De samenhang tussen de opvoeding die tienermoeders hebben ervaren, de opvoeding die zij geven aan hun kind en hun competentiebeleving van het opvoeden
The relationship between perceived parental rearing behavior, own parental rearing behavior and parental competence of adolescent mothers
Birgit Wels Universiteit van Amsterdam December 2012
Naam: Birgit Wels Studentnummer: 10297782 Instelling: Universiteit van Amsterdam Faculteit: Maatschappij en Gedragswetenschappen Opleiding: Forensische orthopedagogiek Begeleider: Dr. Eveline S. van Vugt Tweede beoordelaar: Prof. dr. Geert Jan Stams
Inhoudsopgave
1. Samenvatting Abstract
3 4
2. Theoretisch kader
5
3. Methode
10
3.1 Participanten
10
3.2 Procedure
12
3.3 Instrumenten
12
3.4 Analyse
17
4. Resultaten
17
4.1 Beschrijvende gegevens
17
4.2 Correlatieanalyse
19
4.3 Lineaire regressieanalyse
20
5. Discussie
22
6. Literatuurlijst
27
Appendix
34
2
1. Samenvatting In de huidige studie is onderzoek gedaan naar het verband tussen het opvoedingsgedrag dat een tienermoeder van haar ouders heeft ervaren, de opvoeding die zij zelf geeft aan haar kind en de competentiebeleving die zij ervaart. Het onderzoek is uitgevoerd onder N = 87 tienermoeders die voor hun twintigste jaar zwanger zijn geworden en waarvan het kind gedurende het onderzoek tussen de anderhalf en vier jaar oud was. Het ervaren opvoedingsgedrag is gemeten met de EMBU (Herinneringen aan mijn opvoeding), de opvoeding van een tienermoeder met de NOV (Nijmeegse Opvoedingsvragenlijst) en de PDI (Parental Dimensions Inventory), en de competentiebeleving is gemeten met de PSAM (Parental Self-Agency Measure). De resultaten van de huidige studie tonen geen significante samenhang aan tussen het ervaren opvoedingsgedrag, de opvoeding die zij zelf geeft en haar competentiebeleving. Toekomstig onderzoek zal meer inzicht moeten geven in de verschillende aspecten van opvoeding die bij tienermoeders intergenerationeel worden overgedragen. Verder zal toekomstig onderzoek moeten nagaan of tienermoeders die een hoge mate van competentiebeleving rapporteren, ook daadwerkelijk competent zijn in het opvoeden van hun kind.
Sleutelwoorden: Tienermoeder, intergenerationele overdracht, afwijzing, emotionele warmte, overbescherming, opvoeding, competentiebeleving.
3
Abstract This study examined the relationship between perceived parental rearing behavior, own parental rearing behavior and parental competence of adolescent mothers. The sample consisted of N = 87 adolescent mothers who became pregnant before age 20, and whose children were between one and a half and four years old during the study. The perceived parental rearing behavior with regard to the mother’s own upbringing was measured with the EMBU (My memories of upbringing), the parental rearing behavior of the adolescent mother with the NOV (Nijmeegse Opvoedingsvragenlijst) and the PDI (Parental Dimensions Inventory), and adolescent mother’s parental competence was measured with the PSAM (Parental Self-Agency Measure). This study showed no relationship between perceived parental rearing behavior, own parental rearing behavior and parental competence. Future research should examine other aspects of parental rearing behavior in the understanding of the intergenerational transmission of parenting. Furthermore, future research should examine whether adolescent mothers who report high levels of parental competence, are actually competent in the upbringing of their child.
Key words: Adolescent motherhood, adolescent mothers, intergenerational transmission, rejection, emotional warmth, overprotection, parental competence.
4
2. Theoretisch kader Tussen 1990 en 2002 was er in Nederland sprake van een grote stijging in het aantal tienerzwangerschappen (Van Berlo, Wijsen, & Vanwesenbeeck, 2005). Vanaf 2003 veranderde deze trend, wat resulteerde in een daling van 25%. Zo bevielen er in 2003 nog zo’n 3500 meisjes onder de 20 jaar van een baby, in 2007 waren dat er 2543 (Garssen, 2008). Nederland staat hiermee vrijwel onderaan de internationale ranglijst van tienermoeders en biedt zo een voorbeeld voor andere landen wat betreft een open seksueel klimaat, beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen en seksuele voorlichting (Garssen, 2008). Ondanks dat er in Nederland sprake is van een daling in het aantal tienermoeders, blijft het belangrijk om deze jonge moeders te volgen, daar tienerzwangerschappen in de meeste gevallen negatieve gevolgen met zich meebrengen voor moeder en kind. Op de korte termijn zijn de risico’s voor tienermoeders onder andere dat zij vaak geen of late prenatale zorg ontvangen, een verhoogde kans hebben op een hoge bloeddruk en bloedarmoede, snel opnieuw zwanger raken na de bevalling of, in het ergste geval, sterven tijdens de bevalling (Conde-Agudelo, Belizán, & Lammers, 2005; Klein, 2005; Vieira et al., 2012). Uit onderzoek van Phipps en Sowers (2002) bleek dat met name tienermoeders jonger dan 16 jaar vatbaar zijn voor de genoemde risico’s. Op lange termijn is er bij tienermoeders vaker sprake van een laag inkomen, slagen ze er niet in hun opleiding af te maken, trouwen ze op jonge leeftijd met de vader van het kind om vervolgens na korte tijd weer te scheiden, en worden latere kinderen ook vaker buiten een huwelijk geboren (Coley & Chase-Lansdale, 1998; Klein, 2005). De risico’s voor kinderen van tienermoeders zijn onder andere dat er een grotere kans bestaat dat het kind te vroeg geboren wordt, er sprake is van een laag geboortegewicht, of dat het kind sterft tijdens de geboorte of in de eerste weken na de geboorte (Klein, 2005; Malabarey, Balayla, Klam, Shrim, & Abenhaim, 2012; Vieira et al., 2012). Op lange termijn hebben kinderen van tienermoeders meer kans op vroeg schoolverlaten, werkeloosheid,
5
gedragsproblemen, leesproblemen, middelengebruik en delinquent gedrag (Jaffee, Caspi, Moffitt, Belsky, & Silva, 2001; Pogarsky, Lizotte, & Thornberry, 2003; Shaw, Lawlor, & Najman, 2006). Verder maakt een dochter van een tienermoeder meer kans om zelf ook op jonge leeftijd moeder te worden, dan een dochter van een moeder die ouder was dan twintig jaar ten tijde van de geboorte (Kahn & Anderson, 1992; Manlove, 1997; Meade, Kershaw, & Ickovics, 2008). Verschillende studies hebben onderzoek gedaan naar de factoren die bijdragen aan een tienerzwangerschap. Naast slechte schoolprestaties (Meade et al., 2008), een lage sociaaleconomische status (Miller, Benson, & Galbraith, 2001) en gedragsproblemen (Woodward & Fergusson, 1999) spelen met name ouders een rol bij het ontstaan van tienerzwangerschappen. Uit onderzoek van Miller en collega’s (2001) bleek dat een goede relatie tussen ouders en kind, de aanwezigheid van ouderlijk toezicht en een afkeurende houding ten opzichte van geslachtsgemeenschap de kans verlaagden op een tienerzwangerschap. Uit resultaten van andere studies (Hardy, Astone, Brooks-Gunn, Shapiro, & Miller, 1998; Scaramella, Conger, Simons, & Whitbeck, 1998) bleek ook dat als een kind vroegtijdig werd blootgesteld aan een dwangmatige opvoeding en verstoorde familierelaties, er meer kans was op het ontstaan van een vroege zwangerschap. Als er eenmaal sprake is van een tienerzwangerschap, wordt ook de opvoeding die de moeder aan haar kind geeft voor een groot deel bepaald door de opvoeding die ze van haar eigen ouders heeft ontvangen, ook wel intergenerationele overdracht genoemd. Intergenerationele overdracht is een proces waarin een eerdere generatie, bedoeld of onbedoeld, het opvoedingsgedrag beïnvloedt van de volgende generatie (Van Ijzendoorn, 1992). Zo bleek uit onderzoek van Conger, Nellpl, Kim en Scaramella (2003) dat adolescenten die een agressieve opvoeding hadden ontvangen van hun ouders, 5 tot 7 jaar later een zelfde agressieve opvoeding gaven aan hun eigen kinderen. Ook bleek uit
6
onderzoek van Capaldi, Pears, Patterson en Owen (2003) dat vaders die door hun ouders werden opgevoed met een harde discipline en weinig ouderlijke toezicht, hun eigen kinderen voorzagen van een harde en inconsistente discipline. Wat betreft de specifieke intergenerationele overdracht van opvoeding bij tienermoeders is er nog weinig bekend. Wel bleek uit onderzoek van Lewin en collega’s (2011) dat tienermoeders die zich meer verzorgd voelden door hun eigen moeder, meer empathie lieten zien ten opzichte van hun eigen kinderen en zich zelfverzekerder voelden in het opvoeden van hun kind. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat tienermoeders die zich meer verzorgd voelden door hun eigen vader, meer tevredenheid met het ouderschap lieten zien. Deze tevredenheid is van belang, aangezien des te negatiever de beleving van het opvoeden is, des te meer de ouder geneigd is om een autoritaire controle uit te oefenen op het kind (Deković, Groenendaal, & Gerrits, 1996). Om meer inzicht te verkrijgen in de intergenerationele overdracht van opvoeding bij tienermoeders, zal er in het huidige onderzoek gekeken worden naar de mate van afwijzing, emotionele warmte en overbescherming die een tienermoeder ervaren heeft in de opvoeding van haar eigen ouders en in welke mate deze concepten verband houden met de manier waarop een tienermoeder zelf haar kinderen opvoedt. Lundberg, Perris, Schlette, en Adolfsson (2000) deden al onderzoek naar de intergenerationele overdracht van afwijzing, emotionele warmte en overbescherming, maar dan bij volwassen ouders. Uit resultaten bleek dat met name emotionele warmte intergenerationeel werd overgedragen (maar ook afwijzing en overbescherming werden overgedragen). Opvallend was dat vooral vaders een grote rol speelden in de overdracht van afwijzing, emotionele warmte en overbescherming. In het huidige onderzoek zal er daarom ook een onderscheid gemaakt worden tussen vader en moeder omtrent de intergenerationele overdacht van opvoeding.
7
Naast het beïnvloeden van de opvoeding, kan het opvoedingsgedrag dat een tienermoeder heeft ervaren van haar ouder ook van invloed zijn op de opvoedingscompetentie die zij ervaart. Uit onderzoek van Smart (2001) bleek dat bij kinderen die te maken hadden gehad met overbescherming door hun ouders, er vaker sprake was van weinig gevoelens van zelfwaardering en bekwaamheid, dan bij kinderen die niet te maken hadden gehad met overbescherming. Uit onderzoek van Rohner en Rohner (1980) bleek verder dat kinderen die afwijzing hadden ervaren van hun ouders de neiging hadden agressiever, vijandiger, afhankelijker en emotioneel instabieler te zijn met een negatievere kijk op de wereld en een lagere zelfwaardering, dan kinderen die zich wel geaccepteerd voelden door hun ouders. Deze lage gevoelens van zelfwaardering, bekwaamheid en emotionele instabiliteit zouden een lage competentiebeleving van het opvoeden als gevolg kunnen hebben. In het huidige onderzoek zal er daarom gekeken worden naar het verband tussen het ervaren opvoedingsgedrag (afwijzing, emotionele warmte en overbescherming) en de competentiebeleving van een tienermoeder. Zoals eerder besproken brengen tienerzwangerschappen in de meeste gevallen negatieve gevolgen met zich mee voor moeder en kind. Ondanks deze negatieve gevolgen en de stress die de zorg voor een jong kind met zich meebrengt, ervaren tienermoeders wel een hoge mate van opvoedingscompetentie en voldoening in hun moederlijke rol (Knoche, Givens, & Sheridan, 2007; Sadler et al., 2007). Uit onderzoek van Coleman en Karraker (2000) bleek dat een hoge mate van competentiebeleving bij moeders leidt tot positief opvoedingsgedrag, bestaande uit meer responsiviteit en minder straffen. Aan de andere kant bleek uit onderzoek van East, Matthews en Felice (1994) dat bij tienermoeders die weinig vertrouwen hadden in zichzelf als moeder, sprake was van een negatieve houding ten opzichte van het ouderschap. Hiermee werd bedoeld dat zij een hoge waarde hechtten aan fysieke straffen en dat zij weinig empathie toonden voor de behoeftes van hun kinderen.
8
Verschillende studies hebben al geprobeerd om het opvoedingsgedrag van tienermoeders in kaart te brengen, veelal in vergelijking met volwassen moeders. Zo is er bij tienermoeders met name sprake van instrumentele interactie met het kind, zoals het verschonen, het afstemmen van kleertjes en het kind laten boeren, terwijl er bij volwassen moeders ook sprake is van verbale interactie (Baratt & Roach, 1995; Krpan, Coombs, Zinga, Steiner, & Fleming, 2005). Uit onderzoek van Coll, Hoffmann en Oh (1987) bleek dat indien tienermoeders wel gebruik maakten van verbale interactie, deze in de meeste gevallen minder positief en minder didactisch was dan bij volwassen moeders. Ook is er bij tienermoeders minder sprake van responsiviteit, tonen ze minder affectie aan hun kinderen en voorzien ze hun kinderen minder goed van een stimulerende leeromgeving dan volwassen moeders dat doen (Krpan et al., 2005; Parks & Arndt, 1990; Passino et al., 1993). Uit onderzoek van East en collega’s (1994) bleek verder dat des te ouder de kinderen van een tienermoeder waren, des te vaker er sprake was van een fysieke straf om hun kinderen te disciplineren. Dit kan verklaard worden door de toenemende behoefte van kinderen aan autonomie en de moeilijkheden die tienermoeders ondervonden om hier mee om te gaan. Het doel van de huidige studie is om meer inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen de opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders, de opvoeding die zij zelf geeft aan haar kind en de mate van opvoedingscompetentie die zij ervaart. Als eerste wordt verwacht dat de opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren van haar eigen ouders samenhangt met de opvoeding die zij aan haar eigen kind geeft. Eerdere studies hebben reeds laten zien dat gedrag wordt overgedragen van ouder op kind (Amato, 1996; Chassin, Presson, Todd, Rose, & Sherman, 1998; Doumas, Margolin, & John, 1994; Pears & Capaldi, 2001). Ten tweede wordt verwacht dat er bij tienermoeders sprake is van een hoge mate van competentiebeleving (Knoche et al., 2007; Sadler et al., 2007) en dat deze samenhangt met een hogere mate van emotionele warmte en een lagere mate van afwijzing en
9
overbescherming die een tienermoeder in de opvoeding van haar ouders heeft ervaren. Ten slotte wordt verwacht dat de mate van competentiebeleving die een tienermoeder ervaart, samenhangt met de opvoeding die zij aan haar kinderen geeft. Een hogere mate van competentiebeleving hangt samen met een hogere mate van positief opvoedingsgedrag, bestaande uit responsiviteit en weinig straffen (Coleman et al., 2000), terwijl een lagere mate van competentiebeleving samenhangt met een lagere mate van empathie en een hogere mate van straffen (East et al., 1994).
3. Methode 3.1 Participanten In totaal deden N = 96 tienermoeders mee aan het onderzoek. Hiervan hebben N = 87 tienermoeders in de leeftijd van 17 tot 25 jaar (M = 20.9; SD = 1.70) de vragenlijst ingevuld. Van de tienermoeders had 88.5% de Nederlandse etniciteit, 2.3% de Marokkaanse etniciteit, 1.1% de Indonesische etniciteit en 8% gaf aan een andere etniciteit te hebben. Verder beschikte 35.4% over een betaalde baan, was 13.1% werkloos, zorgde 17.2% thuis voor de kinderen en het huishouden, was 6.1% arbeidsongeschikt verklaard en ging 24.2 % momenteel naar school. Een klein deel van de tienermoeders (10.4%) is zelf ook voortgekomen uit een tienerzwangerschap. Bij het afnemen van de vragenlijst beschikte 79.3% van de 87 tienermoeders over een relatie en woonde 58.6% samen met een partner. Van de overige tienermoeders woonde 18.4% zelfstandig en 16.1% bij de ouders. Het grootste gedeelte van de tienermoeders (27.9%) raakte voor het eerst zwanger toen zij 18 jaar oud waren, 11.6% raakte voor het eerst zwanger toen zij 15 jaar of jonger waren. De kinderen van de tienermoeders waren gemiddeld 2.32 jaar oud (SD = .87) en bestonden uit 51 meisjes (60%) en 34 jongens (40%).
10
In totaal was 28.2% van de zwangerschappen gepland en 71.8% ongepland. In Tabel 1 zijn de achtergrondkenmerken van de participanten schematisch weergegeven. Tabel 1 Achtergrondkenmerken respondenten (N=87) N
%
Etniciteit Nederlands Marokkaans Indonesisch Anders
77 2 1 7
88.5 2.3 1.1 8.0
Woonsituatie Zelfstandig Bij ouders Samenwonend met partner Anders
16 14 51 6
18.4 16.1 58.6 6.9
Hoogst afgeronde opleidingsniveau Basisschool VMBO-K, VMBO-T, VMBO-Basis, VMBO-Gemengd HAVO VWO MBO HBO Anders
11 28 9 3 29 4 3
12.6 32.1 10.3 3.4 33.3 4.6 3.4
Werk en/of schoolsituatie Betaalde baan Onbetaalde baan Werkeloos en op zoek naar werk Huishouden en zorg voor de kinderen Arbeidsongeschikt Studeren Anders
35 5 13 17 6 24 5
40.2 5.7 14.9 19.5 6.9 27.6 5.7
Leeftijd zwangerschap 13 14 15 16 17 18 19
2 1 7 13 17 24 22
2.3 1.2 8.1 15.1 19.8 27.9 25.6 11
3.2 Procedure Participanten zijn verworven door flyers op te hangen bij consultatiebureaus, ziekenhuizen, huisartsen en instellingen met een spreekuur voor tienermoeders. Ook is er beroep gedaan op social media, zoals Facebook, Hyves en diverse fora, om tienermoeders te informeren over het onderzoek. Daarnaast zijn tienermoeders, die meegewerkt hebben aan een eerder onderzoek, opnieuw benaderd via de mail met informatie over het huidige onderzoek. Tienermoeders konden deelnemen aan deze studie mits ze zwanger waren geweest van hun kind voor hun 20e jaar, en mits hun kind op het moment van het onderzoek tussen de 1,5 en 4 jaar oud was. De respondenten hadden de mogelijkheid om binnen één maand de vragenlijst digitaal of via papier in te vullen en ze konden hun deelname te allen tijde stopzetten. Indien er volledig ingevulde vragenlijsten werden ontvangen, ontvingen de participanten een cadeaubon van tien euro voor hun medewerking. Hoewel er voor de vragenlijsten gebruik is gemaakt van adresgegevens, zijn de resultaten anoniem verwerkt. Voorafgaand aan het onderzoek is de vragenlijst goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen.
3.3 Instrumenten Herinneringen aan mijn opvoeding De herinneringen van de tienermoeder aan haar eigen opvoeding zijn onderzocht door middel van de verkorte versie van de Egna Minnen Beträffende Uppfostran (s-EMBU, Arrindell et al., 1999), ofwel Herinneringen aan mijn opvoeding. Dit instrument bestaat uit 23 items, die voor vader en moeder apart ingevuld dienen te worden op een 4-punt Likertschaal met de antwoordmogelijkheden ‘Nee, nooit’, ‘Ja, soms’, ‘Ja, vaak’ of ‘Ja, bijna altijd’. De
12
vragenlijst is onderverdeeld in de subschalen afwijzing (7 items), emotionele warmte (6 items) en overbescherming (10 items). Onder afwijzing wordt een opvoedingsstijl verstaan met veel fysiek straffen, hostiliteit, gebrek aan respect voor meningen en gevoelens van het kind, isoleren, negeren en het onthouden van liefde (Gerlsma & Arrindell, 2000). Een voorbeelditem van de subschaal afwijzing is ‘Het gebeurde wel dat mijn ouders mij meer sloegen dan ik verdiende’. Een hoge score op deze schaal, duidt op het ervaren van een hoge mate van afwijzing. De Cronbach’s Alfa was goed, zowel voor vader (α = .83) als voor moeder (α = .86). Met emotionele warmte wordt een opvoedingsstijl bedoeld waarbij er sprake is van liefdevolle en warme aandacht voor het kind, het bieden van steun en vertrouwen en het respecteren van de mening en gevoelens van het kind (Gerlsma et al., 2000). Een voorbeelditem van de subschaal emotionele warmte is ‘Als het slecht met mij ging, had ik het gevoel dat mijn ouders mij probeerden te troosten of op te vrolijken’. Alle items van deze schaal zijn zo gecodeerd, dat een hoge score duidt op het ervaren van weinig emotionele warmte. De Cronbach’s Alfa was goed, zowel voor vader (α = .81) als voor moeder (α = .86). Onder overbescherming wordt een opvoedingsstijl verstaan waarbij er een overdreven bezorgdheid is voor het welzijn van het kind. Het kind wordt op extreme wijze beschermd voor negatieve ervaringen en er is sprake van opdringerigheid, overbetrokkenheid en hoge verwachtingen omtrent het gedrag en prestaties van het kind (Gerlsma et al., 2000). Een voorbeelditem van de subschaal overbescherming is ‘Als ik thuis kwam, moest ik mijn ouders altijd vertellen wat ik gedaan had’. Een hoge score op deze subschaal, wil zeggen dat tienermoeders een hoge mate van overbescherming hebben ervaren. Arrindell en collega’s (1999) toonden in verschillende factoranalyses aan dat item 9 (‘Vonden je ouders dat je de beste moest worden?’) onbetrouwbaar was voor het meten van overbescherming. Om deze reden is item 9 verwijderd uit de s-EMBU. Verdere betrouwbaarheidsanalyses naar de
13
interne consistentie van deze subschaal wezen uit dat item 10 (‘Het kwam voor dat mijn ouders verdrietig keken of op een andere manier lieten merken dat ik mij slecht gedragen had, zodat ik mij schuldig voelde.’), item 17 (‘Mijn ouders lieten mij gaan en staan (doen wat ik zelf wilde), zonder zich daar veel zorgen over te maken.’), item 20 (‘Mijn ouders stelden bepaalde grenzen aan wat ik wel en niet mocht doen en hielden daar later ook keihard aan vast.’) en item 22 (‘Mijn ouders wilden altijd bepalen hoe ik gekleed zou zijn/hoe ik eruit zou zien.’) de betrouwbaarheid van de subschaal overbescherming aantastten. Om deze reden zijn items 10, 17, 20 en 22, zowel bij vader als bij moeder, niet meegenomen bij verdere analyses. De Cronbach’s Alfa voor overbescherming was uiteindelijk marginaal, zowel voor vader (α = .60) als voor moeder (α = .59).
Opvoeding De wijze waarop een tienermoeder haar kind opvoedt werd onderzocht met behulp van de Nijmeegse Opvoedingsvragenlijst (NOV; Gerris, Vermulst, Van Boxtel, Janssens, Van Zutphen, & Felling, 1993) en de subschaal Warmte (6 items) van de Parenting Dimensions Inventory (PDI; Gerrits, Groenendaal, Deković & Noom, 1996). De NOV bestaat uit 46 items en is onderverdeeld in de zeven subschalen affectie-expressie (9 items), responsiviteit (8 items), negeren (5 items), autonomie (7 items), conformistische opvoeding (8 items), straf (5 items) en inductie (4 items). Zowel de items van de NOV, als de items van de PDI dienen ingevuld te worden op een 6-punt Likertschaal van ‘Helemaal mee oneens’ tot ‘Helemaal mee eens’, met uitzondering van de items 46 tot en met 52. Aan deze items is de antwoordcategorie ‘Niet van toepassing’ toegevoegd, aangezien de vraagstelling in enkele gevallen niet passend zou zijn voor de leeftijd van het kind. Indien dit het geval was, is de vraag als missing meegenomen in de analyses. Een voorbeelditem hiervan is ‘Ik moedig mijn kind vaak aan zelf na te denken over het leven.’ Een hoge score op de subschalen duidt op
14
een hoge mate van affectie-expressie, responsiviteit, negeren, autonomie, conformistische opvoeding, straf, inductie en warmte. Onder affectie-expressie wordt een opvoedingsstijl verstaan waarin ouders voelbare en waarneembare uitingen van positieve affectie en genegenheid gebruiken (Gerris et al., 1993). Een voorbeelditem van deze subschaal is ‘Ik glimlach vaak naar mijn kind’. Betrouwbaarheidanalyses wezen uit dat item 17 (‘Ik noem mijn kind vaak bij haar/zijn troetelnaam’) de betrouwbaarheid van de subschaal aantastte. Item 17 is daarom niet meegenomen bij de verdere analyses. De Cronbach’s Alfa voor deze schaal was uiteindelijk marginaal (α = .65). Responsiviteit wordt beschreven als de mate waarin de ouder in de opvoeding responsief is voor behoeften en signalen van het kind (Gerris et al., 2000). Een voorbeelditem van deze subschaal is ‘Als het niet zo goed met mijn kind gaat, dan lukt het mij om mijn kind te troosten’. De Cronbach’s Alfa voor deze schaal was goed (α = .84). Bij de subschaal Negeren wordt vastgesteld of ouders reageren met boosheid of negeren van het kind als het kind iets heeft gedaan wat niet mag (Gerris et al., 2000). Een voorbeelditem is ‘Als mijn kind iets doet wat niet mag, kijk ik meestal boos en kijk dan niet meer naar haar/hem om’. De subschaal Autonomie bestaat uit 7 items waarbij ouders aangeven of zij in hun interacties met hun kind diens onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid, denken en beslissingen aanmoedigen (Gerris et al., 2000). Een voorbeelditem is ‘Ik moedig mijn kind regelmatig aan om dingen te onderzoeken’. Zowel voor de schaal Negeren (α = .71) als Autonomie (α = .68) was de Cronbach’s Alfa marginaal. Onder Conformistische opvoeding wordt een opvoedingsstijl verstaan waarin ouders in hun opvoeding van en omgang met hun kind de nadruk leggen op conformiteit en aanpassing aan vaste regels, sociale normen en gewoonten. Een voorbeelditem van deze
15
subschaal is ‘Ik zorg dat mijn kind volgens vaste regels leeft, dat maakt het voor een kind heel wat makkelijker’. De Cronbach’s Alfa voor deze schaal was goed (α = .77). Met de subschaal Straf wordt bedoeld of de ouders in hun opvoeding gebruik maken van verschillende strafmaatregelen (Gerris et al., 2000). Een voorbeelditem is ‘Meestal straf ik mijn kind door iets leuks te verbieden’. Inductie wordt beschreven als de mate waarop ouders hun kind wijzen op verdrietige en emotionele gevolgen van een overtreding voor een ander. Een voorbeelditem van deze subschaal is ‘Als mijn kind iemand geslagen heeft, zeg ik meestal dat zij/hij die ander pijn gedaan heeft’. Zowel voor de schaal Straf (α = .57) als voor Inductie (α = .61) was de Cronbach’s Alfa marginaal. De subschaal warmte van de PDI bestaat uit 6 items, die de mate vaststellen waarin het emotionele klimaat van de ouder-kind relatie gekenmerkt wordt door warmte (Gerrits et al., 1996). Een voorbeelditem van deze subschaal is ‘Ik vind het interessant en leerzaam om langere tijd met mijn kind op te trekken’. De Cronbach’s Alfa voor deze schaal was goed (α = .80).
Competentiebeleving van moeder De mate waarin een tienermoeder zichzelf competent acht in het opvoeden van haar kind werd gemeten met de Parental Self-Agency Measure (PSAM; Dumka, Stoerzinger, Jackson, & Roosa, 1996). Dit instrument bestaat oorspronkelijk uit tien items, vijf positief geformuleerde items en vijf negatief geformuleerde items, die ingevuld dienden te worden op een 7-punt Likertschaal van ‘Helemaal mee oneens’ tot ‘Helemaal mee eens’. Uit onderzoek van Dumka en collega’s (1996) bleek echter dat de positief geformuleerde items hoog correleerden met de totaalscore van de PSAM voor het meten van competentiebeleving. In het huidige onderzoek is daarom alleen gebruik gemaakt van de positief geformuleerde items. Een voorbeelditem is ‘Ik weet dat ik het goed doe als moeder’. Een hoge score op deze
16
schaal, duidt op een hoge mate van competentiebeleving. De Cronbach’s Alfa voor deze schaal was .89.
3.4 Analyse De analyses van de onderzoeksgegevens zijn uitgevoerd met Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 17.0. Als eerste zijn descriptieve statistieken (gemiddelden, standaarddeviaties) berekend voor de variabelen herinneringen aan opvoeding, opvoeding en competentiebeleving. Vervolgens is door middel van correlaties de samenhang bekeken tussen de opvoeding die tienermoeders hebben ervaren, de opvoeding die zij geven en de competentiebeleving die zij ervaren. Ten slotte zijn er lineaire regressieanalyses uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de ervaren opvoedingsgedrag (afwijzing, gebrek aan emotionele warmte, overbescherming) en als afhankelijke variabelen opvoeding (affectie-expressie, responsiviteit, negeren, autonomie, conformistische opvoeding, straf, inductie en warmte) en competentiebeleving. In het onderzoek zullen p-waarden van < .05 (tweezijdig) beschreven worden als significant. Daarnaast zullen p-waarden tussen de .05 en .10 beschouwd worden als een marginaal significant resultaat.
4. Resultaten 4.1 Beschrijvende gegevens Om een beeld te schetsen van de opvoeding die een tienermoeder van haar ouders heeft ervaren, de opvoeding die zij zelf geeft aan haar kind en de competentiebeleving die zij ervaart zijn gemiddelden en standaarddeviaties berekend. De opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders bestaat uit 3 dimensies namelijk afwijzing, gebrek aan emotionele warmte en overbescherming. Om te kijken of er significante verschillen waren tussen vader en moeder wat betreft het ervaren
17
opvoedingsgedrag is er een t-toets uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat er geen significante verschillen zijn in de mate waarin de tienermoeder afwijzing, emotionele warmte en overbescherming heeft ervaren van de moeder dan wel de vader (zie Tabel 2 voor een overzicht van de gemiddelden).
Tabel 2 Gemiddelden, standaarddeviaties en T-waarden voor Afwijzing, Gebrek aan emotionele warmte en Overbescherming (N = 81)
Vader
Moeder
t
Afwijzing
1.51 (.67)
1.50 (.62)
.22
Gebrek aan emotionele warmte
2.24 (.71)
2.26 (.78)
-.52
Overbescherming
1.97 (.52)
1.90 (.55)
1.64
Noot: * p < .05
Tabel 3 laat een overzicht zien van de verschillende opvoedingsvaardigheden van de tienermoeder en hun competentiebeleving van het opvoeden. De tienermoeders rapporteren relatief gezien een hoge mate van affectie-expressie, responsiviteit, conformisme en warmte en een lage mate van negeren en straffen. Verder blijkt uit deze tabel dat tienermoeders relatief gezien een hoge mate van competentiebeleving rapporteren.
18
Tabel 3
Gemiddelden en standaarddeviaties voor Opvoedingsvaardigheden en Competentiebeleving (N = 87) M (SD)
Range
Affectie-expressie
5.83 (.26)
4.50 – 6.00
Responsiviteit
5.57 (.45)
3.88 – 6.00
Negeren
2.33 (.99)
1.00 – 5.00
Autonomie
4.15 (.82)
2.17 – 6.00
Conformistische opvoeding
5.26 (.55)
3.00 – 6.00
Straffen
2.80 (.88)
1.00 – 6.00
Inductie
3.94 (.97)
2.00 – 6.00
Warmte
5.70 (.37)
4.00 – 6.00
Competentiebeleving
5.97 (1.29)
1.40 – 7.00
Opvoedingsvaardigheden
4.2 Correlatieanalyse Om te onderzoeken wat de samenhang is tussen de opvoeding die een tienermoeder van haar ouders heeft ervaren, de opvoeding die zij geeft aan haar kind en de opvoedingscompetentie die zij ervaart, is er gebruik gemaakt van Pearson correlaties (Tabel 4). Uit de resultaten bleek dat er geen significante samenhang is tussen het ervaren opvoedingsgedrag, de opvoeding die een tienermoeder geeft en haar competentiebeleving. Ook indien er werd gecontroleerd voor geslacht van het kind, leeftijd van het kind, woonsituatie van tienermoeder en leeftijd van tienermoeder was er geen sprake van een significante samenhang tussen de variabelen. Wel bleek uit de correlatieanalyse dat er een 19
significante samenhang is tussen de drie dimensies van opvoedingsgedrag van vader en moeder.
4.3 Lineaire regressieanalyse Aangezien er uit de correlatieanalyse is gebleken dat er een samenhang bestaat tussen de drie dimensies van het ervaren opvoedingsgedrag is er als laatste een lineaire regressieanalyse uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de ervaren opvoeding (afwijzing, gebrek aan emotionele warmte, overbescherming) en als afhankelijke variabelen eigen opvoedingsstijl (affectie-expressie, responsiviteit, negeren, autonomie, conformistische opvoeding, straf, inductie en warmte) en competentiebeleving. Deze lineaire regressieanalyses zijn uitgevoerd om te onderzoeken of de opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders samenhangt met hoe zij zelf haar kind opvoedt en of het ervaren opvoedingsgedrag samenhangt met haar competentiebeleving, gecontroleerd voor de samenhang tussen de drie ervaren opvoedingsgedragingen. De resultaten van deze regressieanalyse laten wederom zien dat er geen significante samenhang is tussen de variabelen ervaren opvoedingsgedrag, opvoeding en competentiebeleving (zie Appendix 1 voor een uitwerking van de lineaire regressieanalyse).
20
Tabel 4 Pearson correlaties tussen de subschalen van Herinneringen aan opvoeding, Opvoeding en Competentiebeleving 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1 Afwijzing vader
1
2 Emotionele warmte vader
.717** 1
3 Overbescherming vader
.286** .136
4 Afwijzing moeder
.875** .737** .226* 1
5 Emotionele warmte moeder
.687** .912** .109
6 Overbescherming moeder
.228* .071
.709** .112
.070
1
7 Affectie
.018
-.121
-.059
-.001
-.111
-.002
1
8 Responsiviteit
-.061
-.041
-.146
-.063
.005
-.066
.589** 1
9 Negeren
.023
.022
.066
.038
.133
-.036
-.066
10 Autonomie
-.038
-.186
.072
.052
-.057
-.002
.243* .332** .084
11 Conformistische opvoeding -.056
-.164
.031
-.067
-.158
.065
.252* .321** .249* .355** 1
12 Straf
.043
-.075
.199
.103
-.011
.127
-.089
-.158
.397** .130
.281** 1
13 Inductie
-.113
-.088
-.146
-.071
.001
-.005
.077
.085
.429** .158
.187
14 Warmte
-.055
-.182
-.037
-.057
-.190
.102
.615** .549** -.186
.317** .327** -.177
.032
1
15 Competentiebeleving
-.003
-.071
-.197
.045
-.108
-.011
.065
.032
.035
.071
15
1
.755** 1
.031
.189
1
-.058
1
.048
.156
.017
1
1
Noot: * p < .05, ** p < .01
21
5. Discussie Het doel van de huidige studie was meer inzicht te verkrijgen in de opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders, de opvoeding die zij zelf geeft aan haar kind en de mate van opvoedingscompetentie die zij ervaart. Tevens was het doel van deze studie om te onderzoeken of er sprake was van een samenhang tussen deze drie constructen. Allereerst bleek uit de resultaten van de huidige studie dat er geen verschil was tussen hoe tienermoeders de opvoeding (afwijzing, gebrek aan emotionele warmte en overbescherming) van vader en de opvoeding van moeder hebben ervaren. De gegevens omtrent het ervaren opvoedingsgedrag moeten echter met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden vanwege de marginale betrouwbaarheid van de schaal overbescherming. Verder is er geen significante samenhang gevonden tussen het ervaren opvoedingsgedrag en de opvoeding die een tienermoeder geeft. Dit houdt in dat het huidige onderzoek geen aanwijzingen biedt voor mogelijke intergenerationele overdracht van opvoedingsaspecten bij tienermoeders. Dit is in tegenspraak met de literatuur waaruit bleek dat afwijzing, overbescherming en met name emotionele warmte bij volwassenen wel werd overgedragen op de volgende generatie (Lundberg et al., 2000). Een verklaring voor het uitblijven van significante resultaten is dat in het huidige onderzoek het ervaren opvoedingsgedrag bepaald is door de herinneringen die een tienermoeder heeft aan haar eigen opvoeding. Bij deze wijze van onderzoek is het de vraag hoe betrouwbaar de herinneringen van de tienermoeders zijn. Een herinnering is een reconstructie van de werkelijkheid, die sterk beïnvloed wordt door de huidige opvattingen en verwachtingen van de persoon zelf (Van der Molen, Perreijn, & Van den Hout, 1997) en over het algemeen bestaat uit vertekeningen (bias), gebrekkigheden en vervormingen (Gazzaniga & Heattherton, 2006). Ook is er bij herinneringen sprake van het zogenaamde memory bias, wat inhoudt dat zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve en sombere lading hebben, makkelijker herinnerd worden dan zaken met een positieve lading (Van der
22
Molen et al., 1997). Met name herinneringen aan een vroegere leeftijdsperiode leveren doorgaans problemen op, deze zijn vaak onvolledig en wazig (Gazzaniga et al., 2006). Herinneringen aan de opvoeding zijn mogelijk geen betrouwbare maat om de intergenerationele overdracht van opvoeding bij tienermoeders te onderzoeken. Een oplossing hiervoor is om naar een ander aspect van opvoeding te kijken, zoals bijvoorbeeld de hechtingsrelatie tussen een tienermoeder en haar ouders. De hechtingstheorie stelt dat de vroege relaties van een kind met een hechtingsfiguur, zoals ouders, leidt tot een intern werkmodel omtrent hechting, welke vervolgens wordt gebruikt voor relaties in de toekomst (Bowlby, 1973, 1980, 1982). Uiteindelijk zal het interne werkmodel ook tot uiting komen in de opvoeding die gegeven wordt aan de latere generaties (Chen & Kaplan, 2001). Om een beter beeld te krijgen van de intergenerationele overdracht van opvoeding bij tienermoeders, zou in de toekomst onderzocht kunnen worden hoe een tienermoeder gehecht is aan haar ouders en of er een significant verband is met de wijze hoe zij haar kind opvoedt. Tevens zou er gekeken kunnen worden naar de mate van hechting met haar eigen kind. Uit onderzoek van Van Vugt en collega’s (2013) bleek dat kinderen van tienermoeders een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van onveilige en gedesorganiseerde hechtingsrelaties. In combinatie met het type hechtingsrelatie van een tienermoeder met haar eigen ouders, zou deze informatie een intergenerationele overdracht van hechting kunnen indiceren. Ten tweede is er onderzocht of tienermoeders zich competent achten in het opvoeden van hun kind en of er een samenhang bestaat tussen het opvoedingsgedrag dat een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders en de competentiebeleving die zij ervaart. Resultaten lieten hier zien dat tienermoeders relatief een hoge mate van competentiebeleving rapporteerden, wat betreft het opvoeden van hun kind. Dit komt overeen met eerder onderzoek van Knoche en collega’s (2007) en Sadler en collega’s (2007). In het huidige onderzoek valt echter niet te concluderen of tienermoeders hoger of lager scoorden in
23
vergelijking met andere moeders wat betreft de competentiebeleving, gezien het ontbreken van een controlegroep. Wat betreft de samenhang tussen het ervaren opvoedingsgedrag en de competentiebeleving is er in de huidige studie geen bewijs gevonden dat de afwijzing, emotionele warmte en overbescherming die een tienermoeder heeft ervaren van haar ouders invloed heeft op de mate van competentiebeleving die zij ervaart. Wederom is hier de onbetrouwbaarheid van herinneringen aan de opvoeding van ouders een verklaring voor het uitblijven van significante resultaten. Uit onderzoek van Tarkka (2002) naar aspecten die competentiebeleving bij moeders voorspelden, bleek dat, naast het karakter van het kind en het welzijn van moeder, ook de steun van de ouders een rol speelden in de mate van competentiebeleving die moeders ervoeren. Om meer inzicht te verkrijgen op de rol van ouders bij de competentiebeleving van een tienermoeder, zou in de toekomst de steun die tienermoeders van hun ouders ontvangen verder onderzocht kunnen worden. Als laatste is er onderzocht of er bij tienermoeders sprake is van een verband tussen de opvoedingscompetentie die zij ervaart en de opvoeding die zij geeft aan haar kind. Tienermoeders rapporteerden relatief een hoge mate van affectie-expressie, responsiviteit, conformisme en warmte en een lage mate van negeren en straffen. Wederom valt er in het huidige onderzoek niet te concluderen of tienermoeders hoger of lager scoorden in vergelijking met andere moeders wat betreft de opvoedingsconstructen, gezien het ontbreken van een controlegroep. De resultaten van het huidige onderzoek lieten verder geen significante samenhang zien tussen opvoedingscompetentie en opvoeding, wat in strijd is met eerder besproken literatuur waaruit bleek dat bij tienermoeders een hoge mate van competentiebeleving leidt tot positief opvoedingsgedrag (Coleman et al., 2000) en een lage mate van competentiebeleving tot negatief opvoedingsgedrag (East et al., 1994). Een verklaring voor het uitblijven van significante resultaten is dat de vragen omtrent competentiebeleving en opvoeding wellicht sociaal wenselijk zijn beantwoord. Dit kan tot
24
gevolg hebben dat tienermoeders hun opvoedingscompetenties en opvoedingsconstructen positiever hebben ingeschat dan dat zij daadwerkelijk zijn. Aan de andere kant is er ook de mogelijkheid dat er bij tienermoeders sprake is van een gebrek aan zelfkennis omtrent opvoeden. Verschillende studies hebben laten zien dat er een discrepantie bestaat tussen de opvoedingscompetenties die tienermoeders rapporteren en de opvoedingscompetenties die zij in een gedragsobservatie laten zien (Secco, Ateah, Woodgate & Moffatt, 2002; Van de Berg, De Boer & Geerse, 2005). Deze bevindingen kunnen suggereren dat tienermoeders een onrealistische kijk op hun opvoedingsvaardigheden hebben, wat van invloed geweest kan zijn op het uitblijven van significante resultaten in het huidige onderzoek. Bij de huidige studie is er sprake van enkele beperkingen. Ten eerste is er gebruik gemaakt van cross-sectionele data. Dit houdt in dat het onderzoek op één meetmoment is uitgevoerd, waardoor er niet geconstateerd kan worden of er veranderingen plaatsvinden in de competentiebeleving of de opvoeding van een tienermoeder. Een tweede beperking is dat er in het huidige onderzoek niet gecontroleerd is voor sociale wenselijkheid van de vragenlijsten, waardoor het ervaren opvoedingsgedrag, de opvoeding die gegeven wordt en de competentiebeleving positiever weergegeven kunnen zijn. Een derde beperking van het huidige onderzoek is dat er maar naar drie aspecten van herinneringen aan de opvoeding is gekeken. Beter zou zijn om een breder scala van opvoedingsaspecten bij het onderzoek te betrekken zoals bijvoorbeeld hechting en responsiviteit. Tot slot is de vierde beperking de eerdergenoemde onbetrouwbaarheid van herinneringen om het ervaren opvoedingsgedrag te meten. Bij het uitvoeren van vervolgonderzoek is het raadzaam om een longitudinaal onderzoek uit te voeren om uitspraken te kunnen doen over eventuele veranderingen in opvoedingsstijlen van een tienermoeder bij het ouder worden van haar kind en het toe- of afnemen van haar competentiebeleving. Belangrijk hierbij is om het ervaren
25
opvoedingsgedrag niet te bepalen vanuit herinneringen die een tienermoeder heeft aan haar opvoeding. Verder is het interessant om het intergenerationele aspect van opvoeden uitgebreider te onderzoeken door de ontwikkeling van de kinderen er bij te betrekken. Welke invloed heeft de opvoeding van ouders op de opvoeding van een tienermoeder, en welke invloed heeft deze opvoeding op de ontwikkeling van het kind? Ook is het wenselijk om niet alleen te onderzoeken of tienermoeders zichzelf competent achten in het opvoeden, maar ook of ze inderdaad competent zijn, bijvoorbeeld door een tienermoeder te observeren in haar thuissituatie Het is belangrijk om hier onderzoek naar te doen, aangezien competent voelen en competent zijn twee verschillenden dingen zijn, hier weinig literatuur over beschikbaar is, en de resultaten richtlijnen kunnen bieden voor meer en betere steun aan tienermoeders. De huidige studie heeft getracht inzicht te krijgen in de opvoeding die een tienermoeder heeft ervaren, de opvoeding die zij zelf geeft aan haar kind en de competentiebeleving die zij ervaart. Hoewel de genoemde hypothesen niet significant bleken, geeft het huidige onderzoek voldoende richtlijnen voor verder onderzoek. Door meer inzicht te verkrijgen in de intergenerationele overdracht van opvoeding, opvoedingsstijlen en opvoedingscompetenties van tienermoeders, kunnen programma’s die zich richten op tienermoeders worden aangepast. De effectiviteit van deze programma’s zal zo worden verhoogd en negatieve gevolgen van tienerzwangerschappen verlaagd.
26
6. Literatuur Amato, P. R. (1996). Explaining the intergenerational transmission of divorce. Journal of Marriage and Family, 58, 628-640. Arrindell, W. A., Sanavio, E., Aguilar, G., Sica, C., Hatzichristou, C., Eisemann, M., Recinos, L. A., Gaszner, P., Peter, M., Battagliese, G., Kállai, J., & van der Ende, J. (1999). The development of a short form of the EMBU: Its appraisal with students in Greece, Guatemala, Hungary and Italy. Personality and Individual Differences, 27, 613-628. Barratt, M. S., & Roach, M. A. (1995). Early interactive processes: Parenting by adolescent and adult single mothers. Infant Behavior and Development, 18, 97-109. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: (Vol. 2). Separation. New York: Basic Books. In: Chen, Z., & Kaplan, H. B. (2001). Intergenerational transmission of constructive parenting. Journal of Marriage and Family, 63, 17-31. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: (Vol. 3). Loss, Sadness, and Depression. New York: Basic Books. In: Chen, Z., & Kaplan, H. B. (2001). Intergenerational transmission of constructive parenting. Journal of Marriage and Family, 63, 17-31. Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: (Vol. 1). Attachment (2nd ed.). New York: Basic Books. In: Chen, Z., & Kaplan, H. B. (2001). Intergenerational transmission of constructive parenting. Journal of Marriage and Family, 63, 17-31. Capaldi, D., Pears, K., Patterson, G., & Owen, L. (2003). Continuity of parenting practices across generations in an at-risk sample: A prospective comparison of direct and mediated associations. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 127–142. Chassin, L., Presson, C. C., Todd, M., Rose, J. S., & Sherman, S. J. (1998). Maternal socialization of adolescent smoking: The intergenerational transmission of parenting and smoking. Developmental Psychology, 34, 1189-1201.
27
Chen, Z., & Kaplan, H. B. (2001). Intergenerational transmission of constructive parenting. Journal of Marriage and Family, 63, 17-31. Coley, R. L., & Chase-Lansdale, P. L. (1998). Adolescent pregnancy and parenthood: Recent evidence and future directions. American Psychologist, 53, 152-166. Coleman, P. K., & Karraker, K. H. (2000). Parenting self-efficacy among mothers of schoolage children: Conceptualization, measurement, and correlates. Family Relations, 49, 13–24. Coll, C. T. G., Hoffman, J., & Oh, W. (1987). The social ecology and early parenting of caucasian adolescent mothers. Child Development, 58, 955-963. Conde-Agudelo, A., Belizán, J. M., & Lammers, C. (2005). Maternal-perinatal morbidity and mortality associated with adolescent pregnancy in Latin America: Cross-sectional study. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 192, 342-349. Conger, R., Nellpl, T., Kim, K., & Scaramella, L. (2003). Angry and aggressive behaviour across three generations: A prospective, longitudinal study of parents and children. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 143–160. Deković, M., Groenendaal, J.H.A. & Gerrits, L.A.W. (1996). Opvoederkenmerken. In: Rispens, J., Hermanns, J. M. A., & Meeus, W. H. J. (1996). Opvoeden in Nederland, 70-94. Assen: Van Gorcum. Doumas, D., Margolin, G., & John, R. S. (1994). The intergenerational transmission of aggression across three generations. Journal of Family Violence, 9, 157-175. Dumka, L. E., Stoerzinger, H. D., Jackson, K. M., & Roosa, M. W. (1996). Examination of the cross-cultural and cross-language equivalence of the Parenting Self-Agency Measure. Family Relations, 45, 216-222. East, P. L., Matthews, K. L., & Felice, M. E. (1994). Qualities of adolescent mothers’ parenting. Journal of Adolescent Health, 15, 163-168.
28
Garssen, J. (2008). Sterke daling geboortecijfer niet-westers allochtone tieners. Bevolkingstrends, 56, 14-21. Gazzaniga, M. S., & Heatherton, T. F. (2006). Psychological Science (second edition). New York: W. W. Norton. Gerris, J. R. M., Vermulst, A. A., Van Boxtel, D. A. A. M., Janssens, J. M. A. M., Van Zutphen, R. A. H., & Felling, A. J. A. (1993). Parenting in Dutch families. A representative description of Dutch family life in terms of validated concepts representing characteristics of parents, children, the family as a system and parental socio-cultural value orientations. Nijmegen: University of Nijmegen, Institute of Family Studies. Gerrits, L. A. W., Groenendaal, J., Dekovic, M., & Noom, M. J. (1996). Interne rapportage over een Nederlandse bewerking van de Parenting Dimensions Inventory (PDI). Utrecht: Universiteit Utrecht. Gerlsma, C., & Arrindell, W.A. (2000). In: De Graaf, C. B. (2006). Het meten van jeugdervaringen van ouders ten behoeve van de sociaal-emotionele ontwikkeling van hun kind, 30-31. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Hardy, J. B., Astone, N. M., Brooks-Gunn, J. Shapiro, S., & Miller, T. L. (1998). Like mother, like child: Intergenerational patterns of age at first birth and associations with childhood and adolescent characteristics and adult outcomes in the second generation. Developmental Psychology, 34, 1220-1232. Jaffee, S., Caspi, A., Moffitt, T. E., Belsky, J., & Silva, P. (2001). Why are children born to teen mothers at risk for adverse outcomes in young adulthood? Results from a 20-year longitudinal study. Development and Psychopathology, 13, 377-397. Kahn, J. R., & Anderson, K. E. (1992). Intergenerational patterns of teenage fertility. Demography, 29, 39-57.
29
Klein, J. D. (2005). Adolescent pregnancy: Current trends and issues. Pediatrics, 116, 281286. doi:10.1542/peds.2005-0999 Knoche, L. L., Givens, J., E., & Sheridan, S. M. (2007) Risk and protective factors for children of adolescents: Maternal depression and parental sense of competence. Journal of Child and Family Studies, 16, 684-695. doi: 10.1007/s10826-006-9116-z Krpan, K. M., Coombs, R., Zinga, D., Steiner, M., & Fleming, A. S. (2005). Experiential and hormonal correlates of maternal behavior in teen and adult mothers. Hormones and Behavior, 47, 112-122. doi:10.1016/j.yhbeh.2004.08.006 Lewin, A., Mitchell, S. J., Hodgkinson, S., Burell, L., Beers, L. S. A., & Duggan, A. K. (2011). Parental nurturance and the mental health and parenting of urban African American adolescent mothers. Journal of Family Social Work, 14:4, 311-325. doi: 10.1080/10522158.2011.587177 Lundberg, M., Perris, C., Schlette, P., & Adolfsson, R. (2000). Intergenerational transmission of perceived parenting. Personality and Individual Differences, 28, 865-877. Malabarey, O. T., Balayla, J., Klam, S. L., Shrim, A., & Abenhaim, H. A. (2012). Pregnancies in young adolescent mothers: A population-based study on 37 million births. Journal of Pediatric and Adolescent Gynecology, 25, 98-102. doi: 10.1016/j.jpag.2011.09.004 Manlove, J. (1997). Early motherhood in an intergenerational perspective: The experiences of a British cohort. Journal of Marriage and Family, 59, 263-279. Meade, C. S., Kershaw, T. S., & Ickovics, J. R. (2008). The intergenerational cycle of teenage motherhood: An Ecological Approach. Health Psychology, 27, 419-429. doi: 10.1037/0278-6133.27.4.419 Miller, B. C., Benson, B., & Galbraith, K. A. (2001). Family relationships and adolescent pregnancy risk: A research synthesis. Developmental Review, 21, 1-38. doi: 10.1006/drev.2000.0513
30
Parks, P. L., and Arndt, E. K. (1990). Differences between adolescent and adult mothers of infants. Journal of Adolescent Health Care, 11, 248-253. Passino, A. W., Whitman, T.L., Borkowski, J. G., Schellenbach, C. J., Maxwell, S. E., Keogh, D., & Rellinger, E. (1993). Personal adjustment during pregnancy and adolescent parenting. Adolescence, 28, 97-122. Pears, K. C., & Capaldi, D. M. (2001). Intergenerational transmission of abuse: a twogenerational prospective study of an at-risk sample. Child Abuse & Neglect, 25, 1439-1461. Phipps, M. G., & Sowers, M. (2002). Defining early adolescent childbearing. American Journal of Public Health, 92, 125-128. Pogarsky, G., Lizotte, A. J., & Thornberry, T. P. (2003). The delinquency of children born to young mothers: Results from the Rochester youth development study. Criminology, 41, 1249-1286. doi: 10.1111/j.1745-9125.2003.tb01019.x Rohner, R. P., & Rohner, E. C. (1980). Antecedents and consequences of parental rejection: A theory of emotional abuse. Child Abuse and Neglect, 4, 189-198. doi: 10.1016/01452134(80)90007-1 Sadler, L. S., Swartz, M. K., Ryan-Krause, P., Seitz, V., Meadows-Oliver, M., Grey, M., & Clemmens, D. A. (2007). Promising outcomes in teen mothers enrolled in a schoolbased parent support program and child care center. Journal of School Health, 77, 121130. Scaramella, L. V., Conger, R. D., Simons, R. L., & Whitbeck, L. B. (1998). Predicting risk for pregnancy by late adolescence: A social contextual perspective. Developmental Psychology, 34, 1233-1245.
31
Secco, M.L., Ateah, C., Woodgate, R., & Moffatt, M.E.K. (2002). Perceived and performed infant care competence of younger and older adolescent mothers. Issues in comprehensive pediatric nursing, 25, 97-112. Shaw, M., Lawlor, D., & Najman, J. M. (2006). Teenage children of teenage mothers: Psychological, behavioral, and health outcomes from and Australian prospective longitudinal study. Social Science & Medicine, 62, 2526-2539. Smart, J. (2001) Disability, Society and the Individual, Gaithersburg, MA: Aspen Publication. In: Sanders, K. Y. (2006). Overprotection and lowered expectations of persons with disabilities: The unforeseen consequences. Work, 27, 181-188. Tarkka, M. (2002). Predictors of maternal competence by first-time mothers when the child is 8 months old. Journal of Advanced Nursing, 41, 233-240. Van Berlo, W., Wijsen, C., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Gebrek aan regie. Een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van tienerzwangerschappen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Van de Berg, L., De Boer, I., & Geerse, C. (2005). Tienermoederschap, een bijster ingewikkeld spoor. Een onderzoek over identiteitsontwikkeling, ouderschapsrepresentatie, opvoedingsvaardigheden en gehechtheid. Unpublished Master thesis, Utrecht Universiteit, Nederland. Van der Molen, H. T., Perreijn, S., & Van den Hout, M. A. (1997). Klinische Psychologie. Theorieën en Psychopathologie. Groningen: Wolters-Noordhoff. Van Ijzendoorn, M. H. (1992). Intergenerational transmission of parenting: A review of studies in nonclinical Populations. Developmental Review, 12, 76-99. Van Vugt, E., Deković, M., Stams, G. J., Hoeve, M., Asscher, J., Colonnesi, C., & Noom, M. (2013). Attachment in adolescent mothers and their children: A Meta-Analysis. Paper in preparation.
32
Vieira, C. L., Coeli, C. M., Pinheiro, R. S., Brandão, E. R., Camargo, K. R., & Aguiar, F. P. (2012). Modifying effect of prenatal care on the association between young maternal age and adverse birth outcomes. Journal of Pediatric and Adolescent Gynecology, 25, 185-189. doi: 10.1016/j.jpag.2011.12.070 Woodward, L. K., & Fergusson, D. M. (1999). Early conduct problems and later risk of teenage pregnancy in girls. Development and Psychopathology, 11, 127-141.
33
Appendix Tabellen lineaire regressieanalyse Opvoeding Tabel 1 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en affectieexpressie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.10
.07
.25
.01
1.21
Gebrek aan
-.11
.06
-.29
-.05
.06
-.09
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 2 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en responsiviteit in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.01
.10
-.01
-.02
.57
Gebrek aan
-.01
.09
-.01
-.11
.09
-.14
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
34
Tabel 3 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en negeren in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.02
.26
-.01
-.03
.95
Gebrek aan
.03
.23
.02
.13
.23
.07
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 4 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en autonomie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.21
.20
.17
.02
1.57
Gebrek aan
-.36
.18
-.32
.10
.18
.07
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
35
Tabel 5 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en conformistische opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.01
.14
.12
-.00
.95
Gebrek aan
-.20
.13
-.25
.03
.13
.03
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 6 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en straf in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.17
.22
.13
.02
1.56
Gebrek aan
-.24
.20
-.19
.32
.20
.19
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
36
Tabel 7 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en inductie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.08
.25
-.05
-.01
.72
Gebrek aan
-.05
.22
-.03
-.24
.22
-.13
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 8 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en warmte in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.10
.10
.18
.01
1.27
Gebrek aan
-.16
.09
-.30
-.03
.09
-.05
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
37
Tabel 9 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en affectieexpressie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.08
.07
.19
.03
.78
Gebrek aan
-.09
.06
-.26
-.00
.05
-.01
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 10 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en responsiviteit in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.01
.13
-.15
-.023
.38
Gebrek aan
.07
.10
.12
-.05
.09
-.06
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
38
Tabel 11 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en negeren in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.23
.27
-.14
-.01
.77
Gebrek aan
.31
.22
.24
-.07
.20
-.04
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 12 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en autonomie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.30
.23
.22
.02
.67
Gebrek aan
-.24
.18
-.22
-.02
.16
-.01
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
39
Tabel 13 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en conformistische opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.10
.15
.11
.00
1.01
Gebrek aan
-.18
.12
-.25
.07
.11
.07
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 14 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en straf in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.34
.24
.24
.01
1.17
Gebrek aan
-.23
.19
-.20
.18
.17
.11
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
40
Tabel 15 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en inductie in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
-.26
.27
-.17
-.03
.33
Gebrek aan
.16
.21
.13
.01
.19
.01
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 16 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van moeder en warmte in opvoeding van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.11
.10
.19
.03
1.86
Gebrek aan
-.17
.08
-.34
.07
.07
.10
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
41
Competentiebeleving Tabel 17 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en competentiebeleving van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.37
.33
.19
.02
1.53
Gebrek aan
-.32
.30
-.17
-.58
.30
-.23
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
Tabel 18 Lineaire regressieanalyse voor de samenhang tussen opvoeding van vader en competentiebeleving van tienermoeder B
SE B
β
R²
F
Afwijzing
.63
.35
.30
.01
1.38
Gebrek aan
-.56
.28
-.33
-.05
.26
-.02
Voorspellers Opvoeding vader
emotionele warmte Overbescherming
Noot: † .05 - .10 * p < .05 ** p < .05 *** p < .001
42