Abdelkader Benali, Mijn verhaal is anders; Benali’s visie op vertelvaardigheid’ Gastspreker op Vertel Vaardig! Symposium van Het WAP, VKL, en OBA op 28 november 2015, in Amsterdam Wij vertellen elkaar een leven lang verhalen. Verhalen over wie we zijn, verhalen over wie we niet zijn, verhalen over wie we willen zijn. Het verhaal geeft ons macht. Geeft ons zelfbeschikkingsrecht. Zonder een verhaal zijn we bij de beesten af. Verhalen vertellen doet een groot beroep op ons morele instinct. We krijgen de kans om de held van het verhaal te zijn, om onderscheid te maken tussen goed en kwaad en om te vertellen hoe het afloopt. In het verhaal worden we van toeschouwer, acteur, iemand die een handeling verricht. De mens is een weg, het verhaal is een kruispunt. Door te vertellen worden we bezit van de ander, een bezit dat geen prijs heeft, maar wel van onschatbare waarde is. Tussen het ik en het jij reist het verhaal. Non-verbale activiteit is erg belangrijk bij het vertellen. Wat wordt verteld wordt ondersteund door hoe het wordt verteld. De blik van de ogen. De mond. De kin. De houding is belangrijk. Heel veel tijd besteed ik aan hoe ik me opstel. Waar ga ik staan. Hoe laat ga ik er staan. Tijd is belangrijk omdat alles zich afspeelt in tijd. En dan de houding. Staan of zitten we. Liggen we of wandelen we. Dit alles bepaalt de kracht van het verhaal. Een vriend gaat hardlopen met een andere vriend om een moeilijk verhaal te vertellen, staande kan hij het niet. Sommig verhalen moeten worden opgeschreven. En sommige verhalen vertel je in bed. Daarom vertellen we graag verhalen in een kring. Kinderen kennen de kracht van de kring als samenzwering. Er kan iets magisch gebeuren. Waarom? Omdat een
kring de oervorm is van de gemeenschap. Er is volledig vertrouwen omdat we op elkaar gericht zijn, er is geen hierarchie omdat iedereen in de kring de kring is, en, het belangrijkste, er is een afscheiding gemaakt tussen wij, die vertellen, en zij, de buitenwereld, die afzijdig wordt gehouden. De kring is de oervorm van het verhaal. Goede verhalen maken een kringetje. De held verlaat zijn beginpunt om daden te verrichten om na een lange reis weer terug te komen op het beginpunt. Schrijven vertellen niet van a naar z, ze vertellen van a naar a en slaan onderweg heel wat letters over. En daarom vertelt de vriend van mij het liefst hardlopend zijn verhaal want hij maakt een lus. Elke stap in het verhaal is belangrijk. Verhalenvertellers en kinderen hebben gemeen dat ze op het plein het liefst voor een kring kiezen. De kring versterkt het verhaal, maakt het intiemer. Alle andere opstellingen leggen het af. De verteller die tegenover een groep staat is duidelijk uit op confrontatie. De verteller die zijn mensen om zich heen verzamelt om in het midden te gaan staan is uit op intimiteit. De dag dat we te maken krijgen met het onderscheid tussen de verteller en de toehoorders ontstaat er een nieuwe hierarchie: zij die luisteren en hij die vertelt, de meester en zijn onderdanen, de leider en zijn volgers. Een baby vertelt duizend-en-een-verhalen met de bewegingen die het maakt. Een verhaal is een signaal. Help me, pak me, geef me melk, kijk naar me, zie naar me om. Het verhaal zegt: ik ben hier. Waar ben jij. De kleinste kring is die tussen moeder en kind. Het kind cirkelt om de borst. Het verhaal draait om losgelaten worden en weer verbinding maken. Als het opgroeit fantaseert het kind de ouders. De ouders zijn de beschermers die de buitenwereld terugbrengen tot een verhaal. De ouders zijn de kring. Het kind adoreert de ouders omdat ze de helden zijn van het verhaal. En dan komt er een dag dat het zichzelf kan fantaseren. Het wordt een ik, een held. Zonder het te weten heeft het de fantasie van de ouders naar
zichzelf gebogen. Hij is ook een kring. Dat is het begin van het kind als verhalenverteller en ook meteen de eerste stap richting individualiteit. De zoektocht naar een gelukkig einde is de zoektocht naar de liefde, de zoektocht om niet meer alleen te hoeven zijn in de kring. In de fantasie vertelt het kind hoe het drie stappen naar voren doet en twee stappen terug. Het gaat en het komt weer thuis. Het beroemde verhaal van Tijger en Beer van de prentenboektekenaar Janosch is het verhaal van twee kinderen die een wandeling maken door een tuin op zoek naar een geheime plek, die plek heet Panama, uiteindelijk komen ze weer thuis, de kring is gesloten. Panama is niet gevonden. De fantasie blijft. Wat het kind ontdekt in het vertellen van het verhaal is dat het geen verzadiging kent. Het verhaal ligt nooit voor ons of achter ons. Het ligt in ons. Het is altijd bij ons. Het is van ons. Het kind is het verhaal.
Het verhaal creeert een groepsgevoel. Dit is wie we zijn. Het verhaal bakent af waardoor ruimte ontstaat om andere verhalen te begrijpen. Mijn verhaal is anders, zeggen mensen, om aan te geven dat ze iets anders bedoelen. Elk mens verlangt ernaar om zijn oorsprongsverhaal te kennen. Dat wordt religie. Elk kind verlangt ernaar om zijn of haar oorsprongsverhaal te
kennen. Dat wordt een fantasie. In het oorsprongsverhaal gaan we op zoek naar de liefde voor onszelf. Verlangen naar een verhaal veronderstelt dat er geen verhaal is. De leegte moet opgevuld worden met een verhaal. Verhalen markeren dan ook vaak een overgang van behoefte naar voldoening. Pas later komen de complexere verhalen die een overgang markeren van van voldoening naar behoefte. De beste verhalen zijn heel simpel. Er is niet meer nodig dan een Boom, een Vogel en een Maan om een verhaal te vertellen over Groei, Metamorfose en Gevoel. De beste verhalen gaan over verhalen vertellen. Als wij onze grootouders opzochten werd er heel veel tijd besteed aan elkaar verhalen vertellen. Men ging dicht tegen elkaar zitten, men strekte zich uit op matjes en men begon te vertellen. Ongestoord door de dwingende blik van de tijd dwaalde men door verleden, heden en toekomst naar wat verbond. Opa vertelde aan het kleinkind, moeder vertelde aan schoonmoeder, vader vertelde aan oom, dagen achter elkaar totdat men uitgeput door het vertellen de stilte de overhand kon geven. Juist kinderen uit gevoelsarme milieus hebben behoefte aan verhalen om hun verborgen gevoelens van schaamte en schuld buiten zichzelf te kunnen plaatsen. Om te leren kijken naar jezelf moet je leren vertellen. Het gevoelsarme kind zit vol onontdekte gevoelens. Gevoelens die wachten om geboren te worden. Gevoelens die zorgen voor de noodzakelijke aansluiting met de ander. Het verhaal als vorm biedt een therapeutische manier aan om onderdrukte gevoelens die men in een groep niet durft te uiten toch prijs te geven. In het verhaal wordt de vertrouwensrelatie met anderen hersteld. Men probeert de gebroken cirkel weer te herstellen. Het moment dat het gevoelsarme kind deze uitdaging aangaat is er een begin gemaakt met herstel.
Het verhaal heeft dan drie functies: - het leert het kind omgaan met de aandacht die het krijgt, wat heel belangrijk is omdat veel conflicten die ontstaan te maken hebben met de spanning tussen teveel of te weinig aandacht. Teveel aandacht van de verkeerden, te weinig aandacht van de goeden. Wie aandacht krijgt, naar hem wordt geluisterd. Men wil gehoord worden. Wanneer men vertelt worden vrienden en onbekenden toehoorders. En luisteren naar een verhaal heeft een genezende werking. Meer nog dan dat verhalen vertellen een oefening in vertellen is, is het een oefening in luisteren. In omgaan met verwachtingen. In balanceren tussen de stiltes. “Het publiek stil krijgen,” is een stilzwijgende beloning en heeft een diepe, helende kracht. Doordat mijn verhaal gehoord mag worden geloof ik in de “universele,” groep als vertrouwenspersoon. In de stilte groeit de kring van vertrouwen. De tweede functie die het verhaal biedt aan kinderen uit gevoelsarme milieus is dat ze leren omgaan met de taal. De taal is geen spelling of grammatica of losse aaneenschakeling van kreten, de taal wordt een spier die helpt om de geestelijke stofwisseling op gang te brengen. De taal stuurt aan. Middels de taal worden gifstoffen afgevoerd en energie gemaakt. Het verhaal is de taal van de mens. Wanneer men deze spier leert te trainen op effectieve wijze groeit het innerlijke lichaam. Het kind voelt dit. Ook hier is de genezende werking voelbaar. De derde functie die het verhaal biedt is verandering. Of anders gezegd: het kind stelt zich voor als een Ander. In het verhaal bekleedt men verschillende rollen. Men is goed en kwaad, men is lief en boos, men is groot en klein, men is toekomst en verleden. Er is geen betere manier om empathie te ontdekken. Emphatie kan men niet aanleren. Het is aangeboren maar moet ontdekt worden om tot maximale groeit te kunnen komen. Emphatie is een schat die ontdekt mag worden. Ook hier zit veel genezende kracht in voor het gevoelsarme kind omdat door emphatie men leert voelen dat men kan voelen. In het verhaal zit de emphatie als een geschenk verborgen.
Op de basisschool begonnen we de dag in een halve cirkel. Het kringgesprek. We vertelden elkaar over onze beslommeringen, onze activiteiten, onze dromen en onze hobby’s. Op vrijdag was er weekafsluiting waarin we uit de halve cirkel konden stappen om ons eigen verhaal te vertellen. In de halve cirkel zochten we naar overeenkomsten met elkaar. We werden een klas. In de weekafsluiting mocht het verschil gemaakt worden. Je kon uit de cirkel stappen. Niet iedereen deed het. Maar ik deed het wel. En dat maakte het verschil.