Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2010 – 2011
Het vertrouwen van jonge Vlaamse moeders in babypoedermelk na de melaminecrisis
Katrien Vandenhecke Promotor: Prof. dr. ir. Wim Verbeke Tutor: ir. Pieter Rutsaert
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: landbouwkunde
Woord vooraf
Woord vooraf
Met deze masterproef sluit ik mijn studie als bio-ingenieur af. Het schrijven van deze masterproef was een uitdagende en leerrijke ervaring. Bij deze zou ik graag enkel mensen willen bedanken voor hun steun en hulp bij het schrijven van deze masterproef. In eerste instantie wil ik Professor Wim Verbeke bedanken om mij de kans te geven om een thesis te schrijven die me echt interesseerde. Daarnaast wil ik zeker ook Pieter Rutsaert en Filiep Vanhonacker bedanken voor de constructieve feedback, de antwoorden op al mijn vragen en de hulp bij het schrijven van mijn thesis. Ook de respondenten van mijn vragenlijst wil ik bedanken, aangezien ze bereid waren een deel van hun tijd en energie te spenderen aan het invullen van mijn enquête. Dankzij hun bereidwillige medewerking is deze studie mogelijk geweest. Tenslotte wil ik mijn mama bedanken om mij de kans te geven deze opleiding tot een goed einde te brengen en een mooie studententijd te beleven. Bedankt!
i
Toelating tot bruikleen
Toelating tot bruikleen
De auteur en de promotor geven de toelating deze thesis voor consultatie beschikbaar te maken en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperking van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit dit afstudeerwerk.
The author and the promotor give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using results from this thesis.
Gent, 31 mei 2011
De auteur,
De promotor,
Katrien Vandenhecke
Prof. dr. ir. Wim Verbeke
ii
Samenvatting
Samenvatting
Ondanks het feit dat onze voeding de laatste jaren veiliger geworden is en beter wordt gecontroleerd, is het vertrouwen van consumenten niet evenredig gestegen. De oorzaken hiervoor zijn de vele voedselcrisissen zoals de dioxinecrisis, de BSE-crisis (Boviene spongiforme encefalopathie) en de vogelgriep. In 2008 brak de melaminecrisis uit, deze werd veroorzaakt door Chinese met melamine gecontamineerde melk die wereldwijd geëxporteerd werd. Door het drinken van gecontamineerde babypoedermelk kregen vele kinderen nierstenen en problemen met de urinewegen. Tot op heden wordt nog steeds met melamine gecontamineerde melk aangetroffen in China. Deze masterproef gaat het consumentenvertrouwen na van jonge Vlaamse moeders in babypoedermelk na de melaminecrisis. Dit onderzoek heeft drie grote doelstellingen. De eerste doelstelling is het vertrouwen in de veiligheid van babypoedermelk onderzoeken bij jonge Vlaamse moeders. Hiervoor wordt nagegaan welke eigenschappen de respondenten belangrijk vinden bij de aankoop van babypoedermelk. Vervolgens worden de respondenten in segmenten ingedeeld en wordt hiervan een profiel opgesteld. Verder wordt de gepercipieerde voedselveiligheid voor diverse productgroepen onderzocht. De tweede doelstelling gaat het gebruik en het vertrouwen in diverse informatiebronnen na. Deze worden vervolgens met elkaar vergeleken zodat de informatiebronnen in groepen kunnen ingedeeld worden. De derde doelstelling is het peilen naar de kennis van de respondent over de melaminecrisis en de impact die de crisis gehad heeft op het aankoopgedrag van en de houding tegenover babypoedermelk. Om deze doelstellingen te bereiken, werd een elektronische enquête opgesteld. Deze enquête werd verspreid in februari 2011 en leverde 316 volledig ingevulde enquêtes op. De verzamelde gegevens werden statistisch verwerkt met behulp van het programma SPSS. Uit de analyse van de gegevens kan worden besloten dat jonge Vlaamse moeders kwaliteit, betrouwbaarheid, gezondheid en voedselveiligheid de belangrijkste eigenschappen vinden bij de aankoop van babypoedermelk. Met behulp van een factor- en clusteranalyse kunnen de respondenten in drie verschillende segmenten worden ingedeeld: de groep ‘onverschillig’, de groep ‘lage impact’ en de groep ‘bewust’. De melaminecrisis in China heeft een grote invloed gehad op de bewuste groep, een gemiddelde invloed op de onverschillige groep en een beperkte invloed op de lage impact groep. Wat betreft de voedselveiligheid vindt de meerderheid van de respondenten dat de huidige algemene voedselveiligheid ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. De ondervraagde jonge moeders besteden veel aandacht aan de voedselveiligheid van
iii
Samenvatting babypoedermelk en zijn hier ook positiever over in vergelijking met hun perceptie over de algemene voedselveiligheid. Uit de gegevens over informatiebronnen blijkt dat de jonge Vlaamse moeders het vaakst de dokter of een andere gezondheidsspecialist raadplegen om informatie te verkrijgen omtrent babypoedermelk en in deze bron ook het meeste vertrouwen hebben. Verder valt op dat een hoog vertrouwen in informatiebronnen niet altijd overeenstemt met een hoog gebruik ervan en omgekeerd. Uit de resultaten blijkt dat de meeste respondenten iets over de melaminecrisis gehoord hebben maar er niet veel over weten. Verder blijkt ook dat de melaminecrisis de houding tegenover babypoedermelk en het aankoopgedrag ervan niet veranderd heeft bij jonge Vlaamse moeders.
iv
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
Inleiding .............................................................................................................................. 1
2
Consumentengedrag ............................................................................................................ 2 2.1
2.1.1
Consumentenvertrouwen in beleid en informatie .................................................. 2
2.1.2
Voedselveiligheid en risicoperceptie....................................................................... 4
2.1.3
Risicoperceptie: consument versus expert ............................................................. 6
2.1.4
Van risico tot crisis ............................................................................................... 7
2.2
3
Consumentenvertrouwen en risicoperceptie .................................................................. 2
Voedselveiligheid en vertrouwen volgens consumentenonderzoek ................................. 9
2.2.1
Voedselveiligheid ................................................................................................... 9
2.2.2
Vertrouwen in informatie .....................................................................................10
De melaminecrisis in China ................................................................................................11 3.1
Crisissituatie ................................................................................................................11
3.2
Melamine .....................................................................................................................12
3.2.1
Chemische eigenschappen.....................................................................................12
3.2.2
Gebruik ................................................................................................................12
3.2.3
Toxiciteit..............................................................................................................13
3.3
Melaminecontaminatie.................................................................................................14
3.3.1
Dierenvoeding in 2004 en 2007 .............................................................................14
3.3.2
Melkpoeder in 2008 ..............................................................................................14
3.4
Blootstelling.................................................................................................................14
3.4.1
Basisblootstelling..................................................................................................16
3.4.2
Blootstelling via opzettelijke toevoeging ..............................................................17
3.5
Gevolgen ......................................................................................................................19
3.5.1
In China ...............................................................................................................19
3.5.2
Buiten China ........................................................................................................21
v
Inhoudsopgave 4
5
Methodologie ......................................................................................................................22 4.1
Doelstelling ..................................................................................................................22
4.2
Vragenlijst ...................................................................................................................23
4.3
Veldwerk .....................................................................................................................24
4.4
Steekproef ....................................................................................................................26
Resultaten ..........................................................................................................................28 5.1
5.1.1
Belangrijke eigenschappen babypoedermelk .........................................................28
5.1.2
Factoranalyse .......................................................................................................29
5.1.3
Clusteranalyse ......................................................................................................33
5.1.4
Profilering clusters ...............................................................................................34
5.1.5
Voedselveiligheid ..................................................................................................37
5.2
Vertrouwen in informatiebronnen................................................................................39
5.2.1
Gebruik van informatiebronnen ...........................................................................39
5.2.2
Vertrouwen in informatiebronnen ........................................................................39
5.2.3
Gebruik versus vertrouwen ..................................................................................40
5.2.4
Factoranalyse vertrouwen in informatiebronnen ..................................................42
5.2.5
Koppeling aan clusters .........................................................................................44
5.3
6
Betrokkenheid en veiligheid babypoedermelk ..............................................................28
Kennis en invloed melaminecrisis ................................................................................46
5.3.1
Kennis melaminecrisis ..........................................................................................46
5.3.2
Invloed melaminecrisis .........................................................................................47
Discussie .............................................................................................................................48
Bibliografie .................................................................................................................................52 Bijlage 1: Vragenlijst ..................................................................................................................57
vi
Inleiding
1 Inleiding Onze voeding is de laatste jaren veel veiliger geworden en wordt beter gecontroleerd en toch is het vertrouwen van de consument niet evenredig gestegen (Verbeke, 2005; van Kleef, Frewer et al., 2006; EFSA, 2010). De consumenten zijn onzekerder en kritischer geworden over de kwaliteit en de veiligheid van hun voeding. Dit is vooral te wijten aan verschillende voedselcrisissen (van Kleef, Frewer et al., 2006) zoals de coca-cola crisis in 1999 (Verbeke and Van Kenhove, 2002), de dioxinecrisis in 1999 (Verbeke, 2001; EFSA, 2010), de BSE-crisis (Boviene spongiforme encefalopathie) in 1996 (EFSA, 2006), de vogelgriep (aviaire influenza) in 2003 (EFSA, 2010) en de EHEC-bacterie op komkommers eind mei 2011 (De Standaard, 2011). In 2008 werd in China melk gecontamineerd met melamine. Vele kinderen, zowel in China als in de rest van de wereld, kregen hierdoor nierstenen en ernstige problemen met de urinewegen. Deze kinderen hadden melamine opgenomen via gecontamineerde babypoedermelk. In deze masterproef wordt de impact van deze melaminecrisis op het consumentenvertrouwen in babypoedermelk in Vlaanderen nagegaan. Aangezien jonge moeders het frequentst in contact komen met babypoedermelk, wordt op deze doelgroep gefocust. In de masterproef kunnen drie delen onderscheiden worden. Het eerste deel bestaat uit een literatuurstudie. Hierin wordt eerst een theoretische benadering over consumentenvertrouwen gegeven, geïllustreerd aan de hand van resultaten uit grootschalige consumentenonderzoeken. Vervolgens wordt de melaminecrisis besproken. Het tweede deel beschrijft de gebruikte onderzoeksmethode. Het derde en laatste deel van deze masterproef bevat de resultaten van het onderzoek en de discussie. Eerst wordt de perceptie van de respondent omtrent veiligheid van en betrokkenheid bij babypoedermelk weergegeven. Daarna worden de resultaten over het vertrouwen en het gebruik van informatiebronnen door de respondent besproken. Vervolgens wordt de kennis over en de invloed van de melaminecrisis bij de respondent nagegaan. Dit wordt gevolgd door een discussie.
1
Consumentengedrag
2 C onsumentengedrag In dit hoofdstuk worden eerst theoretische benaderingen over consumentenvertrouwen toegelicht, waarna deze bevindingen geïllustreerd
worden aan de hand van grootschalige
Europese consumentenonderzoeken.
2.1 Consumentenvertrouwen en risicoperceptie risicoperceptie 2.1.1 Consumentenvertrouwen in beleid en informatie Vertrouwen en geloofwaardigheid zijn twee verschillende begrippen die wel sterk aan elkaar gerelateerd zijn. Geloofwaardigheid kan onderscheiden worden van vertrouwen als een blijvende ervaring van betrouwbaarheid in de tijd (Renn and Levine, 1991). Vertrouwen wordt gedefinieerd als het proces waarin individuen de verantwoordelijkheid van een bepaalde taak aan een andere persoon of instantie overlaten en het idee hebben dat deze taak naar behoren uitgevoerd wordt (Poortinga, Dekker et al., 2000). Geloofwaardigheid wordt gedefinieerd als het vertrouwen in een informatiebron, de verwachting dat de gegeven informatie waar en betrouwbaar is (Poortinga, Dekker et al., 2000). Mensen vinden een bron geloofwaardig als hun eerdere geïnvesteerde geloofwaardigheid in die bron hen niet teleurgesteld heeft in een langere periode. Als veel mensen hun geloofwaardigheid in een informatiebron delen, dan kennen ze vertrouwen toe aan deze bron (Renn and Levine, 1991). Als iemand of iets geen geloofwaardige informatiebron blijkt te zijn, kan dit gevolgen hebben voor het vertrouwen in deze persoon of instantie. Vertrouwen in informatie is de algemene verwachting dat een bericht waar en betrouwbaar is en dat de informatiebron aantoont betrouwbaar en eerlijk te zijn door accurate, objectieve en volledige informatie te verstrekken (Renn and Levine, 1991). Voedselveiligheidsproblemen komen vaker voor wanneer er in de voedingsmarkt asymmetrische informatie beschikbaar is (Zhang, Bai et al., 2010). Asymmetrische informatie kan leiden tot een lagere drijfveer voor de producenten om veilige producten en producten van hoge kwaliteit te produceren (Akerlof, 1970). Asymmetrische informatie komt vaak voor in de voedingsmarkt aangezien producenten weten of ze gepaste methoden en ingrediënten gebruikt hebben om de gewenste voedselveiligheid te bereiken, terwijl de consument niet over deze informatie beschikt (Akerlof, 1970). Dit verhindert consumenten om voedingskeuzes te nemen die overeenstemmen met hun voorkeuren. De logische oplossing hiervoor lijkt te zijn om meer informatie te verschaffen. Volgens Verbeke (2005) leidt meer informatie echter niet noodzakelijk tot beter geïnformeerde consumenten. Informatie is het effectiefst wanneer aan specifieke noden aan
2
Consumentengedrag informatie tegemoet gekomen wordt en wanneer het verwerkt en gebruikt kan worden door het doelpubliek. Verbeke (2005) geeft aan dat het niet vanzelfsprekend is dat het doelpubliek aandacht zal hebben voor de informatie. Enerzijds is er identificatie en grondige kennis nodig van het doelpubliek. Anderzijds is er passend management van de informatievoorziening nodig zodat de informatie optimaal het doelpubliek bereikt (Verbeke, 2005). Het management van de informatie is een bijzondere uitdaging voor ten minste twee redenen: ten eerste omdat er zo veel attributen zijn waarover informatie kan verspreid worden en ten tweede omdat de consumenten allemaal verschillend zijn (Golan, Kucher et al., 2001). Consumenten willen meer informatie over voeding om een gezond en gebalanceerd dieet te bekomen, om bepaalde allergenen of ingrediënten te vermijden, om de oorsprong te kennen of om de milieukundige, ethische en technologische condities te kennen waaronder het voedsel geproduceerd werd. De bezorgdheid over de veiligheid van het voedsel neemt een bijzondere plaats in bij de vraag naar meer informatie (Verbeke, 2005). Veiligheid is een van de productattributen van voeding die de consument kan gebruiken in de beoordeling van productalternatieven en de vorming van kwaliteitsverwachtingen. Daarom moet veiligheid beschouwd worden als een integraal deel van kwaliteit en draagt het bij tot de koopintenties en de keuze (Grunert, 2005). Onderzoek toont aan dat als het om informatie over voedselveiligheid gaat de consument het meeste vertrouwen heeft in consumentenorganisaties en in de tweede plaats in experts zoals wetenschappers. De industrie wordt als de minst betrouwbare en minst geloofwaardige bron beschouwd (Lofstedt, 2006). De reden hiervoor kan gezocht worden in de vermeende subjectiviteit van de industrie en hun gevestigde belangen. Vertrouwen speelt een cruciale rol in het gebruik van informatie. De waarde van de informatie wordt nul of zelfs negatief als de informatiebron niet vertrouwd wordt (Thiede, 2005). Volgens Renn en Levine (1991) wordt het vertrouwen van de consument beïnvloed door volgende vijf factoren (Renn and Levine, 1991): - de waargenomen competentie van de bron Mensen hebben meer vertrouwen in bronnen die spreken met verstand van zaken: informatie verstrekt door wetenschappers, medische bronnen en kwaliteitskranten. - de objectiviteit De mate waarin men het idee heeft dat de informatiebron niet vooringenomen is. Wanneer er gedacht wordt dat een bron eigenbelang nastreeft, wordt deze minder vertrouwd omdat ze gekleurde informatie kan geven. - de billijkheid Wanneer men van oordeel is dat een persoon of instantie rekening houdt met alle betrokkenen en hun belangen zal men er meer vertrouwen in stellen. Dit is vooral belangrijk voor regulerende en controlerende instanties.
3
Consumentengedrag - de consistentie Als een bericht overeenstemt met eerdere berichten zal het eerder vertrouwd worden. De voorspelbaarheid en berekenbaarheid van argumenten en gedrag dragen bij aan de geloofwaardigheid. Eenduidige informatiebronnen zullen daardoor meer vertrouwd worden. - van goede wil Als de inhoud van de informatie toegeschreven wordt aan oneigenlijke motieven zal dit gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid voor informatie. Renn en Levine (1991) stellen dat het vertrouwen gebaseerd is op alle vijf de factoren. Een gebrek aan de ene factor kan wel gecompenseerd worden door een andere factor. Zo kan bijvoorbeeld gebrek aan objectiviteit bij communicatie van een bedrijf gecompenseerd worden door het geven van consistente informatie of door het tonen van goede wil.
2.1.2 Voedselveiligheid en risicoperceptie Veiligheid is een niet onderhandelbaar onderdeel van het beslissingsproces bij de aankoop van voedsel door de consument. Een goed geïnformeerde en rationele consument zal nooit opzettelijk onveilig voedsel kopen of opeten. De consument verwacht dat voedsel bestemd voor menselijke consumptie veilig en voedzaam is. Een voedselveiligheidsincident kan leiden tot bezorgdheid en angst bij de consument (Verbeke, Frewer et al., 2007). Door de complexiteit van het voedselproductieproces, moeten consumenten op de verschillende actoren binnen de voedselketen vertrouwen om veilig voedsel te leveren. Door de verschillende actoren, zoals boeren, retailers en producenten te vertrouwen, compenseren de consumenten hun gebrek aan kennis over het voedselproductieproces (van Kleef, Frewer et al., 2006). Alhoewel
alle
verschillende
actoren
binnen
het
voedselproductieproces
dezelfde
verantwoordelijkheid delen in de voedselveiligheid, hebben deze verschillende actoren een verschillend mate van vertrouwen bij de consument (Frewer and Miles, 2003; Frewer, Scholderer et al., 2003). Het consumentenvertrouwen in bepaalde actoren zal ook een grotere impact hebben op het algemeen consumentenvertrouwen in voedselveiligheid, dan bij andere actoren (de Jonge, van Trijp et al., 2008). Het consumentenvertrouwen in voedselveiligheid zal sterker stijgen door toename in het vertrouwen in de voedselproducenten, dan door toename in het vertrouwen in boeren, retailers of de overheid. Dit houdt in dat als het vertrouwen in producenten daalt, dit grote gevolgen heeft voor het vertrouwen van de consumenten in de voedselveiligheid (de Jonge, van Trijp et al., 2008). Dit komt omdat de consument de producenten meer verantwoordelijk achten voor de voedselveiligheid dan de boeren of retailers, maar minder verantwoordelijk dan de overheid. De Jong et al. (2004) stelden vast dat de perceptie van voedselveiligheid bij de consumenten afhankelijk is van drie factoren. Ten eerste speelt het inkomen en de opleiding een belangrijke rol. Een tweede belangrijke factor is het vertrouwen
van
de
consument
in
de
administratie
en
actoren
binnen
het
4
Consumentengedrag voedselproductieproces. Ten derde zullen de voedselveiligheidsincidenten, de kennis van de consument over labels en de verslagen van de media over voedselveiligheidsproblemen een grote rol spelen (de Jonge, Frewer et al., 2004). Als er concrete informatie gegeven wordt om de onzekerheid over voedselveiligheid
te
verminderen, besteden de meeste consumenten hier geen aandacht aan of gaan ze deze informatie niet verwerken. De meeste consumenten zullen bij onzekerheid eerder het voedsel schrappen dan actief op zoek te gaan naar informatie (Verbeke, Ward et al., 2002). Sterke initiële meningen over risico’s zijn erg resistent tegen verandering omdat ze de manier waarop nieuwe informatie wordt behandeld, beïnvloeden. Wanneer er nieuwe informatie beschikbaar komt die in overeenstemming is met het initiële idee dan wordt deze informatie als betrouwbaar en informatief beschouwd. Wanneer de nieuwe informatie het initiële idee echter tegenspreekt dan wordt deze informatie als onbetrouwbaar, foutief of onrepresentatief beschouwd. Wanneer er geen sterke initiële mening is, gebeurt het tegenovergestelde en zullen de consumenten de nieuwe informatie sneller aannemen (Slovic, 1987). Volgens de Prospect Theory van Kahneman en Tversky zullen risico’s waarover geen zekerheid bestaat, onderschat worden tegenover risico’s waarvan men zeker is dat die zullen voorkomen (Kahneman and Tversky, 1979). Dit wordt het zekerheidseffect genoemd. De Prospect Theory zegt ook dat de consument componenten die bij alle verschillende alternatieven aanwezig zijn, zal uitsluiten bij de risico-evaluatie, dit om de keuze tussen alternatieven te vergemakkelijken. Dit wordt de isolatietheorie genoemd. Hierdoor zullen inconsistente voorkeuren ontstaan wanneer de keuzes op verschillende manieren worden voorgesteld (bv. sterftecijfers i.p.v. overlevingcijfers) (Kahneman and Tversky, 1979). Consumenten ontvangen liever negatief dan positief nieuws, dit wordt de slecht nieuws hypothese genoemd en geldt ook voor voeding (Swinnen and Francken, 2002; Fantino and Silberberg, 2010). Consumenten geven meer om informatie die hun gezondheid negatief zou kunnen beïnvloeden of die hen zou kunnen beschermen tegen negatieve
effecten, dan om
informatie die hen positief zou beïnvloeden of positieve gezondheidseffecten zou hebben, wanneer alle andere factoren gelijk zijn (Swinnen and Francken, 2002). Mensen die slecht nieuws brengen over voedselveiligheid, hebben ook meer kans om op het publiek te bereiken door de massamedia dan mensen die er positief nieuws over brengen (Verbeke and Ward, 2001). Een voorbeeld van de slecht nieuws hypothese, dat er een bias is naar negatieve berichtgeving, is dat in de eerste 5 maanden van de mond-en-klauwzeer crisis en van de dioxinecrisis voornamelijk negatieve nieuwsberichten gepubliceerd werden en er slechts erg weinig positieve berichten verschenen. In de maanden na de crisis verschenen er nog maar weinig berichten (Swinnen and Francken, 2002). Consumenten overschatten systematisch sommige risico’s in verhouding met de kans dat het effectief voorkomt, terwijl andere risico’s onderschat worden (Slovic, 1987). Ze hechten te veel
5
Consumentengedrag belang aan factoren die niet bijdragen tot de echte risicoschatting, terwijl andere factoren, die wel een bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid, geminimaliseerd worden (Miles and Frewer, 2001; Verbeke, 2005). Hart- en vaatziekten, gerelateerd aan levensstijl en dieet en longkanker door roken zijn grote risico’s voor de gezondheid maar worden door veel consumenten verwaarloosd. Nieuwe technologieën of ziekten door chemische contaminanten in voedsel zijn relatieve kleine risico’s maar worden door de consumenten dan weer overschat (EFSA, 2006; EFSA, 2010). Consumenten gaan zich sneller zorgen maken over risico’s die door externe factoren veroorzaakt worden, waar ze geen controle over hebben, terwijl ze zich veel minder zorgen gaan maken over persoonlijke factoren of factoren gelinkt met hun eigen gedrag of levensstijl. Er kan dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen twee categorieën van potentiële gevaren: gevaren gerelateerd aan technologie en gevaren gerelateerd aan de levensstijl. Mensen zijn vaak optimistischer over hun eigen risico’s door de levensstijl en zullen hun persoonlijke risico’s van hun levensstijl
lager inschatten dan van andere personen in
gelijkaardige omstandigheden (Weinstein, 1989; Miles and Scaife, 2003). Mensen vinden tegelijk ook dat ze meer weten over de gevaren die gepaard gaan met de levensstijl in vergelijking met andere mensen en dat ze ook een grotere controle hebben over hun eigen blootstelling aan gevaren. De perceptie van technologische risico’s is gevormd op het geloof dat het risico oncontroleerbaar en onnatuurlijk is en bijdraagt tot de reeds bestaande risico-omgeving. Daardoor worden deze risico’s beschouwd als schadelijker en ernstiger.
2.1.3 Risicoperceptie: consument versus expert De risicoperceptie van de consument verschilt duidelijk van die van experts. De consumenten vertonen gedragspatronen en maken keuzes die irrationeel of onlogisch lijken en niet in overeenstemming zijn met de mening van de experts en de wetenschappelijke kennis (Hilgartner, 1990). Het verschil tussen de meningen van de consument en de meningen van de experts over risico’s wordt verklaard door een perceptiefilter. Deze filter veroorzaakt een afwijking tussen de realiteit of het wetenschappelijk bewijs en de perceptie van deze realiteit door de consument (Hansen, Holm et al., 2003; van Kleef, Frewer et al., 2006). Wetenschappelijk onderzoek is onderhevig aan vele bronnen van onzekerheid, zoals onzekerheid bij metingen en bij analyse. Consumenten interpreteren deze onzekerheid echter anders omdat zij van mening zijn dat metingen altijd zeker zijn. De meningen van de consumenten zijn altijd onderhevig aan menselijke subjectiviteit waardoor er voorkeuren ontstaan die leiden tot aankoop en consumptiebeslissingen. De perceptiefilter kan beschouwd worden als een soort van spiegel die de echte informatie reflecteert, ombuigt of verstoort. De vorm en de grootte van de perceptiefilter worden bepaald door de aard van het risico gecombineerd met individuele psychologische risicoperceptie (Hansen, Holm et al., 2003; van Kleef, Frewer et al., 2006).
6
Consumentengedrag
2.1.4 Van risico tot crisis Risicoanalyse geeft een beeld van de impact van een nadelige gebeurtenis (zoals een ongeluk, vervuiling, sabotage, contaminatie van producten) in termen van directe schade aan slachtoffers (zoals doden, gewonden en materiële schade). De impact van dergelijke gebeurtenissen kan soms grotere gevolgen hebben dan deze directe schade en kan significante indirecte kosten met zich mee brengen. In sommige gevallen kunnen alle bedrijven in een sector geraakt worden, onafhankelijk van welk bedrijf verantwoordelijk was voor het incident. Soms kunnen zelfs bedrijven en organisaties buiten de sector geraakt worden. Een nadelige gebeurtenis kan dus vergeleken worden als een steen die in het water valt en verschillende rimpels veroorzaakt (Slovic, 1987). De rimpels verspreiden zich naar buiten en raken eerst de mensen die direct betrokken zijn, dan het bedrijf en daarna dan de sector. Sommige gebeurtenissen veroorzaken kleine rimpels en sommige grote rimpels (Slovic, 1987). Voorbeelden uit de voedingssector zijn de BSE crisis in 1996 en de dioxinecrisis in 1999. Door de BSE crisis in 1996, daalde de versvleesconsumptie per capita sterk in België. (Verbeke, Viaene et al., 1999; Verbeke, Ward et al., 2000). Als gevolg van de dioxinecrisis daalde de consumptie van gevogelte en varkensvlees in 1999 tot respectievelijk 69% en 93% van de consumptiegehalten in 1998. Nochtans was de blootstelling voor de consument erg laag, ondanks de verhoogde dioxineconcentratie in dierenvoeding en vlees, dankzij verdunningseffecten en beperkte dosissen in de betere stukken vlees (Verbeke, 2001). Het sociale amplificatiemodel van Kasperson et al. geeft inzicht in processen die zich voordoen bij incidenten. (Kasperson, Renn et al., 1988). Het wordt gebruikt als denkmodel voor mogelijke effecten die voedselincidenten kunnen hebben op het vertrouwen in voedselveiligheid, op het vertrouwen in informatie over voeding en de invloed die het kan hebben op ander risicogerelateerd gedrag zoals het niet meer aankopen van bepaalde producten. Figuur 1 geeft een schematische voorstelling van dit model.
I
k1
I
k2
Incident .
Weergave van
Risico-gerelateerd
het incident
gedrag
-
.
I Incident
Economisch Maatschappelijk Juridisch Politiek Psychologisch
kn
Kenmerken van incident
Informatiestroom
Interpretatie en
Verspreiding van
reactie
effecten (rimpeling)
Type effecten
Figuur 1: Het sociale amplificatie model (Poortinga, Dekker et al., 2000)
7
Consumentengedrag Het model van sociale amplificatie van risico’s gaat er vanuit dat de manier waarop een incident in de media komt en de manier waarop informatie sociaal en psychologisch verwerkt wordt van groter belang zijn voor de beleving van risico’s dan de aard en de grootte van de gevolgen van het incident. Men kan de informatie ontvangen uit eigen ervaring of uit ervaring van media, vrienden, wetenschappers of maatschappelijke organisaties (Renn and Levine, 1991). Informatie kan echter gefilterd en verdraaid worden bij het doorgeven. Iedereen selecteert en interpreteert de gebeurtenissen volgens zijn eigen mening. Al deze interpretaties worden vervolgens weer aan anderen doorgegeven waar het een bepaalde reactie veroorzaakt (Renn and Levine, 1991). De interpretatie van voedselincidenten en de daar aan gekoppelde reacties zijn dus grotendeels afhankelijk van de manier waarop anderen de informatie verwerkt hebben. Hierbij speelt ook het eerder besproken vertrouwen in de verschillende bronnen een rol. De effecten van een incident kunnen zich op deze manier verspreiden (rimpeling) over andere personen, locaties en andere risicothema’s. Zo kan een consument die bezorgd is over dioxines in kippen, zich ook zorgen gaan maken over andere vleessoorten. De uiteindelijke effecten, zowel op politiek als op maatschappelijk vlak, zijn dus afhankelijk van de interpretatie van het incident, van de vermoedens over de oorzaak en van de beoordeling van de verschillende informatiebronnen. Een voorbeeld van sociale amplificatie in de voedingssector is de sterke daling van het consumentenvertrouwen in de overheid en experts na de media-aandacht in het Verenigd Koninkrijk door de aankondiging in maart 1996 van een verband tussen BSE bij runderen en vCJD (variant Creutzfeldt-Jakob Disease )(Eldridge, 1998). Een ander voorbeeld is de sociale amplificatie bij genetisch gemodificeerde voedingsproducten in het Verenigd Koninkrijk. Nadat dit uitgebreid in de pers besproken werd, steeg de publieke perceptie van het mogelijke risico (Frewer, Miles et al., 2002). Een recent voorbeeld is de ‘aardappeloorlog’ in Wetteren eind mei 2011. Hierbij steeg de ongerustheid over genetisch gemanipuleerde aardappelen nadat dit afgekeurd werd door actievoerders, waardoor een veldproef van de Universiteit Gent grotendeels vernietigd werd (Vilt, 2011). Zoals aangehaald in het sociale amplificatie model kan de media een boodschap vergroten, verkleinen of transformeren. De media heeft een uitgesproken impact op de risicoperceptie van de consument maar ook op de perceptie van beleidsmakers en voedingsproducenten (Kasperson, Renn et al., 1988). Een negatief of positief bericht in de media dat goed of minder goed onderbouwd is, zal steeds de mening van key stakeholders beïnvloeden. Hiervoor kunnen drie redenen aangehaald worden. Ten eerste zijn mediaberichten wijdverspreid en vlot toegankelijk. Een tweede reden is dat risico’s een publieke bezorgdheid zijn en daarom vaak een onderwerp vormen in mediaberichten. Ten derde stellen veel deskundigen de media verantwoordelijk voor de ongerustheid van de consument over voeding, dit voornamelijk door het uitvergroten van de reële risico’s (Frewer, Scholderer et al., 2003; Houghton, Rowe et al., 2008).
8
Consumentengedrag
2.2 Voedselveiligheid en vertrouwen volgens consumentenonderzoek In deze sectie wordt ingegaan op empirische gegevens, over voedselveiligheid en vertrouwen in informatiebronnen, afkomstig van Eurobarometer 49 (EFSA, 1998), Eurobarometer 238 (EFSA, 2006) en Eurobarometer 354 (EFSA, 2010). Deze Eurobarometers zijn grootschalige consumentenonderzoeken uitgevoerd door het Europese voedselveiligheidsagentschap in de verschillende landen van de Europese Unie. Hierna wordt de situatie voor België bekeken en vergeleken met het Europese gemiddelde.
2.2.1 Voedselveiligheid Uit Eurobarometer 238 en 354 blijkt dat de meeste Belgen eten associëren met vers en smakelijk voedsel en genieten met vrienden en familie. 34% van de Belgische consumenten maakt zich in grote mate zorgen over de veiligheid van voedsel, wat lager ligt dat het Europese gemiddelde van 37% (EFSA, 2010). De Belgen gaven milieuvervuiling (22%) en de economische crisis (15%) vaker aan als elementen die zeer waarschijnlijk invloed hebben op hun leven dan het mogelijke risico dat voedsel schadelijk is voor hun gezondheid (11%)(EFSA, 2010). De Belgische consumenten hebben er vertrouwen in dat brood (86%), kaas (80%), vers fruit (79%), eieren (78%) en verse groenten (76%) erg veilig zijn. Iets minder Belgen hebben vertrouwen in de veiligheid van verse melk (67%), verse vis (65%) en diepvriesproducten (57%). Belgen hebben het minste vertrouwen in de veiligheid van levensmiddelen in blik (53%), vers vlees (40%), kant-en-klare producten (37%) en andere voorverpakte producten (38%) (EFSA, 1998). In België is de meerderheid van de consumenten van mening dat veilige voedselproducten vooral te vinden zijn bij boeren en kleine producenten, gevolgd door supermarkten en hypermarkten en minder bij kleine winkels of kruidenierszaken en bij markten (EFSA, 1998). Volgens de Belgische consument zijn veilige producten eerder te verkrijgen via directe distributie of via de korte ketens bij indirecte distributie dan via de lange ketens bij indirecte distributie. Uit onderzoek in 2006 blijkt dat Belgen kwaliteit (42%) het belangrijkst vinden bij het aankopen van voedingsproducten, gevolgd door de prijs (33%) (EFSA, 2006). Een onderzoek uit 2010 van het Onderzoekers- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) toont aan dat prijs (28%) het belangrijkste keuzecriterium is voor een Belgische consument bij de aankoop van een voedingsproduct, daarna komt kwaliteit (24%) en versheid (20%). Uit dit onderzoek blijkt ook dat consumenten in 2010 meer aandacht besteden aan informatie over het product dan de jaren voordien. Dit kan een nieuwe trend zijn of kan een gevolg zijn van de economische crisis (OIVO, 2010). In 2006 vond 47% van de Belgen dat de voedselveiligheid de laatste 10 jaar verbeterd was, 32% van de Belgen vond dat deze ongeveer hetzelfde bleef en 21% van de Belgen vond dat de 9
Consumentengedrag voedselveiligheid verergerd was (EFSA, 2006). Verder vond 65% van de Belgen dat voedsel geproduceerd in de Europese Unie veiliger is dan geïmporteerd voedsel (EFSA, 2006). In Eurobarometer 49.0 werden respondenten gevraagd welke factoren invloed hebben op de voedselveiligheid. Als belangrijkste factoren noemen de Belgen het geheel vrij zijn van bestrijdingsmiddelen en hormonen en de productcontroles door bevoegde instanties. 27% van de Belgen vindt ‘het alleen bevatten van toegestane toevoegingen’ een belangrijke factor voor de voedselveiligheid (EFSA, 1998). Uit Eurobarometer 354 blijkt dat Belgen die bezorgd zijn over mogelijke voedselrisico’s, meer bezorgd zijn over de besmetting van voedsel met chemicaliën dan over besmetting met bacteriën of mogelijke problemen op het vlak van gezondheid en voedingswaarde. De Belgische consument is het meest ongerust over residu’s van pesticiden op fruit groenten of granen (72%), over residu’s in vlees zoals antibiotica of hormonen (70%) en over schadelijke stoffen zoals kwik in vis of dioxines in varkensvlees (70%)(EFSA, 2010).
2.2.2 Vertrouwen in informatie In 1998 onderzocht de Europese voedselveiligheidsorganisatie in welke informatiebronnen mensen vertrouwen hebben. Hieruit blijkt dat Belgen vooral vertrouwen hebben in consumentenorganisaties. Informatie afkomstig van producenten wordt het minst betrouwbaar geacht, gevolgd door informatie verstrekt de nationale overheid (EFSA, 1998). Uit de enquête van 2010 bleek dat Belgen, om informatie over voedselrisico’s te verkrijgen, het grootste vertrouwen hebben in artsen en andere gezondheidsmedewerkers (93%), gevolgd door familie en vrienden (79%), wetenschappers (78%), consumentenorganisaties (77%), nationale en Europese voedselveiligheidsinstanties (76%) en milieubeschermingsgroepen (75%). De Belgische consument heeft het minste vertrouwen in informatie afkomstig van voedselproducenten (39%), van het internet (44%) en van supermarkten en winkels (46%). De Belgische overheid wordt slechts door 58% Belgen totaal vertrouwd. Het vertrouwen van de Belgen in de verschillende informatiebronnen, behalve voor familie en vrienden, ligt hoger dan het vertrouwen van de Europeanen (EFSA, 2010). Deze resultaten zijn gelijkaardig aan deze gevonden in de Eurobarometer 238 van 2006. Gevraagd naar hun reacties op informatie over een onveilig of ongezond voedingsproduct zei ongeveer 43% van de Belgen dat ze het product in kwestie enkel tijdelijk vermeden, 23% heeft er zich zorgen over gemaakt maar er uiteindelijk niets aan gedaan en 20% heeft het genegeerd en heeft zijn eetgewoonten niet veranderd.
Slechts 12% heeft zijn eetgewoonten definitief
veranderd (EFSA, 2010). Deze resultaten zijn in overeenstemming met de resultaten gevonden in de Eurobarometer 238 uit 2006.
10
De melaminecrisis in China
3 De melaminecrisis in China In september 2008 kwam er in China een groot voedselveiligheidsincident aan het licht: een aantal bedrijven had opzettelijk melamine toegevoegd aan hun melkproducten om zo kunstmatig het eiwitgehalte te verhogen. Er werd melamine aangetroffen in melkproducten, in melk bevattende producten zoals babypoedermelk maar ook in andere voedingsmiddelen zoals koekjes en chocolade en voeder. Deze producten werden vanuit China wereldwijd geëxporteerd.
3.1 Crisissituatie Het Chinese Ministerie van Volksgezondheid meldde dat er bij 294.000 Chinese baby’s en jonge kinderen nierstenen werden aangetroffen als gevolg van het drinken van gecontamineerd babypoedermelk. De meeste patiënten vertoonden geen symptomen, maar bij sommige patiënten trad toch een acuut nierfalen op. Meer dan 50.000 kinderen werden gehospitaliseerd en er vielen 6 doden (Chen, 2009a; Gossner, Schlundt et al., 2009). Tabel 1: Aantal kinderen getroffen door melamine in China op 1 december 2008 (Gossner et al., 2009)
Situatie Gemelde gevallen Kinderen opgenomen in het ziekenhuis - die reeds ontslagen zijn - die nog in ernstige toestand verkeren - die nog in het ziekenhuis verblijven Doden
Aantal 294000 51900 51039 154 861 6
Percentage 100 17,6 17,4 0,05 0,3 0,002
Het is mogelijk dat veel meer kinderen stenen in de urinewegen hadden, als gevolg van het consumeren van met melamine gecontamineerde producten, want sommige kinderen hadden wel stenen in de urinewegen, maar vertoonden geen symptomen en werden dus niet opgenomen in de lijst van de gemelde gevallen. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) onderzocht 2.085 Chinese kinderen en de resultaten gaven aan dat 17% van deze kinderen stenen in de urinewegen had, waarvan slechts 25% ook symptomen vertoonden (WHO, 2009a). De meeste patiënten waren kinderen jonger dan 2 jaar (82% <2jaar; 17% 2-3 jaar; 1% >3jaar). De voornaamste risicofactoren bij kinderen om stenen in de urinewegen te krijgen zijn de duur van de voeding met babypoedermelk, het melaminegehalte in de babypoedermelk en de minimale waterinname (Zhang, Wu et al., 2009).
11
De melaminecrisis in China Alhoewel het begin van de contaminatie en de exacte begindatum van ziekte ten gevolge van gecontamineerd babymelkpoeder onbekend blijven, ontvingen de bedrijven reeds klachten over zieke baby’s met ontkleurde urine vanaf december 2007. Het eerste kind is gestorven op 1 mei 2008 (Gossner, Schlundt et al., 2009). Op 12 september 2008 meldde de Chinese overheid dat er 432 gevallen bekend waren en dat er 1 dode was. Een onderzoek naar de mate van melaminecontaminatie in melkproducten onthulde dat 22 producenten van babymelkpoeder met melamine gecontamineerde producten verkochten (Gossner, Schlundt et al., 2009). Twee producenten hadden het babymelkpoeder reeds geëxporteerd naar Bangladesh, Burundi, Gabon, Myanmar en Yemen.
3.2 Melamine 3.2.1 Chemische eigenschappen Melamine is een organische stof met chemische formule C3 H6 N6 (Figuur 2) en bevat 66,6 % stikstof in massa (Tyan, Yang et al., 2009). Er bestaan een aantal analoge stoffen van melamine: cyanuurzuur, ammelide en ammeline.
Figuur 2: Structuur van melamine en analoge stoffen (WHO, 2009b)
3.2.2 Gebruik Melamine wordt voornamelijk gebruikt in combinatie met formaldehyde om melaminehars, een duurzaam plastic, te maken. Dit melaminehars wordt gebruikt bij de fabricage van laminaten, plastics, coatings, commerciële filters, lijmen en kleefstoffen en bij de productie van borden en keukengerei (Gossner, Schlundt et al., 2009). Het wordt ook gebruikt bij de productie van het schoonmaakproduct melamineschuim. Melamine is tevens een hoofdcomponent van kleurstoffen voor inkten en plastics, van meststoffen en van afgeleiden van het geneesmiddel voor de Afrikaanse slaapziekte (trypanosomiasis). Melamine is ook een metaboliet van cyromazine, een goedgekeurd pesticide dat gebruikt wordt op verscheiden gewassen (EFSA, 2008).
12
De melaminecrisis in China
3.2.3 Toxiciteit Melamine is geen natuurlijk product en het is niet goedgekeurd voor directe toevoeging aan voedsel. Melamine op zich heeft een lage toxiciteit. In 2007 heeft de US Food and Drug Administration (USFDA) aangetoond dat een lage dosis van melamine geen gevaar vormt voor de menselijke gezondheid. Een 13-weken durende studie met ratten en muizen toonde aan dat het laagste niveau van melamine zonder geobserveerde effecten (NOEL) 63 mg/kg/dag was (USFDA, 2007; WHO, 2009c). Melamine wordt beschouwd als niet gentoxisch en beïnvloedt de voorplanting en de ontwikkeling van kinderen niet (Gossner, Schlundt et al., 2009). Melamine heeft een halfwaardetijd van 3 tot 4 uur en wordt afgescheiden uit het dierlijke lichaam tussen de 10 en 15 dagen na opname (WHO, 2009c). Het toxisch profiel van cyanuurzuur is erg gelijkend op dat van melamine. Het heeft een erg lage orale toxiciteit. Cyanuurzuur wordt ook beschouwd als niet gentoxisch en beïnvloedt de voorplanting en de ontwikkeling van kinderen niet (Gossner, Schlundt et al., 2009). Cyanuurzuur wordt ook snel geabsorbeerd in het lichaam en snel bijna volledig ongemetaboliseerd uitgescheiden via de urine. De eliminatie halfwaardetijd voor cyanuurzuur is ongeveer 3 uur (WHO, 2009c). Chronische blootstelling aan melamine en cyanuurzuur samen kan reproductieve schade veroorzaken. De meest voorkomende effecten bij dierlijke proeven, waarbij de dieren oraal werden blootgesteld aan een mengeling van melamine en cyanuurzuur, zijn gewichtsverlies, verminderde voedselconsumptie, stenen in de urinewegen, vergroting van de urineblaas, ontstekingsreacties en verlaagde overlevingskansen (USFDA, 2008; Tyan, Yang et al., 2009). Als cyanuurzuur en melamine gelijktijdig aanwezig zijn in de nieren kan het melaminecyanuurzuurkristal ontstaan (Figuur 3). Deze kristallen hebben een nadelige inwerking op de nierfunctie (Puschener, Poppenga et al., 2007).
Figuur 3: De chemische structuur van het melamine-cyanuurzuur kristal (Tyan et al., 2009)
13
De melaminecrisis in China
3.3 Melaminecontaminatie Melaminecontaminatie 3.3.1 Dierenvoeding in 2004 en 2007 Twee incidenten in de USA, in 2004 en in 2007, toonden aan dat dierenvoeding op basis van Chinese producten verantwoordelijk was voor het nierfalen en de dood van katten en honden (Gossner, Schlundt et al., 2009; Tyan, Yang et al., 2009). De oorzaak hiervan bleken de Chinese met melaminegecontamineerde tarwegluten, rijstgluten, maïsgluten en sojagluten te zijn. De melamine werd toegevoegd om een grotere eiwitconcentratie te simuleren. Er werden hoeveelheden van 2.000 tot 80.000 mg/kg melamine in tarwegluten en maïsgluten aangetoond (VWA, 2010).
3.3.2 Melkpoeder in 2008 Bij de melkproducten in China in 2008 werd opzettelijk melamine toegevoegd om kunstmatig het eiwitgehalte te verhogen, wat toeliet de melk te verdunnen en toch goed te slagen bij de kwaliteitstesten. Het aanlengen van de melk werd op die manier verdoezeld (Bhalla, Grimm et al., 2009; Tyan, Yang et al., 2009; VWA, 2010). Aangezien melamine goedkoop is en makkelijk te verkrijgen, was er een economische stimulans voor de illegale additie van melamine (Gossner, Schlundt et al., 2009). Volle melk bevat ongeveer 87% water en magere melk bevat ongeveer 91% water (EFSA, 2008). Tijdens de productie van melkpoeder wordt dit water verwijderd en uit 100l volle melk of 100l magere melk kan respectievelijk 13kg volle melkpoeder of 9kg magere melkpoeder gemaakt worden. Er is dus een toename met factor 10 in concentratie bij de productie van melkpoeder en dus ook een equivalente toename in concentratie aan melamine (EFSA, 2008). Melkpoeder wordt gebruikt bij de productie van o.m. ijs, yoghurt, koekjes, cakes, chocolade en dranken. Het is tevens één van de hoofdbestanddelen van babypoedermelk.
3.4 Blootstelling De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een overzicht van de melaminecontaminatie van 2 oktober 2008 tot 31 januari 2009 gepubliceerd op basis van resultaten van verschillende nationale overheden. Tabel 2 geeft een overzicht van 326 individuele resultaten van melaminecontaminatie in verschillende voedingsproducten, gemeld door de Chinese overheid en andere overheden. Tabel 3 geeft de range van contaminatie weer voor deze productcategorieën, voor deze 326 resultaten en 74 bijkomende resultaten. Deze gegevens wijzen op de grote verscheidenheid aan producten die met melamine gecontamineerd waren en op de grote variatie aan melaminegehaltes in deze producten.
14
De melaminecrisis in China Tabel 2: Producten die positief testten voor melamine (Gossner, Schlundt et al., 2009)
Productcategorie
Aantal Aantal stalen met verschillend positieve melaminegehalte (mg/kg) producten <1 1- 2,5- 10- 100- >1000 2,5 10 100 1000
Gemeld door de Chinese overheid: Babypoedermelk Vloeibare melk en yoghurt Melkproducten in poedervorm Totaal
22 24 31 77
2 4 0 6
1 5 1 7
2 17 2 19
13 0 7 20
3 0 10 13
1 0 11 12
17 23 5 158 13 15 2 1 2 5 4 4 249
0 14 0 0 1 5 0 0 0 3 0 0 23
4 3 0 4 1 3 0 1 0 1 0 0 17
7 2 2 92 5 2 0 0 2 1 4 2 119
5 3 3 53 6 5 0 0 0 0 0 1 76
1 1 0 9 0 0 2 0 0 0 0 0 13
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1
Gemeld door andere overheden: Vloeibare melk en yoghurt Melkproducten in poedervorm Bevroren melkproducten Koekjes en chocolade Snacks Bevroren bewerkte voeding Ammonium bicarbonaat Room (andere dan zuivel) Proteïnepoeder Eipoeder Volledige eieren Dierenvoeder Totaal
Tabel 3: Overzicht van melaminegehalten gevonden in verschillende voedingsmiddelen (Gossner, Schlundt et al., 2009)
Productcategorie Babypoedermelk Vloeibare melk en yoghurt Melkproducten in Bevroren melkproducten Koekjes en chocolade Snacks Bevroren bewerkte voeding Ammonium bicarbonaat Room (andere dan zuivel) Proteïnepoeder Eipoeder en vloeibaren Volledige eieren Dierenvoeder Totaal
Contaminatierange 0,1 - 2563 0,6 - 648 < 1 - 6196 4,4 - 60,8 0,3 - 945,9 0,5 - 54 0,5 - 41 33,4 - 508 1,5 - 6694 3,8 - 8,3 0,1 - 5 2,9 - 4,7 3,3 - 21000
Aantal 22 52 56 6 200 17 20 4 2 2 8 4 7 400
positieve
15
De melaminecrisis in China Er wordt een onderscheid gemaakt tussen blootstelling aan melamine en zijn analogen in het dieet door basisblootstelling in voeding en drinkwater of door de opzettelijke toevoeging aan bepaalde voedingsmiddelen.
3.4.1 Basisblootstelling Bronnen van basisblootstelling zijn migratie uit plastics gebaseerd op melamine, residu’s van het
gebruik
van
het
pesticide
cyromazine,
het
gebruik
van
chloorbevattende
ontsmettingsproducten, de additie van melamine of cyanuurzuur in dierenvoeding of de additie bij meststoffen waardoor er residu’s in de voeding kunnen terecht komen (WHO, 2009a). Er wordt verondersteld dat de basisblootstelling <1 mg/kg is en deze niveaus worden verondersteld niet schadelijk te zijn voor de gezondheid (Gossner, Schlundt et al., 2009). 3.4.1.1 Babypoedermelk De Health Canada onderzocht de blootstelling aan melamine in 80 verschillende merken van babypoedermelk die beschikbaar zijn op de Canadese markt. Hierbij werd een detectielimiet van
4
µg
melamine/kg
lichaamsgewicht
gebruikt.
In
75%
van
de
geteste
babypoedermelkproducten werd een melamineconcentratie van 4 µg/kg tot 346 µg/kg aangetroffen. Aan de hand van de gemiddelde melamineconcentratie en de gemiddelde babymelkconsumptie gaf dit een baseline blootstelling van 0,54-1,6 µg melamine/kg lichaamsgewicht per dag (Health-Canada, 2008). Onderzoek door de US Food and Drug Administration (USFDA) bij 44 Amerikaanse babypoedermelkproducten toonde aan dat 3 stalen lage niveaus van melamine bevatten (104200 µg/kg) en 1 staal cyanuurzuur
bevatte (250 µg/kg). In alle andere stalen werd geen
melamine of cyanuurzuur gedetecteerd (USFDA, 2008). In een verslag over de melaminecontaminatie bij babypoedermelk, uitgevoerd voor de WHO, werden 341 stalen van babypoedermelk, geproduceerd in 19 verschillende landen buiten China, geanalyseerd. Slechts 1 van de 341 stalen werd positief bevonden en bevatte een lage hoeveelheid melamine (90 µg/kg) (WHO, 2009a). In een ander onderzoek werden 67 babypoedermelkproducten, geproduceerd in 1 Chinees bedrijf, geanalyseerd. Hiervan bevatten 63 babypoedermelkproducten detecteerbare melamine aan 170 µg/kg tot 280 µg/kg . Uit deze analyses werd afgeleid dat deze lage niveaus aan melamine te wijten zijn aan crosscontaminatie tijdens het melken en/of verwerken van de melk en aan migratie tijdens contact met gereedschap,
verwerking
apparatuur,
verpakking
materiaal
en/of
residu’s
van
schoonmaakproducten die melamine bevatten (WHO, 2009a).
16
De melaminecrisis in China 3.4.1.2 Andere voedingsmiddelen Onderzoek bij de USFDA gaf aan dat het gemiddelde niveau van melamine in voeding, andere dan babypoedermelk, minder dan 15 µg/kg bedraagt (USFDA, 2008). Het WHO heeft de baseline blootstelling voor voeding, andere dan babypoedermelk, in 17 landen in Europa, onderzocht. In combinatie met gegevens over de gemiddelde consumptie hoeveelheden van de gehele bevolking, werd zo de dagelijkse blootstelling aan melamine berekend. Dit resulteerde in een dagelijkse blootstelling aan melamine via voeding van 0,03 tot 0,12 µg/kg lichaamsgewicht per dag (WHO, 2009a)
3.4.2 Blootstelling via opzettelijke toevoeging 3.4.2.1 Babypoedermelk De Chinese Administratie voor Kwaliteitscontrole, Inspectie en Quarantaine heeft een nationaal onderzoek verricht dat bij 22 Chinese producenten melaminecontaminatie in babypoedermelk aantoonde (van 0,1 tot >2.500 mg/kg) (EFSA, 2008; USFDA, 2008; Gossner et al., 2009). Het poeder met de hoogste melamineconcentratie werd gefabriceerd door de San Lu producenten, de grootste nationale verdeler en exporteur van melkpoeder. De stalen van de San Lu producten bevatten tot 2.563 mg melamine/kg, meer dan 1.000 maal hoger dan de vooropgestelde tolereerbare dagelijkse inname (TDI) van de USFDA (USFDA, 2008; Bhalla, Grimm et al., 2009; Chen, 2009b; WHO, 2009c). Positieve stalen van andere bedrijven hadden een maximum van 0,09 mg/kg tot 619 mg/kg. Uit tests op vloeibare melk bleek dat 24 van de 1202 partijen die getest werden, gecontamineerd waren. De hoogste melaminewaarde in vloeibare melk bedroeg 8,6 mg/kg (EFSA, 2008). In een ander onderzoek werd de blootstelling aan melamine gemeten specifiek voor de babypoedermelk van Chinese merk San Lu, het merk met het hoogste melaminegehalte (Chen, 2009a). Dit werd gedaan bij Chinese kinderen in verschillende leeftijdsgroepen (3, 6, 12 en 24 maanden). Hieruit bleek dat de jongste kinderen de grootste dagelijkse blootstelling aan melamine ondervonden. Voor de kinderen van leeftijd 3, 6, 12 en 24 maanden werden respectievelijke melaminegehaltes van 23,4; 21,4; 15,0 en 8,6 mg/kg lichaamsgewicht per dag gevonden (WHO, 2009a). In een andere studie werden 40 stalen van babypoedermelk van San Lu volledig ad random verzameld in de huizen van kinderen. Na analyse bleek dat 93% van de stalen melamine bevatte en 73% bevatte ook cyanuurzuur. De gevonden melamineconcentraties gingen van 15 mg/kg tot 4.700 mg/kg (mediaan, 1.900 mg/kg) en de gevonden cyanuurzuurconcentraties gingen van 0,4 mg/kg tot 6,3 mg/kg (mediaan, 1,2 mg/kg) (WHO, 2009c).
17
De melaminecrisis in China 3.4.2.2 Andere voedingsmiddelen Andere landen dan China hebben ook melaminecontaminatie aangetroffen in eieren en producten die melk uit China bevatten zoals vloeibare melk, koekjes, snoepjes, bevroren yoghurt en dranken (WHO, 2009c). Voor voedingsmiddelen die melk bevatten afkomstig uit China werd de dagelijkse blootstelling via voeding onderzocht door de WHO. Hiervoor werd een geschatte blootstelling van 0,16-0,7 mg/kg lichaamsgewicht per dag gevonden. Dit is echter een overschatting omdat ervan uit gegaan is dat alle producten die melkpoeder bevatten, gecontamineerd waren met melamine (WHO, 2009a). Om de impact van de Chinese melaminecontaminatie in de Europese Unie in te schatten heeft de European Food Safety Authority (EFSA) op vraag van de Europese Commissie in 2008 onderzoek verricht naar het risico voor de gezondheid. De import van melk en melkproducten uit China in de Europese Unie is verboden maar er kunnen echter wel samengestelde producten, zoals koekjes of chocolade, met gecontamineerde melk uit China in de Europese Unie binnen gekomen zijn. De EFSA heeft een toegestane dagelijkse inname van 0,5 mg/kg lichaamsgewicht gehanteerd, rekening houdend met de mogelijke negatieve gevolgen van herhaaldelijke consumptie van melaminegecontamineerde producten over een relatief korte periode. Hieruit bleek dat de geschatte blootstelling aan melamine, door koekjes en chocolade, voor volwassen in Europa geen probleem geeft voor de gezondheid. Kinderen met een gemiddelde consumptie van koekjes en chocolade gemaakt met gecontamineerde melk, overschrijden de toegestane dagelijkse inname ook niet. In het slechtste geval, waar kinderen hoge hoeveelheden koekjes of chocolade met hoge graad van gecontamineerde melamine consumeren, overschrijden de toegestane dagelijkse inname wel. Wanneer kinderen zowel dergelijke koekjes als dergelijke chocolade consumeren, hebben ze een dagelijkse inname die 3 maal hoger ligt dan de toegestane. Het is echter niet geweten of dergelijke hoge niveaus van blootstelling in Europa voorkomen (EFSA, 2008). De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) van Nederland heeft ook onderzoek verricht naar melamine in de voeding in Nederland. In 2 koekjesproducten van het Chinese merk Koala werd een licht verhoogde concentratie aan melamine vastgesteld, respectievelijk 4 en 5 mg/kg. Het betreft de koekjes met kastanje- en chocoladesmaak. In toffeeachtige snoepjes werd een contaminatie van 80 mg/kg vastgesteld. Deze producten werden echter enkel in Chinese winkels in verkocht (Vilt, 2008a; VWA, 2010). In België heeft het Federaal Agenschtap voor Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) melamine aangetroffen in Chinese snoepjes van het merk ‘White Rabbit’. In deze snoepjes werd 11 mg melamine/kg product teruggevonden. De toegelaten hoeveelheid in dit geval bedroeg 2,5 mg melamine. De verkoop van deze snoepjes was reeds stopgezet (FAVV, 2008; Vilt, 2008b).
18
De melaminecrisis in China
3.5 Gevolgen Als gevolg van de melaminecrisis werden zowel in China als daarbuiten maatregelen getroffen.
3.5.1 In China De melaminecrisis leidde tot reacties van de hoogste niveaus van de Chinese overheid. Het hoofd van de Chinese Administratie voor Kwaliteitscontrole, Inspectie en Quarantaine (AQSIQ) , Li Changjang, heeft ontslag genomen en de premier Wen Jiabbao heeft zich publiek geëxcuseerd en beloofde om de huidige veiligheidsmaatregelen te hervormen (Bhalla, Grimm et al., 2009). Twee mannen werden geëxecuteerd, twee andere mannen kregen levenslang en anderen kregen zware celstraffen voor hun aandeel in de melaminecontaminatie (Vilt, 2010a). De Chinese overheid heeft meer dan 2.000 ton melkpoeder bij de San Lu producent in beslag genomen en heeft meer dan 9.000 ton melkpoeder teruggeroepen. Vervolgens heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om de toevoeging van melamine te stoppen. Zo werden zuivelbedrijven verplicht om gegevens bij te houden over alle aangekochte basisgrondstoffen. Tegelijk werden zuivelbedrijven verplicht om al hun producten op melamine te testen voor ze op de markt komen (Shi Shouhe, 2010). In China komen er nog steeds nieuwe gevallen van vervuiling met melamine aan het licht. In februari 2010 werd 165 ton gecontamineerde melk gevonden, in juli 2010 was dat 76 ton en in augustus 2010 werd nog steeds 25 ton gevonden. Het gaat om melk die eigenlijk vernietigd had moeten worden, maar die doorverkocht werd (Vilt, 2010b; Wang, 2010). In november 2010 werd opnieuw melamine aangetroffen in Chinese melkproducten (Shi Shouhe, 2010). In april 2011 werd opnieuw 26 ton gecontamineerde melk gevonden (Reuters, 2011). In 2010 meldde het Global Agricultural Information Network (GAIN) van het Amerikaanse landbouwministerie dat in 2011 de Chinese melkproductie nog steeds 13% lager zal zijn dan voor de melaminecrisis in 2008. In 2011 zal de Chinese melkproductie met 5% toenemen tegenover 2010 tot 30,5 miljoen ton. De groei wordt geremd omdat er telkens nieuwe gevallen van melaminebesmetting aan het licht komen. De crisis deed de vraag naar lokale melkproducten afnemen en vele melkkoeien werden geruimd, wat de interne zuivelmarkt enorm verstoorde. Een deel van de Chinese zuivelbedrijven blijft noodgedwongen aangewezen op de invoer van zuivelproducten. Nieuw-Zeeland en Australië voorzien meer dan 90% van de totale Chinese zuivelinvoer (Vilt, 2008a). In november 2008, ongeveer twee maanden na het bekend raken van de melaminecrisis, werd het consumentengedrag in China onderzocht. Dit onderzoek werd uitgevoerd in de regio van Hohhot, waar de twee grootste Chinese zuivelbedrijven (Mengniu en Yili) gelegen zijn, die beiden ook melaminegecontamineerde producten produceerden. Uit de resultaten blijkt dat de
19
De melaminecrisis in China consumptie van melk, yoghurt, melkpoeder en ijs, twee maanden na het bekend raken van de melaminecrisis, reeds sterk hersteld was en terug op het peil was van voor de melaminecrisis. Hetzelfde geldt voor de perceptie van de voedselveiligheid van deze producten (Qiao, Guo et al., 2010). Dit is een erg verrassend resultaat aangezien het probleem nog steeds niet opgelost was en er nog altijd gevallen van melaminecontaminatie aan het licht komen. Consumenten die voordien veel zuivelproducten gebruikten, hadden een groter vertrouwen in de zuivelindustrie dan de consumenten die voordien weinig zuivel gebruikten (Qiao, Guo et al., 2010). Dit geeft aan dat het bekend raken van de melaminecontaminatie de aankoopgewoonten van de respondenten, na een initiële bezorgdheid, niet veranderd had. Dit kan verklaard worden door het algemene geloof van de Chinese consumenten dat de melaminecontaminatie vooral gevaarlijk is voor jonge kinderen en baby’s en minder voor volwassenen. Uit dit onderzoek blijkt dus dat, twee maanden na het bekend raken van de melaminecrisis, er geen grote paniek heerste bij de Chinese consumenten. Verder bleek uit dit onderzoek ook dat hoe bewuster de Chinese consumenten waren over de acties die de zuivelbedrijven en de overheid genomen hadden, hoe minder vertrouwen ze hadden in de zuivelindustrie (Qiao, Guo et al., 2010). De Chinese consument is meer tevreden over acties en maatregelen getroffen door lokale zuivelbedrijven dan over acties en maatregelen getroffen door bedrijven in andere delen van China (Qiao, Guo et al., 2010). Dit stemt overeen met het onderzoek van Wang (2008) waaruit blijkt dat Chinese consumenten vooral vertrouwen hebben in lokale bedrijven (Wang, Mao et al., 2008). In het onderzoek van Qiao et al. (2010) gaven de Chinese respondenten ook hun grote bezorgdheid aan over de veiligheid van het voedsel dat ze consumeren (Qiao, Guo et al., 2010). Dit bevestigt de bevindingen van Wang et al. (2008) dat voedselveiligheid een sterk productattribuut geworden is bij de Chinese consumenten (Wang, Mao et al., 2008). Alhoewel Chinese consumenten gekend staan voor hun prijsgevoeligheid bij hun aankoopbeslissingen (Wang, Mao et al., 2008), bleek uit het onderzoek van Qjao et al. (2010) dat Chinese consumenten voedselveiligheid de belangrijkste producteigenschap
vinden bij de aankoop van een zuivelproduct, gevolgd door adequate
inspectie, de producent, de smaak, de versheid en de nutritionele kwaliteit. Als laatste productattribuut werd de prijs gegeven (Qiao, Guo et al., 2010). Een andere studie uitgevoerd in 2009 in de Jiangsu provincie in China toont aan dat na de melaminecrsis, de Chinese consumenten ontevreden zijn met de huidige voedselveiligheid (Xu and Wu, 2010). Jonge mensen en consumenten met een laag opleidingsniveau zijn relatief tevreden met de huidige voedselveiligheid en gaan hier ook geen informatie over opzoeken. Mensen tussen 26 en 40 jaar en consumenten met een hogere opleiding zijn het minst tevreden over de huidige voedselveiligheid. Uit deze studie bleek dat de Chinese media maar beperkte aandacht aan voedselveiligheid geeft en dat hierdoor de kennis van de Chinese consumenten over voedselveiligheidsproblemen beperkt is (Xu and Wu, 2010).
20
De melaminecrisis in China
3.5.2 Buiten China In n Taiwan, Hong Kong en Macua werden ook kinderen getroffen door de melaminecrisis. melaminecrisis Berichten over detecteerbare melamine melamine in voedingsmiddelen over de hele wereld duiden op de globale impact van deze crisis. crisis In figuur 4 wordt een wereldkaart weergegeven gegeven met de landen waar gevallen van nefrotoxiciteit door melamine gemeld zijn (donker grijs); ); landen die initieel gewaarschuwd chuwd werden door de Chinese overheid in september 2008 (licht (licht grijs) en landen die actie ondernomen hebben om verscheidene producten te bannen of terug te roepen (grijs) (Bhalla, Grimm et al., 2009).
Figuur 4: Globale bale impact van de melaminecrisis (Bhalla, Bhalla, Grimm et al., 2009) 2009
In 2008 heeft de WHO, een tolereerbare dagelijkse inname van 0,2 mg/kg lichaamsgewicht aanbevolen. Deze tolereerbare dagelijkse inname (TDI) is gedefinieerd als de geschatte maximumhoeveelheid mumhoeveelheid van een stof waaraan mensen dagelijks blootgesteld mogen worden zonder merkbaar gezondheidsrisico (USFDA, 2008). De WHO meldt dat een limiet voor melamine van 1 mg/kg en van 2,5 mg/kg in respectievelijk babypoedermelk en andere ander voeding, een voldoende veiligheidsmarge idsmarge levert voor blootstelling via voeding, om aan de vooropgestelde TDI te voldoen (WHO, 2009c 009c). Vele landen (o.a. USA, Canada, Australië, ustralië, Nieuw-Zeeland en de Europese Unie) hebben limieten voor het melaminegehaltes ingevoerd voor zowel babypoedermelk als voor andere voeding en voeder terwijl andere landen een zerotolerantie hanteren (Bhalla, Bhalla, Grimm et al., 2009; 2009 Gossner, Schlundt et al., 2009).
21
Methodologie
4 Methodologie 4.1 Doelstelling Deze thesis kadert in een onderzoek van de Xi An Jiao Tong University en de Universiteit Gent. Dit onderzoek peilt naar de kennis over de melaminecrisis en de impact ervan op de houding en het aankoopgedrag van de consument, zowel in Vlaanderen als in China. In deze masterproef wordt enkel Vlaanderen als regio beschouwd en babypoedermelk als product. Aangezien jonge moeders het frequentst in contact komen met babypoedermelk, wordt specifiek gefocust op jonge Vlaamse moeders met kinderen onder de zes jaar, als doelgroep voor deze studie. In deze thesis kunnen drie grote doelstellingen onderscheiden worden. Een eerste doelstelling is het onderzoeken van het vertrouwen van jonge Vlaamse moeders in de veiligheid van babypoedermelk. Eerst wordt gekeken welke producteigenschappen deze doelgroep belangrijk vindt bij de aankoop van babypoedermelk. De resultaten kunnen dan vergeleken
worden
met
de
mening
van
de
Chinese
consument
over
verschillende
producteigenschappen bij de aankoop van zuivel, na de melaminecrisis. Verder wordt gekeken of de respondenten in segmenten kunnen ingedeeld worden naargelang het belang dat ze hechten aan babypoedermelk, hun kennis over babypoedermelk, hun gezondheid, hun nood aan uitwisseling van informatie en de impact van de melaminecrisis op hun houding en aankoopgedrag.
Vervolgens
wordt
gekeken
hoe
veilig
de
verschillende
segmenten
babypoedermelk vinden. Dit wordt vergeleken met de gepercipieerde voedselveiligheid van een aantal andere producten en met de perceptie van voedselveiligheid in het algemeen. Uit de resultaten kan dan afgeleid worden of de perceptie van de voedselveiligheid de laatste jaren verbeterd is of niet en of de respondent babypoedermelk even veilig vindt als andere producten. De tweede doelstelling is het nagaan van het vertrouwen van de jonge Vlaamse moeders in verschillende informatiebronnen. Eerst wordt nagegaan hoe vaak de doelgroep verschillende informatiebronnen gebruikt om informatie over babypoedermelk te bekomen. Vervolgens wordt het vertrouwen van de doelgroep nagegaan in verschillende bronnen om informatie te verkrijgen omtrent een voedselrisico. Hiervoor worden dezelfde verschillende informatiebronnen als hierboven onderzocht. Verder wordt onderzocht of er een verband bestaat tussen het vertrouwen in de verschillende informatiebronnen en de verschillende segmenten. Zo kan nagegaan worden of een hoog vertrouwen ook overeenstemt met een hoog gebruik van een informatiebron. 22
Methodologie De finale doelstelling is het onderzoeken van de kennis van de respondent over de melaminecrisis in China in 2008 en de impact hiervan op hun aankoopgedrag en houding tegenover babypoedermelk. Eerst wordt nagegaan hoe goed de consument geïnformeerd is over de melaminecrisis en hoe ze deze crisis gevolgd hebben. Vervolgens wordt gekeken of de melaminecrisis de houding van de respondenten tegenover babypoedermelk veranderd heeft. Verder wordt onderzocht of de consument zijn aankoop van babypoedermelk heeft gewijzigd. Uit deze resultaten kan de impact van de melaminecrisis nagegaan worden op jonge Vlaamse moeders.
4.2 Vragenlijst De vragenlijst is terug te vinden in bijlage 1. In deze vragenlijst werden de meeste vragen opgesteld met de zevenpunten Likert-schaal (De Pelsmacker and Van Kenhove, 2002). De zevenpunten Likert-schaal werd gekozen omdat deze schaal een neutraal punt heeft en een iets ruimere interpretatie toelaat in vergelijking met een vijfpuntenschaal. De afstand tussen twee opeenvolgende punten in de Likert-schaal wordt verondersteld gelijk te zijn zodat de meest gebruikelijke
parametrische
statistische
procedures
kunnen
toegepast
worden.
Deze
veronderstelling is enkel mogelijk wanneer de schaal voldoende grote onderverdelingen heeft en wanneer er voldoende respondenten zijn (De Pelsmacker and Van Kenhove, 2002). De vragen in de enquête kunnen opgedeeld worden in verschillende delen volgens de drie verschillende doelstellingen van de studie. Met de eerste vragen wordt het vertrouwen van jonge Vlaamse moeders in babypoedermelk nagegaan. Om een algemeen beeld te krijgen wordt eerst bevraagd welke eigenschappen de respondent belangrijk vindt bij zijn keuze omtrent babypoedermelk. Vervolgens worden verschillende stellingen gegeven die peilen naar de houding van de consument omtrent hun algemene gezondheid, betrokkenheid tegenover babypoedermelk, kennis over babypoedermelk, informatie over babypoedermelk en impact van de melaminecrisis. Via deze stellingen kan een profiel opgemaakt worden van de verschillende respondenten. Verder wordt gevraagd naar de mening van de respondent over de huidige voedselveiligheid in België. Dit wordt opgesplitst voor verschillende types producten, namelijk vlees, vis, eieren en babypoedermelk. Tevens wordt gepeild naar de mening over de voedselveiligheid van voeding in het algemeen. De tweede doelstelling is het nagaan van het vertrouwen van de respondent in verschillende informatiebronnen. Hiervoor werden twee vragen opgesteld. De eerste vraag gaat na hoe vaak de consument bepaalde informatiebronnen raadpleegt om informatie over babypoedermelk te bekomen. De tweede vraag peilt naar het vertrouwen dat de consument in diezelfde bronnen heeft om informatie over een ernstig voedselrisico te bekomen.
23
Methodologie Vervolgens wordt de kennis over en het opvolgen van de melaminecrisis bevraagd. Samen met de stellingen over de impact van de melaminecrisis op de houding tegenover en het aankoopgedrag van babypoedermelk, wordt hiermee de derde doelstelling nagegaan. De laatste vragen van de enquête worden gesteld om het socio-demografisch profiel van de respondenten te bepalen en om eventuele verbanden van leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie, aantal kinderen enz. met eerder gestelde vragen te kunnen bepalen.
4.3 Veldwerk De vragenlijst werd elektronisch beschikbaar gesteld via de server qualtrics.com. De keuze voor een elektronische versie was snel gemaakt omwille van de belangrijke voordelen in vergelijking met het persoonlijk mondeling afnemen van de enquête of het verspreiden van de enquête op papier. De belangrijkste voordelen zijn de korte tijd waarop de enquêtes volledig ingevuld worden (gemiddeld besteedde een respondent 6 minuten aan het invullen van deze enquête), de lage kosten (geen postzegels, geen gekopieerde versies), de vrijheid van de respondenten om de enquête in te vullen waar en wanneer ze zelf willen en of ze dit willen (vrijwillige deelname zal betere resultaten opleveren omdat de enquête met meer concentratie ingevuld zal worden), de efficiëntie (systeem dat automatisch screent welke enquêtes volledig ingevuld zijn en welke niet) en het vermijden van interviewer bias (mogelijke vertekening omwille van verschillende benadering en klemtonen van verschillende interviewers in persoonlijke bevraging). Het is dus sterk tijdbesparend en het verhindert ook mogelijke fouten bij het overtypen van de data. Het nadeel van een elektronische enquête is dat niet alle sociale klassen en leeftijdsgroepen in gelijke mate toegang hebben tot het internet, maar bij deze enquête is dit minder relevant aangezien gefocust werd op een specifieke doelgroep, namelijk jonge Vlaamse moeders. Respondenten werden gerekruteerd via een gemakssteekproef, dit is een selectieprocedure waarbij de onderzoeker focust op respondenten die gemakkelijk of eenvoudig bereikbaar zijn. Dit is een niet-aselecte methode van steekproeftrekking (Burns and Bush, 2006). Voor de verspreiding werden twee verschillende kanalen gebruikt. De eerste manier van verspreiden was via vrienden, kennissen en familieleden met jonge kinderen. De tweede manier van verspreiden gebeurde via verschillende internetfora. Hierbij werd gefocust op fora bedoeld voor de jonge moeders zoals ZappyBaby, 9 maand, BabyPlaza, Baby-forum. De enquêtes werden verspreid in februari 2011. De doelstelling was om minimum 200 respondenten binnen de gestelde populatie te bereiken om zo testen met een voldoende statistische significantie te kunnen uitvoeren. Wegens de grote respons werd de enquête na 2 weken stopgezet na het verzamelen van 316 volledige enquêtes.
24
Methodologie De enquêtes werden statistisch verwerkt met het programma SPSS. Dit gebeurde aan de hand van de volgende statistische testen (Wijnen, Janssens et al., 2002) : -
Beschrijvende statistiek Berekent gemiddelden, standaardafwijkingen en frequenties.
-
Paired-Samples T test Vergelijkt de gemiddelde waarde van twee gepaarde variabelen en gaat na of er een significant verschil bestaat tussen de twee gemiddelde waarden. Observaties zijn gepaard wanneer ze op hetzelfde onderwerp of hetzelfde staal gebruikt zijn.
-
One-way ANOVA Vergelijkt de gemiddelde waarde van een interval- of ratio geschaalde variabele voor een variabele met meer dan twee antwoordmogelijkheden. Via Post Hoc testen wordt nagegaan tussen welke groepen een significant verschil opgemerkt kan worden. Als de foutenvariantie van de afhankelijke variabele gelijk verdeeld is over de verschillende groepen wordt gebruik gemaakt van de Tukey Post Hoc test, bij ongelijke variantie wordt de Dunnett C Post Hoc test gebruikt.
-
Exploratieve factoranalyse Reduceert variabelen tot factoren met gemeenschappelijke betekenis. Hier wordt gebruik gemaakt van een principale componenten analyse (PCA) met Varimax rotatie en een factorlading van 0,60 als cut-off waarde.
-
Betrouwbaarheidsanalyse Meet de betrouwbaarheid van de factoren of constructen bekomen uit factoranalyse met behulp van Cronbach’s alpha.
-
Clusteranalyse Methode om respondenten met gelijke eigenschappen te groeperen en het aantal respondenten te reduceren tot zinvolle clusters of segmenten. Het clusteren gebeurt door een combinatie van hiërarchische en niet-hiërarchische K-means clustering.
-
Kruistabelanalyse Gaat het verband na tussen twee nominale of categorische variabelen; Hierbij geeft de Chi-kwadraat statistiek aan of er een significant verband (associatie) bestaat tussen deze variabelen.
De
interpretatie
van
de
resultaten
van
dit
onderzoek
gebeurde
met
het
95%-
betrouwbaarheidsniveau. Dit betekent dat een verschil tussen twee groepen significant genoemd wordt als de p-waarde lager ligt dan 0,05. Indien de p-waarde tussen 0,05 en 0,1 ligt, wordt gesproken over een tendens of een marginaal significant effect (Wijnen, Janssens et al., 2002).
25
Methodologie
4.4 Steekproef Onderstaande tabel geeft een overzicht van de eigenschappen van de ondervraagde populatie. In totaal zijn er 316 respondenten die de enquête volledig hebben ingevuld. Dit zijn allemaal vrouwen met jonge kinderen wat overeenkomt met de doelgroep of populatie gedefinieerd voor deze studie. Tabel 4: Karakteristieken van de steekproef
Leeftijd <30 jaar S 30 jaar Opleidingsniveau Secundair onderwijs Hoger onderwijs Universiteit Financiële situatie Moeilijk Bescheiden Redelijk Welgesteld Geen mening Aankoop babypoedermelk Ja Nee Totaal aantal kinderen 1 2 3 4 of meer Leeftijdsverdeling kinderen
Percentage 54,1 45,9 Percentage 20,9 52,2 26,9 Percentage 1,6 17,1 60,1 18,4 2,5 Percentage 67,7 32,3 Percentage 51,9 35,4 8,5 4,1 Percentage
0-1 jaar
40,4
1-2 jaar
19,4
2-3 jaar
13,5
3-6 jaar
18,4
6 jaar of ouder
8,5
De leeftijd ligt tussen de 19 en 42 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 29 jaar. Deze jonge leeftijd kan verklaard worden doordat deze studie focust moeders met jonge kinderen. Bij het opleidingsniveau valt op te merken dat meer dan de helft van de respondenten hoge school heeft gevolgd en dat de overgrote meerderheid hogere studies (hoge school of
26
Methodologie universiteit) heeft gevolgd. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat een deel van de respondenten uit de kennissen en familiekring komt en omdat mensen met een hogere opleiding betere toegang hebben tot internetfora. Daardoor gaat het om een eerder hoogopgeleide steekproef in vergelijking met de totale bevolking. Dit kan een vertekend beeld geven van de resultaten en is bijgevolg belangrijk bij het trekken van conclusies. Bij de financiële situatie van de respondenten heeft 60% een redelijke financiële situatie. Dit betreft een subjectieve inschatting van de respondent zelf. Twee derden van de respondenten koopt momenteel babypoedermelk aan en 32.3% niet. De respondenten hebben minimaal 1 kind en maximaal 6 kinderen. De helft van de respondenten heeft slechts 1 kind. De respondenten hebben voornamelijk kinderen tussen de 0 en 1 jaar, gevolgd door kinderen tussen de 1 en 2 jaar en tussen de 3 en 6 jaar. Er zijn geen respondenten met kinderen boven de 18 jaar. Dit kan verklaard worden door het feit dat we gefocust hebben op jonge Vlaamse moeders met kinderen onder de 6 jaar.
27
Resultaten
5 Resultaten 5.1 Betrokkenheid en veiligheid babypoedermelk 5.1.1 Belangrijke eigenschappen babypoedermelk Aan de hand van de vraag die peilt naar het belang van verschillende productkenmerken bij de aankoop van babypoedermelk, kan aan elk productkenmerk een gemiddelde score toegekend worden. Figuur 5 geeft een overzicht van deze gemiddelde score per productkenmerk met hun standaardafwijking.
Eigenschappen babypoedermelk Gemiddelde score
7 6 5 4 3 2 1
Figuur 5: Score van productkenmerken die de respondent belangrijk vindt bij de aankoop van babypoedermelk
Uit deze figuur kan afgeleid worden welke factoren de consument het belangrijkst acht bij de aankoop van babypoedermelk. De belangrijkste factoren zijn kwaliteit, betrouwbaarheid, gezondheid en voedselveiligheid. Deze worden gevolgd door beschikbaarheid, smaak en duurzaamheid. Deze gegevens geven aan dat gewoonte, prijs, merk en land van origine minder belangrijke factoren zijn bij de keuze van babypoedermelk. Merk verder ook nog de relatief hoge spreiding op bij factoren die als minder belangrijk worden aanschouwd. Dit duidt erop dat mensen bij deze factoren vaker van mening verschillen. Geen enkele gemiddelde score zit onder het neutrale punt, wat betekent dat geen enkele factor gemiddeld gezien als onbelangrijk ingeschat werd.
28
Resultaten
5.1.2 Factoranalyse In dit deel wordt ingegaan op de houding van consumenten tegenover babypoedermelk en de invloed hierop door de melaminecrisis in China. Via exploratieve factoranalyse werden verschillende vragen en stellingen, die verband houden met babypoedermelk en de melaminecrisis, herleid tot enkele onderliggende dimensies. Een factoranalyse is enkel zinvol als de betrokken variabelen onderling voldoende gecorreleerd zijn. De verschillende testen om dit na te gaan bleken positief, wat aangeeft dat een factoranalyse zinvol is voor de beschikbare dataset (Wijnen, Janssens et al., 2002). De correlatie tussen de variabelen en de factoren is echter niet exclusief. Om de exclusiviteit tussen de variabelen en de factoren beter te garanderen wordt gebruik gemaakt van de ‘geroteerde’ factorstructuur (Wijnen, Janssens et al., 2002). Dit gebeurt door middel van een varimax rotatie. In tabel 5 is de geroteerde componentenmatrix weergegeven. Aangezien de steekproefgrootte 316 bedraagt, zullen we een significante factorlading bekomen indien deze factorlading groter is dan 0,35 (Wijnen, Janssens et al., 2002). Er wordt echter geopteerd om gebruik te maken van een cut-off waarde van 0,60 om de praktische significantie te garanderen en de interpretatie van de factoren eenduidiger te maken (Wijnen, Janssens et al., 2002). De stelling ‘Ik hecht meer belang aan de veiligheid en kwaliteit van babyvoeding dan aan mijn eigen voeding’ heeft factorladingen op factor 1 en factor 4 die niet sterk van elkaar verschillen. Daarom wordt gekozen om deze variabele weg te laten. De stelling ‘Ik heb meer vertrouwen in babypoedermelk van de apotheker dan in babypoedermelk van de supermarkt’ heeft een factorlading van 0,470 met factor 5. Deze factorlading is lager dan de cut-off waarde van 0,60. Ook deze variabele wordt niet mee opgenomen in de verdere factoranalyse. De stelling ‘Ik heb behoefte aan meer informatie over babypoedermelk’ heeft op factor 4 en 6 factorladingen die niet sterk van elkaar verschillen en wordt ook weggelaten. De geëlimineerde stellingen zullen verder bij de profilering worden geanalyseerd aangezien deze stellingen als individuele stellingen nog belangrijk zijn.
29
Resultaten Tabel 5: Resultaten exploratieve factoranalyse
Stelling/vraag 1 Ik ben zo gezond als anderen die ik ken van mijn leeftijd Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn gezondheid uitstekend Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige fysieke gezondheid uitstekend Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige mentale gezondheid uitstekend Babypoedermelk betekent veel voor mij Ik geef veel om babypoedermelk Babypoedermelk is heel belangrijk voor mij Vergeleken met een gemiddelde persoon, weet ik veel over babypoedermelk Mijn vrienden beschouwen mij als een expert op het gebied van babypoedermelk Ik weet veel over babypoedermelk Ik weet veel over hoe babypoedermelk geproduceerd wordt Ik hecht meer belang aan de veiligheid en kwaliteit van babyvoeding dan aan mijn eigen voeding Ik heb meer vertrouwen in babypoedermelk van de apotheker dan babypoedermelk van de supermarkt De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn houding tegenover babypoedermelk De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn aankoopgedrag tegenover babypoedermelk Het is moeilijk om informatie over babypoedermelk te vinden Er is te veel tegenstrijdige informatie over babypoedermelk Ik heb behoefte aan meer informatie over babypoedermelk Ik ga op zoek naar informatie over babypoedermelk die andere moeders op het internet hebben geplaatst Ik ben geïnteresseerd om zelf informatie uit te wisselen met andere moeders via een forum over babypoedermelk Ik ben geïnteresseerd om van een betrouwbare informatiebron via Facebook, Twitter of een blog, informatie te krijgen over babypoedermelk
2
Component 3 4 0,758
5
6
0,895 0,834 0,705 0,947 0,940 0,952 0,825 0,808 0,876 0,701 0,265
0,225
0,202
0,470 0,926 0,920
0,822 0,782 0,470
0,681
0,847 0,876
0,638
30
Resultaten De factoranalyse met de overige 18 variabelen is opnieuw zinvol en geeft goede resultaten met betrekking tot de factorladingen. Uit deze factoranalyse blijkt dat er zes factoren onderscheiden kunnen worden. De eerste factor omvat drie stellingen. Deze stellingen kunnen omschreven worden als het belang dat de consument hecht aan babypoedermelk en de betrokkenheid ten aanzien van het product en zal dan verder vermeld worden onder de naam ‘betrokkenheid bij babypoedermelk’. De tweede factor omvat vier stellingen die de kennis van de consument omtrent babypoedermelk en de productie ervan beschrijven. Naar deze factor zal verder verwezen worden als ‘subjectieve kennis rond babypoedermelk’. De derde factor omvat vier van de achttien stellingen. Deze stellingen beschrijven de gezondheid van de consument. Deze factor wordt ‘subjectieve gezondheid’ genoemd. De vierde factor omvat drie variabelen over het verkrijgen van informatie en de interesse in informatie-uitwisseling rond babypoedermelk. Naar deze factor wordt verwezen als ‘informatieperceptie’. De vijfde factor omvat twee stellingen over de impact van de melaminecrisis in China op de houding en het aankoopgedrag van de consument. Deze factor wordt ‘impact op houding en gedrag’ genoemd. De laatste factor omvat twee variabelen die barrières of negatieve aspecten van informatie beschrijven. Deze factor wordt
‘informatie
barrières’
genoemd.
In
tabel
6
worden
de
resultaten
van
de
betrouwbaarheidsanalyse op de zes factoren weergegeven. Dit gebeurt met behulp van de Cronbach’s alphawaarde. Tabel 6: Resultaten van de betrouwbaarheidsanalyse
Factor Betrokkenheid bij babypoedermelk Subjectieve kennis rond babypoedermelk Subjectieve gezondheid Informatieperceptie Impact op houding en gedrag Informatie barrières
Cronbach’s alpha 0,973 0,828 0,817 0,765 0,924 0,597
De factoren met alphawaarden groter dan 0,80 worden als ‘heel goed’ geklasseerd (Wijnen, Janssens et al., 2002). Dit geldt dus voor factor 1, 2, 3 en 5. De factoren met alphawaarden tussen 0,60 en 0,80 worden als ‘goed’ geklasseerd, maar items kunnen weggelaten worden om de alphawaarde te verhogen (Wijnen, Janssens et al., 2002). Hier moet de afweging gemaakt worden tussen de toename in alphawaarde en het aantal geëlimineerde items. Dit is van toepassing op factor 4: ‘informatieperceptie’. Het weglaten van de stelling ‘Ik ben geïnteresseerd om van een betrouwbare informatiebron via Facebook, Twitter of een blog informatie te krijgen over babypoedermelk’ zou een alphawaarde van 0,851 geven. Deze eliminatie wordt echter niet doorgevoerd omdat dit zou leiden tot een schaal die slechts op twee uitspraken gebaseerd is. Indien de alphawaarde kleiner is dan 0,60 moeten stapsgewijs items verwijderd worden. Indien de alphawaarde na herhaalde eliminatie kleiner blijft dan 0,60 dan kan geen schaal gevormd worden aan de hand van de overblijvende items en is de berekening van de ‘summated scale’ niet toegestaan (Wijnen, Janssens et al., 2002). Dit is van toepassing op factor 6: ‘informatie 31
Resultaten barrières’. Aangezien deze factor gebaseerd is op slechts twee stellingen, is het niet mogelijk om stellingen te elimineren en bijgevolg wordt factor 6 weggelaten in de verdere factoranalyse. Deze stellingen zullen in de profilering worden geanalyseerd aangezien zij als individuele stellingen nog belangrijk zijn. Uiteindelijk worden vijf verschillende factoren behouden. Een overzicht van de factoren en de toebehorende stellingen is gegeven in tabel 7. Tabel 7: Overzicht van de factoren en de toebehorende stellingen
Factor Subjectieve gezondheid
Subjectieve kennis rond babypoedermelk Betrokkenheid bij babypoedermelk
Informatieperceptie
Impact op houding en gedrag
Stellingen Ik ben zo gezond als anderen die ik ken van mijn leeftijd Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn gezondheid uitstekend Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige fysieke gezondheid uitstekend Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige mentale gezondheid uitstekend Babypoedermelk betekent veel voor mij Ik geef veel om babypoedermelk Babypoedermelk is heel belangrijk voor mij Vergeleken met een gemiddelde persoon, weet ik veel over babypoedermelk Mijn vrienden beschouwen mij als een expert op het gebied van babypoedermelk Ik weet veel over babypoedermelk Ik weet veel over hoe babypoedermelk geproduceerd wordt Ik ga op zoek naar informatie over babypoedermelk die andere moeders op het internet hebben geplaatst Ik ben geïnteresseerd om zelf informatie uit te wisselen met andere moeders via een forum over babypoedermelk Ik ben geïnteresseerd om van een betrouwbare informatiebron via Facebook, Twitter of een blog, informatie te krijgen over babypoedermelk De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn houding tegenover babypoedermelk De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn aankoopgedrag tegenover babypoedermelk
De factorscore wordt berekend via ‘summated scale’. Dit is de som of het gemiddelde van de variabelen die de respectievelijke factor typeren (Wijnen, Janssens et al., 2002). In dit geval wordt gebruik gemaakt van de som om de vijf verschillende factoren te bepalen.
32
Resultaten
5.1.3 Clusteranalyse Na de factoranalyse worden via clusteranalyse verschillende groepen van consumenten onderscheiden. Hiervoor wordt eerst gebruikt gemaakt van een hiërarchische clustering en vervolgens wordt de niet-hiërarchische K-means methode toegepast. De clusteranalyse gebeurt op basis van de eerder bekomen factoren ‘betrokkenheid bij babypoedermelk’, ‘subjectieve kennis rond babypoedermelk’, ‘subjectieve gezondheid’, ‘informatieperceptie’ en ‘impact op houding en gedrag’. Na het uitvoeren van clusteranalyses met een verschillend aantal clusters, wordt gekozen voor een drie-clusteroplossing, op basis van de analyse met het dendrogram. In tabel 8 worden de resultaten van de drie-clusteroplossing weergegeven. Tabel 8: Overzicht van de drie clusters met gemiddelde score van elke factor per cluster
Factor
Cluster 1 2 Betrokkenheid 2,42 5,91 Kennis 3,08 3,49 Gezondheid 5,07 5,38 Informatieperceptie 2,52 3,64 Impact 3,66 1,38 Naam cluster onverschillig lage impact Aantal respondenten 50 139 Percentage respondenten 16 44
3 6,04 3,95 5,53 4,38 4,30 bewust 127 40
De grootste verschillen tussen de clusters situeren zich bij de factor impact (F=299,1) en bij de factor betrokkenheid (F=230,7). Bij de factoren informatieperceptie (F=25,5) en kennis (F=11,6) zijn er kleinere verschillen tussen de clusters. Het kleinste verschil tussen de clusters is te vinden bij de factor gezondheid (F=3,2). Dit is ook af te leiden uit de het feit dat de gemiddelde scores per cluster bij deze factor dicht bij elkaar liggen. De eerste cluster wordt ‘onverschillig’ genoemd. Dit zijn mensen met een lage betrokkenheid tegenover babypoedermelk, die niet actief informatie over babypoedermelk gaan zoeken en uitwisselen. Deze mensen rapporteren een gemiddelde impact op hun houding tegenover en hun aankoopgedrag van babypoedermelk door de melaminecrisis in China. Dit zijn dus mensen die een lage affiniteit vertonen met babypoedermelk en daar ook geen informatie over gaan opzoeken of uitwisselen. De respondenten die tot de tweede cluster behoren hebben een hoge betrokkenheid tegenover babypoedermelk en gaan soms informatie rond babypoedermelk opzoeken en uitwisselen. De melaminecrisis in China heeft een erg lage impact op hun houding en aankoopgedrag van babypoedermelk. Dit zijn dus mensen die wel geïnteresseerd zijn in babypoedermelk maar hun gedrag daar niet laten van afhangen. Daarom wordt deze cluster ‘lage impact’ genoemd.
33
Resultaten De laatste cluster bevat mensen die een hoge betrokkenheid tegenover babypoedermelk hebben, daar ook een grotere kennis over hebben en hun gezondheid hoger inschatten dan de andere respondenten. Deze mensen gaan het actiefst op zoek naar informatie rond babypoedermelk en wisselen deze ook het actiefst uit. De impact van de melaminecrisis op hun houding en hun aankoopgedrag van babypoedermelk is het grootst. Dit zijn dus mensen die een hoge affiniteit hebben met babypoedermelk, sterk geïnteresseerd zijn in informatie over babypoedermelk en hun gedrag daar ook laten van afhangen. Deze cluster wordt daarom ‘bewust’ genoemd.
5.1.4 Profilering clusters Na het bepalen van de clusters wordt geprobeerd om de drie verschillende clustergroepen te beschrijven aan de hand van socio-demografische kenmerken en andere vragen uit de enquête. Dit gebeurt met behulp van kruistabellen en one-way ANOVA testen. De volgende kenmerken worden besproken: -
Leeftijd
Als de leeftijd van de respondenten gekoppeld wordt aan de verschillende clusters, vertoont de Chi-kwadraat test een niet significant verband tussen de clusters en de leeftijd van de respondenten (p=0,103). -
Aantal kinderen
Het verband tussen het aantal kinderen van een respondent en de clusters is niet significant (p=0,498). De groepen ‘lage impact’ en ‘bewust’ hebben vooral kinderen jonger dan 1 jaar. Dit wordt weerspiegeld in de hoge betrokkenheid van beide groepen tegenover babypoedermelk. -
Hoogst behaalde opleidingsniveau
De behaalde opleidingsniveaus van de respondenten worden gegroepeerd in twee groepen. Zo verkrijgen we de groep ‘middelbaar onderwijs’ en de groep ‘hoger onderwijs’ bestaande uit hoge school en universiteit. De Chi-kwadraat statistiek wijst op een niet significant verband (p=0,438). Hieruit kunnen we besluiten dat het opleidingsniveau van middelbaar onderwijs of hoger onderwijs geen invloed heeft op de verschillende clusters. -
Financiële situatie
Bij de vraag naar de financiële situatie van de respondenten waren er 66 respondenten die hierover geen mening hadden. Dit is namelijk een typisch gevoelige vraag die niet iedereen wil beantwoorden. De financiële situatie van de overige respondenten wordt onderverdeeld in drie groepen. Zo worden de groepen ‘bescheiden’, ‘redelijk’ en ‘welgesteld’ gevormd. De Chikwadraat test geeft een significant verband aan (p=0,796). Dus kunnen we besluiten dan de financiële situatie van de respondenten geen invloed heeft op de verschillende clusters.
34
Resultaten -
Aankoop babypoedermelk
Het verband tussen de huidige aankoop van babypoedermelk en de drie verschillende clusters wordt nagegaan via kruistabellen. De relatie tussen de aankoop van babypoedermelk en de verschillende clusters is significant (p<0,001). Tabel 9: Kruistabel met de drie segmenten en de huidige aankoop babypoedermelk
Huidige aankoop
Cluster Onverschillig Lage impact Ja Aantal 19 99 % binnen cluster 38,0 71,2 Neen Aantal 31 40 % binnen cluster 62,0 28,8
Totaal Bewust 96 75,6 31 24,4
214 67,7 102 32,3
De meerderheid van de onverschillige groep koopt momenteel geen babypoedermelk, wat hun lage affiniteit met het product kan verklaren. De meerderheid van de mensen in de andere groepen ‘lage impact’ en ‘bewust’ kopen momenteel wel babypoedermelk aan, wat hun hoge affiniteit met het product verklaart. -
Eigenschappen voeding
Deze vraag bestaat uit drie delen: hoe belangrijk dat het is voor de respondent dat de voeding die hij eet gezond is, voedzaam is en goed is voor de fysieke en mentale gezondheid. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een one-way Anova omdat deze vragen gesteld werden met een zevenpunten Likert-schaal. De respondenten vinden het erg belangrijk dat hun voedsel gezond is, dat het voedzaam is en dat het goed is voor de fysieke en mentale gezondheid. Voor alle drie deze deelvragen is er geen significant verband tussen de clusters (p>0,05). -
Stellingen
Voor de stellingen die niet bruikbaar waren in de factoranalyse, wordt nagegaan of deze een significant verband vertonen met de drie verschillende clusters. Enkel de stellingen ‘Ik heb behoefte aan meer informatie over babypoedermelk’, ‘Ik
heb meer vertrouwen in
babypoedermelk van de apotheker dan van de supermarkt’ en ‘Ik hecht meer belang aan de veiligheid en kwaliteit van babypoedermelk dan aan mijn eigen voeding’ vertonen een significant verband (p<0,05) met de drie segmenten. In Tabel 10 is hiervan een overzicht weergegeven. Om te bepalen welke clusters verantwoordelijk zijn voor dit verband, wordt gebruik gemaakt van Post Hoc testen. Hieruit blijkt dat bij de eerste stelling de onverschillige groep van de andere twee groepen verschilt en dat bij de tweede stelling de betrokken groep telkens van de andere twee groepen verschilt. Voor de laatste stelling is er een significant verschil tussen de onverschillige groep en de betrokken groep.
35
Resultaten Tabel 10: Resultaten one-way Anova van de drie segmenten en drie stellingen. Binnen een stelling duiden verschillende letters in superscript op een significant verschil in gemiddelde (p<0,05).
Stelling
Significantie tussen clusters
Cluster
Gemiddelde Standaardafwijking
Ik heb behoefte aan meer informatie over babypoedermelk
0,000
Onverschilliga Lage impactb Bewustb Totaal Onverschilliga Lage impacta Bewustb Totaal Onverschilliga Lage impacta,b Bewustb Totaal
2,80 3,88 4,30 3,88 3,28 3,14 4,17 3,58 5,44 6,02 6,27 6,03
Ik heb meer vertrouwen in 0,000 babypoedermelk van de apotheker dan van de supermarkt Ik hecht meer belang aan 0,001 de veiligheid en kwaliteit van babypoedermelk dan aan mijn eigen voeding
1,69 1,85 1,70 1,83 1,96 2,14 2,17 2,17 1,70 1,40 1,12 1,38
De onverschillige groep zegt weinig behoefte te hebben aan informatie over babypoedermelk, wat overeenstemt met hun profilering. De bewuste groep heeft het meest behoefte aan informatie over babypoedermelk, wat tevens overeenstemt met hun profilering. De lage impact groep heeft hierin een intermediaire positie en heeft ook de grootste spreiding. De bewuste groep heeft meer vertrouwen in babypoedermelk van de apotheker dan van de supermarkt, terwijl de andere twee groepen hier neutraal over zijn. De bewuste groep hecht ook meer belang, in vergelijking met de onverschillige groep, aan de veiligheid en kwaliteit van babypoedermelk dan aan de eigen voeding, De spreiding hierop is erg laag dus zijn de consumenten binnen deze groep het daar sterk over eens. -
Samenvatting
De huidige aankoop van babypoedermelk vertoont een significant verband tussen de drie verschillende clusters. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de cluster met de onverschillige respondenten momenteel geen babypoedermelk aankoopt, terwijl de meerderheid van de respondenten van de andere twee clusters, de lage impact groep en de bewuste groep, dat wel doen. De onverschillige groep heeft weinig behoefte aan informatie over babypoedermelk, terwijl de ander twee groepen hier wel behoefte aan hebben. De bewuste groep heeft het meeste vertrouwen in babypoedermelk van de supermarkt, terwijl de andere twee groepen hier minder vertrouwen in hebben. De bewuste groep hecht ook meer belang aan de veiligheid en kwaliteit van babypoedermelk dan aan de eigen voeding, dan de onverschillige groep.
36
Resultaten
5.1.5 Voedselveiligheid De mening van de consument omtrent de huidige voedselveiligheid wordt zowel algemeen onderzocht als voor de productcategorieën vlees, vis, eieren en babypoedermelk. Hieronder is een overzicht weergegeven van deze verschillende categorieën. Hierbij werden per categorie telkens vier antwoordmogelijkheden aan de respondent aangeboden. Tabel 11: Overzicht van de perceptie van de voedselveiligheid voor verschillende productcategorieën
Voedselveiligheid Is aan het verbeteren
Aantal % Ongeveer hetzelfde als een aantal Aantal jaar geleden % Erger aan het worden Aantal % Ik besteed er geen aandacht aan Aantal %
Algemeen Vlees 80 25,3 168 53,2 11 3,5 57 18,0
99 31,3 152 48,1 17 5,4 48 15,2
Vis Eieren Babypoedermelk 68 68 118 21,5 21,5 37,5 166 179 165 52,5 56,6 52,2 25 12 1 7,9 3,8 0,3 57 57 32 18,0 18,0 10,1
Algemeen vindt de meerderheid van de respondenten dat de huidige algemene voedselveiligheid ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. 25% van de respondenten is optimistischer en vindt dat de huidige voedselveiligheid aan het verbeteren is. Slechts 3,5% van de respondenten vindt dat de voedselveiligheid verslechterd is en 18 % besteedt er geen aandacht aan. Aan de voedselveiligheid van vlees wordt door de jonge Vlaamse moeders meer aandacht besteed dan aan de algemene voedselveiligheid. Er zijn ook meer respondenten die vinden dat de voedselveiligheid van vlees aan het verbeteren is dan bij de algemene voedselveiligheid. De voedselveiligheid van vis en eieren vertonen een gelijkaardig patroon als dat van de algemene voedselveiligheid. Aan de voedselveiligheid van babypoedermelk wordt algemeen veel aandacht besteed, meer dan aan vis, vlees, eieren of de algemene voedselveiligheid. De respondenten zijn hier ook het positiefst over vergeleken met vis, vlees, eieren en de algemene voedselveiligheid. De meerderheid van de respondenten vindt dat de voedselveiligheid van babypoedermelk ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden, gevolgd door de mening dat deze aan het verbeteren is. De hoger bekomen clusters kunnen ook vergeleken worden voor de voedselveiligheid in het algemeen, de voedselveiligheid voor vlees, vis, eieren en babypoedermelk. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van kruistabelanalyse. Het verband tussen de algemene voedselveiligheid, de voedselveiligheid voor vlees, vis en eieren en de drie verschillende clusters is echter niet significant (p>0,05). Enkel het verband tussen de voedselveiligheid van babypoedermelk en de drie verschillende clusters vertoont een significant verband (p=0,017). De optie ‘de
37
Resultaten voedselveiligheid is erger aan het worden’ is uit de analyse weggelaten aangezien zo goed als niemand deze optie koos. Het resultaat van deze analyse is hieronder weergegeven. Tabel 12: Kruistabel met de drie segmenten en de perceptie van de voedselveiligheid van babypoedermelk
Voedselveiligheid babypoedermelk Is aan het verbeteren
Aantal % cluster Ongeveer hetzelfde als een Aantal aantal jaar geleden % cluster Ik besteed er geen Aantal aandacht aan % cluster
Cluster Onverschillig Lage impact 13 52 binnen 26,5 37,4
Totaal Bewust 53 41,7
118 37,3
27 binnen 55,1
72 51,8
66 52,0
165 52,4
9 binnen 18,4
15 10,8
8 6,3
32 10,2
De meerderheid van de groep van de onverschilligen vindt dat de voedselveiligheid van babypoedermelk ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. Bij deze groep is er ook het grootste percentage van de respondenten dat er geen aandacht aan besteed, wat overeenstemt met de profilering van deze groep. De groep van de lage impact vindt ook dat de voedselveiligheid van babypoedermelk ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. Bij deze groep vinden meer respondenten dat de voedselveiligheid aan het verbeteren is dan bij de groep van de onverschilligen. Bij de groep van de bewuste respondenten vindt de helft van de respondenten dat de voedselveiligheid van babypoedermelk ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. Hier vinden echter de meeste respondenten, in vergelijking met de andere twee groepen, dat de voedselveiligheid aan het verbeteren is.
38
Resultaten
5.2 Vertrouwen in informatiebronnen In dit deel wordt ingegaan op het vertrouwen in verschillende informatiebronnen om informatie over babypoedermelk te verkrijgen. Eerst wordt nagegaan hoe vaak men verschillende informatiebronnen gebruikt om deze informatie te bekomen en vervolgens hoeveel vertrouwen de consumenten in de verschillende bronnen heeft. Dan wordt het gebruik van een informatiebron vergeleken met het vertrouwen dat de respondent hierin heeft.
5.2.1 Gebruik van informatiebronnen in formatiebronnen Tabel 13 toont de resultaten van de vraag waarbij gepeild werd naar het gebruik van verschillende bronnen om informatie over babypoedermelk te bekomen. Uit de respons blijkt dat de consumenten de dokter of andere gezondheidsspecialisten het vaakst raadplegen om informatie over babypoedermelk te bekomen en gezien de relatief lage spreiding delen de meeste consumenten deze mening. Wikipedia wordt het minst geconsulteerd om informatie over babypoedermelk te bekomen en ook daar zijn de meeste consumenten het over eens. Tabel 13: Overzicht van het gebruik van informatiebronnen
Informatiebron Uw dokter of andere gezondheidsspecialisten Productinformatie Familie en vrienden Supermarkten en winkels Blogs, internetfora, microblogs (Twitter...) Consumentenorganisaties Media (TV, kranten, radio) Wetenschappers Nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties Overheid Sociale netwerksites (bv. Facebook, Netlog ...) Wikipedia
Gemiddelde 5,92 4,67 4,66 3,51 3,51 2,66 2,58 2,58 2,22 2,15 2,04 1,61
Standaardafwijking 1,58 2,13 1,95 2,13 2,23 1,83 1,84 1,88 1,72 1,63 1,64 1,27
5.2.2 V ertrouwen in informatiebronnen Tabel 14 toont de resultaten van de vraag waarbij het vertrouwen van de respondent in verschillende informatiebronnen onderzocht werd om accurate informatie te verschaffen over een voedselrisico. Hieruit blijkt dat het vertrouwen het grootst is bij de dokter of andere gezondheidsspecialisten, gevolgd door de nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties en wetenschappers. De spreiding is het kleinst bij de dokter of andere gezondheidsspecialisten wat erop wijst dat de meeste consumenten deze mening delen.
39
Resultaten Tabel 14: Overzicht van het vertrouwen in informatiebronnen
Informatiebron Uw dokter of andere gezondheidsspecialisten Nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties Wetenschappers Overheid Consumentenorganisaties Media (TV, kranten, radio) Productinformatie Familie en vrienden Supermarkten en winkels Blogs, internetfora, microblogs (Twitter...) Wikipedia Sociale netwerksites (bv. Facebook, Netlog ...)
Gemiddelde 6,29 5,79 5,64 4,96 4,79 3,89 3,75 3,66 3,08 2,59 2,47 2,23
Standaardafwijking 1,16 1,50 1,47 1,75 1,68 1,72 1,82 1,65 1,60 1,63 1,61 1,45
5.2.3 Gebruik versus vertrouwen vert rouwen Het vertrouwen dat de respondent heeft in een bepaalde informatiebron wordt vergeleken met het gebruik ervan. Dit wordt weergegeven in figuur 6. De figuur is onderverdeeld in vier kwadranten: hoog vertrouwen-hoog gebruik, hoog vertrouwen-laag gebruik, laag vertrouwenlaag gebruik en laag vertrouwen-hoog gebruik. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het middelpunt van de zevenpuntenschaal, waarde vier. Uit figuur 6 kunnen vijf verschillende groepen afgeleid worden: groep A valt in het eerste kwadrant, groep B valt bijna volledig in het tweede kwadrant, groep C en groep D vallen in het derde kwadrant en groep E valt in het vierde kwadrant. Groep A bevat slechts één informatiebron, die van de dokter of andere gezondheidsspecialist. Deze bron heeft een hoog vertrouwen van de respondent en wordt ook frequent gebruikt. Groep B bevat vijf verschillende informatiebronnen: consumentenorganisaties, media, wetenschappers, nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties en de overheid. Deze informatiebronnen genieten een hoog vertrouwen, maar worden zelden gebruikt om informatie omtrent babypoedermelk te bekomen. Groep C omvat Wikipedia en sociale netwerksites als informatiebronnen. De consument vertrouwt deze bronnen erg weinig om informatie te leveren en worden ook nauwelijks geraadpleegd. Tot groep D behoren supermarkten, winkels en blogs, internetfora en microblogs. Deze informatiebronnen worden weinig vertrouwd en ook niet vaak gebruikt als informatiebron maar nog altijd meer dan Groep B waar het vertrouwen hoog is.. Groep E bevat productinformatie en informatie afkomstig van vrienden en familie. Deze informatiebronnen hebben een gemiddeld vertrouwen, maar worden wel vaak geconsulteerd om informatie omtrent babypoedermelk te bekomen.
40
Resultaten
Gebruik versus Vertrouwen 7
A B Vertrouwen informatiebron
6
5
4 1
2
3
4 3
D
5
6
7
E
2
C 1 Gebruik informatiebron
Figuur 6: Vergelijking van gebruik en vertrouwen van informatiebronnen
Hieruit kan besloten worden dat een hoog vertrouwen van de respondent in een bepaalde informatiebron niet altijd overeenstemt met een hoog gebruik van deze informatiebron. Hetzelfde geldt voor een laag vertrouwen. De informatiebron waarvoor een hoog vertrouwen wel overeenstemt met een hoog gebruik van de informatiebron, zijn dokters of andere gezondheidsspecialisten. Dit kan te wijten zijn aan de lage toegangsbarrière tot deze informatiebron en een lange vertrouwensband. Deze bronnen worden als objectief beschouwd en worden geassocieerd worden met een hoge kennis. Andere informatiebronnen die sterk vertrouwd worden zijn consumentenorganisaties, wetenschappers, nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties, overheid en media. Het lage gebruik kan te wijten zijn aan een hoge barrière, een te beperkt aanbod aan informatie vanwege deze bronnen of een aanbod dat niet voldoende afgestemd is op de doelgroep. De informatiebronnen met een laag vertrouwen en een laag gebruik zijn Wikipedia, sociale netwerksites, blogs, internetfora, microblogs en supermarkten en winkels. De respondent vertrouwt deze informatiebronnen niet en gaat ze bijgevolg ook niet gebruiken. De informatie afkomstig van vrienden en familie of van producten wordt door de respondent maar gemiddeld vertrouwd maar hij maakt er wel veel gebruik van. De reden hiervoor kunnen de sociale contacten met de informatiebronnen zijn, wat leidt tot een hoog gebruik maar een kritische beoordeling van de informatiebronnen.
41
Resultaten
5.2.4 Factoranalyse vertrouwen in informatiebronnen Via exploratieve factoranalyse wordt geprobeerd om de informatiebronnen te groeperen aan de hand van het vertrouwen dat de respondent in de informatiebronnen heeft. De verschillende testen om na te gaan of de betrokken variabelen onderling voldoende gecorreleerd zijn, geven aan dat de factoranalyse zinvol is (Wijnen, Janssens et al., 2002). De geroteerde componentenmatrix is weergegeven in tabel 15. Er wordt gebruik gemaakt van een cut-off waarde van 0,60 om de praktische significantie te garanderen (Wijnen, Janssens et al., 2002). Tabel 15: Resultaten van de factoranalyse van informatiebronnen
Informatiebron
Component 1 2 Nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties 0,887 Wetenschappers
0,844
Overheid
0,795
Consumentenorganisaties
0,672
Uw dokter of andere gezondheidsspecialisten
0,522
Media (TV, kranten, radio)
0,491
Sociale netwerksites (bv. Facebook, Netlog ...)
0,287 0,908
Blogs, internetfora, microblogs (Twitter...)
0,899
Wikipedia
0,747
3
0,383
Productinformatie
0,853
Supermarkten en winkels
0,809
Familie en vrienden
0,480
0,569
De bron ‘media’ wordt geëlimineerd omdat deze op de drie factoren factorladingen heeft die niet sterk van elkaar verschillen. Ook de informatiebron ‘familie en vrienden’ heeft factorladingen op twee verschillende factoren die niet sterk verschillen. Deze informatiebron wordt dus ook uit de verdere analyse weggelaten. De informatiebron ‘uw dokter of andere gezondheidsspecialisten’ heeft een factorlading van 0,522 op factor 1, wat kleiner is dan de cutoff waarde van 0,60, maar heeft geen grote factorlading op een van de twee andere factoren. Een cut-off waarde van 0,60 is echter erg streng, dus wordt geopteerd om deze informatiebron te weerhouden indien deze factor dan een goede Cronbach’s alphawaarde vertoont. De geëlimineerde stellingen zijn als individuele stellingen nog belangrijk en worden verder gebruikt als single items. Na eliminatie van deze informatiebronnen wordt een opnieuw een exploratieve factoranalyse uitgevoerd. Deze nieuwe factoranalyse is opnieuw zinvol en geeft goede resultaten met betrekking tot de factorladingen. (Wijnen, Janssens et al., 2002). Uit deze factoranalyse blijkt dat er drie factoren onderscheiden kunnen worden. De eerste factor omvat vijf informatiebronnen: de nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties, de wetenschappers, de overheid, de consumentenorganisaties en de dokter of andere gezondheidsspecialisten. Deze factor kan dus omschreven worden als informatie van objectieve, wetenschappelijk
42
Resultaten onderbouwde bronnen. De tweede factor omvat drie informatiebronnen: de sociale netwerksites, blogs en internetfora en Wikipedia. Deze factor omvat dus informatie afkomstig van berichten op het internet. En de laatste factor omvat twee bronnen: de productinformatie en de supermarkten en winkels. Dit kan omschreven worden als point-of-purchase informatie, beschikbaar
gesteld
door
de
winkel
of
de
producent.
Vervolgens
wordt
een
betrouwbaarheidsanalyse op de factoren uitgevoerd. Dit gebeurt met behulp van de Cronbach’s alphawaarde. In tabel 16 worden hiervan de resultaten weergegeven. Tabel 16: Resultaten betrouwbaarheidsanalyse
Factor Cronbach’s alpha Objectieve, wetenschappelijke bronnen 0,823 Berichten op het internet 0,850 Poitn-of-purchase 0,762 Voor alle drie de factoren zijn de Cronbach’s alphawaarden groter dan 0,60 en bijgevolg is de berekening van de ‘summated scale’ voor elke factor toegestaan (Wijnen, Janssens et al., 2002). Tabel 17: Overzicht gemiddelde score van de verschillende factoren en single items voor vertrouwen in informatiebronnen
Factoren en single items Gemiddelde Objectieve, wetenschappelijke bronnen 5,49 Media 3,89 Familie en vrienden 3,66 Point-of-purchase 3,41 Berichten op het internet 2,43
Standaardafwijking 1,17 1,72 1,65 1,54 1,37
Om na te gaan of de gemiddelden van de factoren en de single items significant van elkaar verschillen, wordt gebruik gemaakt van een Paired-Samples T test tussen de drie factoren en de single items. Voor al de verschillende combinaties is de significantie gelijk aan 0,000 wat kleiner is dan de gebruikelijke afkapgrens van 0,05. Hieruit kan besloten worden dat de gemiddelden van de drie factoren en de twee single items significant van elkaar verschillen. De factor die informatie van objectieve, wetenschappelijke bronnen bevat, scoort duidelijk het hoogst in het vertrouwen van de consument. De standaardafwijking is hiervoor het laagst, wat erop wijst dat de consument hierover het vaakst dezelfde mening deelt. Het single item media, scoort iets lager dan neutraal in het vertrouwen van de consument. Dit omdat gewerkt wordt met een zevenpunten Likert-schaal, waardoor het neutraal punt op waarde vier ligt. Dit wordt gevolgd door het vertrouwen in informatie afkomstig van familie en vrienden en point-ofpurchase informatie. De factor die berichten op het internet omvat, scoort het laagst in vertrouwen. De mening van de consument over het vertrouwen in media informatie is meest verdeeld vergeleken met de andere.
43
Resultaten
5.2.5 K oppeling aan clusters De factoren en single items over het vertrouwen dat de consument stelt in verschillende informatiebronnen kunnen ook gekoppeld worden aan de hoger gevonden clusters. In tabel 15 is hiervan een overzicht weergegeven. Voor de factor neutrale, wetenschappelijke bronnen is er een significant verschil in gemiddelden tussen de drie clusters (p=0,010). Voor de factor berichten op het internet bestaat er een niet significant verschil tussen de drie clusters (p=0,062). Voor de factor commerciële informatie bestaat er een significant verschil in gemiddelden tussen de drie verschillende clusters (p=0,030). Single item media heeft een significant verschil in gemiddelden tussen de drie clusters (p=0,03) en single item familie en vrienden heeft een niet significant verschil (p=0,651). Tabel 18: Resultaten van one-way Anova analyse voor de factoren en single items van informatiebronnen met de verschillende segmenten. Binnen een factor duiden verschillende letters in superscript op een significant verschil in gemiddelde (p<0,05)
Factor informatie Objectieve, wetenschappelijke bronnen
Significantie tussen clusters 0,010
Berichten op het internet
0,062
Point-of-purchase
0,030
Media
0,003
Familie en vrienden
0,651
Cluster
Gemiddelde Standaardafwijking
Onverschilliga Lage impacta,b Bewustb Gemiddelde Onverschillig Lage impact Bewust Gemiddelde Onverschilliga Lage impacta,b Bewustb Gemiddelde Onverschilliga Lage impactb Bewustb Gemiddelde Onverschillig Lage impact Bewust Gemiddelde
5,01 5,50 5,66 5,49 2,09 2,39 2,61 2,43 3,07 3,30 3,68 3,41 3,16 3,94 4,12 3,89 3,56 3,70 3,69 3,66
1,05 1,24 1,09 1,17 1,17 1,41 1,38 1,37 1,51 1,56 1,50 1,54 1,63 1,78 1,62 1,72 1,66 1,65 1,65 1,65
44
Resultaten Bij de twee factoren en het single item die wel een significant verschil vertonen in gemiddelden tussen de drie clusters, wordt nagegaan welke clusters hiervoor precies verantwoordelijk zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van Post Hoc testen. Zowel voor de factor neutrale, wetenschappelijke bronnen als de factor van de point-of-purchase toont de Tukey Post Hoc test aan dat het verschil zich bevindt tussen de onverschillige cluster en de bewuste cluster. Voor media situeert het verschil zich tussen de groep onverschillig en de groepen lage impact en bewust. Hieruit wordt besloten dat de cluster met de bewuste respondenten het hoogste vertrouwen heeft in informatie van neutrale, wetenschappelijke bronnen. Terwijl de onverschillige cluster het minste vertrouwen heeft in deze informatiebron. De cluster met de bewuste respondenten heeft ook het hoogste vertrouwen in point-of purchase informatie. De onverschillige cluster heeft ook in deze informatiebron het minst vertrouwen. De bewuste groep heeft ook het meeste vertrouwen in de informatie afkomstig van media, gevolgd door de lage impact groep. De onverschillige groep heeft hierin het minste vertrouwen.
45
Resultaten
5.3 Kennis en invloed melaminecrisis 5.3.1 Kennis melaminecrisis De jonge Vlaamse moeders geven aan iets over de melaminecrisis gehoord te hebben maar er niet veel te over weten. Dit wordt gevolgd door iets over de melaminecrisis gehoord te hebben en het ook te gevolgd hebben. Een minderheid heeft er nog nooit van gehoord. Tabel 19: Verdeling kennis over melaminecrisis
Op de hoogte melaminecrisis Percentage Ik heb er nooit van gehoord 21,2 Ik heb er iets van gehoord, maar ik weet er niet veel over 40,2 Ik heb er over gehoord en het ook gevolgd 38,6 De hoger gevonden clusters kunnen ook gebruikt worden om de kennis over de melaminecrisis na te gaan. Bij het vormen van een kruistabel met de vraag ‘in welke mate men op de hoogte is over de melaminecrisis in 2008’ en de verschillende groepen is er een significant verband aangetroffen (p=0,005). Tabel 20: Kruistabel met de drie segmenten en de kennis over de melaminecrisis
Op de hoogte melaminecrisis
Cluster Onverschillig Lage impact Ik heb er nooit van gehoord Aantal 6 28 % binnen cluster 12,0 20,1 Ik heb er iets van gehoord, Aantal 23 68 maar ik weet er niet veel over %binnen cluster 46,0 48,9 Ik heb er over gehoord en het Aantal 21 43 ook gevolgd % binnen cluster 42,0 30,9
Totaal Bewust 33 26,0 36 28,3 58 45,7
67 21,2 127 40,2 122 38,6
Als we naar de verschillende groepen kijken, valt op dat bij de groep ‘onverschillig’ en de groep ‘lage impact’ voornamelijk geantwoord werd dat ze iets van gehoord hadden maar er niet veel over wisten. Bij de groep ‘bewust’ werd voornamelijk geantwoord dat ze er iets over gehoord hadden en het ook gevolgd hadden. Dit sluit aan bij de profilering van die groep, die actief op zoek gaat naar informatie en deze uitwisselt.
46
Resultaten
5.3.2 Invloed melaminecrisis De melaminecrisis heeft de houding tegenover babypoedermelk van de respondenten niet veranderd. Ook het aankoopgedrag van de respondenten is hierdoor niet veranderd. De frequentie van de antwoorden op deze stellingen is weergegeven in onderstaande tabel. Dit werd gemeten aan de hand van een zevenpunten Likert-schaal. Hiervoor worden drie intervallen onderscheiden: lager dan 3,5, tussen 3,5 en 4,5 en hoger dan 4,5. Tabel 21: Verdeling van de impact op de houding en het aankoopgedrag
Interval <3,5 3,5-4,5 >4,5
Impact Houding Aankoopgedrag 49,4% 55,7% 33,2% 32,6% 17,4% 11,7%
Wanneer de impact op de houding van de consument tegenover babypoedermelk en op hun aankoopgedrag hiervan vergeleken worden, is de impact op het aankoopgedrag duidelijk lager geweest dan op de houding van de consument. Tabel 22: Overzicht van de drie segmenten en de impact op de houding en het aankoopgedrag
Impact Houding tegenover babypoedermelk
Aankoopgedrag tegenover babypoedermelk
Cluster Onverschillig Lage impact Bewust Gemiddelde Onverschillig Lage impact Bewust Gemiddelde
Gemiddelde 3,88 1,47 4,43 3,04 3,44 1,28 4,16 2,78
Standaardafwijking 1,67 0,88 0,97 1,77 1,57 0,57 1,14 1,70
Tabel 22 geeft een overzicht per consumentensegment weer van de impact op de houding tegenover en het aankoopgedrag van
babypoedermelk. Bij de groep met de bewuste
respondenten heeft de melaminecrisis de sterkste invloed op de houding en het aankoopgedrag van babypoedermelk gehad. Bij de lage impact groep heeft melaminecrisis het minst invloed gehad. De spreiding is het grootst bij de onverschillige groep, wat erop wijst dat de respondenten binnen deze groep hierover vaak van mening verschillen.
47
Discussie
6 Discussie Dit onderzoek gaat na welke impact de melaminecrisis gehad heeft op het consumentengedrag van jonge Vlaamse moeder omtrent babypoedermelk. Dit werd aan de hand van enquête nagegaan. In deze thesis werd gebruik gemaakt van een gemakssteekproef. Dit betekent dat de steekproef niet representatief is voor de hele bevolking. In een eerste fase van de analyse werd onderzocht welke eigenschappen jonge Vlaamse moeders belangrijk vinden bij de aankoop van babypoedermelk. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat kwaliteit, betrouwbaarheid, gezondheid en voedselveiligheid de belangrijkste eigenschappen zijn. In de studie van Qiao et al. (2010) na de melaminecrisis, gaf de Chinese consument aan dat voedselveiligheid het belangrijkste productattribuut was bij de aankoop van zuivelproducten, gevolgd door adequate inspectie, de producent, de smaak, de verscheid en de nutritionele kwaliteit. Als laatste productattribuut werd de prijs gegeven (Qiao, Guo et al., 2010). Uit een onderzoek van het OIVO in 2010 bleek dat prijs en kwaliteit de belangrijkste keuzecriteria zijn voor een Belg bij de aankoop van een voedingsproduct (OIVO, 2010). Uit eigen onderzoek blijkt dat prijs een minder belangrijk keuzecriterium is bij de Belgische consument bij de aankoop van babypoedermelk. Dit is niet zo verwonderlijk aangezien voeding een productcategorie is met een lage betrokkenheid, dat heel routinematig aangekocht wordt en waarbij een vergelijking op basis van prijs gemaakt worden door het grote aanbod. Babypoedermelk daarentegen is een product met een hoge betrokkenheid, waardoor prijs minder belangrijk is als productattribuut. Er werden drie verschillende groepen van consumenten gevonden: de groep ‘onverschillig’, de groep ‘lage impact’ en de groep ‘bewust’. De onverschillige consumenten zijn mensen met een lage betrokkenheid tegenover babypoedermelk. Deze consumenten gaan niet actief op zoek naar informatie omtrent babypoedermelk en hebben weinig behoefte aan informatie hierover. Deze respondenten hebben een gemiddelde impact van de melaminecrisis in China. De groep ‘lage impact’ bevat jonge moeders die een hoge betrokkenheid hebben tegenover babypoedermelk en daar soms ook actief informatie over opzoeken. De melaminecrisis in China heeft een beperkte invloed gehad op de houding en het aankoopgedrag van deze consumenten. De groep ‘bewust’ heeft ook een hoge betrokkenheid tegenover babypoedermelk en weet er veel over. Deze jonge moeders gaan actief op zoek naar informatie omtrent babypoedermelk en wisselen die ook actief uit. Deze groep heeft het meeste vertrouwen in babypoedermelk van de supermarkt, terwijl de andere twee groepen hier minder vertrouwen in hebben. De melaminecrisis in China heeft dan ook een grote impact gehad op hun houding en aankoopgedrag tegenover babypoedermelk. De huidige aankoop van babypoedermelk verschilt tussen de drie segmenten. De meerderheid van
48
Discussie de jonge moeders van de ‘onverschillig’ groep kopen momenteel geen babypoedermelk aan, terwijl
de twee andere groepen dat momenteel wel doen. Dit is logisch aangezien de twee
andere groepen vooral kinderen jonger dan 1 jaar hebben. Wat betreft de voedselveiligheid vindt 30,9% van de respondenten die er aandacht aan besteden dat de voedselveiligheid de laatst jaren verbeterd is, 64,8% dat de huidige voedselveiligheid ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden en 4,3% vindt dat deze verergerd is. Volgens Eurobarometer 238 vond in 2006 nochtans 47% van de Belgische consumenten dat de voedselveiligheid de laatste jaren verbeterd was, 32% dat deze ongeveer hetzelfde gebleven was en 21% dat deze verergerd was (EFSA, 2006). In deze studie zijn er dus minder consumenten die vinden dat de voedselveiligheid de laatste jaren verergerd is, maar ook minder consumenten die vinden dat ze verbeterd is in vergelijking met de Eurobarometer uit 2006. Uit consumentenonderzoeken na de melaminecrisis blijkt dat de Chinese consumenten ontevreden zijn met hun huidige voedselveiligheid. (Qiao, Guo et al., 2010; Xu and Wu, 2010). De ondervraagde jonge moeders besteden veel aandacht aan de voedselveiligheid van babypoedermelk en zijn hier ook het positiefst over vergeleken met de voedselveiligheid van vis, vlees, eieren en de algemene voedselveiligheid. Zhou en Wang (2011) onderzochten de mening van de Chinese consument over de voedselveiligheid van melkpoeder, na de melaminecrisis. Hieruit bleek dat de er een algemene bezorgdheid heerst omtrent de veiligheid van melkpoeder en dat deze bezorgdheid omgekeerd gerelateerd is met het opleidingsniveau, de kennis over voedselveiligheidsincidenten en de mening over de maatregelen getroffen door de overheid (Zhou, Wang; 2011). De mening over de voedselveiligheid voor babypoedermelk werd ook binnen de drie hoger genoemde groepen onderzocht. Het grootste percentage van de respondenten die geen aandacht besteden aan de voedselveiligheid van babypoedermelk, is terug te vinden bij de groep van de onverschilligen, wat overeenstemt met de profilering van deze groep. De groep van de lage impact zit tussen de beide andere groepen in en is van mening dat de voedselveiligheid van babypoedermelk ongeveer hetzelfde is als een aantal jaar geleden. Binnen de groep van de bewuste respondenten vinden de meeste jonge moeders dat de voedselveiligheid van babypoedermelk aan het verbeteren is. In een tweede fase van de analyse werd het gebruik en het vertrouwen van de consument in verschillende informatiebronnen nagegaan om informatie omtrent babypoedermelk te bekomen. Uit de resultaten blijkt dat de jonge Vlaamse moeders het vaakst de dokter of een andere gezondheidsspecialist gebruiken om informatie te verkrijgen en de meeste consumenten delen deze mening. Daarna volgen de commerciële bronnen (zoals productinformatie, supermarkten en winkels) en familie en vrienden. De onafhankelijke bronnen (zoals overheid, wetenschappers, voedselveiligheidsorganisaties of consumentenorganisaties) en informatie van het internet (zoals Wikipedia, blogs, internetfora of sociale netwerksites) worden minder gebruikt. Wikipedia wordt het minst gebruikt als informatiebron over babypoedermelk en hierover zijn de meeste
49
Discussie consumenten het eens. De resultaten over het gebruik van informatiebronnen zijn gelijklopend met de resultaten van een de studie naar het gebruik en vertrouwen van informatiebronnen over vis (Pieniak, Verbeke et al., 2007). De
respondenten
hebben
het
meeste
vertrouwen
in
de
dokter
of
een
andere
gezondheidsspecialist, gevolgd door andere objectieve, wetenschappelijke bronnen. Hierna komt de media en familie en vrienden en point-of-purchase informatie. Het vertrouwen in posts op het internet is het laagst. Deze resultaten zijn gelijkaardig aan die bekomen bij de studie omtrent informatiebronnen van vis, behalve voor de bron ‘familie en vrienden’ die in die studie hoog vertrouwd worden (Pieniak, Verbeke et al., 2007). De mate van vertrouwen is ook in overeenstemming met deze van de Eurobarometer 354 voor de meeste informatiebronnen (EFSA, 2010). Opvallend is dat bij de Eurobarometer 354 familie en vrienden door erg veel Belgen sterk vertrouwd worden om informatie over een voedselrisico te verstrekken, terwijl aan vrienden en familie in de resultaten van deze masterproef slechts een gemiddeld vertrouwen gegeven wordt. Uit de resultaten komt ook de grote diversiteit aan gebruikte en vertrouwde bronnen over babypoedermelk naar voor. Dit is gelijkaardig aan de brede range aan informatiebronnen over vis gevonden bij onderzoek naar
het gebruik en vertrouwen ervan
(Pieniak, Verbeke et al., 2007). Uit de vergelijking van het vertrouwen dat de respondent heeft in bepaalde informatiebronnen en het gebruik ervan, blijkt dat dit niet altijd overeenstemt. De respondent vertrouwt
de
dokter of een andere gezondheidsspecialist het meest en gebruikt deze het vaakst als informatiebron. In objectieve, wetenschappelijk onderbouwde informatiebronnen en de media heeft de respondent ook veel vertrouwen, maar deze wordt erg weinig gebruikt als informatiebron. Voor productinformatie of informatie afkomstig van vrienden en familie is het net omgekeerd, die wordt gemiddeld vertrouwd maar wel vaak gebruikt als informatiebron. Sociale media of supermarkten en winkels worden als informatiebron weinig vertrouwd en worden bijgevolg ook weinig geconsulteerd. Interessant is het feit dat er geen groep van informatiebronnen is die erg weinig vertrouwd wordt maar wel vaak gebruikt wordt door de consument. Uit de resultaten van een studie die het gebruik van en het vertrouwen in informatiebronnen over vis vergelijkt, bleek dergelijke groep ook niet aanwezig te zijn (Pieniak, Verbeke et al., 2007). Dit geeft aan dat een minimum aan vertrouwen nodig is vooraleer een informatiebron gebruikt wordt. In de laatste fase van de analyse werd de kennis en de invloed van de melaminecrisis in China nagegaan. Uit de resultaten blijkt dat de meeste respondenten iets over de melaminecrisis gehoord hebben, maar er niet veel over weten. De groepen van de onverschillige consumenten en van de lage impact zeggen iets over de crisis gehoord te hebben, maar er niet veel over weten. De groep van de bewuste consumenten heeft over de melaminecrisis gehoord en het ook gevolgd, wat aansluit bij de profilering van deze groep.
50
Discussie Uit de resultaten blijkt dat de melaminecrisis de houding tegenover babypoedermelk en het aankoopgedrag ervan bij de jonge Vlaamse moeders niet veranderd heeft. Dit is gelijkaardig als bij Chinese consumenten. Uit de studie van Qiao et al. (2010) bleek dat de melaminecrisis de aankoopgewoonten en de perceptie van de voedselveiligheid van zuivelproducten bij de Chinese consumenten niet veranderd had (Qiao, Guo et al., 2010). Als de impact op de houding van de jonge Vlaamse moeder en het aankoopgedrag vergeleken wordt, is de impact op het aankoopgedrag duidelijk lager. Dit stemt overeen met de studie van Verbeke et al. (2008) waarin de impact van een negatieve boodschap op de houding en de aankoopintentie van Belgische consumenten op vis werd nagegaan. Hieruit bleek dat de impact op de aankoopintentie lager lag dan de impact op de houding tegenover vis (Verbeke, Vanhonacker et al., 2008). Uit dit onderzoek kan besloten worden dat de meerderheid van de jonge Vlaamse moeders vindt dat babypoedermelk even veilig is als een aantal jaar geleden en dat ze in de dokter of een andere gezondheidsspecialist het meeste vertrouwen hebben om hierover informatie te bekomen. Het gebruik van informatiebronnen stemt echter niet altijd overeen met het vertrouwen hierin. De meeste jonge Vlaamse moeders zeggen iets over de melaminecrisis geboord te hebben, maar weten er niet veel over en de crisis heeft dan ook geen impact gehad op het consumentengedrag.
51
Bibliografie
Bibliografie Akerlof, G. A. (1970). "Market for lemons: qualtity uncertainty and market mechanism." Quarterly Journal of Economics 84(3): 488-500. Bhalla, V., P. C. Grimm, et al. (2009). "Melamine nephrotoxicity: an emerging epidemic in an era of globalization." Kidney International 75(8): 774-779. Burns, A. and R. Bush (2006). Principes van marktonderzoek: toepassingen met SPSS. Chen, J. S. (2009a). "What Can We Learn from the 2008 Melamine Crisis in China?" Biomedical and Environmental Sciences 22(2): 109-111. Chen, J. S. (2009b). "A worldwide food safety concern in 2008-melamine-contaminated infant formula in China caused urinary tract stone in 290 000 children in China." Chinese Medical Journal 122(3): 243-244. de Jonge, J., L. Frewer, et al. (2004). "Monitoring consumer confidence in food safety: an exploratory study " British Food Journal 106(10-11): 837-849. de Jonge, J., J. C. M. van Trijp, et al. (2008). "How trust in institutions and organizations builds general consumer confidence in the safety of food: A decomposition of effects." Appetite 51(2): 311-317. De Pelsmacker, P. and P. Van Kenhove (2002). Marktonderzoek, methoden en toepassingen, Garant, Antwerpen/Appeldoorn. De Standaard (2011, 30 mei 2011). 'België verbiedt import komkommers uit verdachte Spaanse bedrijven.' from ttp://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20110530_061 EFSA (1998). Eurobarometer 49. Food product safety, child sex tourism, health care, and cancer, European Food Safety Authority. EFSA (2006). Eurobarometer 238. Risk issues, European Food Safety Authority. EFSA (2008). Statement of EFSA on risks for public health due to the presences of melamine in infant milk and other milk products in China, European Food Safety Authority. 10. EFSA (2010). Special Eurobarometer 354. Food related risks, European Food Safety Authority. Eldridge, J., Kitzinger, J. and Philo, G. (1998). "The re-emergence of BSE: The impacts of public beliefs and behaviour." Risk and Human Behaviour Newsletter 3: 6-10.
52
Bibliografie Fantino, E. and A. Silberberg (2010). "Revisisting the role of bad news in maintaining human observing behavior." Journal of the Experimental Analysis of Behavior 93(2): 157-170. FAVV (2008). Melding van het FAVV: Met melamine verontreinigde producten, Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. Frewer, L. J. and S. Miles (2003). "Temporal stability of the psychological determinants of trust: Implications for communication about food risks." Health Risk & Society 5(3): 259-271. Frewer, L. J., S. Miles, et al. (2002). "The media and genetically modified foods: Evidence in support of social amplification of risk." Risk Analysis 22(4): 701-711. Frewer, L. J., J. Scholderer, et al. (2003). "Communicating about the risks and benefits of genetically modified foods: The mediating role of trust." Risk Analysis 23(6): 1117-1133. Golan, E., F. Kucher, et al. (2001). "Economics of food labelling." Journal of Consumer Policy 24: 117-184. Gossner, C. M. E., J. Schlundt, et al. (2009). "The Melamine Incident: Implications for International Food and Feed Safety." Environmental Health Perspectives 117(12): 18031808. Grunert, K. G. (2005). "Food quality and safety: consumer perception and demand." European Review of Agricultural Economics 32(3): 369-391. Hansen, J., L. Holm, et al. (2003). "Beyond the knowledge deficit: recent research into lay and expert attitudes to food risks." Appetite 41(2): 111-121. Health-Canada (2008). Survey and health risk assessmen of background level of melamine in infant formula allowed for sale in Canada. Ottawa, Ontario, Health Canada, Health Products an Foor Branch. Hilgartner, S. (1990). "The dominant view of popularization: Conceptual problems, political uses." Social Studies of Science 20(3): 519-539. Houghton, J. R., G. Rowe, et al. (2008). "The quality of food risk management in Europe: Perspectives and priorities." Food Policy 33(1): 13-26. Kahneman, D. and A. Tversky (1979). "Prospect theory: Analysis of decision under risk." Econometrica 47(2): 263-291. Kasperson, R. E., O. Renn, et al. (1988). "The social amplification of risk: A conceptual framework." Risk Analysis 8(2): 177-187. Kitzinger, J. and J. Reilly (1997). "The rise and fall of risk reporting - Media coverage of human genetics research, 'False Memory Syndrome' and 'Mad Cow Disease'." European Journal of Communication 12(3): 319-350.
53
Bibliografie Lofstedt, R. E. (2006). "How can we make food risk communication better: Where are we and where are we going?" Journal of Risk Research 9(8): 869-890. Miles, S. and L. Frewer (2001). "Investigating specific concerns about different food hazards." Food Quality and Preference 12: 47-61. Miles, S. and V. Scaife (2003). "Optimistic bias and food." Nutrition Research Reviews 16(1): 319. OIVO (2010). Welke koopcriteria passen de consumenten toe in 2010?, Onderzoekers -en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties Pieniak, Z., W. Verbeke, et al. (2007). "European consumers' use of and trust in information sources about fish." Food Quality and Preference 18(8): 1050-1063. Poortinga, W., P. Dekker, et al. (2000). Vertrouwen en risicopercepties. Puschener, B., R. Poppenga, et al. (2007). "Assessment of melamine and cyanuric acid toxicity in cats." Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 19: 616-624. Qiao, G. H., T. Guo, et al. (2010). "Melamine in Chinese milk products and consumer confidence." Appetite 55(2): 190-195. Renn, O. and D. Levine (1991). Credibility and trust in risk communication. Communicating risks to the public: international perspectives. P. J. M. S. Roger E. Kasperson:: 175-218. Shi Shouhe, S. X. (2010). "Re-emergence of melamine-tainted dairy triggers alarm over food safety in China." Slovic, P. (1987). "Perception of risk." Science 236(4799): 280-285. Swinnen, J. F. M. and N. Francken (2002). Food Crises and The Political Economy of the Media. Zaragoza, Katholieke Universiteit Leuven, Departement of Economics & Research Group on Food Policy, Transistion & Development. Thiede, M. (2005). "Information and access to health care: is there a role for trust?" Social Science & Medicine 61(7): 1452-1462. Tyan, Y. C., M. H. Yang, et al. (2009). "Melamine contamination." Analytical and Bioanalytical Chemistry 395(3): 729-735. Reuters (2011, 30 mei 2011). "China seizes 26 tonnes of melamine-tainted milk powder." from http://www.reuters.com/article/2011/04/27/us-china-food-melamineidUSTRE73Q1AF20110427 USFDA (2007). Interim melamine and analogues safety/risk assessment, United States Food and Drug Administration, Center for Food Safety and Applied Nutrition.
54
Bibliografie USFDA (2008). Interim safety and risk assessment of melamine and its analogues in food for humans. Silver Spring, MD, United States Departement of Health and Human Services, Food and Drug Administration, Centre for Food Safety and Nutrition. van Kleef, E., L. J. Frewer, et al. (2006). "Perceptions of food risk management among key stakeholders: Results from a cross-European study." Appetite 47(1): 46-63. Verbeke, W. (2001). "Beliefs, attitude and behaviour towards fresh meat revisited after the Belgian dioxin crisis." Food Quality and Preference 12(8): 489-498. Verbeke, W. (2005). "Agriculture and the food industry in the information age." European Review of Agricultural Economics 32(3): 347-368. Verbeke, W., L. J. Frewer, et al. (2007). "Why consumers behave as they do with respect to food safety and risk information." Analytica Chimica Acta 586(1-2): 2-7. Verbeke, W. and P. Van Kenhove (2002). "Impact of emotional stability and attitude on consumption decisions under risk: The Coca-Cola crisis in Belgium." Journal of Health Communication 7(5): 455-472. Verbeke, W., F. Vanhonacker, et al. (2008). "Communicating risks and benefits from fish consumption: Impact on Belgian consumers' perception and intention to eat fish." Risk Analysis 28(4): 951-967. Verbeke, W., J. Viaene, et al. (1999). "Health communication and consumer behavior on meat in Belgium: From BSE until dioxin." Journal of Health Communication 4(4): 345-357. Verbeke, W. and R. W. Ward (2001). "A fresh meat almost ideal demand system incorporating negative TV press and advertising impact." Agricultural Economics 25(2-3): 359-374. Verbeke, W., R. W. Ward, et al. (2002). "Evaluation of publicity measures relating to the EU beef labelling system in Belgium." Food Policy 27(4): 339-353. Verbeke, W., R. W. Ward, et al. (2000). "Probit analysis of fresh meat consumption in Belgium: exploring BSE and television communication impact." Agribusiness 16(2): 215234. Vilt. (2008a, 1 november 2008). "Nederland haalt koekjes met melamine uit de markt." Belga, from http://www.vilt.be/Nederland_haalt_koekjes_met_melamine_uit_de_markt. Vilt. (2008b, 1 oktober 2008). "Voedselagentschap vindt melamine in Chinese snoep." from http://www.vilt.be/Voedselagentschap_vindt_melamine_in_Chinese_snoep. Vilt. (2010a, 17 november 2010). "China executeert twee verkopers melaminemelk." De Morgen, from http://www.vilt.be/Melaminecrisis_weegt_nog_op_Chinese_zuivelindustrie.
55
Bibliografie Vilt. (2010b, 14 november 2010). "Melamine-vervuilde melkpoeder duikt opnieuw op in China." De Standaard, from http://www.vilt.be/Melaminevervuilde_melkpoeder_duikt_opnieuw_op_in_China. Vilt. (2011, 30 mei 2011). "Actievoerders vernielen ggo-aardappelveld in Wetteren." Belga, from http://www.vilt.be/Actievoerders_vernielen_ggo_aardappelveld_in_Wetteren VWA (2010). Melamine, Voedsel en Waren Autoriteit Nederland. Wang, Y. (2010) "Melamine-tainted products go off shelves." China Daily. Wang, Z. G., Y. Mao, et al. (2008). "Chinese consumer demand for food safety attributes in milk products." Food Policy 33(1): 27-36. Weinstein, N. D. (1989). "Optimistic biases about personal risks." Science 246(4935): 1232-1233. WHO (2009a). Backgound paper on dietary esposure assessment. Geneva, World Health Organization:: 12. WHO (2009b). Background paper on the chemistry of melamine alone and in combination with related compounds. Geneva, World Health Organization. 14. WHO (2009c). Toxicological and health aspects of melamine and cyanic acid. Geneva, World Health Organization. 74. Wijnen, K., W. Janssens, et al. (2002). Marktonderzoek met SPSS: Statistische verwerking en interpretatie, Garant, Antwerpen/Appeldoorn. Xu, L. L. and L. H. Wu (2010). "Food safety and consumer willingness to pay for certified traceable food in China." Journal of the Science of Food and Agriculture 90(8): 13681373. Zhang, C. P., J. F. Bai, et al. (2010). "How do consumers determine the safety of milk in Beijing, China?" China Economic Review 20: S45-S54. Zhang, L., L. L. Wu, et al. (2009). "Melamine-contaminated milk products induced urinary tract calculi in children." World Journal of Pediatrics 5(1): 31-35. Zhou, Y. and E. Wang (2011). 'Urban consumers' attitudes towards the safety of milk powder after the melamine scandal in 2008 and the factors influencing the attitudes.' China Agricultural Economic review 3(1): 101-111.
56
Bijlage 1
Bijlage 1: 1 : Vragenlijst 1. Hoe belangrijk zijn volgende factoren voor u bij het maken van een keuze omtrent babypoedermelk? noch belangrijk, noch onbelangrijk
totaal onbelangrijk
erg belangrijk
Gezondheid
Kwaliteit
Betrouwbaarheid
Smaak
Duurzaamheid
Beschikbaarheid
Prijs
Gewoonte
Land van origine
Merk
Voedselveiligheid
2. Gelieve aan te geven in hoeverre u het eens bent met volgende stellingen: noch eens, noch oneens
volledig oneens
volledig eens
Ik ben zo gezond als anderen die ik ken van mijn leeftijd
Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn gezondheid uitstekend
Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige fysieke gezondheid uitstekend
Vergeleken met mensen van mijn leeftijd, is mijn huidige mentale gezondheid uitstekend
57
Bijlage 1 3. Hoe belangrijk is het voor u dat het voedsel dat u iedere dag eet.... noch belangrijk, noch onbelangrijk
totaal onbelangrijk
erg belangrijk
… u gezond houdt
… voedzaam is
… goed is voor mijn fysieke en mentale gezondheid
4. Gelieve aan te geven in hoeverre u het eens bent met volgende stellingen: noch eens, noch oneens
volledig oneens
volledig eens
Babypoedermelk betekent veel voor mij
Ik geef veel om babypoedermelk
Babypoedermelk is heel belangrijk voor mij
58
Bijlage 1 5. Gelieve aan te geven in hoeverre u het eens bent met volgende stellingen: noch eens, noch oneens
volledig oneens
volledig eens
Vergeleken met een gemiddelde persoon, weet ik veel over babypoedermelk
Mijn vrienden beschouwen mij als een expert op het gebied van babypoedermelk
Ik weet veel over babypoedermelk
Ik weet veel over hoe babypoedermelk geproduceerd wordt
6. Gelieve aan te geven in hoeverre u het eens bent met volgende stellingen: noch eens, noch oneens
volledig oneens
volledig eens
Ik hecht meer belang aan de veiligheid en kwaliteit van babyvoeding dan aan mijn eigen voeding
Ik heb meer vertrouwen in babypoedermelk van de apotheker dan babypoedermelk van de supermarkt
De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn houding tegenover babypoedermelk
De melaminecrisis in China in 2008 heeft een invloed gehad op mijn aankoopgedrag tegenover babypoedermelk
59
Bijlage 1
7. Gelieve aan te geven in hoeverre u het eens bent met volgende stellingen: noch eens, noch oneens
volledig oneens
volledig eens
Het is moeilijk om informatie over babypoedermelk te vinden
Er is te veel tegenstrijdige informatie over babypoedermelk
Ik heb behoefte aan meer informatie over babypoedermelk
Ik ga op zoek naar informatie over babypoedermelk die andere moeders op het internet hebben geplaatst
Ik ben geïnteresseerd om zelf informatie uit te wisselen met andere moeders via een forum over babypoedermelk
Ik ben geïnteresseerd om van een betrouwbare informatiebron (bv Christelijke Mutualiteit, Kind & Gezin of het Federaal Agentschap voor Voedselveiligheid) via Facebook, Twitter of een blog, informatie te krijgen over babypoedermelk
8. Wat vindt u van de huidige voedselveiligheid in België voor ... Is aan het verbeteren
Ongeveer hetzelfde als een aantal jaar geleden
Erger aan het worden
Ik besteed er geen aandacht aan
Voeding in het algemeen
Vlees
Vis
Eieren
Babypoedermelk
60
Bijlage 1
9. Hoe vaak gebruikt u de volgende bronnen om informatie over babypoedermelk te bekomen? af en toe
nooit
vaak
Media (TV, kranten, radio)
Wetenschappers
Nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties
Consumentenorganisaties
Overheid
Milieubeschermingsgroepen
Boeren
Productinformatie
Supermarkten en winkels
Uw dokter of andere gezondheidsspecialisten
Familie en vrienden
Blogs, internet fora, microblogs (Twitter...)
Sociale netwerksites (bv. Facebook, Netlog ...)
Wikipedia
61
Bijlage 1 10. Stel dat er een ernstig voedselrisico werd aangetroffen in vertrouwen zou u dan hebben in de volgende
babypoedermelk, hoeveel
bronnen om u accurate informatie te
verschaffen over het risico? gemiddeld vertrouwen
heel weinig vertrouwen
heel veel vertrouwen
Media (TV, kranten, radio)
Wetenschappers
Nationale en Europese voedselveiligheidsorganisaties
Consumentenorganisaties
Overheid
Milieubeschermingsgroepen
Boeren
Productinformatie
Supermarkten en winkels
Uw dokter of andere gezondheidsspecialisten
Familie en vrienden
Blogs, internet fora, microblogs (Twitter...)
Sociale netwerksites (bv. Facebook, Netlog ...)
Wikipedia
11. In welke mate heeft u gehoord over/bent u op de hoogte van de melaminecrisis in China in 2008? Ik heb er nooit van gehoord Ik heb er iets van gehoord, maar ik weet er niet veel over Ik heb er over gehoord en het ook gevolgd Ik heb het goed gevolgd en weet er veel over
62
Bijlage 1 12. Wat is uw geslacht? man vrouw 13. Wat is uw leeftijd? …… 14. Hoeveel kinderen leven er in uw gezin en hoeveel zitten er in de volgende leeftijdsgroep? 4 of meer
0
1
2
3
Kinderen tussen 0 en 1 jaar oud
Kinderen tussen 1 en 2 jaar oud
Kinderen tussen 2 en 3 jaar oud
Kinderen tussen 3 en 6 jaar oud
Kinderen tussen 6 en 9 jaar oud
Kinderen tussen 9 en 12 jaar oud
Kinderen tussen 12 en 18 jaar oud
Kinderen van 18 jaar en ouder
15. Koopt u op dit moment babypoedermelk? Ja Neen 16. Wat is uw hoogst behaalde opleidingsniveau? Lager onderwijs (tot 12 jaar) Middelbaar onderwijs (tot 18 jaar) Hoger onderwijs Universiteit 17. Hoe zou u de financiële situatie van uw gezin beschrijven? Slecht Moeilijk Bescheiden Redelijk Welgesteld Geen mening
63