Joyce Hes*
Het straatverbod in kort geding als 'ultimum remedium'," Het kort geding als civielrechtelijk procesmiddel lijkt meer recht te doen aan de positie van slachtoffers van onrechtmatige gedragingen dan het strafrecht dat het slachtoffer in een lijdelijke rol dwingt. Een voorbeeld hiervan zou de eis van een straatverbod in een kort gedingprocedure zijn. Joyce Hes deed een onderzoek naar de beleving door eiseres en gedaagde in deze kort gedingprocedure. Haar voornaamste conclusies zijn: - dat het aanspannen van een kort geding het uiterste redmiddel is voor de vrouw tegenover de haar volgende, bedreigende of mishandelende man - dat het motief voor de eiseres om een kort geding aan te spannen hetzelfde is als bij het doen van een aangifte namelijk het verkrijgen van rust - dat beide partijen het juridische onderscheid tussen de civiele dan wel strafrechtelijke procedure veelal niet onderkennen maar dat het kort geding in tegenstelling tot het doen van een aangifte de vrouw wel de mogelijk geeft haar zelfstandigheid ten opzichte van de ex-partner vorm te geven en te versterken. Onder de kop 'President rechtbank wordt bezemwagen van het strafrecht' constateert Bijlsma1 in NRC Handelsblad van 19 maart 1984: 'Gezamenlijk en in vereniging knabbelen de burger(s) enerzijds en de President van de Rechtbank anderzijds aan de positie van de monopolist in het strafrecht: het Openbaar Ministerie. In een ordentelijke staat behoort, naar algemeen inzicht, het initiatief tot vervolging, in geval van strafbare gedragingen, niet te liggen bij het slachtoffer (de bestolene, de gediscrimineerde, de "nedergeslagene"), maar bij een overheidsorgaan. Eigenrichting wordt daarmee uitgebannen en, zo kan men constateren, met redelijk succes.' De weg van het strafrecht blijkt in de praktijk voor het slachtoffer moeizaam en weinig bevredigend. Bijlsma: 'Begrijpelijkerwijs zinnen gedupeerden op middelen (niet op wraak, want dat mag niet) om hun recht te krijgen. De geëigende weg daarvoor is, met voorbijgaan aan de wegen in de strafrechtelijke sfeer, de inschakeling van de burgerlijke rechter.' Zo trekt de burger alsnog het initiatief aan zich. Het kort geding, dat de Stichting Tegen Haar Wil aanspande tegen de Amsterdamse hoofdofficier van justitie naar aanleiding van de vrijlating van de 'aanrander-met-de-hond' vestigde de publieke aandacht op een tendens, die volgens Bijlsma in alle moderne samenlevingen valt waar te nemen: de verschuiving van strafrecht naar burgerlijk recht. De verklaringen voor deze ontwikkeling ligt voor de hand. Ten eerste kan men vaststellen dat strafrecht op beperkte schaal faalt. De justitiële organisaties lijken geen greep te kunnen krijgen op gedragingen die voor slachtoffers uiterst hinderlijk of zelfs bedreigend zijn. Dit is zeker het geval bij duurhandelingen als discriminatie en lastigvallen. Ten tweede kan onderscheid worden gemaakt tussen het type sanctie dat het strafrecht en het burgerlijk recht hebben te bieden. 'Bij strafrechtelijke sancties wordt in de eerste plaats 130
leed toegebracht aan de dader. De sancties in het civiele recht beogen evenwel (tevens) de verstoorde relaties tussen personen terug te brengen tot de normale vorm: toegang tot een localiteit, vrijwaren van lastigvallen. In de laatste vorm zijn de sancties restitutief, in het eerste geval repressief.' Tot zover Bijlsma, die deze ontwikkeling positief lijkt te waarderen. Al eerder toonde Hulsman zich een voorstander van de verschuiving van strafrecht naar civiel recht, waar hét gaat om het oplossen van de problemen van het slachtoffer.2 Hij ziet als groot voordeel van het civiele proces dat de eisende partij (tevens 'slachtoffer') de tegenpartij in alle stadia van dat proces en bovendien ervoor en erna kan dwingen tot onderhandelen. Zo kan de civiele procedure worden gebruikt om 'de machtsverhoudingen tussen partijen te veranderen waarbij dan afhankelijk van de voorkeur van degene die daarop met succes beroep
Joyce Hes is als wetenschappelijk onderzoekster werkzaam bij de vakgroep strafrecht aan de Erasmus Universiteit. Zij promoveerde in 1981 op het proefschrift Tussen wal en schip; tussen recht en hulpverlening Graag wil ik hierbij dank zeggen aan Louk Hulsman, Marees Derksen en de redactie van Nemesis voor hun nuttig commentaar, aan alle geïnterviewden die mij zo openhartig hun levensgeschiedenis hebben verteld, aan Gabi van Driem, Mieke Vosman, Lia Renkes, Leon Sprenger en Adriaan Kist voor hun medewerking, aan Jos Bijlsma, Bram van Stolk, de heren Gisolf, Portheine en Schunck met wie ik gesprekken mocht hebben, aan de attente secretaris en secretaressen van de Presidenten van de drie Rechtbanken waar ik onderzoek deed, aan het Ministerie van Justitie voor haar (voorlopige) toestemming voor mijn onderzoek en tenslotte vooral ook aan Roelof Haverman voor zijn assistentie bij het dossieronderzoek NEMESIS
doet al of niet gebruik kan worden gemaakt van overheidsmacht.'3 In het strafproces echter is de officier van justitie de eisende partij. Het slachtoffer kan zich op grond van de artt. 332-337 Sv, jo. art. 44 en art. 56 RO als 'beledigde partij voegen' in een strafzaak, maar niet eerder dan nadat deze ter terechtzitting aanhangig is gemaakt.4 'Eerst vanaf dat moment is de beledigde partij een aantal bevoegdheden toegekend, zoals het recht op bijstand en vertegenwoordiging, het recht op inzage van de stukken, het recht aan getuigen of deskundigen vragen te stellen, het recht haar eis toe te lichten.'5 Bij niet vervolging kan het slachtoffer eventueel op grond van art. 12 Sv een klacht bij het Hof indienen over de niet-vervolging.6 Bij de bespreking van het Benelux-ontwerpverdrag betreffende de rechtstoestand van het slachtoffer in het strafproces in 1980 kwam de beperkte en afhankelijke rol van het slachtoffer in ons strafrecht expliciet aan de orde. Zo wijst Polak7 er op, dat in 1811 in ons land het slachtoffer de verdachte rechtstreeks kon dagvaarden voor de strafrechter en bij die rechter zijn vordering tot schadevergoeding kon indienen, onverschillig hoe hoog het bedrag was. In 1938 hebben we hier dit systeem verlaten 'uit angst voor het beeld van het wraakzuchtige slachtoffer', maar het Benelux-ontwerpverdrag zou de positie van de beledigde partij weer in 'ere kunnen herstellen'. Meer recentelijk heeft de Emancipatieraad stof doen opwaaien door in haar commentaar op de Voorlopige nota sexueel geweld voor te stellen de vrouw als slachtoffer inspraak te geven bij een eventuele strafvervolging en met haar te overleggen over de straf die ter terechtzitting zal worden geëist.8 Overigens onderschrijft hij in datzelfde commentaar het belang van civiele procedures die een vrouw aanhangig kan maken teneinde degene die haar bedreigt met geweld de toegang tot haar straat of buurt te ontzeggen. 'Dat belang is er dan met name in gelegen dat de vrouw zelf een middel in handen heeft om haar belager tot de orde te roepen, hetgeen haar besef van weerbaarheid doet toenemen. '9 Naar aanleiding van de huidige discussie over bestrijding van sexueel geweld kan men zich de volgende vragen stellen: -
-
Wat hebben vrouwen als slachtoffers van (sexueel) geweld te verwachten van het strafrechtssysteem? In hoeverre moeten ze hun aandacht en energie besteden aan verbeteringen van dat systeem voor het slachtoffer en eventuele uitbreidingen van de werking van dat systeem?10 Kan men die energie misschien beter richten op het verder uitbouwen en ontwikkelen van alternatieven voor de strafrechtelijke benadering?11
Of men zich hierbij dan meer zal oriënteren op het strafrechtssysteem of op de ontwikkeling van alternatieven zal sterk afhangen van het 'geloof' dat men hecht aan staatsbemoeienis waar het betreft de be1(1984/5)3
scherming van zwakkere groepen in de samenleving, respectievelijk de scepsis die men daarover heeft.12 De vraag is daarbij ook of het aandringen op een drempelverlaging van het strafrechtelijk apparaat en een actievere rol van het Openbaar Ministerie bij de opsporing en vervolging wel zo goed te combineren is met het ontwikkelen van alternatieven.13 Het bestaan van ons strafrechtssysteem impliceert immers op zichzelf al dat burgers ten aanzien van criminaliseerbare gebeurtenissen een afwachtende houding dienen aan te nemen.14 Aldus belemmert het strafrechtssysteem het uitzicht op de vele mogelijke vormen van eigen actief reageren die het slachtoffer ter beschikking (kunnen) staan. Onderwerp van onderzoek In onderstaand artikel wil ik nader ingaan op één van die alternatieven: de mogelijkheid voor vrouwen die bedreigd of mishandeld worden door hun (ex-) partner tegen hem een straatverbod te eisen. Daarbij was de hoofdvraag: hoe beleven betrokkenen, dus zowel mannen als vrouwen, de kort-gedingprocedure in relatie tot de onderliggende problematiek? In dat kader kwamen onder meer vragen aan de orde als: 1. Hoe werd die onderliggende problematiek door de partijen gedefinieerd? 2. In welk stadium van het conflict16 wendde de vrouw zich als eisende partij tot de civiele rechter en welke stappen had ze daarvoor (eventueel) al genomen? 3. Wat wilde ze met het kort geding bereiken in relatie tot de andere stappen die ze nam (zoals aangifte)? 4. Wat veranderde er (eventueel) door het aanspannen van het kort geding in de relatie tot de ex-partner? In dat verband was vooral ook de beleving van de man van het kort geding belangrijk, (eventueel) in relatie tot zijn ervaringen met het strafrechtssysteem of met de hulpverlening. Daarnaast was de vraag hoe vaak een dergelijke procedure werd aangespannen en hoe deze door de diverse rechters/rechtbanken werd afgehandeld.17 In het algemeen ging hierbij mijn belangstelling uit naar de rol van (juridische) professionals, zoals de advocaten.18 Methode van onderzoek Gezien mijn belangstelling voor de belevingswereld van betrokkenen heb ik gebruik gemaakt van de kwalitatieve onderzoeksmethode. Dat betekent dat ik niet naar representativiteit heb gestreefd. De individuele verhalen van mannen en vrouwen vat ik, zoals Van Stolk eerder bij verlaten mannen heeft gedaan,19 op als 'een reeks empirische voorbeelden die een attenderende waarde hebben'. Drie aandachtspunten: 1. Om te beginnen vonden diepte-interviews plaats 131
met elf vrouwen. Van drie van deze vrouwen heb ik de ex-partner eenzelfde soort interview afgenomen.20 De vier overige mannen die ik interviewde hadden geen connectie met de geïnterviewde vrouwen maar wel ervaring als gedaagde in een straatverbodprocedure.21 2. Daarnaast heb ik drie advocaten en drie rechters, deze laatste verdeeld over de Rechtbanken Amsterdam, Den Haag en Zwolle, geïnterviewd over hun ervaringen met het straatverbod en hun visie hierop. 3. Tenslotte heb ik bij de genoemde Rechtbanken gekeken naar de aantallen aangemelde en ge-
eiste straatverboden vanaf 1 januari 1982 tot 1 september 1984. Een nader dossieronderzoek22 stelde me in staat de indrukken die ik mij vormde op basis van de kwalitatieve interviews op bepaalde punten te vergelijken met aspecten die naar voren kwamen uit de dossiers. Zo kreeg ik tevens een duidelijker beeld van de (verschillende) wijze van afdoening door de genoemde Rechtbanken. Indrukken op basis van het dossieronderzoek Aantal aangemelde en geëiste straatverboden.
1983
1984 tot 1/9
Amsterdam
15
26
18
59
3870
Den Haag
16
21
14
51
2836
Zwolle
2
4
4
10
591
De kwantitatieve voortrekkersrol die we op basis van de publiciteit van Amsterdam hadden verwacht bleek betrekkelijk, zeker in vergelijking met het totale aantal kort gedingen dat in die stad was aangemeld, Ook de toename per jaar per Rechtbank bleek, in
-
Amsterdam
10
13
Den Haag
25
9
mishandeling en ernstige mishandeling (respectievelijk art. 300 lid 1 en art. 2 Sr), bedreiging met zware mishandeling of de dood (art.285 lid 1 Sr), huisvredebreuk (art. 138 Sr),
132
Type relaties, voorzover dit viel op te maken uit het dossieronderzoek.23 Vergelijking tussen Amsterdam en Den Haag.
scheidend
Criminaliseerbare gebeurtenissen Als we afgaan op de dagvaardingen die we onder ogen kregen was opmerkelijk dat bij alle drie de Rechtbanken in de overgrote meerderheid van de gevallen26 werd gesproken over vormen van 'lastigvallen' (door de man) die we hier criminaliseerbaar noemen, vallend onder in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedragingen. Het meest werden, vaak ook in combinatie, genoemd:
-
tegenstelling tot de verwachting, beperkt.
gescheiden
In de meerderheid van alle gevallen waarin sprake was van een relatie had de vrouw de man verlaten en was zij ook degene die het kort geding aanspande.25 Ook in Zwolle bestond het merendeel van de gevallen uit de eerste vier categorieën. Ook daar had de vrouw meestal de man verlaten en spande zij het kort geding aan.
-
totaal totaal straatverboden kort gedingen
1982
ex-relatie
anders24
9
6
7
6
1
6
exsamenwonend
-
vernieling of beschadiging van goederen (art. 350 Sr), - diefstal van goederen (art. 310 Sr). Ook werden wel genoemd: ontvoering van kinderen of dreiging met ontvoering (art. 279 en art. 280 Sr). Politie-interventie In de meerderheid van de onderzochte gevallen bleek sprake van één of andere vorm van politie-interventie.27 Vast staat dat in Den Haag vier maal en in Amsterdam één maal een politiefunctionaris de civiele procedure van het kort geding aan de vrouw had aanbevolen, omdat men in het kader van een civiel vonnis, te handhaven met behulp van 'een machtiging sterke arm'28 meer zou kunnen doen dan in het kader van de huidige strafrechtelijke bevoegdheden. Verschillende wijze van afdoening per Rechtbank Hoewel onze indruk van het soort zaken dat werd aangemeld met het oogmerk van een straatverbod per Rechtbank niet wezenlijk verschilde was er wel sprake van accentverschillen in de wijze van afdoening. Grof gezegd29 bleek men in Amsterdam meer en NEMESIS
eerder geneigd zijn toevlucht te nemen tot schriftelijke vonnissen, werkte men in Den Haag vaker met 'aanhoudingen van de zaak voor bepaalde of onbepaalde tijd30 — na de belofte van de man om de vrouw niet meer lastig te vallen 31 — en kwam ik in Zwolle een paar maal een zogenaamde 'dading' of ook wel proces-verbaal van de zitting tegen waarbij de twee partijen een schriftelijke overeenkomst hadden gesloten en ondertekend. Afgewezen werden verzoeken om een straatverbod bij alle drie de Rechtbanken overigens zeer zelden.32 Uit de gesprekken die ik had met rechters van de drie verschillende Rechtbanken bleek, dat een dergelijk verschil in afdoening met tweeërlei factoren te maken kon hebben. De eerste factor was tijd of, beter gezegd, tijdgebrek. In Amsterdam was de werkdruk het grootst. Voor ieder kort geding had met in principe slechts een half uur beschikbaar. Het liefst werkte men de zaak zo snel mogelijk — schriftelijk — af. In Den Haag zat men iets ruimer in de tijd. Per kort geding had men ongeveer een uur. Men zag er daar ook iets minder tegen op dat een zaak nog enige tijd bleef liggen. In Zwolle kon men zich permitteren met de partijen om de tafel te gaan zitten en te proberen aldus tot een vergelijk te komen. Daarnaast was er echter ook sprake van een verschillende visie van de rechters op het gebeuren dat had geleid tot een straatverbod-kort geding. In Amsterdam bleek men zich te realiseren dat het veelal ging om gebeurtenissen die voor een strafrechtelijke aanpak in aanmerking kwamen, maar die nu via het kort geding werden afgehandeld. Men waardeert bij de Amsterdamse Rechtbank de verschuiving van strafrecht naar civiel recht positief. Dat ook het kort geding-vonnis door de mannen aan wie een straatverbod wordt opgelegd als 'straf' wordt ervaren — zoals uit de interviews blijkt — is volgens de Vice-president van de Rechtbank in Amsterdam met wie ik sprak geen bezwaar. In Den Haag stelde de door mij geïnterviewde rechter de relatieproblemen centraal. Voor hem ging het om ex-partners die nog niet geheel los van elkaar konden komen. Om dit te bereiken was tijd nodig en die tijd gaf hij de man en de vrouw door de zaak aan te houden. Niet voor een korte periode, maar voor anderhalf a twee jaar, opdat het patroon dat in het gedrag van de ex-partners was ontstaan kon worden doorbroken.
lastigviel, maar de man verkeerde al sinds haar jeugd letterlijk in de 'waan' dat hij een liefdesrelatie met haar had. Van deze tien vrouwen waren vijf vrouwen getrouwd geweest. De andere vijf hadden kortere of langere tijd samengewoond met de man tegen wie zij het kort geding aanspanden.
Het kort geding als laatste redmiddel Voor alle vrouwen met wie ik sprak bleek de mogelijkheid om via een kort geding een straatverbod te eisen een 'laatste redmiddel', tien 'strohalm' of een 'wanhoopsdaad'.33 Ze hadden vaak ook al tijdens de relatie, maar zeker erna, van alles geprobeerd. Er was daarbij sprake van een escalerende reeks stappen die ik van-hulp-naar-recht zou willen noemen. De vrouwen begonnen de hulp van buren, vrienden, familie of kennissen in te roepen, vervolgens de hulp van professionele hulpverleners als een Medisch Opvoedkundig Bureau of een Bureau voor huwelijksmoeilijkheden, maar ook van de politie, al was dat in deze fase vooral de wijkagent. Als dat allemaal niet hielp — vaak had men dan ook nog geprobeerd tot een gesprek te komen of een compromis tot stand te brengen — wendden de vrouwen zich ten slotte tot een advocaat, al was dit niet altijd met het doel van een straatverbod voor ogen.35 Opvallend was dat er zich parallel aan deze reeks stappen die ik van-hulp-naar-recht zou willen noeslag zal noemen.36 Enkele vrouwen ondervonden deze omslag van het ene moment op het andere. Bijvoorbeeld naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis, na de zoveelste actie van de man, die net de druppel bleek te zijn die de emmer deed overlopen. Een van de vrouwen besloot pas terug te vechten nadat zij een zelfmoordpoging had overleefd. Een andere vrouw realiseerde zich, dat ze zich niet langer behoefde te generen voor de buitenwereld en dus juridische stappen kon ondernemen, toen haar ex-man met geweld haar huis was binnengedrongen en daar zodanig te keer ging, dat dit een groot aantal omstanders op de been bracht. Een dergelijke weerbaarheidsomslag valt niet noodzakelijkerwijs samen met het moment waarop de vrouw besluit bij haar man of partner weg te gaan. Zo had bij een vrouw, die op het moment dat ik met haar sprak nog aan het overwegen was een straatverbod-kort geding aan te spannen, de echtscheiding al lang geleden plaatsgevonden. Eigenlijk was, Bij de Rechtbank in Zwolle was het streven de gezoals ze zelf zei 'de scheiding niet zo bedoeld'. Ze daagde te bewegen tot een beslissing waar hij zelf zag haar man nog dagelijks. Pas toen zij een vriend achter kon staan. In een opgelegde beslissing zag kreeg en de knoop definitief doorhakte waren de men minder heil. moeilijkheden begonnen. Er volgde een escalatie van klappen, bedreigingen, het binnendringen in De betekenis van het kort geding voor de betrok- haar huis tot diefstal van haar persoonlijke bezittinkenen gen. Toen het zover was gekomen had ze aangifte gedaan, omdat ze bang was 'de vernieling in te Vrouwen en hun beleving van het door hen aange- gaan'. Tevens had ze naar Blijf van mijn Lijf gebeld spannen of aan te spannen kort geding en was ze via het bureau voor rechtshulp bij een Tien van de elf vrouwen hadden de relatie met hun advocate terecht gekomen. Mèt deze stappen deed man definitief verbroken. Naar hun gevoel waren ze een keus voor zichzelf, vertelde ze, maar aan de problemen vooral daarna begonnen. Een vrouw het kort geding was ze tijdens het interview nog niet had nooit een relatie gehad met de man die haar 1(1984/5)3
133
toe. Ze was nog veel te bang tijdens de zitting door de man 'ingepakt' te zullen worden. In feite veranderde het 'WIJ'-besef heel moeizaam en met grote ambivalentie in een besef van 'IK HIER EN JIJ DAAR'.37 De schuldgevoelens maakten langzamerhand plaats voor verontwaardiging en dan veranderde zowel de definitie van de situatie als de eigen positie daarin. De vrouwen riepen dan niet langer als 'slachtoffer' hulp in, maar ondernamen actief stappen die de behoefte aan rust en een eigen leven symboliseerden. Dit is een bijzonder zwaar proces. Een strijd die de vrouwen innerlijk, maar ook met de ex-partner voeren. De strijd voor een eigen leven, waarbij ook een duidelijke behoefte wordt gevoeld aan respect bij de wederpartij voor deze keuze. De man bleek echter eerder averechts te reageren. Veelal uit angst de vrouw of ook wel de kinderen totaal te verliezen, begon hij haar te achtervolgen, gunde haar geen moment rust meer, probeerde haar af te sluiten van contacten met de buitenwereld en haar op allerlei manieren 'in te pakken'. Soms liet de vrouw zich overreden, kwam terug, vertrok weer — en dat in enkele gevallen bij herhaling —, maar de afstand groeide allengs. In het algemeen kan men zeggen, dat naarmate de afstand toeneemt de angst bij de man groeit. Hij staat haar steeds minder een eigen leven toe, wat weer kan appelleren aan de onzekerheid van de vrouw over haar vermogen een dergelijk leven zonder hem aan te kunnen. Van belang is in ieder geval voor de vrouw dat zij in de situatie dat zij kiest voor een stap van de man weg ook door anderen wordt gerespecteerd.38
reotiep onderscheid wordt gemaakt tussen 'privésfeer' en 'anonieme contacten' als criterium voor een al of niet strafrechtelijke afdoening.41 De situaties van de geïnterviewde vrouwen werden dan geplaatst in de 'privé-sfeer', waarmee men volledig voorbijging aan de subjectieve beleving van de vrouw die juist door aangifte te doen uiting gaf aan haar groeiende weerbaarheid en behoefte aan afstand tot de ex-partner. Vanuit datzelfde strafrechtelijk interpretatiekader wordt dan bovendien de bewijslast sterk bij de vrouw als slachtoffer gelegd. Het gevolg was dat zij zich vaak voelde 'teruggedrukt' in de rol van 'slachtoffer' en 'hulpzoekende' en tevens met ongeloof en wantrouwen bejegend. Ook was het de vrouwen vaak niet duidelijk in wat voor vorm hun aangifte werd genoteerd, of er eigenlijk wel sprake was van 'noteren' en zeker niet wat er eventueel met een dergelijk schriftelijk stuk ging gebeuren. Aan één van de vrouwen was zelfs 'en passant', na herhaalde aangiften van haar kant en navraag bij de officier van justitie, meegedeeld dat haar ex-partner inmiddels een week in de Bijlmerbajes had gezeten. Niet duidelijk was voor haar echter waarvoor hij daar zat, zodat er door haar ook geen enkel verband kon worden gelegd tussen zijn vastzitten, zijn optreden tegenover haar en haar acties. Ze vertelde mij dit dan ook pas toen ik doorvroeg over haar contacten met de officier van justitie. Het was in die zin niet eens een relevant en substantieel deel van haar belevingswereld geworden. Terwijl men zich aldus door de behandeling bij een aangifte voelde teruggedrukt in de W/J-positie en de rol van zeurderig slachtoffer, werd over het kort geding bijvoorbeeld gezegd dat het 'mijn gevoel had versterkt dat het niet aan mij lag en dat was voor mij erg belangrijk'.
Honorering van de betekenis die vrouwen aan hun stappen gaven. Een vergelijking tussen de ontmoetingen van de vrouwen met de politie als onderdeel van het strafrechtelijke apparaat en de benadering van advocaten en rechters in de civiele procedure Allereerst was opmerkelijk dat het onderscheid tussen het strafrecht en het civiele recht, dat door juristen als fundamenteel wordt beschouwd door de geïnterviewde vrouwen niet als zodanig werd onderkend.39 Terwijl hetgeen de vrouwen wilden bereiken met het doen van aangifte bij de politie niet wezenlijk verschilde van wat men wilde bereiken met een kort geding, namelijk 'rust', 'een eigen leven', 'dat hij verder uit mijn buurt blijft', ervoeren zij de bejegening door de politie enerzijds en de advocaat en de kort geding-rechter anderzijds wel degelijk als sterk verschillend. Bij de politie werd er een verschil gemaakt tussen de wijze waarop gereageerd werd op hulp- en assistentieverzoeken of de hulp van de wijkagent die aan huis kwam en de wijze waarop men op het bureau werd bejegend als men aangifte ging doen. Tevreden was men meestal over de eerste vorm van hulpverlening,40 maar ontevreden over de laatste vorm van contact. Dit had waarschijnlijk veel te maken met het feit dat de politiefunctionaris op het bureau (veelal) geneigd is te reageren vanuit een strafrechtelijk interpretatiekader waarbij er een ste-
Voor een andere vrouw was de rechtszitting een soort feest geweest, 'alles werd ontnuchterd', 'het ging om feiten', 'geheel anders dan de behandeling door de politie'. Niet voor alle vrouwen echter was de zitting een 'feest' geweest, want vele hadden er tegenop gezien weer met de ex-partner geconfronteerd te worden. Ze hadden er, zeker als deze 'in persoon' en zonder advocaat verscheen (zodat hij vaak lang aan het woord werd gelaten door de rechter), moeite mee dat hij allerlei dingen kon zeggen zonder dat zij dan nog de gelegenheid kregen iets terug te zeggen. De houding van de advoca(a)t(e) werd in het merendeel van de gevallen als ondersteunend ervaren door de geïnterviewde vrouwen. Een vrouw zei hierover bijvoorbeeld: 'Het was prettig dat bij deze advocate niet alleen een juridische, maar ook zo duidelijk een menselijke kant aanwezig was.' Ondersteuning en begrip gecombineerd met enig kordaat optreden leken hierbij zeer te worden gewaardeerd. Daarnaast bleek juist in verband met het moeizame proces van opbouw van weerbaarheid en zelfrespect een duidelijke behoefte te bestaan aan wat langduriger begeleiding en ondersteuning.42
134
De eventuele functie van de aangifte als onderhandelingsinstrument In een aantal gevallen had de vrouw de aangifte, NEMESIS
de dreiging met aangifte of doorzetten van een aangifte als onderhandelingsinstrument gebruikt in de zich wijzigende (machts-)verhouding met de expartner. De vrouw trok dan bijvoorbeeld na een — al of niet schriftelijke toezegging van de man dat hij haar niet meer zou lastigvallen — haar aanklacht in. Een dergelijke handelswijze die als onderdeel van het civiele proces wordt beschouwd, werd deze vrouwen kwalijk genomen door de politie, zo leek het hun toe. Wellicht was het ook een reden te meer voor die politiefunctionarissen vrouwen in het vervolg af te raden in soortgelijke gevallen aangifte te doen. In het algemeen leek de civiele procedure en ook hetgeen ermee tot uitdrukking werd gebracht — letterlijk: 'ik wil afstand' — beter aan te sluiten bij de belevingswereld van de geïnterviewde vrouwen dan de reacties vanuit een strafrechtelijk interpretatiekader. Ook de mogelijkheden om vanuit de vrouw zelf bepaalde acties te ondernemen wanneer zijzelf de situatie als bedreigend ervoer, leken groter wanneer zij daarbij haar toevlucht nam tot de civiele procedure dan wanneer zij zich afhankelijk moest opstellen van interventies door de politie.43 Deze waren immers in hoge mate afhankelijk van een aan het strafrechtelijk interpretatiekader ontleende, geobjectiveerde definitie van 'de ernst' en de mate van dreiging van de situatie. Beoordeling van het 'effect' van het kort geding Van de negen vrouwen die daadwerkelijk een kort geding hadden aangespannen waren er zes tevreden over het resultaat.44 Drie vrouwen hebben ook na het kort geding nog last van hun ex-partners die zelfs voor de mogelijkheden die het kort geding biedt om bepaalde dwangsommen als dwangmiddel ten uitvoer te leggen weinig gevoelig blijken. Beleving van het kort geding door de geïnterviewde mannen Van de zeven mannen die ik interviewde, waarvan drie ex-partners van geïnterviewde vrouwen, waren er vier bij die langer dan tien jaar met de ex-partner getrouwd waren geweest, twee die een (vrij langdurige) samenwoningsrelatie met de ex-partner achter de rug hadden en één die slechts een jaar een verhouding had gehad met de ex-partner. Bij zes van de zeven mannen had de vrouw de knoop doorgehakt, bij de zevende was de man vertrokken, maar toen hij naderhand op zijn besluit terug kwam wilde zijn vrouw niet meer. Verschil in betekenisgeving van de gebeurtenissen die tot het kort geding hebben geleid Een van de vrouwen had mij verteld dat zij al tijdens haar huwelijk door haar (ex-)man een paar maal in elkaar was geslagen en was bedreigd. Haar ex-man vertelde mij, dat hij haar tijdens het huwelijk nooit had mishandeld, wel 'heb ik haar, toen ze weer eens te veel slaapmiddelen nam om de aandacht te trekken, een paar keer flink op haar sodemieter gegeven', aldus deze man. Een andere keer was dezelfde man 'naar haar toe 1(1984/5)3
gegaan om te praten over de kinderen'. Zijn exvrouw sprak over diezelfde keer als de keer waarover ze aangifte van huisvredebreuk had gedaan. Een andere geïnterviewde had het erover dat hij weer langs was gegaan om contact met zijn dochter te leggen, terwijl zijn ex-vrouw spreekt over 'erg agressief', 'hij stormde weer binnen' en 'hij uitte bedreigingen dat hij haar zou vermoorden'. De mannen hadden er ieder veel moeite mee dat hun vrouw bij hen was weggegaan en begrepen dat ook vaak niet. Een man die dertien jaar gehuwd was geweest zei: 'Er was een keer een discussie over de auto. Ik heb toen gezegd dat we als we zouden bezuinigen misschien de auto zouden moeten wegdoen. Een week later was ze vertrokken en vond ik het huis leeg. Ze werd door haar zuster opgestookt.' Diezelfde man veronderstelde dat hij haar misschien te veel had 'verwend'. Een van de mannen was zeventien jaar getrouwd geweest. Hij zei: 'Het was een fantastisch huwelijk, we hadden twee kinderen voor wie ze altijd een goede moeder is geweest en opeens pleegde ze overspel in mijn huis en zei dat ze niet meer van me hield. Ik begrijp er nog steeds niets van. Ik heb er altijd voor gewerkt dat zij een luxe leventje kon leiden met de kinderen...' Ook twee andere mannen vonden dat hun vrouw vooral in de materiële sfeer veel aan hen te danken had.45 Deze mannen ervoeren het vertrek van hun vrouw als 'stank voor dank' en voelden zich daarbij zeer verongelijkt. Daar kwam dan nog eens voor een aantal van hen bij dat de vrouw de kinderen en het huis kreeg toegewezen en dat de mannen ook nog eens alimentatie konden betalen. Eén man voelde zich door zijn ex-vrouw 'leeggeroofd'. Een ander zei dat zijn ex-vrouw ham had 'gepakt' door zijn kinderen van hem af te pakken door de scheiding. Bij de meeste mannen overheerste het gevoel dat zij schuld had maar hij moest boeten. Zij voelden zich slachtoffer, ook van de wet, die hen als man bij een scheiding benadeelde. Zes van de zeven mannen zochten het centrale probleem tussen hen en hun ex-vrouw in iets anders dan hun eigen gedragingen, die hooguit van dit probleem waren afgeleid. Zo werden genoemd: -
'verstoorde relatie met mijn dochter' 'ik wil een gelijke behandeling ten aanzien van de kinderen als mijn ex-vrouw' 'zij is op heterdaad betrapt met een ander, terwijl ik het gelag moet betalen...'
In dat kader vonden de meeste mannen ook dat 'te snel naar een kort geding werd gegrepen en dat de eigenlijke problematiek hierbij niet voldoende aan de orde kwam'. Ze meenden dat ze het best onderling hadden kunnen regelen. Het kort geding werd 'belachelijk' en 'een opgeblazen gedoe' genoemd. Een aantal mannen veronderstelde ook dat de advocaat of de maatschappelijk werker zijn ex-vrouw 135
wel op de mogelijkheid van een kort geding zou hebben gewezen, dat de vrouw was 'opgefokt'.
als prettig ervaren, 'een soort houvast zodat ik daar geen rotzooi ga trappen'. Bij een ander wekte het kort geding juist agressie Verschil in beoordeling van de effecten van het kort op, zoals hij zelf zei. Zijn ex-vrouw had geprobeerd 'hem zwart te maken bij politie, rechter en bij haar geding door mannen en vrouwen kinderen' en hij 'zon nu op wraak'. Hij was niet Twee van de geïnterviewde vrouwen — van wie ik ook de ex-partners heb gesproken — hadden aan- zozeer ontevreden over de benadering door de genomen dat het kort geding zelf gunstige effecten rechter in kort geding, die als voorwaarde aan het straatverbod had verbonden dat de vrouw een verhad gehad. zoek voor een omgangsregeling zou indienen bij de De mannen echter gaven een wat ander beeld. kinderrechter, maar over die kinderrechter zelf die De één had inmiddels 'een hardstikke leuke vrouw' gevonden die tegen hem had gezegd 'dat hij zijn hem als buitenlander had gedwongen zijn kinderen ex nu maar eens met rust moest laten want dat ze door te kruisen in zijn paspoort. Dat had hij als zeer anders bij hem weg zou gaan'. Diezelfde man zei vernederend ervaren. Hij voelde zich 'zonder gelijke ook: 'Door het kort geding word je wel wettelijk op rechten veroordeeld'. je neus gedrukt jezelf rustig te houden doordat ze je financieel aankunnen. Er staat een stok achter Straatverbod als straf de deur. Maar de hoofdzaak is dat ik een goede In het algemeen bleek bij de mannen die een kort relatie heb met mijn vriendin. Als ik geen werk en geding hadden meegemaakt het gevoel 'veroorgeen vriendin had gehad was ik nog steeds erg deeld' te zijn te overheersen. Zij spraken ook nogal agressief geweest, want zij heeft de kinderen van eens over een straatverbod 'als straf'. mij afgenomen.' Een man die reeds een strafblad had zei: 'Het kort 16 Een ander had een alcoholprobleem (gehad). Als geding-vonnis staat wel degelijk in mijn strafblad." Een ander voelde zich voor zijn goeddoen (namelijk hij had gedronken viel hij ook zijn ex-vrouw lastig. Maar tijdens het interview had hij al enige tijd niet opvangen van de kinderen na de scheiding)47gestraft. 'De straf was toch twee jaar voorwaardelijk en een meer gedronken en op dat besluit (om niet meer te 48 drinken) had het kort geding geen enkele invloed boete van ƒ 500,- per overtreding.' De inhoud van het vonnis vond hij niet zo belangrijk gehad. 'maar dat dat zo officieel op papier staat komt wel Bij de derde ex-partner, die zijn ex-vrouw na drie hard over. Wanneer de rechter mij onder vier ogen kortgedingen nog steeds lastigviel bleek de dwanghad gezegd: "Je moet dat mens niet meer lastigvalsom als dwangmiddel weinig effect te sorteren. Deze man die al enige ervaring met de politie had len", dan had dat meer indruk gemaakt dan een opgedaan zei: 'Al komen ze met 80.000 politieagen- schriftelijk vonnis.' ten of 30.000 rechters of kort gedingen, ik geloof Een ander dacht dat de strafrechter in plaats van niet dat dat de oplossing is voor dat soort problemen. de civiele rechter hem had 'veroordeeld'. Zo'n nachtje cel maakt niet uit.' Volgens hem wordt Ook hier zien we dus dat evenals bij de geïnterde kern omzeild, het gaat erom dat zijn relatie met viewde vrouwen het onderscheid tussen strafrecht zijn kind is verstoord. Dezelfde man had echter bij en civielrecht voor de betrokkenen niet duidelijk was de aanhouding van het (tweede) kort geding dat wel en zelfs hier en daar aanleiding gaf tot misverstanden.
Men kan dit als volgt weergeven:
136
Vrouwen
Mannen
Beeld van de man: aggressor/dreiging
Eigenbeeld: mislukt, alleen, slachtoffer
Eigenbeeld: onzeker, kwetsbaar
Beeld van de vrouw: eigendunk, ze voelt zich beter
Overheersend gevoel: angst voor de ander
Overheersend gevoel: machteloosheid, jaloezie, frustratie
Mechanisme: defensie/vluchten
Mechanisme: agressie dreigen, zwakke plekken raken
Beweging: van de ander af Vanuit de behoefte om 'afstand te nemen'
Beweging: naar ander toe. (in negatieve zin Vanuit de behoefte aan herstel van de oude situatie
Houding: afwerend/dubbelzinnig enerzijds toegeven, anderzijds anders willen
Houding: verongelijkt dubbelzinnig: rancuneus en behoefte aan herstel van de verhouding
NEMESIS
Behoefte aan emotionele ondersteuning Emotioneel waren de meeste mannen onvoldoende aan hun trekken gekomen tijdens het kort geding, zeker als ze daarbij een advocaat hadden gehad die voor hen het woord voerde. Over die advocaten was men minder tevreden dan de vrouwen. De mannen vonden dat het hun te veel geld had gekost en dat de advocaten te weinig hart hadden voor hun zaak. Een man die veel moeite had gehad met de verwerking van zijn echtscheiding zei: 'Een advocaat moet zo deskundig zijn dat hij ook verstand heeft van sociale begeleiding en van het emotionele gedeelte. Ze hebben dan wel een goed advocatenkantoor, maar voor de rest is het een bureau. De benadering is veel te juridisch-technisch en te zakelijk, terwijl juist bij echtscheiding het emotionele gebeuren zo belangrijk is.' Voorlopige conclusie In het algemeen bleken de beelden die mannen en vrouwen van elkaar hadden niet erg op elkaar afgestemd. (Zie schema pag. 136) Mijn indruk op basis van het beperkte aantal interviews dat ik had was dat zowel mannen als vrouwen in het gehele proces van hun scheiding weinig mogelijkheden hadden gehad om deze beelden meer op elkaar af te stemmen en ook helderder te krijgen. Professionele hulpverleners hadden in de loop van hun geschiedenissen wel vaak een rol gespeeld, maar zich kennelijk overwegend beperkt tot verdere begeleiding van slechts één van beide partners (vaak de meest gemotiveerde: de vrouw). Opvallend was dat zowel mannen als vrouwen klaagden over een gebrek aan (langduriger) emotionele ondersteuning. Daarbij leken de mannen zich nog het meest geïsoleerd te voelen. Een voorzichtige conclusie zou kunnen zijn dat er bij de geïnterviewden behoefte bestond aan een vorm van intermediair kader waarin de wederzijdse beeldvorming beter op elkaar zou kunnen worden afgestemd. Hoewel de vrij simpele, niet erg geformaliseerde kort geding-procedure en het soort 'blotevoetenrechter', zoals één van de geïnterviewde rechters het noemde, dat daarin optreedt, dicht komt bij wat ik mij hierbij voorstel, lijkt het mij gewenst dat er reeds op een lager en dus bereikbaarder niveau een dergelijke instantie zou bestaan. Ook in de kort geding-procedure lijken dwangmiddelen onontbeerlijk. Wellicht zou het hanteren van of het dreigen met dwangmiddelen, wanneer de partijen in een eerdere fase een onafhankelijke instantie als klankbord zouden kunnen gebruiken, achterwege kunnen blijven. Noten 1 Mr. J. Bijlsma is aan de juridische faculteit van de Universiteit van Leiden bezig met een onderzoek naar het kort geding. J. Bijlsma en K. Tjoen Tan Sen, De maatschappelijke plaats en de functie van het kort geding voorde burgerlijke rechter, Leiden 1984. 2 L.H.C. Hulsman, Slachtoffers van delicten, D en D november 1977, pag. 577-585. 3 L.H.C.Hulsman, o.c, noot 2, pag. 581: 'Met het civielrechtelijke vonnis in de hand kan de hulp van de over1(1984/5)3
4
5 6 7 8
9
10
11
12 13 14 15
heid worden ingeroepen om dwang tegen de wederpartij uit te oefenen. Een civiele procedure legt niet vast wat er daarna gaat gebeuren, maar verandert de machtsverhoudingen tussen partijen.' Dit betekent dat je als slachtoffer afhankelijk bent van vervolging door de officier van justitie. Ter illustratie: Een van de slachtoffers van de 'aanrander-met-dehond' spande tegen deze aanrander een civiele procedure aan omdat haar zaak niet in de telastelegging van de officier was opgenomen en zij zich dientengevolge niet als beledigde partij in het strafproces kon voegen. Dit betekende ook dat zij langs die weg geen schadevergoeding kon eisen. Zij eiste als civiele partij in het betreffende kort geding een straatverbod en schadevergoeding. Zie ook Nemesis 1 (1984/85)2, pag. 104-106. T.M. Schalken, De rechtspositie van de benadeelde partij in het systeem van de Nederlandse strafvordering, D en D 10(1980) afl. 4, pag. 274. Zie de recente uitbreiding van dit artikel, Stb. 1984,551 en de kamerstukken hierover, Tw. K. 15 831, 1983/ 1984. N.J. Polak, De beledigde partij in ere hersteld, NJB 1980 afl. 2, pag. 21 e.v. Commentaar van de Emancipatieraad op de Voorlopige nota met betrekking tot het beleid ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, 23 februari 1984, pag. 10. Zie pag. 7 van dit Commentaar. Eén van de advocates die ik heb geïnterviewd verwoordde dit aldus: 'Juist door die actieve opstelling krijgen vrouwen in het civiele proces zoals het kort geding de gelegenheid "hun tanden te laten zien". Dat helpt hen juist weer harder te worden.' Dit laatste beschouwde ze als één van haar belangrijkste taken als advocate. Zie in die zin M. van Rappard, We kunnen hem wel meenemen maar daar heeft u niets aan, in Handboek Politieinformatie augustus 1984, die met een verwijzing naar het onderzoek van Sherman en Berk pleit voor uitbreiding van de mogelijkheden tot inverzekeringstelling van personen die verdacht worden van een misdrijf waarop minder dan vier jaar staat. Een dergelijke benadering spreekt sterk uit het 'abolitionistisch' VWF-project van de vakgroep strafrecht aan de Erasmusuniversiteit. In het kader van dit project ben ik aangesteld om 'civiliseringstendensen' te onderzoeken. Over het abolitionisme onder meer: H. v. Ransbeek, Anders denken over anders doen, uitgegeven door de EUR en te verkrijgen bij de vakgroep strafrecht. Heikelien Verrijn Stuart en Ties Prakken, Strafrecht tegen sexueel geweld? Een illusie, De Groene Amsterdammer, 13 juni 1984, pag. 9 e.v. Een dergelijke dubbele oriëntatie spreekt uit de Nota ter bestrijding van sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes, Tw. K. 18 542, nrs. 1 en 2, pag. 14. F. Denkers, Daar pakken ze je op. Emoties tussen rechtsstaat en politie, Koninklijke Vermande 1983. In feite bestaat de mogelijkheid om in kort geding een straatverbod te eisen tegen een lastigvaller of -ster al lang, al werd daarvan tot voor kort niet systematisch gebruik gemaakt. Zie het vonnis van het Hof Arnhem uit 1974 waarin aan een vrouw een straatverbod werd opgelegd. (NJ 1975, 360) Dergelijke verboden kwamen onder het oude echtscheidingsrecht voor en waren dan juist nogal eens gericht tegen vrouwen en moeders die uit de ouderlijke macht waren ontzet. Ook Blijf van mijn Lijf-huizen maakten al in de jaren zeventig gebruik van een dergelijke mogelijkheid om ex-mannen van bewoonsters te weren. De publiciteit rond de straatverboden stamt echter vooral uit 1982 toen twee vrouwelijke advocaten in Am137
16
17
18
19 20
21
22
23
sterdam, daartoe geïnspireerd door de werkgroep Vrouw en Recht dit middel gingen hanteren in de strijd tegen onderdrukking van de vrouw door de haar bedreigende en lastigvallende (ex-)man. Het nieuwe was dat het kort geding nu systematisch, als strategisch middel door vrouwen te gebruiken, zou worden gehanteerd. Bovendien zou het straatverbod meer en meer betrekking krijgen op situaties die een bedreiging vormden voor vrouwen zonder in verband te staan met echtscheidingsperikelen en zelfs als ze als incidentele gebeurtenissen (aanranding of verkrachting) konden worden beschouwd. Zie voor deze recente ontwikkeling inzake straatverboden: Heikelien Verrijn Stuart, Straatverboden in kort geding. Een ordemaatregel, Nemesis 1(1984/85)2, pag. 104-106. Als ik hier spreek over straatverboden bedoel ik straatverboden in stricte zin, dat wil zeggen dat alle procedures die te maken zouden kunnen hebben met eenzelfde soort problematiek (voorlopige voorzieningen in het kader van echtscheidingsprocedures, eis tot het verlaten van de echtelijke woning, eis tot afgifte van goederen na de echtscheiding of tot afgifte van een kind enzovoort) buiten mijn onderzoek zijn gebleven. Dit betekende dat ik ook een paar vrouwen heb geïnterviewd die nog geen kort geding hadden aangespannen, maar er wel over dachten en bijvoorbeeld wel een advocaat hadden ingeschakeld. Om hiervan een indruk te krijgen heb ik drie rechtbanken benaderd waarvan twee randstedelijke en één regionale. Het streven was niet een dwarsdoorsnee te geven van het aantal straatverboden in heel Nederland. In mijn proefschrift: Tussen wal en schip; tussen recht en hulpverlening, Van Loghum Slaterus 1981, heb ik gewezen op het belang van deze rol van professionals bij de al of niet juridische kanalisering van de problematiek van hun cliënten. Zie Bram van Stolk, Verlaten mannen: angsten, eigenwaarde en inschikking, in Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 7/8 1984, pag. 755 e.v. De vrouwen heb ik via de advocates gevonden. De duur van de interviews varieerde van drie tot zes uur. Het aantal mannen was zo klein, omdat alleen de vrouwen die geen last meer hadden van hun (ex-)man instemden met mijn voornemen ook de man te interviewen. Van enkele andere mannen viel de woon- en verblijfplaats moeilijk te achterhalen. Voor mij als onderzoekster speelde hierbij ook, dat ik wilde vermijden door mijn contacten met de vrouw en de man hun verhouding te beïnvloeden. Een beperking in dit onderzoek is het ontbreken van interviews met mannen die naar aanleiding van de dreiging met een kort geding hun lastigvallen staakten. Daarom wil ik in een vervolgonderzoek met name nog kijken naar die categorie. Dit dossieronderzoek betreft dossiers tot 1 augustus 1984. De in augustus aangemelde zaken zijn inhoudelijk niet verder onderzocht. Dit in verband met het feit dat het onderzoek in de maanden augustus en september plaatsvond en we toen nog geen beschikking hadden over die dossiers. De totalen (45 en 47) werden onder andere beïnvloed door het feit dat er in Amsterdam en Den Haag de zaken uit augustus, respectievelijk 5 en 4, bij het dossieronderzoek afvielen en dat er bovendien sprake was van een aantal dubbele zaken. Ook bleek niet altijd uit de stukken hoe de verhouding tussen eiseres en gedaagde was geweest. De informatievoorziening in Amsterdam was wat dat betreft aanzienlijk beperkter dan in Den Haag. Alleen de dagvaarding en het uiteindelijke schriftelijke vonnis zaten in Amsterdam namelijk bij de stukken. Over de royementen was daar, in tegenstelling tot Den Haag, niets terug te vinden.
138
24 Hierbij gaat het om andere typen relaties, zoals een minderjarige dochter tegen haar vader, een voogdes tegen de natuurlijke moeder van het kind, Stichting Blijf van mijn Lijf tegen de ex-partner van een bewoonster, een grootmoeder tegen een moeder. Helaas heb ik vanwege de non-respons geen voorbeelden van dergelijke situaties in mijn onderzoek kunnen betrekken. 25 In Amsterdam bleek uit de dossiers dat de meerderheid van de vrouwen de man had verlaten. In Den Haag bleken in elk geval 12 van de 34 vrouwen, die een kort geding hadden aangespannen tegen hun ex- partner, hun man hadden verlaten. 26 In Amsterdam betrof dat in elk geval 32 van de onderzochte zaken, In Den Haag 41 van de 47 en in Zwolle 6 van de 8. 27 In Amsterdam was dit in 28 van de 45 zaken het geval, in Den Haag in 29 van de 47 zaken en in Zwolle in 5 van de 8 zaken. In Amsterdam was er in de helft van de gevallen sprake van een aangifte (in een paar gevallen een verzoek tot aangifte dat echter door de politie was afgewezen), in Den Haag was er in 5 gevallen verschillende malen een proces verbaal opgemaakt, 3 maal een aangifte gedaan en 1 maal rapport opgemaakt. 28 Dit dwangmiddel moet dan echter wel uitdrukkelijk in het vonnis genoemd zijn. Wanneer het ontbreekt en er alleen sprake is van een dwangsom loopt de eiseres, wanneer zij de politie inschakelt, de kans dat deze haar naar een advocaat en/of deurwaarder verwijst, omdat het hier de uitvoering van een civiel vonnis betreft. 29 Over de precieze wijze van afdoening door de diverse rechtbanken zal van mijn hand nog een artikel verschijnen. In elk geval bleken er zeer veel varianten mogelijk te zijn. Veel meer dan men op basis van de juridische litteratuur hierover (W.Schenk, Het Kort Geding, Kluwer 1984) of op basis van kwantitatief onderzoeksmateriaal (Bijlsma en K. Tjoen Tan Sen, De maatschappelijke plaats en functie van het kortgeding voor de burgerlijke rechter, Leiden 1984) zou zeggen. 30 De laatste tijd ging men er in Den Haag meer toe over zaken 'pro forma' tot een bepaalde datum aan te houden. Was dan voor die datum geen verzoek binnen gekomen om de zaak langer aan te houden dan werd hij geroyeerd. 31 Dit was natuurlijk ook afhankelijk van de aanwezigheid van de man bij het geding. Als hij niet aanwezig was kon hij zich ook niet verdedigen. Dit werkte over het algemeen in zijn nadeel. 32 Ik kwam, wat afwijzingen betreft, slechts één afwijzing tegen in Den Haag, drie in Amsterdam en één in Zwolle. 33 Dat wil zeggen ten tijde van het interview met deze vrouwen. Wellicht overwogen zij na het gesprek in een later stadium toch nog andere stappen. Wel was het zo dat ook de vrouwen die al een kort geding achter de rug hadden en nog steeds last hadden van hun (ex-)man verzuchtten dat ze nu niet meer wisten wat te doen. 34 Dit proces voltrok zich niet eenduidig; hulp en juridische stappen liepen ook vaak door elkaar heen en ook voor iedere vrouw op een verschillende manier, maar in het algemeen kon men toch van een dergelijk proces spreken. 35 Opvallend was dat de advocaat bereikbaarder leek als het ging om echtscheidingsprocedures of toewijzing van de woning in het kader van een dergelijke procedure dan in het kader van een aan te spannen kort geding inzake een straatverbod. Bij sommige Blijf van mijn Lijf-huizen is het nu praktijk om de vrouwen meteen naar de advocaat te sturen voor zowel echtscheiding, woningtoewijzing als een straatverbod. Dat voor dit laatste echter een verwijzing NEMESIS
36
37 38 39
40 41
42
43
alléén onvoldoende is, maar dat de vrouwen daar echt aan toe moeten zijn omdat zij anders een dergelijk geding toch niet doorzetten, bleek mij uit gesprekken hierover met twee wat betreft straatverboden ervaren advocates. Voor een beschrijving van een dergelijk proces nog vóór de eventuele scheiding: M. van Rappard, Leeuwen temmen, Bijdrage Onderzoeksdag IWA, november 1982. Zie Bram van Stolk en Cas Wouters, Vrouwen in tweestrijd, tussen thuis en tehuis, Van Loghum 1983. In die zin ook M. van Rappard o.c. in noot 10. Dat leidde ook soms tot misverstanden. Zo dacht één vrouw dat ze moest wachten op een eventuele vervolging door de officier van justitie voor zij een kort geding kon aanspannen inzake een straatverbod. Dat sluit ook aan bij bevindingen van C. Hogerhuis, U belt..wij komen, in de serie Mededelingen van het Juridisch Instituut van de EUR, augustus 1983. Bij contacten in de privé-sfeer wordt er dan hooguit verwezen naar de hulpverlening. Zie ook de bevindingen van Carl H.D. Steinmetz en Henk G. van Andel, Mishandeling en Hulpverlening, WODC-reeks, Staatsuitgeverij 1984. Een dergelijk stereotiep onderscheid dat ook voor wat betreft de eventuele interventie van het strafrecht wordt gemaakt door de Nota bestrijding van sexueel geweld (zie noot 13) lijkt niet langer op te gaan voor een groot deel van de fluctuerende contacten en verhoudingen in ons type samenleving. Zeker is het niet van toepassing op het type relaties of ex-relaties waarmee ik in mijn onderzoek te maken kreeg. Zo had één van de vrouwen zeer veel baat gehad bij een intensieve therapie, in gang gezet door een maatschappelijk werker in dienst van de politie. De bedoeling was geweest om zoveel weerbaarheid en zelfrespect te kunnen opbouwen, dat zij in staat zou zijn om een kort geding tegen haar ex-partner aan te spannen en ook om tijdens dat kort geding met hem geconfronteerd te kunnen worden. Zij had daar veel baat bij gevonden. Zelfs zo, dat ze zelf zei, dat als ze van het begin af aan deze maatschappelijk werker had gehad een kort geding wellicht helemaal niet nodig was geweest, omdat ze dan veel weerbaarder zou zijn geweest. Zo had één vrouw het dreigend naar binnen kijken van
44
45
46
47
48
haar ex- partner voor haar huis als veel bedreigender ervaren dan al zijn brute optreden daarvoor, maar toen zij de politie belde werd haar aangeraden televisie te gaan kijken. Naar aanleiding van dit gebeuren eiste haar advocaat in kort geding een straatverbod. Deze vordering werd toegewezen. Ook na afloop van het kort geding (zeker wanneer in het vonnis de mogelijkheid van een 'machtiging sterke arm' is gegeven) kan de vrouw zich sterker voelen staan wanneer zij met dit vonnis in de hand de hulp van de politie inroept dan wanneer zij uitsluitend afhankelijk is van de beoordeling van de situatie door de politie op basis van strafrechtelijke bevoegdheden. Dit wil op zich nog niet veel zeggen over het effect dat het kort geding heeft gehad op het gedrag of op de houding van de ex-partner. Deze houding kan namelijk door weer andere factoren zijn beïnvloed (zie verderop in dit artikel). Van de zes vrouwen was er overigens één die na het kort geding nog wel last had van haar ex-man. Hij stond haar dan buiten het verboden gebied op te wachten en bleef achter haar aanlopen. Na een maand heeft zij hem echter te verstaan gegeven dat, als hij zo door zou gaan, zij weer een kort geding zou aanspannen. Toen is het van lieverlee minder geworden. Zie ook in die zin Bram van Stolk o.c, pag. 768. Er zijn veel overeenkomsten tussen 'zijn' mannen en degene die ik interviewde, maar het verschil is dat 'mijn' mannen (nog) niet zo goed konden berusten in het feit dat de relatie (op een dergelijke manier) was geëindigd. Bij hen overheerste de rancune. Voor hem was echter tegelijkertijd het kort geding-vonnis geen belemmering om nog bij haar in de buurt te komen, omdat hij wist dat hij dit niet had verdiend. Hij had ook gedacht: 'als ik daar kom krijg ik een dwangsom van ƒ 500,-, maar als ik dat niet kan betalen zou ik moeten "zitten"' en dan zou hij haar zeker iets aandoen. De term 'voorwaardelijk' werd ook (ten onrechte) door een ander gebruikt toen hij bij de aanhouding van het kort geding door de rechter sprak over 'voorwaardelijke veroordeling'. Hij doelde hierbij op de dwangsom die echter, toen we het vonnis erbij pakten, ƒ 250,- minder bleek te zijn dan in de dagvaarding was geëist. Dit was de man ontgaan.
Replieken Nemesis De keuze van Nemesis als naamgeefster aan een tijdschrift over vrouwen en recht riep desgevraagd in eerste instantie verwondering bij mij op. Na lezing van de beschouwing van Doeschka Meijsing in het eerste nummer van Nemesis ben ik me met stijgend animo gaan verdiepen in de geschiedenis van Nemesis. Die blijkt ingewikkelder en vooral interessanter dan ik had vermoed. Ik vind overigens dat Doeschka M. zich heel behoorlijk van haar taak heeft gekweten. Hier mijn bevindingen: het woord nemesis is zonder 1(1984/5)3
twijfel afgeleid van némo, toedelen, en betekent dus oorspronkelijk 'toedeling', 'toewijzing'. Die neutrale betekenis ligt echter al in een grijs verleden; bij Homerus, het oudste Grieks dat we redelijk goed kennen, heeft nemesis al de veel meer gespecialiseerde betekenis van 'terechtwijzing', 'verwijt'. Die toespitsing is mijns inziens alleen verklaarbaar (hier zitten we meteen al op het terrein van het combineren en deduceren) als we aannemen dat nemesis al heel vroeg, vóór Homerus dus, een religieus-moreel begrip werd: het toebedelen aan ieder van wat hem 139