Het verband tussen depressieve symptomatologie en C-reactive protein; de rol van geslacht en leeftijd
Eindscriptie Bacheloropleiding Klinische Gezondheidspsychologie Departement Medische Psychologie en Neuropsychologie, Universiteit van Tilburg
Auteur: Feline Sluijs ANR: S708546 Supervisor: Dr. Krista C. van den Broek Date: 01-07-2011
1
Samenvatting Inleiding: Depressie en een verhoogde C-reactive protein (CRP) concentratie zijn geïdentificeerd als risicofactoren voor coronaire hartziekten. Het is onduidelijk in hoeverre depressie en CRP met elkaar samenhangen. Dit review biedt een systematisch overzicht van de literatuur over het verband tussen depressie en CRP binnen mannen, vrouwen en verschillende leeftijdscategorieën. Methode: In februari 2011 werd met vastgestelde zoektermen de database PubMed geraadpleegd om naar artikelen te zoeken. De zoekopdracht resulteerde in 30 studies. Resultaten: Het studiedesign was cross-sectioneel in 17/30 studies en prospectief in 13/30 studies. Een hoger CRP niveau voorspelde een hoger niveau van depressieve symptomatologie in 4/7 prospectieve studies die een positief verband aantoonden. Binnen jongeren werd geen relatie gevonden in 2/2 studies. Binnen volwassenen werd een positief verband gevonden in 5/7 studies en binnen de middelbare leeftijdsgroep in 9/9 studies. Onder ouderen werd in 9/14 studies een positieve relatie gevonden. Binnen vrouwen werd in 12/17 studies een positief verband gevonden en binnen mannen in 10/13 studies. Onder peri-menopausale vrouwen werd een positieve relatie gevonden in 9/9 studies. Conclusie: Binnen mannen zijn relatief gezien meer positieve associaties gevonden tussen depressieve symptomatologie en CRP in vergelijking tot vrouwen. Er is een positief verband tussen depressie en CRP binnen peri-menopausale vrouwen. Binnen de leeftijdsgroepen waren de resultaten inconsistent. De geslachtsverschillen zouden verklaard kunnen worden door de modererende en beschermende werking van vrouwelijke geslachtshormonen, waardoor depressie en CRP elkaar minder sterk beïnvloeden. In toekomstig onderzoek naar het verband tussen depressie en CRP is het belangrijk om een longitudinaal design te hanteren.
2
Inhoudsopgave
Inleiding
5
Methode
7
Resultaten
8
Beschrijving van de geïncludeerde studies
8
De onderzoeksgroepen
8
Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen de gemengde groepen: mannen en vrouwen
9
Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen vrouwen
9
Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen mannen
10
Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP per leeftijdscategorie
10
De richting van het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP
13
Discussie
14
Causaliteit
15
Geslacht
15
Leeftijd
16
Tekortkomingen
17
Implicaties van de bevindingen voor de kliniek en toekomstig onderzoek
18
Conclusie
19
3
Referenties
21
Bijlagen
28
4
Inleiding Depressie is een veel voorkomende aandoening (1). De prevalentie van depressie in de Verenigde Staten is bijvoorbeeld 5-12% (2,3). De prevalentie percentages zijn gelijkwaardig in Canada, Engeland, Frankrijk en vele andere landen (4). In de meeste landen hebben vrouwen minstens twee keer zo veel kans op een episode van ernstige depressie als mannen (3).Volgens de DSM-IV-TR is er sprake van depressie wanneer een persoon minstens twee weken op dagelijkse basis last heeft van minimaal vijf symptomen van depressie (1). Onder depressieve symptomen verstaat men bijvoorbeeld een sombere stemming, verminderde interesse of plezier in activiteiten, aanzienlijke gewichtsverandering, slapeloosheid, energieverlies, gevoelens van schuld of waardeloosheid, en concentratieproblemen (1). Depressie gaat vaak gepaard met fysieke klachten zoals hoofdpijn, indigestie, constipatie, duizeligheid en pijn (5). Daardoor wordt het vaak aangezien voor een medische probleem (6). Depressie wordt geassocieerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen (11,12). Depressie en coronaire hartziekten komen vaak gelijktijdig voor (12). Onderzoek suggereert dat dit geen toeval is, maar wordt gedreven door depressie als risicofactor voor de ontwikkeling en progressie van coronaire hartziekten (12). Verschillende factoren kunnen het verband tussen depressie en hart- en vaatziekten verklaren, zoals bijvoorbeeld gedragsmatige factoren, als therapietrouw, en leefstijlfactoren zoals roken, alcoholconsumptie en lichaamsbeweging (13). Daarnaast zijn er biologische factoren, zoals ontstekingsreacties (13). Depressie heeft invloed op neuro-hormonale processen die leiden tot activering van bloedplaatjes, verhoogd cortisol, verhoogde catecholamines en ontregeling van het autonome zenuwstelsel (14). Dit zorgt voor een ontstekingsreactie die de ontwikkeling en progressie van hart- en vaat ziekten en dus coronaire hartziekten stimuleert (14). Ontstekingsmarkers zoals C-reactive protein (CRP) spelen een belangrijke rol in het ontstekingsproces (14). Verhoogde CRP concentraties maken deel uit van de acute respons op de meeste vormen van ontsteking, infectie en weefselschade (15). Omdat CRP geen specifieke parameter is, kan het meten van het CRP niveau op zichzelf niet diagnostisch zijn (15). De meting van CRP kan, net zoals het meten van lichaamstemperatuur, wel een bijdrage leveren aan het managen van
5
aandoeningen waarbij ontsteking een centrale rol speelt (15). Depressie en CRP zijn beiden geassocieerd met coronaire hartziekten (14). Een aantal studies vonden een verband tussen depressie en CRP (16-19). Dit verband werd verklaard door zowel de invloed van depressie op ontsteking (16,19), als de invloed van ontsteking op depressie (16). Andere studies vonden echter geen verband (20-23). Het zou daarom kunnen dat de relatie tussen depressie en cardiovasculaire aandoeningen niet wordt verklaard door het directe effect van ontstekingsfactoren (21-23). Daarnaast zou de pathofysiologie van depressie kunnen verschillen per leeftijdscategorie (20). Om de gezondheidszorg te verbeteren, is het van belang om factoren die van invloed zijn op het verband tussen depressie en CRP te identificeren en te analyseren. Een aantal factoren die een rol kunnen spelen zijn geslacht (18) en leeftijd (20). Het verband tussen depressie en CRP zou sterker zijn bij mannen dan bij vrouwen (24-26). Bovendien zijn de bevindingen onder vrouwen tegenstrijdig (27). Het CRP niveau van vrouwen zou afhankelijk kunnen zijn van de menstruele cyclus (27,28). Het ovulatie proces kan beschouwd worden als een georganiseerde acute ontstekingsrespons en deze zou verantwoordelijk kunnen zijn voor een toename van het CRP niveau bij de ovulatie (28). De toename van CRP gedurende de menstruele cyclus zou echter ook direct veroorzaakt kunnen worden door een toename in progesteron (28). De tegenstrijdige bevindingen onder vrouwen zouden verklaard kunnen worden doordat er bij vrouwen sprake is van een andere hormonale omgeving, die niet alleen verandert gedurende de menstruele cyclus, maar ook gedurende de levenscyclus (27). De veranderende hormonale omgeving van vrouwen geeft aan dat leeftijd van belang kan zijn voor het in kaart brengen van het verband tussen depressie en CRP (27,28). Een hogere leeftijd gaat zowel bij mannen als vrouwen gepaard met een toename van de prevalentie van depressie, maar ook van ontstekingen (29,30). De pathofysiologie van depressie zou kunnen verschillen afhankelijk van leeftijd (20). Daarnaast is het mogelijk dat jonge mensen nog niet lang genoeg zijn blootgesteld aan depressieve symptomen om een verhoogd CRP niveau te ontwikkelen (20). Kortom, het is onduidelijk in hoeverre geslacht en leeftijd het verband tussen depressie en CRP beïnvloeden. Voor zover wij weten is er nog niet systematisch gekeken naar de literatuur die deze verbanden in kaart heeft gebracht. Dit review zal een systematische weergave worden van de relevante literatuur. De verwachting is dat een hoger niveau van depressieve symptomatologie vooraf 6
zal gaan aan een hoger CRP niveau. De verwachting is dat er bij mannen overwegend positieve verbanden gevonden zullen worden tussen depressieve symptomatologie en CRP, en dat er meer verbanden gevonden zullen worden bij oudere mannen. Tot slot is de verwachting dat er weinig positieve verbanden worden gevonden onder jonge/pre-menopausale vrouwen en er meer verbanden gevonden zullen worden onder peri-menopausale en post-menopausale vrouwen.
Methode
Op 17 februari 2011 is de database PubMed geraadpleegd om naar artikelen te zoeken. De zoekopdracht bestond uit de tekst depression and crp. Termen van de Medical Subject Heading (MeSH) zijn niet gebruikt, omdat deze het resultaat van de zoekopdracht te veel zouden beperken. Tevens is geen beperking met betrekking tot de publicatiedatum van de artikelen ingesteld. Studies werden geïncludeerd als ze (1) rapporteerden over geslacht of leeftijd in relatie tot het verband tussen depressie en CRP, (2) kwantitatief waren en (3) gepubliceerd waren in een peer-reviewed Engelstalig wetenschappelijk tijdschrift. Systematische reviews, kwalitatieve studies, case studies, abstracts, en ongepubliceerde studies werden uitgesloten. De student heeft aan de hand van de samenvattingen beoordeeld of een artikel geïncludeerd kon worden. Als de samenvatting geen duidelijke informatie opleverde, werd het hele artikel gelezen. Dit was regelmatig nodig, omdat in veel artikelen de relatie tussen depressie en CRP wel werd onderzocht, maar niet werd beschreven in de samenvatting. Figuur 1 illustreert dat de zoekopdracht resulteerde in 233 artikelen, waarvan 34 artikelen geïncludeerd konden worden. Studies met dezelfde onderzoekspopulatie werden samengevoegd en beschouwd als 1 studie, refererend naar de studie met de meest recente publicatiedatum. Zo werd van den Biggelaar et al. 2007 (31) ondergebracht onder Maas et al. 2009 (32); Hamer et al. 2009 (33) onder Hamer et al. 2009 (34); Almeida et al. 2007 (35) onder Almeida et al. 2009 (36), en Danner et al. 2003 (37) onder Ford et al. 2004 (24). Het aantal unieke studies was dus 30.
7
Resultaten
Beschrijving van de geïncludeerde studies
Deze thesis is gebaseerd op 30 kwantitatieve studies. Tabel 1 geeft een overzicht van beschrijvende kenmerken van de studies en Tabel 2 geeft een overzicht van de metingen en de meetinstrumenten. Het studiedesign was cross-sectioneel in17/30 (56,7%) studies en prospectief in 13/30 (43,3%) studies. De follow-up periode van de prospectieve studies varieerde van 6 dagen tot 9 jaar, met een gemiddelde van 3,7 jaar. Het aantal meetmomenten varieerde van 2 tot 20, met een gemiddelde van 5,3 meetmomenten. Depressieve symptomatologie werd vastgesteld aan de hand van gestructureerde interviews en vragenlijsten, waarbij de volgende methodes werden toegepast: in 23/30 (76,7%) studies alleen vragenlijsten, in 1/30 (3,3%) studies alleen gestructureerde interviews (24) en in 6/30 (20%) studies zowel vragenlijsten als gestructureerde interviews (21,38-42) (zie Tabel 2). Het CRP gehalte werd in 23/30 (77%) studies gemeten met een high-sensitivity-CRP (hs-CRP) test en in 7/30 (23%) met een CRP test (zie Tabel 2) (22,24,32,42-45).
De onderzoeksgroepen Het aantal proefpersonen verschilde aanzienlijk tussen de verschillende studies. De groep proefpersonen varieerde van 13 tot 6914 proefpersonen, met een gemiddelde van 1770,2 ± 1981,1 proefpersonen. In 2 studies werden alleen mannen onderzocht (36,46) en in 7 studies werden alleen vrouwen onderzocht (16,17,23,27,38,39,47). In de overige studies bestond gemiddeld 49,9% van de proefpersonen uit vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen varieerde van 14,6 tot 79,1 jaar, met een gemiddelde van 50,4±18,5. Er waren 3 studies die alleen informatie verschaften over de leeftijdscategorie en niet over de gemiddelde leeftijd (25,27,32). Vierentwintig studies onderzochten proefpersonen uit de algemene populatie en in 1 studie onderzocht tweelingen (46). Daarnaast onderzochten 2 studies proefpersonen met obesitas (17,43), 1 studie proefpersonen met coronaire hartziekten (21), 1 studie proefpersonen met acuut coronair syndroom (41) en 1 studie proefpersonen met coronaire ischemie (47). 8
Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen de gemengde groepen: mannen en vrouwen Van de 30 studies rapporteerden 14 studies over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen een gemende onderzoeksgroep met zowel vrouwen als mannen. Zes cross-sectionele (24,43,45,48-50) en 2 longitudinale studies (32,48) vonden een positieve relatie in univariate analyses. Binnen de ene longitudinale studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (32). Binnen de andere longitudinale studie voorspelde een hoger niveau van depressieve symptomatologie een hoger CRP niveau (48). Vijf cross-sectionele (11,18,34,43,45) en twee prospectieve studies (32,34) beschreven een positieve associatie tussen depressieve symptomatologie en CRP in multivariate analyses. Binnen beide prospectieve studies voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (32,34). Er waren ook studies die geen associatie rapporteerden; 6 cross-sectionele studies vonden geen univariaat verband (2022,42,44,50) en 6 cross-sectionele studies vonden geen multivariaat verband (20-22,42,49,50). Eén prospectieve studie vond ook geen relatie in univariate analyse (51) en 4 prospectieve studies vonden geen relatie in de multivariate analyses (11,44,48,51). De literatuur rapporteert dus inconsistente resultaten over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP over verschillende gemengde onderzoekspopulaties. Het aantal studies dat wel een verband rapporteert is ongeveer gelijk aan het aantal studies dat geen verband rapporteert. Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen vrouwen Van de 30 studies rapporteerden 17 studies over de relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen vrouwen. Zeven cross-sectionele studies (19,26,27,38,40,47,49) en drie longitudinale studies (16,17,39) beschreven een positieve relatie in de univariate analyses. Van deze longitudinale studies vond 1 studie een bi-directioneel longitudinaal verband (16) en van 2 studies was de richting van het verband onduidelijk (17,39). Vier cross-sectionele studies (11,19,43,47) en 1 prospectieve studie (16) rapporteerden een positieve associatie in de multivariate analyses. Binnen de prospectieve studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (16).
9
Vier cross-sectionele studies (23-25,27) en drie longitudinale studies (23,38,51) beschreven echter geen relatie in de univariate analyses. Zeven cross-sectionele studies (21,23-26,40,49) en drie longitudinale studies (11,23,51) vonden geen verband in de multivariate analyses. De literatuur rapporteert dus inconsistente resultaten over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP over verschillende vrouwelijke onderzoekspopulaties. Het aantal studies dat geen verbanden rapporteert in de multivariate analyses is groter dan het aantal studies dat wel verbanden rapporteert in de multivariate analyses. Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen mannen Van de 30 studies rapporteerden 13 studies over de relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen mannen. Negen cross-sectionele studies (19,24-26,36,40,41,46,49) en 1 prospectieve studie (51) vonden een positieve associatie in de univariate analyses. Binnen de prospectieve studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (51). Vijf crosssectionele studies (19,24-26,40) en 1 longitudinale studie (51) beschreven een positieve relatie in de multivariate analyses. Binnen de longitudinale studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (51). Alhoewel 6 cross-sectionele studies (11,21,36,43,46,49) en 1 longitudinale studie (11) geen associatie rapporteerden in de multivariate analyses. De literatuur rapporteert dus inconsistente resultaten over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP over verschillende mannelijke onderzoekspopulaties. In alle univariate analyses zijn positieve verbanden gevonden. Het aantal studies dat wel een verband rapporteert in de multivariate analyses is ongeveer gelijk aan het aantal studies dat geen verband rapporteert in de multivariate analyses. Het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP per leeftijdscategorie Jongeren: gemiddelde leeftijd <20 jaar Eén cross-sectionele studie beschreef geen relatie in de univariate en multivariate analyses in een gemengde groep van mannen en vrouwen (20). Binnen vrouwen werd geen associatie gevonden in 1 10
cross-sectionele studie en 1 prospectieve studie in zowel univariate en multivariate analyses (23). Binnen mannen zijn er geen studies die over deze onderzoeksgroep rapporteren. Deze resultaten suggereren dat er geen verband is tussen depressieve symptomatologie en CRP in de jongere leeftijdsgroep. Volwassenen: gemiddelde leeftijd 20-40 jaar Twee cross-sectionele studies (24,48) en 1 longitudinale studie (48) beschreven een positieve relatie in de univariate analyses in een gemengde groep van mannen en vrouwen. Binnen de longitudinale studie voorspelde een hoger niveau aan depressieve symptomatologie een hoger CRP niveau (48).Tevens vond 1 cross-sectionele studie een positieve associatie in de multivariate analyse binnen de gemengde groep (18). Echter, 1 longitudinale studie rapporteerde geen verband in de multivariate analyse (48). Eén cross-sectionele (38) en 1 prospectieve studie (39) beschreven een positieve relatie in de univariate analyses binnen vrouwen. Binnen de prospectieve studie was de richting van het verband onduidelijk (39). Echter, 3 cross-sectionele studies (24,25,27) en 1 longitudinale studie (38) vonden geen verband in de univariate analyses en 2 cross-sectionele studies vonden geen verband in multivariate analyses binnen vrouwen (24,25). Binnen mannen rapporteerden 2 cross-sectionele studies een positieve associatie in zowel de univariate als de multivariate analyses (24,48). De resultaten suggereren dat er binnen zowel mannen als een gemengde groep een verband is tussen depressieve symptomatologie en CRP in de leeftijdsgroep volwassenen. Er lijkt geen verband te zijn tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen vrouwen in de leeftijdsgroep volwassenen. De positieve resultaten binnen de gemengde groep zouden toegeschreven kunnen worden aan de mannen. Middelbare leeftijd: gemiddelde leeftijd 41-55 jaar Twee cross-sectionele studies rapporteerden een positieve associatie in de univariate analyses in een gemengde groep van mannen en vrouwen (43,49). Twee cross-sectionele studies beschreven een positief verband in de multivariate analyses in een gemengde groep (11,43). Alhoewel 1 cross11
sectionele studie (49) en 1 longitudinale studie (11) geen relatie vonden in de multivariate analyses in een gemengde groep. Binnen vrouwen beschreven 4 cross-sectionele (19,26,27,49) en 2 longitudinale studies (16,17) een positief verband in de univariate analyses, en 3 cross-sectionele (11,19,43) en 1 longitudinale studie (16) in de multivariate analyses. Binnen de longitudinale univariate studies was er bij de ene studie sprake van een bi-directionele realtie (16) en bij de andere studie was de richting van het verband onduidelijk (17). Binnen de longitudinale multivariate studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (16). Er waren echter ook 2 crosssectionele studies (26,49) en 1 prospectieve studie (11) die geen relatie rapporteerden in de multivariate analyses binnen vrouwen. Binnen mannen vonden 4 cross-sectionele studies een positieve associatie in de univariate analyses (19,26,40,49) en 3 cross-sectionele studies in de multivariate analyses (19,26,40). Alhoewel 3 cross-sectionele studies (11,43,49) en 1 longitudinale studie (11) geen relatie beschreven in de multivariate analyses binnen mannen. De resultaten suggereren dat er binnen zowel vrouwen als de gemengde groep een verband is tussen depressieve symptomatologie en CRP in de middelbare leeftijdsgroep. Het is niet duidelijk of er een verband is tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen mannen van middelbare leeftijd. De positieve resultaten binnen de gemengde groep zouden toegeschreven kunnen worden aan de vrouwen. Ouderen: gemiddelde leeftijd >55 jaar Twee cross-sectionele studies (45,50) en 1 prospectieve studie (32) rapporteerden een positieve associatie in de univariate analyses in een gemengde groep met mannen en vrouwen. Binnen de prospectieve studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomen (32). Twee cross-sectionele studies (34,45) 2 longitudinale studies (32,34) beschreven een positief verband in de multivariate analyses in een gemengde groep. Binnen beide longitudinale studies voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomen (32,34). Vijf crosssectionele studies (21,22,32,42,44) en 1 longitudinale studie (51) vonden echter geen relatie in de 12
univariate analyses in een gemengde groep. Vier cross-sectionele studies (21,22,42,50) en 2 prospectieve studies (44,51) rapporteerden geen associatie in de multivariate analyses in een gemengde groep. Eén cross-sectionele studie beschreef een positieve relatie in zowel de univariate als de multivariate analyse binnen vrouwen (47). Alhoewel 1 cross-sectionele (27) en 1 longitudinale studie (51) geen verband vonden in de univariate analyses binnen vrouwen. Eén cross-sectionele (21) en 1 longitudinale studie (51) rapporteerden geen associatie in de multivariate analyses binnen vrouwen. Drie cross-sectionele studies (36,41,46) en 1 prospectieve studie (51) vonden een positief verband in de univariate analyses binnen mannen. Binnen de prospectieve studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomen (51). Eén longitudinale studie beschreef een positieve relatie in de multivariate analyse binnen mannen (51). Binnen deze studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomen (51). Drie cross-sectionele studies rapporteerden echter geen associatie in de multivariate analyses binnen mannen (21,36,46). Kortom, de resultaten binnen ouderen zijn tegenstrijdig en er is geen duidelijke evidentie voor een verband tussen depressie en CRP binnen ouderen.
De richting van het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP
Van de 30 studies rapporteren 7 longitudinale studies over positieve verbanden (16,17,32,34,39,48,51). Twee longitudinale studies vonden een positieve relatie in univariate analyses in een gemengde groep van mannen en vrouwen (32,48). In de ene studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (32), in de andere voorspelde een hoger niveau van depressieve symptomatologie een hoger CRP niveau (48). Twee prospectieve studies beschreven een positieve associatie in multivariate analyses in een gemengde groep van mannen en vrouwen (32,34). In beide studies ging een hoger CRP niveau vooraf aan een hoger niveau van depressieve symptomatologie (32,34). Drie longitudinale studies beschreven een positieve relatie in de univariate analyses binnen vrouwen (16,17,39). Eén studie rapporteerde een wederkerig verband (16) en in de andere 2 studies was de richting van het verband onduidelijk (17,39). Eén longitudinale studie rapporteerde een 13
positieve associatie in de multivariate analyses binnen vrouwen, waarbij een hoger CRP niveau vooraf ging aan een hoger niveau van depressieve symptomatologie (16). Eén prospectieve studie vond een positieve associatie in de univariate en multivariate analyses binnen mannen (51). In deze studie voorspelde een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie (51). In het merendeel van de longitudinale studies die een positief verband vonden, ging een hoger CRP niveau vooraf aan een hoger niveau van depressieve symptomatologie (16,32,34,51). Er zijn aanwijzingen voor een wederkerige relatie (16). Discussie
Dit literatuuroverzicht laat zien dat de bevindingen over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP inconsistent zijn. Alle studies binnen jongeren vonden geen verband. Binnen mannelijke volwassenen was een positieve relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP, maar niet onder vrouwelijke volwassenen. Binnen vrouwen van middelbare leeftijd leek er een positieve associatie te zijn, maar bij mannen waren de resultaten tegenstrijdig. Er werden ook tegenstrijdige resultaten gevonden binnen ouderen. Tot slot suggereerden de prospectieve studies dat een hoger CRP niveau een hoger niveau van depressieve symptomatologie voorspelt. De hypothese dat een hoger niveau van depressieve symptomatologie vooraf gaat aan een hoger CRP niveau wordt niet bevestigd. De hypothese dat er weinig positieve verbanden gevonden zouden worden onder pre-menopausale vrouwen en er meer verbanden gevonden zouden worden onder peri-menopausale en post-menopausale vrouwen wordt wel bevestigd. De hypothese dat binnen mannen overwegend positieve verbanden gevonden zouden worden, wordt niet bevestigd. Dit geldt ook voor de hypothese die stelt dat er meer positieve associaties gevonden zouden worden onder oudere mannen. Er worden binnen mannen relatief gezien wel meer positieve relaties gevonden dan binnen vrouwen.
14
Causaliteit
De resultaten van dit review suggereren dat verhoging van CRP, en dus ontsteking, vooraf gaat aan depressie (53). Hier is echter geen consensus over (27). Ondanks de associatie van depressie met verstoring van specifieke immuniteit en verhoogde vatbaarheid voor ziekten, geeft onderzoek aan dat activiteit van het niet-specifieke immuun systeem en cytokinen betrokken zijn bij het ontstaan en de symptomatologie van depressie (48). Zo gaan infectieziekten en het experimenteel toedienen van cytokinen vaak gepaard met depressieve klachten (48). We kunnen echter niet uitsluiten dat depressieve symptomatologie vooraf zou kunnen gaan aan een verhoging van CRP (44,48), waarbij CRP de sleutel vormt voor het verklaren van de relatie tussen depressieve symptomatologie en hart- en vaatziekten (48). Een coronaire hartziekte wordt beschouwd als een chronische ontstekingsrespons waarbij beschadiging van het vasculaire endotheel centraal staat (48). Depressie kan invloed hebben op gezondheidsgedragingen zoals fysieke inactiviteit en roken, neurohormonale systemen zoals hyperactiviteit van de hypothalamus-hypofyse-bijnier as en verminderde parasympathische zenuwactiviteit, en daarnaast lijken depressieve individuen meer vatbaar voor infecties (44,48). Deze factoren kunnen het vasculaire endotheel beschadigen en zo het ontstekingsproces stimuleren, inclusief CRP afgifte, dat leidt tot progressie van hart- en vaatziekten (48). Enkele studies suggereren dat de relatie tussen depressie en CRP bi-directioneel zou kunnen zijn; CRP en depressieve symptomatologie zouden elkaar wederkerig kunnen beïnvloeden (16,48). De bi-directionele relatie zou verklaard kunnen worden door een gemeenschappelijke genetische basis voor de regulatie van ontsteking en depressieve symptomatologie (46). Geslacht Voor de discussie van de resultaten werden jonge en volwassen vrouwen beschouwd als premenopausale vrouwen, vrouwen van middelbare leeftijd als peri-menopausale vrouwen en oudere vrouwen als post-menopausale vrouwen. Aan de hand van deze categorisering kunnen de resultaten optimaal worden geïnterpreteerd.
15
De bevindingen onder vrouwen zouden verklaard kunnen worden door een hormonale omgeving die verandert gedurende de menstruele en levenscyclus (27). Het zou kunnen dat vrouwen met depressieve symptomatologie menstruele cyclus abnormaliteiten ondervinden als gevolg van stress (24). Gezien de spreiding van de verbanden lijkt het waarschijnlijker dat vrouwelijke hormonen bij pre-menopausale vrouwen een modererend effect op het verband tussen verhoogd CRP en depressie hebben (27). Depressieve symptomatologie en CRP beïnvloeden elkaar dan minder sterk (27). Het is zelfs mogelijk dat vrouwelijke hormonen, waaronder oestrogeen, een modererend of beschermend effect zouden kunnen hebben tegen hart- en vaatziekten (52). De bevinding dat depressieve symptomatologie minder invloed lijkt te hebben op hartproblemen bij vrouwen dan bij mannen sluit hierop aan (41). De toegenomen incidentie van depressie tijdens de peri-menopause zou een gevolg kunnen zijn van verminderde productie van vrouwelijke hormonen (54,55). Verminderde vrouwelijke hormoonproductie leidt tot een verminderd modererend effect betreffende het verband tussen depressie en ontsteking, wat betekent dat depressieve symptomatologie en CRP elkaar sterker zouden kunnen beïnvloeden (55). De hogere incidentie van depressieve symptomen onder premenopausale vrouwen premenstrueel en portpartum worden ook gekarakteriseerd door lagere oestrogeen niveaus (56). Dat er bij mannen geen sprake is van de beschermende werking van vrouwelijke hormonen, zou een verklaring kunnen vormen voor de bevinding dat er relatief gezien meer positieve relaties binnen mannen zijn gevonden. Daarnaast tonen een aantal studies aan dat zwaarlijvigheid grotendeels verantwoordelijk is voor de relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP (40). Dit lijkt vooral van toepassing te zijn op vrouwen. De associatie tussen zwaarlijvigheid en depressie is dan ook consistenter onder vrouwen dan onder mannen (40).
Leeftijd
Onder jongeren heerst een hoog niveau van depressieve symptomatologie, maar ze zijn over het algemeen wel gezonder dan volwassenen (20). De kans op chronische gezondheidsgerelateerde storende variabelen is dus kleiner (20). Het zou kunnen dat bij jongeren onbekende storende factoren die van invloed zijn op het verband nog geen rol spelen (20). Dit zou kunnen verklaren waarom er 16
geen positieve verbanden zijn gevonden onder jongeren. Daarnaast zou de pathofysiologie van depressie anders kunnen zijn voor jongeren dan voor volwassenen (20). Onderzoek suggereert dat binnen jonge vrouwen een recente depressieve stemming, in plaats van lange termijn depressieve symptomatologie, perifere ontstekingsprocessen stimuleert (23). Alleen snelreagerende ontstekingsfactoren zoals IL-6 lijken hierbij betrokken te zijn en het veel stabielere CRP lijkt buiten beschouwing te blijven (23). Het is bekend dat veroudering gepaard gaat met een chronisch ontstekingsproces (5,30) en daarom zou het waarschijnlijker zijn om meer positieve relaties te vinden onder ouderen dan onder andere leeftijdsgroepen. Onderzoek naar oudere mannen suggereert echter dat een verhoging van het CRP niveau een compensatie reactie kan zijn op externe bedreigingen die een predispositie voor depressie vormen (36). Oudere mannen met polymorfisme van het CRP gen hebben over het algemeen een lagere serum concentratie CRP, maar zij hebben juist meer kans op depressie (36). Een verhoogde CRP concentratie zou bij ouderen adaptief kunnen zijn en bescherming kunnen bieden tegen depressie (36).
Tekortkomingen
Bij de beschouwing van de resultaten moet rekening worden gehouden met verschillende tekortkomingen. Er is te weinig onderzoek gedaan naar jonge mensen onder de 20 jaar. Er zijn 2 studies die hier onderzoek naar hebben gedaan, maar alleen binnen vrouwen (20,23). Over jonge mensen kunnen dus geen betrouwbare uitspraken worden gedaan. Verder zijn er maar 2 onderzoeken naar volwassenen mannen gedaan en beide onderzoeken waren cross-sectioneel (24,48). Ook over volwassen mannen zijn er nog geen betrouwbare uitspraken mogelijk. Er is te weinig longitudinaal onderzoek gedaan met multivariate analyses. Onder jongeren en volwassenen is geen longitudinaal onderzoek met multivariate analyses verricht. Onder zowel mensen van middelbare leeftijd als ouderen is dit onderzoek erg schaars. Longitudinaal onderzoek met multivariate analyses is van groot belang om inzicht te krijgen in de relatie tussen CRP en depressieve symptomatologie, en de invloed van storende factoren. 17
Er is discussie over de kwaliteit van de mulitivariate analyses, omdat niet alle studies voor dezelfde storende variabelen hebben gecontroleerd (20). Zo wordt gesuggereerd dat positieve relaties in multivariate analyses die niet hebben gecontroleerd voor slechte fysieke gezondheid, te wijten zijn aan storende factoren (35). Daarnaast is er gebruik gemaakt onderzoekspopulaties met obesitas (17,43), coronaire hartziekten (21), acuut coronair syndroom (41) en coronaire ischemie (47). Het is aannemelijk dat er binnen deze populaties sprake was van afwijkende/hoge CRP niveaus ten gevolge van ontstekingsprocessen. Omdat er bij aandoeningen zoals coronaire hartziekten sprake is van chronische ontsteking, zou er sprake kunnen zijn van een plafondeffect waarbij de aanwezigheid van depressieve symptomatologie niet meer kan leiden tot toename van ontsteking (21). Het bespreken van de betreffende resultaten in het licht van de verschillende medische aandoeningen paste niet in dit review. Het is zinvol om hier in vervolgstudies aandacht aan te besteden.
Implicaties van de bevindingen voor de kliniek en toekomstig onderzoek
Als recente depressieve stemmingen perifere ontstekingsprocessen kunnen stimuleren, dan kunnen op jonge leeftijd de negatieve gezondheidsconsequenties van depressieve stemmingen worden voorkomen door adequate behandeling van depressie (23). Als lagere vrouwelijke hormoon niveaus daadwerkelijk de verklaring vormen voor de aangetoonde verbanden onder middelbare en oudere vrouwen, dan zou men kunnen ingrijpen in dit proces. Zo zou behandeling bestaand uit het toedienen hormonen uitkomst kunnen bieden (27). Toekomstig onderzoek zou zich voornamelijk moeten richten op de causaliteit en richting van het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP/ontstekingsprocessen (16,44). Er dient grootschalig longitudinaal onderzoek plaats te vinden dat onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, en verschillende leeftijdscategorieën. CRP niveau en depressieve symptomatologie zouden jaarlijks moeten worden vastgesteld met een follow-up periode van tenminste 5 jaar. Het CRP niveau zou met een hs-CRP test moeten worden vastgesteld en depressieve symptomatologie met de BDI, omdat het niet haalbaar is om op grote schaal op jaarlijkse basis klinische interviews af te nemen. Vooral het eventuele bestaan van een bi-directionele relatie dient te worden overwogen en onderzocht 18
(16,44). Zwaarlijvigheid en triglyceriden lijken de relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP te verzwakken (16,44,48,49). Onderzoek suggereert echter dat BMI en triglyceriden niet als storende factoren moeten worden beschouwd, omdat ze deel uit zouden kunnen maken van het causale mechanisme tussen depressie en CRP (48). Het zou kunnen dat depressieve symptomatologie en zwaarlijvigheid zowel een onafhankelijk (43) als een synergetisch effect hebben op ontsteking (48). De invloed van triglyceriden en zwaarlijvigheid op de associatie tussen CRP/ontsteking en depressieve symptomatologie moet nader worden onderzocht. Verder moet er meer onderzoek worden gedaan naar het effect van het toedienen van hormonen, vooral orale anticonceptie en post-menopausale hormoontherapie, op het verband tussen verhoogde CRP niveaus en depressie (27). Dit is van groot belang voor de behandeling in de praktijk. Conclusie
De bevindingen over het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP zijn inconsistent. Een hoger CRP niveau lijkt een hoger niveau van depressieve symptomatologie te voorspellen, maar er zijn aanwijzingen voor bi-directionaliteit. Binnen mannen worden in vergelijking tot vrouwen relatief gezien meer positieve associaties gevonden en binnen vrouwen lijkt er een verband te zijn onder perimenopausale vrouwen. De modererende en beschermende werking van vrouwelijke geslachtshormonen zou hiervoor verantwoordelijk kunnen zijn (27,52). Daarnaast lijkt zwaarlijvigheid grotendeels verantwoordelijk te zijn voor de relatie tussen depressieve symptomatologie en CRP binnen vrouwen (40). Binnen jongeren lijkt er geen relatie te zijn en dit zou verklaard kunnen worden door een andere pathofysiologie van depressie (20,23). Een verhoogde CRP concentratie zou bij ouderen adaptief kunnen zijn en bescherming kunnen bieden tegen depressie (36). Als een hoger CRP niveau vooraf gaat aan een hoger niveau van depressieve symptomatologie, dan zou depressie een gevolg kunnen zijn van het ontstekingsproces dat aan de grondslag ligt van hart- en vaatziekten (16). In geval van bi-directionaliteit zou depressie ook kunnen bijdragen aan het ontstaan en de progressie van hart- en vaatziekten (16). Hart -en vaatziekten zouden dus het risico op depressie kunnen vergroten en depressie zou het risico op hart- en vaatziekten kunnen vergroten. 19
Toekomstig onderzoek zou zich voornamelijk moeten richten op de causaliteit en richting van het verband tussen depressieve symptomatologie en CRP/ontstekingsprocessen. Men dient rekening te houden met het bestaan van een eventuele bi-directionele relatie. Daarnaast zouden BMI en triglyceriden deel uit kunnen maken causale mechanisme tussen depressieve symptomatologie en CRP.
20
Referenties
1. Comer RJ. Fundamentals of abnormal psychology. 6th ed. New York: Worth Publishers; 2011. 2. Kessler RC, Wang PS. Epidemiology of depression. In: Gotlib IH, Hammen CL. Handbook of depression. 2nd ed. New York: Guilford Press; 2009. p. 5-22. 3. Taube-Schiff M, Lau MA. Major depressive disorder. In: Hersen M, Rosqvist J. Handbook of psychological assessment, case conceptualization, and treatment. Hoboken: John Wiley & Sons; 2008. p. 319-351. 4. World Health Organization. Prevalence, severity, and unmet need for treatment of mental disorders in the World Health Organization World Mental Health Surveys. The Journal of the American Medical Association 2004; 291: 2581-2590. 5. Widmaier EP, Raff H, Strang KT. Vander’s human physiology. 12th ed. New York: McGrawHill; 2011. 6. Fishbain DA. The meeting of pain and depression: comorbidity in women. Canadian Journal of Psychiatry 2000; 45: 88. 7. Jorm AF. Is Depression a risk factor for dementia or cognitive decline? Gerontology 2000; 46: 219-227. 8. Jonas BS, Mussolino ME. Symptoms of depression as a prospective risk factor for stroke. Psychosomatic Medicine 2000; 62: 463-471. 9. Knol MJ, Twisk JWR, Beekman ATF, Heine RJ, Snoek FJ, Pouwer F. Depression as a risk factor for the onset of type 2 diabetes mellitus: a meta-analysis. Diabetologia 2006; 49 :837845. 10. Ownby RL, Crocco E, Acevedo A, John V, Loewenstein D. Depression and risk for Alzheimer Disease: systematic review, meta-analysis, and metaregression analysis. General Psychiatry 2006; 63: 530-538.
21
11. Ma Y, Chiriboga DE, Pagoto SL, Rosal MC, Li W, Merriam PA, Hébert JR, Whited MC, Ockene IS. Association between depression and C-reactive protein. Cardiology, Research and Practice 2011; 2011: 1-8. 12. Sundquist J, Li X, Johansson SE, Sundquist K. Depression as a predictor of hospitalization due to coronary heart disease. American Journal of Preventive Medicine 2005; 29: 428-433. 13. Lett, HS, Blumenthal JA, Babyak MA, Sherwood A, Strauman T, Robins C, Newman MF. Depression as a risk factor for coronary artery disease: evidence, mechanisms, and treatment. Psychosomatic Medicine 2004; 66: 305-315. 14. Vieweg WVR, Julius DA, Fernandez A, Wulsin LR, Mohanty PK, Beatty-Brooks M, Hasnain M, Pandurangi AK. Treatment of depression in patients with coronary heart disease. American Journal of Medicine 2006; 119: 567–573. 15. Pepys MB, Hirschfield GM. C-reactive protein: a critical update. The Journal of Clinical Invesitgation 2003; 111: 1805-1812 16. Matthews KA, Schott LL, Bromberger JT, Cyranowski JM, Everson-Rose SA, Sowers M. Are there bi-directional associations between depressive symptoms and c-reactive protein in midlife women? Brain, Behavior and Immunity 2010; 24: 96-101. 17. Emery CF, Fondow MDM, Schneider CM, Christofi FL, Hunt C, Busby AK, Needleman BJ, Melvin WS, Elsayed-Awad HM. Gastric bypass surgery is associated with reduced inflammation and less depression: a preliminary investigation. Obesity Surgery 2007; 17: 759763. 18. Brummet BH, Boyle SH, Ortel TL, Becker RC, Siegler IC, Williams RB. Associations of depressive symptoms, trait hostility, and gender with C-reactive protein and interleukin-6 response after emotional recall. Psychosomatic Medicine 2010; 72: 333-339. 19. Demosthenes B, Panagiotakos DB, Pitsavos C, Chrysohoou C, Tsetsekou E, Papageorigiou C, Christodoulou G, Stefanadis C. Inflammation, coagulation, and depressive symptomatology in cardiovascular disease-free people: the Attica study. European Heart Journal 2004; 25: 492499.
22
20. Chaiton M, O’Loughlin J, Karp I, Lambert M. Depressive symptoms and C-reactive protein are not associated in a population-based study of adolescents. International Journal of Behavioral Medicine 2010; 17: 216-222. 21. Whooley MA, Caska CM, Hendrickson BE, Rourke MA, Ho J, Ali S. Depression and inflammation in patients with coronary heart disease: findings from the heart and soul study. Biological Psychiatry 2007; 62: 314-320. 22. Pan A, Ye X, Franco OH, Li H, Yu Z, Wang J, Qi Q, Gu W, Pang X, Liu H, Lin X. The association of depressive symptoms with inflammatory factors and adipokines in middle-aged and older Chinese. PLoS ONE 2008; 3: 1-6. 23. Rohleder N, Miller GE. Acute deviations from long-term trait depressive symptoms predict systemic inflammatory activity. Brain, Behavior, and Immunity 2008; 22: 709-716. 24. Ford DE, Erlinger TP. Depression and C-reactive protein in US adults: data from the third national health and nutrition examination survey. Archives of Internal Medicine 2004; 164: 1010-1014. 25. Liukkonen T, Silvennoinen-Kassinen S, Jokelainen J, Räsänen P, Leinonen M, MeyerRochow VB, Timonen M. The association between C-reactive protein levels and depression: results from the northern finland 1966 birth cohort study. Biological Psychiatry 2006; 60: 825830. 26. Toker S, Shirom A, Shapira I, Shlomo B, Melamed S. The association between burnout, depression, anxiety, and inflammation biomarkers: C-reactive protein and fibrinogen in men and women. Journal of Occupational Health Psychology 2005; 10: 344-362. 27. Liukkonen T, Vanhala M, Jokelainen J, Keinänen-Kiukaanniemi S, Koponen H, Timonen M. Effect of menopause and use of contraceptives/hormone therapy on association of C-reactive protein and depression: a population-based study. Journal of Psychosomatic Research 2010; 68: 573-579. 28. Jilma B, Dirnberger E, Loscher I, Rumplmayr A, Hildebrandt J, Eichler HG, Kapiotis S, Wagner OF. Menstrual cycle-associated changes in blood levels of interleukin-6, alfa 1 acid
23
glycoprotein, and C-reactive protein. Journal of Laboratory and Clinical Medicine 1997; 130: 69-75. 29. Blazer DG. Depression in Late Life. 2nd ed. St. Louis: Mosby; 1993. 30. Cohen HJ, Pieper CF, Harris T, Rao KM, Currie MS. The association of plasma IL-6 levels with functional disability in community-dwelling elderly. The Journals of Gerontology 1997; 52: 201-208. 31. Biggelaar van den AHJ, Gussekloo J, Craen de AJM, Frölich M, Stek ML, Mast van der RC, Westendorp RGJ. Inflammation and interleukin-1 signaling network contribute to depressive symptoms but not cognitive decline in old age. Experimental Gerontology 2007; 42: 693-701. 32. Maas DW, Mast van der RC, Craen de AJM. Increased C-reactive protein is not associated with apathy: the Leiden 85-plus study. International Journal of Geriatric Psychiatry 2009; 24: 1177-1184. 33. Hamer M, Molloy GJ, Oliveira de C, Demakakos P. Leisure time physical activity, risk of depressive symptoms, and inflammatory mediators: the English longitudinal study of aging. Psychoneuroendocrinology 2009; 34: 1050-1055. 34. Hamer M, Chida Y. Associations of very high C-reactive protein concentration with psychosocial and cardiovascular risk factors in an aging population. Atherosclerosis 2009; 206: 599-603. 35. Almeida OP, Norman P, Hankey GJ, Jamrozik K, Flicker L. The association between Creactive protein concentration and depression in later life is due to poor physical health: results from the health in men study(HIMS). Psychological Medicine 2007; 37: 1775-1786. 36. Almeida OP, Norman PE, Allcock R, Bockxmeer van F, Hankey GJ, Jamrozik K, Flicker L. Polymorphisms of the CRP gene inhibit inflammatory response and increase susceptibility to depression; the health in men study. International Journal of Epidemiology 2009; 38: 10491059. 37. Danner M, Kasl SV, Abramson JL, Vaccarino V. Association between depression and elevated C-reactive protein. Psychosomatic Medicine 2003; 65: 347-356.
24
38. Cizza G, Eskandari F, Coyle M, Krishnamurthy P, Wright EC, Mistry S, Csako G. Plasma CRP levels in premenopausal women with major depression: a 12-month controlled study. Hormone and Metabolic Research 2009; 41: 641-648. 39. Kling MA, Alesci S, Csako G, Costello R, Luckenbaugh DA, Bonne O, Duncko R, Drevets WC, Manji HK, Charney DS, Gold PW, Neumeister A. Sustained low-grade proinflammatory state in unmedicated, remitted women with major depressive disorder as evidenced by elevated serum levels of the acute phase proteins C-reactive protein and serum amyloid A. Biological Psychiatry 2007; 62: 309-313. 40. Elovainio M, Aalto A, Kivimäki M, Pirkola S, Sundvall J, Lönnqvist J, Reunanen A. Depression and C-reactive protein: population-based health 2000 study. Psychosomatic Medicine 2009; 71: 423-430. 41. Frasure-Smith N, Lespérance F, Irwin MR, Sauvé C, Lespérance J, Théroux P. Depression, Creactive protein and two-year major adverse cardiac events in men after acute coronary syndromes. Biological Psychiatry 2007; 62: 302-308. 42. Bremmer MA, Beekman ATF, Deeg DJH, Penninx BWJH, Dik MG, Hack CE, Hoogendijk WJG. Inflammatory markers in late-life depression: results from a population-based study. Journal of Affective Disorders 2008; 106: 249-255. 43. Dixon JB, Hayden MJ, Lambert GW, Dawood T, Anderson ML, Dixon ME, O’Brien PE. Raised CRP levels in obese patients: symptoms of depression have an independent positive association. Obesity 2008; 16: 2010-2015. 44. Stewart JC, Rand KL, Muldoon MF, Kamarck TW. A prospective evaluation of the directionality of the depression-inflammation relationship. Brain, Behavior and Immunity 2009; 23: 936-944 45. Penninx BWJH, Kritchevsky SB, Yaffe K, Newman AB, Simonsick EM, Rubin S, Ferrucci L, Harris T, Pahor M. Inflammatory markers and depressed mood in older persons: results from the health, aging and body composition study. Biological Psychiatry 2003; 54: 566-572. 46. Shaoyong S, Miller AH, Snieder H, Bremner JD, Ritchie J, Maisano C, Jones L, Murrah NV, Goldberg J, Vaccarino V. Common genetic contributions to depressive symptoms and 25
inflammatory markers in middle-aged men: the twins heart study. Psychosomatic Medicine 2009; 71: 152-158. 47. Vaccarino V, Johnson BD, Sheps DS, Reis SE, Kelsey SF, Bittner V, Rutledge T, Shaw LJ, Sopko G, Merz CNB. Depression, inflammation, and incident cardiovascular disease in women with suspected coronary ischemia. Journal of the American College of Cardiology 2007; 50: 2044-2050. 48. Elovainio M, Keltikangas-Järvinen L, Pulkki-Råback L, Kivimäki M, Puttonen S, Viikari L, Räsänen L, Mansikkaniemi K, Viikari J, Raitakari OT. Depressive symptoms and C-reactive protein: the cardiovascular risk in young Finns study. Psychological Medicine 2006; 36: 797805. 49. Douglas KM, Taylor AJ, O’Malley PG. Relationship between depression and C-reactive protein in a screening population. Psychosomatic Medicine 2004; 66: 679-683. 50. Kop WJ, Gottdiener JS, Tangen CM, Fried LP, McBurnie MA, Walston J, Newman A, Hirsch C, Tracy RP. Inflammation and coagulation factors in persons > 65 years of age with symptoms of depression but without evidence of myocardial ischemia. The American Journal of Cardiology 2002; 89: 419-424. 51. Luukinen H, Jokelainen J, Hedberg P. The relationships between high-sensitivity c-reactive protein and incident depressed mood among older adults. Scandinavian Journal of Clinical and Laboratory Investigation 2010; 70: 75-79. 52. Mendelsohn ME, Karas RH. The protective effects of estrogen on the cardiovascular system. The New England Journal of Medicine 1999; 340: 1801-1811. 53. Das UN. Vagus nerve stimulation, depression, and inflammation. Neuropsychopharmacology 2007; 32: 2053-2054. 54. Freeman EW, Sammel MD, Lin H, Nelson DB. Associations of hormones and menopausal status with depressed mood in women with no history of depression. Archives of General Psychiatry 2006; 63: 375-382. 55. Steiner M, Dunn E, Born L. Hormones and mood: from menarche to menopause and beyond. Journal of affective disorders 2003; 74: 67-83. 26
56. Shors TJ, Leuner B. Estrogen-mediated effects on depression and memory formation in females. Journal of affective disorders 2003; 74: 85-96.
27
Bijlagen
28
Figuur 1. Stroomdiagram van de geïncludeerde studies
.
.
29
Tabel 1. Beschrijvende gegevens van de geïncludeerde studies (geordend op leeftijd) Auteur en jaar
Onderzoeksgroep
N
Man
Vrouw
Leeftijd
Leeftijd
gemiddelde
categorie
Design
Chaiton et al., 2010
QCAHS
1535
49%
51%
14.6
13, 16
C
Rohleder et al., 2008
n.v.t.
65
0%
100%
18.6 + - 1.4
16-20
P (0-20 M)
Elovainio et al., 2006
CRYFS
1201
24%
76%
22,5 + - 5,0
15-30
P (0;9 J)
Ford et al., 2004; Danner et al.,
NHANES III
6914
46%
54%
28.4
18-39
C
6149
49%
51%
n.v.t.
18-39
C
2003 Brummett et al., 2010
FHS
525
58%
42%
30.3 + - 9.0
18-55
C
Liukkonen et al., 2006
NFBC1966
5269
50%
50%
n.v.t.
31
C
Cizza et al., 2009
POWER
118
0%
100%
35.4
21-45
P(0;6;12 M)
Kling et al., 2007
n.v.t.
36
0%
100%
38.5
n.v.t.
P(0;6 D)
Demosthenes., 2004
ATTICA
853
53%
47%
42.4
18-89
C
Dixon et al., 2008
n.v.t.
493
24%
76%
43.5
14-71
C
Douglas et al., 2004
PACC
696
82%
18%
44 +- 3
39-45
C
Liukkonen et al., 2010
n.v.t.
512
0%
100%
n.v.t.
34-56
C
Toker et al., 2005
n.v.t.
1563
60%
40%
45.2
n.v.t.
C
30
Tabel 1. Vervolg Auteur en jaar
Onderzoeksgroep
N
Man
Vrouw
Leeftijd
Leeftijd
Gemiddelde
Categorie
Design
Matthews et al., 2010
SWAN
1781
0%
100%
46.2 +-2.6
42-52
P(0;1;2;3;4;5;6;7 J)
Emery et al., 2007
n.v.t
13
0%
100%
46,9 + - 5,7
n.v.t.
P(0;12 M)
Ma et al., 2011
SEASONS
508
51%
49%
48.5
20-70
P(0;3;6;9;12M)
Elovainio et al., 2009
Health 2000 Survey
6005
45%
55%
52.3
>30
C
Shaoyong et al., 2009
THS
376
100%
0%
55.5 + - 2.75
n.v.t.
C
Vaccarino et al., 2007
WISE
559
0%
100%
57.9
>18
P(0;1;2;3;4;5;6J)
Pan et al., 2008
NHAPC
3289
44%
56%
58.6
50-70
C
Frasure-Smith et al., 2007
ESCAPE
741
81%
19%
59.8
24-90
P(0;6;12;18;24 M)
Stewart et al., 2009
PHHP
263
48%
52%
61,0+-4,8
50-70
P(0;6 J)
Hamer et al., 2009; Hamer et al.,
ELSA
5307
46%
54%
65,5 + - 10,1
n.v.t.
C
4323
47%
53%
63,4+ - 9,7
n.v.t.
P(0;2;4;J)
2009 Whooley et al., 2007
HSS
984
81%
19%
66.7
n.v.t.
C
Kop et al., 2002
CHS
4268
39%
61%
72,4 + - 5,5
>65
C
Penninx et al., 2003
HABC
3024
48%
52%
73,6 + -2,8
70-79
C
31
Tabel 1. vervolg Auteur en jaar
Bremmer et al., 2008
Onderzoeksgroep
N
Man
Vrouw
Leeftijd
Leeftijd
Gemiddelde
categorie
Design
LASA
1285
49%
51%
75.4 + - 6.6
>64
C
Almeida et al., 2009; Almeida et al., HIMS
3700
100%
0%
77,0
70-88
C
5438
100%
0%
75,5
>68
C
764
39%
61%
79.1
>69
P(0;2,5J)
460
36%
64%
n.v.t.
85
P(0;1;2;3;4;5J)
267
37%
63%
n.v.t
85
P(0;1;2;3;4;5J)
2007 Luukinen et al., 2010
n.v.t.
Maas et al., 2009; Biggelaar van den Leiden 85-plus Study et al., 2007
CHS = Cardiovascular Health Study; CRYFS = Cardiovascular Risk in Young Finns Study; ELSA = English Longitudinal Study of Aging; ESCAPE = Epidemiological Study of Acute Coronary Syndromes; FHS = Family Heart Study; HABC = Health, Aging and Body Composition Study; HIMS = Health in Men Study; HSS = Heart and Soul Study; LASA = Longitudinal Aging Study Amsterdam; NFBC1966 = Northern Finland 1966 Birth Cohort; NHANES III = Third National Health and Nutrition Examination Survey; NHAPC = Nutrition and Health of Aging Population in China Project; PACC = Prospective Army Coronary Calcium Project; PHHP = Pittsburgh Healthy Heart Project; POWER = Premenopausal, Osteoporosis, Women, Alendronate, Depression; QCAHS = Quebec Child and Adolescent Health and Social Survey; SEASONS = Seasonal Variation in Blood Cholesterol Levels Study; SWAN = Study of Women's Health Across the Nation; THS = Twins Heart Study; WISE = Women's Ischemia Syndrome Evaluation Study; C = Cross-sectionele studie; P = Prospectieve studie D = Dagen; J = Jaren; M = Maanden
32
Tabel 2. Metingen en meetinstrumenten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
CRP/hs-CRP test
Meetinstrument depressie
Uitkomst meting depressie
(ve symptomatologie)
(ve symptomatologie)
Chaiton et al., 2010
hs-CRP
K(10)
Depressieve symptomen
Rohleder et al., 2008
hs-CRP
CES-D
Depressieve karaktertrek
hs-CRP
CES-D
Depressieve stemming
Elovainio et al., 2006
hs-CRP
BDI
Depressieve symptomen
Ford et al., 2004; Danner et al.,
CRP
DIS, eerdere diagnose
Klinische depressie(MD)
CRP
DIS, eerdere diagnose
Terugkerende klinische depressie (MD>1)
CRP
DIS, eerdere diagnose
Levensgeschiedenis klinische depressie(MD)
(CRP
DIS
Levensgeschiedenis klinische depressie episode)
Brummett et al., 2010
hs-CRP
CES-D
Depressieve symptomen
Liukkonen et al., 2006
hs-CRP
HSCL-25
Huidige depressieve episode
hs-CRP
HSCL-25, eerdere diagnose
Terugkerende depressieve episoden
Cizza et al., 2009
hs-CRP
HAM-D, HAMA, SCID, eerdere diagnose
Klinische depressieve stoornis(MDD)
Kling et al., 2007
hs-CRP
SCID-I-NP, HDRS
Klinische depressieve stoornis (MDD)
Demosthenes., 2004
hs-CRP
ZDRS
Depressieve symptomen
2003
33
Tabel 2. Vervolg Auteur en jaar
CRP/hs-CRP test
Meetinstrument depressie
Uitkomst meting depressie
(ve symptomatologie)
(ve symptomatologie)
Dixon et al., 2008
CRP
BDI
Depressieve symptomen
Douglas et al., 2004
hs-CRP
PHQ-9
Depressie
Liukkonen et al., 2010
hs-CRP
BDI-21
Depressieve symptomen
Toker et al., 2005
hs-CRP
PHQ-9
Depressie
Matthews et al., 2010
hs-CRP
CES-D
Depressieve symptomen
Emery et al., 2007
hs-CRP
BDI
Depressieve symptomen
Ma et al., 2011
hs-CRP
BDI
Depressie
Elovainio et al., 2009
hs-CRP
CIDI
(Klinische)Depressie
hs-CRP
BDI-21
Depressieve symptomen
Shaoyong et al., 2009
hs-CRP
BDI-II
Depressieve symptomen
Vaccarino et al., 2007
hs-CRP
BDI, eerdere diagnose
(Klinische)Depressie
Hs-CRP
BDI
Depressieve symptomen
Pan et al., 2008
CRP
CES-D
Depressieve symptomen
Frasure-Smith et al., 2007
hs-CRP
BDI-II, SCID
Depressieve symptomen, klinische depressie(MD)
34
Tabel 2. Vervolg Auteur en jaar
CRP/hs-CRP test
Meetinstrument depressie
Uitkomst meetinstrument depressie
(ve symptomatologie)
(ve symptomatologie)
Stewart et al., 2009
CRP
BDI-II
Depressieve symptomen
Hamer et al., 2009; Hamer et al.,
hs-CRP
CES-D
Depressieve symptomen
2009
(hs-CRP
CES-D
Depressieve symptomen)
Whooley et al., 2007
hs-CRP
PHQ, CDIS-IV
Klinische depressie (MD)
hs- CRP
PHQ
Depressieve symptomen
Kop et al., 2002
hs-CRP
CES-D
Depressie
Penninx et al., 2003
CRP
CES-D
Depressieve stemming
Bremmer et al., 2008
CRP
CES-D, NIMH-DIS
Klinische depressie (MD)
CRP
CES-D
Depressieve symptomen
hs-CRP
GDS-15
Depressieve symptomen
2007
(hs-CRP
GDS-15
Depressieve symptomen)
Luukinen et al., 2010
hs-CRP
SZSRDS
Depressieve stemming
Maas et al., 2009; Biggelaar van den
CRP
GDS15
Depressieve symptomen
(CRP
GDS15
Depressieve symptomen)
Almeida et al., 2009;Almeida et al.,
et al., 2007
35
Tabel 2. Vervolg
BDI = Beck Depression Inventory; BDI-21 = Beck Depression Inventory 21items; BDI-II = Beck Depression Inventory second edition; CDIS-IV = Computerized Diagnostic Interview Schedule version four; CES-D = Center for Epidemiologic Studies Depression Scale; CIDI = Composite International Diagnostic Interview; DIS = Diagnostic Interview Schedule; GDS-15 = Geriatric Depression Scale 15 items; HAMA = Hamilton Anxiety Scales; HAM-D = Hamilton Depression Rating Scale; HDRS = Hamilton Depression Rating Scale; HSCL-25 = Hopkins Symptom Checklist 25 items; K(10) = Psychological Distress Scale; NIMH-DIS = National Institute of Mental Health Diagnostic Interview Schedule; PHQ-9 = Patient Health Questionnaire 9 items; SCID = Structured Clinical Interview for DSM-IV; SCID-I-NP = Structured Clinical Interview for DSM-IV- Non Patiënt; SZSRDS= Short Zung Self-Rating Depression Scale; ZDRS = Zung Self-Rating Depression Scale
36
Tabel 3. Resultaten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
Design Depressie (ve symptomatologie)
Verband algemeen Verband vrouwen
Verband mannen
Chaiton et al., 2010
C
Depressieve symptomen
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
Rohleder et al., 2008
P
Depressieve karaktertrek
n.v.t.
-(L), - - (L)
n.v.t.
Depressieve stemming
n.v.t.
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Elovainio et al., 2006
P
Depressieve symptomen
+, + (L), - - (L)
Ford et al., 2004; Danner et al.,
C
Klinische depressie(MD)
n.v.t.
--
++
Terugkerende klinische depressie (>1MD)
n.v.t.
--
++
Levensgeschiedenis klinische depressie(MD)
+
-,--
+, + +
(C
Levensgeschiedenis klinische depressie episode
n.v.t.
-, - -
+, + +)
Brummett et al., 2010
C
Depressieve symptomen
++
n.v.t.
n.v.t.
Liukkonen et al., 2006
C
Huidige depressieve episode
n.v.t.
-, - -
+, + +
2003
37
Tabel 3. Resultaten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
Design
Depressie(ve symptomatologie)
Verband algemeen
Verband vrouw Verband man
Terugkerende depressieve episodes
n.v.t.
--
++
Cizza et al., 2009
P
Klinische depressieve stoornis(MDD)
n.v.t.
+ , - (L)
n.v.t
Kling et al., 2007
P
Klinische depressieve stoornis(MDD)
n.v.t.
+ (L)
n.v.t.
Demosthenes., 2004
C
Depressieve symptomen
n.v.t.
+, + +
+, + +
Dixon et al., 2008
C
Depressieve symptomen
+, + +
++
--
Douglas et al., 2004
C
Depressie
+, - -
+, - -
+, - -
Liukkonen et al., 2010
C
Depressieve symptomen
n.v.t
premenopausaal
n.v.t.
-
n.v.t.
perimenopausaal
n.v.t.
+
n.v.t.
postmenopausaal
n.v.t.
-
n.v.t.
n.v.t.
38
Tabel 3. Resultaten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
Design
Depressie(ve symptomatologie)
Verband algemeen
Verband vrouw
Verband man
Toker et al., 2005
C
Depressie
n.v.t.
+, - -
+, + +
Matthews et al., 2010
P
Depressieve symptomen
n.v.t.
+ (L, B), ++ (L)
n.v.t.
Emery et al., 2007
P
Depressieve symptomen
n.v.t.
+ (L)
n.v.t.
Ma et al., 2011
P
Depressie
+ +, - - (L)
+ +, - - (L)
- - , - - (L)
Elovainio et al., 2009
C
(Klinische)Depressie
n.v.t.
--
++
Depressieve symptomen
n.v.t.
+, - -
+,+ +
Shaoyong et al., 2009
C
Depressieve symptomen
n.v.t.
n.v.t.
+. - -
Vaccarino et al., 2007
P
(Klinische) depressie
n.v.t.
+, ++
n.v.t.
Depressieve symptomen
n.v.t.
+, ++
n.v.t.
Depressieve symptomen
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
Pan et al., 2008
C
39
Tabel 3. Resultaten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
Design
Depressie(ve symptomatologie)
Verband algemeen
Verband vrouw
Verband man
Frasure-Smith et al., 2007
P
Depressieve symptomen, klinische depressie(MD)
n.v.t.
n.v.t.
+
Stewart et al., 2009
P
Depressieve symptomen
-, - - (L)
n.v.t.
n.v.t.
Hamer et al., 2009; Hamer et al.,
C
Depressieve symptomen
++
n.v.t.
n.v.t.
(P
Depressieve symptomen
+ + (L)
n.v.t.
n.v.t.)
C
Klinische depressie (MD)
-, - -
--
--
Depressieve symptomen
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
2009 Whooley et al., 2007
Kop et al., 2002
C
Depressie
+,--
n.v.t.
n.v.t.
Penninx et al., 2003
C
Depressieve stemming
+, + +
n.v.t.
n.v.t.
Bremmer et al., 2008
C
Klinische depressie (MD)
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
Depressieve symptomen
-, - -
n.v.t.
n.v.t.
40
Tabel 3. Resultaten van de geïncludeerde studies Auteur en jaar
Design
Depressie(ve symptomatologie)
Verband algemeen
Verband vrouw
Verband man
Almeida et al., 2009; Almeida et
C
Depressieve symptomen
n.v.t.
n.v.t.
+, - -
(C
Depressieve symptomen
n.v.t.
n.v.t.
+, - - )
Luukinen et al., 2010
P
Depressieve stemming
- (L), - -(L)
- (L), - - (L)
+ (L), + + (L)
Maas et al., 2009; Biggelaar van
P
Depressieve symptomen
- , + + (L)
n.v.t.
n.v.t.
den et al., 2007
(P
Depressieve symptomen
+(L), + +(L)
n.v.t.
n.v.t.)
al., 2007
C = Cross-sectionele studie; P = Prospectieve studie B= Bi-directioneel verband L = longitudinaal verband - = Geen verband, univariate analyse; - - = Geen verband, multivariate analyse; + = Positief verband (p<0,05), univariate analyse; + + = Positief verband (p<0,05), multivariate analyse
41