Hoe aan een oorlog geen einde komt: Jules Meulemans (1920-2012) De Tweede Wereldoorlog is bijna 70 jaar geleden afgelopen. Sinds het einde van deze oorlog ging de publieke aandacht vooral naar beroemde veldslagen gevoerd door heldhaftige generaals. Het is pas de laatste decennia dat ooggetuigenverslagen van soldaten meer aandacht krijgen. Daarnaast bleef tot voor kort ook de invloed van hun oorlogservaringen op hun latere leven links liggen. Door het verhaal van Jules Meulemans te vertellen zouden de generaties die de Tweede Wereldoorlog niet meemaakten, hierover een beter inzicht kunnen krijgen.
Zijn jeugdjaren Jules Meulemans werd geboren op vrijdag 23 januari 1920 in de Bierbeekstraat 37 te Blanden. Net zoals de meeste inwoners van Blanden waren zijn ouders landbouwers. Toen Jules vier jaar was verloor hij zijn vader, Louis Meulemans. Zijn moeder hertrouwde met Karel Meulemans, de broer van Louis. Doordat hij school liep in Laag Blanden, bracht Jules een groot deel van zijn jeugd door bij zijn nonkel, Jef Meulemans, die op de Naamsesteenweg een boerderij had. Zodra Jules 14-jaar was en dus voldaan had aan de leerplicht, ging hij als hulpje in een slagerij op de Grote Markt van Leuven werken. Als een pakjesdienst avant la lettre bracht hij met zijn fiets het vlees aan huis. Al snel ging hij als loodgieter werken bij Jean & Michel Dejonghe te Leuven, dit werk paste hem beter.
Jules en nonkel Jef, in de loop van de jaren 1920.
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van Jules Net zoals alle jonge mannen moest Jules op 19-jarige leeftijd zijn militieplicht, 22 maanden legerdienst, vervullen. Op 16 januari 1939 werd hij ingelijfd in het Belgisch leger als lid van het 3de Medische Korps.
Het ‘piquet’ in hun zondagsuniform op 18-06-1939, Jules staat uiterst links. In eerste instantie werkte hij als keukenhulp, maar door de oorlogsdreiging werd hij omgeschoold tot brancardier. Toen op 10 mei 1940 het Duitse leger de aanval opende op België was Jules verbonden aan de 4de Infanteriedivisie gelegerd aan het Albertkanaal. Als lid van een ploeg brancardiers moest hij de gewonden van de frontlijn naar de hulppost dragen of rijden, daar kon een arts de eerste zorgen toedienen. Uit zijn verhalen achteraf bleek dat zijn weg van en naar deze hulppost bezaaid lag met jongens waarvoor alle hulp te laat kwam. Eerste trok de gehele divisie zich terug tot aan de KW-linie door ‘s nachts te marcheren en overdag te schuilen voor de Stuka’s. Maar door de snelle Duitse opmars moest de 4de Infanteriedivisie ook deze stelling verlaten om uiteindelijk ten zuiden van Gent, achter de Leie, de Duitsers af te wachten. Het vele terugtrekken en vechten had een nefaste invloed op het moraal. Toen ook duidelijk werd dat alle gevechtsmiddelen uitgeput waren, gaven de restanten van de 4de Infanteriedivisie zich op 25 mei 1940 collectief over. Alle overlevenden gingen in krijgsgevangenschap. Drie dagen later capituleerde het gehele Belgische Leger, 225 000 van de 700 000 soldaten gingen in krijgsgevangenschap. Door het gebrek aan accurate informatie, gonsde het vlak na de overgave in Blanden van de geruchten over de vele jongens aan het front. Zo had de moeder van Jules vernomen dat de ziekenwagen van Jules en zijn vriend Martin Raymakers zou uitgebrand zijn nadat het geraakt werd door Duits kanonnenvuur. Zowel Jules als Martin zouden daarbij omgekomen zijn. Het bleek maar een gerucht.
Beide heren hadden hun ziekenwagen achtergelaten en waren samen met de gewonden te voet verder getrokken tot ook zij krijgsgevangen werden gemaakt. Waar Jules zich overgaf is niet duidelijk. Volgens zijn weduwe zou hij te Brasschaat de strijd gestaakt hebben. Door de chaos van de oorlog en het feit dat de Duitsers enkel aandacht hadden voor belangrijke strategische punten en daardoor hun flanken later beveiligde, is het mogelijk dat Jules zich daar bevond toen hij zich overgaf.
Jules als brancardier in krijgsgevangenschap, eind mei 1940. Na een treinrit van twee tot drie dagen in een overvolle wagon van het type 40 hommes et 8 chevaux werd Jules op 28 mei 1940 ingeschreven als krijgsgevangene 66610 in het kamp Altengrabow XIA. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog werd dit Stalag gebruikt, in september 1939 werd het heropend. Gelegen in de buurt van Maagdenburg was het één van de grootste kampen van Midden-Duitsland. Momenteel werkt Paul Kannmann van de Universiteit van Maagdenburg aan een doctoraat over de geschiedenis van dit gevangenkamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. Doordat de Duitsers tegen het einde van de oorlog veel archiefmateriaal vernietigd hebben, moet Kannmann uitwijken naar archieven in Polen en Rusland. De academische interesse is dus nog niet geluwd. Bij zijn gevangenname was Jules niet gewond, hij werd door Duitse soldaten “gevonden” zo getuigt zijn Personalkarte. Dankzij zijn weduwe zijn enkele anekdotes bewaard gebleven die een indicatie geven van Jules ervaringen in het kamp. Zo hadden hij en Martin een holte in de zoldering van het toilet ontdekt waar een voorraadje tabak verstopt zat. Wanneer de honger knaagde ruilde ze met één van hun bewakers de tabak voor wat brood. Ook zag hij in een doorgangskamp andere gevangenen gras en boomschors eten om te overleven. Zelf zou hij nooit mishandeld geweest zijn, maar hij was er wel meermaals getuige van. Om een beeld te geven van het leven in Stalag XIA getuigt Leo Van Den Brink, een Nederlandse soldaat die er tussen 4 juni 1943 en 20 augustus 1943 opgesloten zat: We zaten in afgesloten goederenwagons met teveel personen, waardoor liggen of slapen bijna uitgesloten was. Na een verschrikkelijke reis van ongeveer 37 uur kwamen we aan in Altengrabow. In dit verschrikkelijke oord zijn we vijf weken geweest. We werden ingeënt, geregistreerd, gefotografeerd, … . Er was letterlijk
niets, geen tafels banken, stoelen, niets was er. Lectuur of ontspanning, daar werd niet aan gedaan. Wel was er veel prikkeldraad en waren er veel schreeuwende Duitsers, die toen nog kans zagen ons te intimideren. Geneeskundige verzorging was hier zeer slecht. We werden ondergebracht in vroegere paardenstallen. We sliepen op ruwhouten planken met 33 man naast elkaar en 3 hoog boven elkaar. Per stal 400 man. Doordat ook hier weer ruimtegebrek was, hadden we niet over teveel plaats te klagen. Om te gaan slapen, moest ik, om een klein plekje te vinden, uiterlijk om 9 uur naar 'bed'. Om iedere paardenstal was een dubbele rij prikkeldraad. We konden dus niet naar andere stallen toe om vrienden op te gaan zoeken. Tussen de stallen was een loopgang open gelaten. Daar liepen de Duitse wachtposten hun rondes. 's Avonds werd er op iedere hoek een mitrailleur opgesteld. De bewaking was zeer streng. De tijd ging erg langzaam voorbij, we hadden niets te doen. Het eten was zeer slecht. Enkele malen werd er beschimmeld brood verstrekt. Het warme eten was ver beneden alle peil was. Altijd ¾ liter soep: 90% water, 8% augurken en 2% zuurkool. We werden op alle mogelijke manieren getreiterd. Lucifers oprapen, appels die drie uur duurde waren geen zeldzaamheid. Een hele barak kreeg als straf een dag geen eten, omdat een van de jongens op appel gerookt had. Na een periode van drie maanden in het krijgsgevangenkamp werd Jules ontslagen en terug naar huis gestuurd. Volgens de Duitse administratie is hij op 26 augustus 1940 in vrijheid gesteld en drie dagen later thuis aangekomen. Zelf wist hij niet waar de trein hem deze keer naar toe zou brengen, het bleek Zaventem te zijn. Begin september 1940 is Jules opnieuw gaan werken bij Jean & Michel Dejonghe. De Duitse oorlogseconomie had nood aan goedkope en geschoolde arbeidskrachten, als oplossing creëerden de Duitse planners de verplichte tewerkstelling: arbeiders van bezette landen verplicht tewerkstellen voor de Duitse economie, in ruil voor een karig loon. Tijdens de eerste oorlogsjaren kon protest van de secretarissen- generaals, kardinaal Van Roey en koning Leopold III het invoeren van het verplicht werken nog afremmen. Toch vertrok de eerste trein op 4 december 1942 richting Duitsland. Vanaf februari 1943 versnelde de Duitsers het proces door te selecteren met behulp van jaarklassen, waardoor alle mannen geboren in 1920 en 1921 opgeroepen werden. Jules kreeg zijn bevel in het najaar van 1943. Op donderdag 21 oktober om 9u30 moest hij zich melden in het station van Löwen met zijn Kontrollzettel in de hand. Vanuit het station van Leuven zouden alle opgeroepen arbeiders met de trein naar Duitsland gaan. Na zijn ervaringen in de Achtiendaagse Veldtocht en in het krijggevangenkamp wilde Jules niet opnieuw naar Duitsland, hij dook onder. Hierdoor kreeg hij het statuut van werkweigeraar en stond hij op de lijst van gezochte personen. Op de vlucht voor de Feldgendarmerie verbleef Jules bij buren, familie en in het bos. Ver ging hij niet, zijn voornaamste onderduikadressen vond hij in Blanden en Haasrode. Nonkel Jef, gepensioneerde landbouwer Germanus Vanhalewijck en Jules Dupont, echtgenoot van moeders zus, waren zijn voornaamste slaapadressen. Gewaarschuwd door buurman Jules Vanautgaerden, vluchtte hij naar het bos als een razzia dreigde. Ook probeerden hij er de verveling te verdrijven. Begin
september 1944 was onderduiken overbodig geworden omdat de streek rond Leuven in die periode door Britse tanks bevrijd werd. Een tweede jaar op de vlucht bleef hem gespaard.
Het leven gaat verder Jules hernam zijn werk als loodgieter bij Jean & Michel Dejonghe. Twee jaar na de oorlog, op 2 augustus 1947, huwde hij met de twee jaar jongere Maria Vanhalewijck, kleindochter van Germanus. Ze kenden elkaar reeds van in hun kindertijd. Maria woonde een paar huizen verder en ze begreep al snel dat hij een boontje voor haar had. Tijdens zijn periode als werkweigeraar zocht hij haar zoveel als hij kon op, Maria was gevleid, maar vond het ook gevaarlijk. Door zijn verlegen aard duurde het even voor hij de stap durfde zetten. Haar reactie was: Waarom heb je daar zolang mee gewacht? Als fundering van hun huis gebruikte ze het puin van de gebombardeerde Vaartkom, op de restanten van de oorlog bouwde Jules dus aan een beter leven. Het huis werd in fasen gebouwd. Zodra er voldoende middelen waren, werd het gelijkvloers gebouwd. De eerste verdieping is er later, na nog wat sparen, in 1952 gekomen. Later in de jaren 50 nam de firma Jean & Michel Dejonghe deel aan een optocht in Leuven, ze wonnen de prijs voor mooiste praalwagen. Als inspiratie gebruikte ze het Leuvens stadhuis.
De praalwagen samen met uiterst links Jean en Michel Dejonghe, Jules is de 4de van links. Pas op 26 januari 1973 kreeg Jules het bericht dat hij voldaan had aan zijn militieverplichtingen en op 3 juli 1973 volgde de langverwachte officiële erkenning als oud-strijder. Steeds heeft hij met trots gebruikgemaakt van de voordelen die voortkwamen uit deze erkenning.
Jules bij zijn erkenning als oud-strijder in 1973. Na een lange carrière als loodgieter bij de firma Jean & Michel Dejonghe, ging Jules in 1982 met pensioen. Hij was reeds erkent als oud-strijder, maar in deze periode vroeg hij ook een erkenning aan als werkweigeraar. Het weigeren voor de vijand te werken werd gezien als een vaderlandse plicht en beloond met een officiële erkenning. Deze erkenning kreeg hij niet, hij was 22 jaar te laat met zijn aanvraag! Door een aanpassing van de wetgeving diende hij in 1996 opnieuw een aanvraag in. Met 40 jaar vertraging kreeg Jules in 1998 zijn erkenning als werkweigeraar. Op zijn medailles als oud-strijder moest hij wachten tot 15 mei 2002. Hij ontving drie eretekens voor zijn deelname aan de Achtiendaagse Veldtocht en zijn krijgsgevangenschap. Maar één van deze eretekens is hij gaan ophalen en droeg hij op het jaarlijks herdenkingsdiner op 11 november. Naar deze herdenking ging hij niet meer zodra een bevriend koppel overleed. Aan andere reünies van oudstrijders nam hij amper deel en zijn getuigenissen over zijn ervaringen tijdens de oorlog bleven beperkt. Ook zijn slaap leed onder de oorlogservaringen, hij had vaak last van nachtmerries. Met Martin Raymakers onderhield hij, tot Martin’s overlijden begin jaren 90, nog beperkt contact. Jules was vooral gekend als een zachtmoedige man met een nauwgezet karakter. Zo had hij een wagen van 30 jaar oud waaraan nooit iets scheelde of het minste vuil kleefde. Ook zijn werkmateriaal blonk steeds. Net voor zijn 92ste verjaardag, op woensdag 18 januari 2012 is Jules overleden. De oorlog heeft hij heel zijn leven meegedragen.
Jules Meulemans (1920-2012)
Sam Vanhalewijck, Haasrode
Literatuur: 18daagseveldtocht.wikispaces.com Correspondentie met Paul Kannmann (Universiteit van Maagdenburg) Frank Sebrechtes, Hier gaat alles zijnen gewonen gang: De verplichte tewerkstelling in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog, Leuven, 2005 Kriegsgefangenschaft 2.0, Dissertationsprojekt: Stalag XI A Altengrabow (1939-1945), 2012. Luc De Vos en Frank Decat, België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 10: Mei 1940, van Albertkanaal tot Leie, Kapellen, 1990. Michael Wiesner, "Wer die macht hat, hat recht": De Belgische krijgsgevangenen in Duitsland en de Conventie van Genève (1940-1945), Leuven, 2005.
Bronnen: Archief van het Belgisch Leger Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid: Dienst Oorlogsslachtoffers Getuigenis en foto’s van Maria Vanhalewijck www.tweede-wereldoorlog.org/leo-van-den-brink-altengrabow.html