Het vak van architect en ontwerper is in beweging; Elke architect lijkt momenteel zijn of haar verhaal aan te vangen met een uitwijding over de verschillende crisissen die ons in een greep hebben of nog te wachten staan. En inderdaad, de economische stagnatie heeft menig architectbureau geraakt en er doen zich grote opgaven en veranderingen voor; steden groeien naar elkaar toe en waardevolle landschappen dreigen te worden opgeofferd. Nu in excentrische regio’s en straks op veel meer plaatsen, treedt krimp op; sommige stadsbuurten en VINEX-wijken verpauperen en mobiliteit valt steeds moeilijker te faciliteren. Daarnaast is onze ecologische voetafdruk te groot en ontstaat er op termijn een structureel voedsel- en watertekort. Dikwijls wordt een dergelijke inleiding nog wel vervolgd door de vraagstelling op welke manier het ontwerp een bijdrage kan leveren aan het beter functioneren van onze samenleving, maar een kritisch onderzoek naar de wijze waarop er zelf wordt gefunctioneerd is zeldzaam. Dat terwijl het woord crisis etymologisch de betekenis van keerpunt of beslissing kent. Het door de crisis veroorzaakte gedwongen schisma met het bouwproductioneel delirium van de hoogconjunctuur biedt niet alleen de mogelijkheid om kritisch terug te kijken naar de architectuur en stedenbouw van het verleden, maar ook om fundamenteel na te denken over de toekomst van de architectonische discipline. Wij proberen daarom te komen tot een positieve interpretatie van de transformaties; hoe kunnen we werken aan een architectuur die beter kan reageren op de huidige uitdagingen. En daarbij; hoe moet de architect zich binnen het werkveld positioneren en organiseren, hoe moet hij zich verhouden tot andere disciplines en tot de bredere maatschappelijke context? Het antwoord op deze vragen zoeken we niet in een vorm van psychologische zelfanalyse maar door een experimentele uitoefening van het vak van de architectuur zelf.
De context; De maatschappelijke context is de afgelopen decennia sterk veranderd. Onze industriële samenleving is getransformeerd tot een postindustriële netwerk- of informatiemaatschappij (Daniel Bell)1. De veel geciteerde Manuel Castells2 beschrijft hoe deze maatschappijvorm wordt gekarakteriseerd door de globalisering van grootschalige economische activiteiten; door de opkomst van verschillende media en door de flexibiliteit, en individualisering van arbeid. Socioloog Tom Burns heeft geduid hoe in deze veranderende context ook organisaties transformeren: In de klassieke en vroegmoderne organisatietheorie werd de productiviteit van bedrijven vergroot door bepaalde taken in het productieproces door machines uit te laten voeren met behoud van de bestaande feodale organisatievorm. In de tweede fase van de moderniteit ontstonden bedrijven waarin veel complexere taken moesten worden uitgevoerd. Dit leidde tot Tayloristische hiërarchische arbeidsdeling, standaardisering, controle, en een groeiend bureaucratisch systeem van managers en administratief medewerkers. Veranderingen in de organisatie vonden alleen plaats wanneer het management daarover besliste. In de huidige postindustriële netwerk- of informatiesamenleving functioneert dit organisatiemodel niet langer.
Organisatietheorie; Belangrijke culturele waarden voor moderne organisaties zijn groei, stabiliteit, routine en traditie. De postindustriële organisatiecontext wordt gekarakteriseerd door onzekerheid, tegenstellingen en complexiteit. Postindustriële organisaties moeten daarom innovatief zijn en zich razendsnel kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Dit betekent dat verticale hiërarchieën moeten worden losgelaten ten gunste van horizontale communicatie. Postindustriële organisaties structuren zich
rondom het verkrijgen, creëren, verwerken en verspreiden van informatie met als organisatieprototype het netwerk. In het netwerk bevinden zich bedrijven of entiteiten die klein en flexibel zijn en met elkaar samenwerken in tijdelijke teams volgens het principe van coöperatie en competitie. Omdat niet elke beslissing via ‘de lijn’ moet worden genomen zijn netwerken veel beter in staat snel te reageren, te experimenteren, te leren en de producten hiervan snel te verspreiden. Een succesvol, duurzaam en effectief netwerk is echter niet alleen gebaseerd op economische relaties, maar ook vriendschap, reputatie of gedeelde ideologie.
Architectenorganisaties; Architecten lijken deze transformatie nauwelijks opgemerkt te hebben. Terwijl andere vakgebieden evolueren is het gemiddelde architectenbureau nog altijd georganiseerd volgens klassiek modern patroon met een hiërarchische werknemersmachine die de ‘grand schemes’ van de meester-architect uitwerkt. En dat terwijl de hedendaagse opgaven van een wezenlijke andere orde zijn dan de opgaven waarmee de modernistische architect zich geconfronteerd zag. De architect/stedenbouwkundige van nu werkt niet aan het herstel van kapotgeschoten steden of aan de facilitering van een enorme bevolkingsgroei ten gevolge van een naoorlogse babyboom maar aan een strategische verbetering van het bestaande, met een bevolking die (terecht) mondig is geworden, binnen een systeem van wet- en regelgeving van groeiende complexiteit en met een bouweconomie die er totaal anders uit ziet dan 50 jaar geleden. Het vak mag dan in beweging zijn, de architect zelf lijkt dat niet. De laatste twee decennia zijn er wel meer bureaus die zich anders profileren en bijvoorbeeld niet langer de naam van de directeur dragen maar ook hier is in werkelijkheid sprake van een structuur die gedifferentieerd is naar de verschillende taken (ontwerp, techniek, financiën of zelfs gevels, plattegronden, maquettes) die geïntegreerd worden door een directielaag. Misschien is het ook wel daarom dat we geconfronteerd blijven worden met grootschalige uitbreidingen en iconische gebouwen die de schijn wekken van beheersbaarheid. En wanneer de Europese opgave te complex wordt of de markt verzadigd raakt, dan verplaatst het werkveld zich gewoon naar Azië, waar nog volop utopische experimenten plaats vinden. Wij geloven dat de werkelijke opgaven van deze tijd te complex zijn om op een dergelijke manier te werken en wij menen dat een alternatieve organisatievorm inhoudelijke meerwaarde kan opleveren.
Het netwerk; ‘Wij’ vormen een open en multidisciplinair netwerk, dat werkt aan (landschaps)architectuur, stedenbouw en publieke kunst op verschillende schaalniveaus en uitingsvormen. Het netwerk bestaat uit individuen met diverse expertises die werken en zich ontwikkelen op verschillende plekken in Europa. Het oeuvre staat centraal, een oeuvre waar niemand volledig aanspraak op kan maken en dat zich tussen de betrokkenen in bevindt. Het netwerk is dynamisch en flexibel en het kan groeien en krimpen; het laat dus nieuwe mensen en componenten toe. Kennis kan zich er razendsnel door verspreiden, kritiek en enthousiasme wordt gedeeld en levert een vruchtbare bodem voor verbetering. Binnen het netwerk wordt samengewerkt in tijdelijke verbanden of teams, waardoor we onze verschillende ervaringen en expertise productief kunnen inzetten. Teams worden toegespitst op het vraagstuk of er wordt juist gewerkt in een experimentele samenstelling die op het eerste gezicht niet logisch lijkt, op zoek naar spontane en verassende resultaten. Een proces dat te vergelijken is met de werking van de free-jazz; muziek waarin de muzikanten in wisselende samenstellingen op elkaar, maar ook op het publiek en de omgeving reageren.
Het netwerk, flexibel ondernemerschap; Het netwerk is geen BV en kent geen eigenaren. Het bestaat uit ZZP’ers die werk doen voor anderen
(a), die zelf aan concrete popgaven werken op het gebied van ontwerp en theorie (b), die ontwerpen in sommige gevallen zelf bouwen (c) en die onderzoek doen naar architectuur en stedenbouw en proberen na te denken over de toekomst van stad (d). Per opgave worden tijdelijke bedrijfjes of verenigingen opgericht. Teams zijn dus niet alleen inhoudelijk, maar ook juridisch en financieel specifiek per opgave. Het netwerk faciliteert, exploiteert en verduurzaamt de samenwerking tussen zijn onderdelen maar is er ook de representatie van. Zo presenteert onze website bijvoorbeeld niet alleen het portfolio maar dient ze ook als platform voor onderlinge discussies en maakt ze de samenwerking tussen leden die niet op dezelfde plaats wonen mogelijk.
Het netwerk, doelen; Het netwerk wordt niet alleen bijeengehouden door het principe van onderlinge toegevoegde waarde maar ook door sociale verbanden, en vooral door een aantal gemeenschappelijke doelen. Wij zien architectuur niet als een autonome, naar binnen gerichte vormdiscipline maar zijn geïnspireerd door de maatschappelijke, ruimtelijke en culturele context. Onze gerealiseerde projecten getuigen van het samenspel tussen ontwerp, context en organisatie. Een belangrijk verbindend principe is onze fascinatie voor de balans tussen structuur en vrijheid, tussen orde en disorde. Elk project zoeken we naar een balans tussen regie en spontaniteit, tussen maakbaarheid en onverwachtse resultaten. Niet alleen door onze werkwijze (de verassing die nieuwe samenwerking oplevert), maar ook in onze ontwerpen zelf. Het is onze overtuiging dat succesvolle steden, wijken, straten en gebouwen afhankelijk zijn van een goede verhouding tussen de vrijheid en structuur. Een ander gezamenlijk doel is ontwikkeling. We streven er allen naar te leren, niet alleen op het gebied van het ontwerp, maar ook in de theorie en geschiedenis, de techniek, en andere aanverwante aspecten. Ieder project is voor ons een kans om te experimenteren, om onze ideeën waar te maken en te beproeven.
De werkwijze; Het experiment bevindt zich niet alleen op het niveau van de concrete opgave zelf. Iedere opgave maakt onderdeel uit van de zoektocht naar antwoorden op vragen over de functie en inhoud van de architectuur. Elke opgave heeft betekenis voor andere locaties en andere vraagstukken. Elk ontwerp kent een dynamisch proces waarin, analyse, ontwerp, reflectie en visie (en soms het bouwen zelf) elkaar op verschillende schaalniveaus elkaar beïnvloeden. We brengen een ongewoon grote hoeveelheid ontwerpers in die op verschillende schaalniveaus en met verschillende ruimtelijke agenda’s te werk gaan, opgaven op het gebied van wonen, economie, water, infrastructuur en landschap koppelend. Het gaat hier expliciet niet om een team waarin allerlei complementaire partijen samen één ruimtelijke specialist vormen, maar om een krachtenveld waarin ook tegenstrijdige belangen elkaar ontmoeten, samenwerken of juist conflicten veroorzaken. De notie van individueel auteurschap, oplossingsdenken en originaliteit verandert hierdoor naar een creatief, open en dynamisch krachtenveld waarin verschillende bottom-up-concepten en lange-termijn-visies naast elkaar kunnen bestaan, groeien en veranderen. In die zin is deze ruimtelijke verkenning niet alleen een experiment met implicaties voor vergelijkbare opgaven in Nederland, maar ook een onderzoek naar een werkwijze. Een werkwijze gekarakteriseerd door een balans tussen structuur en vrijheid die ook zijn vertaling in het plan zelf vindt.
Nieuw krachtveld in suburbaan en ruraal Groningen; Groningen en zijn omgeving biedt bij uitstek de kans het experiment aan te gaan. Het onderscheidt zich onder meer door zijn landschappelijke kwaliteiten en door het belang van de stad Groningen. Het stedelijk netwerk Groningen-Assen (waarbinnen een duidelijk hiërarchisch onderscheid valt te maken) herbergt ruim een kwart van de bevolking en de werkgelegenheid van geheel Noord-Nederland. De dagelijkse pendel gericht op de stad Groningen ligt op 160.000, groeiend naar 215.000 in 2020. Ongeveer 1 miljoen mensen maken gebruik van de voorzieningen in de stad Groningen. Tegelijkertijd heeft de regio buiten het stedelijk gebied te maken met krimp en vergrijzing. Interessante ruimtelijke vraagstukken in de stad Groningen zijn de transformering van de ‘nieuwe’ suikerfabriek, de aangepaste ambities voor Meerstad, binnenstedelijke intensivering en ruimtelijk-infrastructurele opgaven zoals de spoorcorridor en de Ring Groningen. Opgaven die onverdiend minder aandacht krijgen zijn de bestaande woonzones aan de randen van de stad en in de omliggende dorpen. Zones die worden gekenmerkt door suburbane homogeniteit. Al jaren is hier sprake van een gebrekkige openbare ruimte en een gebrek aan publieke en culturele functies. De huidige demografische en economische ontwikkelingen zullen deze situatie naar alle waarschijnlijkheid verhevigen. Wij denken dat wij met onze alternatieve vorm van samenwerken een nieuw licht kunnen werpen op deze al jaren genegeerde of muurvast zittende problemen. Binnen ons team zijn de kansen en opgaven op verschillende fronten en schaalniveaus snel te herkennen en met elkaar in relatie te brengen.
Laboratorium Groningen Beijum; De Groningse suburbane probleemwijk Beijum is een goed voorbeeld van zo’n opgave. Deze jaren 70/80 wijk (de grootste van Groningen met 13.000 inwoners) staat model voor een transformatieopgave die veel steden en dorpen in Nederland de komende jaren te wachten zal staan. Beijum is een typisch voorbeeld van een (late) bloemkoolwijk. Er is weloverwogen veel aandacht besteed aan de architectuur en een opzettelijk gebrek aan stedenbouwkundige structuur en hiërarchie, in antwoord op de schaal, de uniformiteit en de rigiditeit van het modernisme. Het zorgvuldig ontworpen openbare domein dat ruimtelijk voorrang verleent aan het spelende kind, wordt echter anders gebruikt dan gepland. De vele verschillende bouwblokken die zijn ontworpen door de 13 architecten zijn bij nader inzien homogener dan gepland, het gebrek aan structuur in de wijk breekt zich op en er wordt onvoldoende geprofiteerd van de vele voordelen die de wijk in potentie te bieden heeft. De wijk ligt als een schiereiland in het waardevolle landschap, is gesitueerd aan de te vernieuwen Oost-ring van Groningen en grenst aan het grote recreatiegebied Kardingen. Dit alles maakt Beijum een geschikt gebied om de mogelijkheden van de hierboven geïntroduceerde, en hieronder toegelichte strategie te verkennen op verschillende schaalniveaus. Beijum als stedenbouwkundig en
architectonisch laboratorium.
Resume, nieuw ondernemerschap voor architecten; De multidisciplinaire ruimtelijke verkenning van (een deel van) Beijum is bedoeld als testcase voor de eerder geformuleerde ideeën over de organisatie van architectenbureaus, de inrichting van het ontwerptraject en de ruimtelijke opgaven, kansen en beperkingen van de nabije toekomst. Om te kunnen bepalen of deze testcase vruchtbaar is geweest om hier verder mee te komen, zijn de volgende conclusies van belang: - Door het mengen van de traditioneel gescheiden procesfases; analyse, visie, planning, ontwerp, reflectie, het schakelen tussen schalen en het schakelen tussen ontwerpers ontstaat een plan met veel samenhang, gelaagdheid en complexiteit.
- Deze werkwijze zorgt per definitie voor een resultaat waarin een eigentijdse balans ontstaat tussen dwang en spontaniteit, tussen maakbaarheid en controleverlies. - Het zoeken naar nieuwe manieren om transformaties in gang te zetten en investeerders te stimuleren heeft geleid tot een specifiek ruimtelijk ontwerp. Binnen een context waarin overheden zich terugtrekken, regelgeving versoepelt en ontwikkelaars voorzichtiger en risicomijdend zijn, is dit een interessant thema voor het winnen van ruimtelijke kwaliteit. - Sinds de jaren ’70 zijn aanzienlijk veel uitbreidingswijken gebouwd die vergelijkbare eigenschappen hebben. Relatief perifeer gelegen gebieden met een schraal woningaanbod, homogene structuur en weinig diversiteit in atmosfeer en dichtheid. Enkele van deze gebieden zullen de komende decennia in aanmerking komen voor een update of herstructurering. Dit experiment in Beijum is van waarde voor het denken over kansen en knelpunten bij deze opgaven.