Het raadsel van het onverhoorde gebed Ds. C. Harinck – Jeremia 15:1 (Biddag)
Zingen: Lezen: Zingen: Zingen: Zingen:
Psalm 65: 1 Jeremia 15 Psalm 99: 5, 6, 7 Psalm 66: 8 Psalm 66: 9, 10
Gemeente, wat we lezen in Psalm 65 klinkt als een machtig lied: Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen (Ps. 65:3). God hoort het gebed. Onder de vele dingen die de Bijbel over God zegt, is dit één van de rijkste zaken. God hoort het gebed. Wat is dat een troost! Bidden is niet maar spreken in een ledige ruimte. Er is een God Die hoort en verhoort. Een God, Die in Christus Jezus de Hoorder en Verhoorder van het gebed van een arme zondaar is. Daar willen wij in deze dienst over spreken. Onze tekst kunt u vinden in Jeremia 15, het eerste vers, waar wij lezen: Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan. Onze tekst spreekt over: Het raadsel van het onverhoorde gebed. 1. Wanneer het bidden niet verhoord wordt 2. Wanneer het bidden wel verhoord wordt 1. Wanneer het bidden niet verhoord wordt Jeremia heeft gebeden. Dat lezen we in hoofdstuk 14. Het is u niet voorgelezen, maar in dit hoofdstuk staat een ontroerend gebed van de profeet Jeremia. Hij bidt daar onder andere, zo wij lezen in vers 20: HEERE, wij kennen onze goddeloosheid, en onzer vaderen ongerechtigheid, want wij hebben tegen U gezondigd. Als een boetvaardig en verslagen mens bidt hij dan in vers 21: Versmaad ons niet, om Uws Naams wil; werp de troon Uwer heerlijkheid niet neder; gedenk, vernietig niet Uw verbond met ons. Hij pleit op Gods verbond. Hij pleit erop dat God Zijn troon heeft gezet in Israël, dat Hij woont boven de ark, boven op het verzoendeksel. En hij smeekt de Heere om, ondanks de zonden van het volk van Juda, Zijn verbond niet te verbreken, het volk niet te verlaten, hun God en Koning te blijven. En dan volgt hoofdstuk 15. Dat begint met de boodschap van ‘maar’. Maar de HEERE zeide tot mij. God zei zoiets anders dan Jeremia en ook wij verwacht zouden hebben. Maar de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. www.prekenweb.nl
1/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
Jeremia’s gebed wordt afgewezen. God verklaart wat Hij al meer gezegd heeft, dat er geen ruimte meer is voor verschoning en geen uitstel meer is van het oordeel. De maat der ongerechtigheid is vol. Gods berouw is ten einde. De Heere zegt het met de sterkste bewoordingen. Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. Een sterkere afwijzing is bijna niet mogelijk. De Heere zegt: ‘Al stonden Mozes en Samuël hier voor het volk van Juda te bidden, het zou niet baten.’ De Heere zegt nog ergere dingen, Hij zegt: Drijf ze weg van Mijn aangezicht, en laat ze uitgaan. Jeremia moet tot Israël profeteren dat indien Mozes en Samuël voor hen zouden bidden, God hen wegdrijven zou van voor zijn aangezicht. Een sterkere afwijzing van het gebed is niet mogelijk. Wanneer we dit hier lezen, schijnt dit volkomen in strijd te zijn met de leer van de Schrift. De Bijbel zegt nadrukkelijk dat God de Hoorder der gebeden is. Hij zegt over de tempel: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden (Matth.21:13). Het schijnt in strijd te zijn met al die dierbare beloften in de Bijbel die zeggen: Roept Mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eren (Ps.50:15). Het schijnt in strijd te zijn met de woorden van Jezus: Bidt en u zal gegeven worden (Matth.7:7). Indien al deze woorden van God en Jezus niet meer te vertrouwen zijn, wat houden we dan nog voor troost over? Indien wat de Bijbel zegt aangaande God, de Hoorder der gebeden, dat Zijn oren altijd open zijn voor het gebed en dat Hij de ziel niet versmaden zal die tot Hem roept, nu niet meer waar is, waar moet je je dan aan vasthouden? Dan is toch het hart uit de Bijbel weggesneden? En waarom houden we dan nog biddag, als we niet meer geloven dat God het gebed hoort? Het schijnt zo in strijd te zijn met alles wat de Bijbel leert en ook met alles wat onze Heidelbergse Catechismus leert. De Catechismus zegt dat God om Christus’ wil zekerlijk verhoren wil. En het woordje ‘amen’ betekent: ‘Mijn gebed is veel zekerder van God verhoord dan dat ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer.’ Zo zijn er, wanneer wij Jeremia 15 vers 1 naast de rest van de Bijbel leggen, allerlei vragen. Wij kunnen het geen plaats geven wat God hier zegt, dat de Heere zegt: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. Mozes en Samuël. Het is niet voor de eerste maal dat we ze in de Bijbel tegenkomen. In Psalm 99 worden ze ook samen genoemd. Mozes en Aäron waren onder Zijn priesters, en Samuël onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot de HEERE, en Hij verhoorde hen (Ps.99:6). Mozes bad voor het schuldige Israël dat God dreigde te verdelgen. Hij pleitte op de Naam des Heeren. De Heere hoorde hem en zei: Ik heb hun vergeven naar uw woord (Num.14:20). Van Samuël lezen we hetzelfde. Israël dreigt door de Filistijnen overweldigd te worden en weggeveegd te worden van de aardbodem. Maar Samuël roept tot God en de Heere antwoordt. De Heere geeft verlossing en de Filistijnen worden verslagen. Deze voorbeelden van bidden en verhoring leefden voort in de herinnering van het Joodse volk. Deze voorbidders stonden als voorbeelden voor hun ogen. Men sprak over hen met achting en men zag in hen het bewijs dat God een Hoorder en een Verhoorder www.prekenweb.nl
2/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
van het gebed is. Het leerde hen dat men in kritieke momenten tot God mag roepen en dat de Heere uitkomst geven kan en wil, waar mensen geen uitkomst meer zien. Zíj werden immers verhoord, deze bidders, en de Heere keerde zijn gramschap af. De Heere verloste uit de hand van de vijanden en had berouw over het kwaad dat Hij gesproken had Israël te zullen doen. De Heere hoorde Mozes en Samuël en al die andere voorbidders. Waarom? Omdat ze zulke bijzondere mensen waren? Omdat ze zoveel beter waren dan wij? Zoveel godzaliger? Omdat ze een zoveel krachtiger geloof hadden? Inderdaad hadden ze een krachtig geloof en inderdaad waren het mensen die vernieuwd waren door Gods Geest. Maar aan de andere kant waren het mensen van gelijke bewegingen als wij allen, ook Mozes en Samuël. Bij God is geen aanneming des persoons, maar wel aanneming der gebeden. Deze mannen zijn niet verhoord omdat het zulke sterke, geweldige mensen waren, maar juist omdat het zulke zwakke mensen waren; mensen die het van God verwachtten. Gebogen gestalten aan de troon van Gods genade. Mensen met lege handen, maar ook met gevouwen handen. En toch zegt de Heere: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. Al stonden zelfs Mozes en Samuël te bidden, het zou niet baten. God zou niet horen. Het oordeel van de wegvoering naar Babel zou er niet door afgewend worden. Hoe is dat toch mogelijk? Allereerst moeten we weten dat er niet staat dat Mozes en Samuël ook vandaag nog voor Gods aangezicht in de hemel bidden. De Rooms-katholieke kerk zegt van het bidden van Mozes en Samuël: dit is een bewijs dat de voorbede van de heiligen in de hemel gezocht moet worden. Zij bidden voor ons, die heiligen. Je moet die heiligen dan ook om hun voorbede vragen. Maar dat staat er niet. Er staat niet dat ze er nú staan. De Heere zegt: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht… Ze staan er niet echt, maar indíen ze er vandaag zouden staan, zegt de Heere, dan zou dat toch niet helpen. Er kan dus een reden zijn waarom de Heere niet naar het gebed hoort. En dat is hier nu ook aan de orde. De Heere zegt het in het vierde vers. Daar lezen wij waarom de Heere zegt dat Zijn oordeel onafwendbaar is, dat zelfs indien Mozes en Samuël baden dit niet af te wenden zou zijn. God zegt dat de oorzaak daarvan gelegen is in de zonde van het volk. Hij wijst op de zonde van Manasse. Het volk leefde in de zonden waarin Manasse hen was voorgegaan. In 2 Kronieken 33 lezen we over die zonden van Manasse: Daartoe bouwde hij altaren voor al het heir des hemels, in beide de voorhoven van het huis des HEEREN. En hij deed zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde guichelarij, en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde, en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; en hij deed zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken (2 Kron.33:5-6). ‘Maar’, zo zegt u misschien, ‘Manasse is toch tot bekering gekomen? Waarom wordt hier dan naar Manasse verwezen? Manasse heeft zich toch van al die zonden bekeerd? Hij heeft als een boetvaardige tollenaar de God van zijn vader David gezocht en God verhoorde hem. Waarom was er dan nu voor het volk geen verhoring meer mogelijk?’ Gemeente, met de bekering van Manasse waren de zonden van Manasse niet verdwenen. Manasse is pas in het vijftigste jaar van zijn regering tot bekering gekomen. www.prekenweb.nl
3/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
Hij was het volk vijftig jaar voorgegaan in de goddeloosheid. Er werden hem nog maar twee jaar geschonken om de klok terug te draaien. Dit was te weinig. Na zijn dood bleek dat het volk nog steeds wandelde in de weg van Manasse. Manásse had zich dan wel bekeerd van die zonde, maar het volk niet. De zonden waarin hij het volk zoveel jaren was voorgegaan, waren daarmee niet uitgeroeid. Israël, zegt de Bijbel, wandelde in de weg van Manasse. Juda had zich niet van het kwaad van Manasse afgekeerd. En daarom, omdat ze volhardden in dat kwaad, omdat er geen boete, geen wederkeer tot God was, daarom is Gods oordeel ten volle besloten. We lezen dan ook in het zesde vers van Jeremia 15: Ik ben des berouwens moede geworden. God zal geen berouw meer zal hebben. Hij heeft al zo dikwijls het oordeel uitgesteld en berouw gehad over Zijn dreigementen. Maar nu zal er geen uitstel meer zijn. Wat de Heere gedreigd heeft, zal nu ook zeker komen. Zij zullen weggevoerd worden naar een ver land. Zo wordt ons dus duidelijk gemaakt waarom de Heere zegt naar het gebed niet te zullen horen. Wat de verhoring afsluit, zijn de zonden en de ongerechtigheden van het volk van Juda en vooral hun volharden in het kwaad. Nee, dat betekent niet dat Samuël en Mozes en vroegere geslachten zonder zonde waren, maar het betekent dat het niet willen breken met het kwade, het ontbreken van berouw, het vasthouden aan de verkeerde weg, de verhoring van het gebed in de weg staat. Daarom zal God naar Israël niet horen en is het oordeel niet af te wenden. Had Juda zich tot de Heere bekeerd, dan zou het ook voor hen gegolden hebben: ‘Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.’ Maar nu volharden zij in het kwaad en weigeren ze met de zonde te breken. Ze gaan door in de weg van Manasse, in het dienen van andere goden en het verwekken van God tot toorn. ‘Al stonden nu Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht’, zegt de Heere, ‘Ik zou niet horen.’ Voor een volk dat doorgaat in het kwade, is er geen verwachting. Gemeente, zo is het altijd. Zo is het ook vandaag en in alle situaties. Nee, de Bijbel zegt daarmee niet dat uw zonden te veel, te groot of te zwaar zijn en dat u te langdurig gezondigd hebt. Maar de Heere zegt: ‘Ik hoor niet, omdat u zich niet bekeert, omdat berouw ontbreekt, omdat afbreken van de ongerechtigheid ontbreekt, omdat u vasthoudt aan het kwade, doorgaat in de verkeerde weg. Daarom hoor Ik niet. En al zouden Mozes en Samuël bidden, dan zou ik nog niet horen.’ De hand des HEEREN is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen (Jes.59:1). Daar ligt het niet aan. Het is zoals de Heere bij monde van Jesaja zegt: Uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort (Jes.59:2). De zonde staat het heil in de weg. Het niet willen breken met het kwaad staat de gebedsverhoring in de weg. David zegt dat ook in Psalm 66: Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben (Ps.66:18). De wijze Salomo zegt in Spreuken 28: Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn (Spr.28:9). Wanneer wij naar God niet horen, zal de Heere ook naar ons niet horen. www.prekenweb.nl
4/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
Gemeente, ik hoop dat u het goed ziet. Het vasthouden aan het kwaad, het zich niet tot God bekeren, staat de verhoring in de weg. Al roepen we dan en al brengen we offeranden, dan zal de Heere toch niet horen. Want bij het gebed hoort verbreking van het hart, belijdenis van zonden, breken met het kwade, God zoeken met berouw, God zoeken met een voornemen om voortaan voor Zijn aangezicht te leven. Dat lezen we ook in Jesaja 1, in dat machtige woord: Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes.1:18). 2. Wanneer het bidden wel verhoord wordt God hoort het gebed. De Bijbel is boordevol uitspraken die staven dat God het gebed hoort. De Zaligmaker zei: Bidt en u zal gegeven worden (Matth.7:7). Hij verklaarde: Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? (Luk.18:7). De Heere troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht. Hij heeft de bede van een berouwhebbend zondaar nimmer afgewezen. God hoort dus het gebed! Maar dan is er nog iets wat er moet zijn. Dan moet er ook gebeden worden. Wanneer er geen gebeden zijn, zijn er ook geen verhoringen. Dat mogen we ons op de biddag wel eens afvragen. Liggen er gebeden van ons aan Gods troon? Want als er geen gebeden zijn, als er niet gebeden wordt, dan zijn er ook geen verhoringen. Het volk van Juda bidt echter wel. We krijgen niet de indruk dat ze niet meer bidden. Ze brengen de offers, ook het avondoffer, ze houden het gebedsuur en toch zegt de Heere: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. ‘Ik zou toch nog niet naar hen luisteren en Ik zou er de gedreigde wegvoering naar Babel niet voor uitstellen. Want Juda bidt kwalijk.’ Je kunt ook kwalijk bidden. Dan bid je wel, maar op een kwalijke, een af te keuren manier. Jakobus zegt: Opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt (Jak.4:3). Indien God je zou geven waarom je bidt, zou je het alleen maar gebruiken om er je lusten mee te bevredigen. Bidden, terwijl je aan je zonde vasthoudt, terwijl je doet wat God verbiedt, terwijl er geen voornemen bij je is om je te bekeren, dat zal de Heere niet horen. Er was ook nog een ander element dat de gebedsverhoring in de weg stond. We weten dat Israël wel bad, maar ten diepste vertrouwden ze op de boodschap van de valse profeten. De valse profeten riepen: ‘Vrede, vrede en geen gevaar!’ De tempel was toch in hun midden? Jeruzalem kón eenvoudigweg niet verwoest worden, want in Jeruzalem stond de tempel met de ark des verbonds. Daar woonde God op het gouden verzoendeksel! ‘Geen vijand’, zeiden de valse profeten, ‘zal de stad des Heeren ooit betreden. Geen onbesnedene zal hier ooit binnenkomen. Wij zijn immers Gods volk!’ God was verplicht om hen te helpen. Zij dienden de Baäl en de Astoreth en vele andere goden. In het voorhof van de tempel stonden ter ere van die afgoden zelfs beelden. Maar de Heere kreeg ook Zijn deel. Zij brachten de vereiste offers, het morgenoffer en het avondoffer en vele andere offers. En ze baden toch ook nog! Zo lang de vorm maar in ere werd
www.prekenweb.nl
5/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
gehouden, de voorgenomen offers werden gebracht en de gebeden werden gedaan, was God eigenlijk verplicht om hen te helpen. Dat was hun gebedshouding. Ze baden ook als rechthebbenden. Ze baden zonder berouw en zonder bekering, als hovaardige mensen die God eigenlijk verplichtten om hen verlossing te schenken. Maar dan zegt de Heere: ‘Al stonden Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, Ik zou niet naar hen horen.’ Een biddeloos volk is een volk dat God niet hoort. Als er geen gebeden zijn, zijn er ook geen verhoringen. Maar een volk dat bidt in zijn eigengerechtigheid is eveneens een volk dat God niet hoort. Maar Jeremia bidt toch? Al bidt Israël dan niet, de profeet bidt wel voor Israël. En hij bidt heel anders dan de meeste Israëlieten. Als we het gebed van Jeremia in het veertiende hoofdstuk lezen, zien we dat daar de boetvaardigheid niet in ontbreekt. In zijn gebed is ook geen ijdel denken dat God verplicht is te horen. Jeremia pleit niet op het uiterlijk nakomen van de voorschriften van de wet van Mozes en het brengen van de offers. Hij pleit op Gods verbond, op Gods barmhartigheid. Hij belijdt de zonde en hij smeekt of de Heere aan Zijn verbond wil gedenken. Jeremia bidt in geest en in waarheid. En toch zegt de Heere: ‘Al stonden Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, ja al stonden er mensen zoals Jeremia voor mijn aangezicht, Ik zal toch niet horen.’ Nu begrijpen we er helemaal niets meer van. Dat de Heere zelfs op het bidden van Mozes en Samuël, op het bidden van Jeremia geen acht meer slaat, wat moeten we daar toch van denken? Zij hebben rechte gebeden gedaan; gebeden die de Geest zelf hun op de lippen legde. En de Heere hoorde vroeger naar hun bidden zodat het gedreigde oordeel niet werd uitgevoerd. En toch zegt de Heere dat er nú een situatie is ontstaan, dat zelfs Mozes en Samuël en ook Jeremia met hun hartelijk, boetvaardig en gelovig bidden, geen uitkomst meer brengen kunnen. Het tekent wel hoe diep vervallen en door en door verdorven het volk voor de ballingschap was geworden. Het leert ons ook het tekort van het bidden van Mozes en Samuël, Jeremia en de meest oprechte gelovige. De gebeden van Gods heiligen kunnen niet aanbrengen wat het volk van Juda nodig heeft, namelijk verzoening. Al zou je al die geweldige Godsmannen bij elkaar op één plaats brengen en al zouden ze allen bidden, het volk van Juda heeft meer nodig dan de gebeden van mensen. Want die gebeden blijven woorden en woorden brengen geen verzoening. Juda heeft verzoening nodig. Dat is eigenlijk de boodschap die we hier beluisteren in Jeremia 15. Het is hopeloos en verloren, tenzij er verzoening wordt aangebracht. Gemeente, het is eigenlijk zo: bij het lezen van Jeremia 15 hoor je de roep om Jezus! Bij het goed lezen van Jeremia 15 zeg je: hier kan Mozes niet helpen, Samuël niet helpen, Jeremia niet helpen, hier kan alleen Christus uitkomst brengen. Want van de Heere Jezus staat niet alleen dat Hij voor de overtreders gebeden heeft. Dat hebben Mozes, Samuël en Jeremia ook gedaan. Maar van Jezus staat dat Hij met de overtreders getéld is geweest en dat Hij veler zonden gedragen heeft. Hij is met de overtreders geteld geweest, Hij is met hen gelijk gemaakt. Hij, Die geen zonden gekend heeft, is zonde voor ons gemaakt. Hij heeft veler zonden gedragen, weggedragen en verzoend. Hij kan op www.prekenweb.nl
6/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
grond van Zijn voldoening eisen: ‘Vader, Ik wil dat de zondaar genade bewezen wordt.’ Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt (Joh.17:24). Christus heeft de weg tot God gebaand. Hij is ingegaan in het hemelse heiligdom en is met Zijn bloed voor Gods aangezicht genaderd. Door Zijn bloed heeft Hij de toegang tot God gebaand. In Christus is voor de zondaar een deur van toegang geopend om tot God te gaan. De apostel zegt in Hebreeën 10 dat onze vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom is door het bloed van Jezus als op een verse en levende weg. De apostel wekt ons daarom op: Zo laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade (Hebr.4:16). Mozes en Samuël en Jeremia, zij moeten wijken voor Jezus Christus. Wij proberen door een andere deur tot God te gaan. Wij proberen tot God te gaan door de deur van de ernst, van de stipte nakoming van Zijn geboden en in de naam van onze plichten. Wij zoeken toegang in de naam van ons berouw en onze verbeteringen. In al dit soort bidden ontbreekt het belangrijkste. Van deze gebeden moeten we zeggen wat Izak tot Abraham zei: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer? (Gen.22:7) Gemeente, wat ontbreekt in vele gebeden Christus. Wat kunnen mensen soms ellenlange gebeden doen waarin je de Naam van Jezus Christus niet hoort. Dan moet je inderdaad zeggen: ‘Zie het vuur en het hout, maar waar, wáár is het Lam, het Lam tot het brandoffer?’ God kan dan wel zeggen: ‘Ik hoor een geluid van woorden, maar ik hoor niet de stem van Mijn Zoon. Ik hoor niet dat pleiten op Zijn volbrachte werk. Ik hoor niet dat zien op Zijn bloed, dat de toegang tot Mijn troon gebaand heeft.’ Het avondoffer en het gebedsuur vielen oudtestamentisch samen. Het is niet zonder betekenis dat met de brandende kolen van het brandofferaltaar, waar zojuist het brandoffer door verteerd was, de wierook werd aangestoken op het reukofferaltaar. Het altaar van de gebeden werd aangestoken met het vuur van het brandofferaltaar. Het wil ons leren dat onze gebeden in zichzelf geen verhoring verdienen, hoe ernstig zij ook worden gebeden en met hoeveel tranen en verlangen zij ook worden gemengd. Er is maar één grond waarop God onze gebeden kan aanvaarden en dat is de Naam van Jezus, Die op Golgotha verzoening heeft aangebracht. We moeten als het ware via Golgotha, via het brandoffer, naar het reukofferaltaar. Daartoe hebben we toch bepaalde geestelijke lessen nodig. We moeten leren dat zelfs Mozes en Samuël geen uitkomst kunnen brengen. We moeten afzien van alle hulp, om Jezus alleen over te houden. De grote les van de ontoegankelijkheid van God moet voor ons werkelijkheid worden. God is heilig en ik ben onheilig. Hoe zal ik ooit tot Hem kunnen naderen? Tot God naderen, heeft u daar nooit eens moeite mee? Je vouwt je handen en er volgt een gebed. Je buigt je knieën en je bidt. De meeste mensen hebben daar de minste moeite niet mee. Maar je mag wel eens overwegen dat God heilig is en dat jij een zondaar bent. Het beleven van de onmogelijkheid om tot God te naderen, zal maken dat we Jezus nodig krijgen in ons bidden. Wanneer je hart vreest voor de heiligheid van God, je zonden je veroordelen en de weg tot God zo onmogelijk lijkt, krijgt Christus betekenis voor je. Dan krijgen al die teksten betekenis, die zeggen dat Hij de toegang tot God gebaand heeft. Wat krijgt het dan een rijke betekenis, dat er een verse en levende weg geopend is in het bloed van Christus en dat het gebed dat in Zijn Naam tot God wordt www.prekenweb.nl
7/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
opgezonden, verhoord zal worden. De Heere zal ze niet afwijzen, die als onwaardigen, steunend op Christus’ genoegdoening, tot Hem komen. We vinden in Christus een betere grond om onze smekingen op neer te werpen, dan de grond van onze deugden en plichten. We leren in die weg een betere grond voor ons bidden zoeken dan ons berouw en onze ernst. We leggen onze gebeden dan op het reukaltaar, waarop ook de brandende kolen van het brandofferaltaar liggen. We steunen dan in ons bidden op de verdiensten en de gerechtigheid van Christus en komen tot God in de Naam van Jezus Christus, Die de verzoening is voor onze zonden. Zo worden onze gebeden aangenaam voor God. O, wat is dat gebed God aangenaam, dat gelegd wordt op het reukofferaltaar van Jezus’ verdiensten! Want het bloed en de genoegdoening van Christus zijn voor God kostbare zaken. Zij vragen om genade en verhoring van de schuldige zondaar. Het bloed van Jezus heeft zeggingskracht in de hemel. Wanneer we als een arme smekeling de Naam van Jezus de grond van ons gebed maken, kunnen we na ons gebed ook ‘amen’ zeggen. Het geloof zegt het dan na: ‘Ik ben veel zekerder van God verhoord, dan dat ik dit in mijn hart gevoel.’ ‘Leer ons bidden.’ Wat moeten we dat, aan het einde van deze preek, aan de Heere vragen. Toen Jezus afscheid nam van de jongeren, heeft Hij ze opgewekt om te bidden in Zijn Naam. Hij moest tegen hen zeggen, wat Hij ook tegen velen van ons en zelfs tegen velen van Zijn kinderen moet zeggen: Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam (Joh.16:24). In Zijn Naam bidden… De arme doet dit. De arme spreekt smekingen en bidt in de Naam van Jezus, Die voor de overtreders heeft gebeden, met de overtreders is geteld geweest en veler zonden gedragen heeft. De grote namen van Mozes en Samuël vallen weg en het wordt: ‘Wij zagen niemand dan Jezus alleen.’ Laten wij nu samen eerst zingen Psalm 66 vers 8: Komt, luistert toe, gij Godgezinden, Gij, die de HEER’ van harte vreest, Hoort, wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest. ‘k Sloeg heilbegerig ’t oog naar boven, Ik riep de HEER’ ootmoedig aan; Ik mocht met mond en hart Hem loven, Hem, Die alleen mij bij kon staan. Al stonden Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen. Wat een ontzaglijke boodschap! Weinig opwekkend voor de biddag… Indien de zaken er zo voor staan, dan is het toch hopeloos? Ja, gemeente, het zou er hopeloos voor staan, indien er alleen Mozes en Samuël waren. Maar Christus is er en van Christus zegt Johannes: Kinderkens, indien wij gezondigd hebben, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. En Hij is een Verzoening voor onze zonden (1 Joh.2:1-2). Als alles wegvalt, als ook Mozes en Samuël wegvallen, blijft Jezus over. Gemeente, je moet het echt niet hebben van Mozes of van Samuël, van dominees en van bekeerde kinderen van God. Je moet het hebben van Jezus, Die voor de overtreders www.prekenweb.nl
8/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
heeft gebeden en nog steeds in de hemel voor de overtreders bidt. Je moet het oog op Hem gevestigd houden. Wanneer we zien op de gebrekkigheid van onze gebeden, zou je inderdaad de moed verliezen. Wat te doen? Je moet je gebrekkige gebeden op het reukofferaltaar, op het altaar van Christus’ verdiensten leggen. U herinnert zich misschien wel die vraag van Jezus aan de farizeeën: Wat is meerder, de gave of het altaar? (Matth.23:19) En die dwaze, eigengerechtigde Joden maar denken dat de offers het belangrijkst zijn. Maar Jezus zei: ‘Het altaar is het belangrijkst, want dat heiligt het offer.’ Zo lezen wij het in de wetten van tienden. De arme kwam met een armenoffer of zelfs alleen met een handjevol geitenhaar dat hij onderweg van een doornbos had geplukt. Maar als hij het maar op het altaar legde, dan werd het geheiligd. Wel, kom dan, met je gebrekkige gebeden. Leg ze op het altaar van Christus zoen- en kruisverdiensten. Laat het slot van uw bidden: ‘Om Jezus’ wil’ niet enkel goede gewoonte en sleur zijn, maar de enige grond van uw hoop en uw verwachting. Hoe denken we over ons gebedsleven? Er zijn mensen die te weinig denken van hun gebeden. Zij keuren hun gebeden af. Ik denk echter dat die in de minderheid zijn. De meeste mensen denken te veel van hun gebeden. Zij menen op grond van hun bidden recht te hebben op Gods zegeningen en klagen over God, Die hen niet geeft waarom zij Hem vragen. Zij bouwen op de gerechtigheid van hun gebeden. Er zijn echter ook mensen die door Gods Geest onderwezen zijn en weten welke ongerechtigheid er kleeft aan hun gebeden. Zij hebben kennis aan wat de Heere noemt ‘de ongerechtigheid der heilige dingen’. Daarom droeg de hogepriester een plaat op zijn voorhoofd, met als opschrift: ‘De heiligheid des Heeren.’ De Heere zei daarvan: Opdat Aäron drage de ongerechtigheid der heilige dingen (Ex.28:38). Wat was ook dit een genadige voorziening van God! Christus is ook de Hogepriester, Die verzoening doet over de harteloosheid, koudheid, ja de ongerechtigheid van onze gebeden. Maar alleen wanneer je weinig van je bidden denkt, zoek je de verzoening van je gebeden bij Christus. Zo heeft Jezus in alle opzichten de hoogste plaats in het gebedsleven van Zijn volk. Het gebed… Bidden wij nog? Hoe bidden wij? Veel mensen kloppen wel eens op de deur van de hemel, maar ze lopen weer door en wachten niet eens tot de deur opengaat. Jezus leerde echter: Bidt en u zal gegeven worden; (…) klopt en u zal opengedaan worden (Matth.7:7). Het betekent: bidden totdat we ontvangen en kloppen totdat ons wordt opengedaan. Er is een sage bekend van de oude bisschop Drexelius, die zegt dat hij in een gezicht een bidstond zag. Bij iedere bidder stond een engel gereed om de verzoeken van de bidder op te schrijven. Ze schreven de hartelijke gebeden op met goud, ze schreven de sleurgebeden op met water en bij de geveinsde bidder schreven zij helemaal niet. Waarmee zouden de engelen onze gebeden opschrijven? Hoe bidden wij? Hoe ziet ons gebedsleven er uit? Het antwoord op die vraag zegt veel meer over ons christen-zijn dan ons praten en redeneren. Wie zijn we in het verborgene voor God? Hoe ziet ons gebedsleven, onze verborgen omgang met God er uit? www.prekenweb.nl
9/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
Gemeente, alles roept ons op om te bidden. Al de eisen van Gods wet roepen op om te bidden. Wij kunnen immers nooit aan die eisen voldoen. Al uw noden en behoeften roepen: ‘Bid toch, zondaar!’ Al uw ellenden, moeiten en kruisen, roepen om bidden. De dood en de naderende eeuwigheid, ja alles roept: ‘Zondaar, bid toch, zoek toch Gods aangezicht!’ Ook Gods beloften roepen om het bidden. Al de zegeningen die God in de Bijbel belooft, vragen om gebed, dat de Heere geven zal wat Hij belooft. En al de beloften die u hebt afgelegd, al de verbintenissen die u bent aangegaan, alles wat je God beloofd hebt? Ook dat roept om bidden, om na te kunnen komen wat je ooit beloofde. Alles roept op tot gebed. En wij? Bidden wij? Liggen er gebeden voor Gods troon? Want dan alleen kunnen er ook verhoringen zijn. Bij het gebed hoort breken met de zonde en geloof in Christus. Toen Jakob naar Bethel ging om daar te bidden, gaf hij bevel dat eerst al de afgoden weggedaan moesten worden. Zo moeten wij de zonden loslaten en het kwaad bewenen, als we God zoeken in het gebed. Wij klagen dat God geen acht slaat op ons bidden. Maar God klaagt in de Bijbel dat mensen niet bidden. Doch Gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob, als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël! (Jes.43:22) En wie zou er nu gelijk hebben? Wij die klagen dat God niet hoort of God Die klaagt dat wij niet bidden? Gods ontoegankelijkheid... Ja, dat is wat, gemeente. Hebben wij dat wel eens beleefd? Je maakt je op om te gaan bidden en je durft bijna niet meer, ziende op God, de Heilige. Je eigen hart kennende, zo boos en zondig. Zie, dan krijgen we wezenlijk behoefte aan de weg die Jezus door Zijn bloed geopend heeft. Onze afgekeurde gebeden, onze gebeden die we als de gebrekkigste zien, brengen ons juist tot Christus. En de gebeden waarvan wij denken dat ze goed zijn geweest, waar we zo trots op zijn, die vervreemden ons van Hem. God is de Hoorder der gebeden. Al staat hier: ‘Al stonden Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, Ik zou niet horen’, dat werpt de hoofdwaarheid niet omver: Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen (Ps.65:3). Maar het vereist wel een breken met het kwaad. Het vereist wel een gelovig zien op het offer van Christus. God hoort het gebed en Hij vérhoort het ook. Die verhoring stelt de Heere soms uit. In Daniël 10 lees je dat Daniël al is begonnen te bidden in Daniël 9. Hij is al twintig dagen bezig de Heere te zoeken en dán wordt hij verhoord. Dan zegt de engel: ‘Van het begin van uw gebed, heeft God het reeds gehoord.’ Hoopt dan op de Heer’, gij vromen! Is Israël in nood, er zál verlossing komen. Zijn goedheid is zeer groot! Amen.
www.prekenweb.nl
10/11
Ds. C. Harinck – Het raadsel van het onverhoorde gebed
Slotzang: Psalm 66: 9 en 10 Waar’ ik door ongerechtigheden En haar aanlokselen bekoord, Dan had de HEER’ naar mijn gebeden En jammerklachten niet gehoord. Maar nu, nu heeft, met gunstig’ oren, Mijn God op mijnen wens gelet; Hij, die het al kan zien en horen, Merkt’ op de stem van mijn gebed. God zij altoos op ‘t hoogst geprezen; Lof zij Gods goedertierenheid, Die nimmer mij heeft afgewezen, Noch mijn gebed gehoor ontzeid!
www.prekenweb.nl
11/11