Hoe een onmogelijke naamsverwisseling uiteindelijk tóch binnen een familieverhaal blijkt te passen… In de passagierslijsten naar Buenos Aires van 1926 stond hij vermeld als “Martel, G.C., beeldhouwer”. Charles Martel Apolinarus Georges wordt als vijfde kind van Victor Georges en An Bruins op 12 januari 1884 in Amsterdam geboren. Zijn vader moet hard werken voor een schamel loontje; het gezin woont dan ook, kleinbehuisd, in een arme buurt: Galgenstraat 3. Hij maakt nog twee verhuizingen in Amsterdam mee (Prinseneiland en Vierwindendwarsstraat) voordat het gezin, in 1887, naar Den Haag vertrekt (bronnen: bevolkingsregisters). Hij is daar ongetwijfeld naar de lagere school gegaan, en zal thuis enig steenhouwen van zijn vader hebben geleerd, net als zijn broers. Volgens verhalen zou Charles de meest artistiekbegaafde van alle jongens zijn geweest. Dat het steenhouwersberoep veel risico’s met zich meebracht, was al vroeg duidelijk. Rond 1700 publiceerde Bernardino Ramazzini "de morbis arteficium diatriba", de eerste systematische studie naar beroepsziekten. In 1724 werd het vertaald en in de Lage Landen (Leiden) uitgegeven onder de titel "historisse natuur- en geneeskundige verhandeling van de ziekten der konstenaars, ambagtslieden en handwerkers mitzgaders der geletterden...". Genoemd worden de "steenhouwerslongen" (zand en steentjes in de longen, vergelijkbaar met silicose bij mijnwerkers, vooral t.g.v. kiezelzuurstof in kalkzandsteen), zandophopingen in maag, darmen en blaas; later werd nog een heel sterk verhoogde kans op TBC vastgesteld. Tel daarbij op allerlei "beroepsongelukken" zoals houweel/beitel in been of hand, steen op voet, grove splinters enz en het zal duidelijk zijn dat veel steenhouwers jong stierven. Ondanks alle bekende risico’s werd er in Nederland weinig voor de steenhouwers gedaan. In bv België en Duitsland werden al in een vroeg stadium enige beschermingsmaatregelen genomen, maar hier te lande niet. Zelfs de steenhouwersbonden, hier daterend uit eind 19e eeuw, hadden nauwelijks invloed; ze functioneerden vooral als verenigingen voor onderling hulpbetoon. Het was Eimert Sinoo, zelf steenhouwer vanaf zijn 13e, met werkervaring in onder meer Duitsland en Frankrijk, die de aanzet gaf voor de oprichting van de Nederlandse Steenhouwersbond (NVV, nu FNV). Samen met Bram Brands, de penningmeester van het Steenhouwersziekenfonds, wist hij - wellicht mede dankzij een plotseling bloed spuwende steenhouwer in een zaal - het ziekenfonds te overtuigen van de noodzaak een onderzoek in te stellen. De arts S. Elias (dissertatie in 1909) voerde het uit. Ook verscheen in 1906 een vlugschrift van Jan Andries Bergmeijer, collega en medestander van Sinoo, getiteld "noodkreet" met daarin 10-jaars-sterftestaten van Dordtse steenhouwers. Dit onderzoek, het vlugschrift én het rapport "steenhouwersarbeid en steenhouwersziekte" uit 1910, het laatste geschreven door kritische ingenieurs en bouwkundigen, schokten minister A.S. Talma zó erg, dat hij in 1910 een ontwerp-steenhouwerswet indiende. In 1913 trad deze uiteindelijk in werking. In de jaren erna, o.a. in 1926, werden nog enige verbeteringen in de wet aangebracht (bron: iish). Charles is negen jaar oud wanneer zijn vader overlijdt en zijn moeder met alle kinderen terug naar Amsterdam gaat. Dat moet een hele zware tijd zijn geweest, voor alle gezinsleden. Zijn moeder gaat werken als (verstel-)naaister, zijn oudste broers (Gaston en Edgar) dragen als steenhouwer al bij aan het gezinsinkomen en zijn oudste zus Jeanne zorgt overdag voor "de kleintjes", waarmee niet alleen baby-Lientje wordt bedoeld (bron: stadsarchief Amsterdam Overgenomen Delen).
1
Gaston en Edgar zullen hem na de lagere school verder in het steenhouwersvak hebben ingewijd. Vermoedelijk is hij al op zijn 12e aan de slag gegaan, er was geen geld voor verdere scholing. Wanneer hij negentien jaar is, vertrekt hij samen met broer Edgar lopend naar Düsseldorf, om daar mee te bouwen aan bruggen. Een klein jaar later, op 17 februari 1904, keert hij terug. Edgar is dan al nét thuis; die was nog even naar Keulen doorgegaan (bron: stadsarchief Amsterdam Overgenomen Delen). Vrijwel onmiddellijk moet hij in dienst. Bij de loting van het jaar 1904 krijgt hij nr 1932. Hij wordt op 16 maart 1904 ingelijfd, bij het 2-de Regiment Vesting Artillerie, en is op 11 maart 1908 (vlak voor zijn huwelijk) nog dienende. Dienstplicht duurde lang, in die tijd... En zelfs na het aflopen van de diensttijd werd je opgeroepen voor de Landweer (verplichte reservistendienst), in Charles' geval van 1 augustus 1912 tot 31 december 1918. Weigeren was er in die tijd niet bij: dat werd celstraf, en de enige weg daaruit liep via het alsnog vervullen van de dienstplicht... (bronnen: huwelijkse bijlages, militieregisters, nimh). Waar hij zijn toekomstige vrouw ontmoet, is niet overgeleverd. Wel is de Palmstraat waar Jans woont, vrij dichtbij Prinseneiland, en is het ook nog eens de straat waar zijn zwager Piet (in 1902 gehuwd met zijn zus Jeanne) vandaan komt. Na de benodigde aankondigingen trouwen ze op 8 april 1908. Natuurlijk is er ook bij hún huwelijk weer gedoe: "de bruidegom verklaarde mij de identiteit zijner moeder wegens naamsverschil in de overgelegde stukken". Charles werkt intussen mee aan o.a. de Berlagebrug, de Blaauwbrug en de leeuwtjes bij het Leidse bosje.
Schinkel-/Nijlpaardenbrug, andere zijde: leeuwtjes
Een foto waarop hij met zijn broers Herman en Fons staat afgebeeld, is mogelijk bij de Berlagebrug genomen. Soms is dat met of voor Hildo (Hildebrand Luciën) Krop, de stadsbeeld-
2
houwer, met wie hij goed bevriend is en wiens zoon Johan zelfs een poosje bij Charles en Hanna in huis woont. Daarnaast maakt hij, om een geregeld inkomen te hebben, grafzerken en beeldjes voor graven. Incidenteel werkt hij ook voor de firma Cortlever, vermoedelijk al vanaf 1900. Daar zijn de Georges zó van waarde, dat de baas een van zijn kinderen, zijn latere opvolger, zelfs George noemt...(bron: George Cortlever).
Firma Cortlever, Prinseneiland 1900, foto door Breitner
Ook is Charles politiek actief geworden. Hij is sociaal-anarchist en een aanhanger van Domela Nieuwenhuis. Ten behoeve van de sociaal-anarchistische zaak is hij betrokken bij de exploitatie van De Rode Bioscoop aan het Haarlemmerplein in 1913: "Gerhard Rijnders (1876-1950) was in 1913 initiatiefnemer van De Roode Bioscoop, aan het Haarlemmerplein. (...) De Roode Bioscoop wilde films brengen van "geschiedkundige gebeurtenissen, scènes met roode moraal, momentopnamen van werkstakingen of andere gebeurtenissen uit de arbeidersbeweging" en dat dan met "een handige explicateur" want geluid was er nog lang niet bij. Die handige explicateur was aanvankelijk Hijman Croiset, vader van acteurs Gerard en Max en dus ongetwijfeld gezegend met een fors stemgeluid. Hij praatte bij de openingsfilm, op 1 september 1913, Glück Auf, maar hield het na een paar dagen voor gezien. Een vaste explicateur is er daarna niet meer geweest, de voorlieden deden het zelf. Op 10 en 11 november klaarde Ferdinand Domela Nieuwenhuis dat klusje persoonlijk. Probleem was wel dat er maar zeer weinig films met de juiste moraal voorhanden waren. Maar geen nood, met de juiste toon en de juiste argumenten kon ieder filmfragment wel geplaatst worden in het juiste revolutionaire perspectief. Het sociaaldemocratisch dagblad Het Volk, nooit te beroerd de kleine linksere broertjes een hak te zetten, deed op 22 oktober verslag van de vertoning van een Spaanse film. Terwijl de explicateur duidelijk maakte dat we keken naar arbeiders die in Barcelona de zaak der vrijheid dienden bij de opstand van 1909, zag de journalist "een kasteel, heeren en dame in Biedermeier klederdracht, interieur uit hetzelfde tijdperk. Dame aan spinet als zoo weggehaald van de tentoonstelling De Vrouw 1813. Geen arbeider te zien"."Anarchistische zwendel" vond Het Volk. Een groot succes is de bioscoop niet geworden. In november meldde Rijnders al zorgelijk dat er per week zo’n 135 gulden bij moest, bijna drieduizend euro vandaag de dag. De eigenaar van het pand, bakker C.L. Brandt, zette de idealisten er in december 1913 uit. Daar zal wanbe-
3
taling iets mee te maken hebben gehad, maar Rijnders zag het in De Vrije Socialist toch iets anders. "wij zullen ’t er niet bij laten” (bron: het Parool, 1-10-2008).
Charles is geen "gevaarlijke" sociaal-anarchist, hij komt niet voor op de lijst en in het logboek die door de politie werden bijgehouden van sujetten die in de gaten gehouden moesten worden (bron: stadsarchief Amsterdam inventaris 5225, politie: 863 -1907 ). Charles onderneemt nog één keer een avontuur: hij wil zijn geluk beproeven in Argentinië. In 1871 opende de Argentijnse regering haar eerste immigratiebureau in West-Europa, en begon in België, Noord Frankrijk en Nederland mensen te werven. Tussen 1850 en 1940 waren er bij elkaar zo’n tienduizend Nederlandse immigranten, de helft vóór 1925 en de helft erna. In de beginjaren waren het vooral boeren, wiens overtocht door de Argentijnse regering werd betaald. In latere periodes waren het vooral kooplieden, handelaren en een klein percentage ambachtslieden (bron: Robert P. Swierenga, a paradise that never was, Dutch immigrants in Argentina). Charles behoort tot de laatste groep. De taal zal voor hem geen groot probleem zijn geweest; Spaans is, net als Frans, een romaanse taal; vanaf zijn vroegste jeugd is hij tweetalig (Frans en Nederlands) opgegroeid. (bron: stadsarchief Amsterdam Gezinskaart). Hij vertrekt op 28 april 1925. Jans en hun dochtertje mogen op de boot mee tot IJmuiden. Charles reist samen met zijn neven Cornelis ("Cor") Rooseman, 27 jaar oud, gehuwd, koopman en met Hendrik Ohm, 21 jaar, steenzager. Cor is een zoon van Wilhelm Rooseman en Johanna Alida ("Naatje") Kat (Jans' zus), Hendrik is de man van Johanna Alida ("Naatje") Rooseman, de dochter van Willem en Naatje Kat. Charles zal Hendrik, die niet zo handig is en slechts steenzager, wat kneepjes van het steenhouwersvak leren. Ze varen op de Flandria, waarvan de passagierslijsten bewaard zijn gebleven. Charles staat in de Argentijnse transcriptie van de lijst genoteerd als "Martel, G.C., 42 jaar, gehuwd, beeldhouwer, protestant, ja, kan lezen en schrijven". Ze hebben 2e klasse gereisd en zijn op 18 mei 1925 in Buenos Aires gearriveerd. (noot: Charles was kind van katholieke ouders, maar deed er niet aan. Zijn vrouw en haar hele familie waren Nederduits gereformeerd).
4
Overigens moest er, alvorens een verzoek tot immigratie werd goedgekeurd en de immigratie zelf kon volgen, aan allerlei eisen worden voldaan. Bewaard gebleven zijn o.a. een verklaring van Willem Cohen, arts, dat Charles zich in een staat van goede gezondheid bevindt, mét legalisatie van de handtekening van de arts;
een verklaring van de Burgemeester van Amsterdam t.b.v. de Argentijnse consul dat Charles "voor zoover hem bekend geen bedelary heeft uitgeoefend"; daarnaast is bewaard zijn bagageaangifte, hij heeft een hutkoffer met lijfsgoed en boeken, verder een kist met steenhouwersgereedschap; ’t laatste reliek is een bewijs van nationaliteit van het Nederlandse consulaat in Buenos Aires mét een beschrijving van zijn uiterlijk: lengte 1. 65, haar rood/rossig, gezicht regelmatig, ogen blauw, mond gemiddeld, gezichtsvorm ovaal. (bron: de inhoud van Charles' portefeuille) Opvallend is de inhoud van de hutkoffer. Charles geeft niets om kleren, dus zullen boeken het grootste deel daarvan hebben uitgemaakt. Dat laat zien hoe groot zijn "intellectuele honger" is, die in zijn jeugd vooral door geldgebrek onvoldoende gestild kon worden.
5
Er is uit Buenos Aires een klein fotootje, waar drie heren op staan, maar het is onduidelijk, wie wie is. Waarschijnlijk is Charles de meest rechtse. De foto is verstuurd door ene Jan Ghijsels, die ook een adres op de achterkant geschreven heeft (Calle Superi 1777). Op de achterkant staat de datum 12-10-1926; Charles is op dat moment nog net niet op de terugreis - hij arriveert een maand later in Amsterdam -. Cor is dan allang weer thuis (16-12-1925) - hij heeft het er net een half jaar volgehouden -, Hendrik zal op 26-7-1930 weer in Amsterdam aankomen en als "steenbewerker" worden ingeschreven. (bronnen: gezinskaarten) In die zelfde periode groeit z’n dochter voorspoedig op. Ze bezoekt de middelbare school (HBS-B), zit op vioolles en op korfbal. Maar ze mist haar vader erg...(…) Haar gemis is dan ook de reden dat Charles, op 10 november 1926, weer in Amsterdam terug is. Die stad zal hij niet meer verlaten. Tja, Charles is "lief maar lastig" is een bekende uitspraak van Jans. Hij is volstrekt eigenzinnig, en trekt zich van regeltjes niet veel aan. Dat varieert van het altijd in slordige kledij rondlopen tot 't op eigen houtje ondernemen van "buitenwettelijke zaken". Maar misschien waren die voor hem simpelweg anarchistisch en passend bij zijn overtuigingen... Tijdens de oorlogsjaren wil hij voor bijna niemand in opdracht werken. Wat hij tussentijds maakt, bewaart hij om eventueel na de oorlog te kunnen verkopen. Met mogelijke sympathisanten van de bezetter wil hij in geen geval iets te maken hebben. Hij zal er ongetwijfeld moeite mee hebben gehad, dat steenhouwers verplicht waren zich te melden bij de "Kultuurkamer". Achteraf bezien heeft dat voorkómen dat hij moest onderduiken. (bron: Niod) Hij maakt in die periode o.a. inktstellen, presse-papiers en asbakken van "podoor" (peau d'or is zwart, goudkleurig-geaderd marmer).
6
Hij vermoedelijk lid geweest van een verzetsgroep die bijeenkwam in de Boom: de kerk van Franciscus van Assisi, Admiraal de Ruyterweg 406-408. Die kerk ligt schuin tegenover de woning van zijn dochter, en bij haar stalt hij, vanaf 1942-43, dan ook regelmatig zijn fiets. Als hij erheen gaat heeft hij een tasje op zijn rug of een krant onder zijn arm, op de terugweg niet... De kerk is bekend: in 1943 wordt pater Sanders op beschuldiging van ondergrondse activiteiten naar een concentratiekamp afgevoerd, in 1944 wordt pastoor van den Bosch gearresteerd omdat de organist, na de requiemmis voor verzetstrijder Jan Verleun (lid van CS6, eind 1943 geëxecuteerd), de melodie "ik had een wapenbroeder" had gespeeld. Het verzet wisselde regelmatig van samenkomstadres, maar kerke(-raads-)kamers maakten daar een aardig deel van uit (bron: Bianca Stigter, de bezette stad en Simon van Blokland, roomskatholieke kerken in Amsterdam).
De Boom
7
Ook zijn vriend Hildo Krop, de stadsbeeldhouwer, zit in het verzet, evenals John Rädecker, de ontwerper van het monument op de Dam. Beide in het Kunstenaarsverzet (bron: iish). Kort na de bevrijding, op 7 juli, overlijdt Charles. Bij het hakken van kachelhoutjes heeft hij zich verwond, en een bloedvergiftiging opgelopen. Hij wordt begraven op Vredenhof (bron: rouwkaart). Auteur: Marijke, dochter van Charles' petekind Charles M.A. Kuijper
8