Versie 2
doc.20030130.mvo.01
Het techniek onderwijs is dood; leven het techniek onderwijs. Nieuwe manier van werken nieuwe manier van leren “Het technisch onderwijs is aan een opknapbeurt toe”, “Het is een degelijk oud bouwwerk dat nog wel overeind staat, maar geen bewoners meer trekt.” De gestaag dalende instroom in de techniek vormt een fors probleem voor de scholen, maar ook voor het bedrijfsleven. Bovendien sluit ook de uitstroom niet meer aan op de moderne beroepspraktijk in de technische bedrijven. Hoog tijd dus voor verandering. Tijd voor het anders leren van het project Revival Technische Onderwijs (RTO), dat het leren compleet op z’n kop zet en focust op de nieuwe manier van werken: integraal ontwerpen. Is de techniek hiermee gered? Anders werken vraagt om anders leren Het initiatief dat uitmondde in het project Revival Technisch Onderwijs kwam uit ongebruikelijke hoek: het bedrijfsleven. “Bijna twee jaar geleden kwam de directeur van IHC Holland, Joop Hylkema, naar mij toe”, vertelt Max Hoefijzers, lid van het college van bestuur van het DaVinci College in Dordrecht. “Hij vroeg of we samen iets konden doen aan twee grote problemen waarmee zijn bedrijf en meer algemeen het technische bedrijfsleven geconfronteerd wordt. Het belangrijkste probleem, met name in zijn bedrijf, is dat het technische bulkwerk, het recht-toe-recht-aan-werk, naar de lagelonenlanden verdwijnt. Alleen hoogwaardige technologie blijft in Nederland, want deze kennis hebben die landen niet in huis. Zo laat IHC casco’s van schepen in Roemenië of in Korea maken en transporteert deze vervolgens naar Nederland om er hier hoogwaardige technologie in te bouwen. ‘Mijn bedrijf moet nu omschakelen van dat recht-toe-recht-aan-werk naar deze hele nieuwe werkwijze. Kunnen jullie mij als onderwijsinstelling daarbij helpen?’”, vroeg Hylkema, die direct het tweede probleem aansneed: de opdrogende instroom in de techniek. Want er moeten natuurlijk ook nog mensen zijn om dat werk uit te voeren. Dus moest ook wat gebeuren om het technisch onderwijs aantrekkelijker te maken. Scholen en bedrijven samen in het diepe Hylkema stelde voor om beide problemen te combineren en samen te werken aan een nieuwe, betere invulling van zowel de onderwijsvorm als –inhoud: het hoe en het wat. “Wij hebben toen als ROC gezegd: we doen het”, al wist Hoefijzers nog helemaal niet hoe, want zo’n vraag uit het bedrijfsleven was nooit eerder voorgekomen. “Wel bogen wij ons in die tijd net over nieuwe onderwijsconcepten. Dus die twee dingen kwamen heel goed samen. Een sterk punt was dat we niet de gebruikelijke behoedzame weg bewandelden, maar zeiden: laten we gewoon beginnen, we zien wel. Je leert dit alleen door gewoon in het diepe te springen, anders gebeurt er in nog geen 100 jaar iets.” Dat in het diepe springen deed het DaVinci echter niet alleen. Hoefijzers benaderde een paar VMBO scholen in de regio waarvan hij wist dat ze niet alleen maar op de winkel willen passen, zoals het Gemini College uit Ridderkerk en Merewade College te Gorinchem. “Die hebben we bij elkaar geroepen en gevraagd of we ons door dit bedrijf kunnen laten triggeren om het technisch onderwijs nu eens echt heel anders
1
aan te pakken. De uitkomst was dat we ermee aan de slag zouden gaan, beginnend met de mbo-opleiding technodesign en integraal ontwerpen in het vmbo.” De scholen pakten de zaak meteen breed aan. Een peiler van de nieuwe aanpak is de intensieve kennisuitwisseling tussen onderwijs en bedrijfsleven, ofwel tussen theorie en praktijk het zogenaamde anders circuleren. Daarvoor is een consortium gevormd tussen de drie scholen, de bedrijven IHC Holland, Bakker Sliedrecht en Nedstaal Staal en de kennisbureaus TLO Holland Controls en Prospectief Advies. Dit consortium vormt de kern van onderwijsproject Revival Technisch Onderwijs (RTO). Daarnaast bestaan er samenwerkingsverbanden met enige koepels uit het onderwijs en bedrijfsleven en met de scheepsbouwopleiding van de HTS Rotterdam. Anders leren: student centraal Hamvraag bij de opzet van het project was natuurlijk hoe dat anders leren in te richten zodat het jongeren boeit en tegelijkertijd die nieuwe werkwijze aanleert. De klassieke structuur leent zich daar niet voor, want de technische opleidingen zijn veel te smal en te versnipperd. “Die zijn voor jongelui niet aantrekkelijk en niet inzichtelijk. Nu kruip je al op jonge leeftijd in een smal kokertje en daarna kun je geen kant meer op. Als je het dan niet meer leuk vindt, is er maar één manier om te ontsnappen en dat is uitstappen. En dus stapt 60% van de leerlingen in de techniek uit de opleiding! Alleen maar omdat hun keuze niet blijkt te zijn wat ze willen”, legt Hoefijzers uit. “Wij gaan in dit project van een heel ander paradigma uit, namelijk van het gegeven dat elke mens zijn eigen carrière wil bepalen, dus ook zijn onderwijscarrière. Net als bij een baan moet je gewoon ergens beginnen en maar zien wat je leuk vindt. Dus weg met die schuttingen en smalle kokers. Treed die fantastische wereld gewoon maar eens binnen en ontdek maar wat er te koop is.” Dat ontdekken gebeurt via realistische groepsopdrachten, bij het DaVinci prestaties geheten, die door mensen van buiten de school zijn ontworpen. “Daarin krijgen ze met allerlei praktische aspecten te maken, moeten ze samenwerken en problemen zelf zien op te lossen. De leerlingen kunnen kiezen uit een groot reservoir aan beschikbare prestaties en die prestatie uitzoeken die past bij wat zij op dat moment graag willen.” Anders leren: omgekeerde kam Deze vrijheid van keuze en oriëntatie is het spiegelbeeld van het klassieke onderwijs: eerst veel theorie leren, dan wat praktijk doen en tot slot nog even in de echte wereld kijken. “Wij sturen de leerling meteen de praktijk in. Niet om dingen na te doen, maar om zélf te ontdekken wat hem interesseert en vandaaruit verder te gaan naar een punt waarvan hij zegt: ja, dat is wat ik wil. Het is het beeld van de omgekeerde trechter: je begint met jezelf breed te oriënteren en naarmate je verdergaat werk je steeds gerichter naar het vak van je keuze.” Hoefijzers onderstreept dat de leerling zo niet alleen een goede vakkeuze leert maken. Hij leert ook beter, want het betreft een terrein dat hem echt interesseert. “Deze interesse en de concrete problemen waar de leerling tijdens prestaties tegenaan loopt, roepen vragen en een zekere leergierigheid op. De vakdocenten en de theorie zijn er dan om in die behoefte te voorzien. De theorie is dus volgend, waardoor die op een veel vruchtbaarder bodem valt dan in het klassieke onderwijs.” De theorie wordt ook niet op schoolse wijze volgens een vast rooster gedoceerd, maar in workshops die een praktische of theoretische leervraag behandelen. Het DaVinci laat de leerling zelf, al naar gelang zijn leerbehoefte, kiezen wanneer hij welke workshops volgt. Leerlingen kunnen ook onderwerpen voor workshops aandragen. Het komt, kortom, neer op eigen initiatief tonen. Leerlingen én leraren zijn zeer enthousiast over de RTO-aanpak, ook al doen zich uiteraard enkele kinderziekten en
2
gewenningsproblemen voor. Dat deze ook echt scoort als het gaat om het aantrekkelijker maken van het technisch onderwijs, bewijst het feit dat de uitval van leerlingen, die landelijk in het technisch beroepsonderwijs maar liefst 60% bedraagt, bij DaVinci tijdens het eerste pilotjaar is gedaald tot 12%! Anders werken: nieuwe competenties “Behalve dat we het technisch onderwijs voor de leerlingen aantrekkelijker moeten maken, moeten we hen iets anders leren zodat ze met die nieuwe manier van werken uit de voeten kunnen”, vervolgt Hoefijzers. “Dan gaat het om de inhoud. Die stond, ingegeven door de praktijk in het bedrijfsleven, al vast: integraal ontwerpen.” Integraal ontwerpen is bij IHC Holland en andere productiebedrijven het antwoord op de snelle veranderingen in de bedrijven, de beroepspraktijk en de markt. Hun bedrijfsprocessen worden steeds complexer omdat zij zich meer op hoogwaardige technologie toeleggen en toenemend klantgestuurd zijn. Aan hun producten worden steeds hogere eisen gesteld. Deze eisen gelden de hele productlevenscyclus, van verkoop, ontwerp, productie, gebruik tot en met het vraagstuk van afval en recycling. Tegelijkertijd moeten die bedrijven steeds sneller, beter en goedkoper werken omdat hun markt transparanter, internationaler en dus competitiever wordt. Dit alles vraagt om een andere werkwijze en andere kwaliteiten dan voorheen, zowel van bedrijven als van hun werknemers. Een nieuwe generatie technici moet voor deze omslag zorgen - niet meer de vertrouwde specialist, die één kunstje heel goed beheerst maar daarbuiten nauwelijks uit de voeten kan, doch een veelzijdig opgeleid iemand die de kennis en vooral de competenties bezit om probleemoplossend om te gaan met complexe zaken. Daarvoor moet die persoon multidisciplinair, multifunctioneel en klantgericht kunnen opereren en goed met ICT weten om te gaan – stuk voor stuk kwaliteiten die juist in praktijkopdrachten optimaal worden ontwikkeld. Kortom, de RTO-aanpak is ook de beste weg voor het aanleren van de vaardigheden die de nieuwe manier van werken in het moderne bedrijfsleven vereist. Anders circuleren: de doorlopenenden leerweg Het ontwikkelen van creativiteit, zelfredzaamheid en samenwerking zijn zaken die in het RTO-project bij uitstek uit de verf komen. De onderwijsopzet is van hbo tot vmbo daarop gericht en dus in grote trekken dezelfde, met veel praktijk, daarop toegespitste lessen of workshops en veel ruimte voor de zelfsturende leerling. Er zijn natuurlijk ook verschillen tussen de niveaus. Die zitten vooral in de duur en complexiteit van de praktijkopdrachten en de mate van zelfsturing. In het algemeen geldt dat hoe hoger het onderwijsniveau, des te complexer zijn de opdrachten en des te groter is de invloed van de leerling op het wat (de inhoud) en het hoe (vorm, volgorde, tijdstip) van het onderwijs. Aan de hand van de hoe- en wat-matrix laat Hoefijzers ook zien waarin de RTO-aanpak zich onderscheidt van andere onderwijsconcepten. Dat geldt in mindere mate voor het hoe; de leervorm is in andere onderwijsprojecten ook enigszins aanwezig. Uniek is de RTO-aanpak wel in wát de leerling leert; het bepalen van de leerinhoud is namelijk veel meer leerlinggestuurd dan in enig ander onderwijsconcept. Daarvoor heeft het consortium toestemming van de minister van onderwijs, die volgens Hoefijzers na een oriënterend bezoek aangaf het fantastisch te vinden wat hier gebeurt. Zodoende kan iedereen die dit traject met goed gevolg aflegt, een algemeen erkend beroep vervullen. Dit was de theorie van de RTO-onderwijspraktijk, nu de praktijk zelf aan de hand van voorbeelden uit het hbo, mbo en vmbo.
3
Best practus: Hogeschool Utrecht/IHC Holland: Digitale brug scholen en bedrijven In een vergaderruimte bij IHC Holland in Kinderdijk zitten drie bij deze offshore- en baggervaartuigenbouwer werkzame ingenieurs. De drie hebben werktuigbouwkunde gestudeerd aan de Hogeschool Utrecht, waar in hun laatste jaar integraal ontwerpen zijn debuut maakt. Giedo Lankhorst volgde alleen de lessen, Wijnand van Heerd en Erwin Schalkx zijn afgestudeerd via het IO-brugproject, een soortgelijk project als RTO, maar dan voor het hbo. Studiebegeleider Gerwin Schinkel, die bij het gesprek aanwezig is, licht het onderwijsconcept van IO-brug toe zoals dat nu bijna geheel is uitgekristalliseerd. “In IO-brug, de naam zegt het al, gaat het om het koppelen van scholen en bedrijven, om de kenniscirculatie tussen die twee. Het project beslaat twee studiejaren en omvat vier onderdelen. In het eerste halfjaar voeren de studenten projecten uit bij bedrijven en vervolgens kapitaliseren zij hun ervaringen in leidraden en dergelijke. In het tweede jaar studeren ze een half jaar om daarna hun ervaringen om te zetten in producten die opgeleverd kunnen worden.” Om deze ‘duale’ leervorm in goede banen te leiden zijn met hulp van kennisbureaus diverse instrumenten ontwikkeld, zoals een docentenhandleiding voor het werven en selecteren van bedrijven, verzorgen van workshops, begeleiden van studenten op de werkvloer en het organiseren van knowlegde exchange conferences – bijeenkomsten waarin studenten ervaringen kunnen uitwisselen. Zo vindt een deel van de begeleiding, vertelt Schinkel, plaats via een zogeheten Blackboard, een elektronisch leerplatform waar studenten en docenten vragen, kennis en tips kunnen uitwisselen. Tot slot is er een speciale handleiding voor het uitvoeren van bedrijfsprojecten, over de do’s en don’ts en wat daar allemaal bij komt kijken. Schinkel geeft aan dat dit hele instrumentarium beschikbaar is voor geïnteresseerde hbo-instellingen, inclusief docententrainingen. Bredere kijk is een duidelijke meerwaarde Uit de reactie van de drie ex-IO-studenten blijkt hoe ver de bedrijven vooruitlopen op de scholen als het gaat om integraal ontwerpen. Tijdens hun laatste jaar stond dat vak op school nog duidelijk in de kinderschoenen en waren veel docenten zoekende. Dus leerden ze het meeste in de praktijk en raakten zij daar enthousiast over deze nieuwe manier van werken en denken. Op zich is daar niets mis mee, want dat ontdekkende leren is juist typerend voor integraal ontwerpen. Deze leermethode heeft ook duidelijk meerwaarde boven de reguliere werktuigbouwkundige opleiding, vindt Giedo: “Ik denk dat het echt verschil maakt. Niet zozeer qua kennisniveau, want je hebt allebei HTS gedaan, maar wel omdat je dankzij je bredere kijk het geheel beter kunt overzien en meer oplossend kunt denken. Vergeleken met een gewone werktuigbouwkundige weten wij meer van bedrijfskunde, ICT en andere zaken die een belangrijke rol spelen in bedrijfsprocessen. Daardoor kunnen wij dat soort zaken veel beter koppelen. Dat is onze meerwaarde.” Erwin ervaart regelmatig dat de helicopterview van de integraal ontwerper een belangrijke toegevoegdewaarde is. “Zo verstaan wij de ICT-mensen en omgekeerd. Als wij iets van ze willen, kunnen wij dat dankzij onze integrale denkwijze duidelijk maken. Als je niets van ICT weet en wat je daarmee kunt, krijg je misschien wel een perfect programma, alleen niet voor de functionaliteiten die je zo graag wilt hebben.” Wijnand ziet ook de voordelen in. “Onze opleiding is breder en minder diep. Daarmee kun je beter uit de voeten dan met een smallere blik en kennis van een klein veld. Je bent daarmee echter niet per se beter. Ik zie twee verschillende mensen die je allebei nodig hebt. Als je een project doet, moeten er ook mensen zijn aan wie je technische, wiskundige en ICT-zaken kunt uitbesteden.”
4
Guido vindt de bredere bagage die je meekrijgt belangrijker en onderscheidender dan vakinhoudelijke verschillen: “Integraal ontwerpen is heel duidelijk een totaal andere richting. Het grootste verschil is de aanpak en methode die wij hebben gekregen. Die is veel interessanter dan klassikaal les krijgen en achter de computer sommetjes zitten maken. Nu doe je brede ervaring op in bedrijven en zie je hoe integraal ontwerpen bij verschillende bedrijven wordt aangepakt. Dat was voor mij het meest interessante.” In het diepe gegooid worden vindt hij een prima leerschool: “Je krijgt een probleem voorgeschoteld, krijgt daar theorie over van hoe je dat zou kunnen oplossen en daarna pak je het probleem in de groep zelf aan. Zo leer je zelfstandig je weg te zoeken en waar je de kennis en tools kunt vinden. Ik denk ook dat je daar beter van leert, want je bent daar heel enthousiast mee bezig.” Hun goede ervaringen waren aanleiding om de tweejarige masteropleiding integraal ontwerpen aan de hogeschool van utrecht te volgen, maar ook in hun huidige betrekking plukken zij de vruchten van hun opleiding. “Daardoor konden wij ons presenteren als iets extra’s en kregen we extra mogelijkheden binnen het bedrijf”, vertelt Wijnand. “Ik ben persoonlijk heel weinig met orderwerk bezig. Ik kan mij 40 uur per week richten op ontwikkeling en optimalisatie.” Studiebegeleider Schinkel beaamt deze ‘voorkeursbehandeling’. “Nu komen ze meteen op een afdeling terecht waar ze ontwikkelwerk doen, wat veel leuker en interessanter is. Normaliter krijg je dat soort werk pas veel later aangeboden. Dus als je naar hun carrière kijkt, denk ik dat ze een goede keuze hebben gemaakt.” Best practus ROC DaVinci College Van vakdocent naar leer- en werkmeester Het DaVinci College in Dordrecht is de school waar het allemaal begon. Op dit ROC startten ze na een jaar van voorbereiden in 2001 met de RTO-opleiding technodesign op niveau 3/4, gevolgd door de lagere niveaus in 2002. Leermeester Nicolette Groenhart licht de aanpak toe. “Bij technodesign kunnen de leerlingen ervoor kiezen om zich eerst breed te oriënteren en gaandeweg een bepaalde afstudeerrichting in te slaan. De opleiding bestrijkt drie afstudeerrichtingen: bouwen en wonen, mobiliteit en transport plus energie en constructie.” Andere richtingen vallen nog niet onder het RTO-concept, zoals ICT, maar dat zit wel in de pen. Het vak ICT is natuurlijk wel onderdeel van de RTO-opleidingen. Een belangrijk onderdeel van de RTO-opleiding zijn de prestaties, praktijkopdrachten buiten school die leerlingen groepsgewijs voor kortere of langere tijd verrichten en passen in een bepaalde richting. Leerlingen moeten deze prestaties samen van a tot z uitvoeren en in principe alles zelf regelen en uitvogelen. Natuurlijk krijgen ze daarbij wel begeleiding. Leermeesters als Groenhart zijn er voor coaching en persoonlijke begeleiding, werkmeesters vervullen de ‘oude’ rol van de vakdocent. Sommigen combineren beide rollen. Leer- en werkmeesters voeren veel gesprekken met de leerlingen. Vaste items zijn verder het begin en het einde van de week: elke maandag wisselen de leerlingen in groepen uit wat ze die week gaan doen en elke donderdag vertellen ze wat ze gedaan en geleerd hebben. Vrij, maar niet vrijblijvend Naast de prestaties buiten school zijn er workshops op school. “Het is verplicht om die te volgen, maar de leerlingen zijn vrij om te kiezen welke workshops ze volgen. Daarbij heb je de keuze tussen brede workshops, als je nog niet weet wat je wil, en vakgerichte workshops, die je volgt als je weet welke kant je opgaat. Elke dag is er
5
wel een workshop op school. Daar is ook vraag naar, de leerlingen willen houvast”, was de ervaring uit het eerste jaar. Toch is het niet zo dat je louter verkennend bezig kunt zijn. “Daar heb je in principe anderhalf jaar de tijd voor”, aldus Groenhart. “Zo kun je een tijdje prestaties doen in de bouw, op een tractor zitten bij een wegaanleg, lassen bij IHC, noem maar op. Dat is echt uniek, dat kan nergens anders.” Ook wordt er op gezette tijden beoordeeld. Het DaVinci hanteert twee soorten beoordeling. De portfoliobeoordeling is gericht op de ontwikkelingslijnen, het hoe. Daarbij gaat het om de persoonlijke kwaliteiten en sociale vaardigheden. Daar staat geen tijdlimiet voor, als het aan het eind van de rit maar goed zit. Daarnaast worden de leerlijnen beoordeeld, het wat. Daarbij gaat het om de vakvaardigheden. Met deze beoordeling sluit je elke fase af. Hoelang de leerling over een bepaalde fase doet, bepaalt die zelf, maar hij of zij kan pas naar een volgende fase als de vorige fase is afgerond via een examen. Daarvan zijn er drie soorten, vertelt Groenhart. “De eerste fase sluit af met soort assessment, een kritische beroepssituatie waarin de leerling in een halve dag een probleem alleen moet oplossen, zoals het verzorgen van een onderhoudsbeurt aan een auto. Een panel, een soort jury, beoordeelt hem daarbij. Aan het eind van de derde fase volgt ook weer zo’n kritische beroepssituatie, maar die is nog wat moeilijker. De leerling studeert ten slotte af met een meesterproef, een complexe, gespecialiseerde taak binnen een bedrijf in de richting waarin die afstudeert. Voor alle proeven geldt dat de leerling die zelf aanvraagt als die denkt dat die daar klaar voor is.” Je leert onwijs veel van je fouten In het Centrum voor Oriëntatie en Beroep vlakbij school zijn Monique van Noord, Janine Dokter en Linda de Wolf bezig met hun prestatie: het bouwen van een huis. Geen echt huis, maar een flink model waar alle denkbare materialen en technieken aan te pas komen. Ze zijn met niets begonnen en hebben alles helemaal zelf moeten doen. Aanvankelijk kwam hun prestatie moeilijk van de grond. “We hadden al die voorbereidingen nog nooit gedaan en kwamen maar niet over de drempel om echt te gaan bouwen”, vertelt Monique. “Vakmensen die ernaar keken zeiden steeds dat we het niet goed deden. Nu hebben we de fouten in het ontwerp verbeterd en zijn we een heel eind op weg met de bouw.” Juist van hun fouten leren ze veel, erkennen ze. “Je leert zo veel meer dan in de klas”, zegt Linda. “Ik heb hiervoor MTS gedaan en wat ik daar in twee jaar heb geleerd, leer ik hier in twee weken. Daar zit je op school en met boeken. Als je goed bent, moet je op de rest van de klas wachten. Hier werk je in je eigen tempo. En je leert onwijs veel van je fouten. Die maak je maar één keer.” Net als voor de anderen gaat voor Janine, die van plan is om architectuur te gaan doen, een wereld open: “Voor kinderen uit het basisonderwijs maken wij een huis om te laten zien hoe dat wordt gebouwd. We weten dat wel, maar toch kom je dingen tegen van: goh, hoort dat er ook bij? Nu we zelf een huis hebben gebouwd, weten we heel goed wat wel en niet kan. Je kent de problemen en dat komt later weer van pas als je met aannemers te maken krijgt.” Hoewel dat niet altijd meevalt, vinden ze het wel mooi dat ze met heel veel aspecten van het werk te maken hebben, zoals het inhuren van metselaars, die zelf ook in opleiding zijn. Daardoor doen ze allerlei vaardigheden op. “Samenwerken is heel belangrijk. Heb ik nooit gehad, maar dat heb ik hier in no-time geleerd”, zegt Linda, die net als de anderen vindt dat ze hier echt iets leren. Monique: “Niet alles ligt voor je klaar of is voorgekauwd. Je moet alles zelf uitzoeken. Dat kan wel eens tot frustraties leiden, maar als het eenmaal klaar is, heb je echt iets van: yes! Dat hebben we toch maar helemaal zelf voor elkaar gekregen. Daar leer je veel van, ook vakkennis.”
6
Bestpractus Vmbo Bedrijf in de school Dat integraal ontwerpen ook op vmbo-niveau tot tevreden reacties en positieve resultaten leidt, bewijst het Gemini College in Ridderkerk. Het Gemini college was samen met het Merewade college in Gorcum een van de twee VMBO scholen waar in september is gestart met een praktijk pilot. Na een voorbereidingsperiode van een jaar besloot deze school een pilot te starten met een bepaalde klas. Daarvoor namen ze leerlingen van de derde klas die aan metaalkunde begonnen. De klas bestond uit een mix van basisberoepsgerichte en leerwegondersteunende leerlingen. Docent metaaltechniek Rien de Winter, die in de pilot ook als tutor optrad, splitste de 17 leerlingen tellende klas zeven weken lang in vier werkgroepen. Elke groep, die telkens uit vier à vijf leerlingen bestond, moest op basis van zelfwerkzaamheid een tastbare opdracht uit het ‘bedrijfsleven’ uitvoeren, variërend van het maken van een duwkar voor een kinderdagverblijf tot en met een hondenkar voor achter de fiets. “Zo’n opdracht is een simulatie van de werkwijze in het bedrijfsleven, waarbij elke groep het hele bedrijfsproces van klantvraag tot productaflevering moest doorlopen”, vertelt De Winter. “Dat betekent dat zij voor deze opdracht in groepsverband alle fasen van het proces moesten afhandelen, zoals het klantcontact, het informeren naar productgegevens, een stukje metaalkunde, calculeren, ontwerpen, inkopen, lassen, schilderen, presenteren en afleveren. Voor het maken van offertes en brieven, het vergaren van kennis en met elkaar communiceren konden de leerlingen gebruikmaken van Blackboard [een electronische leerplatform via internet voor kennisuitwisseling]. Zo kwamen zij ook in aanraking met ICT. Bovendien konden ze altijd vragen stellen, direct aan mij of via het blackboard.” Hoewel de leerlingen dus wel enige begeleiding en feedback van de docenten kregen, lieten zij de groepen wel zo veel mogelijk zelf uitzoeken. “Voor de grootte van de wielen van de fietskar hebben we ze gezegd dat ze maar op internet moesten kijken. Toen zijn ook nog naar de fietsenmaker gegaan. Ook komen ze met lesvragen bij je, bijvoorbeeld of ze een les lassen kunnen volgen. Dus zorg er ervoor dat vier man kunnen komen lassen. Een andere ploeg wilde buigen. Daar moet je als docent op inspelen.” Het realiteitsgehalte van de opdrachten zorgt duidelijk voor een boeiende leeromgeving. De leerlingen raken echt enthousiast en krijgen alle gelegenheid om voor hun latere werk belangrijke competenties te ontwikkelen. Bijna spelenderwijs doen zij vakkennis op, zij vragen er zelfs om, maar niet alles in het IO-lessysteem is praktijkgericht. Zo krijgen de vmbo-leerlingen binnen de projecten ook gewoon AVO-vakken als Engels, Nederlands en wiskunde. Deze lessen geven mij weer zin om te leren De Winter kan terugkijken op een vruchtbaar pilotproject dat ook voor hem als docent zeer leerzaam was. “Vroeger had je een lesmethode die de leerling gewoon volgde. In deze aanpak daarentegen staat de leervraag van de leerlingen centraal. De grote truc is nu hoe je als tutor de leervraag bij de leerling naar boven haalt en hoe je ervoor zorgt dat ze met die vraag op de goede plaats komen. Deze rol is nieuw en daar moet ik nog in groeien.” De Winter heeft meer dingen ontdekt die voor verbetering vatbaar zijn. “Ik heb de indruk dat vooral leerwegondersteunende leerlingen moeite hebben met dit lessysteem. Dat zijn nogal primair reagerende leerlingen, die in paniek raken wanneer hun vraag niet meteen met een oplossing wordt beantwoord. Andere verbeterpunten zijn de iets te gecompliceerde opdrachten en de wellicht iets te lange projectperiode. Ook is de groep wat aan de grote kant, zeker omdat ze vanuit het reguliere onderwijs ineens in een situatie belanden met veel meer vrijheden waar niet meer klassikaal les wordt gegeven. Toch ben ik over het algemeen tevreden. Ik zie zulke leuke dingen en
7
voldoende aangrijpingspunten om dit project verder uit te bouwen. De kinderen zijn veel gemotiveerder, leren in groepsverband werken en waarderen de zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.” Dat onderschrijven ook Brian van der Heuvel en Carland Lopez, twee leerlingen die aan de pilot deelnamen. “Het is veel leuker en leerzamer. Anders maak je altijd maar kleine dingen, nu moet je echt een product maken. Zo leer je alles rondom een product kennen. Je hebt ook meer verantwoordelijkheid omdat je voor een klant werkt. Je bent daardoor oplettender, omdat je dat product goed wilt afleveren. Als ik straks naar het mbo ga, hoop ik dat ik op dezelfde manier les krijg”, meent Brian. Daarop inhakend zegt Carland: “De theorielessen zijn ook anders. Je krijgt nu lessen over wat je nodig hebt. En je bent allround bezig. Dat is veel leuker. In die zeven weken heb ik geen moment gedacht van: ‘Ik ga vandaag maar eens niet naar school’. Deze lessen geven mij weer zin om te leren.” Ook van buiten ontvangt het Gemini College veel positieve reacties, zegt De Winter tot besluit. “Onlangs kregen we bezoek van enkele docenten van het DaVinci College. Ik moet zeggen, ze waren redelijk onder de indruk wat hier op onze school gebeurde.” Verbeter punten hoe verder De voorbeelden maken duidelijk dat het RTO-concept in het onderwijs brengt wat velen ervan hopen: aantrekkelijker onderwijs en nuttige vaardigheden. Natuurlijk zijn er de nodige kinderziektes en verbeterpunten, maar vele klinken niet onbekend in de oren: gebrek aan lokalen, leermiddelen, docenten en praktijkopdrachten. “Er is wel kritiek”, erkent Hoefijzers ook, “maar we geloven er heilig in dat dit oplevert wat we nodig hebben. Dat vind ik een groot verschil met de kritiek op het verleden.” Hij voelt zich gesterkt door toonaangevende bedrijven, het ministerie van OC&W en stichting Axis, ingesteld om het technisch onderwijs in Nederland te herontwerpen. “Axis heeft alle herontwerpen bekeken en ons concept van RTO uitgeroepen tot het mooiste meisje van het bal. Er zitten doorleefde concepten achter. Dat moet wel, want als je dit niet doet vanuit een duidelijke visie, gaat het wellicht naar de knoppen. Hoe blijf je anders consistent?! Want je krijgt kritiek. Als die ertoe leidt dat je gaat zwabberen en terugkeert naar het oude vertrouwde, dan komt er geen nieuw onderwijs. Kun je die daarentegen pareren met visie en incorporeren in verbeteringen van het concept, komt het wel goed.” Hoefijzers gelooft heilig in het laatste: “We zijn in het stadium beland dat we voor het vmbo en het mbo een goed concept hebben. Daarmee treden we ook naar buiten. We hebben met andere ROC’s in de regio gesproken over technodesign. Ze mogen het concept zo overnemen en we willen ze zelfs daarbij helpen. Ook kijken we hoe we meer vmbo-scholen in de regio met dit concept kunnen laten werken. En omdat je voor het praktijkgedeelte veel bedrijven nodig hebt, proberen we ook meer bedrijven bij het initiatief te betrekken.” Het mag duidelijk zijn dat onderwijzend en ondernemend Nederland nog het nodige over Revival Technisch Onderwijs zal horen.
8