HET PROLETARIERSLIED : EEN SOCIAAL-KULTURELE VERSCHIJNINGSVORM VAN DE SOCIALISTISCHE ARBEIDERSBEWEGING door Hendrik VANDECAVEYE Licentiaat geschiedenis (R.U.G.)
"Wanneer, o Volk, zult gij toch eens beseffen, Dat gij de Macht, 't Vernuft, het Leven zijt; Dat ge op uw rug den aardbol schier kunt heffen, En toch miskend, vertrapt, nog honger lijdt !"(1)
Het proletariërslied is een volkslied met een uitgesproken sociaal-politieke inhoud, dat zich uitsluitend richt tot het proletariaat. Als typisch verschijnsel van de geïndustrialiseerde maatschappij, maakte het proletariërslied in de tweede helft van de 19de eeuw een duidelijke bloeiperiode door. Toen bestond er nog een omvangrijke en eeuwenoude volksliederentraditie (2). Het grootste deel van die enorme negentiende-eeuwse liederenproduktie kan als proletariërsliederen beschouwd worden. Paul De Mont, die op het einde van de vorige eeuw een onderzoek deed naar de in de volksliederen aangehaalde onderwerpen, beweert immers dat de liederen met een sociaal-politieke inhoud het talrijkst waren (3). Die kwantitatieve bete-
(1) R. VAN OFFEL, "Wanneer, o Volk ?", 1870,De Werker, 10.4.1870. (2) Onlangs werd daarop nog de aandacht gevestigd in K. VAN ISACKER, Mijn land in de kering. 1830-1980,1, Amsterdam-Antwerpen, 1978, p. 59 e.v. (3) P. DE MONT, "Onze Vlaamsche liedjeszangers", Volkskunde, III, 1890, 6 all., en VIII, 1895, 7 all. 171
Hendrik VANDECAVEYE
kenis is nochtans niet de voornaamste reden waarom het proletariërslied historische aandacht verdient. Door het feit dat het gaat om een lied dat zich specifiek tot de arbeidersklasse richt, mag men veronderstellen dat het in een periode van arbeidersstrijd daarin een rol heeft gespeeld. Enkele schaarse buitenlandse onderzoeken wijzen er inderdaad op dat er een fundamentele en onverbrekelijke correlatie bestaat tussen het proletariërslied en een sociaal onrustige situatie (4). Aangezien het proletariè'rslied een internationaal verschijnsel was dat zich manifesteerde in alle geïndustrialiseerde gebieden van het negentiende-eeuwse Europa, kan men veronderstellen dat het ook bij ons heeft meegespeeld in de evolutie van de arbeidersbeweging. Het proletariërslied vertoont aldus een historisch interessante maatschappijelijke betrokkenheid, die zeker het bestuderen waard is. Bovendien beweegt het zich op het mentale vlak. De inhoud der liederen is niet zomaar de waarheidsgetrouwe weergave van de sociaalpolitieke realiteit, maar de uitdrukking van de existentiële beleving ervan. Bijgevolg mag men verwachten dat het proletariërslied aanwijzingen en informatie kan geven omtrent de mentale verwerking van het dagelijkse leven. De historische relevantie van het proletariërslied kan dus gerust verondersteld worden. Maar ze mag niet blijven hangen in een waas van hypothese, vooroordeel en miskenning. Net zoals voor de andere sociaal-kulturele elementen van de arbeidersbeweging, is er een grondig onderzoek noodzakelijk. Daartoe wil dit artikel een bijdrage zijn. Vooreerst moet nog iets duidelijk gesteld worden, teneinde al te grote verwarring te voorkomen. Het "proletariërslied" is een nieuw begrip dat in het Nederlands taalgebruik nog niet lang in zwang is (5). De term duidt een reeks liederen aan die vroeger, in de folkloristische literatuur, thuishoorden onder andere specifieke termen, zoals straatlied, marktlied, carnavallied, café-chantantlied en revuelied. Bovendien maakt men vandaag binnen het proletariërslied het onderscheid tussen arbeidersvolksliederen en arbeidersliederen. Met het arbeidersvolkslied bedoelt men een eenvoudig en spontaan lied waarvan de inhoud handelt over de leef- en werksituatie van de arbeider. Het ar-
(4) G. ERISMANN, Histoire de la chanson, Paris, 1967, p. 78. (5) In de loop van de zestiger jaren in het nederlandstalig gebied overgewaaid vanuit de DDR. 172
Het proletariërslied
beiderslied daarentegen slaat op een muzikaal-esthetisch hoogstaand kunstlied met een ideologisch gewilde inhoud (6). Dit onderscheid is bijzonder fundamenteel, en toont terzelfdertijd de moeilijke hanteerbaarheid van de betreffende terminologie aan.
AANPAK, BRONNENPROBLEMATIEK EN METHODOLOGIE De diverse deelaspekten van de negentiende-eeuwse arbeiderskuituur werden al te lang als sociale sub-verschijnselen beschouwd. Sinds enkele jaren is daarin een grondige verandering vast te stellen. De historische belangstelling voor deze branche is gaan groeien, wat zich ondermeer uit in het steeds intenser aanwenden van de sociaalkulturele bronnen in het globale historisch onderzoek. Dat brengt evenwel methodologische implikaties met zich mee. Opdat een sociaal-kultureel verschijnsel een bepaalde historische relevantie zou bezitten, moet men op afdoende wijze de authentieke maatschappelijke belangrijkheid van het fenomeen kunnen aantonen. Vertaald naar het proletariërslied betekent dit dat men in de eerste plaats een onderzoek moet doen naar de ware aard en de funktionaliteit van het lied, om aan te tonen in hoeverre het fundamenteel van invloed was op het sociale leven van de 19de eeuw. Pas dan kan er een eerste antwoord gegeven worden op de vraag of het proletariërslied een nuttig werkinstrument kan zijn als historische bron. Periodisch gezien leent de tweede helft van de 19de eeuw zich het best tot een dergelijke studie; toen was er immers een zeer grote liederenproduktie, zodat men kan veronderstellen dat de funktonaliteit eveneens een hoog niveau bereikte. Met een onderwerp zoals het proletariërslied krijgt men af te rekenen met zware heuristische problemen. Het proletariërslied werd door de burgerlijke tijdgenoten als een vulgair en kultuurloos verschijnsel beoordeeld. Gezien het feit dat de historisch belangrijke ge-
(6)
Deze bepalingen werden voor het eerst geponeerd in W. STEINITZ,
Volkslieder demokratischen Charakters aus sechs Jahrhunderten, Berlin, 1954. 173
Hendrik VANDECAVEYE
beurtenissen zelf al interpretaties zijn van de tijdgenoten, zal men bijgevolg in de officiële bronnen en de bronnen van burgerlijkkultureel allooi, weinig of geen neerslag vinden van het proletariërslied. Het vinden van geschikte informatie leidt daardoor soms tot grote moeilijkheden. Temeer daar men op een quasi maagdelijk onderzoeksterrein zit, tenminste toch in het nederlandstalig gebied. Ondanks het feit dat er de laatste jaren enkele baanbrekende publikaties op de markt kwamen (7) en er op akademisch vlak eveneens belangstelling ontstond, bracht dit vooralsnog geen wetenschappelijke koherente visie op. Deze stand van zaken kontrasteert nogal sterk met de bedrijvigheid in het buitenland. Vooral dan in vergelijking met de Oosteuropese landen, waar vanuit een ideologische motivatie heel wat werk wordt gemaakt van het liederenonderzoek, en waar het proletariërslied als een volwaardig en geïntegreerd historisch werkinstrument beschouwd wordt (8). Desondanks kan men voor het onderzoek van het proletariërslied in de Belgische industriesteden gebruik maken van voldoende informatieve bronnen; het vergt wel een hoop tijd, energie en speurzin om erachter te komen waar ze zich bevinden. De liederen zelf zijn onder de meest diverse vormen bewaard gebleven : in kranten en tijdschriften, volksalmanakken, propagandabrochures, liedjesboeken en -bundels, losse pamfletten, verzamelde werken van bekende dichters en zangers, folkloristische verzameluitgaven, publikaties van de socialistische arbeidersbeweging, en dergelijke meer. En dat alles op de meest verscheiden en onverwachte plaatsen. In zijn geheel maakt dit een rijke oogst uit, die ruim voldoende is om een degelijk beeld over het proletariërslied te krijgen. Onder die massa (7) A. BRACKE, "Het socialistische strijd- en volkslied", Oostvlaamsche Zanten, 1964, pp. 90-101; ID., Van het cijnskiesrecht naar het algemeen meervoudig stemrecht. Historische situering van 18 Gentse arbeidersliederen, Gent, 1970. Met een woord vooraf door Prof. Dr. H. Balthazar; ID., "Over het politieke lied", Mens en Taak, 1973, pp. 62-81; J. VAN DE MERWE, Gij zijt kanalje ! heeft men ons verweten. Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen, Utrecht, 1974. (8) De DDR bijt hierbij vooralsnog de spits af. In Berlijn bestaat een gespecialiseerd "Arbeiterliedarchiv", een dienst van de "Deutsche Akademie der Künste". Dit archief bezit meer dan 50.000 proletariërsliederen, op schrift of op band, uit alle delen van Europa. Met deze enorme liederenoogst wordt intens gewerkt; heel regelmatig worden de onderzoeksresultaten gepubliceerd.
174
Hetp role tariërslied
bevinden zich wel een reeks ongedateerde en anonieme liederen; het vergt natuurlijk enige routine om voor die moeilijkheden steeds een oplossing te vinden. Naast de liederen moet men een beroep kunnen doen op de bronnen die informatie geven over het verschijnsel zelf. Die gegevens vindt men in de biografieën over volksdichters en -zangers, in de kranten en tijdschriften, en in de onderzoekingen en beschouwingen die door tijdgenoten werden verricht. Vooral de dokumenten, brochures, propagandapublikaties en historische literatuur over de arbeidersbeweging, zijn onmisbare bronnen gebleken. Ze bevatten, onvermoed weliswaar, zeer veel gegevens over de diverse aspekten van het proie tariërslied. Maar net zoals bij de andere bronnen, is de informatie erg fragmentair, zodat het geduldig en alert uitvlooien van wat men in handen heeft noodzakelijk is. Een andere moeilijkheid is dat deze bronnen vaak ontstonden vanuit een zeer hechte betrokkenheid op het verschijnsel waarover ze handelen, wat een kritische ingesteldheid van de onderzoeker vereist. Methodologisch zijn de problemen minder talrijk, omdat men zich kan baseren op de funktionele analyse voor het onderzoek van sociaal-kulturele verschijnselen (9). Volgens deze werkwijze stelt men zich in eerste instantie de vraag naar de betrokkenen, naar de personen of groepen die rechtstreeks of onrechtstreeks met het proletariërslied te maken hadden. Daarbij probeert men te achterhalen waarom geparticipeerd werd, vanuit welk verwachtingspatroon. Dit betekent dat voor elke participerende groep een behoefte- of gedragsconcept wordt opgesteld, zonder uit het oog te verliezen dat de sociaal-ekonomische faktoren in die mate fundamenteel zijn dat ze het gedrag van de participant steeds zullen beïnvloeden. In tweede instantie gaat de aandacht naar de uitwerking die het participeren heeft op het oorspronkelijk behoefteconcept. Aan de hand van de diverse resultaten, die verschillen voor elke deelnemende groep, kan men de diverse funkties van het proletariërslied gaan bepalen, en ook hun evolutie in de loop der jaren. Dat, samen met een kwantitatieve benadering van het verschijnsel, moet ons in staat stellen om de werkelijke maatschappelijke belangrijkheid van het proletariërslied te bepalen. Tegenover deze koherente achtergrond kan
(9)
H. GAUS, The Function of Fiction, Gent, 1979. 175
Hendrik VANDECAVEYE
men dan de liederteksten analyseren en evalueren, teneinde precies te achterhalen in hoeverre het proletariërslied een nuttig en volwaardig historisch werkinstrument kan zijn.
II.
HET GENTSE PROLETARIËRSLIED TUSSEN 1860 en 1914 (10)
1.
De participanten aan het proletariërslied
DICHTERS EN ZANGERS
De ontstaansproblematiek van het proletariërslied brengt ons in de eerste plaats in kontakt met de dichters en de zangers. Hoewel zij beiden een verschillende inbreng hadden in het tot stand komen van een lied, kan men ze toch als één participerende groep beschouwen. Samen zorgden ze immers voor de produktie van het lied, alvorens het door het publiek op één of andere manier gekonsumeerd werd. Met betrekking op die liederenproducenten rijzen een reeks vragen over hun motivatie, engagementsniveau en afhankelijkheidspositie. Om daarop afdoende antwoorden te kunnen geven werden een aantal individuele biografieën van representatieve dichters en zangers opgesteld, waarna gezocht werd naar overeenkomsten in deze individuele gedragingen die relevant waren voor de gehele groep. Een eerste vaststelling leert ons dat de liederenproducent steeds afhankelijk was van de relatie met zijn publiek. De arbeidersmassa bezat een specifieke kulturele eigenheid en traditie, waarop de dichters en zangers konstant inspeelden. Sterker geformuleerd betekent dit dat de dichter/zanger zichzelf soms moest "verloochenen" omdat zijn produkt nu éénmaal moest beantwoorden aan de verwachtingen van het publiek (11). Hoewel zij meestal wel behoorden
(10) Dit hoofdstuk bevat de belangrijkste bevindingen uit mijn licentiaatsverhandeling : Het Gentse proletariërslied. 1860-1914. Historische situering van een sociaal-kulturele verschijningsvorm van de arbeidersbeweging, Gent, R.U.G., akademiejaar 1977-1978. (Promotor : Prof. Dr. R. Van Eenoo). (11) D. WOUTERS en J. MOORMAN, Het straatlied, Amsterdam, 1934, I, p. 17. 176
Het proietariërslied
tot dezelfde klasse als diegenen tot wie ze hun lied richtten, werden de dichters en de zangers zo'n beetje de gevangenen van hun publiek, dat zelf klem zat in een bepaald systeem van gevoelsgeladen traditionele denkpatronen. De dichter/zanger kon zich bijgevolg nooit een niveau veroorloven waarop zijn toehoorders hem niet meer konden verstaan. Die sterke afhankelijkheidspositie is in niets overdreven. Het lied moet immers beschouwd worden als een ekonomisch produkt waarvan het publiek de konsument is. De wet van vraag en aanbod primeerde in die mate dat de liederenproducent zich moest houden aan de thema's die insloegen bij het publiek, dat uiteindelijk besliste over het succes van een lied. Het was immers zo dat alle volkszangers en de meeste dichters hun kunst uitoefenden uit financiële noodzaak. De opbrengst bleef in de meeste gevallen beperkt tot een bijverdienste, want slechts bij grote populariteit kon men van dit beroep leven. Zelfs in het geval dat men niet verder kwam dan klein geldgewin, bleef het een materiële noodwendigheid; nergens vindt men voorbeelden van liederenproducenten die hun aktiviteit beschouwden als hobby of als lukraak meegenomen meerinkomst (12). Het is dan ook niet te verwonderen dat het aantal volksdichters en -zangers steeds steeg in tijden van werkloosheid en armoede (13). Die materiële druk speelde de liederenproducenten vaak parten. Vooral dan de volkszangers, die voor hun teksten moesten gaan aankloppen bij de drukkers-uitgevers, met wie vele zangers een kontrakt hadden. In die jaren was het "vliegend blad", een pamflet waarop de liederteksten werden afgedrukt, een begrip geworden. Het publiek verlangde ernaar de teksten die hen aanspraken voor een mager prijsje te kunnen kopen. Voor de volkszanger was de opbrengst van die verkoop de enige bron van inkomsten. Die gedrukte bladen kon hij enkel verkrijgen bij de drukker-uitgever, die op zijn beurt dichters in dienst had om voor de teksten te zorgen. Daardoor degradeerden de volkszangers tot leurders in dienst van de machtige drukkers-uitgevers, die aan de basis lagen van een koehandel in liedjesteksten tussen de dichter en de zanger (14). En alsof dit nog niet volstond werd (12) J. DE SCHUYTER, "Straatzangers te Antwerpen in de tweede helft der 19de eeuw en begin 20ste eeuw", Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore der provincie Antwerpen, 1944, p. 74. (13) H. STALPAERT, Marktliederen, Antwerpen, 1954, p. 259. (14) J. DE SCHUYTER, Drij moorden voor vijf eens. Marktzangers als verspreiders van stadsnieuws, Antwerpen, 1945, p. 24. Toch probeerden de dichters en 177
Hendrik VANDECAVEYE
de volkszanger ook nog geregeld uitgebuit door de herberguitbaters, met wie de zangers een overeenkomst sloten om er gedurende enkele avonden te zingen. Meestal waren die kontrakten niet op schrift gesteld, wat natuurlijk tot misbruiken leidde waartegen de volkszanger vrijwel machteloos stond uit schrik om optredenverbod te krijgen (15). Alle voornoemde belemmeringen golden natuurlijk niet voor de kleine minderheid van liederenproducenten die niet rechtstreeks van hun produkt moesten leven. Dat betrof dan hoofdzakelijk diegenen die op één of andere manier verbonden waren met of werkten in de socialistische partij. Zij hadden nochtans op hun beurt te kampen met een andere belemmeringsvorm, die zich situeert op het vlak van de engagementsuiting. Een dichter die sterk partijgebonden was — zoals Aimé Bogaerts als hoofdredakteur van de socialistische krant "Vooruit" (16), of zoals Henri Van Daele die in opdracht van de BWP liederen maakten (17) —moest veel doordachter, gematigder en strikt partijgebonden propagandistisch te werk gaan. Dit in tegenstelling tot de ongebonden dichters die hun radikaal sociaal engagement een stuk spontaner en "eerlijker" konden uiten. Nochtans had die partijgebondenheid en de liederen die er uit resulteerden, ook zeer positieve kanten. Het valt op dat naar het einde van de 19de eeuw toe, het engagementsniveau van de dichters en de zangers steeds hoger gaat liggen : bewuster, meer gefundeerd, kognitiever. Ontegensprekelijk is dit vooral te wijten aan de invloed van de socialistische beweging. Deze evolutie was zeker niet het gevolg van een in de loop der jaren veranderende motivatie bij de dichters en zangers. De grondmotivatie om proletariërsliederen te dichten en te zingen bleef gedurende de hele periode een overtuigde sociale betrokkenheid, die andere uitdrukkingen kende naargelang de evoluerende tijdsomstandigheden. Dat het sociale engagement steeds aanwezig is geweest, wordt ondermeer aangetoond door dit lied uit 1860 (18): zangers soms de hinderlijke drukker-uitgever te vermijden door buiten hem om met elkaar samen te werken. De namen van deze liederenproducenten en van hun werken zijn terug te vinden in F. DE POTTER, De Vlaamsche Bibliografie, Gent, 1892. (15) J. VERSTAPPEN en B. PEETERS, Volkszangers in Antwerpse café-chantants, Oudenaarde, 1962, pp. 12-14. (16) F. ROGGHE, "Korte levensschets van Aimé Bogaerts", voorwoord op A. BOGAERTS, Verzamelde Werken, Gent, 1925. (17) A. BRACKE, Het socialistische strijd- en volkslied..., p. 97. (18) J. VUYLSTEKE, Aan de dichters, 1860. 178
He t prole tariè'rslied
"Terwijl 't gebroed der rijmelaren Gedwee der meesters zolen lekt, Zingt luid, gij stoute harpenaren, Gij moet de klok zijn die de wereld wekt ƒ "
HET PUBLIEK
Bij de definiëring van het onderwerp werd geschreven dat het proletariërslied zich richt tot een proletarisch publiek. Daarmee wordt de klasse der bezitsloze loonarbeiders bedoeld, dus diegenen die voor hun levensonderhoud niets anders bezitten dan hun arbeidskracht, en die bijgevolg tot armoede vervallen zo het aan arbeid ontbreekt. Die bepaling is hier echter weinigzeggend. Om de arbeidersklasse als publieksgroep van het proletariërslied te omschrijven en te begrijpen, moet men uitgaan van haar maatschappelijke situatie. Het is een algemene stelregel dat, opdat een kultuurverschijnsel met een zeker genoegen beleefd zou kunnen worden, de betrokkenen over een kognitief-affektief referentiekader dienen te beschikken, dat voor een overgroot deel gevormd wordt door hun materiële en mentale kontext (19). Het is hier niet de plaats om de proletarische leefwereld te evokeren, ofschoon dat onontbeerlijk is bij de benadering van een dergelijk onderwerp. Men kan echter veronderstellen dat de materiële en mentale kontext zeker van een zodanige aard was dat er bij het proletariaat een sterke behoefte ontstond om aan het proletariërslied te participeren. Het feit dat het hier om een verschijnsel gaat dat zich op dezelfde manier manifesteerde in alle geïndustrialiseerde gebieden, spreekt voor zichzelf. Het proletariërslied was een medium dat het mogelijk maakte de keiharde levensomstandigheden uit te drukken, om gevoelens van hoop op verbetering en van haat ten overstaan van de uitbuiter kenbaar te maken. Het proletariaat kon zich uitleven in het lied omdat het er zich volledig in herkende, zoals dit fragment illustreert (20) :
(19) H. GAUS, Pers, Kerk en geschreven fiktie. Groeiproblemen en konflikten in een demokratiseringsproces. Gent 1836-1860, Gent, 1975, p. 7. (20) R. VAN OFFEL, Hef Kanalje, 1867. Kanal je was de meest vernederende spotnaam voor het proletariaat. 179
Hendrik VANDECAVEYE "Gij zijt kanalje heeft men ons verweten ! Gegroet, o naam, die zooveel grootsck bevat... Kanalje zwoegt ! Uw meesters moeten eten, Als gij niet werkt, dan staakt het levensrad ! "
Het zou nochtans fout zijn om het gehele proletariaat als publieksgroep te beschouwen. Dat proletariaat vormde geen grote, hechte, homogene klasse. Er is een verder onderzoek noodzakelijk om uit te maken welk gedeelte van het proletariaat precies als vaste publieksgroep kan gezien worden. De studie van de toenmalige kontaktskanalen, of de wegen waarlangs het publiek met het lied in kontakt kwam, is daartoe een geschikte mehtode; ze verschaft een hoop inlichtingen over de interne struktuur van het publiek. Die kontaktskanalen zijn erg verscheiden van soort. Zo kende men, om er maar enkele op te noemen, de mondelinge overlevering, de pamfletten of vliegende bladen, het café-chantant. Dat laatste medium kwam tegen het einde van de 19de eeuw erg in trek. Diverse bronnen doen uitschijnen dat het kontaktsplaatsen bij uitstek waren van de socialistische beweging, waar "de socialisten door hun liederen geestdrift en hoop verwekten onder elkaar" (21). De socialisten beschikten bovendien over tal van andere kanalen om de liederen bekend te maken : meetings en stakingen, de verkoop van tekstboekjes, liederenbrochures en volksalmanakken, de optredens van strijdkoren en fanfares. Kortom, alle bestaande kontaktskanalen waren hoofdzakelijk of uitsluitend voorbehouden aan het socialistische lied. Daarmee wordt echter niet bedoeld dat deze kanalen en de liederen die er hun weg door vonden, alle in handen waren van de partij-instanties. Wel blijkt daaruit dat de publieksgroep van het proletariërslied overwegend socialistisch was. Deze hypothese wordt volledig bevestigd door een vergelijkend onderzoek van het belangrijkste kontaktskanaal : de persmedia. De Gentse dagbladen waren in die periode nog de min of meer exakte weerspiegeling van de ideologische of politieke overtuiging van de lezers, en, tot op zekere hoogte, van de sociaal-ekonomische gelaagdheid van het publiek (22). Het is dus methodologisch verantwoord (21) K. HANINCK, In memoriam Jan Samijn. 1869-1933, Gent, 1933, p. 18. (22) H. GAUS, Pers, Kerk en geschreven fiktie..., p. 11. Deze stelling heeft betrekking op de periode 1830-1860. Dit gaat ook nog op voor de Gentse dagbladen uit de latere periode, zolang de intrede van de massapers uitblijft. 180
He t prole tariërslkd
om uit te maken in welke dagbladen er proletariërsliederen verschenen, om uitgaande van de politieke strekking van het medium, het publiek met grotere zekerheid te bepalen. Drie Gentse kranten werden met elkaar vergeleken : de socialistische "Vooruit", de liberale "Gazette van Gent", en het christendemokratische "Het Volk" (23). Hieruit bleek duidelijk dat "Vooruit" een quasi monopoliepositie bekleedde wat betreft het publiceren van liederen. Hoe de verhoudingen precies waren wordt aangetoond in de volgende tabel, aan de hand van een vergelijking van de vijf piekjaren.
Vooruit
1886 1892 1894 1902 1912
29 liederen 10 liederen 12 liederen 35 liederen 28 liederen
Het Volk 1886 : De Lichtstraal
Gazette van Gent
2 liederen 2 liederen 3 liederen 2 liederen 5 liederen
0 liederen 0 liederen 0 liederen 0 liederen 0 liederen
Dit vergelijkend onderzoek heeft slechts betrekking op de periode na 1884. Alles laat echter vermoeden dat de vorige periode een identieke situatie kende. Vanaf de doorbraak van het proïetariërslied rond 1860, merkt men dat elk socialistisch gericht tijdschrift volop liederen publiceert, vooral dan "Het Werkverbond", "De Werker" en "De Volkswil". Een situatie die na 1884 evolueerde naar een soort socialistisch monopoliegebruik. Dat alles laat ons toe met zekerheid te stellen dat de publieksgroep van het proïetariërslied sterk overwegend socialistisch was.
(23) Gezien Vooruit pas in 1884 van start ging, vangt het onderzoek met dat jaartal aan. Tussen 1884 en 1891, jaar waarin Het Volk werd opgericht, werd De Lichtstraal als voorloper van Het Volk onderzocht. 181
Hendrik VANDECAVEYE
DE SOCIALISTISCHE ARBEIDERSBEWEGING ENDE BWP
De vaststelling betreffende het publiek oriënteert de aandacht naar de interne wisselwerking tussen de socialistische beweging en het proletariërslied. Dit onderzoeksaspekt bevat een dubbele probleemstelling. In eerste instantie stelt zich de vraag of de aanwending van het proletariërslied door de socialistische instanties een gevolg was van een al dan niet bewuste motivatie. Een antwoord daarop kan enkel bekomen worden door een zo breed mogelijke waaier van uitlatingen en standpunten over het proletariërslied uit de socialistische beweging te achterhalen. Op dat vlak was het onderzoek een succes; vrijwel alles wat over de Gentse socialistische beweging werd doorgenomen, gaf op één of andere manier informatie over het proletariërslied. Belangrijk zijn natuurlijk de meningen en ervaringen die door de socialistische voormannen werden geuit. Pol Verbauwen, die zelf ook de dichter was van enkele liederen, wijst herhaaldelijk op het belang en de betekenis van het strijdlied, omdat het altijd al een onderdeel vormde van het dagelijkse leven van de arbeiders en daardoor een gemakkelijk kontaktsmiddel was (24). Paul De Witte beweert dat "van in het begin der socialistische beweging de zang er een grote rol heeft in gespeeld. Bij werkstakingen hoorde men gewoonlijk de groepen stakers liederen zingen, opzettelijk voor de gelegenheid gedicht. Het waren woorden als uit het hart van de Gentsche socialistische arbeiders gegrepen, en in hunnen mond klonken ze wild, woest, ja onheilspellend als bliksemflitsen. Evenveel of meer nog dan de redevoeringen der meetings, brachten de liederen het hunne bij om den geest van verzet en oproer wakker te maken. Aan dat lied, als strijdmiddel, hechtten de leiders der werkliedenpartij veel gewicht" (25). Ook Edward Anseele begreep terdege de fundamentele betekenis van het lied. Hij beschouwde het als "het sterkste cement dat de arbeidersmassa binden kan, een collectieve ziel, die hiervoor gevormd wordt" (26). Anseele, die door zijn biograaf P. Kenis aanzien wordt als de grote stimulator van heel die strijdliederenkultuur, (24) P. VERBAUWEN, Eenige bladzijden uit de geschiedenis der Gentsche wevers, Gent, 1905, p. 1. (25) P. DE WITTE, De Geschiedenis van Vooruiten de Gentsche Socialistische Werkersbeweging sedert 1870, Gent, 1898, pp. 221-222. (26) P. KENIS, Het leven van Edward Anseele, Gent, z.d., pp. 190-192. 182
He t prole tariërslied
vertoonde in de meeste van zijn geschriften grote interesse voor wat hij het "kultureel en intellektueel onderlegd lied" noemde (27). Vooral in zijn volksroman "Voor 't volk geofferd", die over Emiel Moyson handelt, geeft Anseele zijn bedenkingen en visies weer over de betekenis en de funktie van het proletariërslied. Hij noemt er de liederen perfekte weerspiegelingen van de tijdsgeest, die steeds een korrekte visie verschaffen op het besef en de praktische organisatie van de arbeidersstrijd. De liederen zijn ideaal om nieuwe ideeën de wereld in te sturen; ze brengen stof tot begeestering, ter bezieling van het volk dat deze liederen meezingt. Bovendien hebben ze een kulturele en opvoedende waarde. "Het zijn de sterkste voedsels voor den gezonden mensch" (28). Bovenstaande greep uit de meningen en standpunten van diverse socialistische voormannen, bewijst dat de socialistische beweging vanaf haar ontstaan het proletariërslied heel gemotiveerd als belangrijk beschouwde. Deze vaststelling wijst erop dat het lied doelbewust werd uitgekozen en gestimuleerd als een volwaardig propagandamiddel. Men besefte dat het proletariërslied diep ingeworteld zat in de arbeidersmassa. Een dergelijk kontaktsmiddel moest dus niet vervangen worden door een ander; het lag voor het grijpen, en de socialistische beweging heeft dat dan ook bewust en gemotiveerd gedaan. Het volgende citaat is één van de vele die dat kunnen illustreren (29) : ' 'Werkvolk, laat zien dat wij socialist zijn, Laat ons marcheeren, manifesteeren, 't Duurt reeds te lang dat wij leven in pijn, Verjaagt diegenen die ons verdrukkers zijn. " Bij dat alles stelt zich een tweede vraag : in hoeverre was de groeiende aanhang van de socialistische beweging te danken aan de hulp van het proletariërslied ? Dit noopt ons tot een onderzoek naar de vormen van aanwending en de efficiëntie van het lied als propagandamiddel.
(27) E. ANSEELE, Vooruit en de Vlaamsche Beweging, Gent, 1913, p. 22. (28) ID., Voor 't volk geofferd, Gent, 1881, p. 108 e.v. (29) E. SMOL, "Socialistische Zang", 1899, 100 zangen voor het volk, Gent, 1928, p. 121. 183
Hendrik VANDECAVEYE
Paul De Witte beschouwde de door de propagandaclubs georganiseerde meetings, vergaderingen en feestelijke bijeenkomsten als evenementen waar het proletariërslied het grootste aandeel had in het succes ervan (30). Het zingen bij dergelijke gelegenheden werd bijgevolg een gewoonte. Het blijkt bijvoorbeeld dat op de wekelijkse bijeenkomsten van de rond 1886 opgerichte socialistische bond der "Dockers", steeds zangers en zangeressen aanwezig waren die, begeleid door viool of piano, propagandistische liederen ten gehore brachten (31). Op de duur vereiste dit de oprichting van strijdkoren en muziekkorpsen, wat de Gentse socialisten dan ook gretig deden : in 1900 waren er twee vrouwenstrijdkoren (110 leden), twee mannenstrijdkoren (190 leden), en drie muziekkorpsen (198 leden) (32). Het is evident dat voor dat alles een konstant variërende en omvangrijke liederenproduktie nodig was. Vooral langs advertenties in de partijkrant "Vooruit" werden de dichters aangemaand daartoe hun steentje bij te dragen. Geregeld werden er prijskampen uitgeschreven, waaraan de bekendste dichters meededen. Soms gaf de partij opdrachten aan dichters en komponisten; deze taak werd later hoofdzakelijk in handen gegeven van Aimé Bogaerts en Jef Van der Meulen, die in vast dienstverband in de partij-instellingen werkten (33). Teneinde al die liederen beter bekend te maken bij het publiek, werden zij afgedrukt in kranten en tijdschriften, in brochures, almanakken en liedjesboeken. Die liederenpublikaties kenden steeds een grote oplage. Zo werden de brochures met "democratische liederen", die rond 1880 verschenen, op ruim 5000 exemplaren verspreid (34). Dit alles geeft een beeld van de intensieve aanwending van het lied door de socialistische beweging. Het vertelt echter niet of dit propagandamiddel werkelijk efficiënt was. Dit is zeer moeilijk na te gaan, juist omdat de konkrete resultaten van een dergelijke propaganda, die slechts een onderdeel was van het hele apparaat, onmo(30) P. DE WITTE, De geschiedenis van Vooruit..., p. 123. (31) MILLIO, TEMMERMAN, COGH, De Gentsche Dockers, Gent, 1900, p. 21. (32) AVANTI, Een Terugblik; bijdragen tot de geschiedenis der Gentsche arbeidersbeweging, Gent, 1930, Deel II. (33) Aimé Bogaerts was vanaf 1901 hoofdredakteur van Vooruit; Jef Van der Meulen was vanaf 1892 bestuurder van de diverse socialistische strijdkoren en muziekkorpsen. (34) De Volkswil, II, 15,12.7.1880, p. 1. 184
Het prole tariërslied gelijk precies vast te leggen zijn. Toch kan men stellen dat, mocht het proletariërslied als propagandamiddel weinig of niet efficiënt geweest zijn, de intense aanwending nooit zolang zou geduurd hebben. De aangetoonde kwantiteit en diversiteit van aanwending laat inderdaad een hoge graad van efficiëntie vermoeden. DE TEGENSTANDERS VAN DE SOCIALISTISCHE BEWEGING Het is duidelijk dat het proletariërslied hoofdzakelijk in socialistische sferen moet gesitueerd worden. De vraag is nu welke de houding daartegenover was van de opponenten der socialistische beweging — dus de burgerij, het patronaat, de overheid, of in politieke termen vertaald, de twee grote machtsblokken der liberalen en katholieken, waaronder bij deze laatsten vooral de christen-demokratische of anti-socialistische arbeidersbeweging thuishoort. Normaal kan men verwachten dat deze opponenten fel zouden gaan reageren tegen een dergelijk rood propagandamiddel. In dat geval kon dat slechts gebeuren volgens één alternatief : ofwel door het lied zelf aan te wenden, ofwel door het met allerlei middelen te belemmeren. Wat de aanwending betreft, wees het onderzoek naar de kontaktskanalen reeds uit dat noch de liberalen noch de katholieken het proletariërslied voor eigen propaganda hebben gebruikt. Toch stuurden de katholieken erg sporadisch liederen de wereld in, in tijden van politieke noodzaak (verkiezingen, schoolstrijd), en ter provokatie van de socialisten. Zij kenden immers wel de betekenis van de strijdliederenkultuur; G. Eylenbosch, leider van de christelijke arbeidersbeweging, noemde het "het sterkste wapen van de socialisten tijdens hun meetings en betogingen" (35). Ook de liberalen waren zich daarvan bewust. Prof. Laurent, liberaal en anti-internationalist, besefte bepaald goed dat de invloed van het in zijn ogen platvloerse en vulgaire proletariërslied erg groot was op de arbeidersmassa. Daarom ijverde hij om dat soort liederen te vervangen door gekuiste, ongevaarlijke en kunstzinnige liederen (36). Afgezien van dit besef, is er bij de tegenstanders der socialisten geen sprake van een intense aanwending. De schaarse lie(35) G. EYLENBOSCH, Het ontstaan en het leven derchristene werkliedenbeweging in het Gentsche, 1885-1926, Gent, 1928, p. 38. (36) F. LAURENT, Les sociétés ouvrières à Gand, Bruxelles, 1877, p. 103. 185
Hendrik VANDECAVEYE
deren van de christelijke arbeidersbeweging konden zeker geen tegengewicht vormen tegen de mate van socialistische aanwending. De vraag is bijgevolg of er andere methodes gebruikt werden om het proletariërslied te bestrijden. Dat was inderdaad het geval, door het veelvuldig hanteren van censuur en vervolging. Op straf van boete en in hechtenisneming werd op het zingen van liederen geregeld verbod gelegd. Te Gent gebeurde dit bijvoorbeeld met het "Kanaljelied" en het "Koevoetslied", twee zeer bekende en populaire nummers. De "Marseillaise" was eveneens dikwijls het mikpunt van maatregelen; op de betoging voor algemeen stemrecht van 15 augustus 1880 werd het lied op politiebevel verboden (37). En zo zijn er nog talrijke gevallen bekend. Naast het verbieden en censureren van liederen, deed men aan intimidatie en vervolging van dichters, zangers en andere betrokkenen. Zo werden Emiel Moysons teksten door de overheid op hun inhoud onderzocht. De Gentse onderzoeksrechter Fiers schreef aan de procureur des konings over een lied het volgende : "Moyson schijnt de schrijver te zijn van het Vlaamsche lied 'Ten Strijde', dat hier Zondag laatst in de straten werd uitgedeeld en een ware ophitsing tot wanorde bevatte". Enkele dagen later werd Moyson beschuldigd van "aanmoediging tot samenspanning". Voor de raadkamer werd hij "vooralsnog" vrijgesproken (38). Dit is geen alleenstaand geval; regelmatig komen de namen van bekende dichters in de politieverslagen voor. Dit leidde natuurlijk tot bepaalde vormen van zelfcensuur, zoals bij de dichter Karel Waeri die zijn sterk geëngageerde liederen met een pseudoniem ondertekende. De vervolging van dichters en zangers gebeurde nochtans niet enkel omwille van de inhoud van hun liederen, maar ook omwille van het persoonlijke sociaal-politieke engagement en het eventuele lidmaatschap van de socialistische partij. In dat belemmeringsproces beschikte de overheid nog over andere represaillemiddelen, namelijk de meer subtiele en minder spektakulaire vervolging. Een zeer doeltreffend gebruik was het toekennen bij politie-ordonnantie van de standplaatsen waar de volkszangers hun liederen mochten zingen. Dat hield natuurlijk de mogelijkheid in tot intrekking van de vergunning wanneer de zanger zijn
(37) De Volkswil, II, 21,22.8.1880, p. 3. (38) AVANTI, Een Terugblik..., deel I, p. 186. Het gaat hier om het lied "Ten Strijde", dat op 19.3.1859 verspreid werd. 186
He t prole tariërslied
boekje te buiten ging (39). Andere belemmeringen waren de hoge vermakelijkheidskosten op café-chantants, en het stimuleren en subsidiëren van andere, minder populaire doch ongevaarlijke takken van de muziekkunst. De vraag blijft evenwel of die maatregelen werden genomen vanuit een spontane, algemeen anti-socialistische reflex, of omdat men de militante kracht van het lied heel bewust besefte, of omwille van deze twee motivaties samen. In dit stadium van het onderzoek kan daarop geen antwoord gegeven worden. In ieder geval staat het vast dat het proie tariërslied te lijden had onder een vrij intense vervolgingscampagne. Globaal gezien was deze reaktie echter weinig efficiënt : het zag er nooit naar uit dat het lied kwantitatief enkwalitatief in die mate zou verzwakken, dat het niet meer geschikt zou blijven als socialistisch propagandamiddel. Het élan van een massaverschijnsel wordt blijkbaar niet zo gauw gebroken door vervolging en andere, subtielere middelen. Tenminste, zolang de diepere kern van de beweging niet geraakt wordt, zoals onderstaand lied heel algemeen suggereert (40) : "En gif, despoten, die ons durft regeren, Vervloekt geslacht, dat nood en armoe kweekt. Gij hebt ons steeds voor 't kapitaal doen buigen, En door uw goud ligt onze mach t verstrooid. Nog kunt gij 't volk soms voor uw glans doen juichen, Maar toch : Ons hart, ons hart verkrijgt gij nooit ƒ "
2.
Funktionaliteit en belangrijkheid van het proletarièrslied
FUNKTIONALITEIT
Door de veelheid aan participanten — elk vanuit een verschillend behoefteconcept — en bijgevolg door de verscheidenheid van
(39) A. DE LATTIN, Het lied in het Antwerpse volksleven in de vorige eeuw, Antwerpen, 1954, p. 5. (40) P.C. DE RUYTER, "Ons hart verkrijgt gij nooit", 1884, in J. VAN DE MERWE, Gijzijt kanalje..., p. 122. 187
Hendrik VANDECAVEYE
aanwending, verkrijgt het proletariërslied een aantal specifieke funkties. Sommige daarvan werden door de tijdgenoot heel bewust ervaren; andere dan weer niet. Globaliserend kan men die funkties herleiden tot een vijftal hoofdfunkties. — Het lied als elementaire levensuiting. Vrijwel alle vroegere en recente publikaties over het negentiende-eeuwse proletariërslied beschouwen dat lied als een bron die de korrekte spiegel vormt van de tijdsgeest, van de mentaliteit en de opvattingen van de arbeidersklasse. Daardoor is het lied zowat de meest waardevolle kulturele erfenis van het internationale proletariaat (41). Een grondige kennismaking met de liederteksten wijst er op dat het volk daarin de eigen leefwereld volledig wou herkennen. Dit betekent niet dat het proletariërslied altijd handelt over konkrete en reële situaties, zonder enige fiktie te brengen. Een onvervalste uiting van de volksgeest ontkomt niet aan een menselijke dosis emotionaliteit. Aldus merkt men dat veel liederen een fiktieve, utopische, socialistische toekomst bezingen. — Het lied als informant. Gedurende een lange tijd was het lied een zeer geschikt middel om nieuws te verspreiden. Er was immers een hoge graad van analfabetisme; in 1880 nog 35% van de volwassen Gentse bevolking (42). Aldus moest men terugvallen op het gesproken of gezongen woord. Dat laatste was daarbij het meest afdoende middel. Door het rijm konden de feiten duidelijker verwoord worden, en de melodie zorgde ervoor dat alles gemakkelijker onthouden werd. Het lied was dus een soort geheugensteun voor een overwegend ongeletterde massa. Wat de Franse volkszanger Vinçard in 1830 deed schrijven dat het lied "est la première etappe de la marche d'intelligence populaire" (43). — Het lied als ekonomisch produkt. Reeds enkele malen werd erop gewezen dat het lied, in de gedrukte vorm, verkocht werd, wat aan enkele dichters en zangers toeliet om in hun levensonderhoud te voorzien. Bovendien werd in de socialistische beweging het lied regelmatig aangewend als een manier om de behoeftige verenigingskassen financieel te spijzen. (41) I. LAMMEL, Das Arbeiterlied, Leipzig, 1971, p. 12. (42) M. STEELS, Geschiedenis van het stedelijk onderwijs te Gent. 1828-1914, Gent, 1978, p. 350. (43) G. ERISMANN, Histoire de la chanson..., p. 94. 188
He t prole tariërslied — Het lied als socialistisch propagandamiddel. Binnen het propaganda-apparaat van de socialisten, beantwoordde het lied aan verschillende betrachtingen. Wellicht de belangrijkste funktie was de bewustmaking, de scholing in eigen kring : het informeren over de eigen klasse en de eigen leefsituatie, het stimuleren van het klassebewustzijn, het informeren over de uitbuitingsvormen en de uitbuiters, het hekelen entarten van de "vijand". Even specifiek waren de andere funkties van het socialistische lied : het lokken en werven van nieuwe leden, het opwekken en prikkelen van de strijdgeest, en het kenbaar maken en propageren van de nieuwe gedachten, standpunten en programma's. — Het lied als kultuurbevorderaar. Over dit thema bestaan er nogal controversiële meningen. Sommige auteurs gaan ervan uit dat het proletariaat vrijwel kultuurloos was, en dat bijgevolg de liederen die tot dat proletariaat gericht waren, evenmin op een hoog kultureel niveau dreven. Anderen stellen dat de proletariërsliederen steeds een kultuurbevorderende funktie hebben vervuld. Die liederen brachten het proletariaat immers voor het eerst in kontakt met het literairkulturele aspekt van het woord. De waarheid in dit meningsverschil zal wel ergens tussenin liggen : er bestonden zowel proletariërsliederen van een laag "kultureel" niveau, als "kultureel" hoogstaande produkten. Natuurlijk hangt heel veel hierbij af van de wijze waarop men de term "kuituur" definieert. Zij die beweren dat het proletariaat vrijwel kultuurloos was, hanteren vanzelfsprekend een elitaire definitie en verloochenen het bestaan van een volwaardige arbeiderskultuur met een eigen gezicht. Belangrijker dan in te gaan op dat meningsverschil, is te gaan kijken welk standpunt de socialistische voormannen zelf toen innamen. Het is wat dat betreft duidelijk dat ook zij van mening waren dat het "kultureel" peil van de arbeidersklasse op een laag peil dreef, zonder dat ook toen de term "kultureel" gedefinieerd werd. Hoe dan ook, de partij achtte het noodzakelijk om daaraan iets te doen, wat ondermeer gebeurde door het kultureel hoogstaande lied te gaan bevorderen. Dit standpunt werd in 1891 duidelijk naar voor gebracht door Anseele in een dagbladartikel, waarin hij het "smerige en vulgaire" arbeidersvolkslied verwerpt ten voordele van het "kultureel opvoedende" arbeiderslied. In 1903 herhaalde Aimé Bogaerts hetzelfde standpunt in een hoofdartikel van "Vooruit" (44). Ondertussen was er ter bevordering van het kunstzinnige (44) "Dokumenten van en over Edward Anseele. 1856-1938", Germinalreeks, jg. 12,1945, nr. 2, pp. 20-21. Vooruit, 15.12.1903. 189
Hendrik VANDECAVEYE lied al het één en ander gebeurd, vooral nadat de komponist Jef Van der Meulen vanaf 1891 onder de arm werd genomen. In opdracht van de partij toondichtte hij een reeks bekende arbeidersliederen, en zette hij tal van kultureel-muzikale initiatieven op touw (45). Volgens de verslagen in "Vooruit" had dat allemaal enorm succes, wat het verder betreden van die weg bevorderde. Voornoemde vijf hoofdfunkties vertonen naarmate de periode verloopt een evolutie qua belang en intensiteit. De funktionaliteit van het lied is immers rechtstreeks verbonden met de evoluerende sociaalpolitieke tijdsomstandigheden. De plaats ontbreekt om daar dieper op in te gaan. Toch verdient de evolutie van het begeesterende, revolutionerende lied naar het kultuurbevorderende lied — beide soorten werden door de socialistische propaganda aangewend — verdere aandacht. Het werd reeds gesuggereerd dat die twee funkties moeilijk met elkaar verzoenbaar bleken te zijn : zodra het socialistische kunstlied verscheen, verminderde de produktie van het begeesterende lied gestadig, hoewel de totale liederenproduktie steeds konstant bleef. Het bestaan van die overgang wordt ondermeer duidelijk bij het overlopen van de liederenpublikatie in de "Vooruit". Na de verovering van het algemeen meervoudig stemrecht (1893), werden omzeggens geen revolutionerende liederen meer gemaakt. Vanaf 1895 merkt men dat de strijdliederenkultuur nog maar weinig strijdbaars meer bezit; de zuivere kunstuiting werd belangrijker geacht dan het propageren van de strijdpunten (46). Dat blijkt eveneens uit het verslag van de werkzaamheden der socialistische koren en muziekkorpsen : vanaf 1895 ziet men het aandeel van de strijdliederen in het repertorium van die verenigingen sterk afnemen (47). Een antwoord op de vraag welke oorzaak er achter deze aksentsverschuiving ligt, en welke partij-instanties daar achter schuilen, kan vooralsnog niet gegeven worden. De enige zekere vaststelling is, dat die overgang gebeurt op het moment dat de BWP pas goed vat begint te krijgen op het proletariërslied, en dat het reformisme zich in haar rangen konsolideert. Bewijzen dat deze omkeer bewust uitgelokt werd, zijn nergens voorhanden. Het zich gelijktijdig manifesteren (45) Een overzicht van deze initiatieven vindt men in AVANTI, Een terugblik... (46) P. DE WITTE, De Geschiedenis van Vooruit..., p. 306. (47) J. LEFEVERE, Jubelfeesten der harmonie Vooruit. 1886-1911, Gent, 1911, pp. 87-93. 190
He t prole tariërslied
van beide tendensen is nochtans te opvallend om er geen relatie tussen te veronderstellen. BELANGRIJKHEID
Een kwantitatieve benadering van de liederenproduktie is één van de middelen om het maatschappelijk belang van het proletariërslied te peilen. Hierbij komt het er niet zozeer op aan om een volledig korrekt beeld te krijgen van de totale liederenproduktie van heel de beschouwde periode. Dit is overigens onmogelijk; er is veel verloren gegaan, en heel wat materiaal zit nog ongeordend verborgen op de meest ondenkbare plaatsen. Een kwantitatieve benadering wordt pas nuttig wanneer men ze in haar evolutie beschouwt. Vooral dan met betrekking tot de hypothese dat de liederenproduktie stijgt naarmate de sociale onrust toeneemt. De Nederlandse socialist Bymholt was de enige tijdgenoot die deze tendens besefte : "Opmerkelijk is het, dat de tijd der Internationale verschillende volksdichters voortbracht. Na die periode van bloei zwegen de volksdichters meer en meer, maar met de opkomst van de socialistische beweging herleeft ook weer de volksdichtkunst in het lied" (48). Teneinde hierover meer bevestiging te krijgen, werden eens te meer de socialistische kranten en tijdschriften onder de loupe genomen. Het is inderdaad zo dat de publikatieregelmaat van de liederen in de socialistische persmedia duidelijke hoogtepunten vertonen. Hiervan enkele voorbeelden. Het weekblad van de Internationale, "De Werker", vertoont tussen 1869 en 1873 het volgende beeld : jg. 2,1869-1870 : 19 liederen jg. 3, 1870-1871 : 36 liederen jg. 4,1871-1872 : 7 liederen De periode van november 1870 tot november 1871 blijkt zo'n hoogtepunt te zijn. Binnen die tijdspanne ontstaat en valt de Parijse Com-
(48) B. BYMHOLT, Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Nederland en België, Amsterdam, 1894, p. 98. 191
Hendrik VANDECAVEYE
mune (10 maart tot 25 mei 1871). Deze gebeurtenis kent ook in Vlaanderen een enorme weerklank. Dit uit zich in een liederentoename vanaf januari 1871. Die liederen handelen meestal over konkrete situaties in eigen land, maar geven ook beschouwingen over de Parijse gebeurtenissen. Die periode van intense liederenproduktie sluit af op 24 juni 1871 met een lied van Rik Van Offel, "Aan Parijs". Daarna verschijnen er dat jaar nog amper vier liederen, meestal pessimistisch van inhoud. Een ander voorbeeld betreft het Gentse socialistische weekblad "De Volkswil". Tussen 1879 en 1881 evolueerde de liederenpublikatie daarin als volgt : jg. 1, 1879 : 6 liederen jg. 2,1880 : 19 liederen jg. 3,1881 : 1 lied Hier is 1880 een duidelijk piekjaar. Toen ging te Brussel op 15 augustus de eerste grote socialistische betoging voor het algemeen stemrecht door. Vanaf eind januari wordt het lezerspubliek daarover ingelicht langs de liederen om. Wekelijks worden er stemrechtliederen afgedrukt met een klimax naar 15 augustus toe. Daarna neemt het publikatiepeil sterk af. De socialistische krant "Vooruit", die van 1884 tot 1914 werd doorgenomen, bevestigde volledig dit beeld. De publikatiehoogtepunten — in de jaren 1886, 1889,1893/94,1902,1907,1912 - komen steeds weer overeen met onrustige sociale periodes, waarin er ekonomische krisis heerste of één of ander socialistisch strijdpunt centraal stond, vooral dan de eis voor algemeen stemrecht. Deze voorbeelden tonen onweerlegbaar de relatie aan tussen de liederenproduktie en de sociale kontext. Sociaal-politieke situaties waarover men gevoelens van hoop, opwinding en begeestering wil uiten, hebben een verhoging van de liederenproduktie tot gevolg. Dit betekent nochtans niet dat er telkens bij een sociaal konflikt naar het lied werd gegrepen. Wel staat vast dat het proletariërslied hoofdzakelijk ontstond en funktioneel was in periodes van grote sociale betekenis. Deze vaststelling leert ons ook dat niet elk lied even belangrijk is; dat hangt ondermeer af van de periode en de kontext waarbinnen het ontstaan is. Het zou dus zinloos zijn om er naar te streven zoveel mogelijk liederen uit een bepaalde periode op te sporen. Het komt er 192
He t prole tarîërslied
veeleer op aan om met grote zekerheid te achterhalen welke liederen het meest ingrijpend waren, dus welke liederen een groot publiek bereikten en een optimale funktionaliteit hadden. Men moet bijgevolg een zo logisch mogelijke schifting doorvoeren in de massa liederen, aan de hand van de opgedane algemene wetenschap omtrent het lied, en aan de hand van informatie uit de bronnen. In eerste instantie kan men zich beperken tot de liederen die in gedrukte vorm bewaard gebleven zijn, en tot de liederen die getuigen van een radikaal en later socialistisch engagement (49). Een verdere schifting kan gebeuren aan de hand van de historische literatuur en de bronnen over de socialistische arbeidersbeweging. Die geven ruimschoots informatie over die liederen die het meest succesvol waren. Voor Gent bekomt men aldus gegevens over 76 liederen, waarvan wordt aangetoond dat ze een grote invloed hadden, dat ze algemeen gekend waren, en waar en wanneer ze voor welk publiek gebracht werden. Dezelfde soort informatie vindt men ook her en der in de biografieën van dichters en zangers. Aan de hand van dergelijke gegevens zou men een lijst kunnen opstellen met de belangrijkste liederen. Voor Gent bleek dit echter niet nodig te zijn, want op 14.11.1908 publiceert de "Vooruit" zelf zo'n lijst. In enkele voorafgaande advertenties werd aan het lezerspubliek van de krant gevraagd om massaal de teksten der meest geliefde en best onthouden liederen op te sturen, met de bedoeling een nieuwe reeks liederenbrochures samen te stellen (50). Die rondvraag leverde 107 titels op, die op bewuste dag op de frontpagina werden gepubliceerd. Die liederen — die de periode van 1860 tot 1908 overlappen — kunnen inderdaad beschouwd worden als de meest succesvolle en de belangrijkste. De lijst kwam immers tot stand op een brede en demokratische manier. Het waren niet de opperste partij-instanties die erover beslisten. Integendeel, het was de uitdrukking van de keuze die door een deel van de publieksgroep van het proletariërslied werd gedaan. Bovendien bleek de keuze volledig overeen te komen met de gegevens uit de bronnen over de arbeidersbeweging. Het bestaan van zo'n lijst vergemakkelijkt natuurlijk in grote mate het werk van de onderzoeker. Maar het is geen noodzaak; de bronnen bepalen immers hoofdzakelijk zelf de liederen met het (49) Zie de passages in dit artikel over de dichters/zangers en over de publieksgroep. (50) Bijvoorbeeld Vooruit, 30.9.1908. 193
Hendrik VANDECAVEYE
grootste belang. Het achterhalen van die invloedrijkste liederen is echter wel een noodzaak, wil men het proletariërslied eventueel als historische bron gebruiken. III. HET PROLETARIERSLIED : EEN NUTTIG HISTORISCH WERKINSTRUMENT Een eerste formeel resultaat van het hier uiteengezette onderzoek van het Gentse proletariërslied is, dat die liederenkultuur een betekenisvol en invloedrijk negentiende-eeuws sociaal verschijnsel is geweest. Vooral binnen de socialistische arbeidersbeweging bereikte het lied de grootste funktionaliteit. Alles wijst in die richting, en het is dan ook niet te verwonderen dat het proletariërslied een verduidelijkend beeld ophangt van de evoluerende strijdpolitieke opvattingen en akties van de arbeidersbeweging. Het zou echter verkeerd zijn het lied louter in de enge betekenis van socialistisch propagandamiddel te beschouwen. De proletariërsliederen overstegen die beperkte funktie. Ze waren evenzeer een ideale uitlaatklep voor al wat in het volk leefde, een soort klankschilderij van een groot stuk negentiende-eeuws maatschappelijk leven. Dat alles maakt van het proletariërslied een relatief belangrijk en invloedrijk verschijnsel. Dat wordt bevestigd door de vaststelling dat de liederen hoofdzakelijk ontstonden in periodes van sociale onrust, dus in periodes van grote betekenis voor de arbeidersbeweging. Met die maatschappelijke betekenis van het proletariërslied wordt aan één van de objektieve maatstaven voldaan om het verschijnsel een historische relevantie toe te schrijven, en dus om het als een volwaardige historische bron te beschouwen. Vroegere onderzoekers wezen reeds in die richting. Jan Brouckaert beweerde in 1895 dat de proletariërsliederen "eene kostelijke bijdrage vormen tot de kennis van de zeden en gedachten onzes volks, en om de toestand der gemoederen te schetsen, beter dan welke bron ook" (51). Paul De Mont, een andere onderzoeker uit die periode, beschouwde dat soort volksliederen als betrouwbare dokumenten voor de sociale en politieke geschiedenis van de dagen waarin ze ontstonden. Zij kun-
(51) J. BROUCKAERT, "Iets over het oude straatlied", De Vlaamsche Kunstbode, Gent, 1895, p. 9. 194
He t prole tariërslied
nen bepaalde visies op de geschiedenis verruimen en aanvullen (52). Iets waarvoor ondermeer de toenmalige geschiedschrijvers van de Gentse arbeidersbeweging het proletariërslied heel vaak gebruikten (53). Toen was men blijkbaar ten volle overtuigd van de sociologische waarde van het lied voor de tijdgenoten, en de historische waarde voor de nakomelingen. Dat bewijst in voldoende mate dat het proletariërslied een nuttige historische bron kan zijn met wetenschappelijk verrijkende eigenschappen. Het zou nochtans overdreven zijn om dergelijke gevolgtrekkingen enkel te steunen op een onderzoek dat beperkt bleef tot één stad. Het is noodzakelijk om het verschijnsel uitgebreider in ruimte en tijd te gaan analyseren, en om de diverse deelaspekten diepgaander onder de loupe te nemen. Enkele belangrijke thema's dienen hierbij voorrang te krijgen. In de eerste plaats moeten de overige industriesteden en -gebieden aan een onderzoek onderworpen worden. Het is een feit dat ook daar de proletenkreten welig tierden. Daarbij gaat de aandacht vooral naar de Waalse industriebekkens, waarover J. Bondas het volgende schreef : "On a coutume de dire qu'en Wallonie tout se termine par des chansons. C'est sans doute vrai, mais ce l'était bien d'avantage il y a dix ou quinze lustres. En ce temps, tout se traduisait en musique : la grève, le chômage ou l'événement politique, aussi bien que la mort d'une célébrité ou la catastrophe" (54). Wallonie —met zijn volksdichter Jacques Gueux die internationale bekendheid verwierf — blijkt een prachtig onderzoeksterrein te zijn, dat vooralsnog hoofdzakelijk braak bleef liggen. De methodologische en heuristische mogelijkheden zijn voldoende voorhanden om daar verandering in te brengen.
(52) P. DE MONT, "Onze Vlaamsche liedjeszangers", Volkskunde, III, 1890, 2, p. 25. (53) Zie ondermeer : AVANTI, Een Terugblik...; B. BYMHOLT, Geschiedenis van de arbeidersbeweging...; L. BERTRAND, Histoire de la démocratie et du socialisme en Belgique depuis 1830, Bruxelles-Paris, 1906. (54) J. BOND AS, Histoire anecdotique du mouvement ouvrier au pays de Liège, Liège, 1956. Seizième chapitre : "La propagande par la chanson". 195
Hendrik VANDECAVEYE
Het proletariërslied vertoont verschillende deelaspekten die het onderwerp kunnen zijn van op zichzelf staande onderzoekingen. De studie van de belangrijke politieke invloed van de arbeiderskoren en -muziekkorpsen is daar een voorbeeld van. Onlangs werd door Dieter Dowe een dergelijk onderzoek verricht over de Deutscher ArbeiterSängerbund (DASB), die omstreeks 1914 zowat 200.000 leden telde en de belangrijkste kulturele vereniging van de Duitse arbeidersbeweging was (55). De belemmerende rol die het toenmalige establishment uitoefende op de strijdliederenkultuur is een ander aspekt dat aandacht verdient. Daarbij aansluitend moet men de vraag blijven stellen in hoeverre de korrigerende ingrepen van hogerhand al dan niet het werk waren van de socialistische partijen zelf, eens zij een stevige greep op het proletariërslied hadden verworven en het reformisme zich in haar rangen had bestendigd (56). Het maatschappelijk belang van het proletariërslied mag men zeker niet enkel situeren in de tweede helft van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw, hoewel het vaststaat dat het lied toen een bloeiperiode doormaakte. De voorgeschiedenis van het lied, dus vóór 1860, levert zeker verrijkende inzichten op. Vooral wanneer die getoetst worden aan de dikwijls geponeerde veronderstelling dat de eerste proletariërsliederen een soort heimwee naar het verleden bevatten, een verleden dat min of meer paradijselijk werd voorgesteld. Deze visie is waarschijnlijk onjuist, omdat te vaak een overdreven belang gehecht wordt aan de liederen die protesteerden tegen de mechanisatie van de arbeid. Wat Vlaanderen betreft, kan een grondiger kennismaking met de figuur en de kulturele aktiviteiten van Jakob Kats daarover enige opheldering brengen. Vooral de evolutie van het proletariërslied na 1914 is op verschillende vlakken interessant. Hoewel het verschijnsel zijn hoogtepunt voorbij was, is het steeds blijven voortleven om af en toe, ook nu nog, opnieuw de kop op te steken. Precies de teloorgang van die bloeiperiode maakt een aantrekkelijk onderzoeksobjekt uit. Het zou al te eenvoudig zijn enkel de opkomende alternatieve ontspanningselementen als de enige faktoren te beschouwen die een eind hebben (55) D. DOWE, "The Workingmen's Choral Movement in Germany before the First World War", Journal of Contemporary History, XIII, 1978, pp. 269-296. (56) Een aanloop daartoe vindt men in W. WEBER, "Artisans in Concert Life of Mid-Nineteenth Century London and Paris", Journal of Contemporary History, XIII, 1978, pp. 253-267. 196
Het prole tariërslied
gemaakt aan de bloeiperiode van het strijdlied. Het lied had belangrijkere maatschappelijke funkties dan de loutere ontspanning. Ondermeer als socialistisch propagandamiddel. Op dat vlak wordt het vanaf de eerste wereldoorlog duidelijk dat er in het totale propagandaapparaat voor het lied geen plaats meer is. Het wordt allemaal grootser en ingewikkelder opgevat; de technische middelen zijn immers voorhanden. Er worden bijgevolg andere klemtonen gelegd in het socialistische propaganda-apparaat (57). Meer dan een gedeeltelijke verklaring is dit echter niet. Een globalere doch controversiële stellingname op dat vlak, werd onlangs geleverd door Karel Van Isacker in "Mijn land in de kering". Zijn redenering volgend moet men de teloorgang van het proletariè'rslied volledig situeren binnen het bredere kader van een algemeen verval van de volksaard. De oorzaak daarvan begint volgens Van Isacker reeds in het midden van de 19de eeuw. Toen begonnen de burgerlijke progressieven zich welgemeend in te zetten voor de noodzakelijke "volksontvoogding", wat later door de socialisten nog intenser zou worden verder gezet. Die ontvoogding zou de volksklasse bevrijden uit de onmondigheid en de ellende, waarin zij volgens de auteur grotendeels slaagde. Maar op lange termijn heeft die ontvoogding geleid naar een "volksontaarding", naar het lostrekken van de betekenisvolle traditionele kulturele wortels. De socialisten, met hun "vreemd gedachtengoed", worden door Van Isacker als de grote schuldigen van dit proces aanzien. Temeer daar het socialisme, in de jaren dat het volk inderdaad zelfbewust werd, de kans gemist heeft om dat volk opnieuw zichzelf te laten worden (58). Deze stelling van Van Isacker bevat zeker enige grond van waarheid. Het is een feit dat de socialistische partij het begrip "kuituur" eerder in een overdreven en ongenuanceerde burgerlijke en on-volkse betekenis heeft gehanteerd. Wat het proletariërslied betreft, wees het onderzoek uit dat de socialistische beweging erg gemakkelijk beslag wist te leggen op die liederenkultuur, om ze enkel nog maar voor haar eigen partijpolitieke doeleinden te gaan gebruiken. Vanaf dat moment leefde het lied niet meer echt onder de massa; het proletariaat geraakte vervreemd van haar eigen kultuurprodukt, en de teloorgang begon. Het gaat hier dus om een duidelijke vorm van aliënatie, een term die Van Isacker echter niet ge(57) J. DHONDT, e.a., Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België, Antwerpen, 1960, pp. 433449, 549-564. (58) K. VAN ISACKER, Mijn land in de kering..., pp. 170-179. 197
Hendrik VANDECAVEYE bruikt. Hij heeft het evenmin over de kapitalistische ontwikkeling, en meer bepaald haar produktiewijze, die aan de grondslag ligt van deze en andere vormen van vervreemding (59). Bovendien beschouwt Van Isacker het verval van de volksaard te ongenuanceerd als synoniem voor het verdwijnen van de religieuze spirit uit het volk. Wat bij hem een al even ongenuanceerde veroordeling van het socialisme uitlokt, zonder te beseffen dat het proletariaat in dat socialistisch gemeenschapsleven juist enkele middelen vond om aan de vervreemding ietwat te ontsnappen. Meetings en stakingen waren naast andere zaken uitingen van solidariteit en strijdgeest. Dat wordt bijvoorbeeld duidelijk aangetoond door de inhoud van tal van proletariërsliederen. Uit dat alles kan men opmaken dat het achterhalen van de oorzaken die het einde van de bloeiperiode van het proletariërslied bewerkstelligden, een zeer moeilijke en veelomvattende kwestie is. Enkel een intensieve mentaliteitsstudie van het proletariaat, aan de hand van liederteksten en andere sociaal-kulturele uitingen, kan daarin de nodige klaarheid brengen. Dergelijke problematieken kunnen niet opgelost worden zolang een klare historische visie op de globale arbeiderskultuur ontbreekt. Het is inderdaad noodzakelijk om het proletariërslied te konfronteren en te vergelijken met andere kultuurfenomenen zoals het volkstoneel, de revue, de volksliteratuur en het zeer populaire negentiende-eeuwse poppentheater. Dat kan een verhelderend beeld verschaffen over de funktionaliteit en de betekenis van deze kultuurverschijnselen en de arbeiderskultuur in het algemeen. Wat nodig is om de specifieke problemen te kunnen duiden in een breder kader. De geschetste onderzoeksmogelijkheden tonen aan dat er met het proletariërslied nog een belangrijk stuk van het eigentijdse maatschappelijke leven te ontdekken valt. De mogelijkheid bestaat om het proletariërslied nu al te integreren in het historisch onderzoek, ondanks de beperkte wetenschap die men er nog maar over bezit. Zo deed Vernon Lidtke een tekstanalyse van de bekendste Duitse arbeidersliederen om te ontdekken welke ideeën van de georganiseerde ar(59) Een korte doch gefundeerde kritiek op de stellingnames van Van Isacker in dit boek, vindt men in L. MICHIELSEN, "Van Isacker en de retro-mode", Vlaams Marxistisch Tijdschrift, XII, 1978-1979, 3, pp. 51-60. 198
He t prole tariè'rslied
beidersbeweging het felst werden gepropageerd en het meeste invloed hadden (60). Dit is één van de mogelijke invalshoeken van waaruit de liederteksten kunnen bekeken worden. Toch meen ik dat de grootste bronnenwaarde van het proletariërslied op het vlak van de mentaliteitsgeschiedenis ligt. De liederteksten kunnen bijdragen tot de rekonstruktie van de existentiële proletarische leefwereld. Anders geformuleerd betekent dit dat zij mede een antwoord kunnen verschaffen op de vraag naar de konkrete, reële, psychische ervaringswaarde van de gekwantificeerde omwereldfaktoren. Zo kan men bijvoorbeeld proberen te achterhalen hoe het abstrakte begrip "aliënatie" werkelijk beleefd werd, en welke evolutie deze ervaring onderging. De aliënatie wordt wel fundamenteel bepaald en omschreven in marxistische sociaal-ekonomische termen, maar het wezenlijke ervan wordt juist uitgemaakt door de werkelijke ervaringswaarde. Men moet dus proberen komen tot de rekonstruktie van de werkelijke betrokkenheid van de massa op de maatschappij, wat naast historische ook ideologische en sociaal-filosofische gevolgen kan hebben. Zover zijn we nog niet, omdat dat alles een hoop methodologische problemen stelt. Het geeft echter wel een richting en een doel aan. Een feit is dat het proletariërslied op dat vlak een stevige hulp kan zijn. Een korte proeve ter analysering van de belangrijkste liederteksten leverde een zeer informatief, veelomvattend en genuanceerd beeld op van het negentiende-eeuwse dagelijkse leven (61). Zoals dit lied bijvoorbeeld, dat handelt over de vrouwen- en kinderarbeid (62) : "Geen droeviger lot dan dit van 't tengermeisje, Dat 's morgens vroeg al optrekt naar 't fabriek, Om dagelijks 't hernemen 't zelfde reisje, Tot 's avonds laat zich zwoegend lam en ziek. Voor de overlast van vader wat te steunen, Wordt 't arme kind reeds vroeger der school ontrukt, Men kan zich om haar toekomst niet bekreunen, En 't juk aanvaardt het, diep ter neergedrukt.
(60) V. LIDTKE, "Lieder der deutschen Arbeiterbewegung. 1864-1914", Geschichte und Gesellschaft. Zeitschrift für Historische Sozialwissenschaft, V, 1979,1, pp. 54-82. (61) H. VANDECAVE YE, Het Gentse proletariërslied.., pp. 192-217. (62) K. WAERI, "Onze Fabrieksmeisjes", 1893, Verzameling der volledige kluchtige en politieke liederen van Karel Waeri, Gent, 1899, pp. 92-93. 199
Hendrik VANDECAVEYE
In de fabriek waar 't meisje staat te slaven, Den ganschen dag, wordt zij dan nog bespat; Net als een paard dat door het slijk moet draven, Met stof en vocht besmeurd en druipend nat, En na het werk, wanneer zij tot verzachting Zich waschten kuischt, wijl 't sluitingsklokje klept, Kleeft nog aan haar de modder der verachting, Van hem voor wie zij pracht en rijkdom schept. "
Wanneer men zo'n tekst in zijn totaal-maatschappelijke kontext bekijkt, komt men heel wat te weten over de wijze waarop men over vrouwen- en kinderarbeid dacht, wie als de schuldigen van deze wantoestand werden beschouwd, welke de direkte oorzaken waren van de kinderarbeid, welke de gevolgen waren voor de betrokkenen, en over de gangbare houding tegenover de werk- en leefomstandigheden. Kortom, een hele brok informatie samengebald in enkele regels. Bondig weergegeven komen in de liederteksten deze algemene thema's aan bod : bewustmaking en informatie over de eigen leefsituatie, visies op vormen en oorzaken van uitbuiting en onderdrukking, oplossingen voor het sociaal konflikt, politieke eisen en sociale strijdpunten, socialistische propaganda, en andere dan sociaal-politieke aandachtspunten. Binnen deze thema's ziet men de geuite standpunten en meningen variëren en evolueren naarmate de periode verloopt. Zo geloofde men rond 1860 vooral in de paternalistische liefdadigheid vanwege de burgerij als oplossing voor de armoedige leefsituatie van de arbeidersklasse (63) : "Welnu, 'k verzoek u 't werkvolk wat te sparen, Niet in den naam van Broedermin of God, Maar werpt g'een blik op al uw rijke zalen, En zegt ge trotsch : dit alles hier is 't mijn, Ge moet dan ook eens in uzelf herhalen, Wat zou ik zonder 't werkvolk zijn ?"
Rond 1880 ontstonden er nog steeds enkele liederen die het geloof in de barmhartigheid en de tolerantie tot uiting brachten. Dit
(63) N. DESTANBERG, "Wat zoudt gij zonder 't werkvolk zijn?", 1860, 100 zangen voor het volk, Gent, 1928, p. 6.
200
He t prole tarié'rslied
duurde echter niet lang meer. Er volgden wel nog een aantal liederen die liefdadigheid afsmeekten om de behoeftige kassen der stakende arbeiders te spijzen. Dus niet meer als oplossing voor het sociaal konflikt. Overigens kwam er stilaan reaktie tegen deze opvatting (64) : "Barmhartigheid ? Neen ! Wij behooren Hier onder 't blauwe luchtgewelf Rechtop te gaan; Wij zijn gebooren Uit een vrouw gelijk zij zelf. " Dat betekende meteen de aanhef van de periode waarin men er van overtuigd was dat klassensolidariteit en -vereniging de enige mogelijkheid boden om met voldoende macht de sociale strijd aan te gaan. Ontelbare liederen eindigen vanaf dan met een oproep om zich te verenigen in vakbewegingen (65) : "Vereenigt u, Spinners van Gent ! Een blijde toekomst lacht u tegen. Uw reuzenmacht zal zegevieren, Ten spijt van hem die u uitbuit. " Toch moet men bij het hanteren van het proletariërslied als historische bron de nodige kritische zin en gereserveerdheid aan de dag leggen, zeker op het vlak van de mentaliteitsstudie. Men krijgt immers af te rekenen met een aantal misleidende elementen. Zoals het feit dat de meeste liederen steeds handelen over de grote betekenisvolle, soms sensationele levensaangelegenheden van het volk. Over de "normale" levensaspekten worden niet zo vaak liederen gemaakt, omdat die minder aanspreken. Dit houdt een soort natuurlijke selektie in, die tot een sterk overtrokken beeld van de proletarische mentaliteit zou kunnen leiden. Mits deze en andere restrikties in acht te nemen kan men het proletariërslied als een verrijkend werkinstrument beschouwen. Het
(64) "Het recht op geluk", 1883, Nederlandsche en Fransche sociaal-democratische liederen, Gent, 1895, p. 8. (65) E. VAN WIJNSBERGHE, "Spinners, vereenigt u !", 1880, 100 zangen voor het volk, Gent, 1928, p. 100. 201
Hendrik VANDECAVEYE
slaagt er immers in een vrij volledig, historisch verrassend en soms ontroerend beeld van het negentiende-eeuwse maatschappelijke leven te evokeren.
IV.
BESLUIT
Dit artikel beoogde een algemene kennismaking te zijn met een tot op heden minder bekend sociaal-kultureel verschijnsel uit de vorige eeuw. De onderzoeksresultaten geven aanleiding tot een dubbele besluitvorming. Enerzijds werd gekonstateerd dat het proletariërslied een onmiskenbare historische relevantie bezit. Het is een komplex verschijnsel dat een veelomvattende maatschappelijke funktionaliteit vertoont. Een aantal belangrijke facetten van het toenmalige gemeenschapsleven worden door de bestudering van het lied in een duidelijker daglicht gesteld. Dat resultaat is op zijn minst bevredigend. Het doet terzelfdertijd de aandacht uitgaan naar andere, evenmin bekende deelaspekten van de arbeiderskultuur. Naar alle waarschijnlijkheid kunnen ook daar analoge onderzoeksresultaten bekomen worden. Tot nu toe heeft het echter ontbroken aan een historische totaalbenadering van de arbeiderskultuur. Recentelijk werden er op dat vlak enkele lovenswaardige initiatieven genomen, vooral in de ons omringende landen. Hopelijk kan deze tendens zich doorzetten. Anderzijds leidde het onderzoek tot de vaststelling dat het proletariërslied als historische bron talrijke mogelijkheden biedt. Het kan een tekortkoming zijn van dit artikel dat het weinig aandacht schenkt aan het direkte praktische nut van het lied voor de huidige vorser. Een voorafgaande theoretische benadering van het onderwerp leek me echter noodzakelijker te zijn. Het gebruik van het lied in het historisch onderzoek brengt bovendien methodologische problemen met zich mee, die niet in een handomdraai kunnen worden opgelost. Ook dit aspekt vereist een dieper onderzoek. Hendrik Vandecaveye, Antwerpse Steenweg 171, 9110 Sint-Amandsberg.
202
RESUME -SUMMARY
LA CHANSON PROLETARIENNE : UNE EMERGENCE SOCIOCULTURELLE DU MOUVEMENT OUVRIER SOCIALISTE par Hendrik VANDECAVEYE RESUME La chanson prolétarienne est une chanson populaire qui s'adresse exclusivement au prolétariat. Elle présente un certain nombre de particularités et de problèmes. En effet, les chansons de ce genre ont toujours un contenu social et politique déclaré, et, de ce fait, elles peuvent esquisser une image de la réalité quotidienne vécue dans la lutte et l'existence ouvrières. L'article envisage surtout le problème de la signification historique propre à ce phénomène qui apparut au 19ème siècle. Cet essai est basé sur un examen de la nature et de la fonction de la chanson prolétarienne dans le cadre de la ville industrielle de Gand, au cours de la période prospère des années 1860 à 1914. D appert que la chanson prolétarienne se situe surtout à 1 Intérieur du mouvement ouvrier socialiste, et que cette chanson y réussit à atteindre le plus haut degré de "fonctionnalité" sociale. Les fonctions remplies par la chanson évoluent selon les circonstances de l'époque. A l'origine, la chanson a un caractère franc et spontané. Elle reflète ainsi d'une manière fidèle les sentiments radicaux plus profonds qui animent le peuple, mais à mesure que le mouvement socialiste marque son empreinte sur la chanson, celle-ci devient avant tout un moyen de propagande, destiné à faire connaître les actions et les positions politiques du parti. Dès lors, la forme et le contenu de la chanson évoluent selon la conduite politique socialiste, bien que cette évolution n'apparaisse pas toujours de manière flagrante. L'examen de cette évolution démontre que la chanson prolétarienne fut un phénomène chargé d'une grande signification sociale. Du reste, ce fait se produisit dans toutes les régions industrialisées de l'Europe. Le phénomène en question connut une grande extension au point de vue quantitatif. Au cours de la seconde moitié du 19éme siècle, il y eut une importante production de chansons qui rencontrèrent un large intérêt dans le public. On accordera une importance particulière au fait que la chanson prolétarienne apparut surtout au cours des périodes d'agitation sociale. D y eut donc une corrélation entre la création des chansons et le contexte social. Cette corrélation souligne, à nouveau, le rôle spécifique du phénomène étudié. Ces constatations suffisent à nous faire reconnaître la signification historique de la chanson prolétarienne. En d'autres terriers, la chanson peut être une source utile et interessante pour la recherche historique et, en particulier, dans le domaine de l'histoire des mentalités, à condition d'être traitée à l'aide d'une méthodologie rigoureuse. Le résultat déjà obtenu doit nous inciter à poursuivre les recherches relatives à la chanson prolétarienne, ainsi qu'à d'autres aspects de la culture ouvrière.
203
Hendrik VANDECAVEYE
THE PROLETARIANS'SONG, A SOCIO-CULTURAL PHENOMENON OF THE SOCIALIST LABOUR MOVEMENT by Hendrik VANDECAVEYE SUMMARY The proletarians' song is a popular song addressed solely to the proletariat with its own specific characteristics and problems. That is why those songs always have pronounced socio-political contents, which means that they can paint a picture of the daily reality of the life and struggle of the labourer. The article deals especially with the question of the historical relevance of this nineteenth-century phenomenon. This is done by means of an investigation into the nature and the function of the proletarians' song in the industrial town of Ghent during the flourishing time between 1860 and 1914. From that investigation it appears that the proletarians' song is situated mainly within the socialist labour-movement. It is in this context that the song acquires its most important social function. That function changes with varying circumstances. At first the song is very honest and spontaneous, a true reflection of the deeper radical feelings of the people. As the socialist movement gets more hold on the song, it becomes mainly a suitable means of propagating the political points of view and the actions of the party. From then on the form and contents of the song change, along with the socialist management, though that is not always expressed in an equally explicit way. All this goes to prove that the proletarians' song was a phenomenon with a considerable social meaning. Indeed, it occurred in all industrialized areas of Europe and it had a large quantitative spreading. During the latter half of the 19th century there was a very large production of songs which enjoyed great public interest. Important is the finding that the proletarians' song proceeded mainly from times of social unrest. Consequently, it appears that a correlation exists between the song-production and the social context, which emphasizes the specific function of the phenomenon. These findings are sufficient to acknowledge the historical relevance of the proletarians' song. This means that the song may be a useful and valuable source for historical research. This is especially true in the domain of the history of mentality, provided it is dealt with in a thoroughly methodological way. This result should stimulate us to continue the study of the proletarians' song and other aspects of the labourers' culture.
204