Vastgesteld d.d. 6 juni 2014
Openbaar verslag van de 803e vergadering van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, donderdag 3 april 2014 te Utrecht
DATUM
AANPASSING
14-07-2014 26-08-2015
Eerste versie openbaar verslag Aanpassing betreft de agendapunten: 3.1.a, 3.1.b, 3.1.c, 3.1.d, 3.2.a, 3.2.b, 3.2.c, 3.2.d, 3.2.e, 3.2.f, 3.2.i, 3.2.j, 3.2.k, 3.2.l, 3.3.a, 3.3.b, 3.3.c, 3.3.e, 3.3.g, en de actiepuntenlijst. Voor de volgende agendapunten is nog geen definitief besluit genomen: 3.2.h, 3.3.f, 3.3.h, 3.3.i, en 3.3.j.
1.1 1.1.a
Opening Belangenconflicten
1.2
Vaststelling agenda
1.3 1.3.a 1.3.b 1.3.c 1.3.d
Collegeverslagen en actiepunten Conceptverslag van 799e Collegevergadering 30 januari 2014 Conceptverslag van 800e Collegevergadering 12 februari 2014 Actiepuntenlijst Collegevergadering Evaluatie beleid publicatie Collegeverslagen
1.4 1.4.a 1.4.b
Mededelingen, Actuele zaken, Tour de table, Persberichten Overzicht Juridische Zaken Overzicht Mediacontacten
2
Bezwaarschriftencommissie
3 3.1 3.1.a
Producten Producten Europees (NL=(Co-)Rapporteur of NL=RMS) Saxenda liraglutide Obesitas Clemastine Internal clemastine Allergologie Mometason Substipharm mometason Allergische rhinitis Vfend voriconazol Schimmelinfecties
3.1.b 3.1.c 3.1.d
3.2 3.2.a 3.2.b
VERSIE 1 2
Producten Europees (overigen) Unituxin dinutuximab Oncologie Heparesc heterologe voorlopercellen afgeleid van humane volwassen levercellen Stofwisselingsziekten
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 1
3.2.c 3.2.d 3.2.e 3.2.f 3.2.g 3.2.h
3.2.i 3.2.j 3.2.k 3.2.l
3.3 3.3.a 3.3.b 3.3.c 3.3.d 3.3.e 3.3.f 3.3.g 3.3.h 3.3.i 3.3.j
Ketoconazole AID SCFM ketoconazol Endocrinologie Xydalba dalbavancin Infectieziekten Ikervis ciclosporine Oogheelkunde Otezla apremilast Dermatologie / Auto-immuunziekten Agendapunt vervallen Aanvraag voor een handelsvergunning voor een product met recombinant Lasparaginase als werkzaam bestanddeel en ATC code L01XX02, waarmee deze valt onder de klasse other antineoplastic agents. Deze aanvraag verloopt via de centrale procedure. Humaan alfa1-proteïnase inhibitor CSL Behring GmbH humane alfa1-proteinaseremmer Longziekten Levofloxacin levofloxacine Infectieziekten Jinarc tolvaptan Nefrologie Dasiprotimut-T Biovest autoloog immunoglobuline idiotype, gekoppeld aan Keyhole Limpet Haemocyanin (KLH) Oncologie Producten Nationaal Thiosix tioguanine (6-TG) Auto-immuunziekten Elocon mometason Dermatologie Dynexan lidocaïne Pijn Consultatie voor een aanvraag van een medisch hulpmiddel dat een geneesmiddelcomponent bevat. Deze consultatie loopt via de nationale procedure. Codeïne/paracetamol combinaties paracetamol, codeïnefosfaat Analgesie Aanvraag voor een handelsvergunning voor een product met Cucurbita pepo als werkzaam bestanddeel waaraan geen ATC code is toegekend. Deze aanvraag verloopt via de nationale procedure. Domperidon bevattende geneesmiddelen domperidon Misselijkheid en braken Aanvraag voor een handelsvergunning voor een product met Cucurbita pepo poeder en olie, en Serenoa repens extract als werkzame bestanddelen waaraan geen ATC code is toegekend. Deze aanvraag verloopt via de nationale procedure. Aanvraag voor een handelsvergunning voor een product met Cucurbita pepo poeder en olie als werkzame bestanddelen waaraan geen ATC code is toegekend. Deze aanvraag verloopt via de nationale procedure. Aanvraag voor een handelsvergunning voor een product met Cucurbita pepo olie, Rhus aromatica extract, en Humulus lupulus extract als werkzame bestanddelen waaraan geen ATC code is toegekend. Deze aanvraag verloopt via de nationale procedure.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 2
4 4.1 4.1.a 4.1.b
Geneesmiddelenbewaking Producten in het kader van geneesmiddelenbewaking PRAC-verslag 3-6 maart en agenda 7-10 april 2014 Lareb Kwartaalbericht 1e kwartaal 2014
4.2
Overige zaken in het kader van geneesmiddelenbewaking
5
Verslagen voor intern gebruik
6 6.1
Adviezen, Wetenschappelijke zaken en Beleidszaken Wetenschappelijke Adviezen
6.2
Note for Guidances (draft) besprekingen
6.3
Drug Regulatory Science / Wetenschappelijke zaken
6.4 6.4.a 6.4.b
Beleidszaken (niet-productgebonden) Discussienotitie Consultatieprocedure Medische Hulpmiddelen Jaarverslag 2013
6.5
Pediatrische Onderzoeksplannen (PIP’s)
7
Rondvraag
8
Sluiting
9 9.a 9.b
Ter kennisneming Verslag Quality by Design (QbD) workshop Verslag bijeenkomst KNMP-IGZ-CBG procedure recall-DHPC
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 3
Agendapunt 1.1
Opening De voorzitter opent de 803e Collegevergadering en heet alle aanwezigen welkom. Een speciaal welkom is er voor mevr. Broerse, mevr. Hausil en mevr. Van de Schootbrugge die voor het eerst deelnemen aan de Collegevergadering. Mevr. Broerse is lid van de Raad van Advies. Mevr. Hausil is stagiair bij de afdeling Programmabureau Wetenschap. Mevr. Van de Schootbrugge werkt als Regulatory Project Leader (RPL) voor Farmaco Therapeutische (FT) groep 2.
Agendapunt 1.1.a
Belangenconflicten Er zijn geen meldingen van mogelijke belangenconflicten.
Agendapunt 1.2
Vaststelling agenda De agendavolgorde is gewijzigd. Agendapunt 3.2. is komen te vervallen. Agendapunten 4.1.a en 4.1.b worden na agendapunt 2 behandeld. Vervolgens 3.1.a tot en met 3.1.d. Hierna worden 3.2.c en 3.3.a na elkaar behandeld vanwege de overeenkomsten in de dossieropbouw. Daarna wordt de agenda weer gevolgd met agendapunt 3.3.b, 6.4.a en 3.3.d. Na de pauze wordt eerst agendapunt 6.4.b behandeld, gevolgd door 3.3.c, 3.3.g, 3.3.e. Daarna wordt de agenda gevolgd met 3.2.a en verder. Met inachtneming van deze wijzigingen wordt de agenda vastgesteld.
Agendapunt 1.3
Collegeverslagen en actiepunten
Agendapunt 1.3.a
Conceptverslag van 799e Collegevergadering 30 januari 2014 Het verslag wordt ongewijzigd goedgekeurd.
Agendapunt 1.3.b
Conceptverslag van 800e Collegevergadering 12 februari 2014 Het verslag wordt ongewijzigd goedgekeurd.
Agendapunt 1.3.c
Actiepuntenlijst Collegevergadering De actiepuntenlijst is besproken.
Agendapunt 1.3.d
Evaluatie beleid publicatie Collegeverslagen In de 777e Collegevergadering (d.d. 28 februari 2013) is het volgende actiepunt gedefinieerd: “Na één jaar evalueren of de wijziging in het beleid m.b.t. de publicatie van Collegeverslagen in de praktijk haalbaar is.” Aanleiding voor dit actiepunt is een wijziging in het beleid m.b.t. de publicatie van Collegeverslagen die voortkwam uit een notitie die is besproken in de 777e Collegevergadering. Samenvattend werd het volgende beleid vastgesteld: Publicatie van zaken in het Collegeverslag gebeurt pas nadat het via het verslag van de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) en/of het verslag van de Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) of Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures - Human (CMDh) op de website van de European Medicines Agency (EMA) is gepubliceerd. Indien het Nederlandse standpunt niet overeenkomt met de aanbeveling die de PRAC doet aan de CHMP/CMDh, en de CHMP/CMDh heeft nog geen besluit genomen, dan wordt het stuk uit het Collegeverslag pas gepubliceerd nadat de CHMP/CMDh een besluit heeft genomen. Dit om ervoor te zorgen dat de Nederlandse vertegenwoordiger in de CHMP/ CMDh ruimte heeft om het afwijkende advies in te brengen. Inmiddels is gedurende een jaar ervaring opgedaan met dit beleid. Aan de hand van twee voorbeelden (aanbeveling PRAC in lijn met Nederlandse standpunt vs. aanbeveling PRAC niet in lijn met Nederlandse standpunt) wordt weergegeven hoe het beleid in de praktijk uitpakt. Uit deze voorbeelden blijkt dat het vastgestelde beleid praktisch uitvoerbaar is en leidt tot het gewenste resultaat.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 4
Agendapunt 1.4
Mededelingen, Actuele zaken, Tour de table, Persberichten Afmeldingen De Collegeleden Jansen, Rosmalen en Schellens zijn verhinderd. Collegelid Hekster zal om gezondheidsredenen voor langere tijd afwezig zijn. Dhr. Hurts nieuwe directeur/secretaris College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) Per 1 juni 2014 is dhr. Hurts benoemd tot directeur/secretaris van het CBG. Op dit moment is dhr. Hurts directeur Geneesmiddelen en Medische Technologie bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hij is econoom en vervulde eerder verschillende functies bij het ministerie van VWS, waaronder de functie van directeur Zorgverzekeringen. CBG in gesprek met Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) Een acute recall op patiëntniveau van Novomix in het najaar van 2013 zorgde voor veel onrust onder patiënten en apothekers. Naar aanleiding hiervan is een bijeenkomst met de KNMP, IGZ en het CBG georganiseerd met als doel het verbeteren van de communicatie rondom een recall. Belangrijk aandachtspunt hierbij is de timing van een dergelijke recall. Wanneer een recall vlak voor het weekend plaatsvindt, kunnen patiënten niet direct bij hun eigen arts en apotheek terecht met vragen. Jaarplan 2014 Het Jaarplan 2014 van het CBG is goedgekeurd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Agendapunt 1.4.a
Overzicht Juridische Zaken Ontwikkelingen sinds de vorige vergadering, en zaken die komende maand gaan spelen zijn toegelicht.
Agendapunt 1.4.b
Overzicht Mediacontacten Het CBG heeft in de afgelopen periode meegewerkt aan diverse persvragen van kranten, radio en televisie. Onderwerpen waren onder meer geneesmiddelen geproduceerd door de firma Ranbaxy, geneesmiddeltekorten en domperidon bevattende geneesmiddelen. Verder is enkele malen een toelichting gevraagd op de compassionate-use programma’s die het CBG goedkeurt en de relatie ten aanzien van het bedrijf MyTomorrows.
Agendapunt 2
Bezwaarschriftencommissie Er zijn geen bezwaarschriften geagendeerd.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 5
Agendapunt 3
Producten
Agendapunt 3.1
Producten Europees (NL = (Co)-Rapporteur of NL = RMS)
Agendapunt 3.1.a
Saxenda Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Saxenda liraglutide oplossing voor injectie: 6 mg/mL Obesitas A10BX07 Centrale procedure: Rapporteur = Nederland, Co-Rapporteur = Denemarken 114868 382677
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Saxenda is indicated as an adjunct to a reduced-calorie diet and increased physical activity for chronic weight management in adult patients with an initial Body Mass Index (BMI) of 30 kg/m² or greater (obese), or 27 kg/m² or greater (overweight) in the presence of at least one weight related comorbidity such as dysglycemia (pre-diabetes and type 2 diabetes mellitus), hypertension, dyslipidemia, or obstructive sleep apnoea.” Liraglutide is reeds goedgekeurd als Victoza, met de indicatie type 2 diabetes mellitus Kwaliteit Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Non-klinische onderzoeken Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Klinische onderzoeken Het primaire eindpunt in de klinische studies is 5-10% gewichtsverlies. Slechts 20% van de responders heeft 5-10% gewichtsverlies. Dit gaat gepaard met een verhoogd risico op cardiovasculaire bijwerkingen, pancreatitis, en maligniteiten. Vanuit het College worden de volgende overwegingen kenbaar gemaakt. Gewichtsverlies is niet het primaire doel van behandeling met liraglutide. Het primaire doel is het verkleinen van het risico op cardiovasculaire problematiek. Dit wordt bereikt bij 5-10% gewichtsverlies en dat is tevens het primaire eindpunt in de klinische studies. Gelet op de relatief hoge dosering die is toegepast is het aantal responders laag. Er is sprake van een hoge mate van uitval. 30% van de deelnemers stopt vroegtijdig vanwege de bijwerkingen. De bijwerkingen zijn vaak ernstig, en met name bij patiënten zonder aan gewicht gerelateerde comorbiditeiten is het de vraag of de benefit voldoende is om tegen de bijwerkingen op te wegen. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Bij hoge dosering van liraglutide is het aantal responders met 5-10% gewichtsverlies laag, en dit gaat vaak gepaard met ernstige bijwerkingen.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 6
Agendapunt 3.1.b
Clemastine Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Clemastine Internal clemastine oplossing voor injectie: 1 mg/ml Allergologie R06AA04 Wederzijdse erkenningsprocedure: RMS = Nederland 34456 373654
Het betreft de beoordeling van het risico op QT-verlenging bij dit geneesmiddel. Bij een verlengde QT tijd is de repolarisatie van hartspiercellen vertraagd waardoor ernstige ritmestoornissen kunnen ontstaan, zoals Torsade de Pointes en ventrikelfibrilleren. Clemastine Internal is recent geregistreerd via de wederzijdse erkenningsprocedure voor de volgende indicatie: “De oplossing voor injectie kan als adjuvans gebruikt worden bij Quincke's oedeem en bij de behandeling van anafylactische shock. Tevens kan zij gebruikt worden voor de profylaxe van anafylactoïde reacties ten gevolge van contrastmiddelen.” Het betreft een generieke registratie met Tavegyl als referentiegeneesmiddel. Tijdens de wederzijdse erkenningsprocedure wees een van de lidstaten op het potentiële risico op QTverlenging, en de eventuele noodzaak van het vermelden van dit risico in de productinformatie. Reference Member State (RMS) Nederland besloot het risico op QT-verlenging na de procedure te beoordelen. Indien nodig dan zou Nederland dit aan de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) voorleggen zodat eventuele aanpassingen aan de productinformatie op een geharmoniseerde wijze doorgevoerd kunnen worden in de verschillende lidstaten. Inmiddels zijn de beschikbare non-klinische en klinische literatuur over dit onderwerp beoordeeld. In vitro zijn er aanwijzingen dat clemastine invloed heeft op hERG (Humaan Ether-à-go-go-Related Gen). hERG is een eiwit dat betrokken is bij de regulering van hartspiercellen. Deze aanwijzingen op in vitro niveau worden echter niet bevestigd door klinische studies, en de concentraties waarbij deze aanwijzingen in vitro worden gezien liggen hoger dan de toe te passen in vivo concentraties. Daarnaast hoeft een invloed op hERG niet direct gevolgen te hebben voor de QT tijd. Verder kan uit post-marketing data de causaliteit niet bevestigd of ontkend worden. Conclusie De beschikbare data over QT-verlenging bieden onvoldoende basis voor het opnemen van een waarschuwing in de productinformatie. Het opstarten van een discussie in de PRAC wordt op dit moment niet opportuun geacht.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 7
Agendapunt 3.1.c
Mometason Substipharm Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Mometason Substipharm mometason neusspray, suspensie: 50 microgram per verstuiving Allergische rhinitis R01AD09 Decentrale procedure: RMS = Nederland 111806, 111807, 111808, 111809, 114436, 114438 270009, 270010, 270011, 270012, 368564, 368566
Het betreft de 3e ronde van een aanvraag via de decentrale procedure voor de indicatie: “For use in adults and children 12 years of age and older to treat the symptoms of seasonal allergic or perennial rhinitis. For use in children 6 to 11 years of age to treat the symptoms of seasonal allergic or perennial allergic rhinitis. For the treatment of nasal polyps in adults 18 years of age and older.” Dit is een soort generieke (hybride) aanvraag met Nasonex als referentiegeneesmiddel. De firma voert geen klinische studie uit, maar baseert therapeutische equivalentie op in vitro data. De 1e ronde van de aanvraag is besproken in de 761e Collegevergadering (d.d. 28 juni 2012). Het College kwam toen tot de volgende conclusie: “Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. De parameters voor vergelijkbaarheid op basis van in vitro data zijn niet gevalideerd en geschiktheid is niet beargumenteerd. Vergelijkbaarheid op basis van in vitro data is niet gedefinieerd.” Kwaliteit & Klinische onderzoeken De major objection ten aanzien van equivalentie is opgelost. Alle resultaten voldoen aan de daarvoor gestelde criteria, behalve de resultaten voor ‘span droplet size distributie’ en ‘spray pattern – area’. Uit bestudering van de ruwe data blijkt dat dit komt door de zeer grote variatie (range) in de referentiebatches doordat deze meerdere verschillende doseerpompen gebruikt. Mometason Substipharm blijkt ruimschoots binnen deze range te vallen. Op basis van de resultaten wordt equivalentie aangetoond geacht. Verder is de major objection ten aanzien van de deeltjesgrootteverdeling opgelost. Conclusie Het College is positief ten aanzien van dit geneesmiddel. Therapeutische equivalentie is aangetoond op basis van in vitro data.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 8
Agendapunt 3.1.d
Vfend Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Vfend voriconazol tabletten: 50 mg en 200 mg, poeder voor oplossing voor infusie: 200 mg poeder voor oral suspensie 40 mg/ml Schimmelinfecties J02AC03 Centrale procedure: Rapporteur = Nederland, Co-Rapporteur = Frankrijk 71120 346009
Het betreft de 2e ronde van een variatie via de centrale procedure voor een uitbreiding van de indicatie met: “Prophylaxis of invasive fungal infections in high risk hematopoietic stem cell transplant (HSCT) recipients including: Patients with acute myelogenous leukemia (AML), Patients who received myeloablative conditioning regimens.” De huidige goedgekeurde indicatie is: “Voriconazole, is a broad spectrum, triazole antifungal agent and is indicated in adults and children aged 2 years and above as follows: Treatment of invasive aspergillosis; Treatment of candidemia in nonneutropenic patients; Treatment of fluconazole-resistant serious invasive Candida infections (including C. krusei); Treatment of serious fungal infections caused by Scedosporium spp. and Fusarium spp.” De 1e ronde van de aanvraag is besproken in de 790e Collegevergadering (d.d. 11 september 2013). Het College kwam toen tot de volgende conclusie: “Het College is negatief ten aanzien van deze indicatie voor dit geneesmiddel. Major objections resteren over de werkzaamheid en de veiligheid. Er zijn twijfels over de gevoeligheid van de studie op basis waarvan non-inferiority ten opzichte van itraconazol wordt geclaimd, het veiligheidsprofiel is ongunstig bij langdurig gebruik, en de behandelduur is onbekend.” Klinische onderzoeken De Scientific Advisory Group (SAG) is van mening dat de non-inferiority studie voldoende sensitief is, en dat de onderzochte patiëntenpopulatie representatief is voor de te behandelen patiëntenpopulatie. Verder vindt de SAG het lange termijn veiligheidsrisico (met name de levertoxiciteit) hanteerbaar met de maatregelen die door de firma worden voorgesteld. Op basis van de inzichten geboden door de SAG vindt het College de indicatie acceptabel. Wel worden in het College opnieuw zorgen geuit over het ongunstige veiligheidsprofiel bij langdurig gebruik in de profylactische setting. Het College vindt de voorgestelde indicatie dan ook alleen acceptabel bij kortdurend gebruik. Conclusie Het College is positief ten aanzien van deze indicatie voor dit geneesmiddel, op voorwaarde dat het alleen kortdurend wordt toegepast gelet op de levertoxiciteit die op lange termijn optreedt. Daarnaast dienen behandeling en profylaxe duidelijk van elkaar te worden gescheiden in de productinformatie.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 9
Agendapunt 3.2
Producten Europees (overigen)
Agendapunt 3.2.a
Unituxin Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Unituxin dinutuximab concentraat voor oplossing voor infusie: 3,5 mg/ml Oncologie L01XC16 Centrale procedure: Rapporteur = Verenigd Koninkrijk, Co-Rapporteur = Frankrijk 114881 383037
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Unituxin is indicated in infants, children, and adolescents aged 11 months to 17 years for the treatment of high-risk neuroblastoma, following myeloablative therapy and autologous stem cell transplant (ASCT), in combination with granulocyte-macrophage colony-stimulating factor (GM-CSF), interleukin-2 (IL-2), and isotretinoin.” Kwaliteit Een aantal vragen resteert over de controlestrategie van het actieve bestanddeel en over de vergelijkbaarheid van het fabricageproces van twee verschillende productielocaties. Non-klinische onderzoeken Er is onvoldoende bekend over de reversibiliteit van de potentiële neuropathie. Dit is een major objection. Klinische onderzoeken Over de werkzaamheid van dit geneesmiddel bij deze indicatie is onvoldoende bekend en dit is een major objection. Volgens het College dient echter wel rekening te worden gehouden met het feit dat dit geneesmiddel reeds is opgenomen in diverse behandelingsprotocollen. Verder zijn de ingediende klinische studies academisch van aard, wat inhoudt dat deze niet primair zijn gericht op het verkrijgen van een handelsvergunning. Op basis van kwaliteitsdata is niet aangetoond dat het geneesmiddel dat is gebruikt in de klinische studies overeenkomt met het geneesmiddel beoogd voor de klinische praktijk. Dit is een major objection. De firma wordt verzocht de vergelijkbaarheid van het geneesmiddel dat is gebruikt in de klinische studies en het geneesmiddel beoogd voor de klinische praktijk te onderbouwen met farmacokinetische (PK) data. Uit de klinische studies blijkt dat de werkzaamheid over de tijd afneemt. Mogelijk komt dit door crossing over in de studies. De firma dient dit nader te bediscussiëren. In de indicatie wordt vermeld dat dinutuximab o.a. gecombineerd dient te worden met IL-2. Het is onbekend welke bijdrage IL-2 levert aan de werkzaamheid. Wel leidt het combineren met IL-2 tot verhoogde toxiciteit. De firma dient de bijdrage van IL-2 aan de werkzaamheid te onderbouwen met data. Wanneer deze data niet beschikbaar zijn dan dient het gebruik van IL-2 uit de indicatie te worden verwijderd. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de werkzaamheid en veiligheid. Hoewel dit geneesmiddel al opgenomen is in diverse behandelprotocollen,is werkzaamheid bij de voorgestelde indicatie onvoldoende aangetoond.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 10
Agendapunt 3.2.b
Heparesc Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Heparesc heterologe voorlopercellen afgeleid van humane volwassen levercellen emulsie voor infusie Stofwisselingsziekten Nog niet toegekend Centrale procedure: Rapporteur = Duitsland, Co-Rapporteur = Frankrijk 114797 381698
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Treatment of paediatric patients from birth to less than 6 years of age with urea cycle disorders (UCD) caused by carbamoylphosphate synthetase 1 deficiency, ornithine transcarbamylase deficiency, argininosuccinate synthetase deficiency (citrullinaemia type 1), argininosuccinate lyase deficiency (argininosuccinic aciduria), or arginase deficiency (hyperargininaemia).” Behandeling met Heparesc dient als overbrugging van de periode tot levertransplantatie. Kwaliteit De specificaties die worden gehanteerd voor de levensvatbaarheid van de cellen behoeven nadere onderbouwing. Hierover is een major objection geformuleerd. Daarnaast is een aantal vragen geformuleerd over de bereiding van de toe te dienen celdispersie, aangezien een adequate bereidingswijze essentieel is voor de veiligheid en de werkzaamheid van het toe te dienen product. Non-klinische onderzoeken Er geen proof of principle geleverd, waardoor het werkingsmechanisme onbekend is. Mogelijk hadden non-klinische studies hier meer inzicht in kunnen geven. De firma dient dit te bediscussiëren. Klinische onderzoeken Uit de voorgestelde indicatie wordt niet duidelijk welke specifieke patiëntenpopulatie het meest baat heeft bij behandeling met Heparesc. Daarnaast zijn in de klinische studies geen duidelijke eindpunten gedefinieerd op basis waarvan de werkzaamheid op adequate wijze kan worden getoetst. Hierover zijn major objections geformuleerd. Een van de gevolgen van UCD is een fluctuerend gehalte ammonium in het bloed. Grote pieken in deze fluctuaties (hyperammoniëmische crises) zijn schadelijk voor de gezondheid van de patiënten. De beschikbare klinische data wijzen op een effect van Heparesc op de hyperammoniëmische crises. De huidige klinische eindpunten zijn echter niet geschikt voor het aantonen van werkzaamheid op gebied van hyperammoniëmische crises. De firma dient de klinische eindpunten in lijn te brengen met het doel van de behandeling. Vervolgens dient werkzaamheid van Heparesc aangetoond te worden op basis van deze eindpunten. Daarnaast dient de firma te bediscussiëren waarom alleen een effect wordt gezien op de pieken, en niet op de mildere fluctuaties in ammoniumconcentratie. Geneesmiddelenbewaking Het betreft een ingewikkelde interventie die alleen uitgevoerd kan worden door een specifiek getrainde behandelaar. De firma wordt middels een major objection gevraagd aan te geven hoe de risico’s op dit gebied zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Conclusie Het College ziet een plaats voor dit geneesmiddel in de periode van overbrugging tot een levertransplantatie. Op basis van de huidige beschikbare data is het College echter negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 11
kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid. Voor een betere evaluatie van de werkzaamheid dienen klinische eindpunten te worden geformuleerd die zijn gecorreleerd aan de beoogde klinische uitkomst van behandeling met Hepasresc.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 12
Agendapunt 3.2.c
Ketoconazole AID SCFM Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Ketoconazole AID SCFM ketoconazol harde capsules: 200 mg Endocrinologie J02AB02 Centrale procedure: Rapporteur = Ierland, Co-Rapporteur = Hongarije 114945 385258
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Treatment for Cushing’s syndrome. Ketoconazole AID-SCFM 200 mg capsules is indicated in adults.” Op 26 juli 2013 adviseerde de European Medicines Agency (EMA) dat de benefit/risk balans voor ketoconazol in de behandeling van schimmelinfecties negatief was. Aanleiding hiervoor waren leverfunctiestoornissen die optraden bij patiënten die werden behandeld met ketoconazol. Daaropvolgend zijn de handelsvergunningen geschorst. Dit onderwerp is voor het laatst besproken in de 787e Collegevergadering (d.d. 1 augustus 2013), waarin het College aangaf bij te willen dragen aan een oplossing voor off-label gebruik bij de indicatie “Cushing syndroom”. Kwaliteit Er is een major objection geformuleerd over het uitgangsmateriaal voor het actieve bestanddeel. Non-klinische onderzoeken Middels een major objection wordt de firma gevraagd de impact van de levertoxiciteit en de carcinogeniteit bij de voorgestelde dosering en behandelduur te bediscussiëren. Klinische onderzoeken Het klinische deel van deze aanvraag is gebaseerd op data afkomstig uit literatuur. Dit is acceptabel aangezien er inmiddels veel klinische ervaring is opgedaan met ketoconazol in deze indicatie. Over het ontbreken van bridging data is een major objection geformuleerd. Hierdoor is niet bekend hoe de biobeschikbaarheid van onderhavige ketaconazol formulering zich verhoudt tot de biobeschikbaarheid van de formuleringen in de overlegde literatuur. Conclusie Mede gelet op de klinische ervaring die inmiddels is opgedaan met ketoconazol is het College positief ten aanzien van dit geneesmiddel, op voorwaarde dat: De openstaande major objections worden opgelost. De indicatie wordt beperkt tot kortdurend gebruik om de tijd tot een operatie te overbruggen, en kortdurend gebruik na bestraling. Een gedetailleerder veiligheidsprofiel wordt opgenomen in de productinformatie.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 13
Agendapunt 3.2.d
Xydalba Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Xydalba dalbavancin poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie: 500 mg Infectieziekten J01XA04 Centrale procedure: Rapporteur = Zweden, Co-Rapporteur = Noorwegen 114878 382926
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Treatment of complicated skin and soft tissue infections (cSSTI) in adults when known or suspected to be caused by susceptible strains of Grampositive bacteria, including the treatment of bacteraemia associated with these infections. Dalbavancin is active against Gram-positive bacteria. In mixed infections in which Gram-negative bacteria are suspected, dalbavancin should be coadministered with the appropriate antibacterial agent(s). Consideration should be given to official guidance on the appropriate use of antibacterial agents.” Kwaliteit De status van New Active Substance (NAS) is onvoldoende onderbouwd. Non-klinische onderzoeken Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Klinische onderzoeken 50% van de patiënten geïncludeerd in de cruciale studies voldoet niet aan alle criteria voor een Systemic Inflammatory Response Syndrome (SIRS), en het aantal patiënten met comorbiditeiten ligt laag. Dit zorgt voor twijfels over de mate waarin de patiëntenpopulatie uit de cruciale studies representatief is voor de patiëntenpopulatie in de klinische praktijk. Daarnaast wordt in een noninferioriteitsstudie met onvoldoende zieke patiënten ten onrechte altijd noninferioriteit aangetoond. Over deze kwesties is een major objection geformuleerd. Veder bevatten de cruciale studies te weinig cSSTI patiënten met bacteriëmie om vermelding van bacteriëmie in de indicatie te onderbouwen. Hierover is een major objection geformuleerd. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de werkzaamheid. De patiëntenpopulatie in de cruciale studies is onvoldoende representatief voor de patiëntenpopulatie in de klinische praktijk. Dit zorgt voor twijfels over effectschatting. Daarnaast is vermelding van bacteriëmie in de indicatie onvoldoende onderbouwd.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 14
Agendapunt 3.2.e
Ikervis Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Ikervis ciclosporine oogdruppels, emulsie: 1 mg/ml Oogheelkunde S01XA18 Centrale procedure: Rapporteur = Ierland, Co-Rapporteur = Hongarije 114898 383398
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Treatment of dry eye disease in adult patients with severe keratitis that does not improve despite treatment with tear substitutes.” Kwaliteit Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Non-klinische onderzoeken Het College ondersteunt de major objection over de potentiële interactie tussen ciclosporine A en prostaglandine (PG) analogen, en tussen ciclosporin A en antivirale middelen niet, aangezien het een theoretisch risico betreft. Klinische onderzoeken In twee klinische studies wordt geen effect gezien op de primaire eindpunten en dit is een major objection. Secundaire eindpunten en een meta-analyse van patiënten met een ernstiger vorm van dry eyes disease (DID) laten wel werkzaamheid zien. Dit suggereert dat de primaire eindpunten te streng zijn gedefinieerd. Een meta-analyse op basis van Individual Participant Data (IPD) afkomstig van patiënten met ernstige DID geeft mogelijk meer inzicht in de werkzaamheid van ciclosporine bij de voorgestelde indicatie. Conclusie Op dit moment is het College gegeven de beschikbare gegevens en inzichten nog niet overtuigd van een positieve benefit/risk balans van dit geneesmiddel. Er wordt geen effect gezien op de primaire eindpunten. De firma dient het effect op de secundaire eindpunten en het effect dat wordt gezien in de meta-analyse met ernstige DID patiënten nader te onderzoeken. De ernst van de aandoening zorgt ervoor dat zelfs een kleine verbetering door de patiënt wordt ervaren als een klinisch voordeel.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 15
Agendapunt 3.2.f
Otezla Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Otezla apremilast filmomhulde tabletten: 10 mg, 20 mg, en 30 mg Dermatologie / Auto-immuunziekten L04AA32 Centrale procedure: Rapporteur = Ierland, Co-Rapporteur = Verenigd Koninkrijk 114857, 114860, 114859 382583
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Psoriatic Arthritis - Otezla, alone or in combination with Disease Modifying Antirheumatic Drugs (DMARDs), is indicated for the treatment of active psoriatic arthritis (PsA) in adult patients who have had an inadequate response or who have been intolerant to a prior DMARD therapy, or who have a contraindication to a DMARD therapy. Otezla has been shown to improve physical function. Psoriasis - Otezla is indicated for the treatment of adult patients with moderate to severe plaque psoriasis (PSOR) who are candidates for phototherapy or systemic therapy.” Kwaliteit en Non-klinische onderzoeken De contra-indicatie voor zwangerschap wordt niet ondersteund. Een waarschuwing volstaat. Klinische onderzoeken Ten opzichte van placebo is een statisch significante mate van werkzaamheid aangetoond. Deze werkzaamheid is minder dan die van een aantal biologicals met een soortgelijke indicatie. Mogelijk is de dosering nog niet optimaal. Op basis van een farmacokinetisch/farmacodynamisch (PK/PD) model concludeerde de aanvrager dat een dosering van 20 mg optimaal zou zijn. Echter, in de dose finding studies bleek dat er een relatief groot verschil in werkzaamheid bestaat tussen de 20 mg en de 30 mg dosering, hetgeen suggereert dat het optimum bij een nog hogere dosering ligt. Dit dient verder te worden uitgezocht, aangezien hogere doseringen niet zijn getest. Conclusie Het College is positief ten aanzien van dit geneesmiddel, op voorwaarde dat de optimale dosering wordt uitgezocht. De werkzaamheid is minder is dan die van een aantal biologicals met een soortgelijke indicatie. Daar staat tegenover dat: apremilast een ander werkingsmechanisme heeft; apremilast werkzaam is bij patiënten die niet reageren op andere behandelingen of deze niet verdragen; in tegenstelling tot andere behandelingen bij apremilast geen verhoogd risico op infecties wordt gezien, en; de mogelijkheid van orale toediening als voordeel wordt gezien.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 16
Agendapunt 3.2.h
Dit agendapunt blijft vertrouwelijk tot definitief besluit.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 17
Agendapunt 3.2.i
Humaan alfa1-proteïnase inhibitor CSL Behring GmbH Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Humaan alfa1-proteïnase inhibitor CSL Behring GmbH humane alfa 1-proteïnaseremmer poeder en oplosmiddel voor oplossing voor infusie = 1000.0 mg/flacon Longziekten B02AB02 Centrale procedure: Rapporteur = Zweden, Co-Rapporteur = Duitsland, 114783 380905
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “For maintenance treatment to slow the underlying destruction of lung tissue leading to emphysema in adults with alpha1-proteinase inhibitor deficiency (also called alpha1- antitrypsin deficiency) with clinically evident lung disease.” Kwaliteit De veiligheidsmarge voor parvovirus B19 is onvoldoende aangetoond, en daarom dient in de productinformatie een waarschuwing opgenomen te worden onder rubriek 4.4 (Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik). Non-klinische onderzoeken Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Klinische onderzoeken Op basis van het primaire eindpunt is geen klinisch relevante werkzaamheid aangetoond ten opzichte van placebo. Daarnaast laat een gebrek aan effect op de secundaire eindpunten zien dat geen sprake is van een klinisch voordeel voor de patiënt. Dit is een major objection. Verder wordt in vergelijking met de placebogroep een onverwacht hoge incidentie van exacerbaties gezien bij de patiënten die werden behandeld met humaan alfa 1proteïnaseremmer. Hierover is een major objection geformuleerd. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de werkzaamheid en veiligheid. Werkzaamheid ten opzichte van placebo is niet aangetoond, en de incidentie van exacerbaties is onverwacht hoog bij patiënten behandeld met humaan alfa 1-proteïnaseremmer.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 18
Agendapunt 3.2.j
Levofloxacin Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Levofloxacin levofloxacine verneveloplossing: 240 mg/ stuk Infectieziekten J01MA12 Centrale procedure: Rapporteur = Verenigd Koninkrijk, Co-Rapporteur = Tsjechië, 114899 383407
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Long-term management of chronic pulmonary infections due to Pseudomonas aeruginosa in patients with cystic fibrosis (CF) aged 12 years and older.” Kwaliteit en Non-klinische onderzoeken Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Klinische onderzoeken Klinisch relevante werkzaamheid is onvoldoende aangetoond. Op het primaire eindpunt Forced Expiratory Volume in 1 Second (FEV1) wordt geen effect gezien. Op het secundaire eindpunt (time to antibiotic use) wordt wel een effect gezien. De firma dient deze discrepantie te bediscussiëren. Verder zijn de effecten op lange termijn onbekend. Dit is niet acceptabel, mede gelet op de grote systemische blootstelling na inhalatie. De toegepaste methode voor imputaties is verouderd. Vanuit het College wordt gewezen op een nieuw richtsnoer waarin gebruik van ‘mixed imputations’ wordt aangeraden. Deze nieuwe methode voor het toepassen van imputaties wordt echter nog weinig toegepast. Conclusie Het College ziet levofloxacine als een potentieel waardevolle alternatieve behandeling bij de voorgestelde indicatie. Echter, op basis van de huidige beschikbare data is het College negatief. Werkzaamheid is onvoldoende aangetoond en de effecten op lange termijn zijn onbekend.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 19
Agendapunt 3.2.k
Jinarc Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Jinarc tolvaptan tabletten: 15 mg, 30 mg, 45 mg, 60 mg, en 90 mg Nefrologie C03XA01 Centrale procedure: Rapporteur = Verenigd Koninkrijk, Co-Rapporteur = Italië 114891, 114894, 114892, 114895, 114893 383309
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “To slow the progression of kidney disease in patients with autosomal dominant polycystic kidney disease (ADPKD).” Kwaliteit Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Non-klinische onderzoeken Het College ondersteunt niet de zienswijze dat zwangerschap gecontra-indiceerd moet worden omdat er geen mechanistische verklaring is voor de teratogene effecten die worden gezien bij ratten. Gelet op de beschikbaarheid van alternatieve behandelingen, de mogelijkheid van behandelonderbreking tijdens zwangerschap, en de aard van de te behandelen aandoening is het College van mening dat een contraindicatie niet nodig is en een waarschuwing volstaat. Klinische onderzoeken Een statistisch significant effect is aangetoond op primair eindpunt ‘vermindering progressie niervolume’. De voorgestelde indicatie is echter te breed, en is geen goede afspiegeling van de onderzochte patiëntenpopulatie waarbij effect is aangetoond. De firma dient de indicatie als volgt te bewoorden: “Jinarc is indicated in adult patients with autosomal dominant polycystic kidney disease, who have evidence of rapidly developing cysts.” Het waargenomen effect op het primaire eindpunt wordt in variërende mate ondersteund door de secundaire eindpunten. De firma wordt middels een major objection verzocht de interpretatie van de waargenomen effecten op de secundaire eindpunten (nierfunctie, nierpijn, albumine excretie in de urine, hypertensie) nader te bediscussiëren. Dit aangezien het College twijfels heeft over de mate waarin het totale beeld van effecten op het primaire eindpunt en op de secundaire eindpunten daadwerkelijk indicatief is voor een positieve invloed op de Glomerular Filtration Rate (GFR). Op gebied van veiligheid zijn er zorgen over de hepatotoxiciteit. Dit moet nader onderzocht worden bij de te behandelen patiëntenpopulatie. Conclusie Op dit moment is het College gegeven de beschikbare gegevens en inzichten nog niet overtuigd van een positieve benefit/risk balans van dit geneesmiddel. Een major objection resteert over de werkzaamheid. Op het primaire eindpunt is een effect aangetoond. Dit effect wordt onvoldoende consistent ondersteund door diverse secundaire eindpunten, hetgeen zorgt voor twijfels over de mate waarin het aangetoonde effect indicatief is voor een positieve invloed op de GFR.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 20
Agendapunt 3.2.l
Dasiprotimut-T Biovest Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Dasiprotimut-T Biovest autologous tumour-derived immunoglobulin idiotype (Id) coupled to 0.5 mg keyhole limpet haemocyanin (KLH) suspensie voor injectie: 1mg/ml Oncologie L03AX Centrale procedure: Rapporteur = Zweden, Co-Rapporteur = Denemarken 114897 383355
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de centrale procedure voor de indicatie: “Dasiprotimut-T Biovest is an autologous immunoglobulin vaccine indicated for the treatment of patients with follicular non-Hodgkin’s lymphoma (FL) as first line consolidation therapy after achieving complete remission with induction therapy and is co-administered with Granulocyte Macrophage Colony-Stimulating Factor (GMCSF). Efficacy with induction therapy other than the PACE regimen (prednisone, doxorubicin, cyclophosphamide, etoposide) used in FL patients has been established in mantle cell lymphoma patients (MCL) with the EPOCH-R regimen (doxorubicin, etoposide, vincristine, cyclophosphamide, prednisone, rituximab). Efficacy relative to other first line consolidation therapies has not been established.” Kwaliteit Het kwaliteitsdossier is immatuur. Hierover is een aantal major objections geformuleerd. Non-klinische onderzoeken Er zijn geen aanvullende opmerkingen. Klinische onderzoeken Het College heeft een aantal bezwaren. Tijdens de ontwikkeling van Dasiprotimut is rituximab geregistreerd voor de behandeling van o.a. non-Hodgkin lymfoom. Inmiddels is rituximab de standaardbehandeling geworden op dit gebied. Aangezien behandeling met rituximab leidt tot B-cel depletie, en B-cellen een belangrijke rol spelen in het opbouwen van immuniteit, vraagt het College zich af welke therapeutisch positie Dasiprotimut heeft ten opzichte van rituximab. De werkzaamheid van Dasiprotimut is niet onderzocht bij patiënten die zijn behandeld met rituximab. Hierover is een major objection geformuleerd. Onduidelijkheid ten aanzien van de puntschatting voor Disease-Free Survival (DFS) zorgt voor twijfels over de validiteit van de effectschatting. Dit is een major objection. Er lijkt een verschil in activiteit van Dasiprotimut te bestaan tussen patiënten met immunoglobuline subtype G (IgG) en patiënten met immunoglobuline subtype B (IgB). De firma wordt verzocht dit verschil in activiteit verder te analyseren. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de kwaliteit en werkzaamheid. De positionering ten opzichte van standaardbehandeling rituximab is onduidelijk, en er zijn twijfels over de validiteit van de effectschatting.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 21
Agendapunt 3.3
Producten Nationaal
Agendapunt 3.3.a
Thiosix Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Thiosix tioguanine (6-TG) tabletten: 10 en 20 mg Auto-immuunziekten L01BB03 Nationale procedure 114680, 114681 376309
Het betreft de 1e ronde van een aanvraag via de nationale procedure voor de indicatie: “Onderhoudsbehandeling van inflammatoire darmziekten (ziekte van Crohn of ulceratieve colitis), bij patiënten die onvoldoende reageren op of intolerant zijn voor standaard tiopurine behandeling (azathioprine (AZA), mercaptopurine (6-MP).” Dit is een soort generieke aanvraag (hybride aanvraag) met Lanvis als referentiegeneesmiddel. In Nederland wordt tioguanine sinds 2001 off-label toegepast voor behandeling van patiënten met Inflammatory Bowel Disease (IBD) die onvoldoende reageren op standaardbehandeling met tiopurine. Inmiddels zouden 750 tot 1000 patiënten behandeling met tioguanine hebben ondergaan. Kwaliteit Middels een major objection wordt gevraagd om een herdefinitie van het uitgangsmateriaal. Verder is een other concern geformuleerd over het uiterlijk van de tabletten dat onderscheidbaar dienen te zijn van de tabletten die gebruikt worden in de oncologie (Lanvis). Non-klinische onderzoeken Gelet op de toxiciteit van tioguanine wordt de firma verzocht een adequaat Environmental Risk Assessment (ERA) in te dienen. Klinische onderzoeken Ter onderbouwing van de werkzaamheid en veiligheid heeft de firma 20 literatuurreferenties ingediend (gepubliceerd tussen 2001 en 2011) over 978 IBD patiënten die zijn behandeld met tioguanine in een doseringsrange van 20 tot 80 mg per dag. De ingediende data onderbouwen de werkzaamheid in onvoldoende mate door de opzet van de studies (kleinschalig en ongecontroleerd prospectief of retrospectief). Data over lange termijn effecten ontbreken, hetgeen een punt van zorg is gelet op de behandelduur in de indicatie. Verder is de placeborespons in de studies hoog. Er is een plausibele wetenschappelijke rationale voor werkzaamheid bij patiënten die intolerant zijn voor standaardbehandeling met azathioprine of mercaptopurine. De firma zou de werkzaamheid van tioguanine aannemelijk kunnen maken door aan te tonen dat tioguanine in leukocyten dezelfde spiegels van deze actieve metaboliet geeft als azathioprine. De firma wordt verzocht data van de in Nederland behandelde patiënten in te dienen. Daarnaast zijn data nodig over de metabolische route bij deze patiënten, en dient de werkzaamheid in relatie tot Tumor Necrosis Factor Alpha (TNFα), de huidige standaardbehandeling voor deze specifieke patiëntenpopulatie, te worden bediscussieerd. Op basis van de huidige beschikbare data kan het veiligheidsprofiel onvoldoende in kaart worden gebracht. Het aantal patiënten dat is behandeld met de voorgestelde dosering en dat tevens leverbiopten heeft afgestaan ligt te laag om een het risico op Nodulaire Regeneratieve Hyperplasie (NRH) te kunnen inschatten. Over deze kwesties zijn verschillende major objections geformuleerd.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 22
Conclusie Het College is negatief ten aanzien van dit geneesmiddel. Major objections resteren over de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid. Op basis van de huidige beschikbare data zijn de werkzaamheid en veiligheid onvoldoende onderbouwd voor de voorgestelde indicatie.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 23
Agendapunt 3.3.b
Elocon Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Elocon mometason wateremulgerende zalf: 0,1 % = 1 mg/g Dermatologie D07AC13 Nationale procedure 14174 316360
Het betreft de 2e ronde van een variatie via de nationale procedure voor een wijziging in de formulering. Het doel van deze wijziging is het voorkomen van potentiële deeltjesvorming. De wijziging beperkt zich tot de inactieve bestanddelen van de zalf. De huidige goedgekeurde indicatie is: “Oppervlakkige, niet door microorganismen veroorzaakte huidaandoeningen welke gevoelig zijn voor corticosteroïden zoals psoriasis, lichenificatie, lichen planus, lichen sclerosus et atrophicus, granuloma annulare, lupus erythematosus discoides, pustulosis palmaris et plantaris, mycosis fungoides.” Kwaliteit / Klinische onderzoeken De emulgator in de zalf is aangepast. De firma heeft geen klinische studie uitgevoerd, en wil deze wijziging op basis van in vitro data (een vasoconstrictietest) onderbouwen. Het College vindt het belangrijk dat wordt onderzocht of deze wijziging invloed heeft op het huidpenetrerende vermogen van de zalf, en acht de voorgestelde vasoconstrictietest hiervoor voldoende geschikt. De firma wordt verzocht deze test uit te voeren met de oude formulering mometason, de nieuw voorgestelde formulering, en met een klasse II corticosteroïde. Conclusie Het College is negatief ten aanzien van deze wijziging in de formulering. De firma dient middels een vasoconstrictietest aan te tonen dat deze wijziging niet leidt tot een kwalitatief ander effect op de huid.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 24
Agendapunt 3.3.c
Dynexan Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Dynexan lidocaïne gel voor oromucosaal gebruik Pijn N01BB02 Nationale procedure 113488 328562
Dit product is goedgekeurd via de decentrale procedure. Het betreft hier de vaststelling van de afleverstatus. De firma vraagt afleverstatus Uitsluitend Apotheek (UA) aan. De goedgekeurde indicatie is: “Voor de kortdurende symptomatische behandeling van pijn van het mondslijmvlies, tandvlees en lippen voor volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.” Conform de Geneesmiddelenwet wordt een geneesmiddel ingedeeld in de categorie UA indien: bewaking van het gebruik van het geneesmiddel door een apotheekhoudende noodzakelijk is in verband met de kans op belangrijke interacties met andere geneesmiddelen of op belangrijke bijwerkingen; voorlichting of begeleiding noodzakelijk is bij de terhandstelling, bestaande uit het geven van informatie over het geneesmiddel onderscheidenlijk het geven van advies over de juiste keuze en een goed en veilig gebruik van het geneesmiddel, of; toezicht op het gebruik van het geneesmiddel noodzakelijk is ter voorkoming van oneigenlijk gebruik. Het belangrijkste onderscheid tussen UA en Uitsluitend Apotheek en Drogist (UAD) is de vereiste tussenkomst van de apotheker bij de terhandstelling van UAgeneesmiddelen. De reden daarvan is dat bij UA-geneesmiddelen een vorm van zorgverlening noodzakelijk is die de drogist niet kan en ook niet behoeft te bieden. Dit betreft met name de medicatiebewaking en daarmee verband houdende voorlichting en toezicht. Voor de beoordeling van Dynexan voor de UA-afleverstatus dan wel de UADafleverstatus, dienen de criteria voor de UA-afleverstatus in acht genomen te worden. Voor Dynexan geldt dat de therapie niet hoeft te worden bewaakt door een apotheker en waarschuwingen voor het optreden van bijwerkingen door een apotheker is niet noodzakelijk, aangezien het gebruik is beperkt tot twee dagen (dus korte behandelduur), en de patiënt wordt geadviseerd bij aanhoudende en onbegrepen klachten de arts of tandarts te waarschuwen (de bijsluiter is voldoende informatief). Hiermee wordt in principe voorkomen dat ernstigere aandoeningen onterecht niet worden behandeld. Bovendien is het risico op ernstige systemische bijwerkingen van lidocaïne zeer gering. Daarom wordt toewijzing van de UAafleverstatus voor Dynexan gel niet noodzakelijk geacht. Conclusie Het College besluit het geneesmiddel de Uitsluitend Apotheek en Drogist (UAD) afleverstatus toe te kennen. Er is voldoende aangetoond dat de wettelijke criteria voor receptplichtige geneesmiddelen niet van toepassing zijn voor Dynexan. Verder is goed en veilig gebruik van Dynexan gel mogelijk zonder tussenkomst van een apotheker. Er zijn geen signalen van veelvuldig gebruik niet overeenkomstig het voorschrift, waardoor de gezondheid direct of indirect in gevaar komt. Dynexan is al diverse decennia als niet-receptplichtig middel te verkrijgen in andere Europese landen, en kan zonder hulp van een professionele zorgverlener lokaal in en op de mond worden toegepast.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 25
Agendapunt 3.3.d
Op grond van commerciële overwegingen blijft dit agendapunt vertrouwelijk.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 26
Agendapunt 3.3.e
Codeïne/paracetamol combinaties Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Codeïne/paracetamol combinaties paracetamol, codeïnefosfaat tabletten: 500 mg/10 mg paracetamol/codeïne, 500 mg/20 mg paracetamol/codeïne, en 500 mg/50 mg paracetamol/codeïne Analgesie N02AA59 Nationale procedure 52828, 55665, 57078, 57079, 32074, 32075 364293
Het betreft de implementatie van maatregelen die zijn voortgekomen uit een artikel 31 arbitrageprocedure voor codeïne bevattende geneesmiddelen met een analgetische indicatie. In de arbitrageprocedure die nu is afgerond is het gebruik voor codeïne bevattende geneesmiddelen beperkt tot kinderen/adolescenten vanaf twaalf jaar. Dit in verband met risico op opioïde overdosering bij ultra-rapid CYP2D6 metabolizers, waarbij codeïne in grote mate wordt omgezet naar morfine. Dit is lijn met de conclusie van het College uit de 778e Collegevergadering (d.d. 13 maart 2013). Naar aanleiding van de uitkomst van de arbitrageprocedure voor codeïne bevattende geneesmiddelen wordt voorgesteld om het gebruik voor de producten die codeïne + paracetamol bevatten op dezelfde wijze aan te passen, met uitzondering van de zin “de maximale dosering van 240 mg codeïne mag niet worden overschreden”. Een dosering van 240 mg codeïne resulteert in een overdosering van de paracetamol component. Conclusie Het College besluit de voorgestelde teksten voor de productinformatie te implementeren.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 27
Agendapunt 3.3.f
Dit agendapunt blijft vertrouwelijk tot definitief besluit.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 28
Agendapunt 3.3.g
Domperidon bevattende geneesmiddelen Productnaam Werkzaam bestanddeel Farmaceutische vorm en sterkte Indicatiegebied ATC-code Procedure RVG-nummer Zaaknummer
Domperidon bevattende geneesmiddelen domperidon tabletten, suspensie voor oraal gebruik, zetpillen Misselijkheid en braken A03FA03 Nationale procedure Diversen 326476
Het betreft een herbeoordeling van de afleverstatus van dit geneesmiddel. De huidige afleverstatus is Uitsluitend Apotheek (UA). De huidige goedgekeurde indicatie van Domperidon is: “Volwassenen - Het verlichten van de symptomen van misselijkheid en braken, epigastrisch gevoel van ‘volheid’, bovenbuikklachten en regurgitatie van de maaginhoud. Kinderen - Het verlichten van de symptomen van misselijkheid en braken.” Aanleiding voor deze herbeoordeling is een aanbeveling die door de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) is geformuleerd ten aanzien van de artikel 31 arbitrageprocedure voor alle domperidon bevattende producten. Deze aanbeveling wordt besproken in de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures - Human (CMDh) vergadering van april 2014, waarna al dan niet tot definitieve besluitvorming wordt overgegaan. Voor de start van de arbitrageprocedure is in overleg met het College besloten dat op basis van de uitkomsten van de arbitrageprocedure de afleverstatus heroverwogen dient te worden. De PRAC heeft o.a. de volgende aanbevelingen gedaan: Indicatie is beperkt tot verlichting van symptomen van misselijkheid en braken voor zowel volwassenen als kinderen. De gebruiksduur is beperkt tot 1 week. De maximale dosering is beperkt tot 30 mg/dag dan wel 0,75 mg/kg/dag. Een aantal contra-indicaties is toegevoegd: - “Patients who have known existing prolongation of cardiac conduction intervals, particularly QTc, patients with significant electrolyte disturbances or underlying cardiac diseases such as congestive heart failure”, - “Co-administration with all QT-prolonging drugs (see section 4.5)” - “Co-administration with potent CYP3A4 inhibitors (whatever their QT prolonging effects) (see section 4.5)” Verder is domperidon toegevoegd aan de lijst van geneesmiddelen waarvoor additionele monitoring vereist is. In het College wordt uitvoerig stilgestaan bij de vraag of de UA afleverstatus behouden kan blijven wanneer de aanbevelingen van de PRAC in de productinformatie worden geïmplementeerd. Volgens het College leiden de nieuw toe te voegen en/of te wijzigingen restricties in het gebruik er tezamen met de op te nemen contra-indicaties toe dat een arts de patiënt dient te begeleiden bij het gebruik van dit middel. Een apotheker kan hier niet in zijn geheel in voorzien. Dit houdt in dat de afleverstatus gewijzigd dient te worden naar Uitsluitend Recept (UR). Daarnaast wordt in het College stilgestaan bij de meer principiële vraag of een geneesmiddel dat is toegevoegd aan de lijst van geneesmiddelen waarvoor additionele monitoring vereist is, de UA afleverstatus kan behouden. Opgemerkt wordt dat het onder additionele monitoring plaatsen van een geneesmiddel o.a. een extra oproep is om actief bijwerkingen te melden, zodat een completer beeld ontstaat van de benefit/risk balans. De noodzaak tot additionele monitoring wijst er dus op dat er nog onzekerheden zijn, en dit lijkt moeilijk te verenigen met de UA afleverstatus.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 29
Conclusie Het College steunt het voornemen tot wijziging van de afleverstatus van UA naar UR. Indien de aanbevelingen van de PRAC in de productinformatie worden geïmplementeerd, dan leiden de toe te voegen en/of te wijzigingen restricties in het gebruik er tezamen met de op te nemen contra-indicaties toe dat een arts de patiënt dient te begeleiden bij het gebruik van dit middel. Ten aanzien van principiële vraag of een geneesmiddel dat is toegevoegd aan de lijst van geneesmiddelen waarvoor additionele monitoring vereist is de UA afleverstatus kan behouden, neemt het College nog geen positie in. Intern wordt nagaan of additional monitoring automatisch gevolgen heeft voor de afleverstatus van een geneesmiddel. Dit is een actiepunt.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 30
Agendapunt 3.3.h
Dit agendapunt blijft vertrouwelijk tot definitief besluit.
Agendapunt 3.3.i
Dit agendapunt blijft vertrouwelijk tot definitief besluit.
Agendapunt 3.3.j
Dit agendapunt blijft vertrouwelijk tot definitief besluit.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 31
Agendapunt 4
Geneesmiddelenbewaking
Agendapunt 4.1
Producten in het kader van geneesmiddelenbewaking
Agendapunt 4.1.a
PRAC-verslag 3-6 maart en agenda 7-10 april 2014 Het College heeft kennisgenomen van het verslag van de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) en een aantal punten daaruit besproken. Graag verwijst het College voor verdere informatie naar het eigen verslag van de PRAC op de website van de European Medicines Agency (EMA). Artikel 31 arbitrageprocedure bromocriptine Deze procedure is uitgesteld totdat data van de innovatorfirma zijn ontvangen. Herbeoordeling PRAC-aanbeveling artikel 31 arbitrageprocedure diacerein Bij afsluiten van de artikel 31 arbitrageprocedure in 2013 deed de PRAC de aanbeveling om diacerein-bevattende geneesmiddelen te schorsen. Deze middelen zijn niet in Nederland geregistreerd. Volgens de PRAC wegen de voordelen van diacerein, gebruikt om symptomen van osteoartritis en andere degeneratieve gewrichtsaandoeningen te behandelen, niet op tegen de risico’s (met name het risico op ernstige diarree en mogelijk schadelijke effecten op de lever). Na een herbeoordeling die werd aangevraagd door de firma, beveelt de PRAC aan om diacerein niet te schorsen maar het gebruik ervan te beperken. Domperidon Naar aanleiding van het PRAC-verslag wordt opgemerkt dat in de Coordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures - Human (CMDh) een korte voorbespreking heeft plaatsgevonden over de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC)-aanbeveling voor domperidon. In deze aanbeveling stelt de PRAC dat de lidstaten waarin de kinderindicatie is geregistreerd, deze indicatie in ingeperkte vorm behouden kan blijven, terwijl de lidstaten waarin de kinderindicatie niet is geregistreerd deze indicatie niet over hoeven te nemen. De CMDh is echter van mening dat deze aanbeveling niet per lidstaat dient te verschillen, aangezien dit leidt tot disharmonisatie. Toegelicht wordt dat de PRAC met deze aanbeveling wilde voorkomen dat de landen waarin domperidon geen kinderindicatie heeft ten gevolge van de arbitrageprocedure een kinderindicatie krijgen. Angiotensine II antagonisten, ACE-remmers en aliskiren De PRAC beveelt op basis van een herbeoordeling een aantal beperkingen aan met betrekking tot het gecombineerd gebruik van geneesmiddelen die het renineangiotensine systeem (RAS) blokkeren. Het RAS is een hormoonsysteem dat de bloeddruk en het volume van vloeistoffen in het lichaam reguleert. Angiotensine II antagonisten, ACE-remmers en aliskiren blokkeren het RAS op verschillende manieren en worden gebruikt bij de behandeling van hypertensie en congestief hartfalen.
Agendapunt 4.1.b
Lareb kwartaalbericht 1e kwartaal 2014 Elk onderwerp uit het Lareb kwartaalbericht wordt behandeld door het College, ook als deze niet in de Collegevergadering wordt besproken. In het kader van transparantie worden daarom alle geagendeerde onderwerpen hieronder weergegeven, inclusief de onderwerpen die niet in de Collegevergadering aan bod zijn gekomen. Buprenorphine en ontstekingen resulterend in huiddepigmentatie Het betreft twee meldingen van huiddepigmentatie die worden geassocieerd met buprenorphine plakpleisters. Aangenomen wordt dat de depigmentaties ontstonden door een ontstekingsreactie die optrad na transdermale blootstelling aan buprenorphine. Ondanks het lage aantal meldingen stelt Lareb voor, mede gelet op de specificiteit van de optredende reactie, dit signaal op te nemen in de productinformatie.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 32
Het College steunt de zienswijze van Lareb en stelt voor dit signaal door te geven aan de lead Member State (MS) voor EudraVigilance monitoring, zodat die het kan meenemen in de totale data en kan besluiten of het als belangrijke nieuwe informatie in de PRAC wordt ingebracht. Verder dient te worden onderzocht of de matrix van buprenorphine deze pleisters afwijkt van de matrix van soortgelijke pleisters. Lamotrigine en nachtmerries Het betreft drie meldingen van nachtmerries en een melding van abnormale dromen. Confounding door comedicatie kan niet worden uitgesloten. De latentietijd varieert, en de mate van disproportionaliteit van deze associatie in de World Health Organisation (WHO) database is laag. De associatie wordt echter ondersteund door literatuur, een studie vermeld in de productinformatie van de Food and Drug Administration (FDA), en door drie positieve dechallenges één duidelijke rechallenge, hetgeen een causatieve rol van lamotrigine bij het optreden van nachtmerries suggereert. Lareb stelt voor dit signaal op te nemen in de productinformatie. Het College vindt dit een mogelijk relevant signaal, maar is van mening dat additionele informatie nodig is om te bepalen of vermelding in de productinformatie gerechtvaardigd is. Nederland is Reference Member State (RMS) voor dit product, en heeft daarmee de lead in de beoordeling. Nederland gaat de firma vragen een cumulatief overzicht op te stellen van de beschikbare data over de vermeende associatie tussen lamotrigine en nachtmerries/abnormale dromen. Mirtazapine en urineretentie Het betreft zes meldingen van urineretentie, en twee meldingen van mictieklachten die op urineretentie kunnen wijzen. De associatie tussen mirtazapine en urineretentie is in disproportionele mate aanwezig in de Lareb database, de WHO database, en de Eudravigilance database. Mogelijk draagt de noradrenergische en anticholinergische activiteit van mirtazapine bij aan het ontstaan van urineretentie. Ook een mogelijke invloed op de afgifte van glutamaat kan hieraan bijdragen. Lareb stelt voor dit signaal op te nemen in de productinformatie. Het College vindt dit een mogelijk relevant signaal, maar is van mening dat de bewijsvoering op dit moment onvoldoende is voor een vermelding in de productinformatie. Een Periodic Safety Update Report (PSUR) worksharing procedure is momenteel lopende. Nederland is hiervoor Reference Member State (RMS), en verzoekt de firma een cumulatief overzicht op te stellen van de beschikbare data over de vermeende associatie tussen mirtazapine en urineretentie. Deze resultaten worden meegenomen in de worksharing procedure. Angiotensine II receptorantagonisten en koude en voeten Het betreft 30 meldingen van perifere koudheid. Deze meldingen zijn grotendeels gedaan door zorgverleners (artsen, apothekers, specialisten), wat volgens Lareb het signaal versterkt. De latentietijden kwamen overeen. Bij twee van de meldingen was sprake van een positieve dechallenge, bij twee meldingen was er een positieve rechallenge. Het College vindt dit een mogelijk relevant signaal, maar is van mening dat de bewijsvoering op dit moment onvoldoende is voor additionele acties naast de routinematige farmacovigilantie. Dit signaal is disproportioneel aanwezig in de Eudravigilance database en de World Health Organisation (WHO) database. Dit signaal is echter niet beschreven in studies in de literatuur. Verder is er geen farmacologische rationale, aangezien Angiotensine II receptorantagonisten een vasodilaterend effect hebben, terwijl koude handen en voeten mogelijk veroorzaakt worden door vasoconstrictie. Het College vraagt Lareb dit signaal te blijven monitoren, en verzoekt het Lareb om het College op de hoogte te brengen wanneer nieuwe informatie beschikbaar komt. Overzicht van meldingen over nieuwe anticoagulantia Volgens Lareb komen uit dit overzicht geen nieuwe signalen naar voren die wijzen op nieuwe bijwerkingen gerelateerd aan het gebruik van nieuwe anticoagulantia. Het College sluit zich aan bij de zienswijze van Lareb.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 33
Bijgewerkt overzicht van narcolepsiegevallen die worden geassocieerd met Pandemrix Er zijn zeven meldingen van narcolepsie die in verband worden gebracht met Pandemrix. Deze meldingen zijn bevestigd door neurologen gespecialiseerd in slaapstoornissen. Deze meldingen zijn relatief laat bij Lareb binnengekomen, aangezien het stellen van de diagnose narcolepsie enig tijd in beslag neemt. Hoewel nader onderzoek nodig is, zijn er wetenschappelijke studies beschikbaar die wijzen op een mogelijk immunologisch mechanisme. Verder betrof zes van de zeven meldingen een kind jonger dan vijf jaar. Het is opmerkelijk dat het merendeel van meldingen afkomstig is van een leeftijdsgroep waarin narcolepsie over het algemeen zelden voorkomt. Het College concludeert dat het door Lareb opgestelde overzicht een goede weergave is van de huidige beschikbare data over een mogelijke associatie tussen vaccinatie met Pandemrix en narcolepsie. Daarnaast wordt dit overzicht gebruikt bij de lopende discussies in de Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) en de Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP). Agendapunt 4.2
Overige zaken in het kader van geneesmiddelenbewaking Er zijn geen overige zaken geagendeerd.
Agendapunt 5
Verslagen voor intern gebruik Vertrouwelijke informatie weggelaten. De informatie betreft persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad en het betreft commercieel vertrouwelijke informatie.
Agendapunt 6
Adviezen, Wetenschappelijke zaken en Beleidszaken
Agendapunt 6.1
Wetenschappelijke Adviezen Zes adviezen zijn zonder aanvullende opmerkingen ter kennisgeving aangenomen.
Agendapunt 6.2
Note for Guidances (draft) besprekingen Er zijn geen besprekingen geagendeerd.
Agendapunt 6.3
Drug Regulatory Science / Wetenschappelijke zaken Er zijn geen wetenschappelijke zaken geagendeerd.
Agendapunt 6.4
Beleidszaken (niet-productgebonden)
Agendapunt 6.4.a
Discussienotitie Consultatieprocedure Medische Hulpmiddelen Naast geneesmiddelbeoordeling is een wettelijke taak van het College het uitbrengen van advies aan Notified Bodies (NB). Deze organisaties beoordelen medische hulpmiddelen. Een speciale categorie zijn medische hulpmiddelen welke zijn voorzien van een (farmacologisch actieve) stof ter ondersteuning van de hulpmiddelfunctie, waarbij de stof op zichzelf als geneesmiddel beschouwd zou worden. Het totale product bij deze ‘medicated medical devices’ blijft onder de medische hulpmiddel regelgeving vallen. De NB is bij dergelijke producten echter verplicht om een advies omtrent de incorporatie van de stof te vragen aan het College. Het College beoordeelt vervolgens of de benefit/risk balans van het medisch hulpmiddel gelijk blijft na toevoegen van de farmacologisch actieve stof. Het College brengt jaarlijks 10 à 15 van dergelijke consultatieprocedure-adviezen uit. Onlangs ontstond bij het bespreken van een consultatieprocedure voor een medisch hulpmiddel in het College een principediscussie over de vraag welke status medische hulpmiddelen met een farmacologisch actieve stof hebben (geneesmiddel of medisch hulpmiddel), en in welk stadium dit vastgesteld dient te worden. Volgens het College wordt hij in sommige gevallen door de NB gevraagd een farmacologische toevoeging 803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 34
aan een medisch hulpmiddel te beoordelen, terwijl het medisch hulpmiddel zelf volgens het College als geneesmiddel beschouwd dient te worden. Naar aanleiding van de discussie hierover is besloten een discussienota op te stellen waarbij dieper op dit onderwerp wordt ingegaan. In de notitie worden een aantal activiteiten uiteengezet die het College kan ontplooien om dit onderwerp aan de orde te stellen. Een van de opties is een stakeholders overleg met de NB waar het College tot nu toe aan geadviseerd heeft. Aan de NB kan gevraagd worden vooraf duidelijker vast te leggen hoe zij hun beoordeling van het medisch hulpmiddel zonder farmacologisch actieve stof hebben uitgevoerd. Hoewel wettelijk reeds vereist (via de meegeleverde informatie van de NB) is dit voor het College niet altijd duidelijk vast te stellen. Het College is positief over deze optie en besluit in overleg te treden met de NB. Daarnaast wordt dit onderwerp aangekaart bij de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Commercieel vertrouwelijke informatie is weggelaten. Agendapunt 6.4.b
Jaarverslag 2013 Het CBG stapt dit jaar over op een digitaal jaarverslag, dat in de plaats komt van de papieren versie. Door de afdeling Voorlichting en Communicatie wordt een korte digitale rondleiding gegeven. Uit opmerkingen die door het College worden gemaakt wordt duidelijk dat de tabellen in het jaarverslag voorzien dienen te worden van een goede toelichting om te voorkomen dat verkeerde conclusies worden getrokken.
Agendapunt 6.5
Pediatrische Onderzoeksplannen (PIP’s) Er zijn geen onderzoeksplannen geagendeerd.
Agendapunt 7
Rondvraag Dit was de laatste Collegevergadering die dhr. Vollaard heeft bijgewoond in de hoedanigheid van klinisch beoordelaar voor Farmacotherapeutische (FT) groep 4 van het CBG.
Agendapunt 8
Sluiting De voorzitter sluit de vergadering en bedankt alle aanwezigen voor hun inbreng.
Actiepuntenlijst Actiepunt Agendapunt 803/01
3.3.g
Beschrijving te ondernemen actie Nagaan of additional monitoring automatisch gevolgen heeft voor de afleverstatus van een geneesmiddel.
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 35
Presentielijst Collegeleden Prof.dr. H.G.M. Leufkens (voorzitter) Dr. A.A.M. Franken Prof. dr. P.A. de Graeff Mw. Prof. dr. G.M.M. Groothuis Mw. Prof. dr. J.M.W. Hazes Directie / Secretariaat Drs. C.A. van Belkum Dr. H. van den Berg Mw. drs. K.H. Doorduyn-van der Stoep Dr. M.E. van der Elst Prof. dr. J.L. Hillege Mw. drs. A.G. Kruger-Peters
Prof. dr. A.W. Hoes Prof. dr. C. Neef Prof. dr. F.G.M. Russel Prof. dr. A.F.A.M. Schobben Mw. dr. B.J. van Zwieten-Boot M.K. Polano Mw. ir. H. Stevenson Mw. dr. V. Stoyanova Mw. dr. S.M.J.M. Straus Drs. F.W. Weijers
Voolichting & Communicatie Mw. L. Breeveld Farmaco Therapeutische groep I L. Bongers Mw. drs. J.F. van Leeuwen Mw. drs. I.M. Mulder-van Dam H.S. Mülder
Dr. J.J.C.M. Romme Mw. dr. E.J. Rook Mw. dr. R. Sibug Mw. W. Vermeer-Pragt
Farmaco Therapeutische groep II Mw. D.M. Bergamin-Egenberger Mw. Dr. E.G.J. Carrière Drs. J.A.V. Claessens Mw. dr. N.E. van Egmond-Schoemaker Mw. dr. A.N. El Gazayerly Mw. M. Heikens
F. Holtkamp Mw. Drs. I.A.M. Leentjens Dr. P.G.M. Mol T.B.M. Monster Mw. C. van de Schootbrugge P.J.W.S. Vrijlandt
Farmaco Therapeutische groep III Drs. R.E. Bijleveld F. Blommaert Mw. dr. M. van Dartel Drs. S.H. Ebbinge P. Glerum Mw. Drs. P.M. Prent Dr. P.N. Post
mw. R.M. de Schipper Dr. A.H.G.J. Schrijvers Mw. L. Spruijt C. Tuinenburg Mw. C.H.M. Versantvoort Drs. W.H. Woldring
Farmaco Therapeutische groep IV Mw. N.S. Breekveldt-Postma Mw. C.A.M. Geluk Mw. drs. C. Jonker M. Kooijman Mw. H. Samyn J.P.T. Span
Dr. A. Vollaard Mw. ir. A. Voorham-de Kleynen Drs. J. Welink Drs. A.I.M. Wesseling Dr. J. van Wijngaarden
Botanicals en Nieuwe Voedingsmiddelen Dr. B.H. Kroes Geneesmiddelenbewaking Mw. F. Bauer Mw. drs. J.C. Brandt-Dominicus Mw. Dr. H.J.M.J. Crijns R.G. Duijnhoven CFB Mw. dr. ing. N. Brouwer Drs. P.W.J. Caspers
Dr. J.M. van der Nat Dr. M. Kwa Drs. M.A.C. Lagendijk Mw. dr. M.J.C. Willemen
Drs. R.B. Jansen Mw. Drs. O.A. Lake 803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 36
FTBB Dr. L.A.G.J.M. van Aerts Mw. ir. I.E.M. Bosselaers Mw. dr. C.A. Herberts Dr. M.H.N. Hoefnagel
Mw. dr. H.A.M. Nibbeling Mw. drs. D.M.L. Schewe Dr. R. de Water
Programmabureau Wetenschap Mw. F. Hausil RIC Mw. K. Schomaker Lareb Mw. dr. A.C. Kant
Mw. dr. F.P.A.M. van Hunsel
Raad van Advies Mw. Prof. dr. J.E.W. Broerse Ondersteuning Mw. J.M.M.G. Brouwers Auteurs verslag Drs. ing. A. Bergsma
803e Collegevergadering | 3 april 2014 - pagina 37