Plasserwaard internet: http://www.plasserwaard.nl/ http://waarneming.nl/gebied/view/6706 http://www.hetvolkshuis.nl/de-arbeidersbeweging/de-industrie-verdwijnt/ http://www.hetvolkshuis.nl/de-arbeidersbeweging/het-steenovenvolk/ http://www.hetvolkshuis.nl/de-arbeidersbeweging/de-industrie-verdwijnt/
De industrie verdwijnt de laatste staking in de steenindustrie
Welhaast als symbool van het einde van bedrijf en bedrijfstak vindt er op 11 augustus 1966 een staking plaats bij de Koebongerd. Het zal de laatste staking zijn die plaats vindt in de steenindustrie te Wageningen. De altijd roerige steenindustrie bevindt zich in zijn nadagen en het zal niet lang meer duren of ook de Koebongerd zal definitief stil worden gelegd. Onbewust vooruitlopend op die definitieve stillegging leggen de zes werknemers op die bewuste 11e augustus het werk stil. Lang zal de staking niet duren. Het is een laatste spontane uitbarsting met als doel een loonsverhoging. Met een goed gevoel voor drama had deze laatste staking een betere afloop verdiend. Nu leggen de werknemers al na één dag het hoofd in de schoot; de staking gaat verloren. Het loonzakje laat hetzelfde bedrag zien als de week daarvoor minus die ene dag. - de teloorgang van de steenovens In de jaren zestig en zeventig ontstaat door een sterke mechanisatie van de baksteenindustrie een forse overcapaciteit. Te kleine en verouderde bedrijven moeten één voor één het veld ruimen. De steenfabrieken te Wageningen behoren allen tot de groep kleine en middelgrote bedrijven. In die zin komt het Uiterwaardenplan van de gemeente voor de bedrijven, gelegen in de Bovenste Polder, als geroepen. Nog voordat ze zelf om economische redenen het loodje leggen worden ze uitgekocht. Binnen de grenzen van het plan bevinden zich drie steenovens: De Hoge Waard, De Bovenste Polder en De Koebongerd. De laatste sluit, nadat de gemeente de gronden heeft gekocht, in 1967. De schoorsteen wordt een jaar later opgeblazen en de sloop van het complex volgt in 1970. De Hoge Waard ondergaat hetzelfde lot. Eveneens in 1970 valt het onder de slopershamer. Alleen de dienstwoning van de steenbaas herinnert nu nog aan dit bedrijf. De Bovenste Polder wordt van de ondergang gered. In 1969 wanneer sloop van de drie bedrijven aan de orde is pleit wethouder J.B.M. Hoefsloot voor behoud van het bedrijf als monument. _De Bovenste Polder vertoont, na zo’n twintig jaar buitenbedrijf te zijn, ernstig verval. De tot stand gekomen Vereniging tot Behoud van de Bovenste Polder voorkomt het verlenen van een sloopvergunning en slaagt erin het verval te stoppen. Met behulp van veel vrijwilligers wordt het gebouw ‘wind en waterdicht’ gemaakt. Het plan tot restauratie heeft succes. Met behulp van overheidssubsidies is het bedrijf gerestaureerd en wordt nu op eigentijdse wijze hergebruikt.1 _De steenovens in de Benedenste Polder gaan geheel op eigen kracht ten onder. De steenfabriek de Blauwe Kamer is in 1975 om economische redenen gesloten. De ringoven is bewaard gebleven evenals de getopte schoorsteen. De fabriek ontleent zijn naam aan die van de uiterwaard die haar naam weer ontleende aan een hofstede, die daar stond in de zeventiende eeuw en was opgetrokken uit een blauwige steen. De uiterwaard is nu in beheer bij Het Utrechts Landschap en omgetoverd tot een rivieroeverreservaat.2 _De Plasserwaard weet haar bestaan ondanks rationalisatie van en concentratie in de branche nog tot 1980 te rekken en is daarmee de laatst werkende steenfabriek in Wageningen. Na sluiting van het bedrijf wordt getracht er een steenbakkerijmuseum in te vestigen. Maar exploitatie van een museum blijkt niet haalbaar. Een groepje enthousiastelingen verenigt zich in een Maatschap van eigenaren van de voormalige steenfabriek De Plasserwaard. In 1987 slagen ze er in het complex aan te kopen. De Plasserwaard is nu een van de best bewaard gebleven steenovens in Gelderland.3
Het steenovenvolk - plattelandsbevolking De landbouw is als bron van bestaan in Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw van overheersende betekenis. Omstreeks het midden van de eeuw werkt in Gelderland 55% van de mannelijke beroepsbevolking in de agrarische sector en zijn de schaarse industriële activiteiten voornamelijk daarop afgestemd. Op het platteland gaat het de arbeider in vergelijking met zijn lotgenoten in de stad beter. In een stad als Amsterdam is in 1852 22% van de bevolking bedeeld en enige jaren later zelfs ruim 31%. De schatting is dat tussen een kwart en een derde van de Nederlandse bevolking in het midden van de 19e eeuw van de bedeling leeft. Zo bezien gaat het op het platteland beter aangezien daar ’slechts’ tussen de 8 en 15% zich in leven houdt dankzij de bedeling. Uit het verslag van de Commissie van Spijsverstrekking te Wageningen over 1854 blijkt dat er elke dag meer dan 700 maaltijden zijn versterkt terwijl het aantal inwoners ongeveer 4.000 is.1 Wie dat aantal omzet in een percentage zal ontdekken wat het aantal bedeelde betreft Wageningen het midden houdt tussen het platteland en de grote stad. Een van de redenen dat het de plattelander beter gaat is dat hij vaak een stukje land ter beschikking heeft om wat groente te verbouwen
waarmee hij deels in zijn primaire levensbehoefte kan voorzien. Desondanks is de armoede groot en neemt zelfs nog toe door rondtrekkende werkzoekers die zich, meestal tevergeefs, in de agrarische sector als dagloner willen verhuren.2 _De vroeg industriële baksteenfabricage vertoont qua karakter nauwe verwantschap met de landbouw. De steenovens staan buiten de steden of dorpen en zijn gelijk de boeren en de landarbeiders sterk met de grond verbonden. De nieuwe baksteennijverheid biedt aan werkloze landarbeiders werkgelegenheid. Aanvankelijk komen de steenfabriekarbeiders overwegend uit het agrarische milieu. Het is dan ook geen wonder dat de arbeidsomstandigheden in de baksteenindustrie vergelijkbaar zijn met die van de minste arbeiders en keuters in de landbouw. Het is werken van zonsopgang tot zonsondergang en vaak met inzet van het hele gezin.3 Het lage loon dwingt de steenfabriekarbeider vrouw en kinderen mee te nemen naar de fabriek om zo het karige loon wat aan te vullen. - de ontwikkeling van de baksteenindustrie in Wageningen De baksteenfabricage in de uiterwaarden bij Wageningen gaat terug tot de 13e eeuw. In 1240 laat Otto III van Gelre drie ovens bouwen voor bakken van stenen voor de vestingmuren. Mogelijk staan deze ovens in de waard waar nu het jachthaventerrein zich bevindt. De naam van de waard ‘Steenovensweert’ duid op de aanwezigheid van dit laat middeleeuwse bedrijf. Ook in latere eeuwen zijn er steenovens in de uiterwaarden te vinden.4 In 1837 is sprake van een nieuw begin met de oprichting van tweetal bedrijven; de pannen- en estrikenfabriek5 de ‘Phoenix’ in de Nude en een steenfabriek aan de mond van de Rijnhaven, daar waar zich nu de jachthaven bevindt. Dat het echt een nieuw begin is getuigt de opgave die de gemeente aan de provincie doet in 1819: "Fabrieken bestaan er in de gemeente niet dan alleen een aarden- of pottenfabriek, die van weinig aanbelang is."6 Het is J.M. Rosenik, een Wageninger die fortuin heeft gemaakt te Amsterdam, die de steenfabriek ‘De Steenovensweert’ opricht. Na enige jaren verkoopt Rosenik het bedrijf aan ene V.J. van Dolder die zo voortvarend laat afgraven dat de zomerdijk moet worden verlegd en een flink stuk van de waard aan de rivier moet worden prijsgegeven. Over de gevaarlijke situatie die ontstaat schrijft de hoofdingenieur van waterstaat Ferrand aan de gouverneur van de provincie Gelderland: "De kade, die daarenboven zeer slecht gemaakt is, bezwijkende, kan de rivier, geholpen door de gedane uitgravingen binnen de kade, zich over die lage gronden een weg banen, den Grebbedijk tot schaardijk maken, en zal dan het gehele gedeelte van den Benedenpolder van Wageningen door de rivier ingenomen worden".7 In 1843 is de Engelsman Robert Bowles eigenaar van de Steenovensweert. Hij vindt een compagnon in de Waal Joannes Lans. Bowles en Lans stichten samen in 1848 de steenfabriek ‘De Bovenste Polder’. Het compagnonschap houdt slechts enkele jaren stand waarna het bedrijf wordt gesplitst: Bowles wordt eigenaar van De Steenovensweert en Lans krijgt De Bovenste Polder. Gedurende de campagne in de zomermaanden werken bij beide bedrijven gezamenlijk circa 80 mensen. In 1862 vervangt Lans De Bovenste Polder door een nieuwe fabriek. In datzelfde jaar verzet hij zich - zonder succes - tegen de plannen van een Zwolse fabrikant om in ‘De Hooge Waard’ een steenfabriek te vestigen. Lans vraagt in 1875 vergunning om een stoommachine te mogen plaatsen in zijn fabriek. De machine komt er niet of niet in bedrijf, want in het gemeenteregister wordt de stoommachine niet vermeld. Het duurt tot 1880 eer in de Wageningse steenfabricage stoom wordt toegepast. De Steenovensweert heeft de primeur. Het is vermoedelijk de steenpers die van stoomtractie wordt voorzien. Ook de pannenfabriek in De Nude krijgt in 1880 een stoommachine, maar machine blijft koud en wordt niet in bedrijf gesteld. _Tegen het eind van de 19e eeuw komt de Steenovensweert in de problemen. De kleivoorraad bij het bedrijf is uitgeput. De snelle uitputting van de kleivoorraad vindt mede zijn oorzaak in de aanwending van de klei voor het ophogen van de Grebbedijk. In 1909 is de voorraad zo sterk geslonken dat de fabriek moet sluiten. De gemeente Wageningen koopt de grond, of misschien beter gezegd de put. In 1912 kan de jachthaven worden geopend. _De Bovenste Polder met zijn drie veldovens wordt in 1881 overgenomen door H.D. Gideonse die het bedrijf zo’n twintig jaar in bezit zal hebben. Daarna wisselt de fabriek verscheidene malen van eigenaar om in 1921 in het bezit te komen van L.J. Duijs die in 1923 de veldovens laat afbreken en een zigzagringoven in de plaats laat zetten. Aan het bezit van Duijs wordt in 1930 de steenfabriek De Hoge Waard, opgericht in 1862, toegevoegd. In 1876 gaat De Hoge Waard over in handen van het steenfabrikantengeslacht Mijnlieff, die er meer dan vijftig jaar de scepter zal zwaaien. Nadat Duijs de fabriek heeft gekocht laat hij ook hier de veldovens slopen en vervangen door een vlamoven. Tegen het eind van de 19e eeuw komen er nog drie steenfabrieken bij. In 1918 wordt de laatste, gerekend vanaf De Steenovensweert de zevende, steenfabriek van Wageningen in gebruik genomen. Op rij zijn dat in 1881 ‘De Blauwe Kamer’, in 1897 ‘De Plasserwaard’, in 1898 ‘De Maneswaard’ en tot slot in 1918 ‘De Koebongerd’. De Blauwe Kamer maakt een snelle groei door. Telt het bedrijf bij aanvang 40 werklieden in 1886 zijn dat er 95 en zes jaar later zelfs 120. De drie veldovens worden in 1918 vervangen door een ringoven. De Plasserwaard kent twee veldovens en heeft in 1901 96 volwassen mannen en 16 jongens in dienst. De bloei van het bedrijf is slechts van korte duur want een jaar later is het werknemersbestand al gedaald tot 30 mannen en 16 kinderen. De Plasserwaard heeft meer dan de andere steenfabrieken te lijden van de malaise in de bouw. In 1918 zijn er nog slechts 8 werknemers in dienst en in 1920 is het gebeurd met het bedrijf. Als ware het een feniks verrijst tien jaar later op dezelfde plaats een nieuwe steenfabriek met de naam De Plasserwaard. De Maneswaard staat aan de overzijde van de rivier op het enige stukje Betuwe wat tot de gemeente Wageningen behoort. In 1915 telt het bedrijf 115 werknemers. In 1930, twee jaar nadat de vijf veldovens zijn vervangen door een vlamringoven, heeft de Maneswaard een primeur. Als eerste bedrijf in Nederland
neemt het een droogpersinstallatie in gebruik. Tegenover de vele voordelen staat het niet verwaarloosbare nadeel dat de kwaliteit van de steen minder is. In de crisisjaren breekt die mindere kwaliteit het bedrijf op, zodat ze in 1936 de poort moet sluiten. De jongste steenfabriek De Koebongerd werkt van aanvang af met een ringoven, die in 1927 wordt gemoderniseerd tot vlamringoven.8 - van veldoven tot ringoven Nog aan het begin van de 20ste eeuw is de veldoven het algemeen gebruikte oventype in de steenbakkerij. Een veldoven bestaat uit twee zware muren die op enige afstand evenwijdig aan elkaar staan met aan de onderkant tegenover elkaar liggende stookopeningen. Aan de buitenzijde staat tegen elke stookopening een zogenaamde stookhut. Tussen de muren worden, met uitsparing van stookkanalen, de rauwe stenen opgestapeld, waarna de boven-, tussen- en achterzijde wordt afgedekt. Als brandstof wordt steenkool gebruikt, al werd vroeger ook met turf gestookt. Het bakproces in een veldoven bedraagt acht weken. Omstreeks 1900 komt de zogenaamde ringoven in zwang, die economischer kan worden gestookt. De ringoven is een constructie waarin twee lange overwelfde en evenwijdig lopende kanalen aan beide uiteinde met elkaar verbonden zijn door een halfcirkelvormig kanaal. Het geheel vormt op die manier een doorlopende ellips. In de buitenmuur zijn op vaste afstanden poorten aangebracht waardoor de stenen in en uitgekruid kunnen worden. In een ringoven is een continu stook en bakproces mogelijk. Er staan altijd poorten open voor het in dan wel uitkruien van de rauwe of gebakken steen. Een open poort zorgt tevens voor lucht ter afkoeling voor de zojuist gebakken steen. De koele lucht die strijkt over de hete stenen wordt zo voorverwarmd en geleid over de rauwe steen. Het bakproces vindt daardoor meer geleidelijk plaats en er wordt een meer homogene kwaliteit aan baksteen verkregen. Het vuur in een ringoven gaat als het ware rond van kamer tot kamer en zorgt daarmee voor een continu proces.9 De Plasserwaard en De Maneswaard worden in 1897 resp. 1898 nog voorzien van veldovens. De Wageningse steenfabrieken gaan allen tussen 1918 en 1930 over op een ringoven. De Hoge Waard is de laatste die deze modernisering doorvoert. De vlamringoven en de zigzagringoven zijn varianten op de ringoven waarmee een beter rendement kan worden gehaald. - het steenovenvolk Het steenovenvolk verkeert zowel letterlijk als figuurlijk aan de rand van de maatschappij. Door armoede, gebrek aan scholing, slechte behuizing en in combinatie daarmee de kinderrijke gezinnen zijn zij een aparte groep afzijdig van de plaatselijke gemeenschap. Hun isolement is wel het sterkst als ze gehuisvest zijn op het fabrieksterrein, maar ook als dat niet het geval is zijn ze gehuisvest in de minste buurten afzijdig van de overige inwoners. De Wageningse steenbakkers wonen in de armoedigste huizen in de Mennonietenbuurt (ten westen van de Costerweg tussen Troelstraweg en Lawickse Allee) en in Lombok (nu Asterstraat e.o.). Wie overigens denkt dat de arbeiders die wonen bij de steenfabriek goedkoper uit zijn heeft het mis. Voor de tien woningen die op het terrein van De Blauwe Kamer staan wordt É1,00 per week huur gerekend, met inbegrip van de huisbrandkolen "anders stelen ze die toch maar" aldus de steenfabrikant A.J. Bos.10 _De gezeten burger houdt zich in de regel verre van het steenovenvolk en ook de gemeentebesturen zijn niet blij met hun aanwezigheid. De aanwezigheid van een omvangrijke groep steenarbeiders gaat gepaard met veel armoede, die vooral in de winter een aanzienlijke aanslag doet op de armenkas.11 De wel zeer cynische uitspraak van de steenfabrikant A.N. Costerus spreekt boekdelen "Arbeiders moest je ’s winters, net als bieten, in kunnen kuilen". _De arbeidsduur is aan het begin van de 20ste eeuw nog vrijwel ongelimiteerd en van kinderarbeid is nog veelvuldig sprake. Arbeidstijdverkorting is dan ook vanzelfsprekend een van de hoofdpunten in het streven van de arbeidersbeweging. Politiek en vakbeweging gaan hand in hand om tot verbetering te komen. Het SDAP kamerlid Jan Schaper dient op 24 december 1906 een motie in: "De Kamer, van oordeel dat, naast de grootst mogelijke beperking van den nachtarbeid en betere bescherming van kinderen en jeugdige personen, de wettelijke beperking van den arbeidsduur voor alle volwassen arbeiders, en wel tot tien uren per etmaal, gewenscht is, gaat over tot de orde van de dag." De behandeling van de motie in de Tweede Kamer wordt almaar uitgesteld. De minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wint ondertussen advies in terzake de arbeidsduur en wat daarmee samenhangt. Natuurlijk zijn bij deze advisering geen werklieden betrokken en om tegenwicht te geven wordt door de SDAP en het NVV gezamenlijk een enquête ingesteld onder de werkliedenverenigingen met als doel gegevens te verzamelen over de arbeidsduur, nachtarbeid en vrouwen- en kinderarbeid. De resultaten van de enquête worden in 1908 gepubliceerd.12 _Door de Wageningse vereniging van steenbakkers wordt aan de enquête deelgenomen en daaraan danken we de volgende informatie. Bij de zes Wageningse steenfabrieken werken in 1907 gezamenlijk 340 mannen en 15 vrouwen. Volgens de opgave werken er geen kinderen. De Wageningse steenbakkers werken gemiddeld 11 uur per dag. De arbeidsdag vangt aan om 5.00 uur en eindigt om 19.00 uur en wordt 4 á 5 maal onderbroken voor een schaft. Twee mannen moeten gedurende nacht de oven stoken. Er wordt gewerkt in een roulatiesysteem zodat om de vijfdagen twee man een nacht door moet werken. Gedurende de helft van het jaar wordt ook op zondag gewerkt. Gedurende de zomermaanden is er dus sprake van een werkweek van 77 uur. Diegene die een nacht moet doorstaan om de oven te stoken werkt zelfs meer dan 85 uur. Het uurloon in de zomermaanden is 9 cent per uur. Voor een ‘normale’ zomerse werkweek van 77 uur ontvangt een volwassen steenbakker derhalve de ‘vorstelijke’ beloning van É6,93. De stokers krijgen voor de nachtelijke uren 2 cent per uur meer. Vrouwen verdienen per uur 6 cent. _Niet alleen de duur van de arbeidsdag, maar ook de aard van het werk maakt dat het werk op een steenfabriek zwaar en schier ondragelijk is. Het is handwerk en daar brengt ook de mechanisatie aanvankelijk weinig verandering in.
- verzet Lange werktijden, lage lonen en slechte werk en leefomstandigheden maken, dat ondanks hun zwakke positie, de werklieden in de baksteenindustrie tot protest en verzet komen. Met regelmaat is er sprake van arbeidsonrust bij een of meer van de steenovens. De meeste stakingen die voor 1920 plaats vinden gaan verloren. Ongeschoold en zonder behoorlijke leiding is het steenovenvolk in een conflict met hun werkgever in een nadelige positie. De staking verontrust de fabrikant niet of nauwelijks. Het ongeschoolde personeel vervangen is bij een ruime arbeidsmarkt een kwestie van hooguit een dag. Een arbeidsconflict waarbij het personeel deels of geheel het werk neerlegt wordt door de fabrikant vaak niet gezien als een staking. Naar zijn opvatting is het gewoon werkweigering en ontslaat hij de stakers op staande voet.13 Ontslag is sowieso een sanctiemaatregel. Het ‘de dijk’ opsturen is dan ook een gevleugelde uitdrukking. Het is zelden dat het gehele personeel van een fabriek in staking gaat, meestal betreft het kleine groepjes als kruiers, gravers of vormers. Eendracht is er zelden. Het aantal georganiseerde is gering en zijn de directe financiële belangen te divers. In de driekwart eeuw die verloopt tussen 1890 en 1966 vinden er, voorzover kan worden nagegaan, 26 stakingen plaats bij de Wageningse steenfabrieken. De eerste staking vindt plaats in 1890 bij De Bovenste Polder en de laatste in 1966 bij De Koebongerd. Het omvangrijkst zijn de stakingen in het begin van de jaren twintig van de 20ste eeuw. Het merendeel van de conflicten gaan over loon, zowel ter verbetering als in verdediging tegen loonsverlaging._Op 16 april 1890 gaan de werklieden bij de Bovenste Polder in staking. Naar het zich laat aanzien is het een spontane uitbarsting zonder een directe aanleiding. De eis van de stakers is loonsverhoging. Na een dag wordt de staking zonder resultaat alweer opgeheven. Vermoedelijk heeft de werkgever, H.D. Gideonse, de stakers ontslagen en is dat voor de meeste genoeg aanleiding om de strijd op te geven. Tien van hen keren niet op het bedrijf terug. Of dat is omdat de werkgever ze niet meer in dienst neemt of dat ze zelf hun heil ergens anders zoeken is niet bekend.14 _Het is opnieuw de Bovenste Polder waar op 22 april 1906 een staking uitbreekt. De staking is een verzet tegen een afgekondigde loonsverlaging van 2,5 cent de duizend stenen (van 15 naar 12,5 cent) als er vanaf de wal gekruid moet worden en met 5 cent de duizend als er over de krib moet worden gekruid (van 35 naar 30 cent).15 De staking begint onder de 12 man sterke kruiersploeg. Twee dagen later breidt de staking zich uit. De werkgever geeft opdracht aan de gravers en vormers om het kruiwerk te doen, maar deze weigeren dat en gaan ook in staking. In totaal staken er dan 31 werknemers. Op 10 mei wordt de staking volledig als ook de laatste zeven werknemers die nog werken weigeren het kruiwerk en ook in staking gaan. Er bestaat nog steeds geen organisatie onder de steenfabriekarbeiders in Wageningen, die de staking kan steunen. Het NVV, nog geen halfjaar oud, steunt in de regel geen staking die niet met haar instemming is gestart en dan nog uitsluitend de eigen leden. Slechts bij uitzondering wordt aan ongeorganiseerde groepen steun verleend. Zo ‘n uitzondering vormt deze staking. De werklieden van de Bovenste Polder krijgen die steun, omdat het een groep werknemers betreft "onder wie toen nog geen organisatie bestond."16 Na 25 dagen staken wordt door de werkgever de loonsverlaging ingetrokken en gaan de werklieden weer aan de slag. De eensgezindheid onder de werknemers en de steun van een vakorganisatie zorgen voor een voor de werknemers succesvolle afloop._Nog tijdens de staking bij De Bovenste Polder is er ook sprake van arbeidsonrust op de Maneswaard. De sjouwers komen in verzet tegen de personele onderbezetting. Door de lage waterstand kunnen de schepen niet dicht genoeg bij de fabriek komen en moet de kruier ver lopen met zijn kruiwagen beladen met steenkool. De tweede eis is een loonsverhoging. Op 10 mei staken de kruiers, maar nog diezelfde dag verloopt de strijd zonder dat enig succes is geboekt.17 - Eendracht Maakt Macht De organisatie van werknemers komt op het platteland trager op gang dan in de steden. Belemmeringen zijn een trage en gebrekkige communicatie, maar ook de plaatselijke normen en gewoonten. Het moeilijkst te organiseren zijn de ongeschoolde arbeiders. Vaak werken zij in een los dienstverband of zijn slechts gebonden voor een seizoen. Het is een heterogene steeds wisselende groep van werklieden afkomstig van het platteland met een lethargische levenshouding vol ongeloof en scepsis die niet of slechts met grote aarzeling tot organisatie zijn te brengen. In De Voorpost, het vakblad van de R.K. Steenfabrieksarbeidersbond ‘St. Stephanus’ schets voorzitter Hendrik Braam de situatie van vóór 1916 zeer kernachtig:_"De organisatie had reeds een groot gedeelte van onze arbeidende bevolking bereikt, toen er nog een groep arbeiders slaafden en zwoegden in de steenindustrie, die van het vereenigingsleven niet het minste begrip hadden." _De eerste poging tot organisatie onder de steenovenarbeiders in Wageningen en Renkum zien we in 1902 als tijdens een staking bij Costerus te Renkum de Vereeniging van Steenbakkers en Pannenbakkersgezellen ‘Eendracht Maakt Macht’ wordt opgericht. De staking omvat 41 werknemers en duurt drie dagen. De staking gaat verloren, wat wil zeggen dat de aangekondigde loonsverlaging, als gevolg van de aanschaf van nieuwe machines, wordt doorgevoerd.18 _De vereniging leidt een sluimerend bestaan tot in 1906 de al eerder genoemde staking bij de Bovenste Polder uitbreekt. Het is deze staking die de aanleiding is tot het oprichten van de Nederlandsche Bond van Steen- en Pannenbakkers met Wageningen als zetel. Naast afdelingen in Renkum en Wageningen ontstaan in de loop van 1906 nog afdelingen in Heerewaarden, Velp en Rheden. Eind 1906 kent de bond circa 300 leden waarvan 160 te Wageningen. Het doel van de bond is: "De behartiging van de belangen van alle steen- en pannenbakkers en aanverwante vakgenoten in Nederland, zowel vrouwen als mannen. De contributie is tien cent per week. Drie cent gaat naar de weerstandskas, twee cent wordt afgedragen aan het hoofdbestuur en vijf cent is voor het functioneren van de afdeling zelf. Na de aanvankelijke aanwas in 1906 groeit de bond niet meer. In 1907 vormt ze samen met de Nederlandsche Glasblazersbond de Nederlandsche Vereeniging van Glas- en Aardewerkers (NVvGA), die zich op 1
januari 1908 aansluit bij het NVV. _Volgens een opgave in de Staatscourant in 1906 komt er in dat jaar ook een Rooms-Katholieke organisatie van steenfabriekarbeiders in Wageningen tot stand. Van deze organisatie zijn geen nadere gegevens bekend. Naar het schijnt gaat ze in 1916 op in de in dat jaar opgerichte Nederlandschen Rooms-Katholieke Steenfabrieksarbeiders ‘St. Stephanus’. Zeker is dat niet want in De Voorpost, het vakblad van St. Stephanus, komen we de afdeling Wageningen voor het eerst in 1919 tegen. De afdeling telt in dat jaar welgeteld drie leden! Een jaar later zijn dat er echter al tien.19 - Anthonius Johannes Winterink Een volhardend man in vakorganisatie en partij, dat mag je Toon Winterink wel noemen. Hij is de pionier van de organisatie van werknemers in de baksteenindustrie in Gelderland. Met veel vallen en opstaan slaagt hij er uiteindelijk in het steenovenvolk tot duurzame organisatie te brengen. Winterink is op 24 juli 1880 geboren te Rheden. Tot zijn elfde volgt hij onderwijs, maar dan is het werken geblazen op de steenfabriek. De jonge Winterink is niet tevreden met zijn kennis en volgt een algemene tuinbouwopleiding op de avondschool. De plattelandsomgeving waar hij opgroeit zal deze keus wel in de hand hebben gewerkt. De tuinbouwopleiding helpt hem echter niet om aan het werk op de steenfabriek te ontkomen. In 1906 komt op zijn initiatief de steenbakkersvereniging Sta Pal tot stand. Een jaar later sluit Sta Pal zich aan bij de zojuist opgerichte Algemeene Vereeniging voor Glasen Aardewerkers (NVvGA). Winterink komt door deze aansluiting in het hoofdbestuur van de NVvGA. Het organiseren van steenfabriekarbeiders verloopt moeizaam en de NVvGA is in deze beroepsgroep niet erg succesvol. Sta Pal redt het niet en gaat in 1909 ter ziele. Het is waarschijnlijk Winterink die in het vakblad20 zuur constateert "dat de arbeiders de twaalf cent voor de contributie liever besteden aan de drank."_Op 26 maart 1911 komen in Wageningen een twaaftal werknemers bijeen om de situatie in de baksteenindustrie te bespreken. Onder het twaalftal bevinden zich naast Winterink, de voorzitter van de NVvGA S.P. Baart en J. Oudegeest en J. van der Tempel, voorzitter en secretaris van het NVV. De conclusie van het twaalftal is dat er een afzonderlijke organisatie moet komen voor de steenfabriekarbeiders. Gehoopt wordt dat een afzonderlijke organisatie wel zal slagen de steenbakkers te organiseren, daar waar de NVvGA, die meerdere beroepsgroepen tot zijn werkterrein rekent niet is geslaagd. Er wordt een voorlopig bestuur gevormd met Winterink als secretaris. De werkgever van Winterink, steenfabriek De Groot in Rheden, gooit echter roet in het eten door Winterink te ontslaan. Het ontslag kent geen ander motief dan dat de werkgever de vakbondsactiviteiten van Winterink niet ziet zitten. Op het werk van Winterink op de fabriek kan hij niets aanmerken. De collega’s van Winterink gaan in staking met als doel het ontslag ongedaan te maken. Door gebrek aan organisatie is er geen weerstandkas. Er moet met steunlijsten worden gewerkt, maar die brengen onvoldoende op, zodat het NVV moet bijpassen om de stakers van een uitkering te voorzien. De staking gaat verloren. De nieuwe organisatie voor steenfabriekarbeiders wordt in de kiem gesmoord. _In 1917 treedt Winterink in dienst van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders (NVvFA) met als speciale opdracht de steenbakkers te organiseren. Het werkterrein van de steenfabrieken is daarmee verschoven van de NVvGA naar de NVvFA. Beide organisaties zijn zusterorganisaties aangesloten bij het NVV. Winterink en de NVvFA slagen in hun missie. Vanaf 1918 krijgt de organisatie onder de steenfabriekarbeiders vaste grond onder de voeten. Een aantal factoren spelen daarbij een rol. Met de overgang van veldoven naar ringoven wordt de werkgelegenheid die de bedrijfstak biedt meer stabiel, er kan nu gedurende het hele jaar worden gewerkt. De werkgevers in de baksteenindustrie hebben zich inmiddels hecht aaneengesloten, waardoor het besef van een gemeenschappelijke ‘vijand’ ontstaat en aan werknemerszijde de behoefte groeit om tegenwicht te kunnen bieden. De NVvFA die dan al een organisatie is met meer dan 9.000 leden kan dat tegenwicht bieden. In 1918 reist Winterink het land af om openbare bijeenkomsten met steenbakkers toe te spreken. De bijeenkomsten worden goed bezocht en slagen in hun doel: de organisatie versterken. Ook de afdeling Wageningen van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders dateert uit die tijd. Winterink is naast zijn vakbondsactiviteiten ook actief in de politiek. Hij is medeoprichter van de SDAP te Rheden, die er in 1917 in slaagt om twee zetels in de gemeenteraad te veroveren. Vier jaar later levert dat hem zelfs een wethouderspost op. Winterink blijft werkzaam voor de vakbeweging tot 1940. In dat jaar treedt hij terug.21 - wie (tegen)spreekt zal ook niet eten Actievoerders lopen een groot risico om ontslagen te worden. Dat er in Wageningen desondanks acties en stakingen zijn gevoerd toont de wanhoop aan waaronder het steenovenvolk leeft en werkt. De eisen van de stakers zijn in de regel bescheiden. De helft van alle stakingen kent geen groter eis dan behoudt van loon. En als er al sprake is van een eis tot loonsverhoging dan is dat vaak een reactie op de wens van de fabrikant dat er meer moet worden gepresteerd voor hetzelfde loon. Ontslag van een steenfabriekarbeider heeft verstrekkende gevolgen voor hem en zijn gezin. Meestal werken vrouw en kinderen mee op dezelfde fabriek. Met zijn ontslag kunnen die ook vertrekken. Als de betrokkene ook nog in een huis van de baas woont staat hij bovendien ook nog op straat. Het is tegen deze achtergrond waarin de langstdurende staking in Wageningen moet worden geplaatst. Op 11 november 1907 leggen 14 werknemers bij de Steenovensweert het werk neer uit protest tegen het ontslag van een collega. Eigenlijk kent dit conflict nog een prelude in een soortgelijk conflict bij de Bovenste Polder in oktober. Twee kruiers die woordvoeder zijn namens de hele groep kruiers worden om dat feit alleen ontslagen. De overige 12 kruiers gaan daarop in staking, maar hoewel er na 12 dagen staken een loonsverhoging van 5 cent per ton geloste steenkool uit het conflict voortkomt blijven de twee kruiers ontslagen._De staking bij de Steenovensweert, die 187 dagen duurt gaat ondanks de vastberadenheid van de stakers verloren. De hoofdeis, intrekken van het ontslag van de ontslagen werkman wordt door J.C. de Ridder, de eigenaar van het bedrijf, geweigerd. Ook de secundaire eis van loonsverhoging haalt het niet en de werknemers gaan na ruim een half jaar staken onverrichter zaken weer aan het
werk._In het onrustige jaar 1907 is er eveneens in november nog een staking bij de Maneswaard met als doel een loonsverhoging af te dwingen. De 13 stakers geven het na zes dagen op zonder resultaat._Tornen aan het gezag van de baas is voor hen net zoiets als vloeken in de kerk. Na afloop van de staking in 1906 bij Costerus in Renkum verschijnt er in het werkgeversblad De Nederlandsche Klei-Industrie een ingezonden brief waarin ongezouten wordt weergegeven waar de werknemers horen te staan en vooral waar ze moeten blijven staan: pet in de hand, nederig een verzoek indienen en verder maar afwachten. quot;Het gezag, hier gaat niets vanaf, moet hoog gehouden worden. Als het zoo ver mocht komen dat de arbeiders baas werden en deze de lakens uitdeelden, dan kunnen de patroons er het bijltje wel bij neerleggen, maar laat het aan de arbeiders nu en in het vervolg gezegd zijn, dan zullen de laatste de dupe worden. Hebben de arbeiders rechtmatige grieven, hetgeen ons in casu niet bekend is, welnu, dat zij op deze betamelijke wijze ter kennis brengen en dan twijfelen wij niet of die grieven zullen behoorlijk overwogen en zoo mogelijk uit den weg worden geruimd." Het recht op organisatie is in de baksteenindustrie nog lang niet erkend en het zal nog een groot aantal jaren duren voordat de arbeidsvoorwaarden door middel van een cao worden geregeld. - de roerige jaren twintig De baksteenindustrie blijft de meest roerige bedrijfstak in de gemeente Wageningen. Welhaast elk jaar is er wel een conflict op de een of andere steenfabriek. Het onrustigste jaar is wel 1923. Gelijk al na nieuwjaar zit bij de Blauwe Kamer de kat in de gordijnen. Door een technische verandering in de bedrijfsvoering moeten nu vijf man in plaats van zeven zorgen voor de verwerking van de stenen. Deze werkverzwaring wordt niet geaccepteerd en het personeel 26 man sterk gaat in staking. De staking duurt 46 dagen, maar moet zonder resultaat worden opgegeven._Wellicht de omvangrijkste staking in de Gelderse baksteenindustrie is die van 1923. Het verhaal begint in Olburgen (gem. Steenderen) bij de steenfabriek Hoppe & van der Loo. Op 5 maart gaan 45 werknemers spontaan in staking tegen een afgekondigde loonsverlaging in de bedrijfstak. De eenzijdig afgekondigde maatregelen zijn dan ook niet mis: 25 tot 40% loonsverlaging en vijf uur per week langer werken. Hoewel de staking spontaan uitbreekt ligt de leiding van de acties bij de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders, die aan het eind van de acties met 1149 leden is betrokken._Als blijkt dat na twee weken de stakers niet van plan zijn hun actie te stoppen komt er een tegenactie van werkgeverskant. Bij dertien bedrijven, met circa 1.000 werknemers, wordt uitsluiting toegepast. Dat leidt van werknemerszijde tot de reactie om nog 200 werknemers in staking te brengen. De reactie van werkgeverszijde is ingegeven door een afspraak die ze onderling hebben gemaakt in februari 1923, bij toeval dus vlak voor het uitbreken van deze staking, om in geval van staking bij een van hen de anderen tot uitsluiting zullen overgaan._Het patroon van actie (uitsluiting) en reactie (staking) herhaalt zich op 9 april. Nu worden er bij dertien bedrijven 250 werknemers uitgesloten en 600 werknemers gaan in staking. Drie weken later, het heeft iets eentonigs, breiden beide partijen de acties nogmaals uit: uitsluiting elf bedrijven, 350 werknemers, staking elf bedrijven met 650 werknemers. Ondertussen zijn ook drie Wageningse bedrijven: De Bovenste Polder, De Blauwe kamer en De Koebongerd in staking. Het totaal aantal werknemers wat bij de acties is betrokken bedraagt dan circa 3.000 bij zo’n 25 bedrijven. Deze bizarre strijd eindigt op 30 april met de afspraak dat om arbitrage gevraagd zal worden. De arbitrage uitkomst is een loonsverlaging van 10 á 15 % en geen werktijdverlenging. Nog altijd een stevige ingreep in het loon, maar heel wat bescheidener dan het werkgevers voorstel. Opmerkelijk is wel dat een jaar later in de onderhandelingen voor een nieuwe cao de loonsverlaging weer geheel ongedaan kan worden gemaakt.22
. . . . . . . . . . . . .
A.W. van de Bunt, Wageningen/Rheden (Baarn 1969) p. 59 G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Arnhem 1987) p. 328 C.D. Gast, Van kloostermop tot straatklinker: een beknopt overzicht van de baksteennijverheid in Wageningen (Wageningen 1996) p. 38-39 A.D. Benjamins, Geschiedenis van de steenfabrieken in Wageningen. Een overzicht (Wageningen 1991) p. 2 Met pannen wordt bedoeld: dakpannen. Een estrik is een gebakken vloertegel of plavuis. A.D. Benjamins, Geschiedenis van de steenfabrieken in Wageningen. Een overzicht (Wageningen 1991) p. 4 A.D. Benjamins, Geschiedenis van de steenfabrieken in Wageningen. Een overzicht (Wageningen 1991) p. 5 C.D. Gast, Van kloostermop tot straatklinker: een beknopt overzicht van de baksteennijverheid in Wageningen (Wageningen 1996) p. 23-38 D. Nas, Ingeklemd. Historische schetsen uit de Velpse afdeling van de Industriebond FNV (Rheden 1986) p. 19-20 G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Arnhem 1987) p.445 C.D. Gast, Van kloostermop tot straatklinker: een beknopt overzicht van de baksteennijverheid in Wageningen (Wageningen 1996) p. 42-43 I.G. Keesing en J. v.d. Tempel, Arbeidersleven in Nederland (Amsterdam 1908) p. 21-29 G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Arnhem 1987) p.486-487
. . . . . . . .
S. van der Velden, Stakingen in Nederland 1810-1999 (Amsterdam 1999) (CD-rom) Wageningse Courant (25 april 1906) J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland (Amsterdam 1932) deel 2, p. 16 S. van der Velden, Stakingen in Nederland 1810-1999 (Amsterdam 1999) (CD-rom) S. van der Velden, Stakingen in Nederland 1810-1999 (Amsterdam 1999) (CD-rom) De Voorpost. Orgaan van de Nederlandschen R.K. Steenfabrieksarbeidersbond onder patronaat van St. Stephanus (5e jaargang 1920) No. 6 p. 2, No. 8 p. 2 De Glas- en Aardewerker. Orgaan van de Nederlandsche Vereeniging van Glas en Aardewerkers (juli 1909)
D. Nas, Ingeklemd. Historische schetsen uit de Velpse afdeling van de Industriebond FNV (Rheden 1986) Verslag der verrichtingen en overzicht van den toestand over de jaren 1923-1924 van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders (Amsterdam 1925) p. 5
http://www.plasserwaard.nl/
Welkom op de site van de Plasserwaard, steenoven van weleer en monument van de toekomst. Waarom deze site ? Om u kennis te laten maken met een stukje industrieel erfgoed, en ook om met u mijn ervaringen als beheerder/eigenaar te delen. Maar ook, omdat er weer muziek zit in een nieuwe functie voor de oven. Via deze site wil ik u daarvan op de hoogte houden. Klik daarvoor door naar het kopje "nieuws". De Plasserwaard is voor mij, onbedoeld, een stukje levenswerk geworden. Zoiets lukt niet, zonder daar trots op te zijn. Vergeeft u mij daarom zo af en toe mijn toon en eigenwijze aanpak. Zo zal ik bijvoorbeeld soms het zakelijke afwisselen met persoonlijke dingen, zoals wat ik er nou eigenlijk zelf van vind, van vergaderen of van bepaalde regelgeving. En u kunt reageren, maar ik kan u van mijn kant niets beloven, want er is voor mij meer te doen dan aan mijn bureautje zitten. Mail adres kunt u vinden op deze site. Veel lees-en kijkplezier toegewenst. Henri de Jonge Geschiedenis Wageningse baksteenindustrie Steenoven de “Plasserwaard” dateert, zoals hij er nu staat, uit 1930. het is een zgn. vlamoven’. Voor 1930 stond er al lange tijd een veldoven. In een veldoven werden de te bakken stenen los opgestapeld tussen twee vaste muren in en vervolgens afgedekt met een laag klei. Onder de stenen bevonden zich een aantal brandhaarden, die door poortjes in de twee muren van brandstof werden voorzien. Dit systeem werd voor 1900 vrijwel algemeen toegepast en bleef hier en daar in gebruik tot vlak na de tweede wereldoorlog. Het kostte veel brandstof en leverde een erg wisselend baksel op. Een ruine van zo’n veldoven is nog te zien in Renkum tussen de ruine met pijp (aan de Rijn) en de Parenco-fabriek. Men zocht naar betere bakprocede’s en kwam in het begin van de twintigste eeuw tot de zgn. ‘continue’ ovens. Vanaf 1910 werden de ovens gebouwd die we hier en daar nog zien met hun markante schoorstenen. De vlamoven, zoals “de Plasserwaard”, werd in 1914 uitgevonden. Hier werden straatklinkers gebakken, waar vroeger grote behoefte aan was. Er zijn in ongeveer 25 jaar tijd wel 75 van deze soort ovens in Gelderland gebouwd. Na de veldovens ontstond de ringoven . dit is een doorlopende ringvormige oven. Het bakken werd een continu proces. Het baksel levert zowel harde als zachte stenen op en de steenoven op de Blauwe kamer is daar eeen voorbeeld van. een variatie hierop is de zig-zag-oven zoalsdie van de Bovenste Polder. de vlamoven daarentegen, bestaat uit aparte kamers, waarin het vuur regelmatiger brandt. Zo onstaat een eenvormig baksel, bijvoorbeeld straatklinkers. Tenslotte ontstond de tunneloven waar de stenen op een wagentje door de brandende oven heen rijden. Dit systeem wordt nu algemeen toegepast. De ontwikkeling van de steenindustrie gaat erg snel. Na enkele tientallen jaren van produktie ligt een fabriek al weer stil. Hierbij spelen natuurlijk ook de wisselende markt voor baksteen en economische factoren een rol. In het begin van de vorige eeuw waren er in Gelderland ongeveer 150 steenfabrieken, terwijl er eind jaren 80 nog een 25 -tal over zijn. Vele zijn reeds gesloopt of ingestort. Het onderhoud is moeilijk en duur en bestemmingen worden na sluiting nauwelijks gevonden. Van de vijf Wageningse fabrieken die er ooit waren, werkt er nu geen enkele meer: twee zijn gesloten en een verkeert in deplorabele toestand. In heel de provincie zijn anno 1987 nog zo,n 15 fabrieken te vinden die een min of meer monumentaal karakter hebben en het behouden waard zijn. Hiervan bevinden zich er dus drie in Wageningen: van elk type een. De meeste steenovens werden vroeger met steenkool gestookt. De “Plasserwaard” had aan de rivier een eenvoudige loskade voor de aanvoer van steenkool per schip. Vanaf het schip werd de steenkool met lorries naar dezolder van de oven getransporteerd, waar het aan de zijkant onder het dak werd opgestapeld. Al het transport op het fabrieksterrein ging per spoor met lorries die door paarden werden getrokken.Er liggen nog altijd stukken rails naast het huis en ook de stal waar de paarden stonden, is nog te zien. Later namen stoom- en diesel-lokomotieven de plaats van de paarden in. De oude schuur op het terrein was de smederij en reparatieloods voor deze locs. Eerst werd de klei uit de putten in de uiterwaarden gehaald en naar de vomplaats gebracht. Hier werden stenen gevormd, eerst met de hand en later machinaal. De gevormde stenen gingen naar de droogplaats, de zgn. baan en/of naar de droogschuren, het zgn. rekkenveld. Na enkele weken drogen werden ze naar de ovens gebracht om gebakken te worden. Per jaar werden op de “Plasserwaard” zo’n 8 miljoen stenen gebakken. het principe van het bakken ging als volgt: nadat een oven was volgestapeld met de te bakken stenen werd de ingang dichtgemetseld (de grote deuren zijn er later ingezet) en werd het vuur ontstoken. De stoker, die op de zolder boven de ovens werkte, gooide nu kolen door de gaten in het ovendak op het vuur, zodanig, dat de temperatuur en de stooktijd nauwkeurig werden gecontroleerd. De temperatuur lag op maximaal ca. 1100 graden Celcius. In doorsnede zag dit bakproces er als volgt uit:
Als de stenen gebakken waren, werd de volgende oven die ernaast lag, ontstoken. Zodoende vond er een continu stookproces plaats van oven naar oven. Als de stenen afgekoeld waren, werd de oven leeggehaald en opnieuw gevuld. Het hele proces van vullen tot leeghalen duurde drie tot vier weken. Op de “Plasserwaard” is er volgens deze methode gebakken tot het begin van de zestiger jaren. Daarna zijn er devolgende moderniseringen doorgevoerd: Grote stalen deuren vervangen de kleine in- en uitrijpoortjes die nog te zien zijn op de Blauwe Kamer. Zo kan de kruiwagen worden vervangen door de heftruck. De zgn. vlammuurtjes waarachter het vuur brandde, zijn gesloopt. Er is een gasinstallatie ingebouwd. De ovens werden nu d.m.v. branders gestookt, die op verschillende plaatsen door het ovendak werden gestoken. Er werden nu geen straatklinkers meer gebakken, maar gewone metselstenen. Ook werden er geen stenen meer gevormd, er werd enkel gebakken. Door de instortende baksteenmarkt en de stijgende productiekosten is de oven van “De Plasserwaard” in 1980 definitief stilgelegd. Na veel plannen, waaronder een steenbakkerij-museum is de steenfabriek in 1987 aangekocht door de huidige eigenaar. Bovenstaand artikel werd omstreeks 1989 geschreven door voormalige eigenaar van de Plasserwaard Wytze Beetstra, in het het kader van van een scholierenexcursie . Plasserwaard 1897-1980 Op 26 mei 1897 verzoekt J.A. Leccius de Ridder, grondeigenaar, wonende aan de Grebbedijk in de gemeente Rhenen, het gemeentebestuur van Wageningen hem vergunning te verlenen voor het oprichten van een steenfabriek op het terrein kadastraal bekend als sectie G nummers 1026, 1036 en 1037, gelegen aan de noordzijde van de nederrijn. In 1899 laat hij een stoommachine van 12 pk voor mechanische aandrijving van de steenpers plaatsen. Op het steenfabrieksterrein staan dan een stoommachine in een machinegebouwtje, een steenpers en twee door brandstofloodsen geflankeerde veldovens. Tussen de ovens en de steenpers annex machinekamer staat de woning van de werkbaas met een paardenstal. Kort daarop, misschien al een jaar later, geeft Leccius de Ridder opdracht tot de bouw van 4 huizen aan de Grebbedijk en een machinistenwoning op het bedrijfsterrein. De fabriek behoort al spoedig tot de grootste van Wageningen. in 1901 werken er 96 mannen en 16 jongens. Overigens kan hier niet met zekerheid geconcludeerd worden dat er daadwerkelijk geen vrouwen en meisjes op de steenoven werkten. De opgave betreft vermoedelijk alleen het vaste personeel. Vrouwen en meisjes deden vaak losse werkzaamheden die er gemakkelijker tussendoor gedaan konden worden. De bloei van De Plasserwaard blijkt overigens van korte duur te zijn. Al in 1902 wordt het aantal van 30 volwassen arbeiders en 16 kinderen opgegeven. Het bedrijf blijkt meer dan de andee steenfabrieken last te hebben van de malaise in de bouw en van de opkomst van de betonbouw. De in het begin van de eeuw ingezette achteruitgang van de fabriek zet steeds verder door, zodat het personeelsbestand van de fabriek van Leccius de Ridder in 1918 al uit niet meer dan 6 mannen, 1 vrouw en 1 jongen bestaat. De stoommachine is dan al enige jaren buiten werking gesteld. het gemeentelijk verslag over 1918 meldt dat de toestand in de steenidustrie onveranderd slecht is geweest. Goede brandstof zou niet meer te krijgen zijn.’ ”Fabrieken met zgn. veldovens als De Plassewaard kregen alleen maar turf en konden bij gebrek aan voldoende zuurstof slechts op halve kracht werken, sommige lagen geheel en al stil”. Door al deze toestanden is het voor eigenaar Geurt Leccius de Ridder, zoon van de oprichter, kennelijk ondoenlijk het bedrijf nog langer voort te zetten. Rond 1920 valt het doek definitief. Op de lijst van fabrieken in het gemeentelijk jaarverslag komt de steenfabriek van Leccius de Ridder niet meer voor. In 1930 vraagt mr. D.L. Leccius de Ridder een zoon van Geurt, vergunning aan voor de bouw van “een vlamoven (klinkerkamerringoven) voor steenfabricage met persen en toebehoren, waarin een electromotor van maximum 5pk., een hoogspanningsinstallatie met transformator van 85 a 100 KVA op het perceel aan den grebbedijk kadastraal Sectie G no. 1292.” De oven is ontworpen door A. van de Koppel en meet 56.92 x 30,89 meter. de fabriek heeft aan beide zijden dertien poorten, die zijn afgedekt met vuurstenen tongewelven.Oorspronkelijk was de buitenzijde geheel met kalksteen bekleed, wat later rond de vergrote kruipoorten is vervangen door zelfgebakken klinkers in keiformaat. De circa 60 meter hoge schoorsteen is van harde klinkers opgetrokken. Het op de schoorsteen aangesloten ovenkanaal bevindt zich in de lengterichting in het midden tussen en boven de ovens en is nog geheel intact inclusief alle handbedienbare schuiven en poorten; ook de gietijzeren cilindervormige stookgaten met deksels zijn nog op de stookzolder aanwezig. Naast het ovengebouw bevinden zich op het terrein nog een bazenwoning en een smederij. Het bedrijf wordt ondergebracht
in de “N.V. Steenfabriek De Plasserwaard te Rhenen, fabriek te Wageningen, zoals het briefhoofd luidt. In 1931 wordt de fabriek uitgebreid met een electrisch aangedreven excavateur (graafmachine) en een diesellocomotief met toebehoren. Bij de provinciale inventarisatie in 1949 wordt De Plasserwaard gerekend tot de kleine steenfabrieken. De Plasserwaard weet haar bestaan ondanks voortgaande rationalisatie en concentratie in de baksteenindustrie nog tot 1980 te rekken. Tot 1987 is de fabriek eigendom van de Amstel Baksteengroep B.V. te Rhenen. Tot deze groep behoren dan ook de steenfabrieken De Overbetuwe te Rhenen en De Wolfswaard te Opheusden. De directie van de Plasserwaard bestaat dan uit vader en zoon G.M. en G.J.A. Sigmond. Bovenstaand artikel is afgeleid van een artikel, geschreven door architect G. v.d. Pol en verschenen in de Industria in november 2001, waarin de Plasserwaard werd uitgeroepen tot monument van de maand. De industria is het nieuwsbulletin van het FIEN (federatie industrieel erfgoed Nederland).
10-8-2008 De procedures voor een definitieve bestemming beginnen te vorderen. Het is lastig om dit met blijdschap en zonder cynisme te melden. De "groene" vergunningen beginnnen rond te komen, de formalisering van de bestemming komt naderbij ( mogelijk in december en dus bijna twee jaar na de beslissing in de gemeenteraad...). Voor de eerste ecologische maatregel is een vergunning afgegeven en inmiddels vindt deze verbouwing ook plaats. Een verbouw van paardenstal/smederij tot een transparante stal met voorzieningen voor o.a. kerkuil en boerenzwaluw. Het gaat hierbij om een van de twintig te nemen ecologische maatregelen, die als voorwaarde voor herbestemming van de steenoven geldt. Wat mij betreft echter allemaal omtrekkende bewegingen, hobbels die genomen moeten worden, en die vooraf moeten gaan aan de restauratie en herbestemming van de steenoven. Het is wel al duidelijk dat we de winter ongerestaureerd ingaan. Dat moet dan ook echt wel de allerlaatste zijn. _27-6-2007 Drie keer mooi maakt drie keer lastig. Twintig jaar geleden stond er een oud fabrieksgebouw ergens in een weiland gans verlaten te verkommeren. Nu staat er een industrieel monument, dat rijksbescherming geniet in een uiterwaard met als hoofdfunctie waterberging, bewaakt door Rijkswaterstaat en het weiland is onderdeel van het kerngebied van de ecologische hoofdstructuur. Het monument, de rivier en de omringende natuur geven deze plek een bijzondere waarde en "helpen" door wettelijke bescherming en regelgeving om die waarde te behouden. Maar laten we wel wezen, als er niemand 20 jaar geleden op het idee was gekomen om voor dat oude gebouw in dat weiland te gaan zorgen, was in ieder geval dat monument er niet meer geweest. En natuurlijk is het verder niet zo dat de menselijke aanwezigheid op deze plek alleen maar de natuur verstoort. In de steenoven zitten broedende kerkuilen en boerenzwaluwen (zie de foto's) , 's winters huisvest de oven vleermuizen. De ringslangen profiteren van strorijke mest en rillen van de takken van knotwilgen. Verder volop muizen, haviken, torenvalken en buizerds. Ooievaars landen regelmatig in het gemaaide grasland, bevers bevinden zich dichtbij en zelfs, spectaculair volgens deskundigen, de das bezoekt de Plasserwaard met regelmaat. Samen met de dynamiek van de rivier zorgt dat voor veel kwaliteit. Maar dus ook voor regelgeving, heel veel regelgeving. Terwijl er in wezen sprake is van "inbreiding". En dat is, zoals we weten ruimtelijk te verkiezen boven uitbreiding. Geen nieuw industrieterrein creeren, maar het oude opknappen en revitaliseren. Maar dat laatste blijkt veel lastiger te zijn dan het eerste. En als ik dan lees over een projectontwikkelaar die wel 8 jaar bezig was om aan de Maasboulevard in Rotterdam iets voor elkaar te krijgen, dan denk ik, stilzwijgend, wat weinig... Maar er is wel vooruitgang te melden. De inrichting van het terrein, met aanrijroutes, parkeerplaatsen, en de nieuwe "bazenwoning" is in grote lijnen geaccordeerd door de gemeente en rijkswaterstaat. Van de diverse onderzoeken nodig voor de herziening van de bestemming is alles op een na afgerond. Dan kan, zodra de gemeenteraad de herziening formaliseert, het traject van de bouwvergunning ingegaan worden. Volgende keer zal ik dan eindelijk ingaan, op datgene waar het allemaal om te doen was, de herbestemming van de steenoven. In mei 2008 zal alle opslag van caravans en boten enz. ophouden en zal de steenoven een woonfunctie gaan krijgen. De steenovenwoningen worden fraai, groot, energiezuinig, en voor de goede verstaanders,en bepaald niet onbelangrijk, voor mensen met een "gevorderde wooncarriere" . _24-2-2007 Inmiddels is de bestemmingswijzigingsprocedure in volle gang. De raad ging vrijwel unaniem accoord en vrijwel alle partijen waren verheugd, dat deze hobbel nu eindelijk genomen kon worden. De verwachting is dat de procedure na de zomer afgerond kan worden. De vereiste deelonderzoeken zijn meest aanbesteed en zelfs deels al afgerond. Braaksma en Roos gaan verder met de uitwerking van de tekeningen voor de gehele plasserwaard ( steenoven plus vervangende nieuwbouwwoning ) en worden daarbij geassisteerd door het adviesbureau Ecofys, waar alle specialistische kennis aanwezig is als het gaat om duurzame energie. Dat dit bedrijf aardig voorop loopt in Nederland en zichzelf serieus neemt moge blijken uit het feit dat ze zojuist begonnen zijn met de bouw van een 90 meter hoog hoofdgebouw , dat zo ontworpen is dat dit gebouw energieneutraal zal gaan functioneren, dus alleen met behulp van duurzame energie. Kan dus gewoon. Midden in Nederland. Ecofys heeft nu de opdracht om een energievisie te maken voor de plasserwaard, waarna ik kan besluiten in welke mate duurzame energie gebruikt zal gaan worden. Energieneutraal zal een en ander vermoedelijk niet worden, maar ik zal zeker zwaar inzetten op dit aspect. Dit zal een extra inspanning van de architect
eisen, maar deze doet dat graag en met overtuiging, zodat ook op dit onderdeel een kwaliteit wordt toegevoegd aan het rijksmonument en de dynamiek van het rivierbed. _8-12-2006 Donderdag 14 december zal de bestemmingswijziging in de raad van de gemeente Wageningen behandeld worden. In de commissievergadering van twee weken terug had de griffier een hamerstuk gepland, maar bleek er toch nog wel wat te zijn. De griffier begreep het ook allemaal niet helemaal, maar ik ben wel een beetje bezorgd. Het zal toch niet zo zijn, dat, nu we eindelijk zover zijn, er na twintig jaar, toch weer wat nieuwe bezwaren en/of kanttekeningen komen ? Ik heb alle raadsleden daarom maar uitgenodigd voor een excursie a.s. maandag. Dan kan ik ze laten zien wat de bedoeling is, maar ik kan ze ook duidelijk maken, dat we nu door moeten pakken. In diverse publicaties wordt immers gewag gemaakt van mooie plannen voor herbestemming van allerlei soorten cultuurmonumenten, die uiteindelijk niet haalbaar bleken omdat lengte van procedures de tand des tijds ruim baan gaf. Zo is bij de Plasserwaard in 2004 dan nog wel de schoorsteen gered door middel van een 70 % subsidie (totaalkosten een ton), ook toen zaten we al heel lang in procedure, en het idee is nu juist dat herbestemming zorgt voor een kostendrager. Dankbaar ben ik wel voor deze bijdrage door de burgers van de gemeente Wageningen en de provincie Gelderland. Zonder deze bijdrage had ik de schoorsteen af moeten toppen. Maar ik had destijds liever 0 % gehad met een fiat voor een fatsoenlijke herbestemming. Had de schoorsteen er ook nog in zijn geheel gestaan en hadden de overheden 70.000 Euro in hun zak kunnen houden. A.s. donderdag gaan we het zien. Ik wens alle raadsleden wijsheid toe. Excursie ook voor u toegankelijk, maar wel even aanmelden via de mail : a.s. maandag twee excursies, om 10.00 u en om 14.00 u. Mail naar
[email protected]. _13-07-2006 Die EMAB regeling van minister Dekker bleek in de praktijk voor de plasserwaard toch weer niet onverdeeld gunstig. Om tot rivierwinst te komen waren er al weer twee nieuwe partijen bijgehaald, buren van mij, te weten Staatsbosbeheer en het Utrechts Landschap. Rivierwinst betekende in wezen afgraven, en dat zou ik moeten doen. Maar ik had op mijn anderhalve hectare niets te graven, dus moest dat bij de buren. En toen werd het Noordoever Nederrijn project weer uit de kast gehaald. Een inrichtingsplan van begin negentiger jaren, dat o.a. ten doel had de Utrechtse Heuvelrug met de Veluwe te verbinden. En dat dan via de uiterwaard. Allemaal heel leuk en interessant, maar ik wilde eigenlijk de oven restaureren... Maar toen werd ik twee weken geleden gebeld door Rijkswaterstaat met de mededeling dat de aangepaste beleidslijn in juli of augustus gepubliceerd wordt en dat daarin een voor mij bijzonder wezenlijke verandering is doorgevoerd. In de nieuwe beleidslijn zal n.l. staan dat functiewijziging in bestaande bebouwing in de uiterwaarden mogelijk moet zijn !!! En dat was het afgelopen decennium onmogelijk ! Natuurlijk zijn er wel weer wat voorwaarden verbonden aan die functiewijziging, maar fundamenteel is dit nieuws spectaculair. Die EMAB regeling, daar maak ik nu geen gebruik meer van en ik hoef derhalve ook niet te graven. Een aanvraag tot herziening van het bestemmingsplan is inmiddels onderweg naar B en W. Een eerste gesprek met rijkswaterstaat omtrent de te volgen procedure heeft inmiddels ook plaatsgevonden. En de tekeningen van architect Braaksma kunnen weer van onder uit de archiefkast gehaald worden. Er zal besloten moeten worden of er 7, 8 of 10 woningen in de fabriek gebouwd zullen worden. Mooi wordt het in ieder geval, en het is geen straf om dit cratieve proces samen met de architect en landschapsarchitect aan te gaan. Te zijner tijd zal ik tekeningen op de website gaan publiceren. Heb er veel zin in en kon het ook niet laten om het dak van de fabriek tijdelijk met 800 rode pannen te verfraaien. Zie de foto's. Recente geschiedenis 1980 tot heden 1980-1987 In februari 1980 werden op de Plasserwaard de laatste stenen gebakken. Door technologische vernieuwingen elders en een tegenwerkende conjunctuur sluit de fabriek haar poorten. Met misschien wel vooruitziende blik laat de toenmalige eigenaar Sigmond nog wel de schoorsteen afdichten. Het canvas doek dat werd aangebracht tegen het inwateren en kapotvriezen van het metselwerk zou uiteindelijk nog bijna twee decennia dienst doen... Ondanks het feit dat de Plasserwaard in haar soort niet uniek was, waren er toch ook toen al mensen die zochten naar een herbestemming om het gebouw te consolideren. Of was het door de verlokkingen van een lidmaatschap van de juniorkamer Lek en Linge, dat enkele aspirant leden voortvarend aan de slag togen ? Een steenbakkerijmuseum zou er moeten komen; de gemeente Wageningen sympathiseerde met raad en daad. Zo werd er een locomotief opgeduikeld die voorlopig door de gemeente gestald werd. Er werd veel vergaderd, over een bestemmingswijziging b.v. of over het omleggen van de lijnbusroute Rhenen Wageningen over de Grebbedijk.... En over stormschade werd vergaderd, veel vergaderd. En heel soms werd er door de afdeling openbare werken dakpannen gelegd. De toenmalige eigenaar sypathiseerde ook en was bereid de fabriek voor een symbolisch bedrag aan de museumstichting over te doen. Desondanks kwam de exploitatie niet rond. In 1984 viel ook het doek rondom de museumstichting. Het werd stil rond de Plasserwaard. 1987- 1993 In 1987 kwamen er drie, die op de Plasserwaard leuke dingen wilden doen. Beetstra, de Jonge en Saat verwierven de fabriek in september 1987 en verhuisden naar de naast de oven gelegen bazenwoning. Beetstra had zijn sporen verdiend als ambachtsman (oprichting en verbouwing zeezicht (www. zeezichtwageningen.nl)), restauraties junusstraat 6, heerenstraat 33, verbouwing toenmalig molenstraattheater etc. Saat en de Jonge waren goed in leuke dingen doen. Dus werd er b.v. weinig
of niet vergaderd en werd er vooral aangepakt. De eerste, overigens zachte, winter werden 5000 dakpannen vervangen, de hoekkepers met landbouwplastic beschermd, de ovens geschikt gemaakt voor het plaatsen van caravans etc. etc. Plannen voor de fabriek te over. Wonen en werken, kleinschalige bedrijvigheid, zelfwerkzaamheid waren de sleutelwoorden rondom de fabriek. Maar zo niet bij de gemeentelijke bestuurders ! We zaten immers in een gevoelig gebied met hoge natuurwaarden (tot 7 jaar geleden zware industrie !), er mocht geen verkeersaantrekkende werking zijn, die bedrijvigheid klonk ook wel erg commercieel, etc. etc. Het ontluisterde trio moest nu gaan vergaderen en brieven schrijven, en wachten ook vooral. Dat laatste was nog wel het moeilijkst en Beetstra begon elders te restaureren (Bloemendaal 1,3,5, Zaltbommel) en Saat begon te boeren in de Flevopolder. Toen er in 1992 uiteindelijk duiding kwam over de mogelijke bestemming van de Plasserwaard werd het tijd voor een evaluatie. 1993-2005 Kleinschalige, sociale, educatieve, en ambachtelijke activiteiten werd de bestemming en daarbij 500 vierkante meter (ca. een kwart van de oven) voor bewoning . Als die activiteiten niet in de hobbysfeer plaats zouden vinden, zou B en W ontheffing kunnen verlenen. Saat en Beetstra hadden inmiddels leukere dingen te doen en verkochten hun aandeel aan de Jonge, die op dat moment de meest fysieke binding had met de steenoven en haar gronden en opstallen. De trekpaarden van de Jonge, die werden gebruikt in de bosbouw leken bij de oven te horen en werden bij het hoge water van 1993 en 1995 tijdelijk gestald in de de enige hoogwatervrije bebouwing, te weten de oven. De oven werd verder gebruikt voor de opslag van fourage, en inlands hout voor de handel. Zelfwerkzaamheid was het motto van de voormalige eigenaren, echter voor een stel schouders was dit niet meer zo reeel. De met veel pijn en moeite verkregen bestemming leek al weer achterhaald, iets dat bij langlopende herbestemmings- en restauratieprojecten nog al eens voor komt. In 1995 wordt de beleidslijn “ruimte voor de rivier” van kracht. Geschrokken door twee zeer hoge waterstanden in 15 maanden tijd, werden de Nederlandse uiterwaarden “op slot” gezet: Geen nieuwe bouwvergunningen, geen bestemmingswijzigingen, waar mogelijk bouwvergunningen intrekken. Voor de Plasserwaard betekende dit, dat er wel iets uitgevoerd mocht worden, dat niet alleen een economische grondslag miste, maar ook, en misschien nog wel erger, dat de verbouwing het karakter van de oven zou aantasten (Geldersch Genootschap). Laten we het maar zien als de erfenis van de zelfwerkzaamheid en consensus van de voormalige eigenaren in combinatie met “goed koopmanschap”, dat ook het architectenwerk feitelijk als zelfwerkzaamheid werd uitgevoerd. Trekken en sleuren. De afgelopen 10 jaar was voor de Plasserwaard het trek-en sleurdecennium. Veel, schrijven, bellen, vergaderen, brainstormen met een scala aan instanties, overheden, media, semi overheden, architecten en al dan niet bevriende adviseurs. Gelukkig kon er tusssen het trekken en sleuren door in het bos gewerkt worden om wat eerlijk Rotterdams zweet te produceren. Steeds lastiger werd het intussen om de fabriek, met haar nog steeds tijdelijke caravanbestemming te consolideren. Eerst de lekkage verhelpen of eerst de vergadering ? Welke van de twee was nu de lange termijn investering ? Onzekerheid is funest voor het bepalen van de strategie. De schoorsteen zou uiteindelijk een verhaal apart worden. 2000 De schoorsteen begint naar beneden te donderen. Althans, zo leek het toen ik op een septembermiddag thuiskwam en restanten van een van de trekbanden zich van 50 meter hoog in het dak gestort bleek te hebben. Enkele maanden later kwam er nog een, maar die was op 40 meter blijven hangen aan een van de klimijzers. En die stalen trek-of spanbanden zitter er natuurlijk niet voor niks. Als je die kwijtraakt gaat de schoorsteen bollen en dan ben je hem in wezen kwijt, of in ieder geval een gedeelte. Tijd voor actie. Een noodrestauratie wordt al in september 2001 uitgevoerd en daarna ( toen rijkswaterstaat een soort definitief nee uitbracht tegen zo’n beetje alles in de uiterwaarden), ging ik, voor het eerst, financiele hulp zoeken. Tot mijn blijde verrasssing wilden zowel de gemeente als de provincie meedoen. In 2004 zijn van de schoorsteen uiteindelijk alle trekbanden vervangen, het metselwerk hersteld, uitgehakt en gevoegd, de binnenkant gereinigd, de binnenklimijzers verwijderd, buitenklimijzers voor de helft vervangen en de top afgedicht. Een schitterende restauratie, foto’s te vinden op de site. Het trek-en sleurwerk ging in de tussentijd door. Voor mij zat er niets anders op. Nog steeds stond wat mij betreft op de agenda dat zonder goede bestemming behoud van de oven niet mogelijk was. De steenoven was rijksmonumentwaardig volgens de selectiecommissie, maar de nog altijd geldende bouwvergunning zou ik dan moeten inleveren. Op dat moment heb ik architectenbureau Braaksma en Roos in de hand genomen om herbestemming te onderzoeken. Ook voor mij was het even slikken toen Yske Braaksma met plannen terugkwam met een 100 % woonfunctie. Heel mooi Yske, maar dat krijg ik er niet door, zei ik. Je moet, zo reageerde Yske, je hebt die kostendrager alleszins nodig. En het mocht dus allemaal niet, maar ze vonden het wel mooi uiteindelijk, die woningen in de oven. De rijksdienst, het gelders genootschap, gemeente, provincie, allen waren ze gecharmeerd van de tekeningen van Braaksma. Maar het mocht niet... Totdat uiteindelijk minister Dekker ingreep. Lees verder bij het kopje “nieuws” .