een halfgestructureerd interview. Hiervoor is gekozen omdat bij deze onderzoeksmethode de beleving van de jongere centraal gesteld kon worden. Daarbij bestond er zo de mogelijkheid om gevoelige vragen te kunnen stellen. Ook de kleine omvang van de populatie, rekening houdend met de verwachtte deelname van 20 jongeren, maakte deze methode passend. Een nadeel van deze methode is dat enige subjectiviteit niet uit te sluiten is, aangezien niet te voorkomen is dat de onderzoeker de antwoorden op een eigen manier interpreteert. Er is gekozen voor een semigestructureerde vragenlijst waarmee getracht is de subjectiviteit enigszins te beperken. Een semigestructureerde vragenlijst houdt in dat deze zowel open als gesloten vragen bevat.
14
Bij de ontwikkeling van de vragenlijst is eerst in kaart gebracht wat outreachend werken precies inhoudt. Vervolgens werd de werkwijze van de jongerencoach van DBA uitgediept. De werkwijze van de jongerencoach werd vervolgens geoperationaliseerd naar meetbare eenheden. Eerst werden er vragen ontwikkeld op grond van de werkwijze van DBA. Vervolgens zijn er vragen op grond van de presentietheorie ontwikkeld. De presentietheorie werd gekozen, omdat deze ten grondslag ligt aan de werkwijze van de jongerencoach. Zo werd zeker gesteld dat alle facetten van de werkwijze van de jongerencoach in het halfgestructureerde interview behandeld zouden worden. Op basis van deze operationalisatie werd er een topiclijst ontwikkeld: - Algemeen; - Contactlegging; - Probleemexploratie; - Probleemaanpak; - Monitoring; - Ervaring werkwijze jongerencoach op basis van presentietheorie: Beweging, tijd, plaats; Ruimte en begrenzing; Aansluiting; Afstemming en openheid; Betekenis; - Waardering jongerencoach. In bijlage 6 is een uitgebreid overzicht opgenomen van de topiclijst. Hierna werden de vragen op een logische volgorde geplaatst ten behoeve van het interviewverloop. Eerst werden er een paar algemene vragen gesteld. Vervolgens werd er een kwantitatieve vragenlijst met stellingen aan de jongeren uitgereikt waarop ze konden aangeven in hoeverre ze het ermee (on)eens waren. Hierna werden de meer persoonlijke vragen gesteld. Op het einde van het interview is ervoor gekozen om een paar eenvoudige vragen te stellen. Voor deze volgorde is bewust gekozen om zodoende een ontspannen sfeer te creëren voor de meer persoonlijke vragen. Hiernaast was er zo sprake van een opbouw en afbouw in het interview. De kwantitatieve lijst met stellingen die tussentijds aan de jongere werd uitgereikt werd niet voorgelezen, omdat hierbij de kans bestond dat de jongeren de hoeveelheid informatie niet zouden kunnen volgen. Hiernaast kreeg de jongere met deze werkwijze de mogelijkheid om zijn/haar eigen tempo te hanteren. Bij de ontwikkeling van de vragenlijst is rekening gehouden met de doelgroep. De vragenlijst is gebruiksvriendelijk en simpel vormgegeven. Doordat de respons niet afhankelijk was van de uiterlijke kenmerken van de vragenlijst, werd met de aantrekkelijkheid van de vormgeving geen rekening gehouden. Bij het proefinterview werd al snel duidelijk dat het meer dan 45 minuten in beslag nam. Er is toen gekozen om gebruik te maken van doorvraagtechnieken bij alleen opvallende hoge of lage scores (1 of 5) in de kwantitatieve vragenlijst. Zodoende konden de kwantitatieve uitkomsten gedeeltelijk gekoppeld worden aan de kwalitatieve antwoorden van de jongeren, waardoor deze in perspectief geplaatst konden worden. Het interview werd schriftelijk en anoniem vastgelegd. De vragenlijst is bijgevoegd in bijlage 7.
15
2.1.3 Dataverzamelingsmethode Getracht werd om de interviews af te nemen in de maanden juni/juli, gezien de waarschijnlijk slechte bereikbaarheid van de jongeren in de vakantieperiode. Op deze manier werd de respons en dus ook de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot, aangezien er zo meer jongeren werden bereikt. Op 21 juni 2011 er werd gestart met het afnemen van de interviews. Op 20 juli 2011 werd het laatste interview afgenomen. Om een zo gunstig mogelijk onderzoeksklimaat te creëren, is ervoor gekozen om zoveel mogelijk interviews bij de jongeren thuis af te nemen met de gedachte dat de jongere hier het meest op zijn/haar gemak is. Twee kwaliteitseisen van het onderzoek zijn validiteit en betrouwbaarheid. Bij validiteit gaat het om de zuiverhuid en geldigheid van het onderzoek als ook in hoeverre systematische fouten worden gemaakt. Betrouwbaar onderzoek doen houdt in dat er via de resultaten kan worden nagegaan in hoeverre in een onderzoek toevallige fouten voorkomen. Een onderzoek moet herhaalbaar zijn om de betrouwbaarheid na te gaan. Om de validiteit van het onderzoek te vergroten is er gekozen voor een halfgestructureerd interview. Op deze manier konden begrippen uitgelegd dan wel toegelicht worden en er was zo een kleinere kans dat vragen niet ingevuld zouden worden en/of niet begrepen werden. Bij de ontwikkeling van de vragenlijst is er op gelet dat deze geen suggestieve vragen zou bevatten om systematische fouten te voorkomen. Bij het proefinterview is gekeken of er met de verkregen informatie de onderzoeksvragen beantwoord konden worden. Eventueel verkeerd geoperationaliseerde vragen konden in deze fase aangepast worden. Om de betrouwbaarheid van de antwoorden te vergroten is er gekozen om het halfgestructureerde interview maximaal 45 minuten te laten duren. Wanneer het interview langer duurt, neemt de concentratie en dus ook de kwaliteit van het interview af. Het nadeel van dit type interview is dat de jongere sociaal wenselijke antwoorden gaat geven door de aanwezigheid van onderzoeker. Hierdoor neemt de validiteit af. Dit geldt ook voor de jongeren die op het moment van onderzoek nog begeleid werden door de jongerencoach. Bij de jongere zou het idee kunnen ontstaan dat het geven van een negatieve waardering tot repercussies zouden kunnen leiden. Door herhaaldelijk te benadrukken dat het onderzoek onafhankelijk, anoniem en vertrouwelijk uitgevoerd werd, is getracht dit te voorkomen. Om de betrouwbaarheid te vergroten is er, voordat het onderzoek werd gestart, een pilot gehouden. Bij dit onderzoek is herhaalbaarheid mogelijk. Er is een logboek bijgehouden waar alle fouten en leermomenten van onderzoeker zijn bijgehouden. De onderzochte groep is klein en specifiek samengesteld. Hierdoor zijn de onderzoeksgegevens niet generaliseerbaar naar bijvoorbeeld alle jongeren in Nederland die outreachende hulpverlening hebben gehad, maar dit werd met het onderzoek ook niet nagestreefd. De resultaten zijn wel bruikbaar voor de opdrachtgever. De betrouwbaarheid van het onderzoek is tevens vergroot door het afnemen van een peerexamination met een outreachend hulpverlener, werkzaam met dak- en thuisloze jongeren.
16
2.1.4 Analysemethode De beleving van de jongeren stond het centraal bij deze onderzoeksvraag. Het is een evaluerende vraag. Eerst werden alle gegevens verzameld. Deze gegevens werden vervolgens op basis van de topiclijst ingedeeld. Vervolgens werden de kwantitatieve gegevens in een diagram weergegeven, met als uitzondering de vragenlijst met stellingen. Deze werden in staafdiagrammen gevisualiseerd. De uitkomsten op de stellingen (percentages) werden tekstueel verwerkt. De kwalitatieve antwoorden op de open vragen werden gegroepeerd per topic waarbij gekeken werd naar de gezamenlijke betekenissen. De kwalitatieve gegevens die niet onderverdeeld konden worden, doordat ze niet van toepassing waren op het onderzoek, werden verwijderd. Daarna is getracht een algemene weergave te geven van de gegeven antwoorden van de jongeren. Vervolgens werden er een aantal quotes van de jongeren aangehaald ter illustratie. Alle kwantitatieve en kwalitatieve gegevens werden hierna in verband gebracht met de probleemstelling.
2.2 Methode deskresearch De doelstelling van het deskresearch was het toetsen van de Wbp aan de gegevensverstrekking van woningcorporaties aan DBA, gelet op eventuele strijdigheden. 2.2.1 Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestond uit de woningcorporaties X, Y en Z. 2.2.2 Meetinstrumenten Het onderzoeksontwerp is praktijkgericht en kwalitatief van aard. Er is een deskresearch verricht. Dit is een vorm van onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande gegevens, welke reeds binnen de instantie aanwezig zijn. Het voordeel van een deskresearch is dat het een relatieve goedkope vorm van onderzoek is. Er wordt gewerkt met gegevens die al bekend zijn bij de instantie. Een nadeel kan zijn dat de gegevens waarmee wordt gewerkt niet meer actueel zijn. Via de jongerencoach van DBA werd informatie verkregen over de huidige gegevensverstrekking. Vervolgens werd documentatie verzameld die van toepassing waren op het onderzoek, zoals documenten waarin het samenwerkingsproject van DBA en woningcorporaties waren vastgelegd. Bij deze verkregen informatie is gekeken naar welke persoonsgegevens de woningcorporaties verstrekten en of er verschillen waren per situatie. Vervolgens zijn de woningcorporaties benaderd voor aanvullende informatie. Hierna werd de Wbp geanalyseerd waarna er gekeken werd of er strijdigheden bestonden tussen de huidige gegevensverstrekking van woningcorporaties aan DBA. Dit heeft geresulteerd tot een conclusie waarin staat beschreven of er strijdigheid bestaan in de verstrekking van persoonsgegevens. 2.2.3 Dataverzamelingsmethode Ook hier zijn de twee kwaliteitseisen van validiteit en betrouwbaarheid van toepassing. Bij een deskresearch is het van belang om te kijken naar de geldigheid van de wetten om de validiteit van dit onderzoek te verhogen. Ook is het belangrijk om te zoeken naar betrouwbare bronnen om zo de betrouwbaarheid van de gegevens van het onderzoek te vergroten: vanuit DBA en woningcorporaties werden de gegevens verkregen hoe de gegevensverstrekking
17
momenteel plaatsvindt. Hiernaast werden ook vastgelegde documenten betreffende de samenwerking onderzocht. Er zijn drie soorten literatuur te onderscheiden, te weten primaire, secundaire en grijze literatuur. Bij primaire literatuur wordt een onderwerp voor het eerst behandeld. Dit is bijvoorbeeld in het geval van de Wbp. Secundaire literatuur houdt in dat auteurs over al behandelde onderwerpen rapporteren. Grijze literatuur bevat beschrijvingen die niet in gangbare collecties zijn opgenomen. Dit kunnen beleidsstukken van instanties zijn4. 2.2.4 Analysemethode De verkregen informatie werd in kaart gebracht en vervolgens getoetst aan de Wbp.
4
Verhoeve, N. (2010). Wat is onderzoek?. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
18
3. Resultaten In hoofdstuk 3.1 worden eerst de resultaten van het kwalitatief tevredenheidsonderzoek weergegeven. De resultaten van het deskresearch staan vervolgens in hoofdstuk 3.2 beschreven.
3.1 Resultaten kwalitatief tevredenheidsonderzoek Zoals aangegeven hoofdstuk 2.1.4 Analysemethode zijn de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens van het onderzoek onderverdeeld op de volgende gebieden: 1. Algemeen; 2. Contactlegging; 3. Probleemexploratie; 4. Probleemaanpak; 5. Monitoring; 6. Ervaring werkwijze jongerencoach op basis van presentietheorie; 7. Waardering jongerencoach. Per deelgebied zijn er hoofdstukken aangemaakt om de leesbaarheid te bevorderen. De staafdiagrammen gebaseerd op de vragenlijst zijn bijgevoegd in bijlage 8. In totaliteit hebben er met elf jongeren diepte-interviews plaatsgevonden. Eén jongere staat gelijk aan (ongeveer) 9% van de jongeren.
3.1.1 Algemeen In dit hoofdstuk worden de gegevens weergegeven die een algemeen beeld schetsen van onder andere de spreiding van de huurders als ook de algemene waardering en toevoegingen/uitschieters op de vragenlijst. 3.1.1.1 Spreiding huurders Het merendeel van jongeren die geïnterviewd zijn huurden een woning/kamer bij woningcorporatie X, zie figuur 1.
Figuur 1
3.1.2 Contactlegging In dit hoofdstuk staat de manier van contactleggen centraal, zoals het (on)verwachte huisbezoek, kregen de jongeren het gevoel dat er naar ze geluisterd werd, om welke reden werd de jongerencoach ingeschakeld en hoe vonden ze dit? 3.1.2.1 Aankondigingsbrief huisbezoek Op de vraag of de jongeren een brief hadden ontvangen van hun woningcorporatie waarin het bezoek van de jongerencoach werd aangekondigd antwoordde 37% bevestigend, zie figuur 2.
19
Figuur 2
Een jongere vertelt hierover: ‘Ik had eerst de aankondigingsbrief ontvangen en pas na 1,5 maand kwam de jongerencoach aan de deur. Ik heb toen gelijk een vervolgafspraak gemaakt’. Van de jongeren die een brief hadden ontvangen waarin het bezoek van de jongerencoach werd aangekondigd vond 50% dit zeer prettig. Zie figuur 3.
Figuur 3
Een jongere vertelt over het bezoek: ‘Zo was het duidelijk wat de jongerencoach aan de deur kwam doen en vertrouwde ik het’. 3.1.2.2 Hoe ervoeren de jongeren het (on)verwachte huisbezoek? Met de stelling ‘Ik vond het fijn dat de jongerencoach (on)verwacht bij mij langskwam’, was 45% van de jongeren het hiermee eens en 18% was het hier zeer mee eens. Bij 18% van de jongeren was dit niet van toepassing, zij werden bijvoorbeeld uitgenodigd voor een gesprek door een van de woningcorporaties. 9% was het niet eens met de stelling. Op de vraag hoe de jongeren het hadden ervaren dat er iemand (on)verwacht voor hun deur stond werd verschillend gereageerd. Twee jongeren gaven aan dat ze even schrokken toen de jongerencoach voor de deur stond. Toen de jongerencoach vertelde wat ze voor hen kon betekenen ebde dit gevoel weg. Een andere jongere had een huurachterstand en schrok ervan dat de jongerencoach hiervan op de hoogte was. Hij vertelt: ‘Maar toen ze vertelden dat ze via de woningcorporatie kwamen en echt wat voor mij konden betekenen, vond ik het juist erg prettig en gunstig voor mij. De reden waarmee ze kwamen was legitiem’. ‘Ik vond het niet raar dat ze voor mijn deur stond. Ze kwam om mij te helpen. Ze heeft me goed uitgelegd wat ze kwam doen’, vertelt een andere jongere. Twee jongeren vertelden het niet prettig te hebben gevonden dat de jongerencoach samen met een stagiaire voor de deur stond. Een van de jongeren vertelde dat hij het fijner had gevonden wanneer de jongerencoach alleen was gekomen. Ook vond hij het onverwachte aspect aan het bezoek niet prettig. Hij had liever gehad dat er eerst telefonisch een afspraak gemaakt zou
20
worden, want dan kon hij hiermee rekening houden en hoefde hij zich niet overvallen te voelen. ‘De jongerencoach had een fijne warme uitstraling en straalde vertrouwen uit. Ze vertelde gelijk wie ze was en wat ze kwam doen’, voegt hij hieraan toe. Een andere jongere zegt hierover dat hij zich overvallen voelde omdat er geen tijd op de aankondigingsbrief vermeld stond. Hij wist niet wanneer hij de jongerencoach kon verwachten. Bij een andere jongere stond het niet meer helder voor zijn geest. Hij weet nog wel dat hij het ervoer als niet prettig. ‘Ze was heel vriendelijk, maar ik had er geen zin in. Ik stond ook totaal niet open voor hulp’, vertelt hij. ‘Ik zat niet lekker in mijn vel en deed elke keer de deur niet open, dan is het makkelijk om als jongerencoach af te haken. Dit deed de jongerencoach niet.’ Een andere jongere gaf aan er vrij neutraal in te staan. ‘Ik was benieuwd waarom ze kwam, dus luisterde ik naar haar verhaal. Ik vond het een pluspunt van de woningcorporatie dat ze iemand preventief langs stuurden.’ Een jongere vertelt dat hij de jongerencoach heeft ontmoet bij een gesprek over zijn huurachterstand bij een woningcorporatie. Hij had aan het begin idee dat hij de jongerencoach er niet voor hem zat, maar meer aan de kant van de woningcorporatie. Na verloop van tijd verdween dit gevoel bij hem. 3.1.2.3 Manier van in contact komen met de jongerencoach Op de vraag of de jongerencoach bij de jongeren werd ingeschakeld op basis van huurachterstand of op basis van andere signalen, antwoordde 45% bevestigend. Zie figuur 4.
Figuur 4
Van deze 45% ervoer 80% het als prettig dat de jongerencoach werd ingeschakeld. Zie figuur 5. Een jongere zegt hierover: ‘De jongerencoach is echt mijn redding geweest. Ik had drie maanden huurachterstand. Ze hebben me gelijk geholpen en alles in gang gezet’.
Figuur 5
18% van de geïnterviewde jongeren waren op een andere manier in contact gekomen met de jongerencoach van DBA. Zie figuur 6. Figuur 6
21
Een van de jongere over de contactlegging: ‘Ik kwam vaker bij DBA. Ik vertelde aan een jongerenwerker dat ik problemen had. Deze zei tegen mij dat ik eens met de jongerencoach moest gaan praten’. Deze twee jongeren vonden deze manier waarop ze in contact kwamen met de jongerencoach (zeer) prettig. Zie figuur 7.
Figuur 7
3.1.2.4 Timing bezoek jongerencoach Op de vraag of de jongerencoach voor hen op het juiste moment kwam, gaven zeven jongeren aan dat de timing van de jongerencoach precies goed was, waarvan één jongere aangaf ook de hulp te hebben geaccepteerd als ze eerder was gekomen. Een jongere vertelt: ‘Voor mij kwam ze precies op het goede moment. Ik had ongeveer 2,5 maand huurachterstand en ik zat met mijn handen in het haar. Hierdoor stond ik open voor hulp. Je wilt niet dat ze al komen wanneer je één keer vergeet de huur over te maken.’ ‘Ze had niet later moeten komen, maar ook niet eerder. Toen stond ik hier nog niet voor open. Nu wist ik van mijn hoge nood en wilde ik de hulp aannemen’, vertelt een andere jongere. Drie jongeren gaven aan dat ze het fijner hadden gevonden als de jongerencoach eerder was gekomen. ‘…dan had ik de ondersteuning kunnen krijgen die ik toen nodig had’, vertelt een jongere. Een andere jongere gaf aan dat het fijn was geweest als de jongerencoach bij hem was gekomen toen hij net op zichzelf ging wonen: ‘Dan had de jongerencoach mij kunnen helpen met de eerste stappen wanneer je net op jezelf woont’. Een jongere kreeg contact met de jongerencoach via de inloop bij DBA: ‘Ik wist toen echt niet meer wat ik moest doen’, vertelt hij over de ontmoeting. 3.1.2.5 Gevoelens van de jongeren bij het contact 55% van de jongeren hadden sterk het gevoel dat de jongerencoach oprecht geïnteresseerd was. Ze waren het zeer met de stelling eens. De overige 45% van de jongeren waren het met de stelling eens. Alle jongeren hadden het gevoel dat de jongerencoach goed naar ze luisterde.
3.1.3 Probleemexploratie In dit hoofdstuk staat niet alleen het gebied waarop jongeren een probleem hadden centraal, maar ook of het voor de jongeren duidelijk was waarmee de jongerencoach kon helpen.
22
3.1.3.1 Gebieden waarop vragen en/of problemen waren Zoals in figuur 8 af te lezen is, had of heeft 73% van de jongeren problemen of een vraag over zijn/haar financiën, zoals schulden of een uitkering. Op het gebied van wonen had of heeft ook 73% Figuur 8 van de jongeren een vraag of een probleem, zie figuur 9. Dit betreft huurachterstand of andere signalen. Een voorbeeld van een ander signaal is overlast. Figuur 9
Onder gezondheid werd bij deze vraag verstaan verslaving, gebruik van alcohol/drugs, seksualiteit en gevoelens. Maar liefst 55% had of heeft op dit gebied een vraag of een probleem, zie figuur 10.
Figuur 10
Geen van de jongeren hadden of hebben een probleem of een vraag op het gebied van politie/justitie, bijvoorbeeld een boete, taakstraf of strafblad. Omdat dit een gevoelige vraag is, kan het zijn dat de jongeren hierop een sociaal wenselijk antwoord hebben gegeven, zie figuur 11. Figuur 11
Onder ‘Mijn sociale netwerk’ werd onder andere verstaan; geen ‘goede’ of ‘echte’ vrienden waar je op terug kon of kan vallen. 36% van de jongeren had of heeft op dit gebied een vraag of een probleem, zie figuur 12. Figuur 12
Op het gebied van dagbesteding had/heeft 27% van de jongeren een probleem of een vraag, zie figuur 13. Hieronder werd werk, school, hobby’s en vrije tijd verstaan.
Figuur 13
23
3.1.3.2 Betekenis jongerencoach Met de stelling ‘Ik wist duidelijk wat de jongerencoach voor mij kon betekenen’ keken twee jongeren hier neutraal tegenaan. De overige jongeren waren het met deze stelling eens, waarvan 45% het zeer eens was met de stelling. ‘Ze vertelde wie ze was en wat ze precies voor mij kon betekenen’, zegt een jongere hierover.
3.1.4 Probleemaanpak Dit hoofdstuk bevat de meningen van jongeren omtrent de probleemaanpak door de jongerencoach. De druk die uitgeoefend kan worden door de jongerencoach, is een onderdeel van de probleemaanpak. Hoe jongeren hierover denken wordt in dit hoofdstuk weergegeven. 3.1.4.1 Uitoefening druk jongerencoach Wanneer de jongeren gepusht worden om actie te ondernemen, vindt de meerderheid dit prettig, zie figuur 14.
Figuur 14
Van alle jongeren hadden 27% deze druk weleens ervaren bij de jongerencoach, zie figuur 15. Een jongere geeft aan deze ‘druk’ als zeer prettig te ervaren. Dit kwam volgens de jongere door de manier waarop deze druk werd uitgeoefend: ‘Ze deed het in overleg en heel voorzichtig. Het kwam persoonlijk, begaan en betrokken over’. Figuur 15
Een andere jongere zegt het als een ‘druk’ te ervaren wanneer er iemand ongevraagd een aantal keer aan de deur staat. Hij vond dit niet prettig: ‘Het doorzettingsvermogen bewonder en waardeer ik. Maar als je in de problemen zit en psychisch gaat het niet goed dan sta je vaak niet open voor hulp’. Een andere jongere vond de druk prettig: ‘Het ging in overleg. Ze vroeg of ik het prettig vond als ze wat vaker belde. Ik vond dit erg fijn. Hiernaast zat de jongerencoach overal goed bovenop en was ze erg duidelijk’. Acht van de elf jongeren (73%) gaven aan deze druk niet te hebben ervaren bij de jongerencoach. Aan hen is gevraagd hoe ze het ervaren wanneer er wel druk op hen uitgeoefend wordt? Eén jongere vindt dit zeer prettig, twee jongeren vinden het prettig, drie jongeren staan hier neutraal in en twee jongeren vinden dit zeer onprettig. Zes van deze acht jongeren vinden het belangrijk hoe de druk uitgeoefend wordt: 24
-
De manier waarop de druk uitgeoefend moet worden afgestemd met de jongere, waarbij laatstgenoemde hierin bepalend is; uitgaan van de competenties van de jongere – op de hoogte zijn van wat de jongere zelf wel of niet kan regelen; op een vriendelijke wijze benadrukken dat het belangrijk is voor de jongere zijn/haar zaken te regelen met het oog op de toekomst; de jongere als gelijkwaardige benaderen; het gevoel aan de jongere geven het beste met hem/haar voor te hebben.
Een jongere vertelt: ‘Als ik zeker weet dat iemand er is om mij te helpen, dan heb ik er geen moeite mee. Op mij heeft de jongerencoach nooit druk uitgeoefend. Maar ik zou het fijn vinden omdat ik weet dat de jongerencoach mij dan probeert te helpen’. ‘Ik had deze druk wel graag willen ervaren. Ikzelf heb moeite om de eerste stap te zetten. Ze mogen wel wat harder tegen me zijn. Ik zou het prettig vinden als ze erbij zitten als ik dingen moet regelen of dat ze naderhand even bellen of ik bijvoorbeeld naar een instantie heb gebeld’, vertelt een andere jongere. ‘Het ligt eraan dus hoe dit wordt gedaan. In overleg is het geen probleem. Het heeft met mezelf te maken vanuit vroeger. Nu voel ik me vrij en ik wil niet dat er dingen bij me opgelegd worden’, zegt een andere jongere hierover. Twee jongeren gaven aan het zeer onprettig te vinden wanneer er druk op ze uitgeoefend werd: ‘Ik ben een volwassen persoon en ik regel mijn zaken zoals ik ze zelf wil regelen. Ik wil ook behandeld worden als een volwassene en niet als een kind op de regels worden gewezen’. Een andere jongere vertelt: ‘Vanuit vroeger heb ik er moeite mee wanneer er druk op mij uitgeoefend wordt. Ik houd er niet van als mij regels worden opgelegd, ik ben hier namelijk niet van gediend’. 3.1.4.2 Werden de problemen direct opgepakt? 90% van de jongeren waren het hiermee eens, waarvan 45% zeer eens. Eén jongere stond hier neutraal in (9%). Een jongere vertelt hierover: ‘Mijn problemen werden direct opgepakt door de jongerencoach, ze stelt nooit wat uit en gaat direct over tot actie. Hier stond ik versteld van’. 3.1.4.3 Begeleiding jongerencoach De meerderheid van de jongeren vond het zeer prettig dat de jongerencoach met hen meeging naar instanties en/of afspraken (55%). De gemaakte afspraken tussen de jongeren en de jongerencoach werden over het algemeen nagekomen. 100% van de jongeren was het eens hiermee eens waarvan 55% zeer mee eens. 3.1.4.4 Vertrouwensband jongerencoach Met de stelling ‘De jongerencoach kan ik vertrouwen’ was 45% van de jongeren het zeer mee eens. Twee jongeren (18%) stonden hier neutraal in. Een jongere vertelt: ‘Ik heb zelf problemen met het vertrouwen van mensen. De jongerencoach is de afspraken nagekomen. Wat de jongerencoach zei en deed kwam overeen’. Geen enkele jongere had het gevoel de jongerencoach niet te kunnen vertrouwen. 3.1.4.5 Hoe willen jongeren geholpen worden? Op de vraag hoe de jongeren zelf geholpen zouden willen worden door een jongerencoach wanneer ze problemen hebben, gaven de meeste jongeren aan dat ze op dezelfde manier
25
geholpen zouden willen worden als nu werd gedaan door de jongerencoach van DBA. De volgende punten werden genoemd: - Hulp aanbieden in de eigen vertrouwde omgeving van de jongere; - Eerst het bezoek aankondigen met tijd en datum zodat de jongere hier rekening mee kan houden; - Duidelijkheid over wat de jongerencoach precies voor de jongere kan betekenen; - De jongerencoach helpt de jongere gelijk wanneer hij/zij hulp aanbiedt; - Meedenken/meevoelen met het verhaal van de jongere; - Het gevoel geven naast de jongere te staan; - Oprechte interesse tonen in de jongere; - Uitgaan van wat de jongere wil bereiken; - Respect tonen voor de jongere/gelijkwaardig behandelen; - Niet meer dan één contactpersoon die op de hoogte is van de problematiek van de jongere; - Wanneer er geen klik ontstaat tussen jongerencoach en jongere, neemt de jongerencoach de verantwoording voor overdracht van de jongere naar een collega; - Effect gedrag van jongere plaatsen in toekomstperspectief; - Jongerencoach belt tussendoor om te vragen hoe het gaat met de jongere; - Vergezellen van de jongere naar instanties. Een jongere zegt: ‘Ik zou, net zoals de jongerencoach nu heeft gedaan, eerst mijn bezoek aankondigen. Via e-mail is ook een optie. Maar ik zou hierbij dan wel een tijd of een datum vermelden, zodat je weet wanneer ze komen. Een antwoordkaart waarop je kunt aangeven of je hulp van hen wil of niet lijkt me ook een goed plan. Ik kreeg hiernaast een kaartje van de jongerencoach waarbij ze vertelde dat ik het nummer ook andere jongeren mocht geven als ze hulp nodig hadden. Dit vind ik erg goed.’ ‘Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er echt voor mij is. De jongerencoach staat echt naast je. Bij alle instanties werd ik zo goed geholpen, omdat de jongerencoach erbij was. Dit vind ik erg fijn en dit is ook precies de manier zoals ik geholpen wil worden’, vertelt een andere jongere.
3.1.5 Monitoring De ervaring van jongeren met betrekking tot tussentijds contact, als ook de monitoring betreffende afspraken met instanties, staat in dit hoofdstuk beschreven. 3.1.5.1 Betrokkenheid jongerencoach Met deze stelling ‘De jongerencoach neemt regelmatig contact met mij op om te vragen hoe het gaat waren 45% van de jongeren het zeer eens. Eén jongere (9%) was het niet met deze stelling eens. Hij vertelt: ‘Na het eerste contactmoment heb ik een hele lange tijd niks meer gehoord van de jongerencoach. Dit vind ik erg jammer. Ik had het prettig gevonden als ze na het eerste contactmoment nog regelmatig contact me mij hadden opgenomen’. Een andere jongere (9%) heeft neutraal bij deze stelling ingevuld, hij vertelt: ‘Ik word niet vaak gebeld door de jongerencoach en ik kan haar ook niet goed bereiken’. De stelling: ‘De jongerencoach houdt de afspraken die gemaakt zijn met andere instanties goed in de gaten’ was bij 18% van de jongeren niet van toepassing. Eén jongere (9%) stond hier neutraal in. De overige jongeren waren het eens (36%) tot zeer eens (36%) met de stelling.
26
3.1.6. Ervaring werkwijze jongerencoach op basis van de presentietheorie De resultaten op grond van ervaringen van jongeren met betrekking tot de presentietheorie worden in dit hoofdstuk weergegeven. 3.1.6.1 Beweging, tijd, plaats Ik vind het fijn dat ik niet naar de jongerencoach toe hoef te gaan, maar dat hij/zij bij mij komt. Met deze stelling was 36% van de jongeren het zeer eens. ‘Ik vind het niet erg als de jongerencoach bij mij komt, maar ik vind het ook niet erg om daarheen te gaan. Ik waardeer dat ze hierheen komen’, vertelt een jongere. Eén jongere (9%) was het oneens met deze stelling. Hij vertelt: ‘Ik vind het momenteel niet prettig om de jongerencoach thuis te ontvangen’. Ik voelde me op mijn gemak bij de jongerencoach. 90% van de jongeren voelde zich op hun gemak bij de jongerencoach. Eén jongere (9%) vulde neutraal in. Een jongere zegt: ‘Je kunt met hen praten zoals je bent. Bij instanties weet je dit niet altijd en is het soms lastig om duidelijk te maken wat je precies wilt’. De jongerencoach kon ik makkelijk per telefoon en/of e-mail bereiken. De meerderheid van de jongeren waren het eens met deze stelling (81%). 45% van deze jongeren waren het zeer eens met de stelling. 18% van de jongeren waren het niet eens met de stelling. Een jongere vertelt: ‘De jongerencoach belt wel terug, maar het is moeilijk contact te krijgen’. De jongerencoach kon ik ook bereiken buiten de ‘normale’ werktijden. Bij vier jongeren was deze stelling niet van toepassing (36%). Twee jongeren (18%) waren het niet eens met de stelling, waarvan één (9%) het zeer oneens. ‘Ik kreeg wel heel vaak de voicemail van de jongerencoach’, zegt een jongere. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach op een flexibelere manier werkt dan andere hulpverleners die ik ken. 27% van de jongeren had bij deze stelling ‘Niet van toepassing’ aangevinkt. Een jongere vertelt: ‘Ze voelt niet als een begeleider, zo heb ik het niet ervaren. Daarom heb ik niet van toepassing ingevuld’. 82% had het gevoel dat de jongerencoach op een flexibelere manier werkt dan andere hulpverleners die ze kenden. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er langdurig voor mij is. 72% van de jongeren had dit gevoel, waarvan 36% sterk dit gevoel had. 27% van de jongeren stonden hier neutraal in. ‘Ik heb geen flauw idee of de jongerencoach er langdurig voor mij is of maar heel kort in mijn leven aanwezig is’, zegt een jongere. 3.1.6.2 Ruimte en begrenzing Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor mij is. Ongeveer 45% van de jongeren vulde bij deze stelling neutraal in. De overige jongeren waren het hiermee eens (27%) tot zeer eens (27%). Een jongere vertelt: ‘Het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor mij is, vind ik zwaar uitgedrukt’. Een andere jongere zegt: ‘Het is niet je moeder, het is je coach’.
27
Ik heb het gevoel dat ik geen verplichtingen heb naar de jongerencoach toe. Ruim de meerderheid van de jongeren (82%) waren het met deze stelling eens, waarvan 27% zeer eens. 18 % van de jongeren stonden hier neutraal in. ‘Vanuit persoonlijk belang kom ik op afspraken. Dat is de enige verplichting die ik voel. Vandaar dat ik neutraal heb aangekruist’, vertelt een jongere. Bij de jongerencoach kan ik terecht met verschillende problemen. 64% van de jongeren waren het zeer eens met deze stelling. 27% was het eens. Eén jongere (9%) stond hier neutraal in. Hij vertelt: ‘Ik heb niet de wens om alles met haar te delen, ik voelde wel de ruimte hiervoor’. 3.1.6.3 Aansluiting Ik voelde me gerespecteerd door de jongerencoach. Alle jongeren waren het met deze stelling eens, waarvan 82% het zeer eens. De jongerencoach gebruikte begrijpelijke taal. 73% van de jongeren waren het zeer eens met deze stelling. De overige 27% waren het eens. De jongerencoach begreep de situatie waarin ik verkeer(de). 91% van de jongeren waren het hiermee eens, waarvan 55% zeer eens. Eén jongere was het niet eens met de stelling. ‘Ik heb de jongerencoach niet alles verteld, dus er kon ook niet begrepen worden in welke situatie ik verkeerde. Ik wil niet geregistreerd staan met mijn problemen. Ik vind het namelijk niet prettig als allerlei instanties hiervan op de hoogte zijn. Ze kunnen deze informatie dan altijd weer naar boven halen of er op terugkomen. Dit vind ik niet fijn’. De jongerencoach luisterde goed naar wat ik wilde in mijn leven. De meerderheid van de jongeren (64%) vulde bij deze stelling ‘Zeer mee eens’ in. 27% waren het eens met de stelling en bij 9% was de stelling niet van toepassing. Het contact met de jongerencoach voelt informeel aan. Alle jongeren hadden dit gevoel. 73% van de jongeren waren het eens met de stelling. De overige 27% waren het er zeer mee eens. De jongerencoach is vriendelijk. 90% van de jongeren waren het zeer eens met de stelling. 9% van de jongeren was het eens met de stelling. 3.1.6.4 Afstemming en openheid De jongerencoach laat me in mijn waarde; hij/zij is niet oordelend over keuzes die ik maak. De meerderheid van de jongeren (90%) was het hiermee eens. De jongerencoach ging uit van wat ik wilde bereiken. 91 % van de jongeren was het hiermee eens. ‘Ze is niet oordelend. Ik heb het gevoel dat het niet erg is op het moment dat ik een andere keuze maak, ik voel de ruimte hiervoor. Zij kan altijd haar mening geven over keuzes die ik maak, maar ik bepaal zelf of ik hier voor opensta’, vertelt een jongere hierover.
28
Ik vond het prettig dat er in het contact met de jongerencoach mijn doelen niet werden vastgelegd. 9% van de jongeren waren het zeer eens met de stelling. 36% vulde ‘Eens’ in. 27% stond hier neutraal in. 9% was het oneens met de stelling en bij 18% was deze stelling niet van toepassing. ‘Ik had het prettig gevonden wanneer doelen wel schriftelijk vastgelegd zouden worden. Zo werk je naar een doel toe en blijft het niet ‘zweven’. Ik heb het gevoel dat wanneer ze vast worden gelegd ik ook meer actie onderneem’, vertelt een jongere. Ik wist duidelijk wat ik aan de jongerencoach had. 90% van de jongeren wisten duidelijk wat ze aan de jongerencoach hadden. 3.1.6.5 Betekenis Door de jongerencoach heb ik het gevoel dat ik er niet alleen voor sta. De meerderheid, 55%, waren het eens met de stelling. 36% van de jongeren waren het hiermee zeer eens. Een jongere zegt hierover: ‘Ik denk dat je het toch zelf moet doen. De jongerencoach helpt me hierbij’. Ik heb het gevoel dat ik er mag zijn. 91% van de jongeren heeft dit gevoel, waarvan 64% sterk het gevoel heeft er te mogen zijn. Eén jongere staat hier neutraal in.
3.1.7 Waardering jongerencoach Wat vonden de jongeren precies (on)prettig aan de coaching? Wat heeft het hen precies opgeleverd? De antwoorden van de jongeren staan in dit hoofdstuk beschreven. 3.1.7.1 Algemene waardering jongerencoach De jongeren konden tijdens het interview in een cijfer aangeven wat hun algemene waardering was voor de jongerencoach van DBA. Gemiddeld werd er een 8,9 gegeven. 3.1.7.2 Welk moment/onderdeel van de coaching was prettig? De volgende momenten hebben de jongeren als prettig ervaren, hieronder puntsgewijs weergegeven: - Het gevoel hebben dat er iemand naast je staat; - Gesteund voelen; - Mijn leven nu loopt zoals ik dat wil; - Ze onderhouden contact met mij; - Ze komen bij mij thuis; - Ontvangen waarop ze recht op hadden; - Het informele onderlinge contact met de jongerencoach; - De jongerencoach is per sms bereikbaar; - Er werden zaken voor me geregeld bij instanties en/of voor mezelf; - Het vergezellen naar instanties; - Een volwassene hebben waarbij ik terecht kan met mijn problemen; - Het delen en toevertrouwen van mijn problemen; - Vertrouwen hebben in de persoon die je helpt; - Het gevoel begrepen te worden; - De wetenschap dat er nog naar je omgekeken wordt;
29
-
Erachter komen dat er nog mogelijkheden zijn om uit de problemen te komen.
‘Soms ga je naar een hulpverlener en dan praat je over een praktisch probleem, maar thuis pak je het probleem nog niet op. De jongerencoach bood mij juist praktische hulp, ze hielp mij bij de dingen die ik echt nodig had’, zegt een jongere. 3.1.7.3 Welke moment/onderdeel van de coaching was niet prettig? Vijf jongeren gaven aan geen enkel moment van de coaching als niet prettig te hebben ervaren. Andere punten waren: - Lange tijd geen contact na het eerste contactmoment; - Na afhandeling problemen geen contact meer gezocht met jongere door jongerencoach; - Geen goede telefonische bereikbaarheid jongerencoach; - Het onverwacht huisbezoek; - Huisbezoek samen met een stagiaire. Een andere jongere vertelt dat hij het niet prettig vond wanneer de jongerencoach soms met een stagiaire voor de deur stond. Hij ervoer dit als een front en dat vond hij niet prettig. Hij zegt: ‘Vooral bij een eerste ontmoeting zou ik geen stagiaire meenemen. Wanneer een jongerencoach bij de daaropvolgende ontmoeting een stagiaire wil meenemen zou ik dit eerst even overleggen met de jongere. Want ga je praten over, voor de jongere, gevoelige onderwerpen’. ‘De jongerencoach had een keer een afspraak voor mij gemaakt bij een instantie en heeft toen niet gevraagd of ik wilde dat ze meeging. Ik heb het zelf ook niet gevraagd. Ik had het wel fijn gevonden als ze mee was gegaan’, vertelt een jongere. 3.1.7.4 Wat heeft het bezoek van de jongerencoach opgeleverd? Op de vraag wat het bezoek van de jongerencoach de jongeren heeft opgeleverd, kwamen verschillende dingen naar voren. Een aantal jongeren gaven aan dat ze het fijn vonden dat ze gratis konden internetten en bellen bij DBA. Doordat er contact was geweest werd de drempel verlaagd om ook daadwerkelijk naar DBA te gaan om hun zaken te regelen. Verder werden nog genoemd: - Afbetalingsregeling met woningcorporatie; - Afbetalingsregeling andere instanties; - Hulp bij schulden; - Hulp bij het invullen van formulieren; - Vergezellen naar instanties; - Minder stress en meer overzicht op hun leven; - Ontvangen waar ze recht op hadden; - Er werd informatie voor de jongere uitgezocht; - Voedselbank; - Huisvesting; - Studiefinanciering; - Opleiding; - Contacten met andere jongeren/buren; - Gratis kunnen bellen/internetten bij DBA om administratieve zaken te regelen.
30
‘Ik heb een keer geld geleend, voor mij was dat echt een lifesaver. Ze zetten me niet onder druk wanneer ik het geld terug zou moeten betalen. Dit ervaar ik als zeer prettig. Ze weten wel dat ze het krijgen’, vertelt een jongere. Een andere jongere vertelt: ‘Als je alleen naar een instantie gaat sturen ze je weg zonder iets. Maar doordat de jongerencoach meeging kreeg ik waar ik recht op had. De jongerencoach wist wat ze moest zeggen. Ik weet dit niet’. Een andere jongere sluit hierop aan door te zeggen: ‘Dat de jongerencoach meegaat naar instanties heeft mij echt geholpen, want zo word je serieuzer genomen. Ze hebben meer overwicht’. 3.1.7.5 Opmerkingen van jongeren Hieronder staan alle opmerkingen/toelichtingen op het interview van de jongeren cursief weergegeven: ´Ze geven je nooit de indruk dat je een ‘lowlife’ bent. Maar ze tonen echt oprechte interesse, ze luisteren aandachtig en leven goed met je mee. Hiernaast helpen ze met van alles en nog wat. Ik stem voor een nationale Don Bosco dag, kunnen we ze eren.´ ‘Ik vind het een goede zaak dat er een jongerencoach is. Ze heeft ‘hart voor de zaak’. Dit wekt vertrouwen. Andere hulpverleners kunnen kil en onbetrokken overkomen. Bij de jongerencoach voelt dit helemaal niet zo. Ze is ‘gewoon menselijk’.’ ‘De jongerencoach stelde zich voor en vertelde wat ze deed, vervolgens hebben we een afspraak gemaakt. Ik vond het fijn dat ze ook bij mij kon komen. Wanneer je net komt wonen in Apeldoorn kan je terecht bij het JIP, maar die komen niet naar jou toe.’ ‘Ik zou zorgen voor een plaatsvervanger bij ziekte/afwezigheid.’ ‘Toen de jongerencoach een langere tijd afwezig was heb ik haar heel erg gemist. Er was toen wel een stagiaire, maar die had niet zoveel ervaring. De stagiaire moest nog veel leren. De jongerencoach kon mij veel sneller begrijpen en helpen. Ze is goed op de hoogte van alles en ziet snel wat het probleem is en weet er ook naar te handelen.’ ‘De jongerencoach heeft meer ervaring, meer connecties met instanties en is heel doelgericht. De stagiaire die me even hielp is zelf nog meer aan het zoeken en is minder professioneel. Ik voelde me minder zeker door de onzekerheid die er werd uitgestraald. Dit kan het lastiger maken om hulp aan te nemen. Het gaat om de manier waarop de hulp aangeboden wordt. Ze kunnen het beter niet laten merken als ze zelf niet weten hoe het werkt, want dit voelt niet goed.’ ‘Het is fijn dat er iemand is, buiten de hulpverlening om die ik al heb, die vanuit haar hart mensen helpt.’ ‘Ik vond het erg fijn dat de jongerencoach met mij meeging om kennis te maken met de buren. Alleen had ik dit niet gedurfd. Ik werd aan een andere jongere uit het jongerencomplex gekoppeld om mee samen te werken. Uiteindelijk moesten we een plan presenteren bij woningcorporatie X. Ik vond het erg leuk om te doen en vond het fijn om gehoord te worden. Ik vind dat woningcorporatie X goed omgaat met de jongerenflats. Momenteel is er weer veel verloop in de jongerenflat. Ik zou heel graag weer zoiets willen organiseren. Het is ook goed om te weten wie er allemaal wonen.’
31
3.1.8 Resultaat peerexamination Op 2 december 2011 heeft de onderzoeker een interview gehad met Marco Betman, outreachend hulpverlener bij het project ‘Dak- en thuisloze risicojongeren’ van Iriszorg, het volledige interview is bijgevoegd in bijlage 9. Bij dit project werken ze met vier outreachend hulpverleners. Ze werken met zwerfjongeren tussen de 16 – 23 jaar oud. Dit jaar hebben ze outreachende hulp verleend aan ongeveer 120 jongeren. Het outreachend werken bij Iriszorg houdt in dat hulpverleners contact leggen met dak- en thuisloze risicojongeren, op plekken waar dit soort jongeren zich begeven. Het doel is ze naar de reguliere hulpverlening toe te leiden. Dit kan intern bij Iriszorg zijn, maar ook bijvoorbeeld naar Tactus Verslavingszorg, MEE-Veluwe, GGNet etc. Bij dit project werken ze met acht leefgebieden, onder andere onderdak, financiën, schulden, sociaal netwerk, verslaving. Je moet negatief scoren op drie leefgebieden. Vaak is dat geen inkomen, geen vast onderdak, schulden en verslaving. Zij werken echt met jongeren die nergens meer terecht kunnen en waar veel mee aan de hand is. Ze hebben zelf een methodiek ontwikkeld, grotendeels gebaseerd op hun eigen ervaring, zie bijlage 10, ‘Methodiek outreachende hulpverlening – Dak en thuisloze risicojongeren –’. 3.1.8.1 Contactlegging De contactlegging vindt over het algemeen plaats op plekken waar dit soort jongeren zich begeven, zoals bij: - coffeeshops; - Marktplein in Apeldoorn; - Oranjepark in Apeldoorn; - Beekpark in Apeldoorn; - kraakpanden in Apeldoorn; - Omnizorg (opvang voor onderdak aan dak-en thuislozen, verslaafden en GGZ-cliënten) in Apeldoorn. Deze lijst is niet uitputtend. Ze komen ook op andere plekken waar zwerfjongeren bij elkaar komen. Hiernaast kennen ze al veel van de jongeren. Bij de contactlegging letten ze er op dat ze niet teveel vragen stellen aan de jongeren, bijvoorbeeld wat hun hulpvraag is. Want dan haken ze meteen af. Ze letten er op dat ze een laagdrempelig praatje maken. Er wordt zo snel mogelijk praktische hulp geboden om het vertrouwen van de jongere te winnen. Als de jongere bijvoorbeeld honger heeft, dan halen ze wat te eten voor ze. In dit eerste stadium is de hulpvraag nog niet belangrijk. Bij de contactlegging letten ze erop dat ze vanaf het begin af aan open, eerlijk en transparant zijn. Zo wordt al vrij snel aan de jongere bekend gemaakt dat ze contact hebben met een outreachend hulpverlener. ‘Anders maak je een valse start met de jongere. Een truc is om niet teveel te vertellen, maar ook niet te weinig. Je geeft ze hierbij wel het gevoel dat je wat voor ze kan betekenen’, zegt Marco Betman over de contactlegging. 3.1.8.2 Jongeren De jongeren waarmee ze te maken hebben, zijn jongeren met een uitgebreid hulpverleningsverleden. Veel van deze jongeren zijn zwaar teleurgesteld in de hulpverlening. Ze zoeken niet zo snel uit zichzelf naar hulp. Daarom zoeken de outreachende hulpverleners van Iriszorg hen ook op.
32
Marco Betman vertelt: ‘Ik ben weleens acht maanden met een jongere bezig geweest. Deze jongere was 17 jaar, sliep in het slaaphuis. Het enige wat ik deed was een praatje met hem maken als ik hem op straat tegenkwam. Hij wist wat voor een werk ik deed, maar hij wilde totaal niks van hulpverlening weten: hij redde het zelf wel. Ik kwam hem een keer zondagochtend in een portiek tegen en hij was er slecht aan toe. Hij zei tegen me dat het echt heel erg slecht met hem ging en dat hij wilde veranderen. Toen zei ik tegen hem dat hij maandag langs kon komen. Vervolgens is hij ook gekomen. Nu zit hij hier nog steeds in de hulpverlening. Maar nu heeft hij wel een eigen huis’. 3.1.8.3 Resultaten onderzoek perspectief outreachend hulpverlener Op de vraag of hij de reacties van de geïnterviewde jongeren herkende in de jongeren die hij begeleidt zei hij: ‘De eerste reactie van de jongeren bij het huisbezoek herken ik. Je moet je altijd realiseren wanneer je outreachend werkt je een gast bent. En ook nog een onbekende. Je moet altijd even ‘knokken’ om het vertrouwen van de jongere te winnen. Het was mooi om te lezen hoeveel jongeren het waardeerden dat er naar ze werd omgekeken. Hiernaast hoe ze de hulpverlening waarderen en het prettig vonden dat er met ze meegedacht werd. Wat ik grappig vond om te lezen was dat sommige jongeren dachten: ‘Had je niet eerder kunnen komen?’ Dit is denk het grootste compliment wat je als outreachend hulpverlener kan krijgen’. Op de vraag of volgens hem de resultaten representatief zijn voor de doelgroep, zegt hij: ‘Ja, absoluut. De resultaten komen me erg bekend voor als ook de problemen die worden genoemd. Wat regelmatig voorkomt is dat veel hulpverleners denken: ‘Ik hoef niet naar de cliënt toe, want dit past niet bij onze werkwijze of bij de filosofie van onze instelling, dus doen we dit ook maar niet’. Hoe je het ook went of keert, bijna iedereen vindt het fijn als hij aandacht krijgt. Als je vervolgens ook nog problemen hebt en iemand toont belangstelling voor je, wil met je meedenken en kan ook nog eens wat voor je betekenen, dan vindt bijna iedereen dat prettig. Daar moet je wel wat harder voor werken dan wanneer iemand naar jou toe komt. Want als iemand naar jou toe komt, heeft hij er van te voren over nagedacht; waarschijnlijk heeft hij al uitgezocht waar hij naar toe moest en naar de instelling gebeld. Als hij dan naar de instelling gaat weet hij waarvoor hij daar komt. Bij onze doelgroep en ook bij die van dit onderzoek werkt het niet zo. Als je bijvoorbeeld een woning hebt ga je niet drie maanden je huur niet betalen, zoals deze jongeren dat doen. Ze steken hun kop in het zand. Dit is inherent aan de doelgroep. Het werkt heel preventief als je ervoor kan zorgen dat de jongere in zijn huis kan blijven wonen met een stukje extra hulpverlening en zorg’. 3.1.8.4 Persoonsgegevens en outreachend werken Soms beschikken outreachende hulpverleners informatie over jongeren die ze eigenlijk niet behoren te hebben. Op de vraag of het niet zo is dat dit type jongeren vaak niet op de hoogte is van de regelgeving omtrent de bescherming van persoonsgegevens, antwoordt Marco Betman: ‘Dat is altijd het spel wat je moet spelen als outreachend hulpverlener. Belangrijk hierbij is om duidelijk, helder en transparant te blijven. Met een geintje kom je ook altijd ver. Mensen die intelligent genoeg zijn om hun problemen onder ogen te zien en de weg weten hoef je niet te helpen, want zij redden het wel. De mensen die het niet redden, juist daar moet je tijd en energie in steken, want jij weet wel de weg’.
33
Op de vraag of het doel de middelen heiligt, zegt Marco Betman: ´Ja eigenlijk wel. Als je outreachend werkt balanceer je op een grens van wat wel of niet kan. Mocht ik twijfel hebben dan bespreek ik dit altijd in mijn team. Je ziet en hoort ook heel veel als je op straat werkt. En wat doe je met deze informatie? Dat is soms echt lastig. Ik ben weleens met een groep jongeren bezig geweest en daar werd gedeald. Deze drugs lieten ze ook aan mij zien en dit was geen gebruikershoeveelheid. De politie heeft toen weleens aan mij gevraagd of ik kentekens wilde noteren, want ze wisten dat ik met deze groep werkte. Dit is natuurlijk uitgesloten’.
3.2 Resultaten deskresearch Voordat er outreachende hulpverlening kan plaatsvinden, is er vaak sprake van gegevensuitwisseling tussen instanties. In dit geval tussen de drie woningcorporaties en DBA. Niet alle woningcorporaties willen bij dit gedeelte van onderzoek bij name worden genoemd, hierom wordt alleen de benaming woningcorporatie(s) gebruikt. Middels het samenwerkingsverband bij het project ‘Preventieve (woon)begeleiding’ worden gegevens van jonge huurders verstrekt van woningcorporaties aan de jongerencoach van DBA in geval van bijzondere situaties, zoals huurachterstand en overlast. Tevens vinden er preventieve huisbezoeken plaats. 3.2.1 Gegevensverstrekking woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn Met de woningcorporaties zijn verschillende afspraken gemaakt op welke manier en welke gegevens over huurders bij de jongerencoach worden aangeleverd. Twee van de drie woningcorporatie zitten momenteel nog in de pilotfase. Dit gedeelte van het onderzoek beperkt zich tot de preventieve contactlegging, huurachterstand en overlast. Preventieve contactlegging: De jonge huurders ontvangen een brief van de woningcorporatie waarin het bezoek van de jongerencoach wordt aangekondigd. In deze brief staat dat de woningcorporatie graag wil weten hoe de jongeren het wonen ervaren en hoe ze kunnen bijdragen aan een plezierige en veilige leefomgeving. Tevens geven ze in de brief aan dat ze willen voorkomen dat jongeren in de problemen komen, zoals ontruiming, overlast en schulden, en dat ze hier aan mee willen helpen ter voorkoming hiervan. In dit kader konden de jonge huurders een bezoek verwachten van de jongerencoach, welke hen praktische hulp kon bieden bij het onder andere het invullen van formulieren, scholing en het oplossen van problemen. Bij de preventieve contactlegging werd er bij één woningcorporatie, in de pilotfase, alleen de plek van het jongerencomplex doorgegeven aan de jongerencoach. Hier is geen sprake van gegevensverstrekking in de zin van art. 1 onder a Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Met de verkregen gegevens kon de jongerencoach van DBA de huurders die er woonden niet zonder evenredige inspanning, redelijkerwijs identificeren. De overige twee woningcorporatie hadden ook een complexgerichte aanpak, maar hierbij werden wel personalia van huurder verstrekt aan de jongerencoach. Hierbij is sprake van gegevensuitwisseling in de zin van de Wbp, omdat de huurders direct identificeerbaar waren.
34
Alle drie de woningcorporaties geven de volgende gegevens door aan de jongerencoach van DBA: - Naam; - Adresgegevens. Aanvullend worden door twee woningcorporaties de volgende gegevens verstrekt: - Geboortedatum; - Telefoonnummer. Huurachterstand: Bij maximaal twee maanden huurachterstand wordt de jongerencoach ingeschakeld. Eén woningcorporatie heeft een aantal jonge huurders vooraf een brief gestuurd waarin stond dat ze een bezoek konden verwachten van de jongerencoach van DBA in verband met de huurachterstand. In deze brief stond dat de woningcorporatie graag wilde kijken wat er mogelijk was aan oplossingen om huurachterstand en ontruiming te voorkomen. Hierbij werd aangegeven dat de jongerencoach de jongeren kon ondersteunen bij het vinden van oplossingen voor het probleem. Eén woningcorporatie stelt de jonge huurders op de hoogte middels een noodbrief waarin staat dat wanneer ze niet reageren hun gegevens worden verstrekt, na een in de brief vermelde datum, aan de jongerencoach van DBA. Met één woningcorporatie zijn nog geen afspraken gemaakt op grond van huurachterstand. De volgende gegevens worden doorgegeven: - Naam; - Adresgegevens; - Aantal maanden van huurachterstand. Twee woningcorporaties geven hierbij aanvullend de volgende gegevens door: - Onregelmatige betalingen van huur; - Geboortedatum huurder. Overlast: Bij een urgente situatie wordt de jongerencoach direct ingeschakeld. Jonge huurders ontvangen vooraf een waarschuwingsbrief van de woningcorporatie, hierin wordt niet aangegeven dat hun persoonsgegevens verstrekt worden aan de jongerencoach van DBA. Met twee woningcorporaties is het inzetten van de jongerencoach bij overlast nog niet besproken. De volgende gegevens worden verstrekt aan de jongerencoach. - Naam; - Adresgegevens; - Het soort overlast. 3.2.2 Wet bescherming persoonsgegevens en gegevensverstrekking Het samenwerkingsverband tussen woningcorporaties en DBA staat nooit boven de wet. Hierbij moet ook de Wbp in acht worden genomen. In de Wbp staan regels omtrent de bescherming van persoonsgegevens. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens alleen verwerkt mogen worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. Bijgevoegd is de volledige Wbp, zie bijlage 11.
35
Onder verwerking van gegevens verstaat de Wbp ook gegevensverstrekking, art. 1 onder b Wbp. Tevens zijn er nog een aantal verschillende wetten die van toepassing zijn bij het verstrekken van de persoonsgegevens van huurders van woningcorporaties aan DBA, onder andere: - Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 85; - Nederlandse Grondwet, artikel 106; - Woningwet; - Besluit beheer sociale – huursector (BBSH). Verantwoordelijke Degene die binnen de samenwerking formeel – juridisch bevoegd is om te beslissen welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel, wordt in de zin van de Wbp aangemerkt als verantwoordelijke, art. 4 lid 1 onder d Wbp. Betrokkene Dit is degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft, art. 1 lid 1 onder f Wbp. Persoonsgegevens Onder persoonsgegevens verstaat art. 1 onder a Wbp: ‘Elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon’. Hiervan is sprake wanneer zonder evenredige inspanning, redelijkerwijs, de identiteit van een persoon vastgesteld kan worden. De gegevens moeten informatie bevatten over natuurlijk persoon. Uit de aard van de gegevens blijkt dit meestal. Een huurder is direct identificeerbaar wanneer de naam, adresgegevens of geboortedatum worden verstrekt. Soms kan een huurder ook indirect identificeerbaar zijn. Hiervan is sprake wanneer gegevens zonder naam, maar in combinatie met andere gegevens naar de huurder leiden.
5
Art. 8 EVRM 1.Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. 2.Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’ 6
Grondwet, artikel 10: 1.Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. 2.De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. 3.De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
36
Samenwerkingsverband Tussen DBA en de woningcorporaties is sprake van een samenwerkingsverband. Persoonsgegevens kunnen in dit verband alleen gedeeld worden als er daarvoor een gerechtvaardigd belang is, als het vereist is op grond van een wettelijk voorschrift of wanneer het nodig in het kader van een publiekrechtelijke taak7. De huurder heeft niet gekozen voor de samenwerking tussen DBA en de woningcorporaties, waardoor de grondslag toestemming van de huurder meestal geen basis is voor de gegevensuitwisseling. Dit betekent niet dat de huurder niet op de hoogte moet worden gesteld van het doel en/of doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld. Ook moet de huurder weten waar hij zijn recht kan halen. Wettelijke voorschriften woningcorporaties Een doel van de woningcorporaties is het bevorderen van de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn, art. 12a lid 1 BBSH. Hiernaast moeten ze werkzaamheden verrichten die ten goede komen aan het woongenot in een buurt of wijk, art. 12a lid 2 onder f BBSH. Ook kan worden overgegaan tot werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden (art. 12a lid 2 onder g BBSH), welke genoemd worden in art. 12a lid 2 onderdelen a tot en met f BBSH. In art. 12b lid 2 onder c BBSH staat dat woningcorporaties een bemiddelende rol vervullen voor bewoners met betrekking tot zorg- en dienstverlening. Ook hierbij kan worden overgegaan tot de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, art. 12 lid 2 onder c BBSH. Deze artikelen sluiten vooralsnog niet uit dat de Wbp in acht moet worden genomen bij de verstrekking van persoonsgegevens in samenwerkingsverbanden. Grondslagen In art. 8 Wbp staan de zes grondslagen vermeldt waarop persoonsgegevens verwerkt mogen worden: ‘Persoonsgegevens mogen alleen worden verwerkt indien: - de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toetstemming heeft verleend; - de gegevens verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokken partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst; - de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is; - de gegevensverwerking noodzakelijk ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene; - de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publieke rechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt; - de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert’.
7
College bescherming persoonsgegevens, 2011, Informatie delen in samenwerkingsverbanden, http://www.cbpweb.nl/Pages/vv_va_burgers_4_samenwerkingsverbanden.aspx [15-12-2011].
37
Onderstaand wordt uitgelegd in welke context artikel 8 moet worden geplaatst. - Sub a: wanneer er een ondubbelzinnige toestemming is verkregen van de huurder mogen de persoonsgegevens verstrekt worden. Art 3:44 Burgerlijk Wetboek8 stelt zware eisen aan deze toestemming. Wanneer de toestemming voortvloeit uit een afhankelijkheidssituatie, is deze nietig wegens misbruik van de omstandigheden. De huurder moet vooraf weten waarvoor hij toestemming geeft en wat de reikwijdte hiervan is. Deze toestemming hoeft niet schriftelijk te worden verkregen, maar de toestemming moet wel door de verantwoordelijke bewezen kunnen worden. De toestemming kan elk moment worden ingetrokken, waardoor de grond van verstrekking vervalt. - Sub b: een voorbeeld hiervan is wanneer er ten behoeve van de uitvoering van de huurovereenkomst persoonsgegevens aan een derde partij worden doorgegeven. Zoals in het geval van een verstopt doucheputje waarbij persoonsgegevens van de huurder worden doorgegeven aan een loodgieter. Het gaat erom dat de overeenkomst zelf niet gericht is op de verwerking van persoonsgegevens, maar waarbij dit een noodzakelijke bijkomstigheid is. Er mogen dus alleen persoonsgegevens worden doorgegeven die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de huurovereenkomst en wat hier logischerwijs uit voortvloeit. - Sub c: dit is van toepassing wanneer de woningcorporatie bijvoorbeeld de persoonsgegevens van de huurder moet verstrekken aan de belastingdienst, zodat deze kan zien of de huurprijs in overeenstemming is met de al verstrekte huurtoeslag. Ook op grond van andere wettelijke verplichtingen waaraan de verantwoordelijke moet voldoen mogen persoonsgegevens verstrekt worden. - Sub d: met een vitaal belang wordt bedoeld dat er een dringende medische noodzaak dient te zijn. Het gaat hierbij om een zaak van leven of dood. - Sub e: heeft betrekking op overheidsorganen die een openbaar gezag bekleden en persoonsgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor een goede vervulling van de eigen publiekrechtelijke taak. Tot dit onderdeel behoort tevens een overheidsorgaan waaraan de persoonsgegevens verstrekt worden. - Sub f: hieruit vloeit voort dat persoonspersoonsgegevens verwerkt mogen worden op grond van een gerechtvaardigd belang en dit moet noodzakelijk zijn. Hierbij moet wel een belangenafweging worden gemaakt, zie op de volgende pagina ‘Gerechtvaardigd belang’. 8
•
Artikel 44 1. Een rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. - 2. Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. • 3. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op. - 4. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. • 5. Indien een verklaring is tot stand gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen
38
Gerechtvaardigd belang Uit art. 8 onder f Wbp vloeit voort dat moet worden voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Er mag alleen verwerking plaatsvinden als het verwerkingsdoel niet op een andere (minder ingrijpende) wijze verkregen kan worden. Uit dit artikel vloeit ook voort dat er voldaan moet worden aan het proportionaliteitsbeginsel. De inbreuk op privacy mag niet onevenredig in verhouding zijn met het doel waarvoor het wordt verwerkt. Er moet een belangenafweging worden gemaakt tussen het verstrekken van de persoonsgegevens en de rechten en het belang van de huurder. Dit wordt ook wel de privacytoets genoemd. Deze moet de verantwoordelijke afnemen en inzichtelijk kunnen maken voor de huurder.9 Het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de huurder is onder andere vastgelegd in de art. 8 EVRM. Deze rechten zijn afdwingbaar. Voorwaarden voor verwerking Voordat er persoonsgegevens verwerkt mogen worden moeten er welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld, art. 7 Wbp. De grondslagen voor gerechtvaardigde doeleinden zijn opgesomd in art. 8 Wbp. Een andere eis waaraan de gegevensverwerking moet voldoen is dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt, art. 6 Wbp. Tevens is art. 9 Wbp van toepassing. Hierin staat dat persoonsgegevens niet verder verwerkt mogen worden op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Bij de samenwerking moeten de verantwoordelijke rekening houden met: - De verwantschap tussen het doel en van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; - De aard van de betreffende gegevens; - De gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; - De wijze waarop de gegevens zijn verkregen; - De mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. Kwaliteitseisen Aan de gegevensverwerking worden ook een aantal kwaliteitseisen gesteld. Zo staat er in art. 11 lid 1 Wbp: ‘Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn’. Dit betekent dat er niet meer, maar ook niet minder, persoonsgegevens verstrekt mogen worden dan strikt noodzakelijk is voor het uiteindelijk doel. Informatieverstrekking aan huurder Volgens art. 33 lid 2 Wbp moet de verantwoordelijke de huurder de doeleinden van de gegevens mededelen vóor het moment van de verkrijging van de persoonsgegevens, tenzij de huurder hiervan reeds op de hoogte is. Wanneer de persoonsgegevens worden verstrekt aan derden moet de verantwoordelijke de huurder hiervan op de hoogte stellen, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost, art. 34 lid 4 Wbp.
9
Sauerwein, L.B. & J.J. Linnemann (2002). Handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens: Wet bescherming persoonsgegevens. Den Haag: Ministerie van Justitie.
39
4. Conclusie en aanbevelingen Het doel van het onderzoek was tweeledig. Enerzijds was het doel de ervaring en beleving van de jongeren betreffende outreachende hulpverlening in kaart brengen middels een tevredenheidsonderzoek. Anderzijds was het doel om inzicht te verkrijgen, middels een deskresearch, of er strijdigheden bestonden met de Wbp met betrekking tot de gegevensverstrekking van jonge huurders van woningcorporaties aan de jongerencoach van DBA. Gezien de tweeledigheid van het onderzoeksdoel, is de probleemstelling eveneens gesplitst in twee onderdelen: Bij het kwalitatief tevredenheidsonderzoek, stond de onderzoeksvraag; ‘Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van DBA de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden?’ centraal. Bij het deskresearch stond de onderzoeksvraag; ‘Zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders van woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’ centraal. Eerst zullen de resultaten van het kwalitatief tevredenheidsonderzoek aan bod komen en vervolgens de resultaten van het deskresearch. Tot slot wordt de centrale probleemstelling beantwoord.
4.1. Deelvragen kwalitatief tevredenheidsonderzoek Onderstaande resultaten zijn niet generaliseerbaar naar de gehele doelgroep ‘jongeren (17 – 27 jaar) die outreachende hulpverlening hebben (gehad) van een jongerencoach’ in Nederland. De onderzochte doelgroep is hiervoor te klein en te specifiek samengesteld. 1. Hoe ervaren de jongeren die benaderd zijn door de jongerencoach van DBA de outreachende hulpverlening tot op heden? Tijdens het afnemen van de diepte-interviews werd vooral duidelijk dat de jongeren de jongerencoach enorm dankbaar waren voor de hulp die ze hadden gekregen. De jongeren vonden het lastig om iets negatiefs te benoemen over de jongerencoach. Zo zagen ze de jongerencoach niet als hulpverlener door het gelijkwaardige contact wat ze ervoeren. Ze hadden het gevoel dat de jongerencoach er echt voor hen was en ook uit hun belang handelde. De introductie bleek belangrijk: doordat de jongerencoach in het eerste contactmoment duidelijk aangaf wie ze was, wat ze kon betekenen en doen voor de jongere, maakte de jongeren zelf een balans op of ze openstonden voor deze hulp. De warme uitstraling en zelfverzekerdheid van de jongerencoach gaf de jongeren het vertrouwen om de hulp de aan te nemen. Het merendeel van de jongeren heeft het eerste (on)verwachte huisbezoek als fijn ervaren. De aankondigingsbrief werd maar door ongeveer 1/3 van de jongeren gelezen. Het is een lastige doelgroep om contact mee te krijgen. Dit bleek ook al uit de ervaringen die woningcorporatie X had met hun jongerencomplexen. De jongeren die wel de brief hadden gelezen vonden het prettig om zo op de hoogte te worden gesteld. Soms zit er een ruim tijdsbestek tussen het ontvangst van de aankondigingsbrief en het daadwerkelijke bezoek van de jongerencoach. De werkwijze van de jongerencoach is er primair op gericht om bij het eerste bezoek direct in actie te komen bij eventuele problemen.
40
Doordat van te voren niet in te schatten is hoe lang men aan een jongere hulp verleent, is het lastig om huisbezoeken in te plannen. Voor een aantal jongeren was het niet duidelijk wanneer de jongerencoach op huisbezoek zou komen, aangezien er geen data in de brief werden vermeld. Hierdoor overviel het huisbezoek sommige jongeren. Het merendeel van de jongeren die de brief hadden gelezen vonden het erg prettig om door de woningcorporatie op de hoogte te worden gesteld van het bezoek. Dit droeg in hun beleving bij aan de betrouwbaarheid van de situatie. Een jongere gaf aan dat het hem niet duidelijk was aan welke kant de jongerencoach stond tijdens een gesprek tussen hem en een woningcorporatie. In dit geval was er sprake van het hulpaanbod op het juiste moment, echter had meer duidelijk moeten zijn welke belangen de jongerencoach behartigde. Vanuit het perspectief veiligheid worden huisbezoeken afgelegd met twee coaches waarvan er vaak één stagiair is. Twee jongeren gaven aan dit niet prettig te hebben gevonden. Ze ervoeren dit als een ‘front’. Beter zou het zijn om huisbezoeken alleen af te leggen om te voorkomen dat jongeren de hulp niet aannemen. De meerderheid van de jongeren ervoeren een grote betrokkenheid van de jongerencoach; afspraken met andere instanties werden goed in de gaten gehouden en ze werden regelmatig tussentijds gebeld met de vraag hoe het met ze ging. Twee jongeren vonden het lastig om contact te krijgen met de jongerencoach, waarvan er een aangaf dat hij wel altijd teruggebeld werd. Eén van deze jongeren en nog een andere jongere vonden het lastig om de jongerencoach te bereiken buiten ‘normale’ werktijden. De bereikbaarheid van de jongerencoach is mijns inziens erg belangrijk, zodat jongeren het gevoel blijven houden dat er nu wel echt iemand is die hun helpt. Voor dak- en thuisloze jongeren is het vaak lastig om mensen te vertrouwen, aangezien ze veelvuldig een uitgebreid hulpverleningsverleden hebben, zoals M. Betman van Iriszorg vertelde in de peerexamination. Ook een geïnterviewde jongere gaf aan moeite te hebben om mensen te vertrouwen. De jongeren die vergezeld werden naar instanties ervoeren dit als prettig. Hierdoor kregen ze naar eigen zeggen waar ze recht op hadden. Hun gevoel hierbij was dat dit zonder de jongerencoach niet gelukt was, omdat de jongeren vaak niet weten wat ze moeten zeggen en/of niet weten waar ze recht op hebben. 2. Hoe kan de werkwijze van de outreachende hulpverlening van DBA vanuit de belevingswereld van de jongeren die hulp hebben gehad of nog krijgen verbeterd worden? Uit het onderzoek blijkt dat de huidige werkwijze van de jongerencoach zeer aansluit op de belevingswereld van de jongeren. Gebleken is dat ze op precies dezelfde manier geholpen willen worden als nu is gedaan door de jongerencoach, bijvoorbeeld hulp aanbieden in de eigen vertrouwde omgeving van de jongere of door het gevoel te geven naast de jongere te staan. Een jongere gaf aan dat hij het erg belangrijk vond dat de jongerencoach hem liet weten wat zijn huidige gedrag voor een effect zou hebben op zijn toekomst. Hierdoor zag hij in dat hij zijn gedrag moest aanpassen/aanpakken. Een ander verbeterpunt dat werd aangehaald is dat er niet meer dan een contactpersoon op de hoogte is van de problematiek van de jongere. Tevens werd er gezegd dat wanneer er geen klik ontstaat tussen jongerencoach en jongere, laatstgenoemde de verantwoording neemt voor de overdracht naar een collega.
41
Een kwart van de jongeren stond er neutraal in of doelen wel of niet werden vastgelegd. Een jongere gaf het aan wel prettig te vinden. Zo kreeg hij het gevoel dat er naar een doel toe werd gewerkt. De werkwijze van de jongerencoach is erop gericht niet alles vast te leggen, maar om pro-actief te handelen. Dit gegeven maakt het lastig om doelen te ontwikkelen en vast te leggen voor jongeren. Bij een jongere was er na de afhandeling van zijn problemen een lange tijd geen contact meer gezocht door de jongerencoach. Om het vertrouwen in de jongerencoach te behouden is het wellicht van belang om duidelijke afspraken te maken over hoe het contact vorm gaat krijgen in de fase van monitoring. 3. DBA: Wat vinden jongeren van de druk die op hen uitgeoefend kan worden en de directieve aanpak? Momenteel wordt er niet consequent met de jongeren de druk besproken die uitgeoefend kan worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat 73% van de jongeren deze druk niet hebben ervaren, terwijl het merendeel hiervan hier wel voor open stond mits er werd overlegd hoe deze druk vorm ging krijgen uitgaande van wat de jongeren willen. 4. DBA: Kwam de outreachende jongerenwerker op het ‘juiste’ moment, of had hij/zij eerder/later moeten komen? Voor de meeste jongeren gold dat de jongerencoach voor hen op het juiste moment kwam. Timing is hierbij essentieel. Wanneer de jongeren zelf echt niet meer wisten hoe ze hun problemen moesten oplossen stonden ze er eerder voor open om hulp aan te nemen. Een andere jongere gaf aan dat hij graag geholpen had willen worden toen hij voor het eerst op zichzelf ging wonen, omdat er toen veel op hem afkwam. Op basis van bovenstaande resultaten zijn er een aantal aanbevelingen, deze komen in hoofdstuk 4.3 aan bod.
4.2 Deelvragen deskresearch 1. Welke persoonsgegevens worden verstrekt door woningcorporaties aan DBA? Dit verschilt per situatie en woningcorporatie. In ieder geval worden naam en adresgegevens van jonge huurders verstrekt bij de preventieve contactlegging, overlast en huurachterstanden. 2. Is de gegevensverstrekking in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens? Op deze onderzoeksvraag is geen eenduidig antwoord te geven. De Wbp bepaalt dat in een geval van een samenwerkingsverband alleen gegevens verwerkt mogen worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden, art. 7 Wbp. De gerechtvaardigde doeleinden zijn te vinden in art. 8 Wbp. Volgens art. 8 onder b Wbp mogen woningcorporaties persoonsgegevens verwerken tot zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de huurovereenkomst. Hierbij is de vraag of de gegevensverstrekking aan DBA noodzakelijk is voor de uitvoering van de huurovereenkomst. Hierbij gaat het erom dat de overeenkomst op zich niet draait om het verstrekken van
42
persoonsgegevens, maar waarbij dit een noodzakelijk bijkomstigheid is. Op basis van een samenwerkingsverband kunnen persoonsgegevens op deze grondslag niet verwerkt worden10. Op grond van art. 8 onder c zou het mijns inziens mogelijk zijn om gegevens te verstrekken in het kader van de wettelijke verplichting die woningcorporaties hebben. Ze dragen de verantwoording van een sociale functie. De jongerencoach wordt door de woningcorporaties ingehuurd om de jonge huurders zorg- en dienstverlening aan te bieden hiernaast bevorderen ze het woongenot in een buurt of wijk. Wanneer de gegevensverstrekking niet kan plaatsvinden op grond van art. 8 onder c Wbp dan kan er een belangenafweging worden gemaakt, zie art. 8 onder f Wbp. Hierbij moeten de begrippen subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen. Bij de verstrekking van persoonsgegevens op basis van preventieve contactlegging moet worden gekeken of dit op een minder ingrijpende wijze kan en of de inbreuk op privacy mag niet onevenredig in verhouding staat met het doel waarvoor wordt verwerkt. Het recht op privacy in de persoonlijke levenssfeer weegt zwaar in de Wbp. Hiernaast is het recht ook afdwingbaar via het EVRM. Belangrijk is dat deze belangenafweging inzichtelijk wordt gemaakt voor de huurder. Hierbij moet de huurder ook weten hoe hij zijn recht kan uitoefenen. Ondubbelzinnige toestemming is lastig om te verkrijgen van de huurders, in die zin, dat deze een afhankelijkheidsrelatie heeft met de woningcorporatie. Hierbij kan men zich afvragen in hoeverre deze vrijwillig wordt gegeven. Een ondubbelzinnige toestemming op grond van een afhankelijkheidsrelatie is lastig te bewijzen. Preventieve contactlegging: De preventieve contactlegging wordt als een optie aangeboden bij de jonge huurders. Hoewel dit niet duidelijk staat aangegeven in de aankondigingsbrieven. Huurders kunnen hierdoor denken dat ze deze dienst niet mogen weigeren. Wanneer ze een probleem op een bepaald gebied hebben, kunnen ze zich verplicht voelen om mee te werken. De woningcorporaties verstrekken persoonsgegevens aan DBA volgens art. 1 onder a Wbp en art 1 onder b Wbp. De persoonsgegevens die de woningcorporaties verstrekken, zoals naam en adresgegevens, bevatten informatie over huurders waardoor ze direct en/of indirect identificeerbaar zijn, redelijkerwijs, zonder evenredige inspanning. Ook bij de preventieve contactlegging geldt dat er niet meer persoonsgegevens verstrekt mogen worden dan strikt noodzakelijk is voor het uiteindelijke doel. Mijns inziens hadden er minder gegevens verstrekt hoeven worden. Een naam en adres van de huurder is voldoende om deze te kunnen bezoeken en het aanbod van DBA onder de aandacht te kunnen brengen. De voorheen gehanteerde complexgerichte aanpak vind ik een betere manier, waarbij helemaal geen persoonsgegevens werden verstrekt aan de jongerencoach. Huurachterstand: In het geval van huurachterstand zijn de gegevens die verstrekt worden persoonsgegevens in de zin van de Wbp. De jonge huurders zijn identificeerbaar. De gegevens die verstrekt worden kunnen worden beperkt tot de naam en het adres van de huurder en hierbij of een huurachterstand betreft, zonder inhoudelijk hier op in te gaan. Er is sprake van bovenmatige gegevensverstrekking wanneer onregelmatige betalingen van huur en 10
College bescherming persoonsgegevens, 2011, Informatie delen in samenwerkingsverbanden, http://www.cbpweb.nl/Pages/vv_va_burgers_4_samenwerkingsverbanden.aspx [15-12-2011].
43
de geboortedatum van de huurder worden verstrekt. Immers, de jongerencoach kan deze gegevens zelf verkrijgen bij de huurder. Overlast: De gegevens die worden verstrekt aan de jongerencoach op basis van overlast, zijn mijn inziens niet bovenmatig, ter zake dienend en toereikend. De naam van de huurder wordt verstrekt, alsmede de adresgegevens en het soort overlast dat het betreft. Deze informatie is ter zake dienend en absoluut niet bovenmatig. Bovenmatige en niet ter zake dienende informatie bij gegevensverstrekking in het kader van overlast is bijvoorbeeld de geboortedatum van de huurder. Deze informatie kan de jongerencoach immers zelf verkrijgen bij de huurder. Samenwerkingsverband: Tussen de woningcorporaties en DBA zijn schriftelijke afspraken gemaakt over de gemeenschappelijke doelen, maar in dit samenwerkingsdocument staan geen afspraken omtrent de verwerking van persoonsgegevens. De huurder moet volgens de Wbp wel op de hoogte moet worden gesteld van het doel en/of doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld, tenzij dit onevenredige inspanning kost en/of de huurder reeds op de hoogte is van de gegevensverstrekking. Afgevraagd kan worden in hoeverre huurders op de hoogte zijn van de sociale functie van woningcorporaties en de taken die hier logischerwijs uit voortvloeien. Ook moet de huurder weten waar hij zijn recht kan halen. Hoe ervaren de Apeldoornse jongeren (17 – 27 jaar) die hulp hebben (gehad) van de jongerencoach van DBA de outreachende hulpverlening tot op heden, hoe kan deze vanuit de belevingswereld van de jongeren verbeterd worden en zijn er strijdigheden met de Wet bescherming persoonsgegevens bij de verstrekking van persoonsgegevens van huurders van woningcorporaties aan Don Bosco Apeldoorn?’. In grote lijnen ervaren de jongeren de outreachende hulpverlening zeer positief. Gemiddeld gaven ze een 8,9 aan de jongerencoach. Wat de jongerencoach met de werkwijze van de presentietheorie beoogt te bereiken, ervaren de jongeren over het algemeen ook zo. Er waren een aantal punten die verbeterd kunnen worden volgens de jongeren, onder andere de bereikbaarheid van de jongerencoach, dat ze op de hoogte werden gesteld wanneer het ze het huisbezoek precies konden verwachten en sommigen vonden het niet prettig dat de jongerencoach met een stagiaire voor de deur stond. De jongeren die de aankondigingsbrieven vooraf hadden gelezen vonden het prettig om zo geïnformeerd te worden. Dit is ook erg belangrijk met het oog op veiligheid. Zo weten de jongeren van de komst van de jongerencoach en zijn ze op de hoogte van het eventueel kunnen/mogen weigeren van de aangeboden dienst. Uit de peerexamination met Marco Betman van Iriszorg blijkt dat hij de reacties van de jongeren uit het onderzoek herkent uit zijn eigen werkveld. Hij heeft de ervaring dat jongeren hun ‘kop in het zand’ kunnen steken, ze pakken hun problemen niet aan of weten niet waar ze hulp moeten zoeken. Hierbij dient opgemerkt te worden dat hij voornamelijk te maken heeft met jongeren die een uitgebreid hulpverleningsverleden hebben, waardoor ze zelf niet zo snel hulp zoeken. Het aanbod van het preventieve project sluit blijkbaar erg aan op de behoefte van de jongeren. Woningcorporatie X kreeg zo ook beter grip op de complexe problematiek die speelde in hun jongerencomplexen.
44
Een vroegtijdige interventie blijkt zinvol om te voorkomen dat problemen zich opstapelen Op de vraag of er strijdigheden zijn met de Wbp bij de verstrekking van persoonsgegevens kan er geen eenduidig antwoord worden gegeven. Volgens de Wbp mogen woningcorporaties gegevens verstrekken. Hierbij geldt dat er niet meer gegevens mogen worden verstrekt dan noodzakelijk en deze gegevens moeten ter zake dienend zijn. De Wbp bepaalt dat in het geval van samenwerking er wel gemeenschappelijke doelen moeten worden vastgelegd, zodat inzichtelijk is welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel. Ook moet de huurder weten hoe hij zijn recht kan uitoefenen.
4.2 Aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek Aanbevelingen werkwijze jongerencoach: - De aankondigingsbrief die aan de jongeren wordt gestuurd door de woningcorporaties bereikt het merendeel van de jongeren niet. Een aanbeveling kan zijn voor woningcorporaties om de jongeren telefonisch op de hoogte te stellen van het te verwachten huisbezoek en vervolgens kan nog eventueel schriftelijk een brief naar de jongere worden verzonden. -
Gezien de tijd die soms verstrijkt tussen de brief en het daadwerkelijke huisbezoek, kan worden aanbevolen om slechts enkele jongeren uit het bestand van de woningcorporaties een aankondigingsbrief toe te zenden met een dag, een tijd of eventueel een periode waarin ze de jongerencoach kunnen verwachten. Wanneer er weer voldoende tijdsruimte is om een nieuwe jongere hulp te verlenen, kan er een volgende aankondigingsbrief worden verzonden. In deze brief kan eventueel tevens worden aangegeven dat het mogelijk is dat er een stagiaire de jongerencoach vergezelt.
-
Wanneer de jongerencoach wordt uitgenodigd om een gesprek bij te wonen tussen de woningcorporatie en de jongere, is het van belang dat de jongerencoach duidelijk laat blijken dat hij/zij er zit om de jongere te ondersteunen. Een mogelijke oplossing hiervoor kan zijn dat de jongerencoach voordat het gesprek plaatsvindt contact opneemt met de jongere.
-
Om de openheid van de jongeren te bevorderen kan het raadzaam zijn om het huisbezoek door middel van één persoon te laten plaatsvinden. Wel is het verstandig om afspraken te maken omtrent de veiligheid van de jongerencoach. Wanneer er een tweede bezoek plaatsvindt en er een stagiaire meekomt, is het raadzaam de jongere hiervan vooraf op de hoogte te stellen en/of te informeren of de jongere hier bezwaar tegen heeft.
-
Het zou raadzaam zijn om de uitoefening van druk met jongeren te bespreken wanneer er sprake is van langdurige hulpverlening (meer dan drie contactmomenten). Hierdoor kan er wellicht meer resultaat bereikt worden. Belangrijk hierbij is dat in overleg met de jongeren wordt afgesproken hoe deze druk vorm gaat krijgen.
-
De jongerencoach is niet altijd makkelijk via telefoon en/of mail te bereiken. Dit kan verholpen worden door op de voicemail aan te geven dat de jongerencoach bijvoorbeeld van 9.00 tot 10.00 uur telefonisch spreekuur heeft op aan te geven dagen. Ook is het belangrijk om achterban te regelen in het geval van ziekte of afwezigheid, zodat de jongere altijd bij iemand terecht kan.
45
-
Belangrijk is het om in de fase van monitoring bij jongeren aan te geven hoe het contact verder zal verlopen zodat dit voor hen helder is en jongen het gevoel van vertrouwen blijven houden in de jongerencoach.
-
Met de jongere kan, als deze dit prettig vindt, overlegd worden wat doelen zijn waar naar toe gewerkt kan worden. Dit document kan door de jongere zelf worden bewaard.
-
Met de woningcorporaties zou afgesproken kunnen worden dat jongeren die voor het eerst een huurcontract ondertekenen er gelijk geattendeerd worden op het bestaan van de jongerencoach. Hierbij kan het handig zijn om een folder te verstrekken over wat de jongerencoach precies voor de jongere kan betekenen en de aard van de hulpverlening.
Aanbevelingen gegevensverstrekking in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens: - Bij de preventieve contactlegging heeft de jongerencoach in principe geen naam nodig van de huurder. Wanneer alleen adressen verstrekt worden, en huurders vooraf geïnformeerd worden met het oog op veiligheid, worden er geen bovenmatige gegevens verstrekt. De overige gegevens kan de jongerencoach verkrijgen bij het bezoek; -
In het geval van huurachterstand de gegevensverstrekking beperken tot naam, adresgegevens van de huurder. Tevens kan worden aangegeven dat het om een huurachterstand gaat;
-
Duidelijk in de aankondigingsbrief aangeven dat het een dienst is die geweigerd kan worden;
-
Duidelijke samenwerkingsafspraken op papier zetten omtrent de Wbp is tevens aan te bevelen. Dit kan bijvoorbeeld middels een convenant. Hierin moet tevens duidelijk worden aangegeven hoe huurders hun recht kunnen uitoefenen en wat hun rechten zijn. Bij de gegevensverstrekking moet ook door de verantwoordelijke beoordeeld worden of de gegevens die worden verstrekt verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk werden verzameld;
-
Vooraf huurders op de hoogte stellen van de samenwerking met DBA en wat er met zijn/haar gegevens kan gebeuren. Dit hoeft niet wanneer dit onevenredige inspanning kost en/of huurder reeds op de hoogte is van de gegevensverstrekking; een afweging die door de verantwoordelijke gemaakt moet worden. Afgevraagd kan worden in hoeverre huurders op de hoogte zijn van de sociale functie van woningcorporaties en de taken die hier logischerwijs uit voortvloeien.
-
Een mogelijkheid zou kunnen zijn om bijvoorbeeld in de huurovereenkomst regelgeving op te nemen dat er in het kader van de sociale functie die woningcorporaties hebben gegevens kunnen worden doorgegeven aan maatschappelijke instanties om eventuele bemiddeling aan te bieden en/of in het kader om het woongenot te bevorderen.
46
Verklarende woordenlijst BBSH:
Besluit beheer sociale – huursector
Betrokkene:
Dit is degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft.
DBA:
Don Bosco Apeldoorn.
EVRM:
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
Verantwoordelijke:
Degene die binnen de samenwerking formeel – juridisch bevoegd is om te beslissen welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel.
Wbp:
Wet bescherming persoonsgegevens.
47
Bronvermelding Literatuur: - Breevoort, J. van & P. van der Sanden (2005). Huurrecht Woonruimte. Den Haag: Sdu Uitgevers bv. - Doorn, L. van, Y. van Etten & M. Gademan (2008). Outreachend werken: Handboek voor werkers in de eerste lijn. Bussum: Coutinho. - Lans, J. van der (2011). Eropaf! De nieuwe start van het sociaal werk. Amsterdam: Augustus. - Lans, J. van der, N. Medema & M. Räkers (2006). Bemoeien werkt. Amsterdam: Van Gennep / De Balie. - Räkers, M. & C. de Jong (2006). Eropaf! Outreachend samenwerken in welzijn en wonen. Amsterdam: Van Gennep / De Balie. - Räkers, M., M.A. Huber & Stichting Eropaf! (2010). Manifest Eropaf! 2.0: Tien kernwaarden. Amsterdam: Stichting Eropaf! - Verheugt, J.W.P. (2005). Inleiding in het Nederlandse recht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. - Verhoeven, N. (2010). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Den Haag: Boom onderwijs. - Schreuder Peters, R.P.I.J. (2005). Methoden & Technieken van Onderzoek: Principes en Praktijk. Den Haag: Sdu Uitgevers bv. - Steehouder, M., C. Jansen, K. Maat, J. van der Staak, D. de Vet, M. Witteveen & E. Woudstra (2005). Leren communiceren: Handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. Groningen: Wolters-Noordhoff bv. Internet: (Onderstaande bronnen zijn geraadpleegd in de periode van 18 april 2011 tot en met 8 januari 2012) - http://www.apeldoorn.nl - http://www.cbpweb.nl - http://www.cjgapeldoorn.nl - http://www.countinho.nl - http://www.degoedewoning.nl - http://www.donboscoapeldoorn.nl - http://www.eropaf.org - http://www.invoeringwmo.nl - http://www.iriszorg.nl - http://www.mijnprivacy.nl - http://www.movisie.nl - http://www.onshuisapeldoorn.nl - http://www.presentie.nl - http://www.rijksoverheid.nl - http://www.somamsterdam.nl - http://www.wetten.overheid.nl - http://www.woonmensen.nl Interne documenten Don Bosco Apeldoorn: - Stalknecht, H. (2010). Jaarverslag 2010. Don Bosco Apeldoorn. - Smelt. M. (2009) Eindrapportage project ‘Personal Coach’. Ongepubliceerde nota, niet vrijgegeven door organisatie: Don Bosco Apeldoorn.
48
-
-
Stalknecht, H. (2010). Samen preventief coachen. Ongepubliceerde nota, niet vrijgegeven door organisatie: Don Bosco Apeldoorn. Don Bosco Apeldoorn & woningcorporatie X (2008). Samenwerkingsproject woningcorporatie X en Don Bosco Apeldoorn. Ongepubliceerde nota, niet vrijgegeven door organisatie. Don Bosco Apeldoorn & woningcorporatie Y (2009). Samenwerkingsproject woningcorporatie Y en Don Bosco Apeldoorn. Ongepubliceerde nota, niet vrijgegeven door organisatie.
Overige documenten: - Baart, A. & A. van Heijst (2003). Inleiding: Een beknopte inleiding presentietheorie, Utrecht: Stichting Presentie. - College Bescherming Persoonsgegevens (2011). Informatieblad: Informatie delen in samenwerkingsverbanden: nummer 31A. - College Bescherming Persoonsgegevens (2011). Informatieblad: Verstrekken van persoonsgegevens. - Gemeente Apeldoorn (2007). Kadernota Jeugdbeleid gemeente Apeldoorn 2008-2011: JUMP! Jongeren Uitdagen Maximaal te Participeren. - Gemeente Apeldoorn (2008). Uitvoeringsprogramma JUMP 2008-2011. - GGD Nederland, GGZ Nederland & KNMG (2005). Handreiking ‘Gegevensuitwisseling in het kader van bemoeizorg’. - Sauerwein, L.B. & J.J. Linnemann (2002). Handleiding voor verwerkers van persoonsgegevens: Wet bescherming persoonsgegevens. Den Haag: Ministerie van Justitie. - Sloot, J (2009). Afstudeeronderzoek, Er op af: Outreachend werken bij sociale uitsluiting. Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. - Wal, M. van der (2009). Afstudeeronderzoek, Outreachend werken: Vinden en binden van jongeren: een specialistische taak. Universiteit Twente. Interviews: - Peerexamination: Marco Betman, outreachend hulpverlener bij Iriszorg. - Diepte-interviews: afgenomen met elf jongeren die outreachende hulpverlening hebben (gehad) van de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn, niet vrijgegeven.
49
Verklaring eigen werk
Hierbij verklaar ik, dat ik het voor u liggende werkstuk/project zelfstandig en zonder gebruik van andere dan de aangegeven hulpmiddelen geschreven heb; De uit andere bronnen direct of indirect overgenomen teksten zijn op enigerlei wijze in de door mij geschreven tekst expliciet met bronvermelding verantwoord. Het werkstuk werd tot nu toe nog niet in dezelfde of in vergelijkbare vorm aan een examinator of examencommissie voorgelegd. Ook is het werkstuk niet eerder in het openbaar verschenen.
Naam, achternaam: Ester Vendrig
Plaats, datum: Deventer, 18 januari 2012
Handtekening: E. Vendrig
50
51
Inhoudsopgave bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Bijlage 8: Bijlage 9: Bijlage 10: Bijlage 11:
Samenvatting historie outreachende hulpverlening Handvest voor Don Bosco Werkers Inleiding: Een beknopte schets van de presentietheorie Constructieve pedagogische aanpak Visie Stichting Eropaf! Overzicht topics en interviewvragen Vragenlijst Staafdiagrammen Interview Marco Betman Methodiek outreachende hulpverlening Iriszorg Wet bescherming persoonsgegevens
53 55 68 73 75 76 79 86 94 98 122
52
Bijlage: 1 Samenvatting historie outreachend hulpverlening Outreachende hulpverlening bestaat al erg lang. Door de tijd heen nam het sterk wisselende posities in. In de middeleeuwen was er veel armoede. Vanuit een sociaal christelijke motivatie werd het als belangrijk gezien om goede werken te verrichten en naastenliefde te tonen. Door dit te doen ging je naar de hemel. Hiernaast werd er gedacht ‘Hoe armer hoe dichter bij God’. Kloosters boden onderdak aan pelgrims, armen en misdeelden. Ook werden er giften gedaan naar de kloosters, waardoor ze een goed vermogen opbouwden. Hier werd de basis gelegd voor de armenzorg en het latere sociale werk. Aan het einde van de middeleeuwen ontstonden er andere instellingen voor de armenzorg. Deze gingen zich door de jaren heen steeds meer specialiseren. Burgerwezen gingen naar het burgerweeshuis, mensen met een psychiatrische aandoening gingen naar dolhuizen en er kwamen hospitalen waar alleen pestlijders en melaatsen werden opgevangen. Direct na de middeleeuwen ontstond de standenmaatschappij. Het gedachtegoed van toen was dat als je niet werkte, je lui was. Ook werd armoede niet meer geassocieerd met de gedachte ‘Hoe armer hoe dichter bij God’. Armoede werd steeds meer als een sociaal probleem gezien en als een gevaar voor de maatschappij. De samenleving was bang dat de armen voor oproer zouden zorgen. Om de standenmaatschappij veilig te stellen propageerden de dames en heren van stand moraal en gemeenschappelijke deugden. Rond het jaar 1870 ontstond de verzorgingsstaat. De overheid ontwikkelde steeds meer sociale wetgeving. Zo werd in 1912 de Armenwet ingevoerd. De verantwoording om voor je naasten te zorgen verschoof naar de overheid. Probleemgezinnen, waarvan de maatschappij vond dat ze een verkeerd normbesef hadden, werden tussen 1914 en 1970 in aparte woonwijken ondergebracht, waar ze een heropvoeding kregen van hoofdzakelijk vrouwen uit ‘betere standen’ die werden ondersteund door mensen zonder gerichte opleiding. Na de jaren vijftig werden ze ondersteund door mensen die geschoold waren, zoals jeugdleidsters en gezinsverzorgers. Deze voelden zich op een gegeven moment niet fijn bij de moralistische en paternalistische opvattingen. Hiernaast wilden mensen zelf weten hoe ze vorm gaven aan hun leven. De woonwijken voor onmaatschappelijken verdwenen langzamerhand na 1970, doordat de probleemgezinnen gezien werden als kansarme gezinnen. Ze bevonden zich in achterstandssituaties. Door de professionals werd er buurt- en opbouwwerk verricht voor de kansarme gezinnen. Onder andere door de bezuinigingen in de jaren zeventig verdween het straathoekwerk. In deze jaren waren woonmaatschappelijk werkers in dienst bij woningcorporaties. Deze zochten contact met huurders die overlast veroorzaakten en/of niet geen huur betaalden. Ze gingen ook langs de deuren om achterstallige huur op te halen. Ook dit beroep verdween. In de jaren tachtig trad er verzakelijking op van de welzijnsinstellingen als ook van het hulpverleningsproces. Het was niet meer zo makkelijk om hulp te krijgen, want het waren veel complexere procedures geworden. Hiernaast werd de maatschappij steeds meer aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Hulp ontvangen was nu op vrijwillige basis en er werd niet ingegrepen door maatschappelijk werkers. In de jaren negentig kwamen er tegengeluiden. Het welzijnsbeleid heeft de overheid voor een groot stuk gedecentraliseerd naar de lokale overheden. Waarbij laatstgenoemde beleidskaders
53
heeft opgesteld. De gedachte hierachter was dat maatschappelijk problemen beter dichter bij de burger aangepakt konden worden en zo maatwerk te kunnen leveren.11 Op 1 januari 2007 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ingetreden, hierna te noemen Wmo. Deze wet verving een gedeelte van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de oude Welzijnswet en de Wet Voorziening Gehandicapten (WVG). Zelfredzaamheid van de burger en participeren is het doel van de Wmo. De Wmo bevat 9 prestatievelden, namelijk; 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; 3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; 7. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang; 8. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9. het bevorderen van verslavingsbeleid12. Deze prestatievelden geven aanknopingspunten om outreachend te kunnen werken. Voor jongeren zijn dit met name prestatieveld 2,8 en 9.
11
Doorn, L. van, Y. van Etten, M. Gademan (2008). Outreachend werken, Handboek voor werkers in de eerste lijn. Bussum: Coutinho. 12 www.invoeringwmo.nl (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening de website 16-09-2011)
54
Bijlage: 2
HANDVEST Voor Don Bosco Werkers
55
INHOUD Inleiding Het leven van Don Bosco Don Bosco in de 21ste eeuw De Don Bosco werkwijze: het preventief systeem De spirit van Don Bosco Tot besluit
3 4 7 8 12 13
2
56
INLEIDING Het werk van Don Giovanni Bosco wordt al zo’n 150 jaar gedaan door zijn volgelingen, de salesianen van Don Bosco. In de voetsporen van Don Bosco zetten zij zich in voor jeugd en jongeren. Don Bosco droomde ooit van een leefgemeenschap, waarvan iedereen die zich wilde inzetten voor het werk met jongeren, lid kon zijn, getrouwd of ongetrouwd, priester of leek. Dit idee was voor de kerk in het midden van de 19e eeuw veel te vooruitstrevend, maar vandaag de dag is Don Bosco’s droom gedeeltelijk werkelijkheid geworden: een groeiend aantal leken werkt, betaald of vrijwillig, in de diverse Don Bosco centra. Mensen met allerlei verschillende geloofsovertuigingen en levensbeschouwingen kunnen zich vinden in de open werkwijze en houding van Don Bosco. Zij voelen zich aangesproken door de vragen van jeugd en jongeren en vinden in ‘het preventief systeem’ (de Don Bosco werkwijze) de inspiratie en werkhouding die zij zoeken. De toenemende diversiteit van Don Bosco werkers betekent wel dat er meer vraag is naar ondersteuning en informatie. Don Bosco werkers zoeken naar de antwoorden op vragen, zoals wat is de betekenis van Don Bosco in de 21ste eeuw of wat is nu de kern van de werkwijze? Wat er van de Don Bosco werker wordt verwacht wordt beschreven in dit Handvest. Het geeft een antwoord op veel gestelde vragen. Het geeft de Don Bosco werkers een richting en handvatten om volgens de preventieve werkwijze met jeugd en jongeren bezig te zijn. Maar ook biedt het inspiratie en ondersteuning tijdens hun werk met jeugd en jongeren die (nog altijd) buiten de boot vallen. Werken bij Don Bosco verlangt een houding die niet alleen van 9 tot 5 geldt maar ook privé vorm krijgt en zich verder ontwikkelt. Deze ontwikkeling gebeurt door kennis tot je te nemen (hoofd), door te doen in de praktijk (met je handen) en door het zich eigen maken van de spiritualiteit van Don Bosco (werken vanuit je hart). Don Bosco werkers, vrijwillig of betaald, conformeren zich aan dit Handvest dat de basis vormt voor de werkwijze. En de Don Bosco werkers zijn loyaal aan het project of centrum waar zij werkzaam zijn. De citaten in het Handvest zijn afkomstig uit eerder gehouden interviews met Don Bosco beroepskrachten en -vrijwilligers.
3
57
HET LEVEN VAN DON BOSCO Toen op 16 augustus 1815 in een klein dorpje op het arme platteland van Noord-Italië een jongetje werd geboren, kon nog niemand vermoeden dat die kleine Giovanni Bosco bijna tweehonderd jaar na zijn geboorte een waardevolle betekenis zou hebben voor jongeren over de gehele wereld. Keuze voor priesterschap Giovanni Bosco groeit op in Becchi, zijn geboortedorp, in een eenvoudig boerengezin. Wanneer hij twee jaar oud is sterft zijn vader. Daarna kan zijn moeder maar met moeite de eindjes aan elkaar knopen voor haar kinderen. Giovanni is een hardwerkende jongen die al vroeg weet dat hij priester wil worden. Hij leert graag, leest alles wat los en vast zit, maar kan alleen ’s winters naar school gaan. In de zomer moet hij helpen op het land. Toch is Giovanni niet alleen een studiebol. Hij gelooft al van jongs af aan dat vrolijkheid en vriendschap een goede basis vormen voor het leven. Hij geniet ervan anderen te vermaken en kan op zijn handen lopen, koorddansen en goochelen met dobbelstenen. Wanneer Giovanni negen jaar oud is, droomt hij dat hij een grote groep jongens op een binnenplaats ziet lachen en spelen, maar hij hoort hen ook vloeken. De kleine gelovige Giovanni wil het vloeken stoppen en begint op de jongens in te slaan. Dan verschijnt een prachtig geklede man die tegen hem zegt: ‘Je moet ze met jouw goedheid en liefde tot vrienden zien te maken, niet door ze te slaan.’ Vervolgens verschijnt een schitterende vrouw in een met sterren versierde jurk. De vloekende jongens zijn verdwenen en in hun plaats zijn wilde dieren gekomen. De vrouw glimlacht en zegt: ‘Groei op in nederigheid en kracht en wat je nu met die dieren ziet gebeuren, zul jij voor mijn kinderen moeten doen.’ Verward ziet Giovanni dat de woeste roofdieren zijn veranderd in lieve lammetjes die vrolijk spelen, en hij hoort de vrouw zeggen dat hij op zijn tijd alles zal begrijpen. Deze droom zal hem de rest van zijn leven bijblijven. Giovanni Bosco vervult zijn wens om priester te worden en gaat naar het seminarie (priesteropleiding). Na zijn priesterwijding in 1841 weet Don Bosco niet precies wat hij wil gaan doen. Keuze voor priester voor de jeugd Op aanraden van zijn geestelijk begeleider Don Cafasso besluit hij verder te studeren in Turijn. De eenvoudige boerenzoon trekt naar de grote stad. Wat hij daar ziet, raakt hem diep. Veel mensen trekken van het platteland naar Turijn op zoek naar nieuwe kansen en werk. Dakloze jongens zwerven doelloos rond op zoek naar werk dat er niet is, anderen werken onder de meest verschrikkelijke omstandigheden en in de gevangenissen worden deze jongens bij zware misdadigers gestopt. In de problemen van die ‘straatjongeren’ van Turijn vindt de jonge priester zijn roeping: hij moet zich voor die jongens inzetten. De vraag is alleen: hoe? Don Bosco vertelt over zijn aanpak het volgende verhaal: Op 8 december 1841 ziet Don Bosco hoe een jongen de kerk uit wordt geslagen. Geschrokken door de manier waarop de jongen wordt behandeld, rent hij hem achterna om hem te helpen. Maar de angstige jongen antwoordt nauwelijks op zijn vragen. Het kost Don Bosco veel moeite om erachter te komen dat de jongen Bartolomeo Garelli heet, zestien jaar oud is en niet kan lezen, schrijven of zelfs zingen. Beschaamd schudt Bartolomeo zijn hoofd: ‘Ik kan niets.’ ‘Kun je fluiten?’ vraagt Don Bosco. Voor het eerst verschijnt een glimlach op het gezicht van de jongen. Natuurlijk kan hij fluiten. Eenmaal bevriend met de jongen ontdekt Don Bosco dat Bartolomeo niet naar de catechese (godsdienstlessen) gaat omdat de jongere kinderen daar zoveel meer weten dan hij. Hij stelt voor een aparte les speciaal voor Bartolomeo te geven. De week daarop komt Bartolomeo terug met negen vrienden die ook niet weten wat zij anders op zondag moeten doen. 4
58
Keuze voor de opvoeding En zo begint het jeugdwerk van Don Bosco. Don Bosco noemt zijn zondagsgroep zijn oratorio, wat letterlijk gebedsruimte betekent. Tegen de zomer komen al tachtig jongens iedere zondag bij elkaar voor een kerkdienst (met aangepaste preek voor de jongens), een ontbijt en godsdienstles. Don Bosco herinnert zich zijn eigen jeugd en weet dat jongens meer nodig hebben dan alleen studie. Ze moeten zich ook kunnen uitleven. En dus zorgt hij steeds voor ontspanning, met spelletjes, wandeltochten en zang- of toneellessen. Na zijn studie krijgt Don Bosco een plaats aangeboden in een ziekenhuis voor meisjes. En al moet hij daarvoor zijn jongens achterlaten, ze blijven hem op zijn nieuwe werkplek trouw elke zondag opzoeken. Die bezoeken worden door sommige mensen afgekeurd. Zij begrijpen niet waarom een priester zich met zulke ‘boeven’ bezighoudt. Bovendien verstoren de spelende jongens de zondagsrust van het ziekenhuis. Keuze voor de jeugd Don Bosco wordt voor de keuze gesteld: het ziekenhuis of zijn jongens. Een moeilijke keuze. Als hij voor zijn jongens kiest, komt hij op straat te staan, zonder onderdak, zonder promotiekansen of toekomstperspectieven en zonder inkomen. Maar Don Bosco had een belofte gedaan die hij niet zou breken: hij zou zich blijven inzetten voor zijn jongens. Keuze voor de preventieve opvoeding De daaropvolgende jaren zijn niet gemakkelijk. Toch blijft Don Bosco, ondanks het gebrek aan middelen, geloven dat God hem niet in de steek zal laten en blijft hij de behoeften van zijn jongens voorop stellen. Zijn vertrouwen wordt beloond. Hij koopt een stuk land waarop hij zijn oratorio kan voortzetten en samen met zijn medewerkers blijft hij zoeken naar fondsen om het werk verder uit te bouwen. Geen project is hem te zwaar als het de jeugd ten goede komt. Hij organiseert loterijen en schrijft honderden brieven om geld in te zamelen. Hij richt scholen op om de jongens te leren lezen, schrijven en rekenen. Omdat ruim een derde van de jongens wees is, start hij een internaat. Om te zorgen voor vakonderwijs begint hij in 1856 een leerwerkplaats voor schoen- en kleermakers. Later breidt hij die uit met een boekbinderij, een meubelmakerij, een drukkerij en een smederij. Ook op andere plaatsen start hij een oratorio om jongens van de straat te houden en hen de kans te geven zich tot eerlijke burgers te ontwikkelen. Hierbij is het van essentieel belang dat de opvoeder bij de jongens aanwezig is, vertrouwen geeft en ontvangt. De jongens mogen zijn wie ze zijn. Oratorio staat nu niet meer alleen voor bidplaats, maar voor een combinatie van bid-, woon-, werk-, leer- en speelplaats. Met open oor en oog kijkt en luistert Don Bosco naar wat er bij zijn jongens leeft en zo probeert hij te voorkomen dat jonge mensen ontsporen. Daarbij schakelt hij oudere jongens in die, nadat ze van hem vervolgonderwijs hebben gekregen, zelf les geven aan de kleintjes. Keuze voor de toekomst Maar Don Bosco maakt zich zorgen over wat er zal gebeuren als hij er niet meer is. Zo ontstaat bij hem het idee een gemeenschap te beginnen die zich voor de jeugd inzet. Hij denkt daarbij aan een gemeenschap die breder is dan alleen een congregatie (kloostergemeenschap), waar ook mensen die niet in de leefgemeenschap wonen lid van kunnen worden. Of ze nu getrouwd zijn of niet, priester zijn of leek, iedereen die zich wil inzetten voor zijn werk moet lid kunnen worden van zijn gemeenschap. Maar dit idee is te vooruitstrevend voor de kerkelijke leiding van die tijd en Don Bosco moet zijn plannen aanpassen. In 1869 krijgt Don Bosco pauselijke toestemming voor een congregatie. Hij noemt zijn kloostergemeenschap de salesianen van Don Bosco naar de heilige Franciscus van Sales, omdat deze de woorden geduld en zachtmoedigheid veel gebruikte, twee begrippen die volgens Don Bosco centraal staan bij de opvoeding van jongeren. In 1872 sticht Don Bosco een congregatie voor vrouwen die vanuit dezelfde inspiratie 5
59
werken voor meisjes, de Dochters van Maria Hulp der Christenen, beter bekend als de zusters van Don Bosco. De eens kleine groep salesianen groeit snel en breidt zich langzaam over de wereld uit. Don Bosco is zijn belofte trouw gebleven en heeft zich zijn leven lang ingezet voor jongeren. Wat begon met de 16-jarige Bartolomeo in de straten van Turijn, groeide uit tot een wereldwijde beweging. Toen Don Bosco op 31 januari 1888 stierf, werkten er al meer dan 800 opvolgers in Frankrijk, Spanje en verschillende landen in Zuid-Amerika. En ook nu blijven zijn werk en principes wereldwijd voortleven.
6
60
DON BOSCO IN DE 21STE EEUW De modernisering van de samenleving, die begon in de tijd van Don Bosco, zet zich in onze tijd voort. Inmiddels is er veel veranderd in de maatschappij: secularisatie en ontkerkelijking, individualisering, economische groei, materiële welvaart en milieuvervuiling. Ook is de samenleving steeds pluriformer geworden, er wonen veel meer nationaliteiten en godsdiensten door elkaar dan vroeger. Maar ook Don Bosco kwam in aanraking met andere godsdiensten. Hij trad de mens altijd met respect tegemoet, ook als die van een andere godsdienst was. Ondanks de verschillen tussen onze tijd en de tijd van Don Bosco zijn de vragen waarmee jongeren kampen nog grotendeels dezelfde als de vragen die jongeren in de tijd van Don Bosco stelden: Wat doe ik hier? Waar leef ik voor? Wat kan ik? Wat vind ik waardevol? Waar wil ik me voor inzetten? Een andere overeenkomst met de tijd van Don Bosco is dat er nog altijd jongeren zijn die zich in de marge van de samenleving bevinden: dak- en thuislozen, vluchtelingen, asielzoekers en randgroepjongeren. Jongeren die buiten de boot vallen en niet de mogelijkheden krijgen die anderen wel hebben, of die op zoek naar zingeving zijn in deze welvarende maatschappij. Met name voor deze groep kinderen, tieners en jongeren in achterstandssituaties zetten Don Bosco werkers zich nu in, net als de Don Bosco werkers toen. Don Bosco was opgeleid als priester en niet als opvoeder. Hij heeft door het zien van de omstandigheden waarin de jeugd in Turijn zich bevond, cursussen gevolgd en zich in de pedagogiek verdiept. Hij had natuurlijk zijn eigen opvoeding door zijn moeder als basis, zeg maar een oerpedagogiek. Ook de Don Bosco werkers van nu brengen hun eigen opvoeding mee en volgen ook cursussen in de preventieve methodiek van Don Bosco, die wonderwel past in deze tijd. Niet alleen Don Bosco’s wens jongeren in achterstandssituaties te helpen, maar ook de manier waarop hij dat deed, zijn werkwijze en zijn levenshouding zijn nog steeds actueel. Nog altijd voelen Don Bosco werkers zich geïnspireerd door die werkwijze, die niet vanwege de traditie wordt voortgezet, maar omdat die van deze tijd is en nog altijd werkt! Veel thema’s uit de opvoedingsideeën van Don Bosco zijn ook tegenwoordig terug te vinden in maatschappelijke of pedagogische ontwikkelingen en inzichten, zoals ‘vraaggericht werken’, ‘in dialoog gaan over waarden en normen’, ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid bevorderen’ en ‘zoeken naar de innerlijke (intrinsieke) motivatie van kinderen en jongeren’. Wat dat betreft is de Don Bosco werkwijze (het zogenoemde preventief systeem) ook in de 21ste eeuw ‘van deze tijd’.
7
61
DE DON BOSCO WERKWIJZE: HET PREVENTIEF SYSTEEM “Sommige mensen zeggen dat de werkwijze abstract is, moeilijk uit te leggen. Dan vraag ik ze: wat vind je prettig aan Don Bosco? En dan komen ze met allerlei voorbeelden: het is zo gezellig werken hier; er wordt altijd naar je geluisterd; je kunt je eigen gang gaan; mensen hebben vertrouwen in je; je wordt geaccepteerd zoals je bent... Nou, zeg ik dan, dat is de Don Bosco werkwijze.” De Don Bosco werkwijze wordt ‘het preventief systeem’ genoemd. De naam verwijst naar een centrale doelstelling van Don Bosco: preventie. Don Bosco wilde voorkomen dat jongeren tussen geharde criminelen in de gevangenis kwamen te zitten. Hij zag voor zichzelf een opvoedingstaak: opvoeden tot eerlijke burgers en goede christenen. Nu is deze opvoedingstaak van Don Bosco vertaald in vier hoofddoelstellingen van de opvoeding: Verbondenheid: zorgen dat jongeren zich verbonden voelen met elkaar en met de samenleving; Vrijheid: jongeren bijstaan in hun zoektocht naar vrijheid en zelfstandigheid; Verantwoordelijkheid: jongeren de ruimte geven om verantwoordelijkheid uit te oefenen in concrete situaties; Zingeving: jongeren ondersteunen bij de ontwikkeling van hun identiteit door middel van open communicatie over de diepere bestaansgronden en de sleutelproblemen van het leven en het samenleven, maar dan wel altijd met respect voor de keuzes van jongeren. Door steeds kritisch te blijven kijken naar de eigen manier van werken heeft de vertaalslag kunnen plaatsvinden van ‘eerlijke burgers en goede christenen’ naar de opvoedingsdoelen. Deze opvoedingsdoelen omschrijven de integrale opvoeding zoals Don Bosco die ook bedoelde. De behoeften van de jongeren van vandaag zijn in grote lijnen gelijk aan die van de jongeren uit Don Bosco’s tijd. Jongeren hebben het gevoel nodig dat zij er toe doen, dat zij iets betekenen voor anderen en een rol in de samenleving kunnen vervullen, dat iemand hen vertrouwt en respecteert en er voor hen is als dat nodig is. Zij hebben liefde, vriendschap en begeleiding nodig. Helaas ontbreekt het veel jongeren daaraan, jongeren die buiten de boot vallen en zich in de marge van onze samenleving bevinden. “Het is geen methode of rijtje regels, het is vooral een houding die je altijd hebt. Ik merk dat ik ook tijdens mijn werk buiten Don Bosco volgens de principes van het preventief systeem werk. Openheid, aanwezigheid en vertrouwen; het is een manier om tegen mensen aan te kijken en om met ze om te gaan.” Volgens veel Don Bosco werkers is het preventief systeem niet alleen een werkwijze waarmee jongeren kunnen worden begeleid of opgevoed, maar is het vooral een werk- (en misschien zelfs levens-)houding die gekenmerkt wordt door aanwezigheid, hartelijkheid, humor en spel, redelijkheid en stimulering. Dit alles in een eigen ruimte en altijd in dialoog met de ander. Aanwezig zijn “Door aanwezig te zijn creëer je de mogelijkheid om in gesprek te komen met jongeren. Je geeft ze zo de kans om jou te leren kennen op hun terrein en in hun eigen tempo. Als ze vertrouwen in je hebben en zich op hun gemak voelen, zullen ze praten over de dingen waarmee ze zitten. Vaak is dat tijdens een spel, kaarten of zo. Als je niet aanwezig bent, als ze een afspraak moeten maken, dan is de drempel voor velen te hoog en zullen veel dingen onbesproken blijven.” Een van de centrale kenmerken van de Don Bosco werkwijze is aanwezigheid. In eerste instantie gaat het om fysiek aanwezig zijn: je bent erbij en deelt in het dagelijks leven van de jongeren, tijdens momenten van vorming en bezinning en tijdens sport en spel. Maar fysieke aanwezigheid is niet voldoende, het gaat ook om jouw houding daarbij. Je bent geen toezichthouder, maar een toegankelijk en aanspreekbaar persoon die op gelijke voet met de jongeren omgaat en in staat is 8
62
in dialoog te gaan met hen. Veelal gaat het om de ‘kleine dingen’, zoals iemands naam onthouden, mensen tegemoet treden en interesse tonen. In plaats van aanwezigheid kun je ook spreken van presentie, dit is een term die ook in andere methodieken naar voren komt. Het gaat bij Don Bosco met name om de kwaliteit van die presentie. De belangrijkste elementen van aanwezig zijn, zijn: betrokkenheid, oprechte interesse, speelsheid en onvoorwaardelijkheid. Betrokkenheid: een Don Bosco werker is, zonder zich op te dringen, aanwezig op de plaatsen waar jongeren zijn om zo hun leefwereld van binnenuit aan te voelen. Wat er echt bij jongeren speelt leer je pas als je tussen hen staat en met hen meedoet. Oprechte interesse: een Don Bosco werker is oprecht geïnteresseerd in het geluk en het leven van de jongeren, hij of zij is niet onverschillig, is blij als het goed gaat en maakt zich ook wel eens zorgen als het minder goed gaat. Speelsheid: een Don Bosco werker is graag bij jongeren en deelt met plezier in spel en ontspanning. Onvoorwaardelijkheid: een Don Bosco werker is onvoorwaardelijk aanwezig, stelt geen voorwaarden aan de inzet van jongeren en verwacht niet dat zij bij hem of haar ‘in het krijt staan’ omdat zij door hem zijn opgevoed of begeleid. Jongeren worden geaccepteerd voor wie ze zijn en weten dat zij niet in de steek worden gelaten als zij een fout maken. “De kern van de Don Bosco werkwijze is acceptatie, daar draait het helemaal om. Iedereen wil geaccepteerd worden, jongeren net zo goed als volwassenen. Ik sta voor volwaardige acceptatie. Het maakt niet uit wie er voor mijn neus staat, ik zal hem of haar te woord staan, maar ik verwacht wel dat zij op hun beurt mijn grenzen accepteren.” Hartelijkheid De Don Bosco werker creëert een sfeer van hartelijke omgang met jeugd en jongeren en anderen. Een familiesfeer waarin verbondenheid met elkaar belangrijk is. Je laat jeugd en jongeren merken dat je werkelijk om ze geeft. Deze hartelijkheid is ook van groot belang in de samenwerking met collega’s en anderen. Humor en Spel Humor is onontbeerlijk bij het werken met jeugd en jongeren. Een grapje breekt het ijs en bij correctie van gedrag is het een goede manier om de boodschap licht, maar duidelijk over te brengen. Spel kun je ook uitleggen als een sociaal spel. Kinderen en jongeren ontdekken zichzelf in sociale zin en spel is een goede oefening. Uitdagen, je van de domme houden, een beetje prikkelen zijn mogelijkheden. Natuurlijk is gewoon samen spelen van het allergrootste belang, om samen plezier te hebben. Redelijkheid “Je moet redelijk zijn. Het zijn pubers, ze moeten dus hun grenzen opzoeken, hun seksualiteit ontdekken. Je weet dus ook wel dat ze bepaalde sites zullen opzoeken op internet. Dan praat je samen met hen over de grenzen. Wat kan wel en wat niet? Samen kom je er uit, bijvoorbeeld dat sites met beelden van mensen die vermoord worden, niet kunnen. Als iemand zoiets dan toch opzoekt, nou dan kan ik wel boos worden, maar dan begrijpt iedereen ook wel waarom.” Don Bosco werkers gaan in redelijkheid met jongeren om. Het is noodzakelijk een structuur te bieden aan jeugd en jongeren, waarin zij leren om te gaan met normen en waarden. Deze regels zijn dus redelijk en zodanig dat jeugd en jongeren zich daarin kunnen schikken, ook al zullen ze ook de grenzen opzoeken. Concreet betekent dat bijvoorbeeld dat Don Bosco werkers zich niet autoritair opstellen en geen overdreven regels en sancties vaststellen. “Ik ga niet een jongen het pand uittrappen omdat hij met z’n voeten op de bank zit.” Het betekent ook dat zij 9
63
geen valse verwachtingen scheppen, maar aangeven waar de grenzen liggen en waarom. Wie jongeren in redelijkheid benadert geeft duidelijk uitleg over zijn eigen motieven en plannen, vertrouwt er op dat jongeren redelijk kunnen zijn en zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen, en respecteert de jongere en zijn mening, ook als die anders is. “Redelijkheid heeft voor mij alles te maken met eerlijkheid en oprechtheid, jezelf zijn, geen rol spelen en elkaar als mensen benaderen die gewoon met elkaar kunnen praten. Niet als cliënt en dienstverlener, of kind en autoritaire volwassene, nee, gewoon open praten over mogelijkheden en grenzen.” Stimuleren “Ik had het in eerste instantie niet door. Dan vroegen ze een keer of ik bardienst wou draaien of iets anders wou doen. Later kijk je terug en zie je dat je steeds meer verantwoordelijkheid op je nam, dat je steeds meer in jezelf ging geloven en langzaam een doel voor ogen kreeg. Dat kwam door de Don Bosco werkers die me elke keer weer stimuleerden om iets nieuws op me te nemen.” Een van de belangrijkste taken van een Don Bosco werker is jongeren stimuleren tot verdere ontplooiing. Dit kan door actieve en creatieve programma’s aan te bieden, of liever zelfs door een kader voor een programma aan te bieden dat de jongeren zelf verder invullen. Het geven van zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid, uiteraard aangepast aan leeftijd en (verworven) vaardigheden, is een belangrijk facet van stimuleren. Op die manier laat je een jongere zien dat je vertrouwen in hem hebt. Dit geldt trouwens niet alleen voor de jongeren, ook de Don Bosco werkers worden op deze manier benaderd. “Het gaat niet alleen om vertrouwen in de jongeren, maar ook in de vrijwilligers en de medewerkers. Zij krijgen van mij allemaal honderd procent vertrouwen en veel verantwoordelijkheid. Zij stellen de plannen vast, zij vertellen mij wat nodig is, zij zetten de activiteiten op, natuurlijk wel in overleg. Door ze verantwoordelijkheid te geven, bevorder ik betrokkenheid en affiniteit en laat ik mensen merken dat ik ze serieus neem en respecteer.” Verantwoordelijkheid geven en vertrouwen hebben, vereisen wel dat er ruimte is voor fouten. Mensen moeten leren en daarvoor moeten zij ook fouten kunnen maken. “Dat is het mooie hier bij Don Bosco, de fouten die je maakt worden gewoon geaccepteerd. Van fouten leer je, wordt dan gezegd, dus natuurlijk mag je fouten maken, als je er maar wat mee doet en ervan leert.” Eigen ruimte Don Bosco begreep dat een eigen ruimte (het oratorio, zoals hij het noemde) zeer belangrijk is voor jongeren. Zij hebben een plek nodig voor gezelschap en ontspanning waar zij kunnen experimenteren met normen en waarden, op zoek kunnen gaan naar de grenzen van hun mogelijkheden en waar zij door vallen en opstaan mogen leren van hun eigen fouten. Een eigen ruimte is van essentieel belang voor de ontwikkeling van de eigen identiteit. Zorg dragen voor een dergelijke ruimte en open inloopmogelijkheden vormen dan ook kernaspecten van de Don Bosco werkwijze. Het oratorio dat stond voor bid-, woon-, leer-, werk- en speelplaats is nu dus geworden tot een plek waar ruimte is voor jeugd en jongeren in het oefenen in de vier doelstellingen van de opvoeding: zingeving, verbondenheid, verantwoordelijkheid en vrijheid.
10
64
“De jongens voelen zich hier thuis, ze spelen een spelletje en praten over de dingen die hen bezighouden, zoals meisjes of alcohol, zonder dat iemand daar moeilijk over doet of zegt dat het niet mag. Veel van hen kunnen thuis niet praten over die onderwerpen. Hier bepalen ze zelf waar ze over praten, het is hun plek.” Wat betekent de werkwijze concreet? Wanneer over de Don Bosco werkwijze wordt gepraat, vragen mensen al snel om concrete voorbeelden: waar gaat het precies om? Puntsgewijze opsommingen zijn niet gemakkelijk te geven, omdat de verschillende kenmerken van het preventief systeem elkaar beïnvloeden. Zij vormen als het ware schakels die op allerlei manieren met elkaar verbonden zijn. Je kunt iemand bijvoorbeeld pas stimuleren als je weet wat hem interesseert en bezighoudt, om daarachter te komen moet je regelmatig aanwezig zijn. Dat wil echter niet zeggen dat Don Bosco-werkers geen antwoord kunnen geven als hen gevraagd wordt wat een Don Bosco werker concreet doet. Enkele voorbeelden van zulke antwoorden zijn: een Don Bosco werker… - zoekt aansluiting bij de belevingswereld van jongeren; - zorgt voor een ontspannen en veilige sfeer waarin jongeren zichzelf kunnen zijn; - geeft duidelijk aan wat zijn mogelijkheden en grenzen en die van het werk zijn; - laat jongeren voelen dat hij om ze geeft; - bereidt activiteiten goed voor, maar voert ze flexibel uit, is altijd open voor suggesties en draait nooit koste wat kost een standaard programma af; - werkt niet vóór jongeren, maar mét jongeren en gaat er vanuit dat jongeren inspraak hebben en eigen verantwoordelijkheid dragen; - moedigt eigen initiatieven van jongeren aan en ondersteunt hen daarbij om zo hun zelfstandigheid te bevorderen; - geniet van zijn werk. Werken in teamverband Don Bosco werk doe je niet alleen maar in een teamverband, ook al heb je geen directe collega’s. De Don Bosco werker heeft mensen om zich heen die dezelfde visie op het omgaan met jeugd en jongeren hebben, dichtbij of buiten de directe werkomgeving. Zo ontwikkelt de Don Bosco werker een eigenheid, die haar basis heeft in eensgezindheid. In teamverband ontwikkelt de Don Bosco werker zijn creativiteit, door invloeden van buiten maar ook door samenwerking. Een noodzaak hierbij is vorming en nascholing. De redelijkheid is voor de Don Bosco werker zelf van essentieel belang wil hij goed kunnen functioneren. Dialoog en overleg zijn noodzakelijk. Dit alles kan niet zonder de waardering voor wat ieder doet. Op de juiste momenten moet er tijd en aandacht zijn voor de eigen inspiratie die gevoed dient te worden door anderen en door rust te nemen.
11
65
DE SPIRIT VAN DON BOSCO De werkwijze van Don Bosco komt voort uit zijn levensbeschouwelijke vorming, zijn spiritualiteit. Tegenwoordig werken niet alle Don Bosco werkers vanuit een religieuze overtuiging. Dat betekent echter niet dat het evangelische karakter van de Don Bosco werkwijze is verdwenen, integendeel, het leeft voort in de bewogen stijl van werken, elkaar oproepen en elkaar versterken. Don Bosco las het evangelie vanuit een bepaalde invalshoek: die van een barmhartige God die mensen niet in de steek laat. Door zichzelf onvoorwaardelijk in te zetten voor jongeren wilde Don Bosco het evangelie volgen. Mededogen en onvoorwaardelijkheid zijn nog altijd te vinden in de Don Bosco werken. Tegelijkertijd bestaat er respect voor andere godsdiensten en levensbeschouwingen en leeft het besef dat ieder mens, ongeacht zijn geloofsvisie of overtuiging, kampt met spirituele vragen en op zoek is naar inspiratiebronnen en andere voedingsbodems voor kracht. Meer over spiritualiteit in het algemeen en die van Don Bosco in het bijzonder is te vinden in de boekjes Don Bosco werk vandaag; de spirituele missie (een essay door Jurja Steenmeijer) en De spiritualiteit van Don Bosco - jouw spirit.
12
66
TOT BESLUIT Dit Handvest voor Don Bosco werkers is geen strak keurslijf waarin Don Bosco werkers zich exact aan de regels en richtlijnen moeten houden. Het wil echter handvatten bieden en een richting geven voor al diegenen die zich met het hart op de goede plek voor jeugd en jongeren willen inzetten. Het Handvest is een houvast om zich de werkwijze van Don Bosco eigen te maken. Het biedt een inspiratiebron voor de Don Bosco werker zelf en een reden om in dialoog met anderen steeds kritisch naar de eigen manier van werken en omgaan met jeugd en jongeren te kijken. En zo nodig de werkwijze verder uit te bouwen en te professionaliseren. Dit Handvest is een oproep aan iedereen en nodigt mensen uit zich met hart en ziel in te zetten voor jeugd en jongeren op de manier zoals hiervoor beschreven. Als een levenshouding in plaats van een werkhouding. In elk kind zit iets goeds. Bij sommige moet je echter wat moeite doen om het te zien.
COLOFON © 2009 de Stichting Don Bosco Werken Nederland/3e herziene uitgave. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Auteur Christina Mercken (Xina Tekst & Support, Amsterdam) Drukwerk drukkerij Grafics, Apeldoorn Met dank aan: • Francis van Haandel (vrijwilliger Don Bosco Jonathan, Amsterdam); • Bram Stoop (coördinator Multicultureel Centrum Don Bosco Burcht, Rijswijk); • Musa Unal (vrijwilliger Jeugd- en Jongerencentrum Don Bosco, Apeldoorn) voor hun waardevolle inzichten; • Don Bosco Vorming & Animatie, Oud-Heverlee, België; • De werkgroep vorming van Don Bosco Nederland, Soest. In opdracht van: De Stichting Don Bosco Werken Nederland Heideweg 52 3768 BC SOEST Tel: 035 – 609 15 95 E-mail:
[email protected] Website: www.donbosco.nl
DON BOSCO Stichting Don Bosco Werken Nederland, Heideweg 52, 3768 BC Soest tel 035 6091595, fax 035 6091591, e-mail
[email protected] www.donbosco.nl 13
67
Bijlage: 3 INLEIDING: EEN BEKNOPTE SCHETS VAN DE PRESENTIETHEORIE LIJDEN AAN SOCIALE OVERBODIGHEID Van sommige mensen is het leven kapot. Ze zijn geïsoleerd, eenzaam en voelen zich verscheurd. Sociaal zijn ze overbodig. Anderen kijken hen met de nek aan, hebben hen opgegeven of komen misschien plichtmatig een keertje kijken. Allereerst ten behoeve van deze mensen zijn de presentiebenadering en de presentietheorie ontwikkeld: om hen draait het allemaal. De presentietheorie is ontstaan op basis van professioneel pastoraal werk in achterbuurten maar blijft daartoe niet beperkt. Er bestaat een verband tussen sociale overbodigheid en armoede, maar die overbodigheid is geen exclusief achterstandsprobleem, net zomin als present-zijn noodzakelijkerwijs pastoraal is. Ook meer welgestelden kunnen onder zulke gevoelens van overbodigheid lijden en zo ook mensen die leven temidden van veel anderen, bijvoorbeeld in instellingen voor psychiatrisch zieken en mensen met een verstandelijke beperking, in asielzoekerscentra, in verzorgings- en verpleeghuizen. Materieel worden zij misschien redelijk verzorgd maar toch kwijnen ze vaak weg, want in hun verhaal, leed en leven stellen anderen nauwelijks enig belang. Mogelijk kan de presentiebenadering voor al deze mensen iets betekenen. PROFESSIONELE RESPONSEN OP SOCIALE OVERBODIGHEID, WAARONDER PRESENTIEBENADERINGEN Niet dat de presentiebenadering het enig mogelijke professionele antwoord is op de problemen die met sociale overbodigheid gepaard gaan. Hulpverleningsinstanties en zorginstellingen doen er, met meer of minder succes, van alles aan. Soms lukt het deze mensen te bereiken en op een deelgebied iets te verhelpen. Vaak ook niet. De problemen van sociaal overbodige mensen zijn namelijk in hoge mate niet verhelpbaar. De betreffende mensen zijn chronisch ziek, hun partner of kinderen zijn overleden of het contact is verbroken, ze zijn verstandelijk of sociaal niet erg getalenteerd, of ongeneeslijk verslaafd aan drank of drugs. Een andere dan de gebruikelijke aanpak van de hulpverleningsinstanties en in de zorgsector is ontwikkeld door diverse beoefenaars van presentie: in het gewone pastoraat en het diaconale werk, in ziekenhuizen en gevangenissen, maar ook in het opbouwwerk, in de jeugdhulpverlening, de kinderbescherming en voogdij, in de humanistiek, in de GGZ, psychiatrie en de rehabilitatiebeweging, in het maatschappelijk werk, de verpleging, in home based careprojecten voor hiv/aids-patiënten en speeltuinwerk en de maatschappelijke opvang. Behalve onder beroepskrachten vinden we presentiebeoefenaren onder vrijwilligers als buddy’s, maatjes, vrienden(dienst), weekendpleegouders, gevangenisbezoekers, et cetera. Presentiebeoefenaren vormen een marginale beweging, de hoofdstroom in de sector zorg, welzijn, pastoraat en dienstverlening heeft over het algemeen nog weinig boodschap aan deze aanpak. Andries Baart is dus niet de uitvinder van de presentiebenadering – wel heeft hij deze tot een theorie uitgewerkt, er de grondslagen van aangegeven en professionele competenties van deze benadering gesystematiseerd. Baarts presentietheorie wortelt in dit brede spectrum van zojuist opgesomde werksoorten, wordt daar besproken en inmiddels ook toegepast. HET KARAKTERISTIEKE VAN DE PRESENTIEBENADERING Karakteristiek voor de presentiebenadering is: er zijn voor de ander, alles draait om de goede en nabije relatie (veel meer dan om het kost wat kost wegpoetsen van problemen), om zorg, om de waardigheid van de ander,
68
om de basale act van erkennen, zodat de ander – hoe gek, hoe anders ook – voluit in tel is, om wederzijdsheid (van hartelijkheid tot strijd), om alledaagse werkvormen, om verhalen, om nauwgezette afstemming op de leefwereld, om de wil de ander uit te graven, het beste van zijn of haar mogelijkheden waar te laten worden en niemand ooit af te schrijven (ook als zo ongeveer alles aan hem of haar niet meer deugen wil), om een soort voorzichtige traagheid en een zogeheten ‘latende modus’ van werken die ruimte geeft aan wat zich niet maken of afdwingen laat. De presentietheorie heeft verregaande consequenties en is radicaal, niet in het minst voor de beoefenaar zelf. Wie het pad van de presentie gaat, is tamelijk weerloos en moet moedig zijn. Zo iemand brengt zichzelf volledig in het geding. Intens deelhebben aan alledaagsheid, dat is wat de presentiebeoefenaar doet. Hij of zij doet, op een vriendachtige manier, heel gewone dingen. Van koffie leuten tot mee-eten, van knikkeren en voetballen tot samen een potje janken om wat niet lukken wil, van meegaan naar de Sociale Dienst tot jarenlang trouw elke dinsdag even langskomen. In die concreetheid zit het. Daarin moet het gebeuren en daarin gebeurt het ook: verbondenheid, het onopgeefbare trefwoord van menselijkheid. Professionals blijven daarbij gewoonlijk uit de buurt, in taal en werkvormen, in het ritme van werken én ruimtelijk. (Waar ben je als beroepskracht eigenlijk de hele dag?) Bovendien is de betekenisverlening van hun handelen gefixeerd op een deelgebied van het alledaagse: enkel de problemen. De presentiebeoefenaar daarentegen heeft een uiterste sensitiviteit ontwikkeld voor de veelzijdige invlechting in het alledaagse en op het openen van de potenties ervan. Aan de reacties op de presentietheorie is eveneens iets af te lezen over wat er karakteristiek voor is. Bij het presenteren van (tussentijdse) onderzoeksbevindingen kreeg de presentietheorie bijval, maar wekte ook onbegrip en zelfs irritatie. De bijval bestaat erin dat heel wat professionals er kennelijk naar verlangen om meer presentie in hun werk te doen. Het misverstand is dat presentie zoiets is als empathie, onpolitiek geklef, als passiviteit, als het simpele gedoe van een goede buur. Irritant vinden sommigen het dat de presentietheorie zich kritisch verhoudt tot de main stream. Voor wie met overtuiging in de gebruikelijke manier van doen staat, is de presentiebenadering soms zeer moeilijk te begrijpen. Men vindt haar dan te vaag en kan nauwelijks zien om welke waarden of om welk praktisch goed het daar draait. Dat de presentiebeoefening zich onttrekt aan de bureaucratische logica en haaks staat op een cultuur van bedrijfsmatig gemodelleerde maakbaarheid, maakt het er niet beter op. DE PRESENTIETHEORIE ALS INTERVENTIEKRITIEK Nog een manier om het eigene van de presentietheorie te typeren, is door deze te omschrijven als interventiekritiek. Gewoonlijk zet men present-zijn af tegen absent-zijn, afwezig zijn, ontbreken. Een studie over presentie lijkt in dat licht vooral betrekking te hebben op de wil of de techniek om aanwezig te zijn, te zorgen dat je niet ontbreekt noch de boot mist. We zetten presentie af tegen een subtiele, complexe en hypermoderne vorm van absentie, namelijk interventie. Interventie is de organisatorische grondvorm van vrijwel alle hulp, dienst en zorg in onze samenleving, en vaak ook van pastoraat: planmatig, gecalculeerd, methodisch, efficiënt, doelgericht, probleemoplossend. De afschuwelijke ontdekking is dat hoewel er voor armen – the least, last, lost and latest, zoals Gandhi ze noemt – in onze samenleving van alles en nog wat heet te zijn, dit ‘interventionistisch georganiseerde aanbod’ in het aanvoelen van wie teruggeworpen is op zichzelf veel te vaak innerlijk leeg en ontoegankelijk is. De substantie van aandachtige betrokkenheid is eruit vervluchtigd, of erger: er abusievelijk uit weg georganiseerd. Het probleem is lang niet steeds dat er in absolute zin te weinig voor de ‘armen’,
69
marginalen en andere chaoten zou zijn. Die lezing van het achterstandsprobleem is, hoewel algemeen, te eenvoudig en vooral onbruikbaar ouderwets. Wie de onderliggende paradox van ‘afwezigheid in overvloed’ niet goed onderkent, loopt een gerede kans ongewild méér van hetzelfde te bepleiten: verlating en verwaarlozing in een comfortabel jasje. Het is een onthutsende ontdekking: hoewel het armen en marginalen ontegenzeglijk aan het nodige ontbreekt, is het probleem toch opvallend vaak dat het pastoraat net als het bestaande sociaalcultureel werk en ook de huidige zorg-, dienst- en hulpverlening, met zijn hoofd bij heel wat anders zit dan bij de mens voor zijn neus die hulp, steun of bijstand zoekt. En die dus aangewezen is op een ander, hartelijk mens. Het gaat daarbij om de levenskwaliteit van buurtbewoners maar ook om de zinvolheid en de arbeidsvreugde van mensgerichte beroepsbeoefenaren: individueel of persoonlijk kunnen ze nauwelijks iets tegen het doorgeschoten interventionisme ondernemen. Interventies wortelen in zogeheten ‘diagnoses’, een Grieks en samengesteld woord. ‘Dia’ betekent in dergelijke samenstellingen meestal ‘ergens doorheen’ en de stam ‘gnos’ is te vertalen met kennen of begrijpen. Diagnostiek is dan de leer van de borende blik. Dat noemen we gewoonlijk kennen of begrijpen: het niet houden bij de verschijnselen zoals ze verschijnen, maar er doorheen kijken in de veronderstelling dat achter of onder de bedrieglijke verschijningsvorm de ware werkelijkheid ligt. Begrijpen in het kader van interventies – binnen of buiten het pastoraat – is zo’n grijpen over de dingen, de gebeurtenissen, de verhalen en de mensen heen. In de presentiebenadering is aandacht een kernwoord. Daarin gaat het ook om ‘ergens je hoofd bij houden’, zoals we daarnet zeiden, een bewuste gespannenheid naar iets. Maar in de presentiebenadering wordt niet gedacht over iemand maar aan iemand. Dat is letterlijk en ruimtelijk: je heel dicht naar iemand toe spannen, aan hem komen, beroeren; het gaat om de uitgaande beweging naar de ander toe, tot aan hem. Aandacht zoekt niet naar iets diepers, maar houdt zich in zodra ze raakt aan de ander. In dat aan-denken voegt de presentiebeoefenaar zich naar wat hij of zij aantreft: voegt zich in taal, tijd, ritme, et cetera. Dat is wat we presentiebeoefenaren zien doen: denken aan de ander, vast, meer nog een relatie aangaan dan handelend optreden tegen een probleem. En pas in die hechte verbondenheid toont zich wat er gedaan kan of gelaten moet worden, daar en zo vindt men de coördinaten van het samenhandelen. Deze benadering druist op zo ongeveer alle punten van belang in tegen wat gebruikelijk is en toch blijkt uit Baarts onderzoek dat ze hooggewaardeerde effecten sorteert. DE PRESENTIETHEORIE ALS MEER DAN EEN METHODIEK De presentietheorie bevat een verfijnd uitgewerkte methodiek, maar wordt misverstaan als alleen dát centraal staat. De presentietheorie is niet alleen een bepaalde manier van doen, maar omvat ook een sterke en uitgewerkte basisfilosofie. Deze basisfilosofie staat in het teken van een culturele (tegen)beweging met een kenmerkende kritiek op de macht en op in zichzelf gekeerde institutionele overlevingsdrift. Vervolgens is er een (wijsgerige of theologische) antropologie met krachtige noties als ‘menselijke waardigheid’ en het belang om sociaal opgenomen te zijn. Verder is er een specifieke uitleg van maatschappelijke problemen, namelijk gezien vanuit de slachtoffers en degenen die eronder lijden, benoemd als het participatief-experiëntele discours. Dan is er de radicale toewending naar het lijden en de wil het daarbij uit te houden. Tot slot is er de volgehouden poging om zo nauwgezet mogelijk aan te sluiten bij de leefwereld van de ander als ander.
70
METHODISCHE KENMERKEN VAN DE PRESENTIEBENADERING De presentiemethodiek is, anders dan men wel denkt, een welgeordend, goed omschreven en professioneel te bedrijven geheel en geen samenraapseltje dat alleen door onnavolgbare charismatici gepraktiseerd kan worden. Het eerste methodische kenmerk betreft beweging, plaats en tijd. De presentiebeoefenaar is dikwijls ‘niet onder dak’, dat wil zeggen: werkt niet vanuit een pandje of bureau. Het geldt ook in overdrachtelijke zin: het werk is niet onder de theoretische, theologische, ideologische pannen. De presentiebeoefenaar leidt een zwervend bestaan, werkt vanaf de stoep. De daarbij aansluitende basisbeweging is: naar de ander toe in plaats van omgekeerd (‘u moet naar mij toe komen’). De presentiebeoefenaar is ongehaast en houdt zich vrijelijk op in het leefmilieu van de betrokkenen, is gemakkelijk aan te klampen. Het ritme van werken is afgestemd op het leefritme van de anderen: soms is dat traag, soms buiten loketuren, soms razendsnel en urgent, soms repetitief en iteratief, vaak instabiel en redelijk onvoorspelbaar. Bovendien hebben presentiebeoefenaren in de regel langdurige contacten. Het tweede methodische kenmerk gaat over ruimte en begrenzing. De presentiebeoefenaar is niet louter aanspreekbaar op één type probleem of hulpvraag. Openheid, domeinoverschrijding, brede inzetbaarheid, doen wat de hand vindt te doen: dat zijn trefwoorden. Een ander: gespecialiseerd in het ongespecialiseerde, en dat is (vergeleken met het reguliere welzijnswerk) hoogst bijzonder. De betrokkenen hoeven de aandacht en hartelijkheid van de presentiebeoefenaar niet te verdienen, ze zijn ook niet aan (formele) voorwaarden gebonden en kunnen het trouwens ook niet gemakkelijk verbruien. De presentiebeoefenaar is er onvoorwaardelijk. Het valt op dat presentiebeoefenaren vaak met opvallend grote eenheden werken: hele families, straten, geschiedenissen, probleemcomplexen, verhaalvertakkingen enzovoort. Alles behalve verkokerd! Daarbij behoort het kenmerk dat er zo veel mogelijk gewerkt wordt met de zaken, de verhalen en de sociale structuren zoals ze zich voordoen (organiciteit). Het derde methodische kenmerk heet ‘aansluiting’. Er wordt aangesloten bij de leefwereld en levensloop van de betrokkenen. De presentiebeoefenaar deelt in het leven van de betrokkenen. Bovendien staat niet de jacht op problemen voorop, maar het vinden van een bevredigende verhouding tot het leven. Deze verworteling in het geleefde leven mondt uit in een ander kenmerk: de presentiebeoefening oogt vaak heel alledaags, bedient zich ook van alledaagse omgangs- en werkvormen, werkplekken en werkrollen, van gewone taal, kleine, doodgewone aanleidingen en aangrijpingspunten. Geen zware hulpverlenende gesprekken, maar met elkaar optrekken en daar doorheen ernstige zaken aansnijden: afgrijselijke kindermishandeling ter sprake krijgen onder een patatje. De omgang van presentiebeoefenaar en de ander (pastorant, cliënt) is dikwijls heel hartelijk en informeel: men kent elkaar en deelt een geschiedenis. Trouw is een trefwoord, net als de beeldspraak van de familiale betrekking. Methodisch kenmerk vier is afstemming en openheid. De presentiebenadering loopt niet over van door anderen uitgebroede bedoelingen. Doelen liggen niet vast, zeker niet tevoren; we spreken eerder van een doelrichting. De presentiebeoefenaar heeft een open agenda die de ander mag invullen; vaak letterlijk! Open is ook de benadering van de anderen: niet weten, je laten verrassen, je oordeel en handelen opschorten, de geleefde betekenis van het leven goed tot je door laten dringen (dus jezelf openstellen). De sturing van het werk is dus ook problematisch: reflectief, zonder vaste patronen, zonder een legitimatie vooraf, zonder veilige regels of een beschermende professionele status. Je moet het toch vooral van jezelf hebben (introspectie). Ten slotte is ook het profiel van de werker vaak laag, open, flexibel,
71
zonder te verdoezelen wie hij/zij is, waarvoor hij/zij staat en wat zijn of haar verantwoordelijkheden zijn. Het vijfde methodische kenmerk heeft betrekking op betekenis. Vanwege deze kenmerken is de presentiebenadering bijzonder, zij het niet exclusief, geëigend waar contact gezocht wordt met mensen in de marge van onze samenleving, met moeilijk bereikbare, chaotisch en teruggetrokken levende mensen bij wie zich de problemen opstapelen. Daarmee is tevens gezegd dat het onjuist is om de presentiebeoefening eenzijdig te associëren met armoede. Het blijkt vooral betekenisvol voor mensen die maatschappelijk uitgestoten, sociaal overbodig heten, wier verhaal, leed, leven anderen nauwelijks interesseert en die gemist kunnen worden als kiespijn. Juist die mensen worden door presentiebeoefenaren uitgekozen, gevonden, gesterkt, opgenomen in een sociaal weefsel, erkend. Andries Baart in samenspraak met Annelies van Heijst
72
Bijlage: 4 Constructieve pedagogische aanpak De theorie en het handelen van Giovanni Don Bosco vergeleken met de hedendaagse opvattingen van Prof.dr. Micha De Winter.
“Don Bosco leefde in een duidelijk andere tijd dan wij nu. Het proces van verregaande individualisering speelde in die tijd nog niet. Toch benadrukte hij in de 19e eeuw het belang van verbondenheid, wat hij als een prominent opvoedingsdoel formuleerde. Je moet je bewust zijn van de verbanden waarin je leeft en waarvan je voor een deel afhankelijk bent. Je moet voorbereid zijn op een verantwoordelijke rol in de maatschappij en de kleinere samenlevingsverbanden. Opvoeden tot ‘vrijheid’, wat hij ook tot opvoedingsdoel stelde, behelsde volgens Don Bosco dat je verbonden bent met de samenleving waarvan je een onderdeel uitmaakt en je er tegelijkertijd kritisch toe verhoudt. Hij stelde dat persoonlijke ontwikkeling aan kwaliteit wint, naarmate er meer sprake is van verbondenheid met medemensen en de maatschappij. Hij hamerde op het ontwikkelen van verantwoordelijkheid en hij bood jongeren de ruimte om verantwoordelijkheid te oefenen in concrete situaties”.
Inmiddels leven we enkele eeuwen later. In de samenleving is het proces van individualisering ver doorgeschoten. Prof. De Winter wijst erop dat in de moderne tijd de aandacht in opvoeding en pedagogiek sterk gericht is op het individu, zoals het ontwikkelen van een eigen identiteit, zelfstandig kunnen functioneren, gelukkig worden en je talenten ontplooien. Natuurlijk zijn dat belangrijk zaken, maar de aandacht is wel erg eenzijdig gericht op persoonlijke ontwikkelingscomponenten. Het is namelijk lang niet vanzelfsprekend dat geslaagde individuele ontwikkeling ook altijd leidt tot sociaal verantwoordelijkheidsgevoel, tot actieve maatschappelijke participatie of tot gedrag waarbij het individu zijn eigen belang afweegt tegenover het belang van de gemeenschap. “In de moderne individugerichte opvoeding mist De Winter het ‘algemeen belang’ als opvoedingsdoel. In de accenten die hij legt vertoont hij belangrijke overeenkomsten met Don Bosco. In ons werk stellen we jongeren centraal en ondersteunen hen in hun individuele ontwikkeling. We moeten ons daarbij goed bewust zijn van het belang van de accenten die De Winter legt: sociale verantwoordelijkheid en democratisch burgerschap”. De Winter is van mening dat ‘democratisch burgerschap’ een opvoedingsdoel moet zijn van opvoeders en pedagogen. Dat is namelijk geen aangeboren eigenschap, maar iets wat je moet leren. Participatie is daarbij een sleutelbegrip. “De jongerencentra van Don Bosco leveren daaraan een goede bijdrage. In het jongerenwerk liggen machtig veel aangrijpingspunten om jongeren te leren meedenken en beslissen, verantwoording te leren dragen voor hun keuzes en inbreng. Jongerenwerkers moeten voortdurend situaties scheppen waarin participatief gedrag als het ware wordt uitgelokt”. Het ‘preventief systeem’ van Don Bosco en de ‘constructieve pedagogische aanpak’ van De Winter lopen in veel opzichten parallel. Don Bosco en De Winter gaan ervan uit dat, om jongeren maatschappelijke verantwoordelijkheid bij te brengen, je ze actief bij de samenleving moet betrekken. Om jongeren aan de samenleving te committeren moet de samenleving iets aantrekkelijks voor hen in petto hebben. Volgens zowel Don Bosco als De Winter begint dat door met jongeren in gesprek te gaan, hen serieus te nemen, door de dialoog aan te gaan en perspectief te bieden. Er gelden twee belangrijke dimensies van opvoeding en professionele begeleiding: aan de ene kant moeten kinderen en jongeren aandacht, liefde, ruimte en ondersteuning krijgen en aan de andere kant hebben ze even hard veilige grenzen nodig. “Ouders en professionals, dus ook wij Don Boscowerkers moeten grenzen aangeven, tegengas durven geven, een beetje lef hebben.”. Zo’n pedagogische relatie kan natuurlijk alleen vorm krijgen in het directe contact van de jongerenwerker met de jongeren. Aanwezigheid is een voorwaarde voor dat contact. Don Bosco noemt ‘aanwezigheid’ een van de meest centrale kenmerken van zijn preventief systeem. Hij heeft het expliciet over aanwezig zijn in de ruimte waar jongeren verkeren. Ook De Winter voert een vurig pleidooi voor het terugbrengen van volwassenen in de leefwereld van jongeren. Zijn aandacht gaat daarbij vooral uit naar jongeren in het publieke domein. “Dat is een heel herkenbaar aandachtspunt. Op dit moment worden de straten en pleinen vooral bevolkt door ‘hangjongeren’. Het is al jaren een terugkerend item dat in de nieuwsmedia overheerst. Jongeren hangen rond en volwassenen trekken zich uit dat publieke domein meer en meer terug. Het corrigeren van gedrag wordt overgelaten aan de politie. Dat is geen gezonde ontwikkeling. Sociale controle en betrokkenheid moet in de samenleving vanzelfsprekend zijn. Het jeugd- en jongerenwerk speelt in dit proces een cruciale rol. Het jongerenwerk legt op toegankelijke wijze contact met jongeren, stelt gedrag bespreekbaar en legt sociale verbindingen. Om met elkaar te kunnen samenleven moeten we elkaar verdragen en accepteren. Dat moet uitgedrukt worden in ons gedrag. We moeten elkaar weer durven aanspreken. Maar dan wel vanuit een basishouding die uitdrukt dat die ander er ook recht op heeft om er te zijn”. “Neem nou ons jongerencentrum in Zevenhuizen. Daar vindt geen kunstmatige scheiding plaats tussen leeftijdsgroepen, tussen de generaties. Jong en oud leeft er naast elkaar, verdraagt en respecteert elkaar. Het is mogelijk en zinvol om daar verder in te investeren. De onderlinge betrokkenheid en positieve bemoeienis van verschillende groepen naar elkaar toe moet verder gestimuleerd worden. Dat is toch wel iets waar
73
het jongerenwerk goed in is”. Om het met de woorden van De Winter te zeggen “is het leggen van sociale verbindingen nu eenmaal een talent van het jongerenwerk, dat door weinig andere werksoorten wordt gedeeld”. 13 Geschreven door: Hans Stalknecht
13 http://www.donboscoapeldoorn.nl/cms/index.php?option=com_content&view=article&id=65&Itemid=91 [02.01.2012]
74
Bijlage: 5 Visie Stichting Eropaf! Stichting Eropaf! is sinds begin 2007 een kleine slagvaardige organisatie van vrijwilligers. Wij willen de professionele oriëntatie op de leefwereld van burgers en het opereren in de frontlinies van de samenleving stimuleren. Vijf jaar geleden, toen de stichting Eropaf! werd opgericht, had ‘eropaf’ weinig andere betekenis dan een soort activistische aansporing. Nu, in 2011, wordt het begrip bijna als vanzelf in verband gebracht met een nieuw soort sociale professionals, die zich niet langer laten kluisteren door bureaucratische systemen, die de leefwereld van burgers als aangrijpingspunt nemen voor hun professionele interventies en zich daarbij vooral laten leiden door de eigen kracht van mensen en van de netwerken waarin mensen hun levens vormgeven. Eropaf is zelfs één van de acht bakens van het nationale Welzijn Nieuwe Stijl-programma. Dat is veel meer dan de oprichters van de stichting Eropaf! hadden durven hopen toen zij in 2006 als een soort gideonsbende bijeen kwamen om een organisatie te vormen die een kanteling in het handelen van professionele hulp- en dienstverleners op gang zou moeten brengen. Kennelijk viel de boodschap in vruchtbare bodem; Eropaf! werd een begrip waarin zowel de onvrede als de behoefte om verandering te bewerkstelligen samen kwamen. Eropaf! werd het logo van een nieuwe vorm van denken en organiseren. Maar daarmee zijn we er niet. De bestaande institutionele orde laat zich niet zomaar opzij zetten. Tussen droom en daad staan – om de dichter Elsschot nog maar eens te parafraseren ook in de 21e eeuw nog steeds regels in de weg en heel veel bureaucratische bezwaren. De veranderingen moeten zich bovendien waarmaken in een tijd van heftige bezuinigingen, waardoor kaalslag praktijk dreigt te worden voordat vernieuwingen een kans hebben gekregen. Die omstandigheden zijn volop reden om ons nader te bezinnen, de balans van de afgelopen jaren op te maken en diepgaand na te denken over wat er nodig is om de komende jaren de eropaf-verandering daadwerkelijk handen en voeten te geven. Het Eropaf Netwerk beoogt een versnelling tot stand te brengen in de uitwisseling van kennis en ervaring tussen alle denkbare partijen over innovatie in het veld in het bijzonder het outreachende werken. Het netwerk levert ook voor nieuwe initiatieven de nodige kennis aan. Het legt verbanden tussen wetenschappelijke kennis en praktijkervaringen. Onder andere in de ontwikkeling van proeftuinen en projecten in binnen en buitenland. Ook ontwikkelt zij banden met nationale en internationale netwerken en onderzoeksgroepen. Het Netwerk Eropaf wil ideeën aanreiken over wat er wel of wat er niet zou moeten gebeuren om de professional te faciliteren om outreachend te werken.14
14
http://www.eropaf.org/wie_we_zijn/visie.aspx [02.01.2012]
75
Bijlage: 6
Overzicht topics en interviewvragen In onderstaande tabel is weergegeven welke vraag bij welke topic hoort. 1. Algemeen
1
2. Contactlegging
3. Probleemexploratie
4. Probleemaanpak
5. Monitoring
2
11
8
20
3
16
9
21
6. Ervaring werkwijze jongerencoach Beweging, tijd, plaats
7. Waardering jongerencoach
22
47
46
4
10
23
48
5
13
24
49
6
17
25
50
7
18
26
12
19
27
45
Ruimte en begrenzing
14 15
28
43
29
44
30 Aansluiting
31 32 33 34 35 36 Afstemming en openheid
37 38 39 40 Betekenis
41 42
Uitgewerkte vragen per topic: 1. Algemeen 1. Via welke woningcorporatie huur je je woning? 2. Contactlegging 2. Heb je een brief ontvangen van je woningcorporatie waarin het bezoek van de jongerencoach werd aangekondigd? 3. Hoe vond je dat het bezoek vooraf werd aangekondigd? 4. Soms wordt er een jongerencoach ingeschakeld wanneer er sprake is van een huurachterstand of op basis van andere signalen. Is hier bij jou (ook) sprake van geweest? 5. Hoe heb je dit ervaren? 6. Op welke manier ben je in contact gekomen met de jongerencoach? 7. Hoe heb je dit ervaren?
76
12. Ik vond het fijn dat de jongerencoach (on)verwacht bij mij langskwam 14. De jongerencoach was oprecht geïnteresseerd. 15. Ik had het gevoel dat de jongerencoach goed naar mij luisterde. 43. Hoe heb je ervaren dat er iemand verwacht of onverwacht voor je deur stond? 44. Kwam de jongerencoach voor jou op het juiste moment of had hij/zij eerder later moeten komen? Kan je dit toelichten? 3. Probleemexploratie 11. Op welk gebied had/heb je een vraag of probleem? Wonen (bijv. huurachterstand, andere signalen) Dagbesteding (bijv. werk, school, hobby’s,vrije tijd) Politie/justitie (bijv. boete, taakstraf, strafblad) Financiën (bijv. schulden, uitkering) Mijn sociale netwerk (bijv. geen ‘goede’ of ‘echte’ vrienden waar je op terug kon of kan vallen) Gezondheid (bijv. verslaving, gebruik van alcohol/drugs, seksualiteit, gevoelens) 16. Het was mij duidelijk wat de jongerencoach voor mij kon betekenen. 4. Probleemaanpak 8. Wanneer ik door iemand gepusht wordt om actie te ondernemen, dan ervaar ik dit als… 9. Deze druk heb ik weleens ervaren bij de jongerencoach. 10. Toelichting bij vraag 9: Kan je omschrijven wat deze ‘druk’ met je deed? 13. De jongerencoach kan ik vertrouwen. 17. Mijn problemen werden direct opgepakt door de jongerencoach. 18. Ik vond het prettig dat de jongerencoach met mij meeging naar instanties en/of afspraken. 19. De jongerencoach kwam de gemaakte afspraken met mij na. 45. Hoe zou jij het liefste geholpen willen worden door een jongerencoach op het moment dat je in de problemen zit? 5. Monitoring 20. De jongerencoach neemt regelmatig contact met mij op om te vragen hoe het gaat. 21. De jongerencoach houdt de afspraken die gemaakt zijn met andere instanties goed in de gaten. 6. Ervaring werkwijze jongerencoach Beweging, tijd, plaats 22. Ik vind het fijn dat ik niet naar de jongerencoach toe hoef te gaan, maar dat hij/zij bij mij komt. 23. Ik voelde me op mijn gemak bij de jongerencoach. 24. De jongerencoach kon ik makkelijk per telefoon en/of e-mail bereiken. 25. De jongerencoach kon ik ook bereiken buiten de ‘normale’ werktijden. 26. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach op een flexibelere manier werkt dan andere hulpverleners die ik ken. 27. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er langdurig voor mij is. Ruimte en begrenzing 28. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor mij is. 29. Ik heb het gevoel dat ik geen verplichtingen heb naar de jongerencoach toe. 30. Bij de jongerencoach kan ik terecht met verschillende problemen.
77
Aansluiting 31. Ik voelde me gerespecteerd door de jongerencoach. 32. De jongerencoach gebruikte begrijpelijke taal. 33. De jongerencoach begreep de situatie waarin ik verkeer(de). 34. De jongerencoach luisterde goed naar wat ik wilde in mijn leven. 35. Het contact met de jongerencoach voelt informeel aan. 36. De jongerencoach is vriendelijk. Afstemming en openheid 37. De jongerencoach laat me in mijn waarde; hij/zij is niet oordelend over keuzes die ik maak. 38. De jongerencoach ging uit van wat ik wilde bereiken. 39. Ik vond het prettig dat er in het contact met de jongerencoach mijn doelen niet werden vastgelegd. 40. Ik wist duidelijk wat ik aan de jongerencoach had. Betekenis 41. Door de jongerencoach heb ik het gevoel dat ik er niet alleen voor sta. 42. Ik heb het gevoel dat ik er mag zijn. 7. Waardering jongerencoach 46. Wat heeft het bezoek van de jongerencoach jou opgeleverd? 47. Welk moment/onderdeel van de coaching heb je als prettig ervaren? 48. Welke moment van de coaching heb je ervaren als niet prettig? 49. Als je de jongerencoach een cijfer kon geven van 1 – 10 wat zou dan je algemene waardering zijn voor de jongerencoach van Don Bosco? 50. Nog opmerkingen/toelichtingen?
78
Bijlage: 7
Introductie In 2008 is Don Bosco Apeldoorn gestart met het project ‘Preventieve (woon) begeleiding’ in samenwerking met de woningcorporaties X, Y en Z. Het doel van dit project is om jongeren te ondersteunen bij het vinden van oplossingen voor problemen en het geven van informatie over hun rechten en mogelijkheden. Bij dit project is een jongerencoach langs de deuren gegaan om te kijken of je plezierig woonde op je adres en of hij/zij je ergens mee kon helpen, zoals hulp bij het invullen van formulieren, werk, scholing, schulden en het zoeken naar het oplossingen voor bepaalde problemen. Don Bosco Apeldoorn is erg benieuwd hoe jij het contact met hen tot op heden hebt ervaren en wat verbeterpunten hierin kunnen zijn, zodat zij in de toekomst hun hulpverlening nog meer aan kunnen laten sluiten op jullie wensen. In dit kader doe ik een onderzoek naar jouw ervaringen met de jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn. Hierbij wil ik van jou horen wat je helemaal niet fijn vond aan de coaching en wat je wel prettig vond. Ik waardeer het zeer dat je hieraan mee wilt werken. Als allereerst zal ik je een aantal vragen stellen. Vervolgens krijg je een formulier met stellingen waarop je kan aangeven in hoeverre je het hiermee eens of oneens bent. Hierbij gaat het voornamelijk om jouw persoonlijke ervaring met de jongerencoach. Daarna zal ik je nog een aantal vragen stellen. Dit interview zal ongeveer 30 minuten duren. Hierbij wil ik benadrukken dat ik het onderzoek geheel onafhankelijk uitvoer en dat je gegevens en antwoorden strikt vertrouwelijk en anoniem behandeld zullen worden.
79
Vragenlijst Datum: Begintijd: Eindtijd: Nummer: Geslacht:
_______________ _______________ _______________ _______________ M/V
1. Via welke woningcorporatie huur je je woning? …………………………..
1. Contactlegging (Woningcorporaties willen graag weten hoe jij het wonen ervaart in je woning en hoe zij ervoor kunnen zorgen dat je prettig en veilig woont in je leefomgeving. Om dit in kaart te brengen hebben ze een jongerencoach van Don Bosco Apeldoorn ingeschakeld. Hiernaast biedt de jongerencoach hulp en informatie aan op diverse terreinen.) 2. Heb je een brief ontvangen van je woningcorporatie waarin het bezoek van de jongerencoach werd aangekondigd? Ja Nee Indien ja, ga door naar vraag 3 Indien nee, ga door naar vraag 4 3. Hoe vond je dat het bezoek vooraf werd aangekondigd? Zeer prettig Prettig Neutraal Onprettig Zeer onprettig 4. Soms wordt er een jongerencoach ingeschakeld wanneer er sprake is van een huurachterstand of op basis van andere signalen. Is hier bij jou (ook) sprake van geweest? Ja Nee Indien ja, ga door naar vraag 5 Indien nee bij vragen 2 en 4 ga door naar vraag 6, in alle andere gevallen naar vraag 8 5. Hoe heb je dit ervaren? Zeer prettig Prettig Neutraal Onprettig Zeer onprettig Ga door naar vraag 8
80
6. Op welke manier ben je in contact gekomen met de jongerencoach?............................
7. Hoe heb je dit ervaren? Zeer prettig Prettig Neutraal Onprettig Zeer onprettig
2. Probleemaanpak (Soms zijn er jongeren die graag dingen willen veranderen aan hun situatie maar niet tot actie (kunnen) komen. In dat geval kan de jongerencoach soms wat pushen om tot actie te komen. Over het algemeen overlegt de jongerencoach of de jongere dit prettig vindt.) 8. Wanneer ik door iemand gepusht wordt om actie te ondernemen, dan ervaar ik dit als…. Zeer prettig Prettig Neutraal Onprettig Zeer onprettig 9. Deze ‘druk’ heb ik weleens ervaren bij de jongerencoach. Ja Nee Indien ja, ga door naar vraag 10 Indien nee, ga door naar vraag 11 10. Toelichting bij vraag 9: Kan je omschrijven wat deze ‘druk’ met je deed? ………………………………………………………………………................... ……………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………….
Lijst overhandigen met de stellingen en de vraag op welk gebied ze een probleem hadden
3. Open vragen 43. Hoe heb je het ervaren dat er iemand verwacht of onverwacht voor je deur stond? 44. Kwam de jongerencoach voor jou op het juiste moment of had hij/zij eerder/later moeten komen? Kan je dit toelichten?
81
45. Hoe zou jij het liefste geholpen willen worden door een jongerencoach op het moment dat je in de problemen zit? 46. Wat heeft het bezoek van de jongerencoach jou opgeleverd? 47. Welk moment/onderdeel van de coaching heb je als prettig ervaren? 48. Welk moment van de coaching heb je ervaren als niet prettig? 49. Als je de jongerencoach een cijfer kon geven van 1 – 10 wat zou dan je algemene waardering zijn voor de jongerencoach van Don Bosco?........ 50. Nog opmerkingen/toelichtingen?
Bedankt voor je medewerking!!!
82
Nummer: Datum:
Vragenlijst 11. Op welk(e) gebied(en) had/heb je een vraag of probleem? (kruis het antwoord aan, meer antwoorden mogelijk) Wonen (bijv. huurachterstand, andere signalen) Dagbesteding (bijv. werk, school, hobby’s, vrije tijd) Politie/justitie (bijv. boete, taakstraf, strafblad) Financiën (bijv. schulden, uitkering) Mijn sociale netwerk (bijv. geen ‘goede’ of ‘echte’ vrienden waar je op terug kon of kan vallen) Gezondheid (bijv. verslaving, gebruik van alcohol/drugs, seksualiteit, gevoelens)
83
Hieronder staan een aantal stellingen met daarachter de getallen van 1 – 5. De betekenis van de getallen is als volgt: 1= zeer eens met de stelling 2= eens met de stelling 3= niet eens/maar ook niet oneens met de stelling 4= oneens met de stelling 5= zeer oneens met de stelling Omcirkel op de volgende pagina’s het getal in hoeverre je het eens of oneens bent met de stelling. Mocht de stelling niet op jou van toepassing zijn, zet dan een kruisje in het vakje ‘N.v.t.’.
Ervaring werkwijze jongerencoach STELLING: 1.Zeer mee eens 2.Eens 3.Neutraal 4.Oneens 5.Zeer oneens
Waardering
12. Ik vond het fijn dat de jongerencoach (on)verwacht bij mij langskwam
1/2/3/4/5
13. De jongerencoach kan ik vertrouwen
1/2/3/4/5
14. De jongerencoach was oprecht geïnteresseerd
1/2/3/4/5
15. Ik had het gevoel dat de jongerencoach goed naar mij luisterde
1/2/3/4/5
16. Het was mij duidelijk wat de jongerencoach voor mij kon betekenen
1/2/3/4/5
17. Mijn problemen werden direct opgepakt door de jongerencoach
1/2/3/4/5
18. Ik vond het prettig dat de jongerencoach met mij meeging naar instanties en/of afspraken
1/2/3/4/5
19. De jongerencoach kwam de gemaakte afspraken met mij na
1/2/3/4/5
20. De jongerencoach neemt regelmatig contact met mij op om te vragen hoe het gaat
1/2/3/4/5
21. De jongerencoach houdt de afspraken die gemaakt zijn met andere instanties goed in de gaten
1/2/3/4/5
10. 22. Ik vind het fijn dat ik niet naar de jongerencoach toe hoef te gaan, maar dat hij/zij bij mij komt
1/2/3/4/5
11. 23. Ik voelde me op mijn gemak bij de jongerencoach
1/2/3/4/5
12. 24. De jongerencoach kon ik makkelijk per telefoon en/of e-mail bereiken
1/2/3/4/5
N.v.t.
84
STELLING: 1.Zeer mee eens 2.Eens 3.Neutraal 4.Oneens 5.Zeer oneens
Waardering
13. 25. De jongerencoach kon ik ook bereiken buiten de ‘normale’ werktijden
1/2/3/4/5
14. 26. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach op een flexibelere manier werkt dan andere begeleiders die ik ken
1/2/3/4/5
15. 27. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er langdurig voor mij is
1/2/3/4/5
16. 28. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor mij is
1/2/3/4/5
17. 29. Ik heb het gevoel dat ik geen verplichtingen heb naar de jongerencoach toe
1/2/3/4/5
18. 30. Bij de jongerencoach kon ik terecht met verschillende problemen
1/2/3/4/5
19. 31. Ik voelde me gerespecteerd door de jongerencoach
1/2/3/4/5
20. 32. De jongerencoach gebruikte begrijpelijke taal
1/2/3/4/5
21. 33. De jongerencoach begreep de situatie waarin ik verkeer(de)
1/2/3/4/5
22. 34. De jongerencoach luisterde goed naar wat ik wilde in mijn leven
1/2/3/4/5
23. 35. Het contact met de jongerencoach voelt informeel aan
1/2/3/4/5
24. 36. De jongerencoach is vriendelijk
1/2/3/4/5
25. 37. De jongerencoach laat me in mijn waarde; hij/zij is niet oordelend over keuzes die ik maak
1/2/3/4/5
26. 38. De jongerencoach ging uit van wat ik wilde bereiken
1/2/3/4/5
27. 39. Ik vond het prettig dat er in het contact met de jongerencoach mijn doelen niet werden vastgelegd
1/2/3/4/5
28. 40. Ik wist duidelijk wat ik aan de jongerencoach had
1/2/3/4/5
29. 41. Door de jongerencoach heb ik het gevoel dat ik er niet alleen voor sta
1/2/3/4/5
30. 42. Ik heb het gevoel dat ik er mag zijn
1/2/3/4/5
N.v.t.
Einde vragenlijst
85
Bijlage: 8
Staafdiagrammen 12. Ik vond het fijn dat de jongerencoach (on)verwacht bij mij langskwam. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 18%
18% 9%
9% 0%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
13. De jongerencoach kan ik vertrouwen. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 36% 18%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
14. De jongerencoach was oprecht geïnteresseerd. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 45%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
15. Ik had het gevoel dat de jongerencoach goed naar mij luisterde. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
64% 36%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
86
16. Het was mij duidelijk wat de jongerencoach voor mij kon betekenen. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 36% 18%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
17. Mijn problemen werden direct opgepakt door de jongerencoach. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45%
45%
9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
18. Ik vond het prettig dat de jongerencoach met mij meeging naar instanties en/of afspraken. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 27% 18%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
19. De jongerencoach kwam de gemaakte afspraken met mij na. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 45%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
87
20. De jongerencoach neemt regelmatig contact met mij op om te vragen hoe het gaat. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 36% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
9%
Oneens
0%
0%
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
21. De jongerencoach houdt de afspraken die gemaakt zijn met andere instanties goed in de gaten. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
36%
36% 18% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
22. Ik vind het fijn dat ik niet naar de jongerencoach toe hoef te gaan, maar dat hij/zij bij mij komt. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
36%
36% 18% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
Oneens
0%
0%
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
23. Ik voelde me op mijn gemak bij de jongerencoach. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45%
45%
9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
88
24. De jongerencoach kon ik makkelijk per telefoon en/of e-mail bereiken. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 36% 18% 0% Zeer mee eens
Eens
Neutraal
Oneens
0%
0%
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
25. De jongerencoach kon ik ook bereiken buiten de 'normale' werktijden. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 36%
Zeer mee eens
0%
0%
Eens
Neutraal
9%
9%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
26. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach op een flexibelere manier werkt dan andere begeleiders die ik ken. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 27%
Zeer mee eens
Eens
27% 0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
27. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er langdurig voor mij is. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
36%
36% 27%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
89
28. Ik heb het gevoel dat de jongerencoach er onvoorwaardelijk voor mij is. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45% 27%
Zeer mee eens
27%
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
29. Ik heb het gevoel dat ik geen verplichtingen heb naar de jongerencoach toe. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 27% 18%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
30. Bij de jongerencoach kon ik terecht met verschillende problemen. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
64%
27% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
31. Ik voelde me gerespecteerd door de jongerencoach. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
82%
18%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
90
32. De jongerencoach gebruikt begrijpelijke taal. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
73%
27%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
33. De jongerencoach begreep de situatie waarin ik verkeer(de). 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 36% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
34. De jongerencoach luisterde goed naar wat ik wilde in mijn leven. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
64%
27% 9%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
35. Het contact met de jongerencoach voelde informeel aan. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
73%
27%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
91
36. De jongerencoach is vriendelijk. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
91%
9%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
37. De jongerencoach laat me in mijn waarde. Hij/zij is niet oordelend over de keuzes die ik maak. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45%
45%
9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
38. De jongerencoach ging uit van wat ik wilde bereiken. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 36% 9%
Zeer mee eens
Eens
0%
0%
0%
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
39. Ik vond het prettig dat er in het contact met de jongerencoach mijn doelen niet werden vastgelegd. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
36% 27% 18% 9%
9% 0%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
92
40. Ik wist duidelijk wat ik aan de jongerencoach had. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
45%
45%
9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
41. Door de jongerencoach heb ik het gevoel dat ik er niet alleen voor sta. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
55% 36% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
42. Ik heb het gevoel dat ik er mag zijn. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
64%
27% 9%
Zeer mee eens
Eens
Neutraal
0%
0%
0%
Oneens
Zeer mee oneens
Niet van toepassing
93
Bijlage: 9 Interview Marco Betman Werkzaam bij Iriszorg d.d. 02.12.2011 1. Wat is uw functie? Outreachend hulpverlener bij het project ‘Dak- en thuisloze risicojongeren’. 2. Met hoeveel outreachend hulpverleners werken jullie bij dit project? Met vier outreachend hulpverleners. 3. Hoeveel jongeren hebben jullie geholpen? Dit jaar hebben we tot nu toe ongeveer 120 jongeren geholpen. 4. Wat houdt outreachend werken bij Iriszorg precies in? We werken met zwerfjongeren tussen de 16-23 jaar oud. Wij als outreachende hulpverleners leggen op plekken, waar dit soort jongeren zich begeven, contact met ze. Het doel hierbij is om ze naar de reguliere hulpverlening toe te leiden. Dit kan intern zijn, maar ook naar Tactus, GGNet, MEE-veluwe etc. We richten ons hierbij echt op de dak- en thuisloze jongeren. 5. Hoe gaat de contactlegging met de jongeren precies in het werk? Wij komen veel in coffeeshops, op het Marktplein, Oranjepark, Beekpark, kraakpanden, jongerencentra en op andere plekken waar zwerfjongeren bij elkaar komen in Apeldoorn, zoals bij Omnizorg. Wij kennen hiernaast ook al veel van de jongeren. 6. Wat is het type jongeren waarmee jullie te maken hebben? Het zijn jongeren met een uitgebreid hulpverleningsverleden. Veel van deze jongeren zijn zwaar teleurgesteld in de hulpverlening. Die zoeken uit zichzelf niet zo snel meer hulp, daarom zoeken wij ze ook op. Als je direct teveel vragen stelt aan de jongeren, bijvoorbeeld wat hun hulpvraag is, dan haken ze ook meteen af. Bij de contactlegging letten we erop dat we laagdrempelig een praatje maken. Als ze honger hebben halen we wat te eten voor ze. In het eerste stadium (de contactlegging) is de hulpvraag nog niet belangrijk. Als ze eenmaal een intake bij me krijgen duurt deze ook niet langer dan een half uur. Ik hoef alleen in grote lijnen te weten of iemand tot onze doelgroep behoort. We praten niet in details over het verleden van de jongere. Maar vooral over wat er nu speelt en aangepakt kan worden. We werken niet met wachtlijsten. Er wordt zo snel mogelijk praktische hulp aangeboden; zoals onderdak en eten, om het vertrouwen van de jongere te winnen. 7. Hoe scan je de jongeren waarvan je vermoedt dat ze een probleem hebben? Zonder er bovenop te zitten stel je eens een vraag aan een jongere, soms hoor je wat waar je dan op anticipeert. Vaak kan je dan al aardig een inschatting maken of deze jongere tot onze doelgroep behoort. Signalen kunnen zijn: - problemen met politie/jusitie; - psychische problematiek; - hulpverleningsverleden; - geen vast onderdak;
94
- slapen bij vrienden; - uiterlijke verzorging; - middelengebruik. Dit zijn allemaal indicaties waarbij ik als outreachend hulpverlener denk hier is meer aan de hand. Het is dan geen normale jongere die op straat eens een keer een blowtje rookt. 8. Heb je niet vaak wanneer je aan de jongere vertelt dat je outreachend hulpverlener bent ze het contact stoppen? Ja, dit gebeurt wel. Dat is dan voor mij een teken om nog meer mijn best te doen. Ik werk al lang in Apeldoorn, dus veel jongeren kennen mij. Vaak zeggen de jongeren: ‘Je kan hem wel vertrouwen’. Hiernaast zeggen de jongeren regelmatig tegen mij: ‘Jij praat niet zo als al die andere hulpverleners’. Dit beschouw ik als een compliment. 9. Op welk moment vertel je dat je outreachend hulpverlener bent? Als dat zo aan de orde komt of ik vertel dat ik bij Iriszorg werk. Dit maak ik al vrij snel bekend. Vanaf het begin af aan moet je open, eerlijk en transparant zijn, anders maak je een valse start met de jongere en dan ben je net zo als die ‘andere hulpverleners’. Een truc is om niet teveel te vertellen, maar ook niet te weinig. Je geeft ze hierbij wel het gevoel dat je wat voor ze kan betekenen. 10. Is het niet zo dat dit type jongeren niet op de hoogte zijn van de regelgeving omtrent de bescherming van persoonsgegevens en niet weten dat je informatie hebt die je niet behoort te hebben? Dat is altijd het spel wat je moet spelen als outreachend hulpverlener. Belangrijk hierbij is om duidelijk, helder en transparant te blijven. Met een geintje kom je ook altijd ver. Mensen die intelligent genoeg zijn om hun problemen onder ogen te zien en de weg weten hoef je niet te helpen, want zij redden het wel. De mensen die het niet redden, juist daar moet je tijd en energie in steken, want jij weet wel de weg. 11. Het doel heiligt de middelen? Ja eigenlijk wel. Als je outreachend werkt balanceer je op een grens van wat wel of niet kan. Mocht ik twijfel hebben dan bespreek ik dit altijd in mijn team. Je ziet en hoort ook heel veel als je op straat werkt. En wat doe je met deze informatie? Dat is soms echt lastig. Ik ben weleens met een groep jongeren bezig geweest en daar werd gedeald. Deze drugs lieten ze ook aan mij zien en dit was geen gebruikershoeveelheid. De politie heeft toen weleens aan mij gevraagd of ik kentekens wilde noteren, want ze wisten dat ik met deze groep werkte. Dit is natuurlijk uitgesloten. 12. Hoelang begeleiden jullie een jongere? Het liefst zo kort mogelijk, maar dat is niet de realiteit. Ik ben weleens acht maanden met een jongere bezig geweest. Deze jongere was 17 jaar, sliep in het slaaphuis. Het enige wat ik deed was een praatje met hem maken als ik hem op straat tegenkwam. Hij wist wat voor werk ik deed, maar hij wilde totaal niks van hulpverlening weten: hij redde het zelf wel. Ik kwam hem een keer zondagochtend in een portiek tegen en hij was er slecht aan toe. Hij zei tegen me dat het echt heel erg slecht met hem ging en dat hij wilde veranderen. Toen zei ik tegen hem dat hij maandag langs kon komen. Vervolgens is hij
95
ook gekomen. Nu zit hij hier nog steeds in de hulpverlening. Maar nu heeft hij wel een eigen huis. Tijd is bij ons niet belangrijk en dit is ook het fijne van het project: we hoeven nog geen productie te draaien. Het doel bij het project is jongeren klaar te maken voor het hulpverleningstraject. Dit houdt in dat de meest basale dingen al zijn opgestart, zoals inkomen, onderdak etc., maar ook dat ze hun afspraken nakomen. Soms is hiervoor langdurige begeleiding nodig. 13. Wat is jullie werkwijze? Wij werken met acht leefgebieden, onder andere onderdak, financiën, schulden, sociaal netwerk, verslaving. Bij ons moet je negatief scoren op drie leefgebieden. Vaak is dat geen inkomen, geen vast onderdak, schulden en verslaving. Wij werken echt met jongeren die nergens meer terecht kunnen en waar veel mee aan de hand is. We hebben zelf een methodiek ontwikkeld, grotendeels gebaseerd op onze eigen ervaring, zie bijlage 10, ‘Methodiek outreachende hulpverlening – Dak- en thuisloze risicojongeren –’. Uiteindelijk blijft de praktische hulpverlening het belangrijkste. 14. Wat vond je van het onderzoek? Wat mij erg opviel dat je er veel werk van hebt gemaakt: goed voorbereid, goed nagedacht over hoe je het wilde aanpakken en hiervan uit het onderzoek bent gestart. Ik vond het leuk om de resultaten te lezen van de interviews met de jongeren. Hiernaast ben je aardig de diepte ingegaan met de vragen die je aan de jongeren hebt gesteld. 15. Herken je de reacties van de jongeren? De eerste reactie van de jongeren bij het huisbezoek herken ik. Je moet je altijd realiseren wanneer je outreachend werkt je een gast bent. En ook nog een onbekende. Je moet altijd even ‘knokken’ om het vertrouwen van de jongere te winnen. Het was mooi om te lezen hoeveel jongeren het waardeerden dat er naar ze werd omgekeken. Hiernaast hoe ze de hulpverlening waarderen en het prettig vonden dat er met ze meegedacht werd. Wat ik grappig vond om te lezen was dat sommige jongeren dachten: ‘Had je niet eerder kunnen komen?’. Dit is denk het grootste compliment wat je als outreachend hulpverlener kan krijgen. 17. De resultaten vind je ook representatief voor de doelgroep? Ja, absoluut. De resultaten komen me erg bekend voor als ook de problemen die worden genoemd. Wat regelmatig voorkomt is dat veel hulpverleners denken: ‘Ik hoef niet naar de cliënt toe, want dit past niet bij onze werkwijze of bij de filosofie van onze instelling, dus doen we dit ook maar niet’. Hoe je het ook went of keert, bijna iedereen vindt het fijn als hij aandacht krijgt. Als je vervolgens ook nog problemen hebt en iemand toont belangstelling voor je, wil met je meedenken en kan ook nog eens wat voor je betekenen, dan vindt bijna iedereen dat prettig. Daar moet je wel wat harder voor werken dan wanneer iemand naar jou toe komt. Want als iemand naar jou toe komt, heeft hij er van te voren over nagedacht; waarschijnlijk heeft hij al uitgezocht waar hij naar toe moest en naar de instelling gebeld. Als hij dan naar de instelling gaat weet hij waarvoor hij daar komt. Bij onze doelgroep en ook bij die van dit onderzoek werkt het niet zo. Als je bijvoorbeeld een woning hebt ga je niet drie maanden je huur niet betalen, zoals deze jongeren dat doen. Ze steken hun kop in het zand. Dit is inherent aan de doelgroep. Het werkt heel preventief als je ervoor kan zorgen dat de jongere in zijn huis kan blijven wonen met een stukje extra hulpverlening en zorg.
96
18. Op welke andere manier kunnen jongeren bereikt worden die niet in beeld zijn bij een maatschappelijke instantie die hulp behoeven zonder strijdigheid met de Wet bescherming persoonsgegevens? Via straathoekwerk: het meeste speelt zich af in het centrum (zie vraag 5). Veel van de jongeren hebben geen postadres en die verdwijnen in het grijze circuit. Ze redden zich op hun eigen manier. Eigenlijk zijn ze er niet en dus zijn ze niet te vinden, behalve op straat. Een andere manier is aanbellen en langsgaan bij de jongeren. En niet alleen als er wat aan de hand is, maar ook algemeen belangstelling tonen. Dan kennen ze je gezicht en als er echt wat aan de hand is dan zijn ze ook eerder geneigd om te vertellen wat er speelt. Ik kan me zo voorstellen dat er wel eens dingen gebeuren dat de politie erbij komt. Hierom is het belangrijk om ervoor te zorgen dat je goed samenwerkt met de wijkagent. Andere belangrijke instanties om nauw contact mee te hebben kunnen het algemeen maatschappelijk werk en de woningcorporaties zijn. Woningcorporaties zien eigenlijk als eerste het probleem, wanneer de huur bijvoorbeeld te laat wordt betaald. Na een maand huurachterstand is het goed om een brief te schrijven naar de jongere en hierbij nog belangrijker; bij de jongere langsgaan. Het is goed om aan de voorkant van het probleem te blijven. Misschien is het mogelijk wanneer jongeren een huurovereenkomst tekenen, ze hierbij gelijk een soort van zorgplan moeten tekenen. Nu loop je heel vaak achter de feiten aan. Ik weet niet of dit mogelijk en/of wenslijk is. 19. Ontbrak er nog iets aan het onderzoek? Nee. Ik hoop dat er wat met de resultaten gedaan wordt vanuit de woningcorporaties en Don Bosco Apeldoorn. Mijn dank voor het interview.
97
Bijlage: 10
Methodiek outreachende hulpverlening Iriszorg
Marco Betman Mariëlle Bouwmeester Astrid de Vries
Methodiek outreachende hulpverlening - Dak en thuisloze risicojongeren –
Maart 2003
Verantwoordelijk manager : Frans Libert Projectleider : Ron Bakker Coach Transfergroep Rotterdam : Anneke Menger
98
VOORWOORD
In de afgelopen jaren zijn de sectoren van het maatschappelijk werk, het jongerenwerk en de opvangsector steeds meer verbonden geraakt met maatschappelijke vraagstukken als leefbaarheid en veiligheid. Waar voorheen, met name in het maatschappelijk werk, vaak sprake was van een afwachtende houding bij mensen die niet uit zichzelf kwamen aankloppen, is er nu een duidelijke kentering te zien. In tal van plaatsen, sectoren en instellingen zijn initiatieven genomen tot een meer ‘outreachende’ benadering aan mensen die in een maatschappelijk isolement zijn geraakt of die om andere redenen dreigen vast te lopen. De hulpverleners nemen daarbij het initiatief. Zij gaan er daarbij niet uit van een gebrekkige motivatie van cliënten om hulp te aanvaarden. Hun uitgangspunt is omgekeerd: de kenmerken van het huidige aanbod sluiten onvoldoende aan bij de kenmerken van deze doelgroepen. Het Oranjefonds besloot in 2001 een speerpunt te maken van dit thema ‘outreachend werken’. Dit Fonds wil deze ontwikkeling stimuleren en faciliteren. Hiertoe bieden zij voor de duur van twee jaar een financiële bijdrage aan 24 projecten, verspreid over het hele land. Deze projecten krijgen inhoudelijke ondersteuning van de Transfergroep Rotterdam, waar een brede deskundigheid op dit terrein aanwezig is. Een kleine selectie van projecten wordt onderzocht door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. De 24 projecten ontmoeten elkaar op landelijke trainingsdagen en workshops die de Transfergroep Rotterdam verzorgt. Het Oranjefonds organiseert bovendien twee keer per jaar een werkconferentie voor alle projecten, waar uitwisseling en gezamenlijke werk ontwikkeling plaatsvindt. Op deze wijze hopen wij met elkaar eind 2003 een aansprekende, onderbouwde en overdraagbare praktijk te hebben ontwikkeld. De 24 deelnemende projecten nemen hierin, pro actief als ze zijn, een belangrijke verantwoordelijkheid. Het project ‘dak- en thuisloze risicojongeren’ van Arcuris en Radar te Apeldoorn is een van deze projecten. De projectwerkers hebben met elkaar binnen een jaar een effectieve werkwijze neergezet. Zij legden hun werk vast in de nu voorliggende methodiek. Uit de methodiek blijkt duidelijk dat outreachend werken niet stopt als een jongere is bereikt. De hele werkwijze, tot en met het einde, heeft kenmerken van een laagdrempelige en zeer klantgerichte benadering.
99
Ik ben onder de indruk geraakt van het enthousiasme en de professionaliteit waarmee Marco, Mariëlle en Astrid dit project van de grond hebben gekregen. Hierdoor zijn vele jongeren geholpen die voorheen tussen de wal en het schip zouden zijn geraakt. De hier ontwikkelde werkwijze verdient daarom in mijn optiek volledige inbedding in het beleid van de organisaties en van de Gemeente Apeldoorn. Ik hoop van harte dat deze methodiek beschrijving hiertoe bijdraagt. Anneke Menger Transfergroep Rotterdam
100
VOORWOORD
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
6
HOOFDSTUK 1
OUTREACHENDE HULPVERLENING IN EEN NOTENDOP
1.1 Inleiding 1.2 De doelgroep 1.3 Wat wij verstaan onder outreachend werken
HOOFDSTUK 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3.1 3.2 3.3 3.4
9 9 10 12 12
DE EERSTE VERVOLGCONTACTEN
Inleiding Vervolgcontacten Belangrijke elementen van deze fase Wat maakt het nu specifiek outreachend?
HOOFDSTUK 4 4.1 4.2 4.3 4.4
DE CONTACTLEGGING
Inleiding Outreachend naar netwerken Outreachend gericht op de vindplaats Outreachend naar de individuele jongeren en/of groepen Wat maakt het nu specifiek outreachend?
HOOFDSTUK 3
7 7 7
14 14 16 17
DE HULPVERLENING
Inleiding Hulpverleningsaanbod Hulpverlening ten aanzien van groepen Wat maakt het nu specifiek outreachend?
19 19 21 22
101
HOOFDSTUK 5
BEEINDIGING OUTREACHENDE HULPVERLENING
5.1 Inleiding 5.2 Beëindiging hulpverlening 5.3 Wat maakt het nu specifiek outreachend?
23 23 24
102
INLEIDING
In samenwerking met de jongeren-organisatie Nové is Arcuris, regio Apeldoorn/Beekbergen gestart met het project Outreachende hulpverlening aan jongeren. Het gaat hier om jongeren tussen de 15 en 25 jaar. De doelstelling van het project is om contact te hebben met de dak- en thuisloze jongeren én zijn leefwereld, hen beter te kunnen bereiken, waardoor geschikte huisvesting en vervolghulpverlening gegeven kan worden. Het project wordt gedurende 2 jaar, met mogelijk een kleine uitloop, uitgevoerd door 2x 50% maatschappelijk werkers. Het project wordt financieel ondersteund door het Juliana Welzijn Fonds. Deze methodiekbeschrijving heeft ten 1e het doel een handvat te zijn voor de werkers zelf. Ten 2e dient het om ons werk inzichtelijk te maken naar onze samenwerkingspartners. Ter wille van de overzichtelijkheid van de methodiek hebben wij deze in fasen ondergebracht. In de praktijk is deze onderverdeling niet zo duidelijk weer te geven. In de gehele methodiekbeschrijving wordt, ter illustratie, het verhaal van Paõlo weergegeven.
103
HOOFDSTUK 1: OUTREACHENDE HULPVERLENING IN EEN NOTEDOP
1.1 Inleiding De werkwijze is dat de hulpverlener de jongere op zijn eigen territorium opzoekt om zo de drempel tot opvang en begeleiding te verlagen. Hierdoor is de hulpverlener in de gelegenheid inzicht te krijgen in de levensomstandigheden, wensen en mogelijkheden van de jongeren.
1.2 De doelgroep Het gaat om een uiteenlopende groep risicojongeren van 15 tot 25 jaar (uitzonderingen daargelaten): jongeren die risico’s lopen op het gebied van criminaliteit, verslaving, gezondheid, dagbesteding, huisvesting, relaties (met o.a. ouders) en sociale binding: kenmerk is dat zij geen beroep doen op hulpverlening of ondersteuning, terwijl er voldoende signalen zijn dat die hulp wel nodig is; jongeren waarbij problemen op verschillende gebieden inmiddels in een manifester stadium zijn, maar die zich niet zelf melden bij een hulpverleningsinstantie; jongeren die wel in beeld zijn (geweest) bij de bestaande hulpverlening en waarbij die hulpverlening nodig, maar niet toereikend is gebleken. Bijvoorbeeld omdat jongeren er zich aan onttrekken, afhaken, niet komen opdagen, zich verzetten.
1.3 Wat wij verstaan onder outreachend werken Wij zien onszelf als aanvulling op de al bestaande hulpverlening. Outreachende hulpverleners onderhouden contact met (potentiële) jongeren op de locatie. Zij begeven zich op het territorium van jongeren of in het publieke domein. Dit kan zijn bij hen thuis, op een logeeradres, op straat, in een park. De outreachende hulpverleners zijn letterlijk ‘ambulant’. Daarnaast werken zij (intensiever) samen met anderen in het Zorg en Welzijncircuit zoals politie, medewerkers van jeugdhulpverlening, verslavingszorg, psychiatrie, reclassering en jongerenwerk.
104
Hieronder volgt een opsomming van enkele kenmerkende, werkzame bestanddelen van het outreachende werk: contactpoging op de plaats waar de jongere zich bevindt; handelingsgericht, in aansluiting bij mogelijkheden van de jongere; jongere raken, motiveren, uitdagen (aansporen tot verandering); samen zoeken naar oplossingen; met de jongere en andere betrokkenen. Dit is meer dan methodische weetjes en trucjes; flexibele, intuïtieve, creatieve benadering; vermijden van protocollen en bureaucratie; totstandkoming van hulpverlening binnen 24 uur tot stand.
Paõlo is geboren in Columbia. Omdat zijn ouders onvoldoende inkomen hebben en de opvoeding moeilijk aankunnen, wordt Paõlo op 5 jarige leeftijd bij een Nederlandse familie ondergebracht. Dit gezin adopteert Paõlo twee jaar later. Als Paõlo 10 jaar is, ontstaan de eerste gedragsproblemen waarvoor hij hulp krijgt van de Geestelijke Gezondheidszorg. Inmiddels lopen er ook diverse gesprekken met de Jeugdzorg. Daarnaast lijkt Paõlo niet te kunnen aarden in de Nederlandse cultuur. Hij trekt zich steeds meer terug, vriendjes komen nauwelijks nog over de vloer. Dit komt mede door zijn agressieve gedrag. Paõlo besluit zijn vrienden elders te gaan zoeken en komt terecht in de scene van drank en drugs. Hij is dan 14 jaar en houdt zich bezig met criminele activiteiten. Zijn adoptiefouders hebben geen grip meer op Paõlo en hij wordt door de aangestelde voogd uithuisgeplaatst. Als snel wordt duidelijk dat Paõlo moeite heeft om zich aan te passen en veel structuur nodig heeft. Terugkeer naar huis blijkt onmogelijk. Paõlo heeft nog wel contact met zijn adoptiefouders, echter zij kunnen de fulltime zorg niet aan. Paõlo wordt regelmatig overgeplaatst naar andere wooneenheden. Zodra hij 18 jaar is, kiest hij ervoor om zonder begeleiding op zichzelf te gaan wonen. Hij heeft genoeg van alle hulpverlening. Al snel vervalt Paõlo in zijn oude patroon en hernieuwd zijn contacten met de scene. Deze periode kenmerkt zich door zwerfgedrag, drank- en drugsgebruik. Enkele malen leidt dit tot aanraking met politie en justitie. Zijn sociale netwerk is klein. Los van de wekelijkse contacten met zijn adoptiefouders zijn er nauwelijks andere contacten.
105
HOOFDSTUK 2: DE CONTACTLEGGING
2.1 Inleiding Bij outreachend werken is contactlegging een essentieel onderdeel. De doelgroep weet immers de hulpverlening niet te vinden of wil geen hulpverlening meer. De contactlegging is daarom erg belangrijk. Ook gebeurt het regelmatig dat alvorens het 1e contact er is, er al diverse pogingen aan vooraf gegaan zijn (zonder meetbaar resultaat). In dit hoofdstuk leggen wij uit met wie wij contact leggen, waarom en hoe wij dit doen. Op het eind van dit hoofdstuk geven wij aan wat hierin nu specifiek outreachend is. De contactlegging komt tot stand op 3 niveaus: 1. je werkt outreachend naar netwerken; 2. je werkt outreachend gericht op de vindplaats; 3. je werkt outreachend naar de individuele jongere en/of groepen.
2.2 Outreachend naar netwerken Wie zijn de mogelijke samenwerkingspartners? Politie, Wisselwerk (buurt- en jongerenwerk), Accres (sportstimulering), Gemeente, scholen, coffeeshops, Arcuris (voorzieningen: Slaaphuis, Parkzicht), kroegen, Spatie (psychiatrie), Nové (voorzieningen: Radar, Jonge Moeders Apeldoorn, JIP, AMA’s, Mate for You), Tactus (verslavingszorg), Jeugdreclassering, ouders.
Wat is het doel (waarom)? je wilt informatie over de jongere; je wilt informatie over de jongere in een zo’n vroeg mogelijk stadium; je wilt werkafspraken maken met de netwerken; je wilt jezelf bekend maken; je wilt dat instanties hun verantwoordelijkheden nemen en houden t.a.v. de jongere; je wilt in kaart brengen om hoeveel jongeren het daadwerkelijk gaat; je wilt ‘schotten’ weg halen; verder kijken dan de eigen organisatie.
106
Hoe doe je dit? Contact maken doe je op een formele én informele manier. Bij formele contactlegging kun je denken aan een afspraak maken, telefoneren, naar de instantie toe gaan, een presentatie geven (over onze doelgroep, wat wij doen). Je verplaatst je in de belangen van de samenwerkingspartner. De informele manier van contact maken kenmerkt zich doordat deze niet op afspraak is en het gesprek zelf een ongedwongen karakter heeft. Het voordeel van deze manier is dat je een persoonlijker contact hebt. Zowel bij formele als informele contactlegging ben je: ondersteunend, informerend en invoelend. D.w.z. aandacht hebben voor de beleving (van de situatie) van je samenwerkingspartner.
Om welke werkafspraken gaat het? één vast aanspreekpunt; snelle, korte doorverwijzingen (lage drempel); samen met de jongere langs kunnen komen; bereidheid naar de instantie toe te gaan waar de jongere op dat moment aanwezig is; aanbieden mee te denken m.b.t. de jongere (consultatie); juiste informatie geven aan de jongere over onze werkwijze; tijdig op de hoogte brengen bij dreigende escalatie (preventief). 2.3 Outreachend gericht op de vindplaats Bij contact maken gericht op de vindplaats kun je denken aan: de straat op gaan, een ‘rondje’ centrum doen, de wijken in, langs coffeeshops, hangplekken, scholen en buurtcentra.
Wat is het doel (waarom)? je wilt sfeer proeven; je wilt jezelf bekend maken; je gezicht laten zien (bekend gezicht worden); jezelf bekend maken kan ook in een later stadium wanneer de sfeer er naar is;
107
je wilt informatie krijgen, weten wat er leeft; je wilt zo vroeg mogelijk in contact komen met de jongere (zo mogelijk probleemstelling duidelijk krijgen); je wilt contact leggen, leren kennen van de cultuur, normen, trends (om zodoende een lage drempel te creëren); je wilt vertouwen bij de doelgroep winnen.
Hoe doe je dit? Bovenstaande doelen zijn te realiseren door de volgende werkwijze: vragen naar leefgebieden van jongeren, praatje maken over koetjes en kalfjes; laagdrempelig contact leggen, door ‘gewoon’ binnen te lopen, aan te schieten, zonder afspraak; zorgvuldig omgaan met hun informatie, door bv. met hen te overleggen of je iets mag navragen/voorleggen bij derden, bv. of ouders mogen weten waar ze op dit moment verblijven; bekend maken welke werkzaamheden je doet, vertellen waar je jongeren mee kunt helpen, verduidelijken met voorbeelden zoals financiële problemen, het zoeken van een kamer, meegaan naar een instantie; uitgaan van het heden, het verleden is van ondergeschikt belang; uitgaan van het niveau van de jongere; bij de 1e contactlegging laat je vooral zien wat je voor jongeren kunt betekenen en spreek je hen nog niet aan op hun verantwoordelijkheden; het verhaal van de jongere (aan)horen: tussen de regels door luisteren; of hij misschien ergens hulp bij nodig heeft ; door humor te gebruiken: het ijs breken; ingaan op de situatie en niet op de jongere zelf. Onze ervaring is dat je in een eerder stadium in contact komt met de jongere voordat zij in de reguliere hulpverlening terechtkomen. Wij menen zo preventief te werken. NB. Meestal maken wij niet meteen bekend wie wij zijn en wat wij doen, maar zoeken wij naar een geschikt moment.
108
2.4 Outreachend naar de individuele jongeren en/of groepen Op dit niveau ben je bezig doelgericht contact te krijgen/leggen met een jongere en/of groep op een bepaalde locatie. Het kan zijn dat je via via gehoord hebt dat er iets speelt; een duidelijk signaal gekregen.
Wat is het doel (waarom)? je je je je
wilt in een zo’n vroeg mogelijk stadium het traject in werking stellen; wilt de informatie die je hebt gehoord checken bij de jongere zelf; wilt contact leggen met een jongere die zich in de groep begeeft; wilt een bekend gezicht worden in de groep.
Hoe doe je dit? niet rechtstreeks vragen (naar wat je hebt gehoord, bv. dealen), maar voorzichtigheid in het gesprek; vertrouwen winnen; door de jongerenbus (mobiele ontmoetingsplaats voor jongeren) in te zetten; door jongeren mee te laten doen aan activiteiten, o.a. fotoproject (eigen cultuur in beeld brengen), verkoop Don Jon t-shirts (opbrengst voor jongeren) en voetbalwedstrijd tegen de politie; de groep treed je in zijn geheel tegemoet. Tegelijkertijd observeer je.
2.5 Wat maakt het nu specifiek outreachend? In de fase van de contactlegging zijn de volgende punten kenmerkend voor een outreachend werkwijze: Voordat wij contact hebben met de jongere, hebben wij (meestal) meerdere pogingen gedaan. Vaak is een lange aanloop nodig. Ook wanneer de jongere niet geïnteresseerd is wordt er toch contact gezocht vanuit de outreachende hulpverlening (naar de locaties toe blijven gaan). Bemoeizorg. De manier van contactlegging wordt aangepast aan de leefwereld van de jongere. Niet bij start allerlei eisen stellen aan de jongere. Daarnaast zijn onze contacten gericht op de vindplaats van de jongere. Ook zoeken wij de jongere op wanneer deze bij een andere instantie ‘zit’.
109
In de contacten met onze netwerken zijn wij bereid mee te denken voor een oplossing m.b.t. de jongere/situatie. Hierin zijn wij samenwerkingspartners en kijken wij verder dan onze eigen instantie.
De adoptiefouders van Paõlo maken zich zorgen en proberen van alles voor Paõlo te regelen. Paõlo blijkt al een aantal maanden dakloos te zijn, maar heeft moeite om een nieuw leven op te bouwen. Uiteindelijk meldt hij zich aan bij de nachtopvang het Slaaphuis. De medewerkers van de nachtopvang schakelen de outreachende hulpverleners in aangezien Paõlo nog maar 18 is en niet behoord tot de doelgroep van het Slaaphuis. De outreachende hulpverlener legt contact met Paõlo op het Slaaphuis. Paõlo oogt verzorgt en is volgens de laatste mode gekleed. Er wordt wat gepraat over koetjes en kalfjes. Verder verloopt het contact moeizaam. Het vermoeden is dat Paõlo onder invloed is van drugs. Gezien de omstandigheden wordt er afgesproken om het gesprek op een ander tijdstip voort te zetten. Paõlo gaat hiermee akkoord en er wordt afgesproken dat Paõlo de volgende keer probeert niet stoned te zijn.
110
HOOFDSTUK 3: DE EERSTE VERVOLGCONTACTEN
3.1 Inleiding Wanneer het contact tot stand gekomen is (zie vorige hoofdstuk) komen we terecht in de volgende fase: vervolgcontacten. Waar de reguliere hulpverlening het heeft over het intake gesprek, spreken wij over: de eerste vervolgcontacten. Uit ervaring is gebleken dat een intake gesprek bij onze doelgroep niet werkt. Het werken met afspraken, voor de zoveelste keer praten over het verleden, geen directe hulp ervaren en het formele karakter van de reguliere hulpverlening werkt van afstotend bij deze doelgroep. De outreachende hulpverlening is tijdens deze fase (eerste gesprek, gesprekken) niet alleen bezig met de inventarisatie van het probleem, maar werkt ook handelingsgericht.
3.2 Vervolgcontacten Hieronder beschrijven wij het doel van de eerste vervolgcontacten, wat wij hiermee willen bereiken en hoe wij dit doen.
Wat is het doel? je je je je
wilt de probleemstelling duidelijk hebben; wilt een betrouwbare werkrelatie opbouwen; wilt de jongere aan je binden; wilt een geaccepteerd gezicht zijn in de groep.
NB. Het verduidelijken van de probleemstelling en het opbouwen van een betrouwbare werkrelatie zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer je bezig bent om de probleemstelling te verhelderen werk je tegelijkertijd aan een betrouwbare werkrelatie (en andersom). Wanneer je tijdens het eerste gesprek handelend op treedt (bv. een telefoongesprek voert), doe je terplekke iets voor de jongere. Hiermee laat je zien dat je de jongere serieus neemt, je daadwerkelijk iets doet. Dit draagt bij aan een betrouwbare werkrelatie. Tevens krijg je op deze manier informatie over de situatie. Ook zal het de jongere (kunnen) stimuleren om informatie te geven over andere problematiek; er wordt immers wat gedaan aan zijn problemen.
111
Hoe doe je dit? Het verhelderen van de probleemstelling: inventariseren van de hier en nu situatie; wat speelt er nu; inventariseren van de probleemgebieden; deze vastleggen op een registratie formulier; inventariseren van de netwerken van de jongere; contact opnemen met derden om informatie in te winnen; handelend optreden tijdens het gesprek, hierdoor informatie over de jongere (bv. naar huisbaas gaan, telefoongesprek); het gesprek in kaderen; je stuurt het gesprek dusdanig dat het niet alle kanten uitwaait; navragen wat de jongere verwacht van de hulp én wat hij als probleem ervaart (hulpvraag van de jongere). Het opbouwen van een betrouwbare werkrelatie; motiveren, stimuleren, ondersteunen; praktische oplossingen bieden bij de 1e hulpvragen van de jongere; helder zijn in je afspraken; zeggen wat je doet en wat je als outreachende hulpverlener kan bieden; helder zijn waar de verantwoordelijkheden liggen; welke bij de jongere en welke bij de outreachende hulpverlening; nakomen van je afspraken (betrouwbaar zijn); aansluiten bij de gemotiveerdheid en mogelijkheden van de jongere werken met korte termijn doelen (geen lange hulpverleningsplannen), praktisch werken, het moet resultaat opleveren; geen beperkingen qua locatie (hulp wordt o.a. geboden op straat, in de coffeeshop of bij een instantie) of qua tijdstip (niet gebonden aan bepaalde tijd per cliënt of kantoortijden); samenwerken met de jongere. De jongere aan je binden: middels bovenstaande werkwijze bereik je dat je de jongere aan je kunt binden. Een geaccepteerd gezicht zijn in de groep: in gesprek gaan met jongere over wat hen bezig houdt; regelmatig langskomen en je gezicht laten zien;
112
niet alleen langskomen als er problemen zijn; ook hier zijn elementen uit bovengenoemde werkwijze belangrijk. NB. Ten alle tijden geldt wanneer het niet ‘klikt’ tussen hulpverlener en jongere, de jongere wordt overgenomen door een collega outreachend hulpverlener.
3.3 Belangrijke elementen van deze fase Een aantal van de eerder genoemde aspecten hebben nadere uitleg nodig. De anderen spreken voor zich en behoeven geen verdere uitleg. Motiveren, stimuleren, ondersteunen: je laat je niet weerhouden door zijn voorgeschiedenis, c.q. alle verhalen; je gaat zonder vooroordeel met de jongere aan de slag; je gaat uit van wat de jongere wél kan, je houdt het klein, elke kleine stap is winst, je laat je niet leiden door bv. het pessimisme van de jongere zelf (“kan ik toch niet”); je hoort het verhaal van de jongere; je neemt het verhaal serieus, je gaat naast de jongere staan; je gaat daadwerkelijk dingen samen doen. Handelingsgericht werken; praktische oplossingen bij de 1e hulpvragen van de jongere: je bereidt het gesprek (of bezoek) met de jongere voor, bv. door een rollenspel; je doet dingen samen, bv. naar de verhuurder, de Sociale Dienst, een telefoongesprek; Daarbij maak je bewust de keuze: Of je de jongere zelf laat bellen; om hem bv. vertrouwen te willen geven of om een indruk te krijgen van zijn gedragingen/vaardigheden of omdat (bij het zoeken naar een kamer) de huisbaas meteen denkt dat het om een probleemgeval gaat wanneer de hulpverlener belt. Of je maakt de keuze het telefoongesprek zelf te doen; omdat je zeker weet dat het de jongere zelf niet lukt door bv. agressief gedrag of gebrek aan sociale vaardigheden; je verwijst door (zie 4.2); je geeft informatie en advies (zie 4.2);
113
je bemiddelt (zie 4.2); je neemt contact op met derden, instanties; je sluit aan bij de gemotiveerdheid van de jongere; op het moment dat de jongere gemotiveerd is, onderneem je actie; je bespreekt vooraf met de jongere wat er gebeuren gaat, ook na afloop bespreek je hoe het gegaan is. Helderheid: helderheid in wat je doet; door letterlijk te vertellen wat je doet, gaat doen; helderheid in de verantwoordelijkheden; d.m.v. je handelingen laat je zien waar de verantwoordelijkheden liggen, je laat het probleem bij de jongere, maar je helpt en steunt hem wel. Op deze manier voorkom je dat het niet het probleem van de hulpverlener wordt en maak je de jongere weerbaarder (hij leert om zelf dingen aan te pakken); helderheid in wat outreachende hulpverlening kan bieden; door letterlijk te vertellen c.q uit te leggen, aansluitend bij de leefwereld, niveau en gedrag van de jongere; Geen gouden bergen beloven.
3.4 Wat maakt het nu specifiek outreachend? In de fase van de eerste vervolgcontacten zijn de volgende punten kenmerkend voor een outreachend werkwijze: Outreachende hulpverleners zijn niet gebonden aan een locatie. Ook zijn er geen beperkingen qua tijd (tijdstip). Je hebt de ruimte om weg (of mee) te gaan, waardoor het mogelijk is om meteen actie te ondernemen. Tijdens het eerste gesprek wordt er (vaak) handelend opgetreden. Er zijn geen bureaucratische procedures. Je sluit aan (qua handelen, woordkeuze) bij het niveau en leefwereld van de jongere. Er wordt gewerkt met korte concrete doelen. Geen lange hulpverleningsplannen. Er wordt gewerkt met alleen dié informatie die nodig is om het concrete doel te kunnen realiseren. Er wordt gewerkt met korte termijnen, wat kan de jongere aan? Het moet zichtbaar resultaat opleveren.
114
Er wordt breed geïnventariseerd. Bij probleemgebieden waar de outreachende hulpverlening zelf geen oplossing voor heeft, wordt gekeken (gezocht) naar samenwerkingspartners. Wanneer het niet ‘klikt’ tussen hulpverlener en jongere, wordt deze overgenomen door een collega outreachende hulpverlener.
Paõlo komt de gemaakte afspraak niet na; hij is opnieuw stoned en niet aanspreekbaar. Er wordt een nieuwe afspraak gemaakt voor de volgende dag. Op dit gesprek komt Paõlo nuchter voor de dag. Hij geeft aan dat hij graag een kamer wil, maar geen geld heeft. Daarbij vertelt hij veel schulden te hebben. Er wordt direct contact gelegd met de uitkerende instantie om te kijken wat er mogelijk is. Een intake gesprek is het gevolg. Daarnaast worden de mogelijkheden voor wat betreft huisvesting op een rijtje gezet. Paõlo wordt actief betrokken om hem verantwoordelijk te maken voor zijn eigen oplossingen. Tussen de regels door merk je dat er bij Paõlo meer speelt. Zoals zijn angst voor de toekomst, zijn drugsverslaving, een minimaal sociaal netwerk en zijn gebrek aan sociale vaardigheden. Het contact is gericht op het winnen van vertrouwen. Inmiddels verblijft Paõlo al enkele dagen in de nachtopvang. Door observatie en rapportage van de medewerkers van het Slaaphuis worden een aantal dingen duidelijk. Paõlo is bezig een plek te verwerven binnen de doelgroep. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling, aangezien deze doelgroep voornamelijk bestaat uit mensen die al jaren dit bestaan leiden. Bovendien is er het vermoeden dat hij zich actief beweegt in de drugscene.
115
HOOFDSTUK 4: DE HULPVERLENING
4.1 Inleiding Wanneer de vervolgcontacten eenmaal een feit zijn, wordt het vervolgtraject van de hulpverlening gestart. Hoe de daadwerkelijke hulpverlening er uitziet, verschilt per jongere. In dit hoofdstuk zullen wij ons totale aanbod van de hulpverlening beschrijven.
4.2 Hulpverleningsaanbod De outreachende hulpverlening kan bestaan uit de volgende onderdelen: doorverwijzing; bemiddeling; informatie en advies; psychosociale begeleiding; jongere volgen (monitoren); tussentijds evalueren van de probleemstelling (en hulpvraag jongere); beïnvloeding van netwerken; belangen behartiging. Afhankelijk van de jongere, hulpvraag en mogelijkheden komen één of meerdere onderdelen aan bod tijdens het hulpverleningstraject.
Doorverwijzing: wat doe je? telefonisch aanmelden bij een instantie; doorgeven van informatie (met goedkeuring van de jongere); de jongere voorbereiden op wat hem te wachten staat; het gesprek/bezoek voorbereiden (bv. rollenspel), hierin kan ook gewezen worden op zijn gedrag; meegaan wanneer dit nodig is; vinger aan de pols houden wanneer er doorverwezen is; jongere volgen; regelmatig contact opnemen met desbetreffende instantie; case manager rol; eventueel de instantie aanspreken op zijn verantwoordelijkheden.
116
Bij sommige doorverwijzingen is het noodzakelijk dat de instantie alle verantwoordelijkheid op zich neemt. Dit zal duidelijk afgesproken moeten worden. Daarbij moet verteld worden dat wanneer de hulpverlening bij hen niet (meer) lukt de outreachende hulpverlening de verantwoording weer overneemt.
Bemiddeling, wat doe je? Wanneer bemiddeling nodig is, ga je er vanuit dat er sprake is van een conflict. Deze moet opgelost worden. Als bemiddelaar is het belangrijk om je in te leven in beide partijen. Een bemiddeling kan nodig zijn tussen een jongere en een instantie of tussen bv. twee instanties. De bemiddeling heeft tot doel om te voorkomen dat de hulpverlening stagneert.
Informatie en advies, wat doe je? Je informeert jongeren (of instanties) over hun rechten en mogelijkheden. Het gaat hierbij om relevante informatie die van toepassing is op hun situatie. Daarbij kun je adviseren hoe te handelen.
Psychosociale begeleiding, wat doe je? Het uitgangspunt is dat je werkt vanuit het principe dat je ‘naast de jongere staat’. Psychosociale begeleiding betekent een jongere helpen op niet-materiële zaken. Je begeleidt hem op persoonlijk vlak. Een kernwoord is: doelgerichtheid. Je bedenkt waar je het met desbetreffende jongere over wilt hebben en wat je met deze jongere wilt bereiken.
Monitoren, wat doe je? Monitoren is letterlijk: het in de gaten houden wanneer er geen rechtstreekse contacten meer zijn met jongeren. Je volgt jongeren wanneer het goed gaat, maar ook wanneer zij afglijden. Wanneer je een tijd niets hoort, neem je zelf contact op. Het initiatief komt vanuit de outreachende hulpverleners. Op deze manier kun je navraag doen en weet je hoe de jongere ervoor staat. Wanneer het minder goed gaat, hoeft een jongere geen gezichtsverlies te leiden. Hij hoeft immers zelf niet opnieuw aan te kloppen om hulp te vragen.
Evaluatie, wat doe je? In teamverband worden om de zes à acht weken jongeren besproken. Tijdens het hulpverleningstraject wordt nagegaan hoe het met de jongere is, welke interventies je gedaan hebt en wat tot nu toe bereikt is.
117
Na aanleiding van deze evaluaties wordt besloten of de jongere in de hulpverlening blijft of dat de hulpverlening afgesloten wordt.
Informatie uitwisseling en afstemming netwerken, wat doe je? Je onderhoudt regelmatig contacten met instanties die betrokken zijn rondom jongeren. Onderling stem je de taakverdeling af. Gezamenlijk bedenk je een strategie om de jongere zo goed mogelijk te kunnen ‘helpen’. Het kan voorkomen dat je veelvuldig contact hebt met samenwerkingspartners en de jongere zelf maar 2 keer spreekt.
Belangenbehartiging, wat doe je? Je treedt op vanuit de jongere óf groep om zodoende op te komen voor hun belang. Dit doe je door te bellen, schrijven, interviews te geven/houden of door je gezicht te laten zien. 4.3 Hulpverlening ten aanzien van groepen Uit de eerste contacten die je met een groep hebt gehad, is al duidelijk geworden hoe de verhoudingen (leider, volgelingen) binnen de groep zijn. Afhankelijk wat er binnen de groep speelt, wordt overgegaan tot hulpverlening. Hulpverlening aan groepen heeft geen hoge prioriteit, maar is wel een belangrijk hulpmiddel. Het doel is namelijk het bereiken van die individuele jongeren die probleemgedrag vertoond. De ORH aan groepen bestaat uit: het organiseren van activiteiten (met samenwerkingspartners); jongerenparticipatie (o.a. inspreekavond); het analyseren van groepen gericht op de problematiek; het beïnvloeden van individuen binnen de groep. Zonodig en waar mogelijk wordt er contact gelegd met ouders en sociaal/hulpverleningsnetwerk. Indien nodig leid je de individuele jongere toe naar bestaande hulpverlening of ondersteuning.
118
4.4 Wat maakt het nu specifiek outreachend? In de fase van de hulpverlening zijn de volgende punten kenmerkend voor een outreachend werkwijze: Je volgt jongeren (monitoren). Dit initiatief komt vanuit de outreachende hulpverlener. Je blijft informeel, wars van bureaucratische regelingen. Je blijft actief contact opnemen met de jongere als zij het laat afweten. Dit is geen reden om de hulpverlening af te sluiten. Je onderhoudt regelmatig en veelvuldig contacten met je samenwerkingspartners om zodoende informatie uit te wisselen en taken af te stemmen.
Na diverse contactpogingen en gesprekken lijkt het zover dat Paõlo gemotiveerd is om iets aan zijn situatie te veranderen. Voorzichtig wordt er gesproken over een mogelijk vervolg van de hulpverlening. Paõlo ziet het niet zitten om direct op kamers te gaan wonen. Vertelt het idee te hebben dat hij niet goed genoeg is om zelfstandig te wonen. Hij is bang het aan te kunnen. Een mogelijkheid is om Paõlo aan te melden bij de crisisopvang voor dak- en thuisloze risicojongeren. Paõlo zou dan echter overgedragen moeten worden aan de reguliere hulpverlening. Samen met Paõlo wordt er een afspraak gemaakt. Het eerste contact met zijn vervolghulpverleners wordt samen gelegd. Uiteindelijk wordt Paõlo overgedragen aan deze hulpverlener. Wel wordt er met hem afgesproken dat hij ten aller tijde een beroep op de outreachende hulpverlening kan doen. Ook vanuit de ORH wordt er regelmatig contact onderhouden met deze hulpverleners om te kijken of Paõlo nog steeds in de hulpverlening zit en of alles voorspoedig verloopt. Met Paõlo zelf wordt ook informeel contact onderhouden. Hetzij op straat of even een telefoontje.
119
HOOFDSTUK 5: BEËINDIGING OUTREACHENDE HULPVERLENING
5.1 Inleiding Er is een moment van contactlegging. Zo ook is er een moment van de laatste contactlegging. De afsluiting van de hulpverlening is een feit. Wanneer een jongere niet op afspraken komt of niet bereikbaar is, is het geen reden om de hulpverlening te beëindigen. Dit is juist een indicatie voor de outreachende hulpverlening.
5.2 Beëindiging De hulpverlening aan een jongere en/of groep wordt beëindigd wanneer outreachende hulpverlening geen meerwaarde meer heeft. Dit kan twee redenen hebben: Het kan zijn dat de jongere uit beeld is geraakt waardoor outreachende hulpverlening niet meer uitgevoerd kan worden. De jongere is nog wel in beeld, maar onze overwegingen bepalen of de hulpverlening beëindigd wordt. De overwegingen worden besproken tijdens de tussentijdse evaluaties en wordt er bekeken of outreachende hulpverlening nog nodig is. Afsluiten betekent geen initiatief meer vanuit de hulpverlener. Wanneer de hulpverlening beëindigd wordt, stop je met actief monitoren van de jongere. Er is geen sprake meer van rechtstreeks contact, maar van ‘slapende monitoring’. Redenen tot afsluiting kunnen zijn: De jongere is ondergebracht in passende hulpverlening; De situatie rondom de jongere is redelijk stabiel. De basisbehoeften zoals huisvesting, financiën, drugsgebruik e.d. zijn beheersbaar. Er is de inschatting dat de jongere het redt en voldoende netwerk om zich heen heeft; De jongere is weer terug naar ouders, familie etc; De jongere heeft de leeftijd bereikt dat hij niet meer bij de doelgroep hoort. Er zijn echter uitzonderingen; wanneer er geen andere voorzieningen voor de jongeren zijn, laten we hen niet vallen.
120
Beëindiging: wat doe je? Het dossier wordt schriftelijk afgesloten met een eindverslag. Hierin wordt de reden van afsluiting vermeld. Ook wordt beschreven hoe de situatie (probleemgebieden) bij binnenkomst was en hoe de situatie bij afsluiting is. Er wordt vastgelegd welke interventies er zijn geweest en waartoe deze geleid hebben. Tot slot wordt er vermeld waar de jongere zich nu bevindt. Het dossier van de jongere wordt in een aparte map gedaan. Wanneer de jongere weer in beeld komt en outreachende hulpverlening nodig is, kan het dossier heropend worden.
5.3 Wat maakt het nu specifiek outreachend? In de fase van de beëindiging zijn de volgende punten kenmerkend voor een outreachend werkwijze: Wanneer de jongere niet of afspraken komt, is dit géén reden tot afsluiting. De afsluiting is nooit definitief. Je blijft jongeren ‘slapend’ monitoren. Geen starre hantering leeftijdsgrens.
Door navraag is gebleken dat Paõlo zich redelijk handhaaft binnen de crisisopvang. Door het vrije leven dat hij geleefd heeft, is het geven van structuur een ‘must’ geworden. Er wordt actief gezocht naar een eigen kamer. De aanmelding bij Begeleid Wonen is reeds gedaan. Na evaluatie van de geboden hulp komt de outreachende hulpverlener tot de conclusie dat actieve bemoeienissen niet meer nodig zijn. Paõlo is overgedragen aan de reguliere hulpverlening. Outreachende hulpverlening kan op een laag pitje gezet worden.
121
Bijlage: 11
Wet bescherming persoonsgegevens (Tekst geldend op: 01-12-2011) -------------------------------------------------------------------------Wet van 6 juli 2000, houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 november 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) te implementeren; Gelet op artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens; c. bestand: elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen; 122
d. verantwoordelijke: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; e. bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen; f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft; g. derde: ieder, niet zijnde de betrokkene, de verantwoordelijke, de bewerker, of enig persoon die onder rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke of de bewerker gemachtigd is om persoonsgegevens te verwerken; h. ontvanger: degene aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt; i. toestemming van de betrokkene: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt; j. Onze Minister: Onze Minister van Justitie; k. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als bedoeld in [1]artikel 51; l. functionaris: de functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in [2]artikel 62; m. voorafgaand onderzoek: een onderzoek als bedoeld in [3]artikel 31; n. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens; o. verzamelen van persoonsgegevens: het verkrijgen van persoonsgegevens. Artikel 2 1.Deze wet is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. 2.Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens: a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden;
123
b. door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, bedoeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002; c. 2. ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993; d. die is geregeld bij of krachtens de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; e. ten behoeve van de uitvoering van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en f. ten behoeve van de uitvoering van de Kieswet. 3.Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens door de krijgsmacht indien Onze Minister van Defensie daartoe beslist met het oog op de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Van de beslissing wordt zo spoedig mogelijk mededeling gedaan aan het College. Artikel 3 1.Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden, behoudens de overige bepalingen van dit hoofdstuk, alsmede de [4]artikelen 6 tot en met 11, [5]13 tot en met 15, [6]25 en [7]49. 2.Het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in [8]artikel 16 te verwerken is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is voor de doeleinden als bedoeld in het eerste lid. Artikel 4 1.Deze wet is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van een verantwoordelijke in Nederland. 2.Deze wet is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, tenzij deze middelen slechts worden gebruikt voor de doorvoer van persoonsgegevens. 3.Het is een verantwoordelijke als bedoeld in het tweede lid, verboden persoonsgegevens te verwerken, tenzij hij in Nederland een persoon of
124
instantie aanwijst die namens hem handelt overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, wordt hij aangemerkt als de verantwoordelijke. Artikel 5 1.Indien de betrokkene minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, of onder curatele is gesteld, dan wel ten behoeve van de betrokkene een mentorschap is ingesteld, is in de plaats van de toestemming van de betrokkene die van zijn wettelijk vertegenwoordiger vereist. 2.Een toestemming kan door de betrokkene of zijn wettelijk vertegenwoordiger te allen tijde worden ingetrokken. Hoofdstuk 2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens Paragraaf 1. De verwerking van persoonsgegevens in het algemeen Artikel 6 Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt. Artikel 7 Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld. Artikel 8 Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien: a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend; b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst; c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is; d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene; e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van
125
een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Artikel 9 1.Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. 2.Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met: a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; b. de aard van de betreffende gegevens; c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. 3.Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden. 4.De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Artikel 10 1.Persoonsgegevens worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. 2.Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard dan bepaald in het eerste lid voor zover ze voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard, en de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de
126
desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. Artikel 11 1.Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. 2.De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Artikel 12 1.Een ieder die handelt onder het gezag van de verantwoordelijke of van de bewerker, alsmede de bewerker zelf, voor zover deze toegang hebben tot persoonsgegevens, verwerkt deze slechts in opdracht van de verantwoordelijke, behoudens afwijkende wettelijke verplichtingen. 2.De personen, bedoeld in het eerste lid, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennis nemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing. Artikel 13 De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen. Artikel 14 1.Indien de verantwoordelijke persoonsgegevens te zijnen behoeve laat verwerken door een bewerker, draagt hij zorg dat deze voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. De verantwoordelijke ziet toe op de naleving van die maatregelen. 2.De uitvoering van verwerkingen door een bewerker wordt geregeld in een overeenkomst of krachtens een andere rechtshandeling waardoor een
127
verbintenis ontstaat tussen de bewerker en de verantwoordelijke. 3.De verantwoordelijke draagt zorg dat de bewerker a. de persoonsgegevens verwerkt in overeenstemming met [9]artikel 12, eerste lid en b. de verplichtingen nakomt die op de verantwoordelijke rusten ingevolge [10]artikel 13. 4.Is de bewerker gevestigd in een ander land van de Europese Unie, dan draagt de verantwoordelijke zorg dat de bewerker het recht van dat andere land nakomt, in afwijking van het derde lid, onder b. 5.Met het oog op het bewaren van het bewijs worden de onderdelen van de overeenkomst of de rechtshandeling die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens, alsmede de beveiligingsmaatregelen als bedoeld in [11]artikel 13 schriftelijk of in een andere, gelijkwaardige vorm vastgelegd. Artikel 15 De verantwoordelijke draagt zorg voor de naleving van de verplichtingen, bedoeld in de [12]artikelen 6 tot en met 12 en [13]14, tweede en vijfde lid van dit hoofdstuk. Paragraaf 2. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens Artikel 16 De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag. Artikel 17 1.Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging te verwerken als bedoeld in [14]artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door: a. kerkgenootschappen, zelfstandige onderdelen daarvan of andere genootschappen op geestelijke grondslag voor zover het gaat om gegevens van daartoe behorende personen; b. instellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag, voor zover dit gelet op het doel van de instelling en
128
voor de verwezenlijking van haar grondslag noodzakelijk is, of c. andere instellingen voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de geestelijke verzorging van de betrokkene, tenzij deze daartegen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt. 2.In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder a, is het verbod tevens niet van toepassing op persoonsgegevens betreffende godsdienst of levensovertuiging van de gezinsleden van de betrokkene voor zover: a. het betreffende genootschap met die gezinsleden uit hoofde van haar doelstelling regelmatige contacten onderhoudt en b. die gezinsleden daartegen geen schriftelijk bezwaar hebben gemaakt. 3.In de gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden geen persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene. Artikel 18 Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands ras te verwerken als bedoeld in [15]artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt: a. met het oog op de identificatie van de betrokkene en slechts voor zover dit voor dit doel onvermijdelijk is; b. met het doel personen van een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de grond ras op te heffen of te verminderen en slechts indien: 1°. dit voor dat doel noodzakelijk is; 2°. de gegevens slechts betrekking hebben op het geboorteland van de betrokkene, van diens ouders of grootouders, dan wel op andere, bij wet vastgestelde criteria, op grond waarvan op objectieve wijze vastgesteld kan worden of iemand tot een minderheidsgroep als bedoeld in de aanhef van onderdeel b behoort, en 3°. de betrokkene daartegen geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt. Artikel 19 1.Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands politieke gezindheid te verwerken als bedoeld in [16]artikel 16, is niet van
129
toepassing indien de verwerking geschiedt: a. door instellingen op politieke grondslag betreffende hun leden of hun werknemers dan wel andere tot de instelling behorende personen, voor zover dit gelet op het doel van de instelling noodzakelijk is voor de verwezenlijking van haar grondslag, of b. met het oog op de eisen die met betrekking tot politieke gezindheid in redelijkheid kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van functies in bestuursorganen en adviescolleges. 2.In het geval als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden geen persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene. Artikel 20 1.Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands lidmaatschap van een vakbond te verwerken als bedoeld in [17]artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door de betreffende vakbond of de vakcentrale waarvan die bond een onderdeel vormt, voor zover dat gelet op de doelstelling van de vakbond of centrale noodzakelijk is. 2.In het geval als bedoeld in het eerste lid worden geen persoonsgegevens aan derden verstrekt zonder toestemming van de betrokkene. Artikel 21 1.Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken als bedoeld in [18]artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door: a. hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening voor zover dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is; b. verzekeraars als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en financiële dienstverleners die bemiddelen in verzekeringen als bedoeld in artikel 1:1 van die wet, voorzover dat noodzakelijk is voor: 1°. de beoordeling van het door de verzekeraar te verzekeren risico en de betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt; of 2°. de uitvoering van de overeenkomst van verzekering; c. scholen voor zover dat met het oog op de speciale begeleiding
130
van leerlingen of het treffen van bijzondere voorzieningen in verband met hun gezondheidstoestand noodzakelijk is; d. een reclasseringsinstelling, een bijzondere reclasseringsambtenaar, de raad voor de kinderbescherming of de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg en de rechtspersoon, bedoeld in artikel 254, tweede lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken; e. Onze Minister van Justitie voor zover dat in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen noodzakelijk is of f. bestuursorganen, pensioenfondsen, werkgevers of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn voor zover dat noodzakelijk is voor: 1°. een goede uitvoering van wettelijke voorschriften, pensioenregelingen of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene of 2°. de reïntegratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid. 2.In de gevallen als bedoeld in het eerste lid worden de gegevens alleen verwerkt door personen die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel krachtens een overeenkomst tot geheimhouding zijn verplicht. Indien de verantwoordelijke gegevens persoonlijk verwerkt en op hem niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht rust, is hij verplicht tot geheimhouding van de gegevens, behoudens voor zover de wet hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak voortvloeit dat de gegevens worden meegedeeld aan anderen die krachtens het eerste lid bevoegd zijn tot verwerking daarvan. 3.Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in [19]artikel 16 te verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in het eerste lid, onder a, met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene. 4.Persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen mogen slechts worden verwerkt voor zover deze verwerking plaatsvindt met betrekking tot de betrokkene bij wie de betreffende gegevens zijn verkregen, tenzij:
131
a. een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of b. de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek. In het geval als bedoeld onder b, is [20]artikel 23, eerste lid, onder a, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing. 5.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent de toepassing van het eerste lid, onder b en f, nadere regels worden gesteld. Artikel 22 1.Het verbod om strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in [21]artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. 2.Het verbod is niet van toepassing op de verantwoordelijke die deze gegevens ten eigen behoeve verwerkt ter: a. beoordeling van een verzoek van betrokkene om een beslissing over hem te nemen of aan hem een prestatie te leveren of b. bescherming van zijn belangen voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn of op grond van feiten en omstandigheden naar verwachting zullen worden gepleegd jegens hem of jegens personen die in zijn dienst zijn. 3.De verwerking van deze gegevens over personeel in dienst van de verantwoordelijke, vindt plaats overeenkomstig regels die zijn vastgesteld in overeenstemming met de procedure als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden. 4.Het verbod is niet van toepassing wanneer deze gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt: a. door verantwoordelijken die optreden krachtens een vergunning op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus of b. indien deze derde een rechtspersoon betreft die in dezelfde groep is verbonden als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek, of c. indien passende en specifieke waarborgen zijn getroffen en de procedure is gevolgd, bedoeld in [22]artikel 31.
132
5.Het verbod om andere persoonsgegevens als bedoeld in [23]artikel 16, te verwerken, is niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van strafrechtelijke gegevens voor de doeleinden waarvoor deze gegevens worden verwerkt. 6.Het tweede tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens betreffende een door de rechter opgelegd verbod naar aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk gedrag. 7.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de passende en specifieke waarborgen, bedoeld in het vierde lid, onder c. Artikel 23 1.Onverminderd de [24]artikelen 17 tot en met 22 is het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken niet van toepassing voor zover: a. dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene; b. de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt; c. dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte; d. dit noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of e. dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft verleend. Het College kan bij de verlening van ontheffing beperkingen en voorschriften opleggen. 2.Het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in [25]artikel 16, te verwerken ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek is niet van toepassing voor zover: a. het onderzoek een algemeen belang dient, b. de verwerking voor het betreffende onderzoek of de betreffende statistiek noodzakelijk is, c. het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost en d. bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
133
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. 3.Verwerkingen als bedoeld in het eerste lid, onder e, worden bij de Europese Commissie gemeld. Onze Minister wie het aangaat verricht de melding indien de verwerking bij wet is voorzien. Het College verricht de melding indien het voor de verwerking ontheffing heeft verleend. Artikel 24 1.Een nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven, wordt bij de verwerking van persoonsgegevens slechts gebruikt ter uitvoering van de betreffende wet dan wel voor doeleinden bij de wet bepaald. 2.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan in het eerste lid bedoelde gevallen worden aangewezen waarin een daarbij aan te wijzen nummer als bedoeld in het eerste lid, kan worden gebruikt. Daarbij kunnen nadere regels worden gegeven over het gebruik van een zodanig nummer. Hoofdstuk 3. Gedragscodes Artikel 25 1.De organisatie of organisaties, die voornemens zijn een gedragscode vast te stellen, kunnen het College verzoeken te verklaren dat de daarin opgenomen regels, gelet op de bijzondere kenmerken van de sector of sectoren van de samenleving waarin deze organisaties werkzaam zijn, een juiste uitwerking vormen van deze wet of van andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens. Indien een gedragscode voorziet in beslechting van geschillen over de naleving ervan, kan het College de verklaring slechts afgeven indien is voorzien in waarborgen met betrekking tot de onafhankelijkheid. 2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op wijzigingen of verlengingen van bestaande gedragscodes. 3.Het College neemt het verzoek slechts in behandeling, indien naar zijn oordeel de verzoeker of verzoekers voldoende representatief zijn en de betrokken sector of de sectoren in de code voldoende nauwkeurig zijn omschreven. 4.Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is afdeling 3.4 van die wet van toepassing. 5.De verklaring geldt voor de termijn waarvoor de gedragscode zal gaan gelden echter niet voor langer dan vijf jaar na het tijdstip waarop de verklaring is bekend gemaakt. Wordt de verklaring gevraagd voor een
134
wijziging van een gedragscode waarvoor reeds eerder een verklaring is afgegeven, dan geldt deze voor de duur van de eerder afgegeven verklaring. 6.De verklaring wordt, tezamen met de gedragscode waarop zij betrekking heeft, door de zorg van het College in de Staatscourant geplaatst. Artikel 26 1.Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een bepaalde sector nadere regels worden gesteld inzake de in de [26]artikelen 6 tot en met 11 en [27]13 geregelde onderwerpen. 2.Het College geeft in zijn jaarverslag aan in hoeverre naar zijn oordeel toepassing van het eerste lid wenselijk is. Hoofdstuk 4. Melding en voorafgaand onderzoek Paragraaf 1. De melding Artikel 27 1.Een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd is, wordt alvorens met de verwerking wordt aangevangen gemeld bij het College of de functionaris. 2.Een niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd is, wordt gemeld indien deze is onderworpen aan voorafgaand onderzoek. Artikel 28 1.De melding behelst een opgave van: a. de naam en het adres van de verantwoordelijke; b. het doel of de doeleinden van de verwerking; c. een beschrijving van de categorieën van betrokkenen en van de gegevens of categorieën van gegevens die daarop betrekking hebben; d. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt; e. de voorgenomen doorgiften van gegevens naar landen buiten de
135
Europese Unie; f. een algemene beschrijving om een voorlopig oordeel te kunnen geven over de gepastheid van de voorgenomen maatregelen om, ter toepassing van [28]artikel 13 en [29]14, de beveiliging van de verwerking te waarborgen. 2.De melding behelst het doel of de doeleinden waarvoor de gegevens of de categorieën van gegevens zijn of worden verzameld. 3.Een wijziging in de naam of het adres van de verantwoordelijke wordt binnen een week gemeld. Wijzigingen in de opgave die betrekking hebben op de onderdelen b tot en met f van het eerste lid, worden telkens binnen een jaar na de voorafgaande melding gemeld voor zover zij blijken van meer dan incidentele aard te zijn. 4.Een verwerking die afwijkt van hetgeen overeenkomstig het eerste lid, onder b tot en met f, is gemeld, wordt vastgelegd en bewaard gedurende ten minste drie jaren. 5.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de melding dient te geschieden. Artikel 29 1.Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat daarbij aan te geven verwerkingen van gegevens waarbij de inbreuk op de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene onwaarschijnlijk is, zijn vrijgesteld van de melding, bedoeld in [30]artikel 27. 2.Daarbij worden vastgesteld: a. de doeleinden van de verwerking, b. de verwerkte gegevens of categorieën van verwerkte gegevens, c. de categorieën van betrokkenen, d. de ontvangers of categorieën ontvangers aan wie de gegevens worden verstrekt, en e. de periode gedurende welke de gegevens worden bewaard. 3.Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, indien dit noodzakelijk is met het oog op de opsporing van strafbare feiten in een bepaald geval, dat daarbij aan te geven verwerkingen van gegevens door verantwoordelijken die krachtens de wet met opsporing zijn belast, worden vrijgesteld van de melding. Daarbij kunnen compenserende waarborgen ter bescherming van persoonsgegevens worden vastgesteld. De verwerkte gegevens kunnen slechts worden gebruikt voor
136
de doeleinden die bij die algemene maatregel van bestuur uitdrukkelijk zijn vermeld. 4.De verplichting tot melding is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn ingesteld alsmede op verstrekkingen aan een bestuursorgaan ingevolge een wettelijke verplichting. Artikel 30 1.Zowel het College als de functionaris houden een register bij van de bij hen aangemelde gegevensverwerkingen. Het register bevat ten minste de inlichtingen die zijn opgegeven krachtens [31]artikel 28, eerste lid, onder a tot en met e. 2.Het register kan door een ieder kosteloos worden geraadpleegd. 3.De verantwoordelijke verstrekt een ieder die daarom verzoekt de inlichtingen als bedoeld in [32]artikel 28, eerste lid, onder a tot en met e, omtrent de van de aanmelding vrijgestelde gegevensverwerkingen. 4.Het derde lid is niet van toepassing op: a. een gegevensverwerking die is vrijgesteld krachtens [33]artikel 29, derde lid; b. openbare registers die bij de wet zijn ingesteld. Paragraaf 2. Voorafgaand onderzoek Artikel 31 1.Het College stelt voorafgaand aan een verwerking een onderzoek in indien de verantwoordelijke: a. een nummer ter identificatie van personen voornemens is te verwerken voor een ander doeleinde dan waarvoor het nummer specifiek bestemd is teneinde gegevens in verband te kunnen brengen met gegevens die worden verwerkt door een andere verantwoordelijke, tenzij het gebruik van het nummer geschiedt voor de gevallen als omschreven in [34]artikel 24; b. voornemens is gegevens vast te leggen op grond van eigen waarneming zonder de betrokkene daarvan op de hoogte te stellen, of c. anders dan krachtens een vergunning op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus voornemens is strafrechtelijke gegevens of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag te verwerken ten behoeve van derden.
137
2.Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn ingesteld. 3.Bij wet of algemene maatregel van bestuur kunnen andere gegevensverwerkingen die een bijzonder risico inhouden voor de persoonlijke rechten en vrijheden van de betrokkene worden aangewezen waarop het eerste lid van toepassing is. Het College geeft in zijn jaarverslag aan in hoeverre naar zijn oordeel een dergelijke aanwijzing wenselijk is. 4.Het College meldt een verwerking als bedoeld in het eerste lid, onder c, bij de Europese Commissie. Artikel 32 1.Een gegevensverwerking waarop [35]artikel 31, eerste lid, van toepassing is, wordt als zodanig door de verantwoordelijke bij het College gemeld. 2.De melding van een zodanige gegevensverwerking verplicht de verantwoordelijke de verwerking die hij voornemens is te verrichten, op te schorten totdat het onderzoek van het College is afgerond dan wel hij een bericht heeft ontvangen dat niet tot nader onderzoek wordt overgegaan. 3.In geval van een melding van een gegevensverwerking waarop [36]artikel 31, eerste lid, van toepassing is, besluit het College schriftelijk binnen vier weken na de melding of het tot nader onderzoek overgaat. 4.In het besluit tot nader onderzoek over te gaan geeft het College aan binnen welke termijn het voornemens is dit onderzoek te verrichten. Deze termijn bedraagt niet langer dan twintig weken. 5.Het nader onderzoek, bedoeld in het vierde lid, leidt tot een verklaring omtrent de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. 6.De verklaring van het College geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is afdeling 3.4 van die wet van toepassing. Hoofdstuk 5. Informatieverstrekking aan de betrokkene Artikel 33 1.Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de verantwoordelijke vóór het moment van de verkrijging de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is.
138
2.De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede. 3.De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. Artikel 34 1.Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan bedoeld in [37]artikel 33, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij deze reeds daarvan op de hoogte is: a. op het moment van vastlegging van hem betreffende gegevens, of b. wanneer de gegevens bestemd zijn om te worden verstrekt aan een derde, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking. 2.De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking mede. 3.De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. 4.Het eerste lid is niet van toepassing indien mededeling van de informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In dat geval legt de verantwoordelijke de herkomst van de gegevens vast. 5.Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vastlegging of de verstrekking bij of krachtens de wet is voorgeschreven. In dat geval dient de verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid. Hoofdstuk 6. Rechten van de betrokkene Artikel 35 1.De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken
139
mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. 2.Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. 3.Voordat een verantwoordelijke een mededeling doet als bedoeld in het eerste lid, waartegen een derde naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt hij die derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. 4.Desgevraagd doet de verantwoordelijke mededelingen omtrent de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens. Artikel 36 1.Degene aan wie overeenkomstig [38]artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. 2.De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. 3.De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. 4.Indien de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, dan treft hij de voorzieningen die nodig zijn om de gebruiker van de gegevens te informeren over de onmogelijkheid van verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming ondanks het feit dat er grond is voor aanpassing van de gegevens op grond van dit artikel. 5.Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op bij de wet ingestelde openbare registers, indien in die wet een bijzondere procedure voor de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van gegevens is opgenomen.
140
Artikel 37 1.Indien een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, voldoet de verantwoordelijke aan een verzoek als bedoeld in de [39]artikelen 35 en [40]36, in een andere dan schriftelijke vorm, die aan dat belang is aangepast. 2.De verantwoordelijke draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker. 3.De verzoeken, bedoeld in de [41]artikelen 35 en [42]36, worden ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers. Artikel 38 1.De verantwoordelijke die naar aanleiding van een verzoek op grond van [43]artikel 36 persoonsgegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, is verplicht om aan derden aan wie de gegevens daaraan voorafgaand zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk kennis te geven van de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. 2.De verantwoordelijke doet aan de verzoeker, bedoeld in [44]artikel 36, desgevraagd opgave van degenen aan wie hij de mededeling heeft gedaan. Artikel 39 1.De verantwoordelijke kan voor een bericht als bedoeld in [45]artikel 35 een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen vergoeding van kosten verlangen die ten hoogste EUR 5 bedraagt. 2.De vergoeding wordt teruggegeven in geval de verantwoordelijke op verzoek van de betrokkene, op aanbeveling van het College of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan. 3.Het bedrag genoemd in het eerste lid kan in bijzondere gevallen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Artikel 40 1.Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van [46]artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
141
2.De verantwoordelijke beoordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is beëindigt hij terstond de verwerking. 3.De verantwoordelijke kan voor het in behandeling nemen van een verzet een vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. De vergoeding wordt teruggegeven in geval het verzet gegrond wordt bevonden. 4.Dit artikel is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn ingesteld. Artikel 41 1.Indien gegevens worden verwerkt in verband met de totstandbrenging of de instandhouding van een directe relatie tussen de verantwoordelijke of een derde en de betrokkene met het oog op werving voor commerciële of charitatieve doelen, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde kosteloos verzet aantekenen. 2.In geval van verzet treft de verantwoordelijke de maatregelen om deze vorm van verwerking terstond te beëindigen. 3.De verantwoordelijke die voornemens is persoonsgegevens aan derden te verstrekken of voor rekening van derden te gebruiken voor het in het eerste lid bedoelde doel, neemt passende maatregelen om de betrokkenen de mogelijkheden bekend te maken tot het doen van verzet. De bekendmaking vindt plaats via een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Bij regelmatige verstrekking aan derden of gebruik voor rekening van derden vindt de bekendmaking ten minste eens per jaar plaats. 4.De verantwoordelijke die persoonsgegevens verwerkt voor het in het eerste lid bedoelde doel, draagt zorg dat, indien daartoe rechtstreeks een boodschap aan de betrokkene wordt toegezonden, deze daarbij telkens wordt gewezen op de mogelijkheid tot het doen van verzet. Artikel 42 1.Niemand kan worden onderworpen aan een besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem in aanmerkelijke mate treft, indien dat besluit alleen wordt genomen op grond van een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens bestemd om een beeld te krijgen van bepaalde aspecten van zijn persoonlijkheid. 2.Het eerste lid is niet van toepassing, indien het daar bedoelde besluit:
142
a. wordt genomen in het kader van het sluiten of uitvoeren van een overeenkomst en 1°. aan het verzoek van de betrokkene is voldaan of 2°. passende maatregelen zijn genomen ter bescherming van zijn gerechtvaardigd belang, of b. zijn grondslag vindt in een wet waarin maatregelen zijn vastgelegd die strekken tot bescherming van het gerechtvaardigde belang van de betrokkene. 3.Een passende maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a, is getroffen indien de betrokkene in de gelegenheid is gesteld omtrent het besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn zienswijze naar voren te brengen. 4.In het geval, bedoeld in het tweede lid, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de logica mee die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van hem betreffende gegevens. Hoofdstuk 7. Uitzonderingen en beperkingen Artikel 43 De verantwoordelijke kan de [47]artikelen 9, eerste lid, [48]30, derde lid, [49]33, [50]34 en [51]35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van: a. de veiligheid van de staat; b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c, of e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Artikel 44 1.Indien een verwerking plaatsvindt door instellingen of diensten voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek, en de nodige voorzieningen zijn getroffen om te verzekeren dat de persoonsgegevens uitsluitend voor statistische en wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt, kan de verantwoordelijke een mededeling als bedoeld in [52]artikel 34 achterwege laten en weigeren aan een verzoek als
143
bedoeld in [53]artikel 35 te voldoen. 2.Indien een verwerking plaatsvindt van persoonsgegevens die deel uitmaken van archiefbescheiden die ingevolge de artikelen 12 of 13 van de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, kan de verantwoordelijke een mededeling als bedoeld in [54]artikel 34 achterwege laten. Hoofdstuk 8. Rechtsbescherming Artikel 45 Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de [55]artikelen 30, derde lid, [56]35, [57]36 en [58]38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de [59]artikelen 40 of [60]41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 46 1.Indien een beslissing als bedoeld in [61]artikel 45 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek, de verantwoordelijke te bevelen alsnog een verzoek als bedoeld in de [62]artikelen 30, derde lid, [63]35, [64]36 of [65]38, tweede lid, toe of af te wijzen dan wel een verzet als bedoeld in de [66]artikelen 40 of [67]41 al dan niet te honoreren. 2.Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verantwoordelijke. Indien de verantwoordelijke niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend binnen zes weken na afloop van die termijn. 3.De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen. 4.De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een advocaat te geschieden. 5.De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing. 6.De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. De verantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen
144
8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 47 1.De belanghebbende kan zich ook binnen de termijn bepaald voor het beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel die, bedoeld in [68]artikel 46, tweede lid, tot het College wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de verantwoordelijke, dan wel gebruik maken van een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een gedragscode ten aanzien waarvan een verklaring is afgegeven als bedoeld in [69]artikel 25, eerste lid. In dat geval kan in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep nog worden ingesteld, dan wel de procedure ingevolge [70]artikel 46 nog aanhangig worden gemaakt nadat de belanghebbende van het College of ingevolge een geschillenbeslechtingsregeling op grond van een gedragscode ten aanzien waarvan een verklaring is afgegeven als bedoeld in [71]artikel 25, eerste lid, bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat tijdstip. 2.Tijdens de behandeling van het beroep en de procedure, bedoeld in het eerste lid, kunnen de instanties die zijn belast met de behandeling van het geschil, het advies van het College inwinnen. Artikel 48 De instanties die zijn belast met de behandeling van het geschil, zenden afschrift van hun uitspraak aan het College. Artikel 49 1.Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels. 2.Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. 3.De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften. De bewerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid. 4.De verantwoordelijke of de bewerker kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend. Artikel 50
145
1.Indien de verantwoordelijke of de bewerker handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde en een ander daardoor schade lijdt of dreigt te lijden, kan de rechter hem op vordering van die ander zodanig gedrag verbieden en hem bevelen maatregelen te treffen tot herstel van de gevolgen van dat gedrag. 2.Een verwerking kan niet ten grondslag worden gelegd aan een vordering van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek, voor zover degene die door deze verwerking wordt getroffen, daartegen bezwaar heeft. Hoofdstuk 9. Toezicht Paragraaf 1. Het College bescherming persoonsgegevens Artikel 51 1.Er is een College bescherming persoonsgegevens dat tot taak heeft toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Tevens houdt het College toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in Nederland, wanneer de verwerking plaatsvindt overeenkomstig het recht van een ander land van de Europese Unie. 2.Het College wordt om advies gevraagd over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens. Artikel 52 1.Het College vervult overigens de taken, hem bij wet en ingevolge verdrag opgedragen. 2.Het College vervult zijn taken in onafhankelijkheid. Artikel 53 1. Het College bestaat uit een voorzitter en twee andere leden. Bij het College kunnen voorts buitengewone leden worden benoemd. Bij de benoeming van buitengewone leden wordt spreiding over de onderscheidene sectoren van de maatschappij nagestreefd. 2. De voorzitter moet voldoen aan de bij of krachtens artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechter in een rechtbank. 3. De voorzitter wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze
146
Minister, benoemd voor een tijdvak van zes jaar. De andere twee leden en de buitengewone leden worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, benoemd voor een tijdvak van vier jaar. De leden kunnen terstond worden herbenoemd. Op eigen verzoek worden zij door Onze Minister ontslagen. 4. Er is een Raad van advies die het College adviseert over algemene aspecten van de bescherming van persoonsgegevens. De leden zijn afkomstig uit de onderscheidene sectoren van de maatschappij en worden benoemd door Onze Minister op voordracht van het College. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de vergoeding van de kosten aan de leden vastgesteld. Artikel 54 1.Aan een lid wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, ontslag verleend met ingang van de eerste maand volgend op die waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt. 2.De artikelen 46c, 46d, tweede lid, 46f, 46g, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46n, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: a. de disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 46c, eerste lid, ten aanzien van de leden van het College door de voorzitter van het College wordt opgelegd; b. het in artikel 46c, eerste lid, onderdeel b, genoemde verbod zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen niet op de leden van het College van toepassing is. Artikel 55 1.De voorzitter en de andere twee leden genieten een bezoldiging voor hun werkzaamheden. De buitengewone leden genieten een zittingsgeld. Hun rechtspositie wordt nader geregeld bij algemene maatregel van bestuur. 2.De voorzitter en de andere twee leden mogen zonder toestemming van Onze Minister geen andere werkzaamheden verrichten waarvoor een beloning wordt genoten indien deze werkzaamheden door hun aard of omvang onverenigbaar zijn met hun werkzaamheden voor het College. Artikel 56
147
1.Het College heeft een secretariaat, waarvan de ambtenaren door Onze Minister, op voordracht van de voorzitter, worden benoemd, geschorst en ontslagen. 2.De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van het College en van het secretariaat. 3.Het College stelt een bestuursreglement vast. Dit bevat in ieder geval regels over het financiële beheer en de administratieve organisatie, alsmede over werkwijzen en procedures met het oog op een goede en zorgvuldige uitoefening van de verschillende taken. Daarbij wordt voorzien in waarborgen tegen vermenging van de toezichthoudende, adviserende en sanctionerende taak van het College. Tevens kan het een nadere regeling geven van de Raad van advies, als bedoeld in [72]artikel 53, vierde lid. 4.Het reglement alsmede elke wijziging daarvan wordt zo spoedig mogelijk gezonden aan Onze Minister en behoeft diens goedkeuring. Artikel 57 1.Het College wordt vertegenwoordigd door de voorzitter en de twee andere leden, dan wel door een van hen. 2.De leden stellen een verdeling van taken vast en betrekken hierbij zoveel mogelijk de buitengewone leden. Artikel 58 Het College stelt jaarlijks vóór 1 september een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister en aan de functionarissen voor de gegevensbescherming als bedoeld in [73]artikel 62 toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 59 1.Het College verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak nodig is. 2.Het eerste lid is niet van toepassing indien het College de informatie van derden heeft verkregen onder de voorwaarde dat het geheime karakter daarvan wordt gehandhaafd. Artikel 60 1.Het College kan ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende, een
148
onderzoek instellen naar de wijze waarop ten aanzien van gegevensverwerking toepassing wordt gegeven aan het bepaalde bij of krachtens de wet. 2.Het College brengt zijn voorlopige bevindingen ter kennis van de verantwoordelijke of de groep van verantwoordelijken die bij het onderzoek zijn betrokken en stelt hen in de gelegenheid hun zienswijze daarop te geven. Houden de voorlopige bevindingen verband met de uitvoering van enige wet, dan brengt het College deze tevens ter kennis van Onze Minister die het aangaat. 3.In geval van een onderzoek, ingesteld op verzoek van een belanghebbende, doet het College aan deze mededeling van zijn bevindingen, tenzij zodanige mededeling onverenigbaar is met het doel van de gegevensverwerking of de aard van de persoonsgegevens, dan wel gewichtige belangen van anderen dan de verzoeker, de verantwoordelijke daaronder begrepen, daardoor onevenredig zouden worden geschaad. Indien het mededeling van zijn bevindingen achterwege laat, zendt het de belanghebbende zodanig bericht als hem geraden voorkomt. Artikel 61 1. Met het toezicht op de naleving als bedoeld in [74]artikel 51, eerste lid zijn belast de leden en buitengewone leden van het College, de ambtenaren van het secretariaat van het College, alsmede de bij besluit van het College aangewezen personen. 2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. 3. De in het eerste lid bedoelde personen behoeven voor de uitoefening van de in het tweede lid omschreven bevoegdheid de uitdrukkelijke en bijzondere volmacht van het College, onverminderd het bepaalde in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. 4. Het College is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een bij of krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar. 5. Geen beroep is mogelijk op een geheimhoudingsplicht, voor zover inlichtingen of medewerking wordt verlangd in verband met de eigen betrokkenheid bij de verwerking van persoonsgegevens. 6. Het College is desgevraagd verplicht aan de toezichthoudende autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie alle medewerking te verlenen voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken.
149
Paragraaf 2. De functionaris voor de gegevensbescherming Artikel 62 Een verantwoordelijke of een organisatie waarbij verantwoordelijken zijn aangesloten kan een eigen functionaris voor de gegevensbescherming benoemen, onverminderd de bevoegdheden van het College ingevolge [75]hoofdstuk 9 en [76]10 van deze wet. Artikel 63 1.Als functionaris kan slechts worden benoemd een natuurlijke persoon die voor de vervulling van zijn taak over toereikende kennis beschikt en voldoende betrouwbaar kan worden geacht. 2.De functionaris kan wat betreft de uitoefening van zijn functie geen aanwijzingen ontvangen van de verantwoordelijke of van de organisatie die hem heeft benoemd. Hij ondervindt geen nadeel van de uitoefening van zijn taak. De verantwoordelijke stelt de functionaris in de gelegenheid zijn taak naar behoren te vervullen. De functionaris kan de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de verantwoordelijke gevolg dient te geven aan hetgeen in de tweede volzin is bepaald. 3.De functionaris oefent zijn taken eerst uit nadat de verantwoordelijke of de organisatie die hem heeft benoemd, hem heeft aangemeld bij het College. Het College houdt een lijst bij van aangemelde functionarissen. 4.De functionaris is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem op grond van een klacht of een verzoek van betrokkene is bekend geworden, tenzij de betrokkene in bekendmaking toestemt. 5.De functionaris stelt jaarlijks een verslag op van zijn werkzaamheden en bevindingen. Artikel 64 1. De functionaris ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. Het toezicht strekt zich uit tot de verwerking van persoonsgegevens door de verantwoordelijke die hem heeft benoemd of door de verantwoordelijken die zijn aangesloten bij de organisatie die hem heeft benoemd. 2. Indien op de verwerking een krachtens [77]artikel 25 vastgestelde gedragscode van toepassing is, strekt het toezicht mede uit tot de naleving van deze code. 3. De verantwoordelijke of de organisatie als bedoeld in het eerste lid draagt zorg dat de functionaris ter vervulling van zijn taak over bevoegdheden beschikt die gelijkwaardig zijn aan de bevoegdheden zoals
150
geregeld in Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. 4. De functionaris kan aanbevelingen doen aan de verantwoordelijke die strekken tot een betere bescherming van de gegevens die worden verwerkt. In gevallen van twijfel overlegt hij met het College. Hoofdstuk 10. Sancties Paragraaf 1. Bestuursdwang Artikel 65 Het College is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen. Paragraaf 2. Bestuurlijke boeten Artikel 66 Het College kan aan de verantwoordelijke een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste EUR 4 500 ter zake van overtreding van het bij of krachtens [78]artikel 27, [79]28 of [80]79, eerste lid, bepaalde. Artikel 67 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 68 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 69 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 70 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 71 De werking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijk boete wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op het bezwaar is beslist. Artikel 72 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 73 [Vervallen per 01-07-2009] Artikel 74 Onze Minister kan beleidsregels vaststellen over de uitoefening van de bevoegdheid van het College tot de oplegging van boeten. Paragraaf 3. Strafrechtelijke sancties Artikel 75
151
1. De verantwoordelijke die in strijd handelt met hetgeen bij of krachtens [81]artikel 4, derde lid, [82]27, [83]28 of [84]78, tweede lid, onder a, is bepaald, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie. 2. De verantwoordelijke die een feit als bedoeld in het eerste lid, opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. 3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. 4. Met de opsporing van de in dit artikel omschreven feiten zijn behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren belast de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren van het secretariaat van het College. Hoofdstuk 11. Gegevensverkeer met landen buiten de Europese Unie Artikel 76 1.Persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen of die bestemd zijn om na hun doorgifte te worden verwerkt, worden slechts naar een land buiten de Europese Unie doorgegeven indien, onverminderd de naleving van de wet, dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. 2.Het passend karakter van het beschermingsniveau wordt beoordeeld gelet op de omstandigheden die op de doorgifte van gegevens of op een categorie gegevensdoorgiften van invloed zijn. In het bijzonder wordt rekening gehouden met de aard van de gegevens, met het doeleinde of de doeleinden en met de duur van de voorgenomen verwerking of verwerkingen, het land van herkomst en het land van eindbestemming, de algemene en sectoriële rechtsregels die in het betrokken derde land gelden, alsmede de regels van het beroepsleven en de veiligheidsmaatregelen die in die landen worden nageleefd. Artikel 77 1.In afwijking van [85]artikel 76 kan een doorgifte of een categorie van doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen biedt voor een passend beschermingsniveau, plaatsvinden indien: a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven; b. de doorgifte noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst tussen de betrokkene en de verantwoordelijke, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding
152
van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst; c. de doorgifte noodzakelijk is voor de sluiting of uitvoering van een in het belang van de betrokkene tussen de verantwoordelijke en een derde gesloten of te sluiten overeenkomst; d. de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht; e. de doorgifte noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene, of f. de doorgifte geschiedt vanuit een register dat bij wettelijk voorschrift is ingesteld en dat door een ieder dan wel door iedere persoon die zich op een gerechtvaardigd belang kan beroepen, kan worden geraadpleegd, voor zover in het betrokken geval is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor raadpleging. 2.In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister, gehoord het College, een vergunning geven voor een doorgifte of een categorie doorgiften van persoonsgegevens naar een derde land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt. Aan de vergunning worden de nadere voorschriften verbonden die nodig zijn om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede de uitoefening van de daarmee verband houdende rechten te waarborgen. Artikel 78 1.Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van: a. de gevallen waarin, naar zijn oordeel, een derde land geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt in de zin van [86]artikel 76, eerste lid, en b. van een vergunning als bedoeld in [87]artikel 77, tweede lid. 2.Indien zulks voortvloeit uit een besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of de Raad van de Europese Unie, bepaalt Onze Minister bij ministeriële regeling of bij beschikking dat: a. de doorgifte naar een land buiten de Europese Unie is verboden; b. een land buiten de unie geacht wordt een passend beschermingsniveau te waarborgen, of
153
c. een op grond van [88]artikel 77, tweede lid, verleende vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd. 3.De in het eerste lid, onder a en b, bedoelde kennisgevingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 79 1.Binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet worden de gegevensverwerkingen die op dat tijdstip reeds plaatsvonden, in overeenstemming gebracht met deze wet en worden deze gemeld als bedoeld in [89]artikel 27 bij het College of de functionaris. Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn, bedoeld in de eerste volzin, worden verlengd tot ten hoogste drie jaren voor wat betreft de verplichting tot melding. 2.Voor de aanpassing van de verwerking van bijzondere gegevens aan [90]paragraaf 2 van hoofdstuk 2 geldt een termijn van drie jaren met dien verstande dat voor verwerkingen die al plaatsvonden en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van overeenkomsten tot stand gekomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, niet opnieuw toestemming behoeft te worden gevraagd als bedoeld in [91]artikel 23, eerste lid, onder a. 3.[92]Artikel 32, tweede lid, is niet van toepassing op de verwerkingen als bedoeld in [93]artikel 31, eerste en derde lid, die reeds plaatsvonden op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, onderscheidenlijk van de wet of de algemene maatregel van bestuur waarbij zij zijn aangewezen. Artikel 80 Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zenden binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Artikel 81 De Wet persoonsregistraties wordt ingetrokken. Artikel 82 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel 83
154
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bescherming persoonsgegevens. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 6 juli 2000 Beatrix De Minister van Justitie, A. H. Korthals De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, R. H. L. M. van Boxtel Uitgegeven de twintigste juli 2000 De Minister van Justitie, A. H. Korthals
155