Het praktijkexamen leerboek Hoe slaag ik in 1 keer?
Inhoudsopgave 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
Het praktijkexamen Opstarten schakelen afsluiten Snelheid Kijktechniek Knipperen Plaats op de weg Snelweg Anticiperen Bijzondere manoeuvres Diverse praktische tips Het zelfstandige deel van je examen Gevaar herkennen De auto Soorten fouten Psychologische tips Na het examen Tips voor later
2
3 5 7 10 14 16 22 25 27 30 40 40 41 43 44 44 45
Schakelen: Zacht schakelen, neem de tijd voor de versnellingspook, rustig koppeling op laten
komen. En als je de koppeling indrukt; stevig en helemaal. Dus altijd krachtig intrappen en rustig loslaten! Pas gas geven als de motor is gekoppeld. Schakel niet in de bocht, behalve van 1 naar 2, dan mag het wel.
Opschakelen bij een dieselmotor bij 1900 toeren, van 1 naar 2 nog iets eerder,
rond de 1500 toeren. Een benzineauto opschakelen bij 2200 toeren. Alle acties doe je een voor een: Gas geven tot 1900 toeren, koppeling in, gas los, schakelen, koppeling rustig laten opkomen, gas geven.
Terugschakelen afzakken naar lage toeren (ongeveer het stationair toerental, rond
de 1000 toeren) en dan pas koppelen (als motor gekoppeld in toeren zakt, verbruikt hij geen brandstof). Acties: gas los, eventueel bijremmen, lage toeren koppeling in, schakelen, koppeling rustig loslaten en weer gas geven. Als je van 4 (of 5) naar 2 gaat, dan nog even doorremmen voordat je terugschakelt. Wegrijden vanuit stilstand: eerst een beetje gas,
koppeling zacht op laten komen tot de auto rolt, daar 2 tellen vasthouden en langzaam loslaten. Zodra de auto begint te rollen nog iets meer gas bij.
Het nieuwe rijden (milieu): vroeg opschakelen,
RPM x100
toerenteller
ongeveer 1900 toeren bij een dieselauto en 2200 toeren bij een benzineauto. Het is beter om vroeg te schakelen, want hoe meer toeren je maakt hoe hoger het brandstofverbruik wordt. Bij terugschakelen pas koppelen als je 1000 toeren maakt. Bij een brug of overweg eventueel de motor uitzetten.
Stoppen: zacht stoppen, probeer de laatste meters je rem los te laten, zodat je geen schok krijgt. Rood verkeerslicht: Niet terugschakelen, alleen maar koppeling
indrukken bij het lage toerental en remmen. Als je je gas loslaat verbruikt de auto 6
geen brandstof. Als je de koppeling indrukt gaat de auto weer brandstof verbruiken. Als je stil staat, ga je weer naar 1. Stoppen bij voorrang verlenen: je mag al tijdens het stoppen naar 1 gaan. Sturen: je instructeur leert je hoe deze technieken gaan. Handhouding als je rechtdoor rijdt: je handen op tien voor twee of kwart voor drie. Overpakken: bij scherpe bochten Doorgeven: bij slappe bochten Aan het einde van je examen sluit je de auto op dezelfde manier af als bij het opstarten, alleen dan precies het tegenovergestelde:
Handelingen tegen de klok in:
1. 2. 3. 4.
Handrem aantrekken (met de knop ingedrukt). Neutraal (eventueel verlichting uit). Sleutel uit het contact. Koppeling loslaten.
1.
2.
3.
4.
Uitstappen:
Kijk eerst naast je of je veilig de deur kan openen. Open de deur met je rechterhand zodat je gemakkelijker naar achteren kan kijken. Loop tegen de richting van het verkeer in naar het trottoir.
3 Snelheid Als de omstandigheden het niet belemmeren, rijd dan de maximumsnelheid. Soms mag je harder of zachter rijden dan de maximum snelheid als de omstandigheden dat vereisen, bijvoorbeeld bij het invoegen op de snelweg en soms bij het inhalen 7
Hellingproef: wegrijden op een hellinkje zonder dat je eerst achteruit rolt. Dit doe je
door de koppeling op te laten komen totdat je voelt dat hij ‘trekt’ en dan pas de rem loslaten. Voordat je gaat goed controleren en links knipperen, als signaal: ‘ik ga’.
10 Diverse praktische tips Verkeersregels, veiligheid en doorstroming: soms zijn de regels niet goed toepasbaar. Je gezonde verstand van veiligheid of doorstroming moet je dan toepassen. Veiligheid wint het dan altijd en soms ook de doorstroming. • Voorbeeld 1: in de wijk: de regel is dan 50 km/uur, soms is dat veel te hard en is bijv. 30 km/uur veel veiliger. • Voorbeeld 2: een vrachtwagen blokkeert de rijbaan. Voor de doorstroming mag je dan over de trambaan. • Voorbeeld 3: op de hoofdweg staat een file. Hoe kom ik op de hoofdweg terwijl ik geen voorrang heb? Door oogcontact te zoeken vraag je of je als enige auto er even tussen mag. Jouw doorstroming is dan even belangrijker dan de voorrang. Dit noemen we gelegenheidsvoorrang. • Voorbeeld 4: het kruispunt staat op slot. Iedereen heeft op elkaar voorrang, nu kunnen de regels het niet oplossen, dus moet je het onderling oplossen. Obstakels: niet eerst ernaar toe rijden, maar op tijd er omheen of stop op afstand (een meter of 15). Als er een tegenligger aan komt, niet vlak achter het obstakel staan! Zie afbeelding 31A. Geldigheid borden: voorrangsborden, parkeerborden, rijrichtingsborden en
snelheids borden zijn maar 1 kruispunt geldig.
• Bijvoorbeeld voorrangsbord: alleen op dit kruispunt. • Snelheidsborden: tot het volgende kruispunt. Als je bij afslaan of uitvoegen een vak in moet sturen: verminder dan pas vaart in de uitvoegstrook of in het vak. 30
B
A heeft voorrang op B
fout!
A
Afbeelding 30A: Korte bocht gaat voor lange bocht. Afbeelding 30B: Rijbaan niet blokkeren. Nooit op de gok rijden, het mag nooit spannend worden: dit principe is van
toepassing op alles! Bijvoorbeeld: altijd zeker weten en nooit gokken dat er niets aankomt bij geen voorrang. Bij smal passeren, als het te smal wordt, dan maar stoppen. Onoverzichtelijke bochten, verminder op tijd je vaart. Als links vrij is, blokkeer niet alvast de rijbaan. Je moet in een keer doorrijden!
Zie afbeelding 30B.
31
Hoe slaag ik in 1 keer? JACK WILHELMUS