NEDERLANDS JURISTENBLAD
Het perspectief van de levenslang gestrafte ž Het vennootschappelijk belang ž Het normaliseren van prostitutie P. 1952-2045 JAARGANG 88 16 AUGUSTUS 2013
10295535
29
2013
Nationaal Aansprakelijkheidsrecht Diner NIEUWE TENDENSEN IN RISICOAANSPRAKELIJKHEID 6 NOVEMBER 2013 NATURA ARTIS MAGISTRA AMSTERDAM
Discussieert en dineert u met ons mee?
3 redenen om aan te schuiven
Risicoaansprakelijkheid staat volop in de belangstelling. Welke impact hebben de recente uitspraken van de Hoge Raad op uw praktijk? En welke nieuwe ontwikkelingen staan u nog meer te wachten? U hoort het allemaal in de sfeervolle Koningszaal en Tijgerzaal van Natura Artis Magistra.
• Gouden combinatie van inhoud op hoog niveau en diner • Netwerk in een inspirerende omgeving • Topsprekers uit de praktijk en wetenschap Het aantal plaatsen is beperkt dus reserveer nu alvast een plek!
Sprekers • Prof. mr. C.C. van Dam, Mr. Chr.H. van Dijk, Mr. A. Kolder, Prof. mr. S.D. Lindenbergh en Prof. mr. J. Spier.
Ga voor meer informatie of inschrijven naar www.kluwer.nl/aansprakelijkheidsrechtdiner
In samenwerking met: Tijdschrift Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade Vereniging voor Aansprakelijkheidsen Schadevergoedingsrecht
3
Inhoud
1955
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Rechtsbijstand: het kind van de rekening
Wetenschap 1775
1956
Mr. dr. W.F. van Hattum Levenslang ‘post Vinter’ De gevolgen van de uitspraak van het EHRM van 9 juli 2013 voor de Nederlandse levenslange gevangenisstraf
Wetenschap 1776
1965
Prof. mr. M.M. Mendel Prof. mr. W.J. Oostwouder Het vennootschappelijk belang na recente uitspraken van de Hoge Raad Een onvoldoende opgemerkte, ingrijpende ontwikkeling
Focus 1777
1973
Drs. G.J.M. Segers MIPP Mr. J. Pot Het normaliseren van prostitutiewerk
Rubrieken 1778-1807 Rechtspraak 1808 Boeken 1809-1824 Tijdschriften 1825-1849 Wetgeving 1850-1853 Nieuws 1854 Universitair nieuws 1855 Personalia 1856 Agenda
Als de BEZUINIGINGSTAAKSTELLING
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Het perspectief van de levenslang gestrafte
doorslaggevend is, dan
ž Het vennootschappelijk belang ž Het normaliseren van prostitutie
zal de TOEGANG tot
P. 1952-2045 JAARGANG 88 16 AUGUSTUS 2013
29
het recht voor VEEL minder draagkrachtige burgers NIET verder reiken dan een LOKET
10295535
Vooraf 1774
Pagina 1955
In Nederland kan een LEVENSLANGGESTRAFTE een GRATIEVERZOEK indienen, maar biedt de mogelijkheid van gratie ook het vereiste PROSPECT OF RELEASE?
Waarop moeten BESTUURDERS en COMMISSARISSEN zich nu (in de eerste plaats) RICHTEN?
Pagina 1969
Pagina 1958 1980 2004 2005 2020 2038 2041 2043 2043
Het ONTBREKEN van een privaatrechtelijke INKADERING heeft alles te maken met de voortdurende ONDUIDELIJKHEID over de juridische KWALIFICATIE van PROSTITUTIE in Nederland.
Pagina 1977
Door ONVOLLEDIGE boekhouding ontbreekt regelmatig CRUCIALE informatie die zou kunnen wijzen op STRAFBARE onttrekking van goederen aan Pagina 2038 de BOEDEL
Bij de totstandkoming van ZSM zijn ADVOCATEN nauwelijks betrokken geweest en ook op dit moment is de RECHTSBIJSTAND nog altijd NIET overal VOLDOENDE geregeld
Pagina 2040
Omslag: © Hollandse Hoogte
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
VU Law Academy
Profiteer nog van de zomerkorting van ¤ 200,op groot aantal leergangen! Uitgebreide informatie en inschrijven: www.vula.nl
2013: september
oktober
Ŷ Opleidingen
Ŷ Internet + Social Media
Ŷ Pensioenrecht
Ŷ ICT-recht
ŶRecruitment
Ŷzakenpartner Duitsland
Bel: 024-360 77 10
PROFILERING
[email protected]
NEW BUSINESS
Vooraf
1774
Rechtsbijstand: het kind van de rekening
29
Voor niets gaat de zon op. Dat zullen de minder draagkrachtige rechtzoekenden aan den lijve ondervinden als de plannen voor de stelselvernieuwing van de rechtsbijstand, die staatssecretaris Teeven op 12 juli 2013 naar de Tweede Kamer zond,1 doorgaan. De zomer was in Nederland eindelijk losgebarsten en iedereen was met vakantie of op reces, dus veel reacties zijn er nog niet op gekomen. Maar hopelijk is dat stilte voor de storm. Want we moeten ons serieus de vraag stellen of de manier waarop de taakstelling voor de bezuiniging op de gefinancierde rechtsbijstand van het kabinet Rutte II wordt ingevuld wel aanvaardbaar is. Over de noodzaak en gevolgen van de beoogde bezuiniging van 100 miljoen is het afgelopen jaar in de Tweede Kamer al uitvoerig gedebatteerd. Daarbij zijn verschillende scenario’s de revue gepasseerd: een leenstelsel waarbij de staat de kosten van de rechtsbijstand alleen maar voorfinanciert, een aanbestedingsstelsel waarbij de staat rechtshulp ‘inkoopt’ via een aanbestedingsprocedure waarop advocaten en rechtsbijstandverleners kunnen inschrijven, een verzekeringsstelsel en een versterking van de eerstelijns rechtshulp, waardoor er minder beroep zou hoeven worden gedaan op de tweede lijn. Na consultatie van stakeholders waaronder de NOvA, de Raad voor Rechtsbijstand, het Verbond van Verzekeraars en de Raad voor de Rechtspraak, is gekozen voor een verdieping en verbreding van de eerstelijns rechtsbijstand door het Juridisch Loket.2 Uit de gepresenteerde stelselvernieuwing blijkt echter dat het Juridisch Loket vooral wordt ingezet in het kader van een verplichte selectie aan de poort om de doorstroom naar de tweede lijn zoveel mogelijk te beperken. Dat moet gaan gebeuren door ‘juridische professionals’ (niet zijnde advocaten) die in dienst komen van het Juridisch Loket en die moeten beoordelen of doorverwijzing naar de tweede lijn ‘realistisch en op juridische gronden gebaseerd kan worden’, of de kosten in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak en of de zaak redelijkerwijs niet door de rechtzoekende zelf kan worden gedaan. Geschillen op het terrein van verbintenissenrecht of huurrecht worden daarom in beginsel uitgesloten van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand omdat daarvoor goedkopere oplossingen zijn zoals geschillencommissies of andere laagdrempelige vormen van geschilbeslechting en ook zaken waarin geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt, kunnen in beginsel aan de rechtzoekende zelf worden overgelaten. In het regeerakkoord is afgesproken dat echtscheiding zonder minderjarige kinderen zonder tussenkomst van de rechter mogelijk wordt gemaakt. In die gevallen hoeft er ook geen advocaat aan te pas te komen en dus hoeft er geen gefinancierde rechtsbijstand meer te worden geboden. In de eerstelijnsvoorziening zullen de scheidende partijen gewezen worden op de zaken die ze onderling moeten regelen. Er komt een lager uurtarief voor advocaten in bewerkelijke zaken en in strafzaken wordt er pas een ambtshalve toevoeging verleend bij de gevangenhouding in plaats van de inbewaringstelling. Vergoedingen aan advocaten worden tijdelijk niet meer geïndexeerd, administratieve kos-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
ten worden niet meer vergoed, want advocaten hoeven geen toevoegingen meer aan te vragen, de beoordeling of iemand een advocaat nodig heeft gebeurt door het Juridisch Loket. Omdat deze maatregelen zullen leiden tot een substantiële daling van het aantal toevoegingen gaan ook kosten van de Raad voor Rechtsbijstand en het Juridisch Loket omlaag. Hoe dat bij het Juridisch Loket zou moeten worden gerealiseerd, dat er tal van taken bij krijgt, is mij overigens een raadsel. De ‘juridische professionals’ die al dit screeningwerk moeten doen zullen toch ook moeten worden betaald? In de brief van 12 juli wordt erkend, dat veel rechtzoekenden die niet meer in aanmerking zullen komen voor gefinancierde rechtsbijstand, toch een advocaat nodig zullen hebben. Daarom zal een onderzoek worden gedaan of er niet een tariefregulering kan komen voor advocaten in veel voorkomende zaken, zodat de kosten voor de rechtzoekenden niet de pan uit rijzen. Als we het geheel van maatregelen overzien dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat het belangrijkste doel daarvan is zoveel mogelijk rechtzoekenden uit te sluiten van door de overheid gefinancierde advocatenbijstand en van toegang tot de rechter met als argument dat zij hun problemen best zelf en zonder advocaat of rechter kunnen oplossen of een rechtsbijstandsverzekering moeten nemen. Ook al zou dat laatste voor een deel kloppen en kan er winst geboekt worden door een verbetering van de rechtshulp door het Juridisch Loket, dan verdraagt zich dat niet met een (in beginsel) categorale uitsluiting van tweedelijns rechtshulp, bijvoorbeeld in bestuurszaken of echtscheidingszaken zonder kinderen. Alsof zich daarbij geen ingewikkelde juridische problemen voordoen. De stijging van de kosten voor gefinancierde bijstand wordt in belangrijke mate veroorzaakt door een steeds complexere regelgeving waar de overheid zelf debet aan is. 60% van alle rechtsbijstand wordt verleend in conflicten tussen de burger en de overheid. Het aantal toevoegingen is de laatste jaren gedaald. De kosten zijn gestegen omdat het veel bewerkelijke en dus ingewikkelde zaken zijn.3 Het is bovendien maar helemaal de vraag of een verschuiving van de juridische bijstand en conflictoplossing van advocaten en rechters naar de eerstelijns rechtshulp of alternatieve geschiloplossing zoveel goedkoper zal zijn en of het gaat lukken om onze samenleving te déjuridiseren. Problemen inventariseren en oplossen kost nu eenmaal tijd en geld. Veel zal afhangen van de vraag hoe de kwaliteit van de selectie aan de poort is, hoeveel tijd daaraan besteed kan worden en hoeveel beleidsvrijheid daarbij wordt toegekend. Als de bezuinigingstaakstelling daarbij doorslaggevend is, dan vrees ik dat de toegang tot het recht voor veel minder draagkrachtige burgers niet verder zal gaan reiken dan een loket. Taru Spronken 1. Kamerstukken II 2012/13, 31 753 nr. 64 2. Kamerstukken II 2011/12, 31 753, nr. 52 3. Kamerstukken II 2011/12, 31 753, nr. 51
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1955
1775
Wetenschap
Levenslang ‘post Vinter’ Over de gevolgen van de uitspraak van 9 juli 2013 van het EHRM voor de Nederlandse levenslange gevangenisstraf
Wiene van Hattum1
Op 9 juli jl. verklaarde de Grote Kamer van het EHRM de Engelse ‘whole life term’ in strijd met art. 3 EVRM.2 Engeland wordt hierdoor gedwongen zijn regelgeving aan te passen. De uitspraak heeft al geleid tot protest van Prime Minister Cameron en de Secretary of State Theresa May.3 Maar niet alleen voor Engeland, ook voor Nederland heeft deze uitspraak consequenties. De tenuitvoerlegging van een ‘whole life term’ vertoont namelijk opvallend grote overeenkomst met de Nederlandse levenslange gevangenisstraf, zoveel, dat indien de verantwoordelijke bewindslieden de regelgeving en het beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange straf niet wijzigen, niet alleen de tenuitvoerlegging maar ook de oplegging van die straf in strijd is met art. 3. Dan zal de straf dus van aanvang af als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de reeds opgelegde levenslange gevangenisstraffen. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag welke aanpassingen er in Nederland nodig zijn om te voldoen aan de eisen die het Hof leest in art. 3 EVRM en welke gevolgen de uitspraak heeft voor de 32 veroordeelden die op dit moment in Nederland een onherroepelijke gevangenisstraf uitzitten.
1. Inleiding Het gaat om een zaak die drie Engelse levenslanggestraften, Vinter, Bamber en Moore, in 2009 en 2010 hebben aangespannen tegen het Verenigd Koninkrijk. Zij betoogden dat hen geen enkele hoop op vrijlating wordt gegeven en de aan hen opgelegde levenslange straf dus niet voldoet aan het vereiste van ‘verkortbaarheid’. De mogelijkheid om de straf te verkorten is een eis die voortvloeit uit art. 3 EVRM, het verbod van marteling en van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. De drie levenslanggestraften betoogden uitdrukkelijk niet dat zij in vrijheid moesten worden gesteld maar alleen dat zij op dit moment ten onrechte in het ongewisse worden gelaten over de mogelijkheden tot hun vrijlating in de toekomst, mochten daar gronden voor zijn. Het Hof komt nu tot de conclusie dat aan de verzoekers inderdaad de vereiste zekerheid omtrent mogelijke verkorting van hun straf wordt onthouden en is daarom van oordeel dat de straf in strijd is met art. 3 EVRM. Welk aspect van art. 3 wordt geschonden heeft het Hof overigens in het midden gelaten, iets waarover de enige dissenter onder de zeventien rechters, judge Villiger (Liechtenstein), zich kritisch heeft uitgelaten.
1956
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2. De aard van de levenslange straffen van Vinter c.s. Engeland is vaker door het Hof tot de orde geroepen als het gaat om de oplegging van een levenslange straf. Het paste zijn wetgeving steeds overeenkomstig de aanwijzingen van het Hof aan.4 Een belangrijke wijziging als gevolg van de steeds duidelijker wordende minimumeisen van het EVRM betreft de vaststelling van het deel van de straf dat ten minste moet worden ondergaan, de zgn. ‘tariff’. De tariff is het vergeldende deel van de straf. Na afloop van de tariff kan de levenslange straf voortduren op basis van de gevaarlijkheid van de veroordeelde. De tenuitvoerlegging van dit beveiligende deel moet met dezelfde waarborgen worden omkleed als bijvoorbeeld bij ons de TBS. De tariff daarentegen is niet onderworpen aan een regelmatige herbeoordeling; dit is immers het deel van de straf dat louter dient voor de vergelding van het misdrijf. Sinds 2003 moet de rechter bij oplegging van levenslange straf de tariff bepalen5 en mag dit niet meer worden overgelaten aan de Secretary of State die gewoon was dit achteraf, op een onbepaald moment, te doen. De eis dat de rechter de tariff vaststelt, geldt zowel voor de levenslange gevangenisstraf die – in geval van ‘murder’ – opgelegd moet
worden (de ‘mandatory life sentence’), als voor de levenslange straf die ter discretie van de rechter staat (de ‘discretionary life sentence’). De bepaling van de tariff is immers ‘straftoemeting’ en wordt dus beheerst door art. 6 EVRM.6 De tariff kan worden vastgesteld op een termijn tussen vijftien en dertig jaar,7 maar kan in zeer ernstige gevallen ook worden bepaald op een ‘whole life’, dus ‘levenslang’. De gevallen waarin een ‘whole life tariff’ aan de orde mag komen, staan in de wet omschreven, bijvoorbeeld: ‘meervoudige doodslag (murder) gepaard gaande met voorbedachte rade of ontvoering’, dan wel ‘moord op een kind indien het kind is ontvoerd of seksueel dan wel sadistisch misbruikt’. De drie Engelse verzoekers ondergaan zo’n whole life term. Zij kunnen hun straf niet ‘uitboeten’. Inkeer, berouw en vermindering van delictgevaarlijkheid zijn geen redenen om de straf te verkorten want de straf wordt gelegitimeerd door de ernst van het delict alleen. Weliswaar kan, aldus de Prison Service Order,8 de Secretary of State hun vrijlating op elk moment bevelen, maar deze regeling bepaalt dat dit slechts gebeurt als de veroordeelde terminaal ziek is en nog slechts drie maanden heeft te leven of wanneer hij ernstig gehandicapt is geraakt en daardoor bedlegerig is geworden en dus niet meer geschikt is voor detentie. Deze vorm van vrijlating heet dan ook ‘compassionate release’. Behalve voor compassionate release – dus op medische gronden – zou, volgens een uitspraak van het Engelse Court of Appeal in de zaak Bieber,9 de Secretary of State zijn bevoegdheid ook kunnen gebruiken om de straf in overeenstemming te brengen met de eisen van art. 3 EVRM. Dat heeft hij echter nog nooit gedaan, terwijl sedert 2000 ook geen compassionate release heeft plaatsgevonden (par. 44). Daar voeg ik aan toe dat volgens de lijst op Wikipedia sedert 2000 twaalf whole lifers in detentie zouden zijn overleden.10 Behalve de compassionate release kent het Britse koninkrijk ‘the Royal Prerogative of Mercy’. In de praktijk is gratie echter geheel vervangen door de genoemde wettelijke regelingen.11 De whole life tariff is een uiterst zware straf en wordt daarom slechts sporadisch opgelegd. In Engeland en Wales, met in totaal circa 54 miljoen inwoners, ondergaan
De verkortbaarheid mag geen wassen neus zijn, maar moet zowel feitelijk als juridisch bestaan op dit moment tussen de 40 en 5012 van de 4900 mandatory lifers deze straf, hierbij inbegrepen degenen die in een psychiatrische kliniek verblijven. Dat is in verhouding tot Nederland, met 16 miljoen inwoners en 32 onherroepelijke ‘levenslange’ levenslange straffen (waarover zo dadelijk meer), weinig te noemen.
3. De rechtspraak van het EHRM inzake levenslange gevangenisstraffen De mogelijkheid van vrijlating (‘prospect of release’) vormt een belangrijk criterium om te beoordelen of een levenslange straf in strijd komt met het verbod op een inhumane behandeling.13 Een levenslange gevangenisstraf mag worden opgelegd, maar de straf moet kunnen worden verkort. De oplegging van een onverkortbare (‘irreducible’) levenslange straf ‘may raise an issue under Article 3’, aldus de Grote Kamer van Hof in de zaak Kafkaris vs. Cyprus.14 De straf moet nog eens beoordeeld kunnen worden met het oog op ‘commutation, remission, termination or the conditional release of the prisoner’. Dit is het prospect of release dat is vereist om de straf nog als humaan te kunnen beschouwen.15 Het gaat dus om de hoop die de veroordeelde moet kunnen koesteren om in de toekomst weer deel te mogen nemen aan de vrije maatschappij; deze hoop mag hem niet worden ontnomen.16 De mogelijkheid van verkorting hoeft echter niet daadwerkelijk tot verkorting te leiden; er kunnen gronden blijven bestaan die de tenuitvoerlegging rechtvaardigen, zoals de blijvende delictgevaarlijkheid van de veroordeelde. Uit een en ander volgt dat de verkortbaarheid geen wassen neus mag zijn, maar zowel feitelijk als juridisch moet bestaan.17 Het moet voorts gaan om ‘conditional release’. De compassionate release waarop Vinter c.s. aanspraak kunnen maken, biedt niet het vereiste prospect of
Auteur
levenslange gevangenisstraf in Nederland in
7. Schedule 21 to the 2003 Act, zie Vinter
geraadpleegd op 20 juli 2013); de kranten
1. Mw. mr. dr. W.F. van Hattum is universi-
het licht van de rechtspraak van het EHRM
(GK) par. 33.
noemen het getal 49 en het arrest noemt
tair docent strafrecht en criminologie aan
en andere Europese ontwikkelingen in: A.
8. Prison Service Order 4700, chapter 12,
een aantal van 41 (Vinter (GK), par. 37).
Rijksuniversiteit Groningen en voorzitter
Harteveld, D.H. de Jong en E. Stamhuis
zie Vinter (GK), par. 42 e.v.
13. Nivette/Frankrijk, EHRM 3 juli 2001
van het Forum Levenslang.
(red.), Systeem in ontwikkeling. Liber ami-
9. R. vs. Bieber, r.o. 48, opgenomen in
(appl. nr. 44190/98), Léger vs. Frankrijk,
corum G. Knigge, Nijmegen: Wolf Legal
Vinter (GK) par. 49.
EHRM 11 april 2006 (appl. nr. 19324/02),
Noten
Publishers 2005, p. 231-257. In Engeland is
10. http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_
Kafkaris vs. Cyprus, EHRM (GK), 12 februa-
2. EHRM (GK) 9 juli 2013 (Vinter e.a. vs.
in 2005 naast life imprisonment de
prisoners_with_whole-life_tariffs, geraad-
ri 2008 (appl.nr. 21906/04).
VK), appl. nrs. 66069/09, 130/10,
‘Imprisonment for public protection’ (IPP)
pleegd op 23 juli 2013.
14. Kafkaris vs. Cyprus EHRM (GK), 12
3896/10, hierna: ‘Vinter (GK)’.
ingevoerd, ook een straf van onbepaalde
11. De Britse regering heeft er geen beroep
februari 2008 (appl.nr. 21906/04), par. 97.
3. N. Watt en A. Travis, ‘Tory ministers
duur, voor ernstige gewelds- en zedendelic-
op gedaan dat gratie de rek zou kunnen
15. Kafkaris vs. Cyprus, par. 98.
condemn ECHR ruling on whole-life prison
ten waarop een straf van 10 jaar of meer
bieden die art. 3 EVRM eist. Zie hierover de
16. Judge Power-Forde (Ierland) zegt hier-
sentences’ in The Guardian, 9 juli 2013,
staat.
opmerkingen van judge De Gaetano in zijn
over in haar concurring opinion: “To deny
http://www.guardian.co.uk/law/2013/
5. Criminal Justice Act 2003, Part 12,
concurring opinion bij Vinter, EHRM 17
them the experience of hope would be to
jul/09/whole-life-sentences-david-came-
Chapter 7, sections 269 to 277 en schedu-
januari 2012.
deny a fundamental aspect of their humani-
ron-human-rights.
les 21-22 to the 2003 Act.
12. Volgens Wikipedia zijn het ten minste
ty and, to do that, would be degrading.”
4. Zie voor een overzicht W.F. van Hattum,
6. Stafford/VK, EHRM 28 mei 2002 (appl.
50 personen (http://en.wikipedia.org/wiki/
17. Kafkaris vs. Cyprus, par. 98, laatste zin.
‘Het irrationele van de levenslange straf. De
nr. 46295/99), par. 79.
List_of_prisoners_with_whole-life_tariffs,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1957
Wetenschap
© Hollandse Hoogte
release aldus het Hof in de onderhavige zaak (par. 127). Die vrijlating dient er immers alleen toe om de veroordeelde in de gelegenheid te stellen thuis te sterven en is dus niet op zijn reclassering gericht. Helder is dus dat de straf de jure en de facto verkortbaar moet zijn en dat dit mechanisme en deze praktijk het oog moeten hebben op conditional release en niet slechts op compassionate release. Onderbelicht bleef echter op welk moment de oplegging van een onverkortbare straf ‘may raise an issue under Article 3’ zoals het Hof in de zaak Kafkaris had overwogen. Moest deze zinsnede zo worden begrepen dat het wettelijk mechanisme om de straf bij te sturen bestaat op het moment van oplegging of mag het ook op een later moment in gang worden gezet, wanneer in de loop van de tenuitvoerlegging zou blijken dat art. 3 dreigt te worden geschonden, zoals de Engelse regering, met een beroep op de uitspraak van het Court of Appeal in de zaak Bieber, betoogde? Het antwoord op die vraag is ook voor Nederland van groot belang. In Nederland kan een levenslanggestrafte immers wel een gratieverzoek indienen, maar biedt de mogelijkheid van gratie ook het vereiste prospect of release? De meerderheid van de Kamer van het Hof die de zaak Vinter c.s. in eerste instantie behandelde vond dat de whole life term in casu aan de eisen van art. 3 voldeed. Volgens deze vier rechters vormde namelijk de de
1958
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
facto-verkortbaarheid in deze zaken nog geen probleem. In alle drie de zaken was de legitimiteit van (de voortzetting van) de detentie nog tamelijk recent beoordeeld. In de gevallen van Bamber en Moore (respectievelijk gedetineerd sedert 1985 en 1995) hadden deze onderzoeken nog in 2009 plaatsgevonden (als gevolg van het van kracht worden van de Criminal Justice Act 2003). Aan Vinter werd de straf pas in 2008 opgelegd. Daarmee was wat deze rechters betreft de kous af. De drie andere rechters waren evenwel van mening dat ten onrechte voorbij werd gegaan aan de eis van het bestaan van een juridisch mechanisme om de straf te verkorten. De vrijlating van de drie veroordeelden kon immers alleen aan de orde komen on compassionate grounds. Een ander mechanisme tot verkorting bestond er voor hen op dat moment niet. Naar het oordeel van de minderheid werd er dus de jure niet aan het vereiste van ‘verkortbaarheid’ voldaan.
4. Het oordeel van de Grote Kamer in de zaak Vinter De kwestie van het moment waarop er duidelijkheid voor de veroordeelden moet zijn omtrent het bestaan van een mogelijkheid tot ‘review’ hield de Vierde Kamer dus verdeeld en over dit punt heeft de Grote Kamer zich nu in heldere bewoordingen uitgelaten. Het Hof schrijft in par. 122:
De ontwikkeling in de persoon van de veroordeelde en zijn reclassering kunnen op den duur de legitimatie aan verdere detentie ontnemen “Een levenslanggestrafte zou niet moeten hoeven wachten, en eerst een onbepaald aantal jaren van zijn straf ondergaan, voordat hij kan klagen over mogelijke schending van artikel 3 EVRM. Dat is in strijd met de rechtszekerheid en de betekenis van het begrip ‘slachtoffer’ in artikel 34 EVRM. Het zou bovendien ‘capricious’ zijn (in de Franse tekst: ‘inconséquent’)18 om van iemand die een onverkortbare levenslange straf wordt opgelegd te verwachten dat hij aan zijn reclassering (‘rehabilitation’ resp. ‘réinsertion’) gaat werken zonder dat hij weet of, en op welk moment, er een mechanisme in werking treedt dat een beoordeling van zijn invrijheidstelling op basis van die reclassering toestaat. Een whole life prisoner heeft van het begin van zijn straf er recht op te weten wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en wat de voorwaarden zijn; dat houdt tevens in dat hij recht heeft te weten wanneer een dergelijke beoordeling (‘review of his sentence’ resp. ‘réexamen de sa peine’) plaatsvindt of verzocht kan worden’. De whole life sentence zonder dergelijk review mechanisme is dus vanaf ‘the outset of his sentence’ (‘de la date d’imposition’) in strijd met artikel 3 EVRM.” Op deze overwegingen liep de whole life order stuk, het beroep van de Britse regering op de rechtspraak van het Court of Appeal in de zaak Bieber ten spijt (par. 126 e.v.). De argumenten van het Hof Het Hof voert drie gronden aan waarom perspectief op invrijheidstelling en een mogelijkheid van review aan elke levenslanggestrafte direct bij oplegging van de straf moeten worden geboden (par. 111-113). In de eerste plaats kan het gewicht van de oorspronkelijke strafdoelen mettertijd veranderen; alleen in een review procedure kunnen deze eventuele verschuivingen worden geëvalueerd. Dan kan tevens worden onderzocht of het laten voortduren van de detentie nog gerechtvaardigd is. In de tweede plaats moet het mogelijk zijn om het misdrijf uit te boeten (‘atone for his offence’). Als die mogelijkheid er niet is – en de veroordeelde dus niets kan doen om zijn situatie te verbeteren – wordt de straf steeds zwaarder, want langer naarmate de tijd verstrijkt. Dit acht het Hof slecht te rijmen met de eis van proportionaliteit. Ten slotte sluit het Hof zich aan bij de opvatting zoals geformuleerd door het Duitse constitutionele hof, namelijk dat een onverkortbare straf in strijd is met de menselijke
waardigheid. Zoals het Bundesverfassungsgericht daaruit de conclusie heeft getrokken dat ‘de gevangenisautoriteiten de plicht hebben om toe te werken naar de reclassering van de veroordeelde’, en dat ‘reclassering een grondwettelijk vereiste is in elke gemeenschap waarin de menselijke waardigheid als kernwaarde wordt beschouwd’, zo gelden dergelijke overwegingen ook onder het EVRM, aldus het Hof, want, ‘indeed’, voor deze opvattingen bestaat een groot draagvlak, zowel binnen de Raad van Europa als internationaal (par. 114 e.v.). Hierna staat het Hof uitvoerig stil bij de Europese en internationale aanbevelingen die er op het punt van de resocialisatieplicht voor levenslanggestraften bestaan en worden als voorbeeld de Duitse19 en Italiaanse praktijk uitgelicht. Aard van de review Net als over het moment waarop de review procedure in de nationale wetgeving aanwezig moet zijn, laat het Hof over de aard van de review weinig onduidelijkheid bestaan. De beoordelingsmaatstaf in die procedure volgt rechtstreeks uit de drie door het Hof aangevoerde gronden, de onderbouwing daarvan20 en de aangehaalde voorbeelden. Het Hof vat het aldus samen (par. 119): “a review which allows the domestic authorities to consider whether any changes in the life prisoner are so significant, and such progress towards rehabilitation has been made in the course of the sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds.” De ontwikkeling in de persoon van de veroordeelde en zijn reclassering kunnen op den duur dus de legitimatie aan verdere detentie ontnemen. Dat betekent dat ‘vergelding’ moet kunnen worden gekeerd door de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde. De review procedure Het Hof benadrukt dat het het niet als zijn taak beschouwt voor te schrijven op welke manier het nationale recht vorm geeft aan deze review (par. 120); dat mag zowel door middel van een rechterlijke procedure (bijvoorbeeld een VI-procedure) als een administratieve procedure (bijvoorbeeld een gratieprocedure). Ook het moment waarop de review – die moet worden gevolgd door periodieke herbeoordelingen – moet plaatsvinden, wordt aan de lidstaten overgelaten. Wel bestaat er volgens het Hof duidelijk draagvlak voor een review binnen 25 jaar. Deze grens zou een gemiddelde zijn van wat de lidstaten zoal aan termijnen bezigen. Het Hof kiest daarmee de veilige kant, want het gemiddelde van de
18. Capricious wordt wel vertaald met
19. Zie voor recentere rechtspraak dan het
20. Het Hof verwijst naar de aanbevelingen
zitting van de Grote Kamer) een vergelijkba-
‘grillig, veranderlijk, onvoorspelbaar, onbe-
Hof aanhaalt: Bundesverfassungsgericht 29
van de Raad van ministers en het CPT-rap-
re aanbeveling heeft gedaan met betrekking
rekenbaar’ en inconséquent met ‘absurd,
november 2011, http://www.bverfg.de/
port over Zwitserland (par. 116 slot jo. par.
tot de situatie in Bulgarije, CPT/Inf (2012)
grillig, tegenstrijdig, onredelijk, irrationeel,
entscheidungen/rk20111129_2bvr175810.
64); hieraan kan worden toegevoegd dat het
32, onder punt 32, http://www.cpt.coe.int/
luchthartig, ondoordacht en onnadenkend’.
html.
CPT op 4 december 2012 (kort na de hoor-
documents/bgr/2012-32-inf-eng.htm.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1959
Wetenschap
32 termijnen genoemd in par. 68 komt uit op 19,4 jaar (de verhogingen wegens recidive niet meegerekend). 25 Jaar is bovendien de termijn die wordt aangehouden voor degenen die door het International Criminal Court tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld, bijvoorbeeld wegens genocide. Ook deze termijn neemt het Hof in aanmerking (par. 118).
5. Hoe ziet in Nederland de levenslange straf eruit? In art. 9 Sr staat ‘levenslang’ tegenover ‘tijdelijk’. De levenslange straf is dus naar zijn aard niet gemaximeerd, ook niet als de straf niet louter ter vergelding maar mede ter beveiliging van de maatschappij wordt opgelegd. Anders dan in Engeland stelt de rechter echter geen tariff vast. Het doel of de doelen van de sanctie komen – als het goed is – tot uitdrukking in de strafmotivering.21 Om de straf te verkorten kent Nederland al sedert de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870 een en dezelfde methode, namelijk gratieverlening. Een procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) werd destijds afgewezen; om de straf niet zwaarder te laten zijn dan de doodstraf zou met gratie kunnen worden volstaan, zo meende de regering. Wel is in de loop van de vorige eeuw op verschillende momenten en door diverse juristen,22 een VI-regeling voor levenslanggestraften bepleit. Deze voorstellen zijn nooit tot uitvoering gekomen en de voorlaatste keer dat de wettelijke regeling voor VI drastisch werd herzien (eind jaren tachtig) en de VI voor levenslanggestraften dus ‘meegenomen’ had kunnen worden, waren er geen (commune) levenslanggestraften om een regeling voor te maken.23 Bij de laatste herziening van de VI, in 2008, was het strafklimaat in Nederland zodanig veranderd dat een discussie over VI voor levenslanggestraften kennelijk taboe was geworden. Kamerlid noch bewindspersoon heeft het onderwerp durven aanroeren.24 Zo bestaat nu al ruim 140 jaar hetzelfde systeem. De gratieprocedure heeft vanaf het begin gefunctioneerd om de straf op basis van de ontwikkelingen die de gestrafte had doorgemaakt bij te stellen, dus als een soort review. Gratie werd – ‘zo dat mogelijk was’ – verleend en dus niet als de veroordeelde nog gevaarlijk zou kunnen zijn, maar ook niet pas vlak voor zijn overlijden. Het criterium voor gratieverlening was het ‘voorkomen dat de reclasseringskansen verstoord zouden worden’. Hieraan was een zogenaamde ‘Volgprocedure’ gekoppeld die gold voor (levens)langgestraften. Deze volgprocedure hield de reclasseringskansen van de veroordeelde in het oog. Gemiddeld zat een levenslanggestrafte 17 jaar in de gevangenis (met uitschieters naar boven en beneden); hij ontving na een aantal jaren ‘boeten’ de benodigde behandeling, vaak in een kliniek, en werd voorbereid op zijn terugkeer in de vrije samenleving. Er zijn geen gevallen van recidive bekend.25
In 1987 werd de Gratieregeling 1976 vervangen door de Gratiewet. Volgens deze wet kan gratie niet alleen worden verleend wegens gewijzigde omstandigheden maar ook ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend’ (art. 2b Gratiewet). De memorie van toelichting vermeldt dat deze tweede gratiegrond in de wet werd opgenomen met het oog op de voortzetting van het beleid zoals geformuleerd in de Volgprocedure langgestraften.26 Het vroegere gratiebeleid laat dus zien dat deze administratieve procedure – waarin de rechter overigens een belangrijke rol speelt –,27 aan de thans door het Hof geformuleerde voorwaarden kán voldoen. De tekst van de Gratiewet sluit bovendien opvallend goed aan bij de grond voor invrijheidstelling zoals geformuleerd in de hiervoor aangehaalde par. 119 van het Hof.
6. Voldoet het Nederlandse gratiebeleid nog steeds aan de eisen van art. 3 EVRM? Zoals hiervoor uiteengezet, was de mogelijkheid tot verkorting van de levenslange straf in Nederland de jure in beginsel in orde. Ook de Hoge Raad was, in juni 2009, die mening toegedaan, al achtte hij het wel van ‘betekenis’ dat de mogelijkheid tot gratieverlening door het vervallen van de Volgprocedure in beginsel afhankelijk was geworden van het initiatief van de veroordeelde.28 Om te beoordelen of er ook aan de de facto-eis werd voldaan, achtte de Hoge Raad het door A-G Knigge aangeleverde materiaal29 onvoldoende. We zijn nu vier jaar verder en het gratiebeleid heeft zich in die jaren meer geconcretiseerd. Bovendien ligt er nu een gezaghebbende uitleg van het arrest Kafkaris. Deze uitleg geeft meer houvast aan wat er van de nationale autoriteiten mag worden verwacht om het prospect of release als bedoeld in dat arrest ook daadwerkelijk aan de veroordeelde te verschaffen. De beide veranderingen ten opzichte van 2009 geven kortom aanleiding om het Nederlandse gratiebeleid opnieuw onder de loep te nemen. Het gaat om 32 onherroepelijk levenslanggestraften en zes die nog in beroep of cassatie zijn. Vijf onherroepelijk veroordeelden zitten langer dan twintig jaar en drie langer dan 25 jaar. In 1986 is voor het laatst gratie verleend met het oog op conditional release (aan Hans van Z.),30 sindsdien vond eenmaal een compassionate release plaats, in 2009.31 Deze gegevens bieden te weinig informatie om te concluderen dat het Nederlandse beleid ‘dus’ in overeenstemming is met art. 3 EVRM zoals de minister doet,32 maar evenmin volgt hieruit dat in Nederland slechts gratie wordt verleend on compassionate grounds en art. 3 ‘dus’ wordt geschonden. Het kan immers zo zijn dat de langst zittende levenslanggestraften niet kunnen
Bij de laatste herziening van de VI, in 2008, was het strafklimaat in Nederland zodanig veranderd dat een discussie over VI voor levenslanggestraften kennelijk taboe was geworden 1960
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
worden vrijgelaten vanwege hun blijvende delictgevaarlijkheid en zij in hun persoonlijke ontwikkeling en resocialisatie geen significante vooruitgang hebben geboekt. In het licht van de uitspraak in de zaak Vinter c.s. moet nu worden onderzocht of aan deze levenslanggestraften vanaf het moment van oplegging van de straf het vereiste prospect of release en een daarbij horende review in het vooruitzicht worden gesteld (par. 110). Alle gegevens met betrekking tot regelgeving en praktijk zijn van belang (par. 126). Eerst zal ik ingaan op de regelgeving. Het huidige Nederlandse gratiebeleid: de regelgeving In de brief van de verantwoordelijke bewindslieden van 16 oktober 2009,33 waarin voor het eerst wordt in gegaan op de grote stijging van het aantal levenslanggestraften in Nederland (van 10 in 2000 tot 28 in 2009), wordt erop gewezen dat gratie het noodzakelijke perspectief op vrijlating biedt: ‘Vanuit de wetenschap dat personen en omstandigheden in de loop der tijd kunnen veranderen, geldt ook voor levenslanggestraften dat zij in aanmerking kunnen komen voor gratie.’ Over de gratietoets wordt opgemerkt dat naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, zijn medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico een rol spelen. Deze gronden zijn dus ruimer dan de Britse. Hieraan wordt echter onmiddellijk toegevoegd dat levenslanggestraften ‘niet in aanmerking (komen) voor interventies die zijn gericht op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving’. De reden is dat ‘van terugkeer in de samenleving in principe geen sprake is’. Dit principe wordt samengevat met de woorden ‘Levenslang is in beginsel levenslang’. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt erop gewezen dat een misdrijf soms ‘zo ernstig (is) en (…) het risico dat iemand gevaarlijk blijft zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodza-
kelijk is’. Ook wordt aangevoerd dat de straf op een weloverwogen beslissing van de strafrechter berust en dat deze kan kiezen tussen een levenslange straf of een tijdelijke van maximaal dertig jaar.34 Wel wordt een volgprocedure in het vooruitzicht gesteld die ertoe dient de psychische en fysieke toestand van de gedetineerde in de gaten te houden. Het resultaat van die procedure zou de veroordeelde kunnen gebruiken voor een gratieverzoek. Voor een tussentoets op een vast moment staan de bewindslieden echter niet open omdat dit ‘geen recht’ zou doen ‘aan het individuele geval van de levenslang gestrafte’.
Art. 2 (het resocialisatiebeginsel) wordt zo uitgelegd dat het geen betrekking heeft op levenslanggestraften In antwoord op Kamervragen in 2011 blijkt dat de bewindsman de in het vooruitzicht gestelde volgprocedure heeft laten vallen. Een dergelijke procedure acht hij ‘niet noodzakelijk’.35 Art. 2 van de Penitentiaire beginselenwet (het resocialisatiebeginsel) wordt zo uitgelegd dat het geen betrekking heeft op levenslanggestraften.36 In de beleidsnotitie van 16 april 2012 over onder meer ‘Samenplaatsing (levens)langgestraften’ is de voorgenomen volgprocedure inderdaad niet meer opgenomen. Ook de eerdere relativering van de terminale duur van de straf is weggelaten. Er staat nu: ‘Levenslang is levenslang.’ Aansluitend wordt gewezen op de mogelijkheid van gratie
21. Over de gehanteerde strafmotiveringen
van de Drie van Breda). Zie H.K. Elzinga en
27. D.J.G.J. Cornelissen, ‘Het advies van de
verlenen van gratie, 13 augustus 2012,
zie: T. de Bont en S. Meijer, ‘Hoe te reage-
W.F. van Hattum, ‘Het wetsontwerp voor-
rechter in de gratieprocedure levenslangge-
onder 3, Aanhangsel Handelingen
ren op de allerergste misdaden? Over de rol
waardelijke invrijheidstelling en de levens-
straften’, in: De levenslange vrijheidsstraf.
2011/12, nr. 3181.
van vergelding en beveiliging bij de levens-
lange gevangenisstraf’, NJB 2006/1017,
Justitiële Verkenningen, Boom/Lemma
33. Brief van de Minister van Justitie Hirsch
lange gevangenisstraf’, in: J. Ouwerkerk
afl. 24, p. 1302-1307.
2013, 2, p. 50-63.
Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albay-
e.a. (red.), Hoe te reageren op misdaad?
23. In 1975 had dokter O. gratie gekregen;
28. HR 16 juni 2009, LJN BF3741, r.o.
rak, ‘Gratieprocedure en tenuitvoerlegging
Op zoek naar de hedendaagse betekenis
aan Hans van Z. (veroordeeld in 1969) was
2.11.2.
levenslange gevangenisstraf’, Kamerstukken
van preventie, vergelding en herstel, Den
gratie min of meer in het vooruitzicht
29. Conclusie A-G Knigge, LJN BF3741, nr.
II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10.
Haag: Sdu 2013, p. 119-130 (verschijnt
gesteld als hij zich aan zijn behandeling
8.6 e.v.
34. Dit gaat overigens niet op voor de op
binnenkort).
onderwierp. Hij werd in 1986 vrijgelaten;
30. Zie voetnoten 23 en 25 hiervoor.
dat moment 28 onherroepelijk veroordeel-
22. Pompe en Patijn bepleitten een VI-
pas in 1982 en 1983 zijn er voor het eerst
31. Het betrof een terminaal zieke man die
den, aangezien het strafmaximum op het
regeling in 1928 respectievelijk 1938, Van
sinds 1969 weer levenslange straffen opge-
inmiddels 17 jaar in detentie had doorge-
moment dat zij hun delict pleegden nog
Bemmelen bepleitte in 1949 afschaffing van
legd. De Drie van Breda heb ik hier buiten
bracht. In de procedures die werden
twintig jaar was.
de levenslange straf en invoering van een
beschouwing gelaten.
gevoerd om hem eerder vrij te krijgen, hield
35. Aanhangsel Handelingen 2011/12, nr.
maximale tijdelijke straf van 25 jaar; de
24. Aan de oproep in het NJB van Elzinga
de staat vast aan het standpunt dat vrijla-
832, onder 9, 10 en 15.
Commissie Pompe kwam in 1952 met een
en mij om een discussie te starten, is geen
ting wegens terminale ziekte niet eerder
36. Aanhangsel Handelingen 2011/12, nr.
VI-voorstel, min of meer op instigatie van
enkel gehoor gegeven.
plaatsvindt dan één à twee weken voor de
832, onder 6. Hieraan wordt toegevoegd:
Minister van Justitie Mulderije; in de jaren
25. W.F. van Hattum ‘In de daad een mens.
datum van het verwachte overlijden. Zie
‘Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar
zestig is er mogelijk een kamermeerderheid
De gratieprocedure levenslanggestraften:
voor nadere details van deze zaak en de
het verlenen van gratie zou worden over-
voor invoering geweest; Minister van Justi-
departementaal beleid en magistratelijk
bronnen bijlage 3 van de Factsheet, Feitelij-
wogen, de invrijheidstelling van de levens-
tie Polak informeerde in 1969 bij het parle-
toezicht, vroeger en nu, DD 2009, afl. 4, p.
ke gegevens over de levenslange gevange-
langgestrafte niet zonder een deugdelijke
ment naar de bereidheid omtrent de invoe-
325-352.
nisstraf, Uitgave Forum Levenslang, 2011,
voorbereiding op de terugkeer in de samen-
ring van VI (met het oog op, kort gezegd,
26. Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr.
raadpleegbaar op www.forumlevenslang.nl.
leving kan plaatsvinden.’
een juridische afwikkeling van de kwestie
3, p. 15.
32. Antwoorden op Kamervragen over het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1961
Wetenschap
met de woorden: ‘Van terugkeer in de samenleving is geen sprake, tenzij in een uitzonderlijk geval aan een levenslanggestrafte gratie wordt verleend.’37 Ten slotte wordt benadrukt dat verlof ‘in geen geval’ onderdeel zal uitmaken van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en dat levenslanggestraften ‘vanzelfsprekend’ niet in aanmerking komen voor detentiefasering. In antwoord op Kamervragen in 2012 wordt bevestigd dat gratieverzoeken van levenslanggestraften normaal in behandeling worden genomen en dat desgewenst om een psychiatrisch rapport kan worden gevraagd. In dit antwoord wordt voorts opgemerkt dat een gratieverzoek ‘in de praktijk tot toewijzing (leidt) indien de omstandigheden van het geval maken dat de levenslanggestrafte in vrijheid moet worden gesteld’. Gewezen wordt op de gratieverlening aan een terminaal zieke patiënt, de eerder vermelde compassionate release in 2009. Volgens het antwoord ‘illustreert’ deze zaak ‘dat niet alleen de mogelijkheid tot verkorting bestaat, maar dat daar feitelijk ook gebruik van kan worden gemaakt’.38 Dit anti-resocialisatiebeleid is in 2005 in gang gezet met de regel dat aan levenslanggestraften die in een TBSkliniek verblijven geen verlof meer zal worden verleend. In 2007 werd deze regel verscherpt.39 Hij staat nu in art. 2 onder 6 van de Verlofregeling TBS van 24 december 2010.
een einddatum opgenomen in het computersysteem van de inrichting waar hij verblijft (‘december 2009’, twintig jaar na het onherroepelijk worden van zijn straf). C. wordt door deskundigen niet als gevaarlijk beschouwd. Hij toont berouw. Hij heeft naar zijn ‘einddatum’ toegeleefd. Zijn gratieverzoeken zijn echter tot dusverre afgewezen met de verwijzing naar onder meer zijn mogelijke delictgevaarlijkheid en de impact van zijn vrijlating op de samenleving. Als C. op 10 maart 2011, na circa 24 jaar detentie, vraagt wat zijn perspectief is, wordt op 21 juli 2011 geantwoord44 dat hij ‘een gratieverzoek kan indienen’. Het ligt daarbij naar het oordeel van de staatssecretaris niet op de weg van de Staat om een onderzoek te laten doen waaruit zou kunnen blijken dat C. niet langer delictgevaarlijk is. Dat moet C. zelf regelen. Daarbij wordt opgemerkt ‘dat de regeling waarbij een risicotaxatie voor langgestraften (waaronder levenslanggestraften) bestond sinds 2000 is afgeschaft’. Voor een onderzoek naar de eventuele impact van de vrijlating van C. op de samenleving, de andere jegens C. gebruikte weigeringsgrond, ziet de bewindsman ‘geen aanleiding’. De vermelding van de einddatum in het computersysteem berust op een ‘ongelukkige’ fout die ‘inmiddels (is) hersteld’. De brief besluit met de opmerking dat ‘met de voortduring van de detentie nog steeds het doel van vergelding en genoegdoening aan de slachtoffers (wordt) gediend’.
Het huidige Nederlandse gratiebeleid: de praktijk Twee van de drie levenslanggestraften die nu langer dan 25 jaar vastzitten hebben getracht meer duidelijkheid te krijgen omtrent hun perspectief op vrijlating; het betreft Y. en C. Y. is sedert 1983 gedetineerd en verblijft sedert 2001 ter behandeling in een TBS-kliniek. Sedert 2002 mag hij met begeleid verlof. Sedert 2006 komt hij vanuit behandeloogpunt in aanmerking voor onbegeleid verlof. Hiermee gaat de Staat niet akkoord. Y. moet, nu hij weer ‘detentiegeschikt’ is,40 terug naar de gevangenis; de verlofmachtiging wordt ingetrokken. De grond die hiervoor wordt aangevoerd is ‘dat voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen’.41 Daarbij wordt gewezen op het beleid neergelegd in de ‘Verlofregeling TBS’ zoals die sedert 2005 luidt. De Staat stelt dat Y. op grond van dit beleid niet in aanmerking komt voor onbegeleid verlof ‘omdat de reden voor dit verlof, resocialisatie, zich in zijn geval niet voordoet.’ Aan de reden voor weigering wordt in 2011 toegevoegd dat verdere resocialisatie maatschappelijke onrust zou kunnen veroorzaken en niet in het belang is van de gevoelens van de slachtoffers en de nabestaanden.42 Y. weet bij de burgerlijke respectievelijk de penitentiaire rechter zijn terugplaatsing te voorkomen en het intrekken van de verlofmachtiging ongedaan te maken. Ondanks de daarop volgende positieve adviezen van de behandelaars en het Adviescollege Verloftoetsing TBS in 2011 en 2012 is de machtiging voor onbegeleid verlof echter tot op heden niet verleend. De burgerlijke rechter, wederom in kort geding bij deze zaak betrokken, is van mening dat de Staat in zijn beslissing omtrent het verlenen van dit verlof ook andere belangen ‘zoals de belangen van slachtoffers en het belang van het nog steeds bestaande gevaar voor maatschappelijke onrust’ in zijn afweging mag betrekken.43 C. zit sedert 1987 vast. Ook zijn straf begon dus nog onder het oude, op reclassering gerichte, gratiebeleid. Er is
7. Conclusies ten aanzien van ‘prospect of release’ en ‘review’
1962
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat art. 2b Gratiewet en art. 2 Penitentiaire Beginselenwet tot dode letters zijn geworden; er is geen sprake van enig prospect of release. Het uitgangspunt ‘levenslang is levenslang’ zoals toegelicht in de beleidsnotities van 16 oktober 2009 en 16 april 2012 staat daaraan in de weg. Het beleid is niet gericht op terugkeer van de veroordeelde in de samenleving, integendeel, levenslanggestraften ‘komen niet in aanmerking voor interventies die zijn gericht op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving’.
Art. 2b Gratiewet en art. 2 Penitentiaire Beginselenwet zijn tot dode letters geworden; er is geen sprake van enig prospect of release De gevangenisautoriteiten krijgen niet het consigne ‘toe te werken naar de reclassering van de veroordeelde’ zoals binnen het concept van een menswaardige behandeling zou passen (par. 113), maar krijgen sinds 2009 de opdracht om bepaalde luwteafdelingen te ontwikkelen die niet op terugkeer zijn gericht. Voor dit beleid valt de staat terug op de gedachte dat uit het enkele feit dat iemand een zeer ernstig misdrijf heeft gepleegd de conclusie moet worden getrokken dat hij blijvend uit de samenle-
ving moet worden verwijderd (‘Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat iemand gevaarlijk blijft zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is’45). Dit uitgangspunt wordt echter uitdrukkelijk verworpen in de diverse documenten waarnaar het Hof verwijst en waar het arrest op steunt (par. 116). Het CPT heeft inmiddels een waarschuwende opmerking geplaatst bij de beleidsnotitie over het samenplaatsen.46
De regelgeving verbiedt resocialisatie en de houding die de overheid naar hen inneemt is ronduit ongeïnteresseerd, zelfs cynisch De veroordeelden krijgen voorts geen aanwijzing over de wijze waarop het gratie-instrument wordt toegepast. Het doet er niet toe welke argumenten zij voor vermindering van straf aanvoeren; vergelding en impact op de samenleving blijven in de ogen van de bewindslieden ‘erkende strafdoelen’, ook na (naar vandaag gemeten) 26 en 30 jaar. De succesvolle resocialisatie van Y. is ‘beloond’ met pogingen zijn resocialisatie af te breken en hem terug te brengen naar een gewone gevangenis; een onderzoek naar de delictgevaarlijkheid van C. – het argument waarmee zijn gratieverzoeken wordt afgewezen – wordt niet gezien als taak van de overheid. De brief van 21 juli waarin C. elke hoop op vrijlating wordt onthouden, laat voorts zien dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet bereid is om de houdbaarheid van zijn eigen argumenten om de gratieverzoeken van C. af te wijzen, nader te onderzoeken. In de diverse beleidsdocumenten wordt weliswaar benadrukt dat de gratieprocedure perspectief biedt, maar dit perspectief is onduidelijk en onzeker, net als het Britse (par. 94). Het gaat er om wat er naar gedetineerden en gevangenisautoriteiten wordt uitgedragen en hoe dat
gebeurt. In de genoemde beleidsdocumenten wordt bijvoorbeeld niet beschreven hoe veroordeelden op grond van ‘legitimate penological grounds’ hun vrijlating kunnen bepleiten (par. 128). Er is geen enkele aanwijzing op welk moment er van de gratiebevoegdheid gebruik gemaakt zal worden (par. 129). En ook al zou de juridische positie van levenslanggestraften in andere, door hen aan te spannen, procedures kunnen worden opgehelderd, dan ontbreekt het nog steeds aan de noodzakelijke helderheid (par. 129), allemaal criteria die het Hof aanlegt om de houdbaarheid van de tenuitvoerlegging én de oplegging van de levenslange straf te beoordelen en waaraan het Nederlandse gratiebeleid niet voldoet. Voor de levenslanggestraften die werden veroordeeld vóórdat het gratiebeleid veranderde, geldt nog als extra bezwarend aspect dat hen na jaren detentie het uitzicht op invrijheidstelling zoals zij dat hadden meegekregen, is ontnomen zonder dat hun persoonlijke ontwikkeling hiertoe aanleiding heeft gegeven. De stille beleidswijziging en het vervallen van de volgprocedure zijn voorts net als in Engeland en Wales (waar in 2003 de 25 jaars-review werd afgeschaft, par. 124) een teken aan de wand. Hieruit kan immers geen vertrouwen worden geput dat er een beleid zal worden gevoerd dat gericht is op conditional release. De conclusie moet dan ook zijn dat er op dit moment voor levenslanggestraften in Nederland geen prospect of release bestaat zoals vereist door art. 3 EVRM, niet alleen de facto maar ook niet meer de jure. De regelgeving verbiedt resocialisatie en de houding die de overheid naar hen inneemt is ronduit ongeïnteresseerd, zelfs cynisch. ‘Capricious’ zou het Hof zeggen. Het oordeel van de Hoge Raad uit 2009 is met dit alles achterhaald.47
8. Hoe verder? De uitspraak van het Hof kan voor de Nederlandse regering geen grote schok zijn. In vele Europese documenten ligt immers al gedurende decennia de opdracht besloten om ook voor levenslanggestraften een vorm van VI te creeren en een sociaal klimaat dat welwillend staat tegenover hun terugkeer in de samenleving (zie par. 114 e.v.). De bewindslieden zijn zich bovendien bewust van de uitzonderingspositie die Nederland in dit opzicht binnen Europa inneemt.48 De Hoge Raad hief in 2009 een waarschuwende vinger op en de Raad voor de Strafrechtstoepassing49 en
37. Brief van Staatssecretaris van Veiligheid
2011, LJN 7546, r.o. 1.16.
46. CPT/Inf (2012) 21, punt 28: ‘The CPT
van Justitie Albayrak in overleg met Kamerlid
en Justitie Teeven, ‘Modernisering peniten-
43. Gerechtshof Den Haag 13 december
would like to receive updated information
Teeven, op 20 januari 2010, Kamerstukken II
tiaire arbeid, Samenplaatsing (levens)lang-
2011, LJN 7546, r.o. 3.3. Voor meer details
on this pilot project. It would also like to
2009/10, 24 587, nr. 377, p. 32.
gestraften’, Kamerstukken II 2011/12,
en bronnen zie W.F. van Hattum, ‘Het aan-
stress that lifers and other long-term priso-
49. ‘De Raad is van oordeel dat Nederland
24 587, nr. 464.
zien van de Staat. Over de praktijk van de
ners should not be systematically segrega-
door het ontbreken van een tussentijdse
38. Zie over deze gratieverlening voetnoot
tenuitvoerlegging van de levenslange straf’,
ted from other prisoners.’
toets, noch door de rechter, noch in het
31.
in: De levenslange vrijheidsstraf. Justitiële
47. Anders: Rb. Rotterdam 25 juli 2013
kader van een ambtshalve gratie, op de
39. Zie Rb. Den Haag 2 oktober 2007, LJN
Verkenningen, Den Haag: Boom/Lemma
(ECLI:NL:RBROT:2013:5762).
grens kan komen, of daarover heen, van
BB4626, r.o. 1.18 en 19.
2013, 2, p. 64-85, i.h.b. p. 73 ev.
48. ‘In Nederland nemen we wel een uit-
hetgeen het Europese Hof voor de Rechten
40. Brief van 13 februari 2007, Rb. Den
44. Brief van 21 juli 2011 van de Staatsse-
zonderingspositie in door er niet voor te
van de Mens op grond van het bepaalde in
Haag 2 oktober 2007, LJN BB 4626, r.o.
cretaris van Veiligheid en Justitie, namens
kiezen om een levenslanggestrafte in aan-
de artikelen 3 en 5 van (het) EVRM voor
1.17.
deze getekend door de Regiodirecteur
merking te laten komen voor voorwaardelij-
acceptabel acht’, aldus de RSJ in ‘Levens-
41. Standpunt van de staat voor Gerechts-
gevangeniswezen, aan de advocaat van C.,
ke invrijheidsstelling. Doordat wij ook niet op
lang’, vervolgadvies van 29 april 2008, Stcrt.
hof Den Haag, 23 november 2010, LJN
kenmerk 5700711/11.
vaste momenten toetsen – na bijvoorbeeld
2008, 109, p. 10, zie ook het advies van 1
BO5022, r.o. 3.8.
45. O.a. in de brief van 16 oktober 2009
vijftien of twintig jaar – zitten we in een
december 2006, http://www.rsj.nl/actueel/
42. Gerechtshof Den Haag 13 december
(zie voetnoot 33 hiervoor), onder 4.
uitzonderingspositie’ aldus Staatssecretaris
nieuwsberichten/Congresnieuws.aspx.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1963
Wetenschap
het Forum Levenslang brengen al geruime tijd degelijk onderbouwde rapporten naar buiten waarin wordt beklemtoond dat de huidige wijze van tenuitvoerlegging in strijd komt met art. 3 EVRM. Het Hof gaat nu zelfs nog verder: ook de oplegging komt in strijd met het Verdrag als er geen prospect of release en review bestaan. Er zal dus op korte termijn iets moeten veranderen. Allereerst zal afstand moeten worden gedaan van het beleid zoals neergelegd in de brieven van 16 oktober 2009 en 16 april 2012. Ook de bepaling dat geen verlofmachtiging wordt verleend aan levenslanggestraften die in een TBS-kliniek verblijven, moet worden geschrapt. In plaats daarvan moet een beleid worden ontwikkeld en uitgedragen, zowel aan gedetineerden als aan gevangenisautoriteiten, dat levenslanggestraften in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling op basis van de eisen van art. 3 EVRM. Daarnaast moet een beleid worden ontwikkeld voor het volgen van de levenslanggestraften met het oog op hun reclassering. Tevens dient er een termijn te worden bepaald waarbinnen een review zoals bedoeld door het Hof plaatsvindt. Deze termijn zal bij oplegging aan de veroordeelde bekend moeten zijn. De review zelf kan plaats hebben binnen de huidige gratieprocedure. Het is echter wenselijker dat dit gebeurt in een rechterlijke procedure, bijvoorbeeld in een VI-regeling zoals voorgesteld door het Forum Levenslang.50 Een dergelijke procedure haalt de beslissing, die nu eenmaal gevoelig ligt, uit de politieke wind. De suggestie van het Hof om de review binnen 25 jaar te laten plaatsvinden, is in vergelijking met de vroegere Nederlandse praktijk (na 10 jaar) aan de zeer hoge kant. Ook vergeleken met België (was 10 en is nu 15 jaar) en Duitsland (15 of 20 jaar) is de termijn lang te noe-
1964
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
men. En als er een onderscheid zou moeten bestaan tussen degenen die door het International Criminal Court worden veroordeeld wegens de allergrootste mensenrechtenschendingen en ‘gewone’ levenslanggestraften, dan komt het redelijk voor dat die laatsten eerder voor een review in aanmerking komen. Omdat er ook nog verschil moet bestaan tussen de levenslange gevangenisstraf en de langst mogelijke tijdelijke straf (30 jaar), waar weer tien jaar van af kan gaan wegens VI, dan lijkt een termijn van twintig jaar in de rede te liggen. Dat is immers nog niet het moment van voorwaardelijke vrijlating maar het moment van mogelijke voorwaardelijke vrijlating. Behalve het doorvoeren van de benodigde aanpassingen, zouden de bewindslieden ook hun voorlichtende taak moeten oppakken en de rechtsoverwegingen van het Hof aan het grote publiek moeten uitleggen. Hiermee kunnen zij onrust bij nabestaanden en slachtoffers wegnemen en tegelijk begrip kweken voor een eventuele terugkeer van levenslanggestraften in de samenleving, zoals van hen verwacht wordt te doen. Stilzwijgen leidt tot onrust, zo is reeds gebleken,51 en mogelijk ook tot procedures bij de burgerlijke rechter. Daar kunnen de veroordeelden immers hun recht op prospect of release en de termijn voor een review afdwingen. Want zolang zij hierover geen duidelijkheid krijgen, is hun straf in strijd met art. 3 EVRM en dus onrechtmatig.
50. Wetsvoorstel VI voor levenslanggestraf-
mans had gedaan namens het Burgercomité
ten, juli 2011, www.forumlevenslang.nl.
tegen onrecht: ‘Vrees over afschaffen
51. Zo kopte De Telegraaf op 12 juli naar
levenslange straffen. Eigen rechter spelen
aanleiding van uitspraken die Joost Eerd-
ligt op de loer’.
Wetenschap
1776
Het vennootschappelijk belang na recente uitspraken van de Hoge Raad Een onvoldoende opgemerkte, ingrijpende ontwikkeling Rinus Mendel en Wilco Oostwouder1
Welke van de heersende opvattingen over de inhoud van het ‘vennootschappelijk belang’ komt overeen met het huidige recht? Een belangrijk oordeel van de Hoge Raad op dit punt is in de literatuur vrijwel onopgemerkt gebleven. Door te oordelen dat het bestuur van een NV of BV het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming behoort voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking behoort te nemen, heeft de Hoge Raad, conform de holistische opvatting, het eigen belang van de vennootschap-rechtspersoon als richtpunt voorop gesteld en aldus afstand genomen van de opvatting van het aandeelhoudersbelang en de participantenopvatting.
1. Inleiding Het ‘vennootschappelijk belang’ speelt binnen ons vennootschapsrecht een grote en nog steeds toenemende rol. Dit belang is het (wettelijk) oriëntatiepunt voor bestuurders en commissarissen en een belangrijke toetsingsnorm bij geschillen binnen de vennootschap (zie met name art. 2:107/217 lid 2, 118a lid 2c, 129/239 lid 5, 140/250 lid 2, 224a lid 1 en 239 lid 4 BW). Bestuurders en commissarissen van een NV of BV moeten zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de vennootschap en haar onderneming (art. 2:129/239 lid 5 en 140/250 lid 2). Op grond van deze norm mogen bestuurders deelbelangen (bijv. hun eigen belang maar ook belangen van aandeelhouders) in beginsel niet laten prevaleren boven het belang van de vennootschap. Een dergelijk belangenconflict komt voor bij beursvennootschappen die belaagd worden door activistische aandeelhouders (veelal hedgefondsen). Deze activistische aandeelhouders dringen er – met het oog op het realiseren van korte termijn winsten – bij deze besturen op aan om onderdelen van het concern te verkopen of zelfs het gehele concern ‘in de etalage’ te zetten. De bestuurders verweren zich hier dikwijls tegen met een beroep op het vennootschappelijk belang. Dit heeft geleid tot een tweetal belangrijke arresten van de Hoge Raad waarvan de kern, voor zover hier van belang, in dit artikel wordt besproken.
Belangenconflicten spelen niet alleen bij beursvennootschappen maar ook bij ‘gewone’ vennootschappen een rol. De Wet FlexBV heeft op 1 oktober 2012 een aantal dwingende kapitaalbeschermingsbepalingen afgeschaft en biedt aandeelhouders de mogelijkheid om de inhoud van de statuten op hun eigen behoeften af te stemmen. Daarbij kan een conflict ontstaan tussen de belangen van de aandeelhouders en het belang van de vennootschap. Zo kan er in de statuten van een BV bepaald worden dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de a.v.a. Op grond van art. 2:239 lid 4 BW is het bestuur dan gehouden deze aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Van dit laatste is ons inziens bijv. sprake indien de a.v.a. aan het bestuur van de BV opdracht geeft dat deze zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor een schuld van een zustervennootschap terwijl duidelijk is dat deze financieel op de rand van de afgrond staat en een dergelijke aansprakelijkheidstelling de continuïteit van de BV ernstig bedreigt.
Auteurs 1. Prof. mr. M.M. Mendel is emeritus hoog-
hoogleraar Bedrijfsfinancieel recht aan de
leraar Handelsrecht aan de Universiteit
Universiteit Utrecht en advocaat bij Loyens
Leiden en prof. mr. W.J. Oostwouder is
& Loeff NV te Amsterdam.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1965
Wetenschap
Over de inhoud van het ‘vennootschappelijk belang’ bestaan in Nederland in hoofdzaak drie opvattingen, soms met varianten: 1. de opvatting van het aandeelhoudersbelang, 2. de participantenopvatting en 3. de holistische opvatting. In dit artikel staat de vraag centraal welke van deze verschillende opvattingen het geldende recht weergeeft. Illustratief voor de verwarring die ontstaat bij het ontbreken van een duidelijk antwoord hierop, is de duiding die in de nadere memorie van antwoord bij de Wet FlexBV2 wordt gegeven aan het vennootschappelijk belang. De minister beantwoordt daar de vraag hoe dit belang zich verhoudt tot art. 2:216 lid 2 BW. Op grond van dit artikellid mag het bestuur van een BV slechts weigeren een dividendbesluit van de a.v.a. goed te keuren indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. De minister heeft opgemerkt dat deze bepaling geen afbreuk doet aan het uitgangspunt dat het bestuur zich moet richten op het vennootschappelijk belang, een antwoord waartoe hij kon komen door in zijn betoog het begrip ‘vennootschappelijk belang’ in wisselende betekenissen te gebruiken. De diverse opvattingen over het vennootschappelijk belang komen nu achtereenvolgens aan bod. Onze kritiek en ons eigen standpunt volgen later, in het kader van onze bespreking van recente rechtspraak van de Hoge Raad.
2. De opvatting van het aandeelhoudersbelang Volgens sommigen is het vennootschappelijk belang het belang dat de tegenwoordige en toekomstige aandeelhouders hebben bij het behalen van winst op lange termijn.3 Löwensteyn verzet zich ertegen dat de vennootschaprechtspersoon een eigen, van de belangen van de betrokken natuurlijke personen afgezonderd belang zou hebben, welke gedachte zijns inziens de achtergrond vormt van het bekende Doetinchemse IJzergieterij-arrest.4 Löwensteyns argument daarbij is dat ‘belang’ een begrip is dat te zeer met het wezen van de menselijke persoon is verbonden om anders dan in overdrachtelijke zin in verband met rechtspersonen te worden gebezigd.5 Een andere aanhanger van de opvatting van het aandeelhoudersbelang is A. van Oven,6 die overigens van mening is dat sinds de commissarissen zich volgens de wet hebben te richten naar ‘het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming’ (1971), het op de weg van commissarissen ligt ‘een bevredigende synthese van alle bij n.v. en onderneming betrokken belangen na te streven’. Verder kunnen als aanhangers worden genoemd M.J. van Ginniken en L. Timmerman,7 bij wie wel het aandeelhoudersbelang voorop staat, echter wellicht minder geprononceerd als bij Löwensteyn en Van Oven, verder J.M. de Jongh,8 M.W. den Boogert9 en J.M. Blanco Fernández. Deze laatste gaat zo ver de vennootschap ‘niet een samenwerkingsverband, maar een instrument voor de behartiging van het rechtmatige belang van de aandeelhouders’ te noemen.10 Een uitgewerkte variant van de opvatting van het aandeelhoudersbelang biedt de oratie van Timmerman uit 2008.11 Hij toont zich daarin geïnspireerd door het
1966
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Engelse idee van de op de lange termijn gerichte ‘enlightened shareholder value’ neergelegd in section 172 van de Companies Act 2006, luidend, voor zover hier van belang: “A director of a company must act in the way he considers, in good faith, would be most likely to promote the success of the company for the benefit of its members as a whole, and in doing so have regard (among other matters) to (…) (b) the interests of the company’s employees, (c) the need to foster the company’s business relationships with the suppliers, customers and others”(…), enz.
In de participantenopvatting worden andere belangen tegen die van aandeelhouders afgewogen op basis van gelijkwaardigheid Twee citaten12 uit de oratie van Timmerman (cursivering van ons, M. en O.) voor zover hier van belang: “Hierbij (namelijk bij de ‘enlightened shareholder value’, M. en O.) staat het aandeelhoudersbelang voorop” en: “In de ‘enlightened shareholder value’-benadering geldt een verplichting met andere belangen dan die van de aandeelhouders rekening te houden, maar die andere belangen hebben juist minder zelfstandige betekenis dan het aandeelhoudersbelang”. Timmerman toont zich voorstander van de mogelijkheid zich onder omstandigheden van het aandeelhoudersbelang te distantiëren. Voor deze opvatting doet hij een beroep op het idee van de ‘enlightened shareholder value’, maar A.F. Verdam meent dat hier nauwere grenzen moeten worden getrokken dan Timmerman heeft gedaan.13 Verdam tekent aan dat in het concept van de ‘enlightened shareholder value’ de belangen van aandeelhouders voorop worden gezet maar voor wat betreft het acht slaan op andere belangen dan die van de aandeelhouders ‘de deur op een kier is gezet. Die deur kiert doordat in de totstandkoming van de codificatie van de ‘enlightened shareholder value’ is benadrukt dat de belangen van andere stakeholders dan aandeelhouders, wèl doorwerken in het uiteindelijke belang van de aandeelhouders als groep. Via de achterdeur worden die andere belangen daarmee toch binnengehaald, zij het met een dienende functie voor het uiteindelijke aandeelhoudersbelang’.14 Vergelijkbare kritiek levert Eijsbouts: ‘Naar mijn idee relativeert Timmerman (…) de in de Companies Act 2006 nog steeds geldende shareholder primacy teveel. Voor zover er al van pluralisme kan worden gesproken, dient dat ter waarborging van de shareholder value op de lange termijn’.15 Een ander bezwaar tegen het criterium ‘aandeelhouderswaarde op lange termijn’ (enlightened shareholder value) brengt De Kluiver naar voren. Hij meent dat dit criterium minstens zo onbepaald, zo niet onbepaalder, is als het vennootschappelijk belang.16
© Hollandse Hoogte
3. De participantenopvatting In de participantenopvatting worden andere belangen tegen die van aandeelhouders afgewogen op basis van gelijkwaardigheid, al krijgt bij Van der Grinten (zie noot 18) en Van Schilfgaarde-Winter (zie noot 17, o.a. p. 236) het aandeelhoudersbelang wel wat extra accent. Sommigen onderstrepen het onderscheid tussen belang op korte en het belang op lange termijn.17 Van der Grinten zegt: ‘Als vennootschappelijk belang kan gelden de resultante van afweging van belangen van hen die bij de vennootschappelijke werkzaamheden zijn betrokken; de uitkomst
van deze afweging bepaalt het vennootschappelijk belang. Wier belangen dienen te worden afgewogen, hangt af van de concrete situatie.’ Hij noemt de belangen van aandeelhouders (‘moeilijk is denkbaar, dat het ‘vennootschappelijk belang’ een beslissing zou eisen, die de belangen van de kapitaaldeelnemers blijvend schaadt’), werknemers, leveranciers, afnemers en de belangen van land en regio waar de vennootschap haar bedrijf uitoefent.18 Van der Grinten noemt niet een eigen, van de participanten afgezonderd belang van de vennootschap-rechtspersoon. Evenals Löwensteyn (zie hierboven) is hij van
Noten
7. ‘De betekenis van het evenredigheidsbe-
mingskamer) 17 januari 2007, JOR
Ondernemerschap’, Preadvies Nederlandse
2. Kamerstukken I 2011/12, 31 058, p.
ginsel voor het ondernemingsrecht’, Onder-
2007/42 (Stork).
Juristen-Vereniging 2010, p. 71.
14-15.
nemingsrecht 2011, p. 604-605.
11. ‘Grondslagen van geldend onderne-
16. H.J. de Kluiver, ‘Vennootschappelijke
3. Zie bijv. F.J.W. Löwensteyn, ‘De naamlo-
8. ‘Redelijkheid en billijkheid en het evenre-
mingsrecht’, ook gepubliceerd in Onderne-
repliek op Timmerman’s grondslagen’,
ze vennootschap als raakpunt van contraire
digheidsbeginsel, in het bijzonder in de ver-
mingsrecht 2009, p. 4 e.v.
Ondernemingsrecht 2009, p. 19.
belangen’, in: Honderd jaar rechtsleven,
houding van aandeelhouders tot bestuur’,
12. Ondernemingsrecht 2009, p. 7.
17. P. van Schilfgaarde en J. Winter, Van de
1970, p. 88. Hij spreekt liever van het doel
Ondernemingsrecht 2011, p. 608 e.v.
13. A.F. Verdam, ‘Het vennootschappelijk
BV en de NV, 2009, p. 27.
van de vennootschap dan van haar belang.
9. ‘De vergeten band tussen de raad van
belang: méér dan enlightened shareholder
18. E.J.J. van der Heijden en W.C.L. van der
4. HR 1 april 1949, NJ 1949/465, m. nt.
commissarissen en algemene vergadering:
value’, Ondernemingsrecht 2013, p. 93 e.v.
Grinten, Handboek voor de naamloze en
Houwing.
de Januskop van de commissaris’, Onderne-
14. T.a.p. p. 96.
besloten vennootschap, 1992, nr. 231.
5. T.a.p. p. 86.
mingsrecht 2005, p. 252 e.v.
15. A.J.A.J. Eijsbouts, ‘Elementaire beginse-
6. Handelsrecht 1981, p. 147.
10. Noot onder Hof Amsterdam (Onderne-
len van Maatschappelijk Verantwoord
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1967
Wetenschap
Volgens de aanhangers van de holistische opvatting heeft de vennootschap-rechtspersoon een eigen belang dat niet samenvalt met de belangen van hen die bij de vennootschap zijn betrokken oordeel dat het bij belangen uiteindelijk steeds om het welzijn van mensen gaat. Andere aanhangers van de participantenopvatting betrekken in de afweging mede het eigen belang van de vennootschap-rechtspersoon,19 het concernbelang20 en het algemeen belang.21 Met betrekking tot de verhouding tussen het belang van de vennootschap en het belang van het concern waartoe zij behoort, overwoog de Ondernemingskamer in de Corus-uitspraak dat de Raad van Commissarissen van de vennootschap enerzijds “onder omstandigheden zal hebben te aanvaarden dat het belang van de vennootschap waarbij hij is ingesteld zal moeten worden achtergesteld bij het belang van het concern in zijn geheel”, maar dat het anderzijds de concernleiding niet vrij staat “om steeds, althans zonder méér of ongemotiveerd de belangen van een vennootschap in het concern ten achter te stellen bij wat zij ziet als het belang van het concern”.22 Als argument voor de participantenopvatting voeren Van Solinge en Nieuwe Weme aan ‘dat door het tegenover elkaar zetten van de af te wegen deelbelangen de inzichtelijkheid van de besluitvorming van bestuurders en commissarissen of de oordeelsvorming van de rechter (…) wordt vergroot’.23 Deze schrijvers zijn ook van mening dat in de laatste jaren het belang van de aandeelhouders als mee te wegen deelbelang in gewicht is toegenomen.24 Zij voegen daaraan toe: ‘De spanning tussen het vennootschappelijk belang en het aandeelhoudersbelang doet zich in het bijzonder gevoelen bij (onvriendelijke) overnamebiedingen en bij het optreden van activistische aandeelhouders die wijzigingen in de strategie van de vennootschap willen bewerkstelligen’. Van aanhangers van de participantenopvatting als deze schrijvers toch zijn, is dit een vreemde uitlating. Het aandeelhoudersbelang was in de participantenopvatting toch al meegewogen bij de vaststelling van het vennootschappelijk belang? Hoe zinvol is het dan het aandeelhoudersbelang nogmaals af te wegen tegen het bereikte resultaat van de eerdere weging?25 Het bezwaar van Maeijer tegen de participantenopvatting is met name dat hierdoor het proces van afweging tussen de diverse in het geding zijnde belangen wordt versluierd omdat alles in één smeltkroes wordt gegooid. ‘Uit een oogpunt van inzichtelijke rechtsvinding en enigszins systematische analyse van de aan de redelijkheid en billijkheid inherente belangen-afweging verdient het mijns inziens de voorkeur om het vennootschappelijk belang als grootheid te onderscheiden.’26 Het voornaamste bezwaar van Mendel was dat de participantenopvatting geen richtpunt, geen houvast biedt: hoe kan men zich in het handelsverkeer, dat toch enige bestendigheid vereist, richten naar uitkomsten van afwegingen die, afhankelijk van de concrete omstandigheden en met name de wisselende daarbij betrokken belangen van interne en externe (groe-
1968
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
pen) personen telkens opnieuw moeten worden gemaakt en telkens anders zullen uitvallen?27
4. De holistische opvatting Volgens de aanhangers van de holistische opvatting heeft de vennootschap-rechtspersoon een eigen belang dat niet samenvalt met de belangen van hen die bij de vennootschap zijn betrokken. Reeds Meijers kan als inspirator van deze opvatting gelden. Hij schreef: ‘Bij iedere rechtspersoon staat een door het recht erkend en beschermd doel op de voorgrond. Al wat dit doel dient, is in het belang der rechtspersoon. Een rechtspersoon heeft derhalve evengoed haar door het recht beschermde belangen als de physieke persoon’.28 In deze zin ook Maeijer volgens wie het vennootschappelijk belang evenveel juridische realiteit heeft als de rechtspersoon-vennootschap zelf,29 en Slagter, die opmerkt dat een vennootschap met een eigen rechtspersoonlijkheid, die zelfstandig drager van rechten en verplichtingen is, ook een eigen vennootschappelijk belang heeft dat slechts ten dele afhankelijk is van de belangen van de participanten.30 In het reeds genoemde Doetinchemse IJzergieterijarrest31 wees de Hoge Raad de opvatting van het aandeelhoudersbelang af en zijn woorden vormden eerder een argument voor de holistische dan voor de participantenopvatting: “dat evenwel commissarissen, rechten uitoefenende, die hun als orgaan van de vennootschap zijn toegekend, zich hebben te richten naar het belang van de vennootschap en dit moeten doen overwegen, indien dit naar hun oordeel in botsing komt met de belangen van welken aandeelhouder ook.” Maeijer32 en Mendel33 gaan ervan uit, in de woorden van Mendel a. dat het bij ‘vennootschappelijk belang’ gaat om het belang van de eenheid ‘vennootschap-onderneming’ als zodanig waarbij met name aan de continuïteit moet worden gedacht en b. de verzelfstandiging van dit belang in ieder geval haar grens vindt daar waar met deze continuïteit redelijkerwijze geen enkel huidig of toekomstig belang van onmiddellijk betrokkenen (met name aandeelhouders en werknemers) kan zijn gediend. Maeijer omschrijft het vennootschappelijk belang als “het belang dat de vennootschap heeft bij haar eigen gezonde bestaan, uitgroei en voortbestaan met het oog op het door haar te bereiken doel.”34 Dit doel is zijns inziens het maken van winst. Mendel komt tot de volgende omschrijving: “het belang van de vennootschap inclusief de met haar verbonden onderneming – dat in meerdere of mindere mate, maar nooit volledig is geabstraheerd van de belangen van aandeelhouders, werknemers en andere onmiddellijk betrokkenen – is haar belang bij zo voorspoedig mogelijke continuïteit.”35 Slechts in sprekende gevallen, dus bij uitzondering – Maeijer36 spreekt van het onevenredig schaden van groepsbelangen – zal het vennootschappelijk belang behoeven te wijken voor groepsbelangen.
Ook Slagter is een aanhanger van de holistische opvatting. Hij licht deze onder andere toe aan de hand van het optreden van de ‘asset-stripper’, iemand die aandelen opkoopt in een vennootschap met een groot eigen vermogen en een geringe rentabiliteit om vervolgens, als hij de meerderheid van de aandelen heeft verworven, de werknemers te ontslaan en de vermogensbestanddelen te verkopen. Slagter zegt daarover: ‘M.i. handelt een dergelijke asset-stripper in strijd met het vennootschappelijk belang, hoewel hij meer dan de vroegere machthebbers maar slechts op korte termijn en met verbreking van de continuïteit voor rentabiliteit zorgt.’37 Anders dan andere aanhangers van de holistische opvatting kan Slagter zich niet verenigen met de stelling dat in extreme, marginale gevallen het vennootschappelijk belang zou moeten wijken voor dat van een bepaalde groep (aandeelhouders, werknemers). Hij meent dat het belang van de vennootschap steeds dient te prevaleren, ‘met dien verstande, dat eventueel een compensatie voor de achtergestelde en daardoor benadeelde andere belangen dient te worden getroffen’.38 Ook Assink39 toont zich voorstander van de holistische opvatting. Hij trekt een vergelijking met de aandeelhoudersbelangopvatting en de participantenopvatting en merkt op (cursivering van ons, M. en O.): ‘Toegegeven, ook het begrip ‘belang van de vennootschap’ is niet eenduidig, maar mede door de nadruk die daarbij doorgaans ligt op het streven naar een gezonde continuïteit van de onderneming – in het kader van de daarop gerichte beleidsvoering dienen bestuur en raad van commissarissen de belangen van betrokkenen in aanmerking te nemen, waaronder die van aandeelhouders (zie nr. 3.1.1.) – geeft dit wel beduidend meer houvast.’40 Tenslotte Verdam. Volgens hem gaat het bij ‘vennootschappelijk belang’ allereerst om de ondernemende vennootschap als goedlopende en renderende onderneming, waarbij een goed rendement voor aandeelhouders hoort. ‘Biedt dit handvat in de concrete situatie onvoldoende richting, dan komt het aan op een weging van de onderling conflicterende belangen, waarbij – afhankelijk van de omstandigheden – aan de belangen van aandeelhouders een groot gewicht toekomt.’41 Het vennootschappelijk belang dus in de eerste koets, de belangen van de participanten in de tweede.
5. Een opvallende mengvorm Mengvormen zijn bij opvattingen over het vennootschappelijk belang niet opzienbarend. Wanneer bijvoorbeeld
een aanhanger van de participantenopvatting het aandeelhoudersbelang extra accent geeft, zou men al van een mengvorm kunnen spreken. Maar soms heeft een opvatting een zodanig gemengd karakter dat de duidelijkheid er onder lijdt. Wij geven als voorbeeld De Nederlandse corporate governance code (code Frijns) uit 2008. Hiervan zegt paragraaf 7: ‘De Code gaat uit van het in Nederland gehanteerde uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. De belanghebbenden zijn de groepen en individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de vennootschap beïnvloeden of er door worden beïnvloed: werknemers, aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad
Het vennootschappelijk belang in de eerste koets, de belangen van de participanten in de tweede van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van deze belangen, doorgaans gericht op de continuïteit van de onderneming. Daarbij streeft de vennootschap naar het creëren van aandeelhouderswaarde op lange termijn.’ Hier is sprake van een innige, zij het weinig transparante, verstrengeling van de opvatting van het aandeelhoudersbelang, de participantenopvatting en de holistische opvatting. Maar waarop moeten bestuurders en commissarissen zich nu (in de eerste plaats) richten?
6. Moeten aandeelhouders het vennootschappelijk belang als richtsnoer nemen? In paragraaf 9 van de zojuist genoemde Code wordt deze vraag in beginsel ontkennend beantwoord: ‘Anders dan het bestuur en de raad van commissarissen, zijn de overige betrokkenen bij de vennootschap in beginsel niet gebonden aan het richtsnoer van het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Zo geldt voor aandeelhouders dat zij bij hun handelen in beginsel hun eigen belangen mogen nastreven, binnen het kader
19. Asser/Maeijer/Van Solinge & Nieuwe
25. Zie M.M. Mendel, Het vennootschap-
de naamloze vennootschap, (oratie Nijme-
mingsrecht, 2005, p. 12-13.
Weme 2-II*,2009, nr. 394 en P. van Schilf-
pelijk belang mede in concernverband
gen), 1964, p. 6, dezelfde in A-T-D Opstel-
38. Slagter, t.a.p. p. 14.
gaarde en J. Winter, 2009, § 4.
beschouwd (oratie Leiden), 1989, p. 4-5.
len aangeboden aan prof. mr. P. van Schilf-
39. B.F. Assink, ‘Ondernemingsbestuur en
20. Zie Asser 2-II*, 2009, nr. 394-395 en P.
26. Asser-Maeijer 2-III (2000) p. 385.
gaarde, 2000, p. 283 en in Asser-Maeijer
risicobeheersing op de drempel van een
van Schilfgaarde en J. Winter, 2009, § 5.
27. Vergelijk Mendel, oratie, p. 4.
2-III (2000) nr. 293.
nieuw decennium: een ondernemingsrech-
21. Asser 2-II*, 2009, nr. 395 en P. van
28. E.M. Meijers, De algemene begrippen
33. Oratie Leiden, 1989, p. 14.
telijke analyse’, Preadvies voor de Vereeni-
Schilfgaarde en J. Winter, 2009, § 5.
van het burgerlijk recht, 1948, p. 183.
34. Maeijer, oratie, 1964, p. 6.
ging Handelsrecht, 2009, p. 60, 67 en 69.
22. Hof Amsterdam (Ondernemingskamer)
29. Asser-Maeijer 2-III (2000), p. 385.
35. Mendel, oratie, 1989, p. 14-15.
40. Preadvies 2009, p. 69.
13 maart 2003, JOR 2003/85 m. nt. F.J.P.
30. W.J. Slagter, Compendium Onderne-
36. Asser-Maeijer 2-III 2000, p. 386; zie
41. A.F. Verdam, ‘Het vennootschappelijk
van den Ingh.
mingsrecht, 2005, p. 12.
ook HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 r.o. 4.6
belang: méér dan enlightened shareholder
23. Asser 2-II*(2009) nr. 394.
31. Zie noot 4.
(ABN AMRO) m. nt. Maeijer.
value’, Ondernemingsrecht 2013, p. 100
24. Asser 2-II*(2009) nr. 395.
32. J.M.M. Maeijer, Het belangenconflict in
37. W.J. Slagter, Compendium Onderne-
-101.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1969
Wetenschap
van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid’. Dit in de Code neergelegde oordeel is in overeenstemming met de opvatting van de Hoge Raad in de bekende drie arresten over de stemovereenkomst: Wennex, Melchers en Aurora.42 In beide laatstgenoemde arresten overwoog de Hoge Raad: “dat den aandeelhouder ener naamloze vennootschap in het hem verleende stemrecht niet een recht in het belang van anderen is toevertrouwd, doch een eigen recht is gegeven om zijn belang in de vennootschap te dienen, en het hem in beginsel vrijstaat dat recht op zodanige wijze uit te oefenen als hij daartoe dienstig oordeelt, en dus ook op zodanige wijze als waartoe hij zich, omdat hij dat in zijn belang achtte, verbonden heeft.” Toch vindt men in de literatuur wel de stelling dat de norm van het vennootschappelijk belang (art. 2:140/250 BW) ook geldt voor de algemene vergadering van aandeelhouders.43 In deze vorm is de stelling in strijd met de genoemde rechtspraak van de Hoge Raad.
De mogelijkheid voor de meerderheid zijn wil tegenover de minderheid door te zetten is niet onbegrensd De stemmende aandeelhouder mag in beginsel immers zijn eigen belang dienen en dat geldt dus ook voor de meerderheid van de stemmende aandeelhouders die gezamenlijk een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot stand brengen. ‘In beginsel’ zegt de Hoge Raad: de mogelijkheid voor de meerderheid zijn wil tegenover de minderheid door te zetten is dus niet onbegrensd. Omdat het stemrecht individuele aandeelhouders is toegekend om in beginsel hun eigen belang te dienen, hebben zij een zeker freies Ermessen, een zekere armslag. Die ontbreekt wanneer van hun bevoegdheid misbruik wordt gemaakt (vergelijk art. 3:13 BW) dan wel het besluit, inhoudelijk marginaal getoetst, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Een bijzondere situatie ontstaat indien de algemene vergadering een besluit neemt dat normaal gesproken tot de bevoegdheid van het bestuur of de RvC behoort. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een typisch bestuursbesluit (bijvoorbeeld het ontslag van een aantal werknemers of de verkoop van een deel van de onderneming) dat niet door het bestuur en vervolgens ook niet door de Raad van Commissarissen kan worden genomen vanwege tegenstrijdige belangen van leden van deze organen (zie art. 2:129 /239 lid 6 en 140/ 250 lid 5). Indien de a.v.a. hier vol voor de belangen van de (meerderheids)aandeelhouder(s) gaat zonder rekening te houden met het vennootschappelijk belang en de belangen van de betrokken werknemers, zal dit besluit al snel in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn en op instigatie van een bestuurder of commissaris door de rechter op grond van art. 2:8 jo. 15 BW kunnen worden vernietigd. Wanneer de rechtsbetrekking tussen twee personen voor een van hen bevoegdheden schept, vallen blijkens de toelichting op art. 8 inleidende titel Ontwerp Meijers44 de
1970
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
criteria voor de redelijkheid en billijkheid en voor misbruik van bevoegdheid samen.45 In het reeds genoemde Wennexarrest noemde de Hoge Raad uitdrukkelijk misbruik van recht als grens voor de stemmende aandeelhouder.
7. HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 (ABN AMRO)46 en HR 9 juli 2010, NJ 2010, 544 (ASMI)47 Het is het kader van dit artikel niet nodig om diep in te gaan op de complexe casusposities ten grondslag liggende aan de beide in het opschrift genoemde uitspraken van de Hoge Raad. Het ging in beide gevallen met name om de vraag in hoeverre het bestuur van een vennootschap bij het bepalen van zijn strategie, in het eerste geval betreffende een belangrijke verkooptransactie, de goedkeuring van de algemene vergadering behoeft, althans verplicht is de algemene vergadering vooraf te consulteren. Beide gevallen gaven de Hoge Raad aanleiding tot de volgende overweging (respectievelijk in 4.5 en in vrijwel dezelfde bewoordingen in 4.4.1): “4.5 dat het bestuur bij de vervulling van zijn bij wet of statuten opgedragen taken het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming behoort voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking behoort te nemen.” “4.6 Het bestuur is onder omstandigheden gehouden de gerechtvaardigde belangen van potentiële (‘serieuze’) bieders te respecteren (…).” Deze eerste overweging (4.5), kort als zij is, heeft ons inziens zeer ingrijpende gevolgen voor ons geldende vennootschapsrecht. Wij zullen onze visie hierop natuurlijk uitwerken en in deze uitwerking zal tevens een reactie besloten liggen op de in de voorgaande paragrafen vermelde standpunten van anderen.
8. Commentaar op het oordeel van de Hoge Raad Het eerste dat bij de geciteerde overweging (4.5) van de Hoge Raad opvalt, is het scherpe onderscheid tussen het vooropstellen van het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming en het in aanmerking nemen van de belangen van alle betrokkenen. Deze bewoordingen bieden geen steun aan de participantenopvatting volgens welke het vennootschappelijk belang de resultante is van de afweging van deelbelangen. Indien de Hoge Raad bij zijn overweging zou zijn uitgegaan van de participantenopvatting, zou zijn overweging bovendien neerkomen op een pleonasme. Volgens de participantenopvatting berust als gezegd het belang van de vennootschap immers op een afweging van de belangen van hen die bij de vennootschappelijke werkzaamheden zijn betrokken. In deze zienswijze zijn deze belangen door de Hoge Raad in het eerste deel van zijn geciteerde overweging, waarin gesproken wordt over het belang van de vennootschap, al ‘in aanmerking genomen’, zodat het vervolg van de overweging van de Hoge Raad overbodig zou zijn. De uitspraken van de Hoge Raad sluiten aan bij de hiervoor in paragraaf 4 vermelde rechtstheoretische beschouwingen van Meijers, Maeijer en Slagter: een vennootschap met een door het recht erkende eigen rechtspersoonlijkheid, die zelfstandig drager van rechten en verplichtingen is, heeft een vennootschappelijk belang dat
evenveel juridische realiteit heeft als de vennootschaprechtspersoon zelf. De formulering van de Hoge Raad sluit ook aan bij het spraakgebruik. Als men bijvoorbeeld spreekt over het belang van de Staat der Nederlanden, bedoelt men toch ook het belang van het geheel, de eenheid, en niet de resultante van de afweging van de belangen van burgers, provincies, gemeenten, waterschappen en wat niet al. Onjuist is ons inziens ook de gedachte dat de participanten-visie zou zorgen voor grotere inzichtelijkheid van de besluitvorming dan het geval is bij de holistische of eenheidsopvatting.48 Het tegendeel is het geval. NV en BV zijn (strijd)eenheden in het zakenleven. Wat hun belang overeenkomstig hun doel (zo voorspoedig mogelijke continuïteit op het statutair aangewezen terrein) eist, is gemakkelijker en met veel grotere objectiviteit vast te stellen dan het antwoord op de vraag waarom in steeds wisselende situaties telkens na afweging juist dit ene of dat andere deelbelang (of een combinatie) tot vennootschappelijk belang moet worden gepromoveerd. Indien men het begrip ‘vennootschappelijk belang’ zo laat verwateren als in de participantenopvatting gebeurt, schiet het als belangrijk oriëntatiepunt (zie bijv. art. 129/239 en 140/250 BW) te kort, ten detrimente van de in het handelsverkeer vereiste rechtszekerheid. En wat te denken van het concernbelang in de participantenopvatting? Van alle (soms tientallen of honderden) vennootschappen zou eerst per vennootschap na afweging van alle deelbelangen het vennootschappelijk belang moeten worden vastgesteld en vervolgens, na afweging van alle aldus gevonden resultaten, het concernbelang. Dat de participantenopvatting in de praktijk niet tot veel zichtbare ongelukken leidt, komt, zo vermoeden wij, doordat het leven sterker is dan de leer: als puntje bij paaltje komt stellen ook de participanten-adepten meestal (stilzwijgend) toch het belang van de eenheid voorop. Het tweede dat opvalt bij lezing van rechtsoverweging 4.5 van de ABN AMRO-uitspraak is de zinsnede dat het bestuur bij zijn besluitvorming ‘de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders’, in
Het aandeelhoudersbelang is een belang temidden van de ‘belangen van alle betrokkenen’, niet meer en niet minder
aanmerking behoort te nemen. Hiermee herhaalt de Hoge Raad niet alleen de verwerping van de opvatting van het aandeelhoudersbelang,49 maar hij gaat verder, evenals in de ASMI-uitspraak (zie hierboven paragraaf 7). De Hoge Raad wijst de aandeelhouders hun plaats. Een prominente of anderszins bevoorrechte positie die hun in de literatuur wel werd toebedeeld,50 wijst de Hoge Raad af. Het aandeelhoudersbelang is een belang temidden van de ‘belangen van alle betrokkenen’, niet meer en niet minder. Het ongeremd-zelfzuchtig gedrag dat in de praktijk is vertoond door hedgefunds, raiders, asset-strippers en andere najagers van winst op korte termijn zal aan dit oordeel van de Hoge Raad hebben bijgedragen. De weergegeven uitspraken van de Hoge Raad van 2007 en 2010 passen wel bij de holistische opvatting, niet bij de opvatting van het aandeelhoudersbelang en de participantenopvatting. In de ABN AMRO-uitspraak uit 2007 heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord of het kan voorkomen dat een deelbelang het wint van het vennootschappelijk belang en, zo ja, wat daarvoor dan het criterium is. In rechtsoverweging 4.6 zei de Hoge Raad (cursivering van ons, M. en O.): “Het bestuur is onder omstandigheden gehouden de gerechtvaardigde belangen van potentiële (‘serieuze’) bieders te respecteren en dient zich te onthouden van maatregelen die mogelijke biedingen kunnen frustreren en die de belangen van de desbetreffende bieders onevenredig kunnen schaden (…).” De Hoge Raad verwerpt dus het standpunt van Slagter51 dat het belang van de vennootschap steeds dient te prevaleren, zij het soms met een compensatie voor het achtergestelde deelbelang. Deze verwerping neemt niet weg dat de hier bedoelde compensatie soms de meest evenwichtige oplossing zal zijn. Interessant is ook de gedachte van Verdam52 dat indien het vennootschappelijk belang onvoldoende richting biedt, het aankomt op weging van de onderling conflicterende belangen. Een ander voorbeeld van de situatie dat het belang van de vennootschap het moet afleggen tegen een deelbelang biedt art. 107/217 lid 2 BW: ‘Het bestuur en de raad van commissarissen verschaffen haar (dat wil zeggen de algemene vergadering, M. en O.) alle verlangde inlichtingen, tenzij een zwaarwichtig belang der vennootschap zich daartegen verzet.’ Het belang van de vennootschap delft hier dus het onderspit als het niet zwaarwichtig is. Eerder in deze paragraaf zijn al argumenten aangevoerd waarom de (door de Hoge Raad aanvaarde) holistische opvatting ook in haar praktische uitwerking de voorkeur verdient boven de opvatting van het aandeelhoudersbelang en die van het participantenbelang. Wij geven
42. HR 30 juni 1944, NJ 1944, 465 (Wen-
44. Parlementaire Geschiedenis van het
ongelijkheidscompensatie’ in Ongelijkheids-
49. Zoals hij al eerder deed in het Doetin-
nex), HR 13 november 1959, NJ 1960, 472
Nieuwe Burgerlijke Wetboek, Invoering 3, 5
compensatie, als roode draad in het recht,
chemse IJzergieterij arrest, zie noot 4.
(Melchers) en HR 19 februari 1960, NJ
en 6 Boek 3, p. 1040.
Liber Amicorum voor prof. mr. M.G. Rood
50. Zie paragraaf 2 en 3.
1960, 473 (Aurora) m. nt. Hijmans van den
45. Zie Bastiaan Kemp, ‘Normering van
(1997), p. 211-212.
51. Zie paragraaf 4.
Bergh die daarin ook aandacht besteedt aan
aandeelhouders, Redelijkheid en billijkheid
46. M. nt. van J.M.M. Maeijer.
52. Idem.
het Melchers-arrest.
of misbruik van bevoegdheid?’ NJB
47. M. nt. van P. van Schilfgaarde.
53. Hof Amsterdam (Ondernemingskamer)
43. Zie P. van Schilfgaarde en J. Winter
2013/660, afl. 13, p. 818 en M.M. Mendel,
48. Zie de opvatting van Van Solinge en
27 mei 2010, JOR 2010, 189 m. nt. Ste-
(2009), p. 28.
‘Stemrecht, minderheidsaandeelhouders en
Nieuwe Weme vermeld in par. 3.
vens.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1971
Wetenschap
ter illustratie nog het volgende door de PCM-zaak53 geïnspireerde voorbeeld. Een BV die dagbladen uitgeeft, kiest wegens de conjunctuurgevoeligheid van haar activiteiten de volgende strategie: basisverbreding van de onderneming door het verwerven van educatieve uitgeverijen. Hoewel de BV de verwerving van enige uitgeverijen op eigen kracht door een lening zou kunnen financieren, zoekt en vindt het bestuur een private equity-maatschappij die via een nieuw op te richten holding de aandelen in de BV wil kopen. In deze holding zullen ook (met een minderheidsbelang) de zittende aandeelhouders participeren. Het bestuur wil zo de beslissende invloed van een dominante aandeelhouder uitschakelen. De holding financiert de overname van de aandelen met een banklening. De private equity-maatschappij verstrekt vervolgens de BV een forse achtergestelde lening tegen een hoog rentepercentage. De BV keert het geleende bedrag als dividend uit waarmee vervolgens de banklening wordt afgelost en een extra dotatie wordt gedaan aan het pensioenfonds van de BV. De BV heeft echter hierdoor niet meer de mogelijkheid om de overname van educatieve uitgeverijen te financieren. Is (de financiering van) deze koop van de aandelen van de BV in het belang van de vennootschap? Op basis van de participantenopvatting is dit verdedigbaar. Het belang van de aandeelhouders en het belang van de werknemers is gediend door respectievelijk een hen aansprekende prijs voor hun aandelen en de dotatie aan het pensioenfonds. De achterstelling van de lening bewerkstelligt dat het belang van de crediteuren in zoverre niet wordt geschaad. Het zal echter duidelijk zijn dat het belang van de
1972
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
vennootschap-rechtspersoon als geheel, dat in de holistische opvatting voorop wordt gesteld, hier is geschaad. Door de lening is er geen ruimte meer om educatieve uitgeverijen over te nemen. De vennootschap-rechtspersoon blijft dus gevoelig voor de conjunctuur waardoor ook haar continuïteit wordt bedreigd. Uiteindelijk treft deze kwade kans alle participanten.
9. Conclusie Een belangrijk oordeel van de Hoge Raad is in de literatuur tot dusverre vrijwel onopgemerkt gebleven. Door te oordelen dat het bestuur van een NV of BV bij de vervulling van zijn bij wet of statuten opgedragen taken het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming behoort voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking behoort te nemen, heeft de Hoge Raad, conform de holistische opvatting, het eigen belang van de vennootschaprechtspersoon als richtpunt voorop gesteld en aldus afstand genomen van de opvatting van het aandeelhoudersbelang en de participantenopvatting. Zie HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 (ABN AMRO) en HR 9 juli 2010, NJ 2010, 544 (ASMI). Gelet op de belangrijke plaats die het criterium ‘het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming’ in de wet inneemt, zal het genoemde oordeel van de Hoge Raad een belangrijke sturende invloed hebben op de hantering van het wettelijk criterium in de praktijk.
Focus
1777
Het normaliseren van prostitutiewerk Gert Jan Segers en Jacob Pot1 Met de afschaffing van het bordeelverbod is de vraag naar de regulering van de prostitutie alleen maar toegenomen. De achterliggende redenen liggen enerzijds in de blijvende verwevenheid van de seksbranche met ernstige delicten als mensenhandel. In samenhang daarmee speelt de vraag of prostitutie als ‘normaal’ kan worden beschouwd. Verdere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke regulering is echter nog iets anders dan volledige normalisering van de prostitutie. Wil dat het geval zijn dan moet prostitutie ook ingekaderd kunnen worden in het privaatrecht. In dit artikel wordt daartoe bezien of en in hoeverre de gebruikelijke regels van het verbintenissen- en arbeidsrecht op prostitutie van toepassing kunnen worden verklaard. Dat laatste blijkt zo makkelijk nog niet te zijn. Dat heeft onder meer hiermee te maken dat het recht zich niet verdraagt met rechtens afdwingbare overeenkomsten die de lichamelijke integriteit van mensen raken. Onder meer mensenrechtenverdragen geven op dit punt een aantal duidelijke begrenzingen aan.
1. Inleiding Wie de verwachting had dat met de opheffing van het bordeelverbod, nu meer dan 10 jaar geleden, de ‘zaak’ geregeld zou zijn, ook in juridisch opzicht, is bedrogen uitgekomen. De discussie over het verschijnsel prostitutie en over de juridische inkadering daarvan is nooit verstomd. Het bordeelverbod is opgeheven op 1 oktober 2000.2 Die opheffing dient overigens niet gelijk gesteld te worden met het legaliseren van prostitutie. Prostitutie (het zich tegen betaling ter beschikking stellen voor seksuele diensten) als zodanig was immers ook voor 2000 niet verboden in de Nederlandse wetgeving. De wetswijziging hield op dit punt ‘slechts’ in dat het algemeen bordeelverbod3 en het verbod op souteneurschap werden opgeheven.4 Met andere woorden, het exploiteren van seksuele diensten van de een, door de ander (de bordeelhouder, de souteneur) werd gelegaliseerd. Met de opheffing van het bordeelverbod kwam overigens bepaald geen einde aan de bemoeienis van het Wetboek van Strafrecht met het verschijnsel prostitutie. Het oude art. 250ter Sr werd vervangen door en vernummerd tot het nieuwe art. 250a Sr, dat feitelijk een nieuw verbod introduceerde, namelijk het strafbaar stellen van
alle vormen van uitbuiting in de prostitutie. Het belangrijkste oogmerk hiervan was een onderscheid aan te brengen tussen toegestane vrijwillige prostitutie en verboden gedwongen prostitutie. Als eenmaal is gedefinieerd wat onder toegestane prostitutie kan worden verstaan, is het vervolgens ook mogelijk regels te stellen op het gebied van elementaire zaken als arbeidsomstandigheden, hygiëne en gezondheid, enz.
2. Beknopt overzicht van wijzigingen van prostitutie- en mensenhandelbepalingen in het strafrecht na 1 oktober 2000 Enkele jaren na de opheffing van het bordeelverbod is het uitbuitingsverbod in de prostitutie al uitgebreid, in het bijzonder met het oog op een betere bescherming van jeugdigen en een uitbreiding van het uitbuitingsbegrip. Zo verbiedt art. 248c Sr het om als toeschouwer aanwezig te zijn bij live seksshows door minderjarigen, ook al is in dat geval geen sprake van wederzijds seksueel contact en stelt art. 248b de klant van een minderjarige prostituee5 strafbaar – ook in gevallen buiten vormen van dwang. Art. 250a is aangepast door ook de uitbuiting van vormen van seksuele dienstverlening die strikt genomen niet onder prostitutie vallen, strafbaar te stellen door vervanging van
Auteurs
Noten
maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf
1. Drs. G.J.M. Segers MIPP en mr. J. Pot zijn
2. Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999,
van ten hoogste een jaar of geldboete van
5. In dit artikel wordt eenvoudigheidshalve
als kamerlid, respectievelijk medewerker
464 (Kamerstukken 25 437)
ten hoogste duizend gulden.”
steeds gesproken van prostituee. Dit is hier
verbonden aan de ChristenUnie-fractie in
3. Art. 250ter Sr (het bordeelverbod) luidde:
4. Art. 432 Sr (verbod op o.a. souteneur-
bedoeld als de verzamelterm voor zowel
de Tweede Kamer.
“Hij die van het opzettelijk teweegbrengen
schap) luidde: “Met hechtenis van ten
vrouwelijke als mannelijke prostituees.
of bevorderen van ontucht door anderen
hoogste zes weken wordt gestraft: … ten
met derden een beroep of een gewoonte
derde: hij die als souteneur uit de ontucht
van een vrouw voordeel trekt.”
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1973
Focus
© Hollandse Hoogte
de woorden ‘met een derde’ door ‘met of voor een derde’.6 Ook seksuele uitbuiting waarbij geen sprake is van rechtstreekse betrokkenheid bij gepleegde seksuele handelingen is daarmee dus strafbaar. In januari 2005 is art. 250a Sr van titel XIV (misdrijven tegen de zeden) overgezet naar titel XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid).7 De achterliggende wetswijziging vond plaats in het kader van de uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel.8 Het nieuwe art. 273a (per 1 september 2006 omgenummerd tot 273f9) ziet uitbuiting in de prostitutie vanaf dat moment als een vorm van mensenhandel. In samenhang daarmee omvat art. 273f niet alleen de strafbaarstelling van uitbuiting in de seksindustrie, maar ook de strafbaarstelling van uitbuiting in andere sectoren van arbeid en dienstverlening, alsmede uitbuiting door het verwijderen van menselijke organen. Per 1 juli 2009 zijn de strafbedreigingen ter zake van mensenhandel fors verhoogd: van zes naar acht jaar bij
1974
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
mensenhandel zonder bijkomende factoren, van acht naar twaalf jaar bij georganiseerde mensenhandel en mensenhandel waarvan personen onder de zestien jaar slachtoffer zijn en van twaalf jaar naar vijftien, indien tevens sprake is van zwaar lichamelijk letsel.10 Per 1 april 2013 zijn deze straffen opnieuw verhoogd naar respectievelijk twaalf, vijftien en achttien jaar.11 Kortom, met de opheffing van het bordeelverbod is de prostitutie dan wel in een meer normaal vaarwater terecht gekomen, tegelijkertijd zijn de strafbedreigingen op niet toegestane vormen van prostitutie – in het bijzonder als sprake is van mensenhandel – veel hoger komen te liggen. Nog tenminste een aantal wijzigingen ligt in het verschiet. In de eerste plaats de implementatie van de richtlijn nr. 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad. Het betreffende wetsvoorstel strekt tot een verhoogde bescherming van slachtoffers van mensenhandel door aanscherping van een aantal delictsomschrijvingen in art. 273f, in het bijzonder door de verhoogde strafbedreiging ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel onder de zestien uit te breiden naar slachtoffers onder de achttien jaar.12 Daarnaast is nog een initiatiefwetsvoorstel aanhangig: een voorstel van het Kamerlid Agema dat beoogt de leeftijdsgrenzen ter bescherming tegen mensenhandel door seksuele uitbuiting en de strafbedreiging op het kopen van seksuele diensten te verhogen van achttien jaar naar eenentwintig jaar.13 Feitelijk gevolg is de verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie van 18 naar 21 jaar. Met al deze wetswijzigingen beoogt de wetgever een steeds strikter onderscheid te maken tussen geoorloofde vormen van prostitutie, dus de vrijwillige prostitutie die hetzij als zelfstandige, hetzij als ‘werknemer’ in dienst van een bordeelhouder wordt verricht en niet geoorloofde vormen van prostitutie. Ondanks de normalisering van het prostitutiebedrijf als zodanig blijft het doel al die vormen van prostitutie die gepaard gaan met dwang, geweld, dreiging, afpersing, misleiding, enz. tegen te gaan. De ook in 2000 geïntroduceerde mogelijkheid voor gemeenten om verordeningen op te stellen met betrekking tot bordeelbedrijven (art. 151a Gemeentewet), dient eveneens in dat licht te worden bezien. De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, waarover in paragraaf 5 meer, bouwt op deze – bestuursrechtelijke – aanpak verder.
3. Effecten van de opheffing van het bordeelverbod en de introductie van het uitbuitingsverbod daarna Hoewel het legaliseren van de bordelen en andere seksbedrijven en het schrappen van het souteneursverbod dus gepaard zijn gegaan met een voortdurend aangescherpte wetgeving ter bescherming tegen alle vormen van dwang en uitbuiting in de prostitutie, zijn de verwachtingen en oogmerken van de wetswijziging van 2000 niet uitgekomen. In het bijzonder is de beoogde decriminalisering onvoldoende bewaarheid. Al in 2002 wees onderzoek van het WODC op de vóórtdurende verwevenheid met de criminele sector, waaronder niet alleen mensenhandel, maar ook drugshandel. Ook het problematische punt hoe de gereguleerde, legale prostitutie te onderscheiden van de illegale, strafbare prostitutie werd benoemd.14 Vervolgonderzoek
van een aantal jaren later (2007) wees opnieuw op de moeilijkheden die de beoogde ontvlechting van legale en strafbare vormen van prostitutie oplevert. Gedwongen prostitutie komt veelvuldig voor, al dan niet door bemoeienis van pooiers en loverboys. Minderjarige en (vooral) illegale prostituees blijken evenmin uitgebannen.15 De cijfers in de achtereenvolgende rapportages van de Nationaal rapporteur mensenhandel spreken eveneens boekdelen. Het cijfermatige overzicht van de rapporteur uit 2012 rept over ruim 1200 gemelde slachtoffers van mensenhandel in 2011 (dus inclusief de slachtoffers van niet-seksuele uitbuiting) en van een onbekend doch vermoedelijk groot aantal minderjarige slachtoffers.16 Het jaarverslag van Comensha spreekt van 1700 slachtoffers van mensenhandel in 2012, waarvan bijna 1200 vrouwelijke en bijna 40 mannelijke slachtoffers van uitbuiting in de prostitutie. Een forse stijging ten opzichte van 2011; in dat jaar werden circa 800 meldingen van uitbuiting in de prostitutie ontvangen.17
4. Een vervolgstap: de bestuursrechtelijke aanpak De ervaren tekortschietende aanpak is de reden dat onder het kabinet Balkenende IV van CDA, PvdA en ChristenUnie de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is ingediend.18 Dit wetsvoorstel beoogt in beginsel het sluitstuk te worden bij de aanpak van misstanden in de prostitutie door bestuursrechtelijke kaders te stellen voor meer regulering en in het bijzonder toezicht en handhaving. Daartoe voorziet het wetsvoorstel in de invoering van een verplicht en uniform vergunningenstelsel voor de uitoefening van een seksbedrijf. Hierdoor ontstaat naar verwachting meer uniformiteit in het vergunningenbeleid en in de handhaving daarvan door de gemeenten in het land. Prostituees zelf dienen zich in te schrijven in een register. Volgens de opzet van het wetsvoorstel is het verboden zonder vergunning een seksbedrijf uit te oefenen. Een vergunning wordt slechts verleend aan personen van onbesproken gedrag en wordt onder meer ingetrokken, dan wel geweigerd bij (vermoedens van) mensenhandel.19 Aanvullend stelt het wetsvoorstel strafbaar de klant die gebruik maakt van illegaal aanbod van prostitutie, dat wil zeggen, gebruik maakt van de diensten van een prostituee die niet is ingeschreven in het vergunningenregister.20 Opmerkelijk is dat de genoemde wet, door de gekozen aanpak, gehouden is te voorzien in een groot aantal begripsbepalingen, waarin wordt gedefinieerd wanneer sprake is van onder meer een seksbedrijf, een prostitutiebedrijf, een escortbedrijf of een seksinrichting. Ook de
begrippen exploitant, klant en (zelfs) de (seks)advertentie zijn gedefinieerd.21 Welk effect de bestuursrechtelijke regulering van de seksbranche kan sorteren is uiteraard onzeker. De doelstelling is in grote lijnen louche bedrijven de pas af te snijden en alleen nette bedrijven over te houden. Openheid is daartoe echter nodig. Dit wordt in het bijzonder gesymboliseerd in de voorgenomen registratieplicht en de voorwaarden rond de vergunningverlening. Tegelijkertijd blijft het moeilijk zicht te krijgen op dwang die vanuit de achtergrond wordt uitgeoefend (niet eens noodzakelijkerwijs door de bordeelhouder zelf) en is het betrekkelijk naïef openheid te verwachten van een sector die eigenlijk alleen kan floreren in het schemerduister.
Het is betrekkelijk naïef openheid te verwachten van een sector die eigenlijk alleen kan floreren in het schemerduister De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel in 2011 in grote meerderheid aanvaard; tijdens het moment van schrijven van dit artikel is bekend geworden dat de Eerste Kamer de motie Strik c.s. heeft aangenomen, strekkende tot indiening van een novelle, waarmee de Senaat beoogt voor prostituees de registratieplicht uit het wetsvoorstel te halen. De indieners betwijfelen de noodzaak en de juridische houdbaarheid van de registratieplicht voor prostituees, in het bijzonder omdat deze geen wezenlijke bijdrage zou leveren aan de bestrijding van mensenhandel.22 Gevolg hiervan zal zijn dat ook de verantwoordelijkheid van de klant zich er van te vergewissen dat de prostituee wier diensten hij koopt, niet werkzaam is onder (vormen van) dwang, waarschijnlijk uit het wetsvoorstel zal worden gehaald.23
5. Legalisatie en regulering is kennelijk iets anders dan normalisatie Alleen al de aanhoudende reeks van (voorgenomen) wetswijzigingen sinds 2000 wijst op een voortduren van het onbehagen van de wetgever over het verschijnsel van prostitutie als zodanig en het tekortschieten van het
6. Bij de desbetreffende Partiële wijziging
gekomen Protocol inzake de preventie,
12. Zie Kamerstukken 33 309. Het wets-
matige rapportage 2007-2011.
van de zedelijkheidswetgeving (Kamerstuk-
bestrijding en bestraffing van mensenhan-
voorstel is 2 april 2013 met algemene stem-
17. Comensha (coördinatiecentrum men-
ken 27 745), die op 1 oktober 2002 in
del, in het bijzonder vrouwenhandel en
men door de Tweede Kamer aanvaard en is
senhandel), Jaarverslag 2012, p. 11.
werking is getreden, is art. 250a van het
kinderhandel, tot aanvulling van het Ver-
nu in behandeling bij de Eerste Kamer.
18. Kamerstukken 32 211.
Wetboek van Strafrecht uitgebreid tot
drag tegen transnationale georganiseerde
13. Zie Kamerstukken 31 983.
19. Zie onder meer art. 14 en 15 Wet regu-
andere vormen van seksuele uitbuiting.
misdaad (Trb. 2001, 69).
14. WODC 200, Het bordeelverbod opge-
lering prostitutie en bestrijding misstanden
Ook de genoemde wijzigingen van art.
9. Wet van 1 juni 2006, Stb. 2006, 300
heven, Prostitutie 2000-2001 (A. Daalder).
seksbranche.
248b en 248c Sr zijn geregeld in deze wet.
(Kamerstukken 26 671).
15. WODC 249, Prostitutie in Nederland na
20. Art. 21.
7. Wet van 9 december 2004, Stb. 2004,
10. Wet van 12 juni 2009, Stb. 2009, 245
opheffing van het bordeelverbod (A. Daal-
21. Art. 1.
645 (Kamerstukken 29 291).
(Kamerstukken 31 386).
der).
22. Kamerstukken I 2012/13, 32 211, L.
8. Het gaat daarbij onder meer om het op
11. Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013,
16. Nationaal rapporteur mensenhandel
23. Zie art. 29 Wet regulering prostitutie en
15 november 2000 te New York totstand-
84 (Kamerstukken 33 185).
2012, Mensenhandel in en uit beeld, Cijfer-
bestrijding misstanden seksbranche.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1975
Focus
tegengaan van uitbuiting in de prostitutie en andere vormen van mensenhandel in het bijzonder. Ook in maatschappelijke zin duurt de discussie voort. Prostitutie is een veelvoorkomend onderwerp in praatprogramma’s in de media en in documentaires.24 Ruwweg speelt de discussie zich af op twee niveaus. Het eerste niveau: is met de legalisering van het bordeelverbod prostitutie ‘normaal’ geworden? Met andere woorden: is het werken in de prostitutie daarmee te vergelijken met elk ander soort werk? Misschien dan wel werk met een aantal bijzondere aspecten. Maar ook dat zou van meer soorten werk te zeggen kunnen zijn. Denk bijvoorbeeld aan werknemers in een slachtbedrijf. Hiermee houden verband de vragen over de al dan niet zelfstandig werkende prostituee (hoe bepaal je dat?), maar ook vragen over de regulering van arbeidsomstandigheden of de belastingplicht. Telkenmale stuit het vastleggen van regels ter zake op de vraag wat in de gegeven omstandigheden als ‘normaal’ in de zin van ‘normatief’ kan worden beschouwd. Zo kan de zelfstandige zonder personeel (zzp-er) in principe worden onderscheiden van een werknemer door na te gaan of sprake is van een feitelijke arbeidsovereenkomst.25 Bij twijfel kan de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) uitkomst bieden en de opdrachtgever helderheid geven of hij inderdaad met een zelfstandige te maken heeft en niet alsnog op enig moment met loonheffing wordt geconfronteerd. Is dit op zich al gecompliceerd genoeg, bij prostituees ligt dit nog een stuk ingewikkelder. De Inspectie SZW beoordeelt daarom in principe materieel of er sprake is van zelfstandigheid of schijnzelfstandigheid. Concrete feiten en omstandigheden waaronder wordt gewerkt doen er toe, zoals gezagsverhouding, ondernemersrisico en loonbetaling. Met andere woorden: of de prostituee inderdaad is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een VAR-verklaring bezit en ingeschreven is in het GBA is noch op zichzelf, noch in combinatie voldoende reden om iemand als zelfstandige te beschouwen.26 Zelfs bij deze materiële toets is het evenwel de vraag of de inspectie daarmee oog heeft voor het al dan niet voorkomen van dwangelementen in de arbeidsrechtelijke positie van de prostituee; dwangelementen die maken dat van feitelijke zelfstandigheid geen sprake is. De belastingdienst hanteert de middenweg van de fictieve dienstbetrekking voor de situatie dat een prostituee wel voor een exploitant werkt, maar daarbij niet in loondienst is. De fictieve dienstbetrekking is aldus een derde mogelijkheid naast loondienst (echte dienstbetrekking) en het zelfstandig ondernemerschap.27 Deze fictieve dienstbetrekking deelt de prostituee opvallend genoeg met veel politici.28 Het problematische aan de fictieve dienstbetrekking is echter dat het inderdaad een fictie is. De belastingdienst doet alsof de persoon die het betreft in loondienst is, wetend dat daar in juridische zin geen sprake van is.29 Kun je daar bij een politicus ten opzichte van de verschaffer van de schadeloosstelling nog wel vanuit gaan, bij een prostituee – maar ook in andere mogelijke uitbuitingssituaties – is het bij uitstek moeilijk om aan te tonen of al dan niet sprake is van een feitelijke afhankelijkheidsrelatie. In wezen is nog steeds sprake van dezelfde onduidelijke situatie als ten tijde van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2004, bij gelegenheid
1976
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
waarvan voor het eerst stelselmatig is geprobeerd een kader te scheppen op basis waarvan duidelijkheid kan worden verschaft over de relatie tussen prostituee en de exploitanten in de prostitutiebranche.30 Een poging die niet goed is gelukt, hetgeen met name kan worden geïllustreerd aan de hand van de discussie die deze brief opriep betreffende de ietwat triestige aangelegenheid of werk in de prostitutie nu wel of niet moet worden beschouwd als ‘passende arbeid’ in de zin van sociale zekerheidswetten als de WW en de Wet werk en bijstand. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achtte dit denkbaar; de Kamer deed herhaaldelijk bij motie een andere uitspraak, met name vanuit het motief dat prostituees die wensen te stoppen met werken in de seksbranche niet vanuit sociale wetgeving de voet dwars behoort te worden gezet.31 Het tweede niveau waarop veel discussies zich afspelen: is het wel mogelijk om toelaatbare vormen van exploitatie van prostitutie te onderscheiden van niet toelaatbare, illegale en zelfs strafbare vormen van prostitutie? Kun je überhaupt wel spreken van vrijwillige vormen van prostitutie of is de keuze om zich ter beschikking te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling per definitie onvrijwillig? Kan de ‘koop’ van seksuele diensten normatief worden beschouwd, in de zin dat de koop rechtsgeldig is en dus verplichtingen schept? Of is elke koop van seksuele diensten in zekere zin te beschouwen als een vorm van uitbuiting en daarmee in beginsel strafwaardig? Dat laatste is in elk geval de gedachte achter de strafbaarstelling van de prostituant in Zweden. De Zweedse commissie die in 1993 de strafbaarstelling van prostituanten voorbereidde, verklaarde dat prostitutie nooit op vrijwillige basis plaatsvindt.32 Het kopen van seksuele diensten komt de prostituant aldaar op een straf van ten hoogste zes maanden te staan. De prostituee is (en was) niet strafbaar. De souteneur is eveneens strafbaar.33
De belastingdienst doet alsof de persoon in loondienst is, wetend dat daar in juridische zin geen sprake van is De omstandigheid dat er vele gradaties van vrijwilligheid of onvrijwilligheid zijn, maakt dat een eenduidig antwoord op de vraag of vrijwillig gekozen is voor de prostitutie niet gemakkelijk te geven is. Cijfers over de hoeveelheid onvrijwillige prostituees lopen derhalve ver uiteen.34 Wat daarvan zij, bedacht dient te worden dat de overeengekomen consensus ter bestrijding van mensenhandel, zoals in ons land neergeslagen in art. 273f Sr, bij wijze van spreken zelfs maar de zweem van dwang al niet tolereert. Zelfs dwang voorvloeiend uit welke vorm van feitelijk overzicht dan ook is immers al strafbaar.35 Het verwijderen van het bordeelverbod en het verbod op het souteneurschap uit het Wetboek van Strafrecht en de daaropvolgende poging om de seksbranche
Legalisatie en regulering zijn nog iets anders dan ‘normalisatie’ ook in bestuursrechtelijke zin te reguleren schieten kennelijk te kort. De vraag of prostitutie een ‘normale’ bedrijfstak kan zijn en of vrijwillige prostitutie eenduidig te onderscheiden is van onvrijwillige prostitutie’ kan niet uitsluitend in strafrechtelijke zin of in bestuursrechtelijke zin beantwoord worden. Anders gezegd: legalisatie en regulering zijn nog iets anders dan ‘normalisatie’. Het ongemak van overheidsdiensten om om te gaan met de gereguleerde prostitutie spreekt boekdelen. Daaraan kan worden toegevoegd dat het bepaald evenmin eenvoudig is om prostitutie privaatrechtelijk in te kaderen. Deze privaatrechtelijke inkadering ontbreekt op dit moment goeddeels; het BW kent immers geen specifiek op de prostitutie toegesneden regels, terwijl de normale regels uit het arbeidsrecht niet lijken te voldoen. Het ontbreken van een privaatrechtelijke inkadering heeft alles te maken met de voortdurende onduidelijkheid over de juridische kwalificatie van prostitutie in Nederland. Meer nog: een en ander plaatst ons al snel in een positie van: niet verboden, dus toegestaan. Dat nu kan ons al te gemakkelijk op het verkeerde been zetten. Het moet ons immers te denken geven dat tal van normen die we kennen uit het Burgerlijk Wetboek geen strafrechtelijke sanctionering kennen, maar daarmee bepaald nog niet ‘behoorlijk’ zijn. Denk aan normen vanuit de huurwetgeving of de arbeidswetgeving of aan het personen- en familierecht. Overtreding van dergelijke normen, als het niet tijdig betalen van loon, is niet strafbaar, maar kan wel een onrechtmatige handeling opleveren van de ene persoon jegens de andere. In het vervolg willen wij een verkenning uitvoeren naar het antwoord op de vraag of deze privaatrechtelijke
inkadering denkbaar en mogelijk is. Zijdelings besteden wij hierbij aandacht aan een benadering vanuit het perspectief van de mensenrechten. Duidelijk mag immers zijn dat mensenhandel als zodanig als verwerpelijk wordt beschouwd; de bestrijding daarvan wordt ondersteund door tal van internationale (mensenrechten)bepalingen. Of prostitutie als zodanig in overeenstemming kan worden geacht met bepalingen over de menselijke waardigheid en vergelijkbare bepalingen is echter minder makkelijk te beantwoorden.
6. Prostitutie in het privaatrecht Wat is prostitutie? Van Dale kent de omschrijving: de als beroep uitgeoefende seksuele omgang met anderen, zowel van vrouwen als van mannen. De overeenkomst die in het kader van de uitoefening van dit beroep wordt gesloten, kan in het verlengde hiervan gedefinieerd worden als: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.36 In privaatrechtelijke zin doet de prostituee dat vanuit de positie van ‘zelfstandige ondernemer’, of vanuit de positie van ‘werknemer’ bij een bordeelhouder. In dat laatste geval verdient de bordeelhouder of een andere exploitant als ondernemer en werkgever dus aan de seksuele exploitatie van het lichaam van zijn werknemers. Daarnaast kan, als hierboven gemeld, ook sprake zijn van zogeheten fictieve arbeidsrelaties. Deze door de belastingdienst en de Inspectie SZW geconstrueerde begrippen dienen echter vooral om de uitvoering van belasting- en sociale zekerheidsregelingen te vergemakkelijken. Zij vinden als zodanig geen grondslag in het BW zelf. Een prostitutie-overeenkomst is derhalve een (meerzijdige) rechtshandeling, waarbij een of meer partijen met een of meer andere partijen een verbintenis aangaan.37 Het betreft een tweezijdige verbintenis tussen de prostituee en de klant, dan wel een meerzijdige verbintenis tussen werkgever (bordeelhouder, exploitant), werknemer (prostituee) en klant. We kunnen dus spreken van hetzij de overeenkomst van opdracht,38 hetzij de arbeidsovereenkomst.39 Zoals elke overeenkomst komen zij tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.40 Met andere
24. Een hele reeks documentaires is te vin-
29. Meer daarover in paragraaf 6 van dit
and the Netherlands, Legal Regulation and
prostitutie) uitgebleven, en lijkt een effec-
den op www.hollanddoc.nl.
artikel.
Experiences,
tieve dam te zijn opgeworpen tegen de
25. Zie art. 7: 610a BW.
30. Zie Kamerstukken II 2003/04, 25 437, nr.
(onder ‘dokumenter’), publicatie 8 oktober
vestiging en groei van georganiseerde cri-
26. Zie Verzamelbrief van de minister van
45, brief van de Minister van Sociale Zaken en
2004, p. 15.
minaliteit in verband met prostitutie.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de
Werkgelegenheid van 10 mei 2004.
33. Zie ‘The Ban against the Purchase of
34. Zie het overzicht van een aantal gege-
Colleges van Burgemeesters en Wethou-
31. Kamerstukken II 2010/11, 32 211, nr.
Sexual Services. An evaluation 1999-2008,
vensbronnen in NRC Next, 31 augustus
ders, 23 december 2011, onderdeel 18
46, motie Rouvoet, houdende de uitspraak
http://www.government.se/content/1/
2012, next.checkt: ‘Meer dan de helft van
(Werken in de prostitutie in Neder-
dat geen enkele baan binnen de sfeer van
c6/15/14/88/0e51eb7f.pdf. Deze evaluatie
de prostituees doet dat onvrijwillig’.
land – wie mag wat wanneer?).
de prostitutiesector als passend mag wor-
van 10 jaar verbod op de koop van seksuele
35. Art. 273f Sr, lid 1, ten eerste, spreekt
27. Zie Kamerstukken II 2011/12, 32 211,
den aangemerkt voor ex-prostituees die
diensten in Zweden geeft geen gemakkelij-
onder andere van ‘misbruik van uit feitelijke
nr. 63, bijlage: ‘Plan van aanpak versterking
niet meer in de prostitutiesector willen
ke antwoorden op het resultaat, maar ver-
omstandigheden voortvloeiend overwicht,
sociale positie prostituees’.
werken; Kamerstukken II 2004/05, 28 719,
schaft wel een aantal belangwekkende
door misbruik van een kwetsbare positie of
28. Een politicus ontvangt een schadeloosstel-
nr. 16 motie Rouvoet, houdende de uit-
conclusies. Zo is de straatprostitutie gehal-
door het geven of ontvangen van betalin-
ling op basis van de wet Schadeloosstelling
spraak dat geen enkele baan in de prostitu-
veerd in omvang, is de forse toename van
gen of voordelen…’
politieke ambtsdragers. Voor de loonheffing
tiesector als passend mag worden aange-
prostituees uit vooral de Oost-Europese,
36. Vergelijk art. 1 Wet regulering prostitu-
kan de schadeloosstelling – fictief – behandeld
merkt voor ex-prostituees die niet meer in
Latijns Amerikaanse en Afrikaanse landen in
tie en bestrijding misstanden seksbranche.
worden als was sprake van een dienstver-
de prostitutie-sector willen werken.
Zweden uitgebleven, dit in tegenstelling tot
37. Art. 6:213 BW.
band. In juridische zin is daar uiteraard geen
32. Report by a Working Group on the legal
tal van andere, West-Europese landen, is
38. Art. 7:400 BW.
sprake van, omdat dit de onafhankelijkheid
regulation of the purchase of sexual servi-
het ‘waterbed-effect’(verschuiving van
39. Art. 7:610 BW.
van de politicus zou aantasten.
ces, Purchasing sexual services in Sweden
zichtbare naar minder zichtbare vormen van
40. Art. 6:217 BW.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1977
Focus
De gestelde vragen leiden bijna onvermijdelijk tot de conclusie dat het generiek toepassen van het verbintenissenrecht en het arbeidsrecht niet volstaat woorden: de prostituee biedt aan seksuele diensten ter beschikking te stellen; de klant biedt aan te betalen; de wederzijdse aanvaarding leidt tot de totstandkoming van de prostitutie-overeenkomst. Op beide overeenkomsten is in beginsel de grondregel van alle overeenkomsten van toepassing, namelijk: overeenkomsten behoren te worden nagekomen (pacta sunt servanda). Dat wil zeggen: een aanbod kan worden herroepen, maar indien de overeenkomst tot stand is gekomen, dient de overeengekomen prestatie in principe te worden volbracht. Is dat laatste echter wel het geval bij de prostitutie-overeenkomst? Als overeenkomsten niet nagekomen worden is de ene partij in beginsel jegens de andere schadeplichtig. Hier stuiten we al ogenblikkelijk op de grenzen van toepasselijkheid van het verbintenissenrecht in de prostitutiebranche. Kan deze elementaire regel uit het verbintenissenrecht in de prostitutie wel van toepassing worden geacht? Met andere woorden: kan de bordeelhouder zijn werknemer die als prostituee werkzaam is met art. 7:659 BW in de hand verplichten in persoon de bedongen arbeid te verrichten? Kan de klant, jegens de bordeelhouder of de prostituee eventueel onder bedreiging van een dwangsom, nakoming van een prostitutie-overeenkomst afdwingen? Indien overeenkomsten tot stand zijn gekomen, zijn de rechtsgevolgen daarvan niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.41 Dat zo zijnde, leidt de enkele omstandigheid dat de prostituee niet meer ‘wil’ er al toe dat zij naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden aan de overeenkomst en dat een vordering tot nakoming daarvan ‘dus’ niet gehonoreerd kan worden? Ontslaat het ontbreken van de ‘wil’ van de prostituant hem van de plicht tot betaling, ook na het sluiten van de prostitutieovereenkomst? Soortgelijke vragen doen zich gelden bij de overeenkomst van opdracht, met die nuance, dat in het geval van de overeenkomst van opdracht (in de praktijk ook vaak de overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten genoemd) het de opdrachtgever in beginsel te allen tijde vrij staat de overeenkomst op te zeggen – zonder schadevergoeding.42 Diezelfde vrijheid komt de opdrachtnemer echter niet toe; deze kan de overeenkomst slechts opzeggen indien deze voor onbepaalde tijd geldt en niet door volbrenging eindigt. Dit is slechts anders indien sprake is van gewichtige redenen.43 Dat wil overigens niet zeggen dat men in geval van opzegging van alle verplichtingen af is. Als de overeenkomst voortijdig wordt opgezegd, heeft de opdrachtnemer wel recht op een naar redelijkheid vast
1978
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
te stellen deel van het loon, onder meer gebaseerd op de reeds verrichte werkzaamheden.44 Het zonder meer toepassen van de overeenkomst van opdracht op prostitutieovereenkomsten lijkt hiermee op zijn minst tot een nog al onevenwichtige verhouding te leiden tussen de prostituee als opdrachtnemer en de klant als opdrachtgever. De klant kan te allen tijde opzeggen; de prostituee in elk geval niet zonder meer, tenzij men aanneemt dat het ontbreken van de wil al voldoende reden is om te spreken van zodanig gewichtige redenen dat de seksuele diensten niet behoeven te worden geleverd. En indien de klant de opdracht voortijdig intrekt, zal het niet eenvoudig zijn om vast te stellen of sprake is van een betalingsplicht voor mogelijk reeds verrichte diensten. De gestelde vragen leiden bijna onvermijdelijk tot de conclusie dat het generiek toepassen van het verbintenissenrecht en het arbeidsrecht in elk geval niet volstaat. Als het al mogelijk is prostitutie onder te brengen in het BW, dan zou in wezen een aparte paragraaf in het Burgerlijk Wetboek nodig zijn om te beschrijven wat in de gegeven omstandigheden wel en niet tot de rechten en verplichtingen van de prostituee, de bordeelhouder of exploitant en de klant behoort.45 Daarbij stuiten we op het volgende probleem: de invloed van de (straf)wetgever in dezen. We zagen eerder dat het de bedoeling van de strafwetgever is om alleen strikt vrijwillige prostitutie toe te staan. Derhalve zal een paragraaf over prostitutie in het BW in ieder geval de bepaling dienen te omvatten dat een prostituee onder elke omstandigheid onverplicht van de prostitutieovereenkomst ontslagen moet worden geacht op het moment dat zij de wil daartoe te kennen geeft. Met andere woorden: zij moet op dat moment geacht worden zowel ontslagen te zijn van de plicht tot nakoming van de arbeidsovereenkomst met de exploitant, als van nakoming van levering van de seksuele dienst aan de klant. Dit zo zijnde rijst de vraag of in feite niet moet worden aangenomen dat de prostitutieovereenkomst als een nietige, dan wel vernietigbare rechtshandeling moet worden beschouwd in de zin van art. 3:40 BW. Ofwel: de prostitutieovereenkomst vond plaats onder dwang en is daarmee strijdig met de wet en de goede zeden of openbare orde en is daarmee nietig.46 Ofwel: de prostitutie-overeenkomst is vernietigbaar gelet op art. 273f Wetboek van Strafrecht, dat de strekking heeft de prostituee te beschermen tegen elke vorm van dwang tot het verrichten van seksuele handelingen.47 In het laatste geval is de overeenkomst dus wel tot stand gekomen. Tegelijkertijd is van meet af aan duidelijk dat de overeenkomst ophoudt te bestaan, zodra de prostituee te kennen geeft de dienst niet meer te willen leveren. Haar toch hiertoe onder druk zetten, levert onvermijdelijk dwang op en dat is strafbaar op grond van art. 273f Sr. Met de prostituant is het overigens in dit geval anders gesteld: art. 273f Sr heeft niet de strekking de prostituant te beschermen; een beroep op vernietigbaarheid zal hem dus niet kunnen baten. Inmiddels doemt de vergelijking op met andere overeenkomsten die op de grenzen liggen van zaken die in juridisch afdwingbare verbintenissen zijn vast te leggen. Er zijn overeenkomsten die worden gesloten, maar waarvan van meet af aan moet worden aangenomen dat zij niet rechtens afdwingbaar zijn. Een veelgebruikt voor-
beeld is de verkoop van een wapen of een voorwerp dat als wapen wordt gebruikt. De verkoop van een pistool is (zonder vergunning) nietig, want illegaal. De verkoop van een honkbalknuppel kan geacht worden nietig te zijn, indien je te weten komt dat deze gebruikt gaat worden om iemand te intimideren of erger. Ook in het personen- en familierecht komen verbintenissen voor die op voorhand niet rechtens afdwingbaar zijn en strikt genomen nietig, dan wel vernietigbaar. Denk aan het draagmoederschap. Commercieel draagmoederschap is in elk geval verboden en een draagmoederovereenkomst met een commercieel motief is derhalve nietig.48 Ook een buiten elke commerciële bedoeling om overeengekomen draagmoederschap stuit echter op een gebrek aan mogelijkheden om de nakoming van de overeenkomst rechtens af te dwingen. Als de overeenkomst als zodanig al geacht kan worden rechtsgeldig te zijn en dus niet nietig of vernietigbaar, dan nog stuit de vordering tot nakoming door de wensouder op het gegeven dat de moeder van een kind van rechtswege degene is uit wie het kind geboren wordt.49 Alleen al daaruit vloeit voort dat een vordering tot nakoming van de overeenkomst niet toegewezen kan worden omdat in de gegeven omstandigheden naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de biologische moeder niet kan worden gevergd zich te houden aan een belofte om haar kind na de geboorte af te staan. Het komt ons voor dat ook de prostitutie-overeenkomst – indien al bestaanbaar, dus niet op voorhand nietig – te beschouwen is als een dergelijke niet afdwingbare overeenkomst. Onze voorlopige conclusie naar aanleiding van deze beknopte exercitie door het privaatrecht luidt dat de zogeheten prostitutie-overeenkomst niet, dan wel geenszins zonder meer, vatbaar is om in het privaatrecht, in het Burgerlijk Wetboek neer te leggen. Ofwel de overeenkomst zou van meet af aan nietig zijn, ofwel de overeenkomst kan op elk gewenst moment eenzijdig worden vernietigd door de prostituee.
7. Prostitutie en de mensenrechten Een benadering van de prostitutie vanuit de mensenrechten onderbouwt deze conclusie. Mensenrechtenverdragen leren ons dat over kwesties waarbij iemands lichamelijke integriteit in het geding is, geen overeenkomsten kunnen worden gesloten. Het meest bekende voorbeeld: je kunt je zelf niet verkopen. Niemand mag immers in een toestand van dwangarbeid of slavernij gehouden worden.50 Gelet op dergelijke beginselen kan ook een afspraak om een orgaan af te staan, zelfs indien hier alleen altruïstische motieven aan ten grondslag liggen, uitsluitend bestaan in de vorm van een niet rechtens afdwingbare
overeenkomst. Er zijn hooguit morele gronden waarop een beroep kan worden gedaan bij pogingen om nakoming van een dergelijke overeenkomst te verzekeren. Zijn die hogere motieven afwezig, of spelen zij slechts een geringe rol, dan is op grond van strijd met datzelfde art. 273f Sr, in samenhang met art. 3:40 BW, sprake van een nietige of vernietigbare overeenkomst, zo niet al sprake zou zijn van rechtstreekse strijd met de Wet op de Orgaandonatie.51 Evenals bij orgaanhandel is bij de prostitutie-overeenkomst de lichamelijke integriteit uit de aard der zaak rechtstreeks in het geding. Deze lichamelijke integriteit wordt onder meer beschermd door art. 11 van de Grondwet dat een ieder het recht op de onaantastbaarheid van zijn of haar lichaam garandeert.52 In wezen beogen deze en daarmee vergelijkbare bepalingen een heel specifieke vorm van de gelijkwaardigheid van mensen vast te leggen. Deze bepaling beschermt immers niet alleen tegen overheidsinmenging in zaken die bij uitstek tot iemands persoonlijke levenssfeer kunnen worden gerekend – iemands eigen lichaam. De bepaling kan (zeker als in aanmerking wordt genomen dat zij gelezen moet worden met inachtneming van titel I van het Europees Handvest van burgerrechten) ook zo worden verstaan dat deze mensen zonder geld beschermt tegen het idee van mensen met geld dat alles wat denkbaar is, ook zomaar rechtsgeldig gekocht kan worden. Of dat nu organen, mensen (slaven), kinderen, baby’s, onderbetaalde arbeid of seksuele diensten zijn.
8. Conclusies en besluit De wetgever heeft in de vorm van een steeds verdergaande aanscherping van het Wetboek van Strafrecht een poging gedaan om onvrijwillige en vrijwillige prostitutie van elkaar te scheiden. Een verder reikende bestuursrechtelijke aanvulling op dat streven ligt in het verschiet. Prostitutie is daarmee nog verre van een ‘normaal’ beroep, ook in juridische zin. Overheidsdiensten als de belastingdienst en de Inspectie SZW kunnen er maar moeizaam mee overweg. We hebben gezien dat het in elk geval bijzonder lastig is om in privaatrechtelijke zin tot een deugdelijk kader te komen dat past binnen de principes van het verbintenissen en overeenkomstenrecht in het BW. De benadering vanuit een mensenrechtelijk perspectief leert ons dat op zijn minst al heel snel dient te worden aangenomen dat prostitutie-overeenkomsten als nietig dienen te worden beschouwd. Nu werken in de prostitutie feitelijk geen normale bezigheid van beroep of bedrijf kan zijn is de vraag welke stap nu wijsheid is. Verder gaan op de weg van ‘normalisering’, die waarschijnlijk doodloopt? Of conclusies trekken vanuit de ervaring dat normalisering niet mogelijk is?
41. Art. 6:248 BW.
ten aanzien van de uitoefening van de
uitsluitend strekt ter bescherming van één
51. Art. 2 Wet op de orgaandonatie ver-
42. Art. 7:408 lid 1 en 3.
prostitutiewerkzaamheden tussen exploitant
der partijen bij een meerzijdige rechtshande-
klaart de toestemming voor het verwijderen
43. Art. 7:408 lid 2.
en prostituee ontbreekt.
ling, slechts tot vernietigbaarheid, een en
van een orgaan, nietig, indien daartegen-
44. Art. 7:411.
46. Art. 3:40 lid 1 BW. (‘Een rechtshandeling
ander voor zover niet uit de strekking van de
over vergoeding staat die hoger is dan de
45. Zo ook: M.G. Rood, Flexibele arbeidsre-
die door inhoud of strekking in strijd is met de
bepaling anders voortvloeit.’).
kosten van de verwijdering van het orgaan,
laties, Geschriften van de Vereniging voor
goede zeden of de openbare orde, is nietig.’).
48. Art. 151b en c Sr.
daaronder begrepen gederfde inkomsten.
Arbeidsrecht, Alphen aan de Rijn: 1988.
47. Art. 3.40 lid 2 BW (‘Strijd met een dwin-
49. Art. 1:312 BW.
52. Zo ook J. Wiarda, ‘De wetgeving inzake
Rood bepleit een nieuwe prostitutieover-
gende wetsbepaling leidt tot nietigheid van
50. Zie onder veel meer: art. 5.II-65 Euro-
de opheffing van het algemeen bordeelver-
eenkomst, waarbij de gezagsbevoegdheid
de rechtshandeling, doch, indien de bepaling
pees Handvest van grondrechten.
bod’, Ars Aequi (49) 2000-9, p. 653-658.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1979
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
letale dosis pentobarbitalnatrium. In 2008
op welk moment diens leven eindigt, op
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
stelt een psychiater vast dat Gross’ beoorde-
voorwaarde dat hij of zij in staat is vrijelijk te
lingsvermogen niet is aangetast, dat haar
beschikken en daarnaar te handelen, een ele-
EHRM
1980
stervenswens weloverwogen en diepgewor-
ment vormt van het recht op respect voor
Hoge Raad (civiele kamer)
1982
teld is en dat deze niet het gevolg is van een
privéleven (art. 8 EVRM). De wens van Gross
Hoge Raad (strafkamer)
1987
psychisch aandoening. Hoewel deze psychia-
om een letale dosis pentobarbitalnatrium
Hoge Raad (belastingkamer)
1991
ter er vanuit psychiatrisch/medisch oogpunt
voorgeschreven te krijgen, valt dan ook bin-
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1995
geen bezwaar tegen heeft dat aan Gross een
nen de reikwijdte van dit recht.
Centrale Raad van Beroep
1996
letale dosis pentobarbitalnatrium wordt
Volgens het Hof roept voorliggende zaak
College Beroep bedrijfsleven
2000
voorgeschreven, wil hij het benodigde recept
eerst en vooral de vraag op of de Zwitserse
zelf niet uitschrijven, omdat hij zijn rollen
staat heeft nagelaten adequate richtlijnen
van medisch expert en behandelend psychia-
vast te stellen die bepalen of en zo ja onder
ter niet wil verwarren. Drie andere artsen
welke omstandigheden artsen dodelijke
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
weigeren eveneens de door Gross gewenste
medicatie kunnen voorschrijven aan perso-
dodelijke medicatie voor te schrijven. Eén
nen in situaties als die van Gross.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
van hen voert als grond aan dat Gross niet
Het Hof stelt vast dat aanzetten tot en hulp
kers verbonden aan de juridische faculteiten
lijdt aan een medisch geclassificeerde ziekte.
bij zelfdoding onder Zwitsers recht alleen
van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam
Een ander twijfelt of dergelijk handelen in
strafbaar is indien de dader daarvoor ‘egoïsti-
en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerkin-
overeenstemming is met de beroepsrichtlij-
sche beweegredenen’ heeft. In zijn rechtspraak
gen zijn verzorgd door N.R. Koffeman en J.P.
nen voor artsen en vreest voor langdurige
heeft het Bundesgericht onder verwijzing naar
Loof (Universiteit Leiden). Alle uitspraken
gerechtelijke procedures. Gross’ verzoek om
de SAMW-richtlijnen geoordeeld dat een arts
van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
een letale dosis pentobarbitalnatrium bij de
onder bepaalde voorwaarden een letale dosis
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
Gezondheidsraad van het Kanton Zürich
medicatie mag voorschrijven aan een patiënt
of Judgments and Decisions. Beslissingen
slaagt evenmin. In 2009 wordt deze beslis-
waarmee deze zelfmoord kan plegen. Deze
waarin een kamer van het EHRM concludeert
sing in beroep door de bestuursrechter
SAMW-richtlijnen hebben echter geen kracht
tot niet-ontvankelijkheid, zijn definitief.
bevestigd. Een jaar later wijst ook de hoogste
van wet. Bovendien is het geval van Gross niet
Arresten van kamers worden drie maanden
nationale rechter (het Bundesgericht) het
voldaan aan het in deze richtlijnen gestelde
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
hoger beroep van Gross af. Het Bundesgericht
vereiste dat een arts heeft vastgesteld dat de
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
onderschrijft het oordeel van de Gezond-
patiënt als gevolg van ziekte binnen een peri-
Kamer van het Hof.
heidsraad dat op de staat geen verplichting
ode van enkele dagen of weken zal komen te
rust om te verzekeren dat een individu toe-
overlijden. De Zwitserse regering heeft geen
gang heeft tot dodelijke medicatie, zodat hij
andere documenten overgelegd waaruit blijkt
of zij zonder pijn en zonder risico op misluk-
onder welke omstandigheden een arts een
ken zijn of haar leven kan beëindigen. Boven-
recept voor een letale dosis medicatie mag
dien stelt het Bundesgericht vast dat niet is
uitschrijven aan een patiënt die niet lijdt aan
voldaan aan de vereisten van de medisch-
een terminale ziekte. Het is waarschijnlijk dat
Art. 8 EVRM. Hulp bij zelfdoding. Verplich-
ethische richtlijnen van de Zwitserse Acade-
dit gebrek aan heldere wettelijke richtlijnen
ting duidelijke richtlijnen op te stellen.
mie van Medische Wetenschappen (SAMW)
artsen afschrikt om aan iemand in de situatie
over zorg aan patiënten aan het einde van
als die van Gross een dergelijk recept uit te
hun leven, aangezien Gross niet lijdt aan een
schrijven. Dit blijkt onder meer uit het feit dat
terminale ziekte. De federale rechter ziet
verschillende artsen het verzoek van Gross
geen grond voor het maken van een uitzon-
hebben geweigerd omdat zij meenden dat dit
dering op de regel dat voor een letale dosis
niet was toegestaan onder de richtlijnen of
medicatie een doktersrecept vereist is.
omdat zij vreesden voor langdurige juridi-
1778 14 mei 2013, appl. no. 67810/10
(EVRM art. 8) Gross vs. Zwitserland
A. Feiten
sche procedures en mogelijke negatieve gevol-
De Zwitserse mw. Gross is geboren in 1931 en woont in Greifensee, Zwitserland. Al enige
B. Procedure in Straatsburg
gen voor de uitoefening van hun beroep.
jaren heeft zij de sterke wens haar leven te
Gross dient op 10 november 2010 een klacht
Het is waarschijnlijk dat de onzekerheid over
beëindigen. Haar conditie wordt steeds zwak-
in bij het EHRM. Met een beroep op art. 8
de beslissing op haar verzoek in een situatie
ker en zij wil niet langer lijden onder de
EVRM klaagt zij dat haar recht om te bepalen
die een bijzonder belangrijk aspect van haar
voortgaande aftakeling van haar lichamelijke
op welke wijze en op welk moment haar
leven betreft, bij Gross een aanzienlijke mate
en geestelijke functies. Haar geheugen en
leven eindigt, is geschonden. In januari 2012
van leed heeft veroorzaakt. Dat leed zou niet
concentratievermogen zijn niet meer wat zij
besluit het Hof voorrang aan de zaak te verle-
zijn veroorzaakt indien er duidelijke, door de
geweest zijn, zij heeft moeite met lange wan-
nen op grond van Rule 41 van de Rules of
overheid goedgekeurde, richtlijnen voorhan-
delingen en haar vriendenkring raakt steeds
Court. Diverse (belangen)organisaties interve-
den waren, waarin beschreven was onder wel-
verder uitgedund. In 2005 doet zij een zelf-
niëren schriftelijk in de zaak.
ke omstandigheden het artsen is toegestaan een recept voor een letale dosis medicatie uit
moordpoging, maar deze mislukt. Haar daarop volgende opname in een psychiatrisch
C. Uitspraak van het Hof
te schrijven indien een vrijelijk beschikkend
ziekenhuis verandert haar stervenswens niet.
(Tweede Sectie: Raimondi (president), Jočienė,
individu, dat zich niet als gevolg van een
Omdat zij vreest voor de gevolgen van een
Lorenzen, Sajó, Karakaş, Vučinić en Keller)
ziekte in een terminale levensfase bevindt,
nieuwe, mogelijk wederom mislukte zelf-
In de uitspraak Haas vs. Zwitserland (2012)
wenst zijn of haar leven te beëindigen.
moordpoging, besluit zij dat zij haar leven
oordeelde het EHRM dat het recht van een
Het Hof erkent dat het moeilijk kan zijn de
wenst te beëindigen door inname van een
individu om te beslissen op welke wijze en
benodigde politieke consensus over dergelij-
1980
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
ke controversiële ethische en morele vraag-
zoeken afgewezen (in 2009 en 2012). In vier
waarschijnlijk geen sprake zou zijn.
stukken te bereiken. Echter, dit is inherent
van de zaken gebeurde dat, omdat de autori-
Ten aanzien van de situatie in Irak voor
aan ieder democratisch proces en ontslaat de
teiten van oordeel waren dat de incidenten
Christenen stelt het Hof vast dat zij een
autoriteiten niet van hun verplichtingen.
waarvan de klagers slachtoffer waren gewor-
kwetsbare minderheid vormen, die al jaren te
Op grond van bovenstaande overwegingen
den in essentie te maken hadden met de
maken heeft met geweldplegingen, welke de
concludeert het Hof dat het Zwitserse recht,
algemene veiligheidssituatie in Irak op dat
laatste jaren lijken te escaleren.Het Hof wijst
dat voorziet in een mogelijkheid een dokters-
moment. Nu er inmiddels enkele jaren waren
erop dat de migratieautoriteiten in het VK in
recept voor een letale dosis medicatie te ver-
verstreken en het geweldsniveau in het land
december 2011 nog vaststelden dat autoritei-
krijgen, onvoldoende duidelijkheid biedt over
was afgenomen zou er volgens de autoritei-
ten in zuid- en centraal-Irak doorgaans geen
de reikwijdte van dat recht. Het is aan de
ten geen risico meer zijn voor deze klagers.
enkele bescherming kunnen bieden aan
nationale autoriteiten om heldere richtlijnen
De klager die stelde homoseksueel te zijn,
Christenen.
op te stellen; het Hof neemt uitdrukkelijk
had dit pas in een zeer laat stadium van de
Het Hof meent echter dat hervestiging van
geen standpunt in over de inhoud van derge-
procedure aangegeven, zonder daar enige
alle klagers in een ander deel van Irak een
lijke op te stellen richtlijnen.
verklaring voor te geven en werd om die
redelijk alternatief vormt. De klagers die
reden niet geloofwaardig geacht. Ook in de
bedreigd worden door eerwraak kunnen wor-
D. Slotsom
andere gevallen werden de veiligheidsrisico’s
den ondergebracht in regio’s die ver uit de
Met vier stemmen tegen drie stelt het Hof
bij terugzending niet zodanig geacht dat uit-
buurt liggen van de streek waar zij door fami-
een schending van art. 8 EVRM vast. Aan de
zetting naar Irak onverantwoord zou zijn. De
lie of clan naar het leven zouden worden
uitspraak is een joint dissenting opinion van
klagers zouden onder meer in een ander deel
gestaan. Het Hof laat zich niet overtuigen door
rechters Raimondi, Jočienė en Karakaş
van het land zonder grote risico’s kunnen
de claim van de mannen dat de familie van de
gehecht.
leven en wonen.
betrokken vrouwen hen overal in Irak zou weten te vinden. Er is geen bewijs dat het hier
B. Procedure in Straatsburg
gaat om zeer invloedrijke families of stammen
Tussen september 2010 en mei 2011 dienen
die macht zouden kunnen uitoefenen buiten
de klagers afzonderlijke klachten in bij het
de eigen regio. Bovendien acht het Hof het
EHRM in Straatsburg, waarin zij zich beropen
aannemelijk dat de familie-gemoederen met
op art. 2 (het recht op leven) en art. 3 (het
het verstrijken van de tijd inmiddels wat
Art. 2 en 3 EVRM. Recht op leven. Verbod
verbod van onmenselijke of vernederende
bedaard zullen zijn. Belangrijker nog vindt het
van onmenselijke en vernederende behan-
behandeling).
Hof het feit dat de soenitische moslims bin-
1779 27 juni 2013, Appl. No. 66523/10
nen Irak ongeveer een derde van de bevolking
deling. Uitzetting van uitgeprocedeerde
C. Uitspraak van het Hof
vormen, zodat het goed mogelijk is om een
(Vijfde Kamer: Villiger (president), Nussber-
regio te vinden waar deze geloofsgroep de
ger, Zupancic, Power-Forde, Potocki, Lem-
meerderheid vormt, althaans waar het veilig
mens, Jäderblom)
wonen is voor de betrokken mannen.
Het Hof wijst er in de eerste plaats op dat de
Voor de Iraakse Christenen constateert het
Zweedse migratiedienst en de rechterlijke
Hof dat uit allerlei internationale bronnen
A. Feiten
instanties die zich over de zaken hebben
naar voren komt dat zij in het noordelijke
Deze zaak is er één uit een reeks van acht die
gebogen uitvoerig beargumenteerd hebben
deel van Irak (Koerdistan) relatief veilig kun-
allemaal betrekking hebben op dezelfde pro-
waarom het niet noodzakelijk is de klagers
nen wonen, hun rechten plegen daar goed te
blematiek en door het EHRM allemaal op
bescherming te bieden in Zweden.
worden gerespecteerd. Grote groepen Chris-
dezelfde dag werden beslist (de nrs. van de
Met betrekking tot de algemene situatie in
tenen zijn reeds in dit deel van Irak opgevan-
overige zaken: 7180/10, 28379/11, 72413/10,
Irak constateert het Hof dat deze langzaam
gen. De autoriteiten in deze regio plegen
50859/10, 68411/10, 68335/10, 72686/10). De
verbeterd. Het concludeert op basis van de
Christenen zelfs voorrang te geven bij vesti-
klagers zijn allemaal uitgeprocedeerde asiel-
actuele beschikbare internationale en natio-
ging, vanwege de risico’s die zij in andere
zoekers uit Irak, uit de omgeving van Bagdad
nale rapporten dat de veiligheidssituatie
delen van Irak lopen. Ook het verkrijgen van
en Mosul. Zij stellen dat zij bij terugzending
niet meer zo gebrekkig is dat die op zichzelf
identiteitspapieren is geen probleem.
naar Irak gevaar zouden lopen voor hun
reeds een schending van art. 3 EVRM zou
Het Hof heeft oog voor het feit dat hervesti-
leven of voor vervolging vanwege het feit dat
opleveren in geval van terugzending naar
ging in een ander deel van Irak zeker de
zij Christen zijn (één van de klagers ook
dit land.
nodige moeilijkheden voor de klagers zal
omdat hij homoseksueel is). Zij zijn Irak ont-
Met betrekking tot het risico op eerwraak-
opleveren, maar beschouwt deze niet oneven-
vlucht na te zijn belaagd en bedreigd en
gerelateerde misdrijven meent het Hof dat
redig groot, onder meer in het licht van de
nadat familieleden werden vermoord. Enkele
de incidenten die de beide klagers hebben
beschikbaarheid van mogelijkheden voor
van de klagers voegen daar aan toe dat zij
doen vluchten voldoende aanwijzing zijn dat
werk en van medische voorzieningen.
risico lopen op vormen van eerwraak omdat
deze klagers risico zouden lopen indien zijn
zij een relatie zijn gestart met vrouwen uit
naar hun geboortestreek teruggezonden zou-
D. Slotsom
een nader geloofsgroep (soenitische mannen,
den worden. Hierbij houdt het Hof ook reke-
Het Hof concludeert met vijf stemmen tegen
sjiitische vrouwen) zonder goedkeuring van
ning met de veelvuldige berichten over eer-
twee dat uitzetting van de klagers naar Irak
de beide families. Zij zijn Irak ontvlucht na te
wraak-praktijken in Irak in het algemeen en
geen schending van art. 2 of 3 EVRM op zal
zijn belaagd en mishandeld door familiele-
met het feit dat het Iraakse wetboek van
leveren. Aan het arrest is een dissenting opi-
den en nadat één van de vrouwelijke part-
strafrecht lage straffen stelt op dergelijke
nion toegevoegd van de rechter Power-Forde
ners was vermoord door haar familie.
misdrijven, zodat van het bieden van
en Zupancic.
De Zweedse autoriteiten hebben de asielver-
bescherming door de autoriteiten hoogst-
asielzoekers naar Irak. Geen schending. (EVRM art. 2 en 3) S.A. vs. Zweden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1981
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
goed gedurende zes maanden na de inschrij-
voor toewijzing vatbaar. Het hof had dan ook,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
ving van de koop bescherming te bieden in
met vernietiging van het vonnis in zoverre,
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
zijn recht op daadwerkelijke nakoming van de
alsnog B c.s. in de kosten van de procedure in
van Justitie van het Caribische deel van het
koopovereenkomst, maar in het derde lid van
eerste aanleg moeten veroordelen, alsmede in
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
art. 7:3 BW is limitatief opgesomd welke,
die van het hoger beroep. De Hoge Raad zal
zien op www.rechtspraak.nl
nauwkeurig omschreven, rechtsfeiten niet
doen wat het hof behoorde te doen.
tegen de koper kunnen worden ingeroepen.
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
Tot die opsomming behoort niet het hier aan
en van het vonnis van de voorzieningenrech-
de orde zijnde, blijkens de parlementaire
ter, doch uitsluitend voor zover A is veroor-
geschiedenis door de wetgever onder ogen
deeld in de proceskosten van B c.s., en veroor-
12 juli 2013, nr. 12/00226
geziene, geval van derdenbeslag onder de
deling van B c.s. in de kosten van de
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E. Dri-
koper op de koopsom. Hoezeer ook in een der-
procedure in drie instanties.
on, G. de Groot en M.V. Polak; A-G mr. E.B.
gelijk beslag een hindernis gelegen kan zijn
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
Rank-Berenschot)
voor de effectuering van het recht van de
ook dat het beslag niet had mogen worden
ECLI:NL:HR:2013:BZ9959
koper op daadwerkelijke nakoming van de
opgeheven (2.3-2.8) en ook dat het hoger
koopovereenkomst, zulks brengt niet mee dat
beroep niet meer kon leiden tot herleving van
Koop. Vormerkung. Beslag op de koopsom. Na
dit beslag moet worden opgeheven vanwege
het beslag, maar zij concludeert daaruit dat
de Vormerkung van de koop van een woning
de inschrijving van de koopovereenkomst in
er geen belang bestaat bij het cassatieberoep
legt een schuldeiser van de verkopers derden-
de openbare registers op de voet van art. 7:3
zonder dat zij ingaat op de proceskostenver-
beslag op de koopsom onder de kopers. De
BW en de daarmee door de wetgever beoogde
oordeling (2.9-2.10).
voorzieningenrechter doet een uitspraak die
bescherming van de koper (vgl. HR 8 oktober
de kopers in de gelegenheid stelt om de
2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1252, NJ 2012/211).
woning geleverd te krijgen tegen betaling
De beslissing van het hof is derhalve geba-
van de koopsom aan de notaris. Het hof
seerd op een onjuiste rechtsopvatting. De
bekrachtigt. HR: Hoezeer ook in een beslag
Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De stukken
12 juli 2013, nr. 12/00800
als het onderhavige een hindernis gelegen
van het geding laten geen andere conclusie
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
kan zijn voor de effectuering van het recht
toe dan dat naar aanleiding van het vonnis
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
van de koper op daadwerkelijke nakoming
van de voorzieningenrechter de koopsom door
Heisterkamp en G. de Groot; plv. P-G mr.
van de koopovereenkomst, zulks brengt niet
B c.s. is gestort onder de met het transport
C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
mee dat dit beslag moet worden opgeheven.
belaste notaris en dat vervolgens de woning
ECLI:NL:HR:2013:CA0259
1780
1781
op 8 juli 2008 vrij van hypotheken en beslagen aan B c.s. is geleverd. Als gevolg van een en
Vernietigingsprocedure. Uitleg arbitraal
ander is de vordering van C c.s. op B c.s. waar-
vonnis. In een arbitraal geding tussen het
A (de beslaglegger), adv. mrs. D. Rijpma en A.
op het beslag was gelegd, door betaling teniet-
Slotervaartziekenhuis en een medisch spe-
van Staden ten Brink, vs. B c.s. (de kopers),
gegaan. Gelet daarop kon vernietiging van het
cialist ontbindt het scheidsgerecht de
adv. mr. M.J. van Basten Batenburg.
vonnis van de voorzieningenrechter niet meer
arbeidsovereenkomst nadat het een onder-
tot gevolg hebben dat het beslag op die vorde-
zoek naar de mogelijkheden van vertrou-
Feiten en procesverloop
ring herleefde, nu wijzigingen in de rechtstoe-
wensherstel heeft laten uitvoeren door een
Op 16 januari 2008 hebben B c.s. een woning
stand van het beslagen goed in de periode tus-
commissie. In de vernietigingsprocedure
gekocht van C c.s. Op 23 januari 2008 is de
sen de opheffing van het beslag door het
voor de overheidsrechter oordeelt het hof
koopovereenkomst overeenkomstig art. 7:3
vonnis van de voorzieningenrechter en de ver-
dat de eigen overwegingen van het scheids-
BW ingeschreven in het kadaster (hierna: de
nietiging van dat vonnis geëerbiedigd moeten
gerecht diens oordeel zelfstandig dragen en
Vormerkung). Op 25 februari 2008 heeft A
worden (vgl. HR 26 mei 2000,
dat het rapport van de onderzoekscommis-
conservatoir derdenbeslag ten laste van C c.s.
ECLI:NL:HR:2000:AA5960, NJ 2001/388 en HR 5
sie daarbij niet bepalend is geweest. HR: Dit
doen leggen onder B c.s. Bij vonnis van 23
september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9351, NJ
oordeel is onbegrijpelijk.
april 2008 is de vordering van A tegen C c.s.
2009/154). Dit brengt mee dat A in zoverre
toegewezen. A heeft dit vonnis doen beteke-
geen belang meer had bij zijn hoger beroep,
(Rv art. 79 lid 1; 1065 lid 1, aanhef en onder
nen aan C c.s. en aan B c.s.
ook al was (ook) de voorzieningenrechter in
e; BW art. 7:685 lid 2)
In dit kort geding heeft de voorzieningenrech-
zijn vonnis van dezelfde onjuiste rechtsopvat-
ter op vordering van B c.s. bij uitvoerbaar bij
ting uitgegaan als hiervoor vermeld. A had bij
X (de medisch specialist), adv. mrs. S.F. Sagel
voorraad verklaard vonnis van 3 juli 2008 een
zijn hoger beroep derhalve nog uitsluitend
en M. Ynzonides, vs. het Slotervaartzieken-
uitspraak gedaan die neerkomt op een ophef-
belang in verband met de door de voorzienin-
huis, adv. mr. M.W. Scheltema.
fing van het beslag voor de situatie dat B c.s.
genrechter te zijnen laste uitgesproken kosten-
voldoen aan bepaalde voorwaarden, teneinde B
veroordeling. Nu het door A gelegde beslag op
Feiten en procesverloop
c.s. in de gelegenheid te stellen om tegen beta-
de koopsom reeds voorafgaande aan het
In 1996 is X in dienst van het Slotervaartzie-
ling van de koopsom aan de notaris de woning
geding voor de voorzieningenrechter executo-
kenhuis getreden als medisch specialist. Vol-
geleverd te krijgen. Het hof heeft het vonnis
riaal was geworden, en door B c.s. niet was
gens een beding in de arbeidsovereenkomst
van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
gesteld dat het beslag onnodig of vexatoir was
worden geschillen tussen partijen beslecht
of dat het te executeren vonnis berustte op
door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg
Hoge Raad
een misslag of de tenuitvoerlegging daarvan
(hierna: het scheidsgerecht). In 2009 is X
Het onderdeel treft doel. Met de Vormerkung
misbruik van recht opleverde, was de vorde-
betrokken geweest bij de behandeling van een
is weliswaar beoogd de koper van een register-
ring van B c.s. tot opheffing van het beslag niet
patiënte, die kort nadien is overleden. Het Slo-
(BW art. 7:3)
1982
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
tervaartziekenhuis heeft het scheidsgerecht
Memorie van grieven. Verval van recht. Op
De rolraadsheer heeft dan ook met juistheid
verzocht de arbeidsovereenkomst met X te ont-
de roldatum waarop appellant peremptoir
beslist dat het recht van Saldal c.s. was ver-
binden (hierna: de ontbindingsprocedure),
staat voor memorie van grieven, neemt hij
vallen om de memorie van grieven te nemen.
primair op grond van een dringende reden,
in plaats daarvan een incidentele conclusie
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
subsidiair op grond van veranderingen in de
tot voeging met een andere zaak. HR: De
sie van de A-G
omstandigheden. Het scheidsgerecht heeft par-
rolraadsheer heeft met juistheid beslist dat
tijen verzocht mee te werken aan een door een
het recht om de memorie van grieven te
commissie uit te voeren onderzoek naar de
nemen was vervallen.
1783
(Rv art. 20 lid 2)
12 juli 2013, nr. nr. 12/01363
.
mogelijkheden van herstel van vertrouwen. Het scheidsgerecht heeft de samenstelling van de onderzoekscommissie vastgesteld. Nadat
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
het rapport van de onderzoekscommissie tot
Saldal c.s., adv. mr. K. Aantjes, vs. A, niet ver-
Spapens, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en G. de
stand was gekomen, is de mondelinge behan-
schenen.
Groot; A-G mr. L. Timmerman)
deling in de ontbindingsprocedure voortgezet.
ECLI:NL:HR:2013:BZ9145
Bij vonnis van 30 juni 2009 heeft het scheids-
Feiten en procesverloop
gerecht geoordeeld dat sprake was van wijzi-
In dit geding hebben Saldal c.s. schadever-
Dividendbesluit. Minderheidsaandeelhou-
ging van omstandigheden en heeft het de
goeding gevorderd. De rechtbank heeft de
ders. Na een geslaagd openbaar bod in 2004
arbeidsovereenkomst ontbonden onder toe-
vordering afgewezen. De zaak is bij het hof
van Air France op de aandelen KLM houden
kenning van een ontbindingsvergoeding aan X.
aangebracht op de rol van 26 oktober 2010.
de resterende aandeelhouders in totaal
In dit geding heeft X vernietiging van het
Na drie uitstelverleningen is de zaak verwe-
0,895% van de aandelen. In 2008 besluit
vonnis van het scheidsgerecht gevorderd op
zen naar de rol van 21 februari 2012 voor
KLM om 90,7% van de winst te reserveren.
de grond dat het in strijd met de openbare
memorie van grieven. Op verzoek van A is
De minderheidsaandeelhouders vorderen
orde of de goede zeden tot stand is gekomen.
de zaak bij vervroeging op de rol van 2
tevergeefs de vernietiging van dat besluit.
De rechtbank heeft de vernietigingsvordering
augustus 2011 geplaatst, waarbij A aan Sal-
HR: Het oordeel van het hof dat KLM de
toegewezen. Het hof heeft de vernietigings-
dal c.s. partijperemptoir en akte van niet-
argumenten voor versterking van de reser-
vordering alsnog afgewezen. Daartoe heeft
dienen heeft aangezegd tegen de rol van 16
ves naar redelijkheid en billijkheid heeft
het hof overwogen dat het scheidsgerecht
augustus 2011. Saldal c.s. hebben op 16
afgewogen tegen het belang van de minder-
zich een eigen, zelfstandig oordeel heeft
augustus 2011 niet van grieven gediend,
heidsaandeelhouders bij de uitkering van
gevormd over de mogelijkheden tot herstel
maar een incidentele memorie genomen tot
een redelijk dividend, en daarbij de nodige
van vertrouwen en dat de twee redenen
voeging van de zaak met een toen eveneens
zorgvuldigheid in acht heeft genomen,
waarom herstel van vertrouwen naar het oor-
bij het hof aanhangige zaak. De rolraadsheer
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsop-
deel van het scheidsgerecht niet viel te ver-
heeft bij rolbeslissing van 16 augustus 2011
vatting en is niet onbegrijpelijk of onvol-
wachten, geen van beide zijn ontleend aan
akte van niet-dienen van memorie van grie-
doende gemotiveerd.
het rapport van de onderzoekscommissie.
ven verleend. Het hof heeft Saldal c.s. nietontvankelijk verklaard in het hoger beroep
(BW art. 2:8, 2:15 lid 1, aanhef en onder a en b)
Hoge Raad
op de grond dat zij geen grieven hebben
De overwegingen van het scheidsgerecht laten
aangevoerd en de incidentele vordering tot
VEB c.s., adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. Konink-
geen andere lezing toe dan dat het scheidsge-
voeging afgewezen wegens gebrek aan
lijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) en
recht voor zijn oordeel grote betekenis heeft
belang.
Air France-Klm S.A. (AFKLM), adv. mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
toegekend aan het rapport van de onderzoekscommissie. Dat wordt niet anders doordat het
Hoge Raad
scheidsgerecht ook eigen overwegingen aan
Onderdeel 1 komt op tegen de rolbeslissing
zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het
dat het recht van Saldal c.s. is vervallen om
In 2004 heeft AFKLM (destijds genaamd Air
oordeel van het hof dat de eigen overwegin-
van grieven te dienen. De verplichting van
France S.A.) een openbaar bod uitgebracht op
gen van het scheidsgerecht diens oordeel zelf-
partijen tegenover elkaar om onredelijke ver-
alle aan de beurzen van Amsterdam en New
standig dragen en het rapport daarbij niet
traging van de procedure te voorkomen (art.
York genoteerde gewone aandelen in het kapi-
bepalend is geweest, is dan ook onbegrijpelijk.
20 lid 2 Rv) en de goede procesorde brengen
taal van KLM. AFKLM heeft aldus in totaal
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
mee dat op de roldatum waartegen partijpe-
96,3% van de geplaatste gewone aandelen in
komstig de conclusie van de plv. P-G.
remptoirstelling en aanzegging van akte van
het kapitaal van KLM verkregen. Tevens heeft
Onder 14 geeft de plv. P-G een regel over de
niet-dienen voor memorie van grieven heeft
zij destijds alle geplaatste prioriteitsaandelen
uitleg van arbitrale vonnissen door de over-
plaatsgevonden, van grieven behoort te wor-
in het kapitaal van KLM verkregen. De door
heidsrechter.
den gediend. Dat is niet anders indien op die
AFKLM gehouden prioriteitsaandelen en
roldatum voeging wegens verknochtheid van
gewone aandelen vertegenwoordigen samen
zaken wordt gevorderd, ook al wordt op een
49% van de stemrechten in KLM. De beursno-
dergelijke vordering vaak beslist voordat in
tering voor de gewone aandelen KLM is kort
de hoofdzaak wordt beslist. De hoofdzaak
na het slagen van het openbaar bod beëin-
12 juli 2013, nr. 12/00823
wordt door die vordering niet geschorst,
digd. Een deel van de gewone aandeelhouders
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, M.A.
zodat een partijperemptoirstelling of een
heeft zijn gewone aandelen later alsnog ver-
Loth, G. Snijders en G. de Groot; A-G mr.
aanzegging van akte van niet-dienen daar-
kocht aan KLM of AFKLM. De resterende gewo-
E.M. Wesseling-van Gent)
door niet vervalt. Saldal c.s. voeren niet aan
ne aandeelhouders (hierna: de minderheids-
ECLI:NL:HR:2013:BZ5664
dat zij op 16 augustus 2011 een nader uitstel
aandeelhouders), onder wie VEB c.s., houden
hadden verkregen om van grieven te dienen.
na deze inkoop in totaal 0,895% van de gewo-
1782
Feiten en procesverloop
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1983
Rechtspraak
ne aandelen in het kapitaal van KLM. De sta-
belangen in het door de statuten vereiste
een redelijk dividend, en daarbij de nodige
tuten van KLM luiden als volgt:
voorafgaande overleg met bestuur en com-
zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
“Art. 32. 1. Van de in de jaarrekening vastge-
missarissen ter sprake zijn gebracht op
Aldus bezien geeft het bestreden oordeel
stelde winst kan door de vergadering van
straffe van vernietigbaarheid van dat
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting
houders van prioriteitsaandelen eerst een
besluit. Ook zonder dat die belangen in het
omtrent de in art. 2:8 BW neergelegde regel.
bedrag worden bestemd tot het versterken
voorafgaande overleg uitdrukkelijk ter spra-
Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoen-
van reserves. De vergadering van houders
ke zijn gebracht of bij die gelegenheid daar-
de gemotiveerd.
van prioriteitsaandelen zal een dergelijk
aan bijzondere aandacht is geschonken, kan
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
besluit uitsluitend nemen na overleg met de
immers voldoende rekening zijn gehouden
sie van de A-G.
directie en de raad van commissarissen.
met die belangen. Dat is niet anders in een
De A-G bespreekt de belangen van de diverse
2. Het overblijvende bedrag van de winst
geval als het onderhavige, waarin de priori-
actoren bij een openbaar bod (3.1-3.2), de
wordt als volgt verdeeld:
teitsaandeelhouders die besluit A hebben
positie van minderheidsaandeelhouders (3.3-
(…) het overige ontvangen de houders van
genomen, grootaandeelhouder zijn in de
3.7) en het verschil in toetsing van een reser-
gewone aandelen voor zover niet de algeme-
algemene vergadering van aandeelhouders
verings- of dividendbesluit bij een enquêtever-
ne vergadering van aandeelhouders het
waarin besluit B is genomen, en VEB c.s.
zoek en bij een vordering tot vernietiging van
bestemt voor verdere reserveringen boven de
daarin minderheidsaandeelhouders zijn.
het besluit (3.8-3.10).
eventueel reeds op grond van lid 1 gereser-
Onderdeel 4 betoogt dat besluit A vernietig-
veerde bedragen.”
baar is op de grond dat de vergadering van
Op 3 juli 2008 heeft de vergadering van hou-
houders van prioriteitsaandelen in strijd
ders van prioriteitsaandelen van KLM op de
met de redelijkheid en billijkheid niet alle
voet van art. 32 lid 1 van de statuten 90,7%
in aanmerking komende belangen tegen
12 juli 2013, nr. 12/01661
van de in de vastgestelde jaarrekening vastge-
elkaar heeft afgewogen. De in art. 2:8 BW
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
stelde winst (€ 291 miljoen) over het boekjaar
neergelegde regel dat de vennootschap en
pens, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en G. de
2007/2008 bestemd tot het versterken van
degenen die krachtens de wet en de statu-
Groot; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
reserves (hierna: besluit A). De algemene ver-
ten bij haar organisatie zijn betrokken, zich
ECLI:NL:HR:2013:BZ8746
gadering van houders van gewone aandelen
als zodanig jegens elkander moeten gedra-
KLM, eveneens op 3 juli 2008 gehouden, heeft
gen naar hetgeen door de redelijkheid en
Eenvoudige gemeenschap. Verdeling. A en
het overblijvende bedrag van de winst niet op
billijkheid wordt gevorderd, brengt onder
B hebben een eenvoudige gemeenschap
de voet van art. 32 lid 2 van de statuten
meer mee dat de vennootschap zorgvuldig-
van een woning in verband met een onder-
bestemd voor verdere reserveringen (hierna:
heid moet betrachten met betrekking tot de
ling gemaakte bijzondere afspraak ter ver-
besluit B). KLM heeft vervolgens een dividend
belangen van al haar aandeelhouders. De
krijging van een woonvergunning. B ver-
van € 0,58 per gewoon aandeel uitgekeerd.
uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht
zoekt verdeling van de gemeenschap. HR:
In dit geding hebben VEB c.s. vernietiging
zal mede afhankelijk zijn van de omstandig-
Het hof heeft geoordeeld dat A weliswaar
gevorderd van besluit A en besluit B. De recht-
heden van het geval, waarbij onder meer in
in goederenrechtelijke zin voor de helft
bank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof
aanmerking mag worden genomen dat spra-
mede-eigenaar van het woonhuis was,
heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
ke is van minderheidsaandeelhouders en
maar dat, gelet op hetgeen tussen partijen
meerderheidsaandeelhouders (vgl. HR 1
was overeengekomen, B in zijn verhouding
Hoge Raad
maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9857, NJ
tot A in verbintenisrechtelijke zin als de
Onderdeel 1 strekt ten betoge dat besluit A
2002/296, Zwagerman). Nu de houders van
enige rechthebbende met betrekking tot
en besluit B vernietigbaar zijn omdat het
prioriteitsaandelen grootaandeelhouder
het woonhuis gold. Gelet daarop heeft het
statutair voorgeschreven overleg tussen de
waren in de algemene vergadering van
hof met juistheid de verdeling van de
vergadering van houders van prioriteitsaan-
gewone aandeelhouders die op 3 juli 2008
gemeenschap aldus vastgesteld dat het
delen, de directie en de raad van commissa-
besluit B nam, neemt onderdeel 4.3 terecht
aandeel van A aan B wordt toegedeeld,
rissen niet deugdelijk (zorgvuldig) is
tot uitgangspunt dat zij bij het nemen van
zonder enige uitkering ter zake van over-
geweest, en deze deugdelijkheidseis op de
besluit A de nodige zorgvuldigheid met
bedeling.
voet van art. 32 lid 1 van de statuten van
betrekking tot de belangen van minder-
KLM dan wel art. 2:8 BW aan dat overleg
heidsaandeelhouders zoals VEB c.s. moesten
dient te worden gesteld. Onderdeel 1.1 faalt
betrachten. Dit laat echter onverlet dat de
omdat het eraan voorbijgaat dat art. 32 van
rechter terughoudendheid past bij de beoor-
A, adv. mr. M.E.M.G. Peletier, vs. B, niet ver-
de statuten van KLM geen verdergaande
deling of een orgaan van een rechtspersoon
schenen.
eisen stelt aan de aard en inhoud van het
bij het nemen van een besluit alle in aan-
voorafgaande overleg dan dat en tussen wie
merking komende belangen naar redelijk-
Feiten en procesverloop
het moet plaatsvinden. De onderdelen 1.2
heid en billijkheid heeft afgewogen en daar-
In 1991 is een woonhuis geleverd aan A en B
en 1.3 falen eveneens. Hoewel bij het nemen
bij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft
gezamenlijk, ieder voor de helft.
van een besluit als het onderhavige reke-
genomen. Het hof heeft deze terughoudend-
In dit geding heeft B gevorderd dat de rech-
ning moet worden gehouden met de belan-
heid met juistheid vooropgesteld. In de ver-
ter de verdeling van de gemeenschap vast-
gen van de minderheidsaandeelhouders bij
dere overwegingen van het hof ligt besloten
stelt in die zin dat het woonhuis om niet
een redelijk dividend, kan in zijn algemeen-
dat KLM naar het oordeel van het hof de
aan hem wordt toegedeeld. Hij heeft hier-
heid aan de totstandkoming van een derge-
argumenten voor versterking van de reser-
aan ten grondslag gelegd dat het nooit de
lijk besluit niet op grond van de in art. 2:8
ves naar redelijkheid en billijkheid heeft
bedoeling is geweest dat A materieel en
BW bedoelde redelijkheid en billijkheid de
afgewogen tegen het belang van de minder-
economisch belang in het woonhuis zou
– formele – eis worden gesteld dat die
heidsaandeelhouders bij de uitkering van
hebben en dat de mede-eigendom van A
1984
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1784
(BW art. 3:166 lid 3, 3:185 lid 2 sub b)
Rechtspraak
uitsluitend een papieren constructie
1785
II) zo de eiser de gevorderde gegevens en inlichtingen bij derden zou moeten opvra-
betreft, die bedoeld was om ervoor te zorgen dat B vergunning zou krijgen van de
12 juli 2013, nr. 12/01880
gen, op te geven hoe hij dat zal doen alsook
gemeente om het woonhuis te bewonen,
(Mrs. F.B. Bakels, M.W.C. Feteris, A.H.T. Hei-
de namen en contactgegevens van die der-
aangezien op het woonhuis een agrarische
sterkamp, J. Wortel en G. de Groot; A-G mr.
den op te geven;
bestemming rustte en het woonhuis uit-
P.J. Wattel)
III) te verklaren of hij na 1998 buitenlandse
sluitend bewoond mocht worden als
ECLI:NL:HR:2013:BZ3640
bankrekeningen aanhoudt of heeft aangehouden;
bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. Aangezien A wel belangstelling had voor de
Fiscaalrechtelijke meewerkplicht. Nemo
IV) indien hij verklaart na 1998 buitenlandse
landerijen en de schuur, maar niet voor het
tenetur. Op vordering van de Inspecteur
bankrekeningen te hebben aangehouden,
woonhuis, is door partijen deze constructie
veroordeelt de kortgedingrechter een belas-
van het vermogen op die rekeningen opgaaf
bedacht. De rechtbank heeft de vordering
tingplichtige tot informatieverstrekking
te doen en kopieën te verstrekken van alle
afgewezen. Het hof heeft de vordering als-
over een Liechtensteinse Stiftung. HR: In
afschriften van die rekeningen over de perio-
nog toegewezen. Het hof heeft de verdeling
kort geding kan de belastingplichtige
de 1999-2010;
van de gemeenschap bestaande uit het
onder last van een dwangsom worden ver-
V) de gegevens, inlichtingen en verklaringen
woonhuis aldus vastgesteld dat het aandeel
oordeeld al het materiaal te verschaffen
naar waarheid, duidelijk, stellig en zonder
van A in de gemeenschap aan B wordt toe-
dat van belang kan zijn voor een juiste
voorbehoud op een door de Belastingdienst
gedeeld, en het heeft daarbij bepaald dat
belastingheffing, ongeacht of het gaat om
te bepalen wijze te verstrekken.
aan A jegens B geen uitkering toekomt ter
wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk mate-
De voorzieningenrechter heeft het gevorder-
zake van overbedeling.
riaal, echter onder de restrictie dat wilsaf-
de toegewezen met dien verstande dat hij
hankelijk materiaal uitsluitend mag wor-
geen bevel tot verklaren ‘naar waarheid’ heeft
Hoge Raad
den gebruikt ten behoeve van de
opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de
Het hof heeft geoordeeld dat A weliswaar in
belastingheffing en niet voor fiscale beboe-
voorzieningenrechter bekrachtigd.
goederenrechtelijke zin voor de helft mede-
ting of strafvervolging. Zou dit toch gebeu-
eigenaar van het woonhuis was, maar dat,
ren, dan dient de belastingrechter of de
Hoge Raad
gelet op hetgeen tussen partijen was over-
strafrechter te bepalen welk gevolg daar-
Vooropgesteld wordt dat een belastingplich-
eengekomen, B in zijn verhouding tot A in
aan moet worden verbonden.
tige op grond van art. 47 AWR verplicht is om
verbintenisrechtelijke zin als de enige rechthebbende met betrekking tot het
aan de inspecteur alle gegevens en inlichtin(EVRM art. 6; AWR art. 47)
woonhuis gold. Aldus is ten aanzien van het
gen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aan-
aandeel van A in de gemeenschap van het
X (de belastingplichtige), adv. mr. A.E.H. van
zien. Nu de onderhavige vordering op die
woonhuis sprake van een rechtsverhouding
der Voort Maarschalk, vs. de Staat der Neder-
wettelijke verplichting is gegrond, is uit-
(vergelijkbaar met economische eigendom
landen (Ministerie van Financiën), adv. mr.
gangspunt dat de gevraagde voorlopige voor-
van B met betrekking tot dat aandeel),
C.M. Bergman.
ziening dient te worden getroffen. Daaraan
inhoudende dat A op grond van de met B
staat art. 6 EVRM niet in de weg (vgl. EHRM
overeengekomen aard van deze gemeen-
Feiten en procesverloop
10 september 2002, no. 76574/01,
schap gehouden is bij verdeling zijn aan-
X had een bankrekening in Zwitserland. Hij
ECLI:NL:XX:2002:BI9566 (Allen vs. Verenigd
deel in de gemeenschap van het woonhuis
was voorts de eerste begunstigde ter zake
Koninkrijk) en EHRM 21 april 2009, no.
zonder vergoeding aan B als de enige ware
van alle activa en inkomsten van een in 1986
19235/03, ECLI:NL:XX:2009:BJ3599, NJ
rechthebbenden over te dragen. Gelet daar-
opgerichte Liechtensteinse Stiftung. Het doel
2009/557 (Marttinen vs. Finland, rov. 68)). Het
op heeft het hof met juistheid de verdeling
van die Stiftung was het beheer van de Zwit-
middel stelt de vraag aan de orde of, en zo ja
van de gemeenschap aldus vastgesteld dat
serse bankrekening. Eind 2000 is de Stiftung
in hoeverre, van dit uitgangspunt moet wor-
het aandeel van A aan B wordt toegedeeld,
geliquideerd. De Duitse autoriteiten hebben
den afgeweken in verband met de mogelijk-
zonder enige uitkering ter zake van overbe-
de Nederlandse Belastingdienst gegevens
heid dat X bij toewijzing van de vordering op
deling. Art. 3:185 lid 2 BW staat hieraan
hierover verstrekt. De Inspecteur heeft in
een met art. 6 EVRM strijdige wijze zou wor-
niet in de weg. De in deze bepaling voorko-
2009 vragen hierover gesteld aan X. In 2010
den gedwongen om mee te werken aan
mende vermelding van de wijzen waarop
heeft de Inspecteur tot behoud van heffings-
bewijsvergaring ten behoeve van bestuurlijke
een gemeenschap door de rechter verdeeld
recht navorderingen inkomstenbelasting
boete-oplegging of strafvervolging, en hij bij
kan worden, is niet uitputtend, en de rech-
1998 en vermogensbelasting 1999 opgelegd
weigering om aan het in dit kort geding
ter dient de wijze van verdeling te bepalen
aan X op basis van een geschat Stiftungsver-
gegeven bevel te voldoen, een (aanzienlijke)
met inachtneming van de tussen de deelge-
mogen en een geschat bedrag aan inkomsten
dwangsom zou verbeuren.
noten geldende rechtsverhouding, zulks
uit dat vermogen. De navorderingsaanslagen
In EHRM 17 december 1996, no.
mede in het licht van het bepaalde in art.
vermelden bedragen, inclusief vergrijpboete
431994/490/572, ECLI:NL:XX:1996:ZB6862, NJ
3:166 lid 3 BW.
en heffingsrente, ad € 285.656 (inkomstenbe-
1997/699 (Saunders vs. Verenigd Koninkrijk), is
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
lasting) en € 85.890 (vermogensbelasting).
overwogen dat het verbod op gedwongen zelf-
sie van de A-G.
In dit kort geding heeft de Staat op grond van
incriminatie samenhangt met het zwijgrecht,
De A-G geeft onder 2.4-2.12 een uiteenzetting
art. 47 AWR gevorderd dat X, op verbeurte van
hetgeen meebrengt dat dit verbod zich niet
over de verdeling van gemeenschappen in het
een dwangsom, zal worden bevolen om:
uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van
algemeen, met een vergelijking met de verde-
I) alle gevorderde gegevens en inlichtingen te
bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is
ling van de wettelijke huwelijksgoederenge-
verstrekken over de Stiftung en haar vermo-
verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de
meenschap.
gen, en de bestemming van dat vermogen na
wil van de verdachte (hierna: wilsonafhankelijk
de opheffing van de Stiftung;
materiaal). Uit latere rechtspraak van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1985
Rechtspraak
EHRM blijkt niet dat het van dit uitgangspunt
materiaal van deze laatste soort uitsluitend
(Richtlijn 2001/29/EEG (Auteursrechtricht-
is teruggekomen. Dit brengt mee dat de verkrij-
mag worden gebruikt ten behoeve van de
lijn) art. 4, Auteurswet art. 1, 12 lid 1, 12b)
ging van wilsonafhankelijk materiaal langs de
belastingheffing.
weg van een in kort geding gegeven bevel geen
b. Voldoet de belastingplichtige niet aan dit
Allposters, adv. mr. T. Cohen Jehoram, vs.
schending van art. 6 EVRM oplevert, ook niet
bevel, dan verbeurt hij de daaraan verbon-
Pictoright, adv. mrs. R.S. Meijer en A.M. van
als aan dat bevel een dwangsom wordt verbon-
den dwangsom. Indien partijen van mening
Aerde.
den. Voor zover sprake is van bewijsmateriaal
verschillen of de belastingplichtige aan het
waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil
bevel heeft voldaan, rusten in een eventu-
Feiten en procesverloop
van de belastingplichtige (hierna: wilsafhanke-
eel executiegeschil op de Staat de stelplicht
Pictoright behartigt de belangen van de bij
lijk materiaal), geldt het volgende. Voorop staat
en bewijslast terzake. Dit brengt mee dat
haar aangesloten auteursrechthebbenden.
dat de verkrijging van zodanig materiaal mag
de Staat in geval van betwisting zal moeten
Allposters verkoopt posters en prints. Indien
worden afgedwongen voor heffingsdoeleinden.
bewijzen – in de zin van aannemelijk
een klant van Allposters een afbeelding op
Indien niet kan worden uitgesloten dat het
maken – dat de belastingplichtige daadwer-
canvas bestelt, is de werkwijze als volgt: All-
materiaal tevens in verband met een ‘criminal
kelijk het van hem verlangde, maar niet
posters brengt op een papieren poster een
charge’ tegen de belastingplichtige zal worden
door hem afgestane, materiaal kon ver-
kunststof laag aan (laminaat), zet de afbeel-
gebruikt (vgl. EHRM 3 mei 2001, no. 31827/96,
schaffen.
ding van het papier met een chemisch procé-
ECLI:NL:XX:2001:AN6999, NJ 2003/354 (J.B. vs.
c. Wilsafhankelijk materiaal dat door de belas-
dé over op een canvasdoek en spant het can-
Zwitserland)), zullen de nationale autoriteiten
tingplichtige ingevolge het bevel van de voor-
vasdoek op een frame. Dit procédé duidt zij
moeten waarborgen dat de belastingplichtige
zieningenrechter is verstrekt, mag niet worden
aan als ‘canvas transfer’.
zijn recht om niet mee te werken aan zelfincri-
gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervol-
In dit geding heeft Pictoright een gebod
minatie effectief kan uitoefenen. Aangezien
ging van de belastingplichtige. Zou dit laatste
gevorderd tot staking van inbreuk op auteurs-
hierop gerichte regelgeving in Nederland ont-
toch gebeuren, dan dient de belastingrechter of
rechten door werken van de rechthebbenden
breekt, dient de rechter in de vereiste waarbor-
de strafrechter te bepalen welk gevolg aan dit
op canvas aan te brengen en in die vorm te
gen te voorzien. Om deze reden dient de (voor-
gebruik moet worden verbonden.
verveelvoudigen of openbaar te maken, en
zieningen)rechter een op het vorenstaande
Het bovenstaande brengt mee dat het middel
schadevergoeding. De rechtbank heeft de vor-
gerichte clausulering te verbinden aan het
gedeeltelijk slaagt. De Hoge Raad kan zelf de
deringen afgewezen. Het hof heeft de vorde-
door hem uit te spreken bevel. De vordering is
zaak afdoen.
ringen grotendeels toegewezen.
door de Staat met een beroep op art. 47 AWR
Volgt vernietiging van het arrest van het hof en
ingesteld met het oog op belastingheffing, ter-
van het vonnis van de voorzieningenrechter,
Hoge Raad
wijl mogelijk gebruik van de gevorderde infor-
doch alleen voor zover de bevelen zonder res-
Het onderdeel stelt vragen van uitleg van
matie ten behoeve van bestuurlijke beboeting
trictie zijn gegeven en bepaling dat, voor zover
de Auteursrechtrichtlijn aan de orde,
of bestraffing niet is uitgesloten. Ter voldoe-
die bevelen betrekking hebben op materiaal
omtrent de beantwoording waarvan twijfel
ning aan de eisen die uit art. 6 EVRM voort-
waarvan het bestaan van de wil van X afhanke-
mogelijk is. De Hoge Raad ziet daarin aan-
vloeien, zoals hiervoor bedoeld, dient de te tref-
lijk is, dit materiaal zal worden verstrekt met
leiding voor het stellen van prejudiciële
fen voorziening, voor zover die wilsafhankelijk
de restrictie dat het slechts zal worden gebruikt
vragen aan het Hof van Justitie van de
materiaal betreft, in die zin te worden beperkt
ten behoeve van de belastingheffing.
Europese Unie.
dat een zodanig bevel alleen mag worden gege-
De A-G concludeert dat de Hoge Raad het cassa-
Volgen als vragen:
ven met de restrictie dat het verstrekte materi-
tieberoep verwerpt, maar uitdrukkelijk verstaat
1. Beheerst art. 4 Auteursrechtrichtlijn het ant-
aal uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van
dat de te verstrekken gegevens, inlichtingen of
woord op de vraag of het distributierecht van
de belastingheffing. Zou het aldus in handen
documenten rechtens niet kunnen dienen tot
de auteursrechthebbende kan worden uitgeoe-
van de Inspecteur, en daarmee van de Staat,
onderbouwing van bestuurlijke boete-oplegging
fend ten aanzien van een reproductie van een
geraakte materiaal desondanks mede worden
of strafvervolging. Hij geeft een samenvatting
auteursrechtelijk beschermd werk dat door of
gebruikt voor doeleinden van fiscale beboeting
van zijn standpunt onder 1.5-1.8.
met toestemming van de rechthebbende in de
of strafvervolging, dan komt het oordeel welk gevolg moet worden verbonden aan schending van de door de voorzieningenrechter gestelde
EER is verkocht en geleverd, indien deze repro-
1786
restrictie, toe aan de rechter die over de beboe-
ductie nadien een wijziging ten aanzien van de vorm heeft ondergaan en in die vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht?
ting of bestraffing beslist. Het bovenstaande
12 juli 2013, nr. 12/02298
2a. Indien het antwoord op vraag 1 bevesti-
betekent dat in gevallen waarin van een belas-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth,
gend luidt, is dan de omstandigheid dat spra-
tingplichtige op grond van art. 47 AWR afgifte
G. Snijders en G. de Groot; A-G mr. D.W.F.
ke is van een wijziging als in vraag 1 bedoeld,
van materiaal wordt verlangd met het oog op
Verkade)
van betekenis voor het antwoord op de vraag
een juiste belastingheffing, en deze belasting-
ECLI:NL:HR:2013:CA0265
of uitputting als bedoeld in art. 4 lid 2
plichtige een beroep doet op het nemo-tene-
Auteursrechtrichtlijn wordt verhinderd of
turbeginsel, het volgende onderscheid moet
Auteursrichtlijn. ‘Canvas transfer’. Een aan-
doorbroken?
worden gemaakt.
bieder van afbeeldingen op papieren pos-
b. Indien het antwoord op vraag 2(a) bevesti-
a. In een civielrechtelijk kort geding kan de
ters biedt ook afbeeldingen op canvas aan,
gend luidt, welke maatstaven dienen dan te
belastingplichtige onder last van een dwang-
waarbij met een chemisch procédé de
worden aangelegd om van een wijziging ten
som worden veroordeeld al het materiaal te
afbeelding van de papieren poster op het
aanzien van de vorm van de reproductie te
verschaffen dat van belang kan zijn voor een
canvas wordt overgezet. Een auteursrechtor-
spreken die uitputting als bedoeld in art. 4
juiste belastingheffing, ongeacht of het gaat
ganisatie maakt hier namens de rechtheb-
lid 2 Auteursrechtrichtlijn verhindert of
om wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk
benden bezwaar tegen. De HR stelt prejudi-
doorbreekt?
materiaal, zulks echter onder de restrictie dat
ciële vragen over de Auteursrechtrichtlijn.
c. Laten die maatstaven ruimte voor de in het
1986
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
nationale recht in Nederland ontwikkelde
hang bestaat voor een geslaagd beroep op
‘[A]’), die zijn aangewezen ingevolge art. 3,
maatstaf, inhoudende dat van uitputting
opschorting.
onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel
niet langer sprake is op de enkele grond dat de wederverkoper de reproducties een andere
Hoge Raad
bedoelde regels. De raadsman heeft betoogd
vorm heeft gegeven en ze in die vorm onder
In het principale beroep: art. 81 lid 1 RO.
dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu
het publiek heeft verspreid (HR 19 januari
In het incidentele beroep: het oordeel van
uit het procesdossier niet blijkt dat er een
1979, NJ 1979/412, Poortvliet)?
het hof is verweven met waarderingen van
verdenking of een aanwijzing was voor enig
De A-G concludeert tot het stellen van (wat
feitelijke aard en geeft geen blijk van een
misdrijf of enige overtreding, op grond waar-
uitgebreider) prejudiciële vragen (onder 5). Hij
onjuiste rechtsopvatting met betrekking
van de verbalisanten ter opsporing gerech-
geeft onder 4.2-4.4 regels op mondiaal, Euro-
tot het vereiste van voldoende samenhang
tigd waren aan boord van de tankduwbak te
pees en nationaal niveau en bespreekt onder
als bedoeld in art. 6:52 lid 1 en lid 2 BW.
gaan. Op grond hiervan heeft de raadsman
4.7-4.16 het Europeesrechtelijke distributie-
Voorts is dit oordeel voldoende gemoti-
verzocht om bewijsuitsluiting. Het Hof over-
recht en onder 4.37-4.43.4 de nationaalrechte-
veerd.
weegt te dien aanzien als volgt: “Uit het pro-
lijke ‘Poortvliet-doctrine’.
Volgt in het principale beroep en in het inci-
ces-verbaal van overtreding d.d. 22 augustus
dentele beroep verwerping.
2008 blijkt dat naar aanleiding van de aan-
De A-G concludeert in het principale beroep
wijzing dat ten aanzien van het vervoer van
tot verwerping en in het incidentele beroep
gevaarlijke stoffen over het water in de Rot-
tot vernietiging en verwijzing. Hij acht de
terdamse haven de regelgeving krachtens de
12 juli 2013, nr. 12/02493
klacht over het vereiste van voldoende samen-
Wet vervoer gevaarlijke stoffen sinds 2006
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp. C.E.
hang gegrond (3.7). Onder 3.2-3.4 bespreekt
niet voldoende zou worden nageleefd, de
Drion, G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr. J.
hij de rechtsfiguur opschorting.
opsporingsambtenaren op 28 juli 2008 aan
1787
boord zijn gegaan van de tankduwbak [A] die
Wuisman)
op dat moment werd beladen. Op grond van
ECLI:NL:HR:2013:BZ8362
Hoge Raad (strafkamer)
het vorenstaande is het hof van oordeel dat
Opschorting. Samenhang. Nadat de ene par-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
waar er aanwijzingen waren dat bedoelde
tij haar leveranties van een bepaald tarwe-
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
economische voorschriften niet werden
product staakt, schort de andere partij haar
straf(proces)recht Radboud Universiteit
nageleefd het belang van de opsporing mee-
betalingen voor een ander tarweproduct op.
Nijmegen.
brengt dat wordt nagegaan waar zich in concreto een overtreding voordoet, en dat op
Het hof oordeelt dat er onvoldoende samenhang bestond voor een recht op opschorting. HR: Het oordeel van het hof geeft geen
1788
grond daarvan de opsporingsambtenaren gerechtigd waren de ‘[A]’ te betreden. Het verweer wordt dan ook verworpen.” Het middel
blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is 25 juni 2013, nr. 11/01500 E
klaagt dat het hof het verweer dat de opspo-
(Mrs. A.J.A van Dorst, B.C. Savornin Lohman,
ringsambtenaren niet gerechtigd waren de
W.F. Groos, J. Wortel en N. Jörg)
tankduwbak [A] te betreden, ten onrechte,
(na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
althans op ontoereikende en/of onbegrijpelij-
Chamtor, adv. mr. J.P. Heering, vs. CBV, adv.
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
ke gronden heeft verworpen. Relevant voor
mr. Chr.F. Kroes.
zing; adv. mr. M.J. van Dam, Rotterdam)
dit middel is de wettelijke bepaling in art. 23
ECLI:NL:HR:2013:3
WED, dat de bevoegdheid tot het onderzoe-
voldoende gemotiveerd. (BW art. 6:52)
Feiten en procesverloop
ken van vervoermiddelen inhoudt.
Verkooporganisatie CBV verzorgde voor pro-
Doorzoeking van vervoermiddelen ingevol-
ducent Chamtor de verkoop van de tarwepro-
ge art. 23 WED: de toepassing van de in
Hoge Raad, onder meer:
ducten Proply en Carboply. In 2004 heeft
deze bepaling gegeven opsporingsbevoegd-
2.4. In het licht van de zojuist genoemde
Chamtor de levering van Proply aan CBV
heid is niet beperkt tot de bijzondere plaat-
wettelijke bepaling moeten de onder 2.2.3
gestaakt en is zij dit product rechtstreeks aan
sen waar een in die wet bedoeld voorschrift
weergegeven overwegingen van het Hof
de afnemers van CBV gaan leveren. Vervol-
vermoedelijk niet wordt nageleefd; het
aldus worden verstaan dat de verbalisanten,
gens heeft CBV alle betalingen aan Chamtor
belang van de opsporing brengt mee dat bij
mede gelet op de hun bekende omstandig-
gestaakt, ook die van facturen ter zake van
aanwijzingen dat zo een voorschrift niet
heid dat in het Rotterdamse havengebied bij
leveranties van Carboply.
wordt nageleefd, ook vastgesteld moet kun-
het vervoer van gevaarlijke stoffen de toe-
In dit geding heeft Chamtor onder meer
nen worden waar zich een overtreding van
passelijke regelgeving niet voldoende werd
betaling gevorderd van de onbetaald geble-
dat voorschrift voordoet.
nageleefd, aan art. 23 WED de bevoegdheid
ven facturen voor de levering van Carboply. CBV heeft het verweer gevoerd dat het
ontleenden op de tankduwbak [A] een (WED art. 23)
tekortschieten door Chamtor in haar ver-
onderzoek in te stellen, aangezien de toepassing van de in deze bepaling gegeven
plichting tot levering van Proply, aan CBV
Inleiding:
opsporingsbevoegdheid niet beperkt is tot
het recht gaf de betaling van de facturen ter
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
de bijzondere plaatsen waar een in die wet
zake van de levering van Carboply op te
gezegd – opzettelijk, handelingen als bedoeld
bedoeld voorschrift vermoedelijk niet wordt
schorten. Het hof heeft dit verweer verwor-
in art. 2 lid 1 Wet vervoer gevaarlijke stoffen
nageleefd, doch het belang van de opspo-
pen op grond van zijn overweging dat tus-
heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke
ring meebrengt dat bij aanwijzingen dat zo
sen de leveringsverplichting van Proply en
stoffen en met vervoermiddelen (te weten:
een voorschrift niet wordt nageleefd, ook
de betalingsverplichting ter zake van de
de in de 2e Petroleumhaven afgemeerd lig-
vastgesteld moet kunnen worden waar zich
levering van Carboply onvoldoende samen-
gende tankduwbak, (type N.2.2), genaamd
een overtreding van dat voorschrift voor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1987
Rechtspraak
doet (vgl. HR 9 maart 1993, LJN ZC9268, NJ
conclusie van de Advocaat-Generaal onder
1993/633).
3.6 is het middel terecht voorgesteld.
Het middel, dat van een andere opvatting
Volgt vernietiging en terugwijzing.
uitgaat, is dan ook tevergeefs voorgesteld.
(Sr art. 142)
Inleiding: Damschreeuwer-zaak. Verdachte is veroor-
A-G Hartelveld, onder meer:
deeld ter zake van art. 142 Sr omdat “hij op 4
3.6. Net als in HR 17 april 2012, LJN BV9223
mei 2010 te Amsterdam opzettelijk door val-
geldt hier het volgende. De hiervoor in 3.3
se alarmkreten de rust heeft verstoord,
weergegeven begeleidende brief houdt onder
immers is verdachte opzettelijk doorgedron-
25 juni 2013, nr. 11/03441
meer in dat op de ‘rolzitting’ de voordracht
gen in de menigte op de Dam die daar was in
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
van de zaak achterwege blijft en geen inhou-
verband met de dodenherdenking, geduren-
Lohman en V. van den Brink) (na conclusie
delijke behandeling van de zaak plaatsvindt,
de de twee minuten gezamenlijke stilte, en
van A-G mr. A.E. Harteveld, strekkende tot
en dat de aanwezigheid van de raadsman en
heeft hij, verdachte, vervolgens zijn armen
vernietiging en tot terugwijzing; adv. mr. G.
de verdachte op de rolzitting in beginsel niet
gespreid en angstaanjagend luidkeels
Spong, Amsterdam)
noodzakelijk is. Die brief kan bezwaarlijk
geschreeuwd ‘Ahhhh, Ahhhh’, waardoor een
ECLI:NL:HR:2013:9
anders worden verstaan dan als inhoudende
gedeelte van die menigte ongecontroleerd in
de mededeling aan de raadsman van de ver-
beweging kwam en de rust, tijdens de twee
Rolzitting en ontvankelijkheid in hoger
dachte dat de strafzaak in ieder geval op een
minuten gezamenlijke stilte, van de doden-
beroep: gelet op door voorzitter hof aan
latere terechtzitting verder – en dan voor de
herdenking werd verstoord.” De bewezenver-
raadsman toegezonden rolzittingsbrief dat
eerste maal inhoudelijk – zal worden behan-
klaring berust onder meer op het volgende
geen inhoudelijke behandeling zal plaats-
deld. Het Hof heeft op de voor die ‘rolzitting’
bewijsmiddel: “Een geschrift, zijnde het uitge-
vinden in casu niet begrijpelijke niet-ont-
bepaalde datum, waarop de verdachte en
werkte eerste studioverhoor van de verdachte
vankelijkverklaring van de verdachte in
zijn raadsman niet zijn verschenen, de ver-
op 5 mei 2010 (dossierpagina’s 263 tot en
hoger beroep omdat de verdachte op die
dachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn
met 295). Dit geschrift houdt in, voor zover
terechtzitting niet mondeling zijn bezwa-
hoger beroep en zijn beslissing mede
relevant en zakelijk weergegeven (op dossier-
ren tegen het vonnis heeft opgegeven.
gegrond op de omstandigheid dat de ver-
pagina’s 284 en 285):
dachte op die terechtzitting niet mondeling
G= Gehoorde (het hof begrijpt: [verdachte])
zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opge-
1= Interviewer
geven. Dat oordeel is onbegrijpelijk, nu het
G: Ik ben richting het Damplein gewandeld.
Inleiding:
Hof eraan heeft voorbijgezien dat de mede-
Nou, dat zou toen om een uur of 5 voor 8
Het Hof heeft verdachte op grond van art. 416
deling dat op een nadere terechtzitting de
geweest zijn of zo. (het hof begrijpt op 4 mei
lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in het
inhoudelijke behandeling van de zaak zal
2010, 19:55 uur)
hoger beroep, omdat verdachte geen schrif-
volgen, meebrengt dat eerst op die nadere
G: En ik loop de Dam op en ik denk, wat een
tuur houdende grieven heeft ingediend, noch
terechtzitting de zaak door de Advocaat-
dooie boel hier zeg. Wat een stille toestand.
mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft
Generaal zal worden voorgedragen en de ver-
I: Hoe bedoel je, stille toestand?
opgegeven. Verdachte noch zijn raadsman is
dachte alsdan op de voet van art. 416, eerste
G: Nou, dat het zo stil was.
ter terechtzitting op 30 juni 2011 verschenen.
lid, Sv de gelegenheid zal hebben zijn bezwa-
G: Dus ik vond het wel druk, maar zo stil.
Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte in
ren tegen het vonnis op te geven.
G: Ik denk, weetje wat we doen? We gooien d’r
persoon en tijdig is gedagvaard voor de zit-
Dat oordeel is bovendien onjuist, indien het
een letter in.
ting in hoger beroep op 30 juni 2011. De
Hof ervan is uitgegaan dat art. 416, tweede lid,
G: Dus ja, ik denk laten we ‘s wat roepen.”
raadsman was met betrekking tot de zitting
Sv, waarnaar in die brief wordt verwezen
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van
van 30 juni 2011 bij schrijven van de sector-
(“indien er geen grieven zijn ingediend, kan
dit feit de grondslag van de tenlastelegging
voorzitter van de Sector Strafrecht van het hof
het hof in voorkomende gevallen gebruikma-
heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg
d.d. 20 mei 2011 geïnformeerd dat dit een
ken van de bevoegdheid van art. 416 lid 2 Sv”),
heeft gegeven aan de daarin voorkomende
‘rolzitting’ betreft. De brief houdt onder meer
het bepaalde in het eerste lid van art. 416 Sv
termen ‘valse alarmkreten’ en ‘opzettelijk’.
in: “De rolzitting is in zoverre een formele zit-
opzij kan zetten. Voor zover het middel daar-
ting dat deze door middel van een dagvaar-
over klaagt, is het terecht voorgesteld.
1789
(Sv art. 416 lid 2)
ding wordt ingeleid en dat de zaak wordt uitgeroepen. Met de rolzitting neemt het rechtsgeding in hoger beroep een aanvang.
Hoge Raad, onder meer: 3.2. De tenlastelegging is toegesneden op art.
1790
Eventuele preliminaire verweren worden ech-
142, eerste lid, Sr. De in de tenlastelegging voorkomende begrippen ‘opzettelijk’ en ‘alarmkreten’ zijn kennelijk gebezigd in
ter niet tijdens de rolzitting behandeld, de
25 juni 2013, nr. 12/01575
dezelfde betekenis als daaraan toekomt in
voordracht van de zaak blijft achterwege en
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, W.F. Groos,
deze bepaling. Art. 142, eerste lid, Sr luidt:
derhalve vindt op de rolzitting ook geen
N. Jörg en V. van den Brink)
“Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of
inhoudelijke behandeling van de zaak plaats.
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
signalen de rust verstoort, wordt gestraft met
Uw aanwezigheid en de aanwezigheid van uw
strekkende tot verwerping; adv. mr. G.
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
cliënt op de rolzitting is dan ook in beginsel
Spong, Amsterdam)
geldboete van de vierde categorie.”
niet noodzakelijk.” Het middel klaagt dat het
ECLI:NL:HR:2013:12
3.3. Het Hof heeft ten aanzien van het
hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
schreeuwen door de verdachte het volgende Rustverstoring door vals alarm art. 142 Sr:
vastgesteld:
voor een veroordeling ter zake van het mis-
(i) de verdachte heeft in de twee minuten
Hoge Raad, onder meer:
drijf van art. 142 lid 1 Sr is vereist dat de
stilte tijdens de Nationale dodenherdenking
2.2. Op de gronden die zijn vermeld in de
dader opzettelijk de rust heeft verstoord.
op de Dam te Amsterdam luidkeels ‘Ahhhh,
1988
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
Ahhhh’ geschreeuwd;
RVV 1990 art. 21)
(ii) getuigen hebben die schreeuw omschre-
Hoge Raad, onder meer: 2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
ven als een doodskreet en een ijzingwekken-
Inleiding:
is van ‘hetzelfde feit’ , dient de rechter in de
de gil;
In deze zaak gaat het om een door het open-
situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de ten-
(iii) voor de duizenden aanwezigen op de
baar ministerie op de voet van art. 313 Sv
lastelegging en de in de vordering tot wijzi-
Dam die niet konden waarnemen dat de ver-
gevorderde en door het hof toegestane wijzi-
ging van de tenlastelegging omschreven ver-
dachte zonder redelijke aanleiding schreeuw-
ging van de tenlastelegging. Aan de verdach-
wijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen
de, kon de kreet alleszins de gedachte aan
te is bij inleidende dagvaarding tenlastege-
de volgende gegevens als relevante vergelij-
(dreigend) gevaar opwekken;
legd dat: “hij op of omstreeks 24 januari 2008
kingsfactoren te worden betrokken.
(iv) vervolgens zijn mensen inderdaad gaan
te Ewijk, gemeente Beuningen, buiten de
(A) De juridische aard van de feiten.
gillen en/of hebben zij geprobeerd weg te
bebouwde kom, als bestuurder van een
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder
komen omdat zij gevaar vreesden.
motorvoertuig (personenauto) op de voor het
dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de
Op grond hiervan heeft het Hof het schreeu-
openbaar verkeer openstaande weg, de rijks-
mate van verschil tussen de strafbare feiten
wen door de verdachte aangemerkt als een
weg A50, welke weg als autosnelweg was aan-
van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
valse alarmkreet. Dit oordeel geeft niet blijk
geduid, heeft gereden met een snelheid van
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waar-
van een onjuiste uitleg van art. 142, eerste
ongeveer 162 kilometer per uur, in elk geval
van de onderscheidene delictsomschrijvin-
lid, Sr, is niet onbegrijpelijk en kan, verweven
de aldaar toegestane maximumsnelheid van
gen strekken, en
als het is met waarderingen van feitelijke
120 kilometer per uur met meer dan 40 kilo-
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden
aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
meter per uur heeft overschreden.” De vorde-
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
In zoverre faalt het middel.
ring tot wijziging van de tenlastelegging
onder meer tot uitdrukking komt de aard
3.4. Het middel is evenwel gegrond voor
hield in dat het oorspronkelijk tenlastegeleg-
van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf
zover het klaagt over de opvatting van het
de als subsidiair tenlastegelegd feit geldt,
dan wel overtreding.
Hof dat het opzet van de dader niet gericht
nadat aan de tenlastelegging als primair feit
(B) De gedraging van de verdachte.
behoeft te zijn op de rustverstoring. In aan-
is toegevoegd dat: “een bij de ontdekking van
Indien de tenlastelegging en de vordering tot
merking genomen dat in de delictsomschrij-
het hierna omschreven strafbaar feit onbe-
wijziging daarvan niet dezelfde gedraging
ving het woord ‘opzettelijk’ is geplaatst vóór
kend gebleven bestuurder van een motor-
beschrijven, kan de mate van verschil tussen
‘de rust verstoort’, moet worden aangenomen
voertuig (personenauto), gekentekend [AA-
de gedragingen van belang zijn, zowel wat
dat voor een veroordeling ter zake van het
00-BB], op of omstreeks 24 januari 2008 te
betreft de aard en de kennelijke strekking
misdrijf van art. 142, eerste lid, Sr is vereist
Ewijk, in de gemeente Beuningen, op de voor
van de gedragingen als wat betreft de tijd
dat de dader opzettelijk de rust heeft ver-
het openbaar verkeer openstaande weg, de
waarop, de plaats waar en de omstandighe-
stoord. ‘s Hofs opvatting geeft dus blijk van
Rijksweg A50, heeft gereden met een snel-
den waaronder zij zijn verricht.
een onjuiste uitleg van voormelde bepaling.
heid van ongeveer 162 kilometer per uur, in
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf-
3.5. Dit behoeft echter niet tot cassatie te
elk geval de aldaar toegestane maximum-
de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
leiden nu uit de gebezigde bewijsmiddelen
snelheid van 120 kilometer per uur met
ding van de vraag wat daaronder moet wor-
en in het bijzonder de hiervoor onder 2.2 sub
meer dan 40 kilometer per uur heeft over-
den verstaan, mede wordt bepaald door de
6 weergegeven verklaring van de verdachte
schreden, terwijl verdachte toen eigenaar of
omstandigheden van het geval. Vuistregel is
moet worden afgeleid dat de verdachte
houder, als bedoeld in de Wegenverkeerswet
nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
opzettelijk de rust heeft verstoord.
1994, van dat motorvoertuig was.” Ter
juridische aard van de feiten en/of in de
Volgt verwerping van het beroep.
terechtzitting maakt de raadsman bezwaar
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
tegen de wijziging, daartoe aanvoerende dat
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
deze geschiedt in een laat stadium van de
van art. 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, LJN
procedure en het niet hetzelfde feit betreft:
BM9102, NJ 2011/394)
het tenlastegelegde waarover de kantonrech-
[…]
25 juni 2013, nr. 12/03673
ter heeft beslist, betreft schuldaansprakelijk-
2.5. Art. 21, aanhef en onder a, RVV 1990 bevat
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
heid en deze ruimere tenlastelegging betreft
het tot de bestuurder van een motorvoertuig
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en
risicoaansprakelijkheid. De raadsman acht
gerichte verbod om met dat motorvoertuig
Y. Buruma)
dit ontoelaatbaar. Het hof overweegt onder
als zodanig aangeduide maximumsnelheden
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
meer: “Na de wijziging, waarbij kort gezegd
te overschrijden. Art. 181, eerste lid, WVW
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
de hiervoor weergegeven primaire tenlaste-
1994 richt zich tot de eigenaar of houder van
zing dan wel verwijzing; adv. mr. J.J.O.
legging werd toegevoegd, werd verdachte nog
een motorrijtuig en verplicht hem ervoor zorg
Zandt, Amsterdam)
steeds een snelheidsovertreding op de in de
te dragen dat met dat motorrijtuig geen over-
ECLI:NL:HR:2013:69
tenlastelegging genoemde tijd en plaats ver-
tredingen van verkeersvoorschriften worden
weten. Het door de raadsman aangehaalde
begaan welke bij gebreke van een bekende
Wijziging tenlastelegging art. 313 Sv: in
art. 181 WVW 1994, stelt eisen aan de dag-
dader onbestraft blijven. Gelet hierop is zowel
casu zowel het verschil in de juridische
vaarding. Daarvan was bij de voorliggende
het verschil in de juridische aard van de aan
aard van de aan de verdachte verweten fei-
gang van zaken geen sprake. Verdachte is wel
de verdachte verweten feiten als het verschil
ten als het verschil tussen de omschreven
ter terechtzitting uitvoerig in de gelegenheid
tussen de omschreven gedragingen dermate
gedragingen dermate groot dat geen sprake
gesteld aan te geven wie er dan wel op
groot dat geen sprake kan zijn van ‘hetzelfde’
kan zijn van ‘hetzelfde’ feit in de zin van
genoemde tijd en plaats gereden had in zijn
feit in de zin van art. 68 Sr. Een andere opvat-
art. 68 Sr.
voertuig.” Het middel klaagt over de toewij-
ting zou onvoldoende recht doen aan de rege-
zing door het hof van de vordering tot wijzi-
ling van de bijzondere excepties in het tweede
ging van de tenlastelegging.
en derde lid van art. 181 WVW 1994 indien
1791
(Sr art. 68; Sv art. 313; WVW 1994 art. 181;
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1989
Rechtspraak
het in het eerste lid omschreven feit eerst bij
heeft het wapen doorgeladen; de verdachte is
merkt als “van elkaar te onderscheiden hande-
de behandeling van de tenlastegelegde ver-
naar de deuropening van de badkamer gelo-
lingen”, en hetgeen het Hof heeft overwogen
keersovertreding ter terechtzitting in eerste
pen; de verdachte heeft zich in de deurope-
over het tijdsverloop dat gemoeid is geweest
aanleg of in hoger beroep op de wijze als
ning geposteerd om zicht te kunnen krijgen
met dat door het Hof bedoelde “geheel van
voorzien in art. 313 Sv alsnog aan de tenlaste-
op de plaats waar [slachtoffer 1] zich bevond
handelen”, waarbij de verdachte “tijd heeft
legging zou worden toegevoegd.
waarna hij haar ontwaarde bij het bad; de
gehad zich te beraden op het besluit om
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
verdachte heeft het wapen gericht; de ver-
[slachtoffer 1] van het leven te beroven”.
dachte heeft de trekker van het wapen over-
2.4. Het middel slaagt.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
gehaald. De verdachte heeft hierbij, gelet op de gemaakte draai, het teruglopen en het
Volgt vernietiging en terugwijzing.
posteren in de deuropening, een grotere
1792
afstand moeten afleggen dan de gemeten 3.30 meter tussen de rand van het bureau
1793
25 juni 2013, nr. 12/04923
waar het wapen heeft gelegen en de dichtst-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
bijzijnde deurpost van de badkamer. Met het
25 juni 2013, nr. 13/00067 H
W.F. Groos, J. Wortel en N. Jörg)
geheel van handelen moet naar het oordeel
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema, J.W.
(na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
van het hof dan ook sprake zijn geweest van
Ilsink, N. Jörg en V. van den Brink)
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.
een langer tijdsverloop dan de tussen het
(adv. mr. L. Zegveld en mr. B. Vossenberg,
Boksem, Leeuwarden)
bureau en de badkamerdeur gemeten
beiden Amsterdam)
ECLI:NL:HR:2013:72
afstand (3,30 meter) doet vermoeden. Het
ECLI:NL:HR:2013:73
hof acht bewezen dat de verdachte gedurenVoorbedachte raad: ontoereikende motive-
de de afzonderlijke facetten van zijn hande-
Dienstweigering in Nederlands-Indië.
ring hof, in het bijzonder in aanmerking
len tijd heeft gehad om zich te beraden op
Strafuitsluitingsgrond: geen plaats voor
genomen de nauwe samenhang tussen de
het besluit om [slachtoffer 1] van het leven
toepassing van andere of later erkende
handelingen en hetgeen het hof heeft over-
te beroven; tijd die hij naar het oordeel van
gewetensbezwaren als strafuitsluitings-
wogen over het tijdsverloop. A-G: anders.
het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke
grond dan die zijn erkend in de ten tijde
bezinning heeft kunnen benutten. Weliswaar
van de berechting van de aanvrager van
is vastgesteld dat er sprake was van een
kracht zijnde Wet van 23 juli 1923, Stb. 357
ruzie, hetgeen een aanwijzing voor het tegen-
betreffende dienstweigering, die een uit-
Inleiding:
deel zou kunnen vormen, maar die ruzie is
puttende regeling geeft voor de erkenning
Tilburgse hotelmoord-zaak. Verdachte is ver-
niet van dien aard dat daaraan een doorslag-
van gewetensbezwaren.
oordeeld wegens moord omdat hij – kort
gevend gewicht kan worden toegekend, in
Novumgrond: dat de maatschappelijke
gezegd – opzettelijk en met voorbedachten
die zin dat de verdachte in een drift of
opvattingen omtrent de strafwaardigheid
rade [slachtoffer 1] van het leven heeft
opwelling zou hebben gehandeld, vooral niet
van een bewezenverklaarde gedraging na
beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat
omdat de verdachte en [slachtoffer 1] wel
het onherroepelijk worden van de veroorde-
opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
vaker (heftige) ruzie hadden. Ook voor het
ling zijn gewijzigd, geldt niet als een
met een vuurwapen een kogel in het hoofd
overige zijn naar het oordeel van het hof uit
(nieuw) ‘gegeven’ in de zin van art. 457 lid
van [slachtoffer 1] geschoten, waardoor
het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende
1, aanhef en onder c, Sv.
[slachtoffer 1] is overleden. De raadsman
aanknopingspunten naar voren gekomen die
heeft in hoger beroep bepleit dat de verdach-
erop wijzen dat de verdachte in een ogenblik-
te zal worden vrijgesproken van de primair
kelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.
ten laste gelegde moord. Daartoe heeft hij
Een weging en waardering van de omstandig-
Inleiding:
aangevoerd dat niet wettig en overtuigend
heden van dit geval brengt het hof dan ook
Herziening en dienstweigering in Nederlands-
bewezen kan worden dat de verdachte met
tot de conclusie dat de verdachte met voorbe-
Indië. De aanvraag tot herziening richt zich
voorbedachte raad heeft gehandeld, onder
dachte raad heeft gehandeld, in die zin dat
tegen de bevestiging in hoger beroep door het
meer omdat het dossier geen aanwijzingen
hij de gelegenheid heeft gehad na te denken
Hoog Militair Gerechtshof van een vonnis van
bevat dat er voor de verdachte enige (benut-
over de betekenis en de gevolgen van zijn
de Krijgsraad te Velde-West van 11 oktober
te) tijd voor reflectie is geweest; het feit heeft
voorgenomen daad en zich daarvan reken-
1950, waarbij de aanvrager ter zake van ‘deser-
zich in een ogenblikkelijke gemoedsopwel-
schap te geven. Bijgevolg wordt het verweer
tie in tijd van oorlog gepleegd’ is veroordeeld
ling, een impuls, voltrokken. Het hof over-
van de raadsman verworpen.” Het middel
tot een gevangenisstraf van twee jaren en zes
weegt onder meer als volgt: “In dit geval kan
klaagt dat de bewezenverklaring niet naar de
maanden, met ontslag uit de militaire dienst
aan de hand van de bewijsmiddelen worden
eis der wet met redenen is omkleed, omdat
zonder ontzetting van de bevoegdheid om bij
vastgesteld dat de verdachte – nadat hij
de bewezenverklaarde “voorbedachte raad”
de gewapende macht te dienen. De aanvraag
[slachtoffer 1] een bloedneus had geslagen
niet uit ‘s Hofs bewijsvoering kan worden
berust op de stelling dat het ernstige vermoe-
en zij naar de badkamer was gelopen – meer
afgeleid.
den bestaat dat, indien de rechter die de ver-
(Sr art. 289)
van elkaar te onderscheiden handelingen
(Sv art. 457)
oordelende uitspraak heeft gewezen in volle
heeft verricht, waarbij hij telkens de gelegen-
Hoge Raad, onder meer:
omvang bekend was geweest met nieuwe his-
heid had anders te handelen. Het hof onder-
2.3. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbe-
torische gegevens over de aard van het Neder-
scheidt de volgende handelingen: de verdach-
dachte raad bewezen kan worden verklaard
landse militaire ingrijpen in het voormalige
te heeft zich gedraaid teneinde het op het
niet toereikend gemotiveerd, in het bijzonder
Nederlands-Indië die in de loop der jaren zijn
bureau liggend wapen te pakken; de verdach-
in aanmerking genomen de nauwe samenhang
bekend geworden en met de thans daaraan
te heeft het wapen gepakt; de verdachte
tussen de handelingen die het Hof heeft aange-
ontleende wetenschappelijke en maatschap-
1990
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
pelijke inzichten, hij wegens het bestaan van
Hoge Raad (belastingkamer)
bemiddelingsdiensten op het gebied van kin-
ernstige (politieke) gewetensbezwaren, een
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
deropvang heeft het Hof geoordeeld dat voor
strafuitsluitingsgrond zou hebben aangeno-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
deze diensten ten onrechte omzetbelasting
men en de aanvrager zou hebben ontslagen
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
in rekening is gebracht en dat op die grond
van alle rechtsvervolging. De aanvraag steunt
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
deze bedragen aan omzetbelasting niet voor aftrek in aanmerking komen. Bij dit oordeel
tevens op de stelling dat het ernstige vermoeden bestaat dat het Openbaar Ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk zou zijn ver-
1794
is het Hof ervan uitgegaan dat belanghebbende niet betwist dat ten onrechte – het Hof bedoelt hiermee kennelijk: wettelijk
klaard. Tijdens de mondelinge toelichting hebben de raadslieden van de aanvrager de aan-
12 juli 2013, nr. 11/03740
bezien ten onrechte – omzetbelasting in
vraag in zoverre ingetrokken.
(Mrs. Overgaauw, Van Vliet, Lourens, Punt
rekening is gebracht. De stelling van belang-
en Sterk)
hebbende dat haar niettemin recht op aftrek
ECLI:NL:HR:2013:22
moet toekomen, omdat van haar niet kan
Hoge Raad, onder meer:
worden gevergd dat zij zich alsnog tot de
3.3. Uit de ten tijde van de berechting van de aanvrager van kracht zijnde Wet van 23 juli
Beginsel van fair play. Rechtsdwaling. Hoge
leverancier wendt om terugbetaling van deze
1923, Stb. 357, betreffende dienstweigering,
Raad bereikt overgangsrechtelijk resultaat
belasting te eisen, heeft het Hof verworpen.
die een uitputtende regeling geeft voor de
via het beginsel van fair play – en niet via
3.4.2. Ook heeft het Hof verworpen de stel-
erkenning van gewetensbezwaren, moet wor-
het vertrouwensbeginsel – in een situatie
ling van belanghebbende dat de Inspecteur
den afgeleid dat de wetgever destijds slechts
waarin alle betrokkenen (Belastingdienst,
jegens haar het vertrouwen heeft gewekt dat
heeft willen weten van gewetensbezwaren
dienstverlener en afnemer) gelijkelijk heb-
zij recht op aftrek heeft voor de omzetbelas-
van de militair die voortvloeien uit ‘zijn over-
ben gedwaald omtrent de verschuldigdheid
ting die haar in verband met de bemiddeling
tuiging dat hij den evenmensch niet mag
van omzetbelasting. Beginsel van fair play
bij kinderopvang in rekening is gebracht. Het
dooden’. Dat brengt mee dat dan geen plaats
verzet zich ertegen dat de inspecteur in een
Hof heeft voorts geoordeeld dat de omstan-
meer is voor andere gewetensbezwaren als
beroepsprocedure waarin gedurende de
digheid dat – naar belanghebbende stelde –
strafuitsluitingsgrond, zoals de Hoge Raad
loop daarvan de onjuistheid van een stand-
de Belastingdienst in het algemeen in de
nadien, aangaande de Wet Gewetensbezwa-
punt van de belastingdienst blijkt omtrent
jaren 2002-2003 het standpunt heeft gehul-
ren Militaire Dienst (Stb. 1962, 370) en in
het met omzetbelasting belast zijn van een
digd dat sprake zou zijn van een met omzet-
overeenstemming met eerdere rechtspraak
dienst met betrekking tot kinderopvang,
belasting belaste prestatie, onvoldoende is
aangaande wettelijke ontheffingsmogelijkhe-
een beroep erop doet dat indertijd ten
om te concluderen tot door de Inspecteur
den in verband met gewetensbezwaren, heeft
onrechte omzetbelasting in rekening is
jegens belanghebbende gewekt vertrouwen.
beslist bij arrest van 9 februari 1988, LJN
gebracht.
3.5. (…)
3.4. Opmerking verdient nog dat de mede
(Zesde richtlijn art. 17; Wet OB art. 15 en 37;
4 Beoordeling van de door belanghebbende
aan de aanvraag ten grondslag gelegde
Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting
voorgestelde middelen
omstandigheid dat de maatschappelijke
1968 art. 1 en 2)
4.1.1. Middel 1, dat is gericht tegen de hier-
AC0740, NJ 1989/109.
voor in 3.4 omschreven oordelen van het Hof,
opvattingen omtrent de strafwaardigheid van de bewezenverklaarde gedraging na het
Beroep in cassatie belanghebbende en
betoogt in de eerste plaats dat indertijd ervan
onherroepelijk worden van de veroordeling
beroep in cassatie Staatssecretaris
moest worden uitgegaan dat ter zake van de bemiddelingsdiensten van kinderopvang
zijn gewijzigd, niet kan worden aangemerkt als een voor herziening vereist (nieuw) ‘gege-
Hoge Raad, onder meer:
terecht omzetbelasting in rekening is
ven’ als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
“3.1. Belanghebbende exploiteert een mobiel
gebracht omdat daarmee werd aangesloten bij
Indien en voor zover een dergelijke wijzi-
telecommunicatienetwerk en verleent tele-
het door de belastingdienst uitgedragen
ging van opvatting leidt tot een maatschap-
communicatiediensten.
standpunt dat diensten met betrekking tot
pelijk voldoende breed gedragen wens dat
3.2. Over het tijdvak maart 2003 heeft
kinderopvang met omzetbelasting zijn belast.
de gevolgen van een dergelijke veroordeling
belanghebbende een bedrag aan omzetbelas-
Pas na het arrest van de Hoge Raad van 2
worden geredresseerd, is het niet aan de
ting op aangifte voldaan, waarin is begrepen
november 2007, nr. 37137L, LJN BB6880, BNB
herzieningsrechter, maar aan de politieke en
een bedrag van € 860.793. Dat bedrag ziet op
2008/41, is gebleken dat dit standpunt van de
wetgevende organen te beoordelen of, en zo
de toepassing van het Besluit uitsluiting
belastingdienst onjuist was. Onder deze
ja op welke wijze aan die wens kan worden
aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA)
omstandigheden bestond recht op aftrek van
tegemoetgekomen.
op gedurende het gehele boekjaar van 1 april
de in rekening gebrachte omzetbelasting. Ook
3.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit
2002 tot en met 31 maart 2003 door belang-
het oordeel van het Hof dat het vertrouwens-
voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond
hebbende gedane uitgaven ter zake van:
beginsel niet zou zijn geschonden, is volgens
is, zodat als volgt moet worden beslist.
a) (…),
het middel onbegrijpelijk.
b) jegens belanghebbende ten behoeve van
4.1.2. Tot de dag waarop de Hoge Raad het
haar werknemers verrichte bemiddelings-
hiervoor in 4.1.1 vermelde arrest heeft gewe-
diensten voor kinderopvang,
zen, nam de Belastingdienst tegenover belas-
c) (…),
tingplichtigen stellig het standpunt in dat de
d) (…), en
Wet en de Zesde richtlijn zo moeten worden
e) (…).
uitgelegd dat de dienst bestaande in de
3.3. (…)
bemiddeling bij kinderopvang niet is vrijge-
3.4.1. Ter zake van de jegens belanghebbende
steld van omzetbelasting, en verdedigde de
ten behoeve van haar werknemers verrichte
Belastingdienst alsmede de Staatssecretaris
Volgt afwijzing van de herzieningsaanvraag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1991
Rechtspraak
van Financiën deze opvatting in rechte. Op
tijdig beslissen. (i) interpretatie overgangs-
zich op het standpunt gesteld dat de hier-
grond daarvan hebben ondernemers ter zake
recht Wet dwangsom en beroep bij niet
voor in 3.1.3 genoemde procedure heeft te
van deze diensten op aangifte omzetbelasting
tijdig beslissen, (ii) oordeel dat na eerdere
gelden als ingebrekestelling in de hiervoor
voldaan en, indien de afnemer ondernemer
dagvaarding van de Staat in een civiele
bedoelde zin. Daarnaast heeft zij, voor het
was, omzetbelasting op de factuur vermeld.
procedure redelijkerwijs niet van belang-
geval geen sprake zou zijn van een ingebre-
Indien al een dergelijke afnemer zou hebben
hebbende kon worden gevergd dat zij het
kestelling, subsidiair een beroep gedaan op
getwijfeld aan de juistheid van het stand-
bestuursorgaan in gebreke stelde in de zin
artikel 6:12, lid 3, Awb. Daartoe stelde zij dat
punt van de Belastingdienst, dan zou hij
van artikel 6:12 Awb, getuigt niet van een
zij herhaaldelijk vergeefs bij de Inspecteur
daargelaten het starten van een civiele proce-
onjuiste rechtsopvatting (iii) reikwijdte
erop heeft aangedrongen te beslissen op de
dure tegen de dienstverrichter geen rechts-
verplichting tot ambtshalve beoordeling
teruggaafverzoeken en dat niet viel te ver-
middel in directe zin hebben gehad om het
door Hof van ontvankelijkheid van beroep
wachten dat de Inspecteur door een (forme-
standpunt van de Belastingdienst dat zijn
bij de Rechtbank (‘taakverdeling’ tussen
le) ingebrekestelling alsnog daartoe zou
leverancier gehouden was omzetbelasting in
Rechtbank en Hof?): (a) Hof is gehouden
overgaan. Onder die omstandigheden kon
rekening te brengen, aan te vechten. Anders
ambtshalve te beoordelen of tegen het uit-
naar het oordeel van belanghebbende rede-
gezegd, een afnemer kon bezwaarlijk anders
blijven van een besluit beroep openstaat,
lijkerwijs niet van haar worden gevergd dat
handelen dan accepteren dat aan hem
en/maar (b) indien in hoger beroep geen
zij (nadere) stappen zou zetten om de
omzetbelasting in rekening werd gebracht en
geschil bestaat over de feitelijke grondslag
Inspecteur in gebreke te stellen. Ter zitting
bijgevolg die omzetbelasting in aftrek bren-
van de beslissing van de Rechtbank dat het
van de Rechtbank heeft de Inspecteur ver-
gen; desgevraagd zou de Belastingdienst hem
beroep ontvankelijk is, het Hof zelf geen
klaard “het punt van de ingebrekestelling te
hebben meegedeeld dat de omzetbelasting
feiten heeft vastgesteld waarmee die
laten vallen”.
terecht in rekening was gebracht.
beslissing onverenigbaar zou zijn, en de
3.2.2. De Rechtbank heeft vastgesteld dat par-
Onder deze omstandigheden verzet het begin-
beslissing van de Rechtbank geen blijk
tijen het erover eens zijn dat aan de formele
sel van fair play zich ertegen dat de Inspecteur
geeft van een onjuiste rechtsopvatting,
eisen voor het instellen van beroep is vol-
in het onderhavige geval, waarin na zekere tijd
heeft het Hof niet de vrijheid om tot een
daan en geoordeeld dat de beroepen ontvan-
de onjuistheid van het standpunt van de Belas-
ander oordeel te komen.
kelijk zijn. Deze oordelen zijn in hoger beroep niet bestreden.
tingdienst is gebleken, belanghebbende tegenwerpt dat de omzetbelasting indertijd ten
(Awb art. 6:2, 6:12)
niet voor aftrek in aanmerking kwam. Door
3.2.3. Het Hof heeft niettemin, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13
onrechte in rekening is gebracht en derhalve Cassatieberoep belanghebbende
mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, BNB 2011/218, ambtshalve de ontvankelijkheid
belanghebbende dit tegen te werpen ondervindt belanghebbende nadeel en de Belasting-
Hoge Raad, onder meer:
van de bij de Rechtbank ingestelde beroepen
dienst juist voordeel van de omstandigheid dat
“3.1.1. Belanghebbende heeft door middel
aan de orde gesteld. Het heeft geoordeeld dat
de dienstverrichter ten onrechte omzetbelas-
van daartoe ingediende aangiften verzocht
de door belanghebbende bij de voorzienin-
ting in rekening heeft gebracht die is voldaan
om teruggaaf van omzetbelasting over de
genrechter van de Rechtbank te Arnhem
aan de Belastingdienst, terwijl alle betrokkenen
tijdvakken januari 2008 tot en met novem-
ingediende vorderingen in kort geding niet
gelijkelijk hebben gedwaald omtrent de ver-
ber 2008 en januari 2009 tot en met mei
als een schriftelijke ingebrekestelling kunnen
schuldigdheid van omzetbelasting. Op grond
2009. De aangiften zijn ingediend tussen 21
worden beschouwd. Het Hof heeft daartoe
hiervan slaagt middel 1 in zoverre. Het behoeft
februari 2008 en 30 juni 2009.
onder meer overwogen dat die vorderingen
voor het overige geen behandeling.
3.1.2. Op 29 maart 2010 heeft belanghebben-
niet rechtstreeks aan de belastingdienst zijn
4.2.1. (…)
de beroepen ingesteld bij de Rechtbank
gericht. Tevens heeft het Hof verworpen het
wegens het niet-tijdig beslissen door de
standpunt dat van belanghebbende redelij-
5 Beoordeling van het door de Staatssecreta-
Inspecteur op deze teruggaafverzoeken.
kerwijs niet kon worden gevergd dat zij de
ris voorgestelde middel
3.1.3. Medio 2008 heeft belanghebbende de
Inspecteur in gebreke stelde. Tegen de hier-
(…)
Staat der Nederlanden gedagvaard voor de
voor omschreven oordelen richten zich de
voorzieningenrechter van de Rechtbank te
klachten.
6 Slotsom
Arnhem (sector civiel recht) en onder meer
3.3.1. Bij de beoordeling van de klachten
Gelet op het hiervoor in 4.1.2 en 5.2.3 over-
een voorschot gevorderd op de hiervoor in
wordt vooropgesteld dat, gelet op het bepaal-
wogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand
3.1.1 genoemde en door belanghebbende
de in artikel III, lid 2, van de Wet dwangsom
blijven. Verwijzing moet volgen voor behan-
verzochte teruggaven van omzetbelasting.
en beroep bij niet tijdig beslissen alsmede
deling van de stelling van belanghebbende
Deze vordering is bij vonnis van 23 sep-
gelet op het tijdstip van indiening van de
dat de uitgaven niet onder het BUA vallen.”
tember 2008, zaaknr. 17334, LJN BF5174,
beroepen bij de Rechtbank (29 maart 2010),
afgewezen. Als gedaagde partij is in het
de ontvankelijkheid van die beroepen moet
vonnis vermeld “De Staat der Nederlanden
worden beoordeeld aan de hand van het
(ministerie van Financiën/de Inspecteur
recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt
van de belastingdienst[P])”.
(vgl. ABRvS 6 mei 2010, nr. 201002924/2/M1,
12 juli 2013, nr. 12/02259
3.2.1. In zijn verweerschrift voor de Recht-
LJN BM4185).
(Mrs. Feteris, Van Vliet, Lourens, Punt en
bank heeft de Inspecteur betoogd dat de
3.3.2. Verder wordt vooropgesteld dat het
Fierstra; na conclusie IJzerman tot onge-
door belanghebbende ingestelde beroepen
Hof, evenals de Rechtbank, gehouden was
grondverklaring cassatieberoep)
niet-ontvankelijk zijn wegens het ontbreken
ambtshalve te beoordelen of tegen het uit-
ECLI:NL:HR:2013:21
van een ingebrekestelling als bedoeld in
blijven van een besluit, waartegen het beroep
artikel 6:12, lid 2, letter b, Awb. In reactie op
was gericht, beroep openstaat. Voor zover de
dit verweerschrift heeft belanghebbende
klachten uitgaan van een andere opvatting
1795
Bestuursprocesrecht; beroep tegen niet
1992
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
falen zij.
ven tegen de beslissing van de Rechtbank
databases is viewed an law enforcement sen-
3.3.3. Het hiervoor aan het slot van 3.2.2
omtrent de proceskosten. De klachten
sitive an as such may not be disclosed.”
weergegeven oordeel van de Rechtbank
behoeven voor het overige geen behande-
dient aldus te worden opgevat dat de
ling.”
Rechtbank zich heeft aangesloten bij het gemeenschappelijke standpunt van partijen dat aan de formele eisen voor het
Hoge Raad, onder meer: “3.5.1. Vooropgesteld wordt dat, indien de dou-
1796
instellen van beroep is voldaan zodat de
aneautoriteiten – in afwijking van de gegevens op de douaneaangifte – aanvullend douanerechten willen navorderen op de grond dat
beroepen ontvankelijk zijn. Kennelijk
12 juli 2013, nr. 12/02876
ingevoerde knoflookbollen van oorsprong niet
berust dit standpunt mede op het door
(mrs. Overgaauw, Van Vliet, Lourens, Punt
overeenkomstig de op de aangifte vermelde
belanghebbende voor de Rechtbank als sub-
en Sterk)
gegevens uit Pakistan komen maar uit China,
sidiaire stelling verdedigde uitgangspunt
ECLI:NL:HR:2013:20
op deze autoriteiten de last rust de oorsprong
dat na de hiervoor in 3.1.3 bedoelde dag-
China te bewijzen. Aangezien het Communau-
vaarding redelijkerwijs niet van belangheb-
Prejudiciële vragen over eerbiediging van
tair douanewetboek (hierna: CDW), noch ande-
bende kon worden gevergd dat zij het
rechten van verdediging. Onmogelijkheid
re communautaire voorschriften noch natio-
bestuursorgaan in gebreke stelde in de zin
van de douane om opening van zaken te
nale wetgeving over de bewijsvoering van de
van artikel 6:12, lid 3, Awb. Dat standpunt
geven van door Amerikaans laboratorium
(niet-preferentiële) oorsprong van knoflook-
en het daarbij aansluitende oordeel van de
verricht onderzoek; ‘law enforcement sensi-
bollen voorschriften bevatten, zijn de douane-
Rechtbank geven geen blijk van een
tive information’. Welke gevolgen dient of
autoriteiten voor die bewijsvoering in begin-
onjuiste rechtsopvatting en berusten voor
mag rechter hieraan (te) verbinden?
sel vrij in de keuze van de daarvoor te
het overige op een onomstreden waardering van de feiten van het onderhavige
gebruiken bewijsmiddelen. (Handvest art. 47)
geval. In dit verband verdient opmerking dat, aangezien de Inspecteur geen rechts-
3.5.2. In het onderhavige geval heeft belanghebbende overeenkomstig artikel 243 van
Cassatieberoep belanghebbende
persoon of natuurlijke persoon is, belang-
het CDW tegen de mededeling van verschuldigde douanerechten bezwaar gemaakt bij de
hebbende in het kort geding terecht de
Achtergrond
douaneautoriteiten en daaropvolgend beroep
Staat in rechte heeft betrokken, mede
Belanghebbende heeft bij de Nederlandse
ingesteld bij de rechter en de door de doua-
onder toevoeging dat het hier gaat om de
douane aangifte voor het vrije verkeer
neautoriteiten gestelde oorsprong betwist op
Inspecteur (vgl. HR 25 november 1983, nr.
gedaan voor verse knoflookbollen, waarbij
de grond dat het overgelegde bewijsmateriaal
12068, NJ 1984/297). Daarmee moet de
Pakistan als land van oorsprong is vermeld.
oncontroleerbaar is en oncontroleerbaar
door belanghebbende in die procedure
Bij de aangifte is overgelegd een ‘certificate
wordt gehouden door de douaneautoriteiten.
ingestelde vordering worden aangemerkt
of origin’, waarin door de Karachi Chamber of
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
als een mededeling die (mede) is gericht
Commerce & Industry wordt verklaard dat de
Justitie vereist de doeltreffendheid van de
aan de Inspecteur. De klachten zijn derhal-
goederen van Pakistaanse oorsprong zijn. De
door artikel 47 van het Handvest van de
ve gegrond voor zover zij inhouden dat het
douane heeft de verificatie van de aangifte
Grondrechten van de Europese Unie (hierna:
Hof op dit punt is uitgegaan van een
aangehouden en monsters genomen. Van elk
het Handvest) gewaarborgde rechterlijke toet-
onjuiste rechtsopvatting.
van de monsters is een deel onderzocht door
sing dat de belanghebbende kennis kan
3.3.4. De klachten zijn eveneens gegrond
de U.S. Department of Homeland Security,
nemen van de gronden waarop het jegens
voor zover zij inhouden dat het Hof met
Customs and Border Protection, Laboratories
hem genomen besluit is gebaseerd, teneinde
betrekking tot de ontvankelijkheid van de
and Scientific Services. Over drie van de vier
hem onder meer de mogelijkheid te bieden
beroepen zijn oordeel op het punt van de
onderzochte submonsters heeft het Ameri-
zijn rechten onder zo goed mogelijke
waardering van de feiten ten onrechte in
kaanse laboratorium onder meer bericht dat
omstandigheden te verdedigen en met volle-
de plaats heeft gesteld van dat van de
“The results indicate a greater than 99% pro-
dige kennis van zaken te beslissen of hij er
Rechtbank. In hoger beroep bestond tussen
bability match with Chinese garlic. Canonical
baat bij heeft om zich tot de bevoegde rech-
partijen geen geschil over de juistheid van
discriminant analysis also results in a match
ter te wenden, en teneinde deze laatste ten
de feitelijke grondslag van de beslissing
with garlic from China.” Bij het vierde sub-
volle in staat te stellen om de wettigheid van
van de Rechtbank omtrent de ontvankelijk-
monster bedraagt het waarschijnlijkheidsper-
het betrokken nationale besluit te toetsen.
heid en het Hof heeft zelf geen feiten vast-
centage met een match van knoflook uit Chi-
Met betrekking tot de procedure voor de
gesteld waarmee die beslissing onverenig-
na 98 percent. Uiteindelijk hebben de
rechter heeft het Hof van Justitie voorts
baar zou zijn. Onder deze omstandigheden,
douaneautoriteiten de verificatie van de aan-
geoordeeld dat de procespartijen ingevolge
en in aanmerking genomen dat deze beslis-
gifte beëindigd en als bevinding van dit
het beginsel van hoor en wederhoor, dat deel
sing – zoals hiervoor in 3.3.3 overwogen –
onderzoek vermeld dat als oorsprong China
uitmaakt van de rechten van de verdediging
geen blijk geeft van een onjuiste rechtsop-
is vastgesteld. Naar aanleiding van in het
als bedoeld in artikel 47 van het Handvest,
vatting, had het Hof niet de vrijheid om op
kader van de bezwaarprocedure door belang-
het recht moeten hebben om kennis te
dit punt ambtshalve tot een ander oordeel
hebbende gestelde vragen over het uitgevoer-
nemen van alle bewijzen en opmerkingen
te komen. Het hiervoor in 3.3.2 overwogene
de onderzoek zijn aan het Amerikaanse labo-
die aan de rechter zijn voorgelegd, teneinde
doet daaraan niet af.
ratorium vragen gesteld. Een van de
invloed uit te oefenen op zijn beslissing en
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3.3 en 3.3.4
antwoorden houdt in: “(…) I have discussed
daarover standpunten uit te wisselen. Indien
overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in
the issue of providing information on the
een rechterlijke beslissing wordt gebaseerd
stand blijven. Verwijzing moet volgen voor
references samples in our country of origin
op feiten en stukken waarvan partijen of een
een beoordeling van de door belangheb-
databases with my headquarters office (…)
van hen, zelf geen kennis hebben kunnen
bende in hoger beroep aangevoerde grie-
and it is our position that information in the
nemen en waarover zij dus geen standpunt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1993
Rechtspraak
hebben kunnen innemen, zou zulks in strijd
of bekend wordt gemaakt, brengt dit met
dat wanneer douaneautoriteiten geen volle-
zijn met het fundamentele recht op een doel-
zich dat de uitkomst van een dergelijk onder-
dige opening van zaken omtrent het gedane
treffende voorziening in rechte. In dit kader
zoek oncontroleerbaar is voor zowel belang-
onderzoek kunnen geven, gebruikmaking
heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het
hebbende als de nationale rechter, en dat de
van deze onderzoeksresultaten alleen dan is
noodzakelijk kan blijken in een procedure
mate van betrouwbaarheid van dit resultaat
geoorloofd indien de douaneautoriteiten
om bepaalde informatie niet aan belangheb-
niet kan worden vastgesteld.
– voor zover dat redelijkerwijs van hen kan
bende mee te delen, met name vanwege
3.5.4. Zo de rechten van artikel 47 van het
worden gevergd – de aangever medewerking
dwingende overwegingen in verband met de
Handvest de douaneautoriteiten tot de hier-
verlenen bij het vergaren van het bewijs dat
staatsveiligheid, en dat in een dergelijke situ-
voor in 3.5.3 vermelde opening van zaken
de door de douaneautoriteiten verdedigde
atie de nationale rechter moet beschikken
verplichten, rijst de vraag of het maken van
conclusies van het onderzoek niet sluitend
over en gebruik maken van technieken en
een uitzondering op de hoofdregel is geoor-
(hoeven te) zijn. Zo heeft belanghebbende de
procesrechtelijke regels waarmee legitieme
loofd wanneer de derde, die het onderzoek
douaneautoriteiten verzocht op haar kosten
overwegingen van staatsveiligheid ten aan-
in opdracht van de douaneautoriteiten heeft
een waarneming en monsterneming ter
zien van de aard en de bronnen van informa-
verricht, de douaneautoriteiten en belang-
plaatse in Pakistan te doen teneinde vergelij-
tie die bij de vaststelling van een besluit in
hebbende de verlangde informatie of gege-
kingsmateriaal te verkrijgen en zodoende
aanmerking is genomen, kunnen worden
vens niet verstrekt met als reden dat het
haar in de gelegenheid te stellen met behulp
verzoend met de rechten van artikel 47 van
hier ‘law enforcement sensitive information’
daarvan te bewijzen dat knoflookbollen als
het Handvest (HvJ 4 juni 2013, ZZ – Secretary
betreft.
de onderhavige (mede) uit Pakistan (kunnen)
of State for the Home Department, C-300/11).
3.5.5. Zo de rechten van artikel 47 van het
komen. Wanneer geoordeeld zou worden dat
3.5.3. De vraag rijst of de hiervoor in 3.5.2
Handvest in het onderhavige geval zijn
een dergelijk gedaan verzoek niet onredelijk
bedoelde rechten met zich brengen dat wan-
geschaad door het onthouden van relevante
is, zou dit betekenen dat de weigering van de
neer de douaneautoriteiten in het kader van
informatie, rijst de vraag welke gevolgen de
douaneautoriteiten op een dergelijk aanbod
een bewijsvoering voor heffingsdoeleinden
nationale rechter hieraan moet of mag ver-
in te gaan voor hun rekening dient te komen
zich baseren op een door een derde verricht
binden.
en dat dit betekent dat de resultaten van het
onderzoek, die douaneautoriteiten – bij
Betoogd zou kunnen worden dat bij gebreke
Amerikaanse laboratorium niet mogen wor-
gemotiveerde betwisting door belanghebben-
van een volledige opening van zaken, de
den gebruikt.
de – alleen gebruik dienen te maken van
rechter daaraan de conclusie moet verbinden
3.5.7. Ten slotte rijst de vraag of voor de
bewijsmateriaal waarover zij belanghebbende
dat de douaneautoriteiten in zoverre niet
beantwoording van de hiervoor in 3.5.5 en
en de rechter volledige opening van zaken
hebben voldaan aan de op hen rustende last
3.5.6 omschreven vragen van belang is dat de
kunnen geven (onder meer over de totstand-
te bewijzen dat de goederen niet van oor-
verdediging (op eigen kosten) een contra-
koming van dat onderzoek) teneinde een
sprong zijn uit Pakistan. Aangezien de doua-
onderzoek van de submonsters had kunnen
effectieve controle door de rechter op de
neautoriteiten bij gemotiveerde betwisting
laten verrichten bij een ander laboratorium
gepresenteerde conclusie(s) mogelijk te
door de verdediging de conclusies van het
dan het Amerikaanse laboratorium. Hadden
maken. Zo zijn de douaneautoriteiten – zoals
onderzoek niet kunnen verdedigen, brengt
de douaneautoriteiten in deze omstandighe-
hiervoor in 3.5.1 overwogen – weliswaar in
een eerbiediging van de rechten van verdedi-
den belanghebbende niet uitdrukkelijk over
beginsel vrij in de keuze van de bewijsmidde-
ging en een effectieve rechterlijke bescher-
de bewaarde gedeelten van de submonsters
len waaronder het gebruik van statistisch
ming mee dat de rechter zulk bewijsmateri-
moeten informeren en haar daarbij moeten
bewijs, waarvan in dezen sprake is, ter onder-
aal buiten beschouwing laat.
wijzen op de mogelijkheid dat deze belang-
bouwing van de stelling dat de goederen de
Anderzijds zou kunnen worden betoogd dat
hebbende ter beschikking stonden voor een
oorsprong China hebben en niet de door
de rechter de ruimte heeft om – ondanks de
onderzoek door een ander laboratorium?
belanghebbende aangegeven oorsprong Paki-
weigering volledige opening van zaken te
Bij deze vraagstelling past overigens de aan-
stan, dat neemt niet weg dat in geval van
geven – aan het overgelegde bewijs de gevol-
tekening dat het resultaat van een dergelijk
betwisting de waardering van dat bewijs aan
gen te verbinden die hem geraden voorko-
onderzoek door een ander laboratorium dan
de nationale rechter is voorbehouden. Of en
men waaronder de mogelijkheid dat hij het
het Amerikaanse laboratorium niet weg-
in hoeverre aan de statistische uitkomst van
bewijsmateriaal niettemin in aanmerking
neemt dat ook dan de resultaten van het
een onderzoek waarde moet worden gehecht,
neemt op de grond dat de persoon die het
Amerikaanse laboratorium niet te controle-
hangt in belangrijke mate af van de wijze
bewijsmateriaal verstrekt ‘betrouwbaar’ is en
ren zijn en blijven, zodat het ook dan voor de
waarop het onderzoeksresultaat tot stand is
hij de door die persoon getrokken
rechter onmogelijk zal zijn om – zo dat derde
gekomen. In het onderhavige geval zal voor
conclusie(s) zonder meer betrouwbaar acht.
laboratorium wel tot de oorsprong Pakistan
de betrouwbaarheid van de resultaten van de
3.5.6. Evenwel is ook denkbaar dat bij de
concludeert – de resultaten van beide labora-
onderzoeken onder meer van belang zijn of
beantwoording van de hiervoor in 3.5.5
toria op betrouwbaarheid met elkaar te ver-
alle monsters op dezelfde wijze zijn geprepa-
omschreven vraag welke gevolgen de rechter
gelijken en als bewijs te waarderen.
reerd, over hoeveel specifieke sporen van
aan de weigering om volledige opening van
3.6. (…)
Pakistan respectievelijk China wordt
zaken te geven dient te verbinden, van
beschikt, uit welke gebieden van China res-
belang is vast te stellen of overwegingen van
4 Beslissing
pectievelijk Pakistan de gebruikte profielen
geheimhouding zoals het karakter van ‘law
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie
afkomstig zijn, hoe significant deze profielen
enforcement sensitive information’ kunnen
van de Europese Unie uitspraak te doen over
van elkaar verschillen, of deze verschillen
worden verzoend met de in artikel 47 van
de volgende vragen:
tijdsafhankelijk kunnen zijn, etc. Wanneer de
het Handvest neergelegde rechten van de
1. Brengen de rechten neergelegd in artikel
wijze waarop het statistische bewijs door
belanghebbende.
47 van het Handvest met zich dat indien
onderzoek tot stand is gekomen, niet aan
In dat verband rijst de vraag of de rechten
douaneautoriteiten in het kader van de
belanghebbende en/of de rechter bekend is
van artikel 47 van het Handvest verlangen
bewijslevering van de oorsprong van inge-
1994
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
voerde goederen zich willen baseren op de
Raad van State
enigd in de Koepel Windenergie (hierna: de
resultaten van een onderzoek van een derde
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Koepel) voor een aantal diersoorten onthef-
waarover die derde geen opening van zaken
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
fing verleend van de in artikel 9 van de Flora-
geeft noch aan de douaneautoriteiten noch
bij de directie bestuursrechtspraak van de
en faunawet (hierna: Ffw) neergelegde ver-
aan de aangever en waardoor het de verde-
Raad van State. Volledige versies van deze
bodsbepaling.
diging wordt bemoeilijkt of onmogelijk
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1],
gemaakt om de juistheid van de gebruikte
vanstate.nl.
[appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
conclusie te verifiëren of te weerleggen alsmede de rechter wordt bemoeilijkt in zijn taak om de uitslagen van het onderzoek te
1797
waarderen, die onderzoeksresultaten niet
(…)
Overwegingen
door de rechter in aanmerking mogen wor-
19 juni 2013, nrs. 201210708/1/A4,
1. De bestreden besluiten zijn genomen in
den genomen? Maakt het voor de beant-
201210709/1/A4, 201210711/1/A4,
het kader van fase 3 van de realisering van
woording van deze vraag verschil dat die
201210712/1/A4, 201210714/1/A4,
het Windpark Noordoostpolder.
derde de douaneautoriteiten en belangheb-
201210745/1/A4, 201210748/1/A4,
(…)
bende de desbetreffende informatie ont-
201210751/1/A4, 201210752/1/A4
Het Windpark Noordoostpolder bestaat uit
houdt om de niet nader toegelichte reden
(mrs. Drupsteen, Sorgdrager en
vier inrichtingen als bedoeld in de Wet
dat sprake is van “law enforcement sensitive
Timmerman-Buck)
milieubeheer, te weten het windpark gele-
information”?
ECLI:NL:RVS:2013:CA3666
gen binnendijks nabij de Westermeerdijk,
2. Brengen de rechten neergelegd in artikel 47
‘Windpark Westermeerwind’ gelegen voor
van het Handvest met zich dat wanneer de
Verlening ontheffing krachtens Flora- en fau-
de kust van de Westermeerdijk en de Noor-
douaneautoriteiten geen opening van zaken
nawet met het oog op de realisering van een
dermeerdijk, “Windpark Creil” gelegen bin-
kunnen geven over het verrichte onderzoek
grootschalig windturbinepark. Het behoeft
nendijks nabij de Noordermeerdijk en het
waarop hun standpunt is gebaseerd dat de
niet in alle gevallen op voorhand uitgeslo-
windpark gelegen binnendijks nabij de Zui-
goederen een bepaalde oorsprong hebben
ten te worden geacht dat de Flora- en fauna-
dermeerdijk.
– en welke resultaten gemotiveerd worden
wet met de bescherming van diersoorten
(…)
betwist _ , de douaneautoriteiten – voor zover
tevens bescherming biedt aan het belang bij
6. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het ver-
dat redelijkerwijs van hen kan worden
het behoud van een goede kwaliteit van de
boden dieren, behorende tot een bescherm-
gevergd – medewerking dienen te verlenen
directe leefomgeving van omwonenden. Dit
de inheemse diersoort, te doden, te verwon-
aan het verzoek van belanghebbende op haar
geval doet zich hier echter niet voor. De
den, te vangen, te bemachtigen of met het
kosten een waarneming en/of monsterne-
ingeroepen normen uit de Flora- en fauna-
oog daarop op te sporen.
ming in het door belanghebbende beweerde
wet strekken kennelijk niet tot bescherming
Ingevolge artikel 75, derde lid, van de Ffw
land van oorsprong uit te voeren?
van het belang van appellanten.
kan bij of krachtens algemene maatregel
3. Maakt het voor de beantwoording van de
van bestuur ontheffing worden verleend
eerste en tweede vraag verschil dat na het
(Flora- en faunawet art. 9, 75; Crisis- en her-
van de bij of krachtens artikel 9 bepaalde
doen van mededeling van de verschuldigde
stelwet art. 1.9)
verboden.
douanerechten nog een beperkte tijd gedeel-
Ingevolge het vijfde lid van artikel 75 wor-
ten van de monsters van de goederen beschik-
Uitspraak in de gedingen tussen:
den ontheffingen tenzij uitvoering van
baar waren waarover belanghebbende de
1. [appellanten sub 1], wonend te Creil onder-
internationale verplichtingen of bindende
beschikking had kunnen krijgen met het oog
scheidenlijk Tollebeek, gemeente Noordoost-
besluiten van organen van de Europese
op een onderzoek door een ander laboratori-
polder,
Unie of andere volkenrechtelijke organisa-
um, ook wanneer het resultaat van een derge-
2. [appellante sub 2] en anderen, allen
ties noodzaakt tot het verlenen van onthef-
lijk onderzoek onverlet laat dat de resultaten
wonend te Urk,
fing om andere redenen, slechts verleend
van het door de douaneautoriteiten ingescha-
3. [appellant sub 3], wonend te Urk, en ande-
indien geen afbreuk wordt gedaan aan een
kelde laboratorium niet te controleren zijn,
ren,
gunstige staat van instandhouding van de
zodat het ook dan voor de rechter onmogelijk
4. de stichting Nationaal Kritisch Platform
soort. Ingevolge het zesde artikellid, aanhef
zal zijn om – zo dat andere laboratorium tot
Windenergie, gevestigd te Hippolytushoef,
en onder c, wordt, onverminderd het vijfde
de door belanghebbende gestelde oorsprong
gemeente Hollands Kroon, en anderen (hier-
lid, voor soorten genoemd in bijlage IV van
concludeert – de resultaten van beide labora-
na: NKPW en anderen),
richtlijn 92/43/EEG, voor soorten vogels als
toria te vergelijken op betrouwbaarheid? Zo ja,
5. [appellant sub 5], wonend te Espel,
bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b,
dienen de douaneautoriteiten de belangheb-
gemeente Noordoostpolder,
en voor bij algemene maatregel van
bende te wijzen op het feit dat nog gedeelten
en
bestuur aangewezen beschermde inheemse
van monsters van de goederen beschikbaar
1. het college van burgemeester en wethou-
dier- of plantensoorten ontheffing slechts
zijn en dat zij deze monsters kan opvragen
ders van Noordoostpolder,
verleend wanneer er geen andere bevredi-
voor een dergelijk onderzoek?”
2. de staatssecretaris van Economische Zaken,
gende oplossing bestaat met het oog op
Landbouw en Innovatie, thans: Economische
andere, bij algemene maatregel van
Zaken,
bestuur aan te wijzen, belangen.
verweerders.
7. Op de voorliggende zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.
Procesverloop
Ingevolge artikel 1.9 van de Chw dient de
Bij besluit van 21 september 2012 heeft de
bestuursrechter een besluit niet te vernieti-
staatssecretaris aan de rechtspersonen ver-
gen op de grond dat het in strijd is met een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1995
Rechtspraak
geschreven of ongeschreven rechtsregel of
[appellante sub 2] en anderen en [appellant
1.2. [appellante] heeft bij formulier ‘aanvraag
een algemeen rechtsbeginsel, indien deze
sub 3] en [appellant sub 3 A]. Dit betekent
studiefinanciering buitenland hoger onder-
regel of dat beginsel kennelijk niet strekt
dat hun betoog over het besluit tot verle-
wijs’, gedateerd 24 juni 2008, bij de Minister
tot bescherming van de belangen van dege-
ning van de Ffw-ontheffing, wat hier verder
studiefinanciering in de vorm van een basis-
ne die zich daarop beroept.
ook van zij, ingevolge artikel 1.9 van de Chw
beurs en een OV-vergoeding aangevraagd.
8. [appellant sub 1 A], [appellante sub 2] en
niet kan leiden tot vernietiging van dat
Daarbij heeft [appellante] aangevinkt dat zij
anderen en [appellant sub 3] en [appellant
besluit. De Afdeling ziet daarom af van een
geen toelage ontvangt van een ander land
sub 3 A] betogen, kort samengevat, dat de
inhoudelijke bespreking van dat betoog.
dan Nederland om haar studie te bekostigen en dat zij ten minste drie jaren legaal in
ontheffing van de verbodsbepaling in arti-
Nederland heeft gewoond in de in de zes
kel 9 van de Ffw is verleend in strijd met artikel 75 van die wet.
Centrale Raad van Beroep
jaren voor aanvang van haar inschrijving aan
8.1. De staatssecretaris stelt zich op het
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
de Universiteit van de Nederlandse Antillen
standpunt dat het in artikel 1.9 van de Chw
van der Ham, vice-president van de Centrale
te Willemstad, Curaçao, en dus voldoet aan
neergelegde relativiteitsvereiste in de weg
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
het 3-uit-6-vereiste.
staat aan vernietiging van het besluit tot
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
1.3. De Minister heeft bij besluit van 22
verlening van de Ffw-ontheffing, omdat de
Raad van Beroep.
augustus 2008 vanaf september 2007 studiefinanciering aan [appellante] toegekend in
belangen van [appellant sub 1 A], [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en [appellant sub 3 A] niet worden
1798
de vorm van basisbeurs naar de norm voor een uitwonende student en een OV-vergoeding. Deze toekenning is periodiek door de
beschermd door de Ffw. 8.2. Ten behoeve van het Windpark Noord-
24 juni 2013, nr. 11/2300 WSF-P
Minister geprolongeerd. Daarbij is steeds
oostpolder is op grond van de Ffw onthef-
(mrs. Van der Kade, De Vries, Simon)
aangenomen dat [appellante] voldoet aan
fing verleend van het verbod op het doden
ECLI:CRVB:2013:CA3728
het 3-uit-6-vereiste. Per 1 februari 2009 heeft [appellante] een aanvullende studielening
en verwonden van een aantal beschermde vogel- en vleermuissoorten. De ingeroepen
Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie
aangevraagd. Ook deze aanvraag is door de
normen uit de Ffw strekken tot bescher-
van de EU over de eventuele nawerking van
Minister gehonoreerd.
ming van die diersoorten. Het daadwerke-
een recht op Nederlandse ‘meeneem-studie-
1.4. Na een controle heeft de Minister bij
lijke belang waarin [appellant sub 1 A],
financiering’ dat wordt ontleend aan in
besluiten van 28 mei 2010 vastgesteld dat
[appellante sub 2] en anderen en [appel-
Nederland verrichtte grensarbeid, en over
[appellante] in de periode augustus 2000 tot
lant sub 3] en [appellant sub 3 A] dreigen
de verenigbaarheid van het in de Wsf 2000
en met juli 2006 niet ten minste drie jaren in
te worden geraakt als gevolg van de realise-
opgenomen 3-uit-6-woonplaatsvereiste met
Nederland heeft gewoond en dus niet vol-
ring van het Windpark Noordoostpolder, is
de in het VWEU opgenomen burgerschaps-
doet aan het 3-uit-6-vereiste. In verband
het belang bij het behoud van een goede
bepalingen.
daarmee zijn de eerdere toekenningen van studiefinanciering aan [appellante] onge-
kwaliteit van hun directe leefomgeving. 8.3. Het behoeft niet in alle gevallen op
(Wsf 2000 art. 14; VWEU art. 17; Verordening
daan gemaakt en zijn die toekenningen niet
voorhand uitgesloten te worden geacht dat
(EEG) nr. 1612/68 art. 7, lid 2)
meer geprolongeerd. Verder is aan [appellante] te kennen gegeven dat zij de aan haar uit-
de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het
Motivering
betaalde studiefinanciering (€ 19.481,64)
belang bij het behoud van een goede kwali-
1.1. [appellante] is op 2 oktober 1987 in
moet terugbetalen.
teit van de directe leefomgeving van omwo-
Nederland geboren. Evenals haar ouders
1.5. Bij besluit van 27 augustus 2010 (bestre-
nenden. Dit geval doet zich echter hier niet
heeft [appellante] uitsluitend de Nederlandse
den besluit) zijn de bezwaren van [appellan-
voor. Het gaat om een ontheffing op grond
nationaliteit. In juni 1993 is [appellante]
te] tegen de besluiten van 28 mei 2010 door
van de Ffw ten behoeve van een grootscha-
samen met haar ouders vanuit Nederland
de Minister ongegrond verklaard.
lig windturbinepark. De diersoorten die in
naar België gemigreerd. Daar is [appellante]
1.6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
het geding zijn betreffen vliegende vogels
verder opgegroeid en heeft zij Vlaams basis-
rechtbank ’s-Gravenhage het beroep van
en vleermuizen. [appellant sub 1 A], [appel-
onderwijs en Vlaams secundair onderwijs
[appellante] tegen het bestreden besluit
lante sub 2] en anderen en [appellant sub
genoten. In aansluiting op het door haar in
ongegrond verklaard.
3] en [appellant sub 3 A] wonen op gerui-
België genoten secundaire onderwijs heeft
1.7. In hoger beroep bestrijdt [appellante] de
me afstand van het op te richten windtur-
[appellante] zich per 15 augustus 2006 inge-
aangevallen uitspraak allereerst met de stel-
binepark. Niet is gebleken dat met de
schreven aan de Universiteit van de Neder-
ling dat het vertrouwensbeginsel is geschon-
bescherming van deze vogels en vleermui-
landse Antillen te Willemstad, Curaçao, voor
den, aangezien zij onder de verantwoordelijk-
zen door het niet verlenen van de gevraag-
een (Engelstalige) voltijds bacheloropleiding
heid van de Minister op het verkeerde been
de ontheffing tevens de kwaliteit van hun
‘Science in Business Administration’, met als
is gezet en bij haar de te honoreren verwach-
directe leefomgeving in concrete zin wordt
afstudeerrichting ‘International Hospitality
ting is gewekt dat zij over september 2007
beschermd. Daarvoor is een directer ver-
and Tourism Management’. Deze opleiding
tot 1 juli 2011 in aanmerking komt voor
band nodig tussen de kwaliteit van hun
heeft [appellante] op 1 juli 2011 voltooid.
Nederlandse studiefinanciering voor haar
directe leefomgeving en de te beschermen
Vervolgens heeft [appellante] zich in Neder-
opleiding aan de Universiteit van de Neder-
vogels en vleermuizen dan waarvan in dit
land gevestigd. Gedurende haar opleiding
landse Antillen. Verder stelt [appellante] zich
geval kan worden gesproken.
aan de Universiteit van de Nederlandse Antil-
in hoger beroep op het standpunt dat er in
8.4. De ingeroepen normen uit de Ffw strek-
len hebben de ouders van [appellante] in
een gebrek aan verbondenheid met de
ken derhalve kennelijk niet tot bescherming
belangrijke mate voorzien in de kosten van
Nederlandse samenleving geen toereikende
van het belang van [appellant sub 1 A],
levensonderhoud en studie van [appellante].
rechtvaardiging kan worden gevonden om
1996
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
haar geen studiefinanciering toe te kennen
recht zich ertegen dat, aangenomen dat aan de
kel 1:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
op de grond dat zij niet voldoet aan het 3-uit-
overige vereisten voor studiefinanciering is
Verder hebben appellanten gesteld dat de
6-vereiste. Studenten die wel voldoen aan het
voldaan, studiefinanciering wordt toegekend
mentor op 17 februari 2010 een machtiging
3-uit-6-vereiste en in aanmerking komen
voor een periode die korter is dan de duur van
heeft afgegeven waarmee alsnog is voldaan
voor Nederlandse studiefinanciering voor
de opleiding waarvoor studiefinanciering is
aan het vereiste om namens appellanten te
een opleiding buiten Nederland, hebben vol-
toegekend?
mogen optreden.
gens [appellante] soms een aanzienlijk min-
Indien het Hof bij de beantwoording van
4. CIZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
der sterke band met de Nederlandse samen-
vraag 1A en 1B tot het oordeel komt dat de
leving dan zij die had en heeft.
regelgeving inzake het recht op vrij verkeer
5. De Raad overweegt het volgende.
1.8. De Minister heeft hangende hoger
van werknemers er niet aan in de weg staat
5.1. De rechtbank Groningen heeft appellan-
beroep te kennen gegeven dat uit nader
dat over november 2008 tot en met juni 2011
ten inmiddels onder curatele gesteld en
onderzoek is gebleken dat de vader van
of een gedeelte van die periode geen studiefi-
L.P. Renkema tot curator benoemd. De curator
[appellante] vanaf 1 oktober 2006 tot 31
nanciering aan [appellante] wordt toegekend:
van appellanten heeft aan (de gemachtigde
oktober 2008 parttime in Nederland heeft
2. Moeten de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU
van) appellanten een machtiging verleend tot
gewerkt en daarom over die periode is aan te
aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de
het voeren van de onderhavige procedures.
merken als grensarbeider.
weg staan dat de EU-lidstaat Nederland stu-
Dat houdt in dat de Raad toekomt aan een
Daarom is de Minister bereid om over sep-
diefinanciering voor een opleiding aan een
beoordeling van de aangevallen uitspraken.
tember 2007 tot en met oktober 2008
onderwijsinstelling die is gevestigd in de LGO
5.2. In artikel 1:453, eerste lid, van het BW is
opnieuw studiefinanciering aan [appellante]
(Curaçao), waarop recht bestond omdat de
bepaald dat een betrokkene tijdens een
toe te kennen. Vanaf november 2008 is de
vader van betrokkene in Nederland als grens-
mentorschap onbevoegd is om rechtshande-
vader van [appellante] in de optiek van de
arbeider werkzaam was, niet prolongeert op
lingen te verrichten in aangelegenheden
Minister niet meer aan te merken als grens-
de grond dat betrokkene niet voldoet aan het
betreffende zijn verzorging, verpleging,
arbeider en handhaaft de Minister het
voor elke Unieburger, daaronder begrepen
behandeling en begeleiding. In het tweede
bestreden besluit. Volgens de Minister heeft
zijn eigen onderdanen, geldende vereiste dat
lid is bepaald dat de mentor de betrokkene
het 3-uit-6-arrest geen betrekking op de situ-
zij ten minste drie jaren van de zes jaren
met betrekking tot deze rechtshandelingen
atie dat studenten in aanmerking willen blij-
voorafgaand aan haar inschrijving voor die
in en buiten rechte vertegenwoordigt. Ook
ven komen voor Nederlandse studiefinancie-
opleiding in Nederland heeft gewoond?
is het mogelijk dat de mentor aan de betrok-
ring voor een volledige opleiding buiten
- houdt de verdere behandeling van het
kene toestemming verleent om de rechts-
Nederland nadat hun ouders hun werk als
geding aan totdat het Hof uitspraak zal
handelingen zelf te verrichten. Deze bepa-
grensarbeider in Nederland hebben beëin-
hebben gedaan.
ling houdt dus in dat appellanten, of hun gemachtigde namens hen, niet bevoegd
digd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst de Minister naar het arrest Fahmi en Pinedo Amado (HvJEU 20 maart 2001,
1799
Beslissing
mentor hen daartoe toestemming heeft gegeven.
C-33/99). (….)
waren om bezwaar te maken, tenzij hun
26 juni 2013, nr. 12/270 AWBZ,
5.3. CIZ heeft de voormalige gemachtigde
(mr. Schaap)
van appellanten na de door hen gemaakte
ECLI:NL:CRVB:2013:845
bezwaren verzocht om een machtiging van de mentor. De gemachtigde van appellanten
De Centrale Raad van Beroep: - verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
Appellanten, of hun gemachtigde namens
heeft vele malen gevraagd om uitstel, deels
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
hen, waren niet bevoegd om bezwaar te
omdat hij de door hem ingestelde civiele pro-
VWEU uitspraak te doen over het antwoord
maken, tenzij hun mentor hen daartoe toe-
cedures wilde afwachten. CIZ heeft vijf keer
op de volgende vragen:
stemming heeft gegeven.
uitstel verleend gedurende de periode van 23
1A. Moet het Unierecht, meer in het bijzonder
(Awb art. 8:24; BW art. 1:453, lid 1)
februari 2009 tot aan de datum van de bestreden besluiten op 22 september 2009. Op deze laatste datum had de mentor echter
artikel 45 van het VWEU en artikel 7, tweede lid, van Verordening nr. 1612/68, aldus worden
Overwegingen
nog steeds geen machtiging gegeven.
uitgelegd dat dit zich ertegen verzet dat de
2. In de aangevallen uitspraken heeft de
5.4. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft
EU-lidstaat Nederland het recht op studiefinan-
rechtbank de beroepen van appellanten
de rechtbank in de aangevallen uitspraken
ciering voor een opleiding buiten de EU van
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft
op juiste gronden overwogen dat CIZ de
een meerderjarig kind ten laste van een in Bel-
daartoe overwogen dat voor het maken van
bezwaren van appellanten terecht niet-ont-
gië wonende en gedeeltelijk in Nederland,
bezwaar een machtiging van de mentor
vankelijk heeft verklaard. Daarom worden de
gedeeltelijk in België werkende grensarbeider
nodig was en dat de mentor op en vooraf-
aangevallen uitspraken bevestigd.
met de Nederlandse nationaliteit, beëindigt op
gaand aan de datum van de bestreden beslui-
het moment dat de grensarbeid wordt gestaakt
ten geen machtiging heeft gegeven. Daarom
en er uitsluitend nog werkzaamheden worden
heeft CIZ volgens de rechtbank de bezwaren
verricht in België, op de grond dat het kind niet
terecht niet-ontvankelijk verklaard.
voldoet aan het vereiste dat zij ten minste drie
3. Appellanten hebben tegen de uitspraken
1 juli 2013, nr. 08/5412 AKW-P e.a.
jaren van de zes jaren voorafgaand aan haar
van de rechtbank aangevoerd dat het bij con-
(Mrs. Van der Kade, Simon, Lenos)
inschrijving bij de betreffende onderwijsinstel-
flicterende belangen tussen hen enerzijds en
ECLI:NL:CRVB:2013:783
ling in Nederland heeft gewoond?
de mentor anderzijds mogelijk moet zijn dat
1B. Indien er een bevestigend antwoord moet
appellanten zelfstandig kunnen procederen
In zijn verzoek vraagt de CRvB om uitleg
worden gegeven op vraag 1A, verzet het Unie-
tegen besluiten, ondanks het bepaalde in arti-
van de Europese regels voor het recht op
1800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1997
Rechtspraak
kinderbijslag en AOW van werknemers die
deeld is dat bij het besluit van 16 november
nomen dat op zijn echtgenote de Nederland-
in Nederland wonen en in een kleine baan
2007 terecht is geweigerd alsnog met ingang
se wetgeving van toepassing is. Ten onrechte
in Duitsland werken. Staan de aanwijsre-
van 1 oktober 2002 kinderbijslag toe te ken-
wordt volgens [Appellant 2] de bewijslast van
gels toe dat deze werknemer in Nederland
nen, omdat geen sprake is van nieuw geble-
de gewerkte periodes bij hem gelegd en
geen recht op kinderbijslag hebben of AOW
ken feiten of veranderde omstandigheden.
wordt voorbijgegaan aan de verklaring van
opbouwen terwijl zij in Duitsland daarop
Voorts heeft de Svb naar het oordeel van de
de werkgever van zijn echtgenote.
ook geen recht hebben?
rechtbank terecht vastgesteld dat [Appellant
2.5. Tussen [Appellant 2] en de Svb is in geschil
1] met ingang van 1 januari 2003 geen recht
of de echtgenote van [Appellant 2] in de perio-
(Verordening (EEG) 1408/71 art. 13 lid 1 en 2
op kinderbijslag heeft, omdat zij onderwor-
de van 19 mei 1988 tot en met 31 december
aanhef en onder a; AKW art. 6a; AOW art. 6a)
pen is geweest aan de wetgeving van Duits-
1992 verzekerd is geweest voor de AOW.
land.
3.1. [Appellant 3], geboren [in] 1943, woont in
Overwegingen
1.4. [Appellant 1] heeft het standpunt inge-
Nederland en heeft de Nederlandse nationali-
1.1. [Appellant 1], geboren [in]1965, woont in
nomen dat de Nederlandse wetgeving van
teit. Hij is volgens de Svb in de periode van 25
Nederland en heeft de Nederlandse nationa-
toepassing is. Zij komt in Duitsland niet in
juni 1972 tot en met 24 juli 1972 en van
liteit. Zij is een alleenstaande moeder. Omdat
aanmerking voor ‘Kindergeld’.
1 januari 1990 tot en met 31 december 1994
haar inkomsten uit arbeid niet toereikend
1.5. Tussen [Appellant 1] en de Svb is in
in Duitsland werkzaam geweest. Op 17 januari
waren, kreeg zij een aanvullende uitkering
geschil of [Appellant 1] vanaf 1 oktober 2002
2008 heeft [Appellant 3] een aanvraag inge-
krachtens de Algemene bijstandswet respec-
verzekerd is geweest voor de AKW.
diend voor een ouderdomspensioen ingevolge
tievelijk de Wet Werk en Bijstand (WWB). Zij
2.1. De echtgenote van [Appellant 2], geboren
AOW. Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft de
heeft ingevolge de Algemene Kinderbijslag-
[in] 1947, woont in Nederland en heeft
Svb hem een AOW-pensioen toegekend. Op
wet (AKW) kinderbijslag ontvangen voor haar
Nederlandse nationaliteit. In 1970 is zij in
het pensioen is een korting van 14% toege-
dochter [naam dochter], geboren [in] 1995.
een tweetal periodes in de Bondsrepubliek
past, omdat [Appellant 3] gedurende meer
[Appellant 1] heeft in november 2002 aan de
Duitsland werkzaam geweest. In de periode
dan 7 jaar niet verzekerd is geweest.
Svb meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2001
van 19 mei 1988 tot en met 12 mei 1993 is
3.2. [Appellant 3] heeft bezwaar gemaakt
in Duitsland werkzaamheden heeft verricht.
zij opnieuw in Duitsland werkzaam geweest
tegen het besluit van 1 augustus 2008. Bij
Zij is aldaar werkzaam geweest als kapster
als zogeheten ‘geringfügig Beschäftigte’. Op
besluit van 25 november 2008 is het bezwaar
voor twintig uur per week. Bij besluit van 25
22 september 2006 heeft [Appellant 2] een
gedeeltelijk gegrond verklaard en de korting
februari 2003 heeft de Svb de kinderbijslag
aanvraag ingediend voor een ouderdomspen-
alsnog vastgesteld op 10%.
ingetrokken met ingang van 1 oktober 2002.
sioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet
3.3. De rechtbank Maastricht heeft bij de
Op 30 januari 2006 heeft [Appellant 1]
(AOW). Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft
hiervoor genoemde uitspraak het beroep
(opnieuw) kinderbijslag aangevraagd. De Svb
de Svb aan [Appellant 2] een AOW-pensioen
tegen het besluit van 25 november 2008
heeft bij besluit van 27 maart 2006 kinderbij-
en een partnertoeslag toegekend. Op het
ongegrond verklaard.
slag toegekend met ingang van het eerste
pensioen is een korting van 88% toegepast,
3.4. [Appellant 3] heeft het standpunt inge-
kwartaal van 2006. Bij brief van 5 juni 2007
omdat [Appellant 2] gedurende meer dan 44
nomen dat de Nederlandse wetgeving van
is namens [Appellant 1] verzocht om toeken-
jaar niet verzekerd is geweest. Op de toeslag
toepassing is. Hij heeft als parttimer/oproep-
ning van kinderbijslag vanaf het vierde kwar-
is een korting van 16% toegepast omdat zijn
kracht slechts korte periodes gewerkt. Zijn
taal van 2002. Bij besluit van 5 juli 2007 is
echtgenote gedurende meer dan acht jaar
inkomsten waren te laag om in Duitsland als
vastgesteld dat met ingang van het eerste
niet verzekerd is geweest.
premieplichtig te worden aangemerkt.
kwartaal van 2006 geen recht bestaat op kin-
2.2. [Appellant 2] heeft bezwaar gemaakt
3.5. Tussen [Appellant 3] en de Svb is in
derbijslag. Door de Svb is aangegeven dat het
tegen het besluit van 3 oktober 2007, voor
geschil of [Appellant 3] in de periode van
ten onrechte uitbetaalde bedrag niet wordt
zover het de korting op de toeslag betreft. Bij
1 januari 1990 tot en met 31 december 1994
teruggevorderd.
besluit van 20 mei 2008 is het bezwaar onge-
verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2. Bij besluit van 16 november 2007 is het
grond verklaard.
(…)
bezwaar van [Appellant 1] tegen dit besluit
2.3. De rechtbank Roermond heeft bij de hier-
Punt van geschil
ongegrond verklaard. Daarbij is tevens bepaald
voor genoemde uitspraak het beroep tegen
6. In de onderhavige geschillen dient de
dat het verzoek om herziening van 5 juni 2007
het besluit van 20 mei 2008 ongegrond ver-
Raad te beoordelen of de Svb terecht voor
wordt afgewezen. Hangende het beroep tegen
klaard. Naar het oordeel van de rechtbank is
[Appellant 1] en [Appellant 3] en voor de
dit besluit heeft de Svb op 6 februari 2008 een
op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef
echtgenote van [Appellant 2] (betrokkenen)
nieuw besluit genomen waarbij de motivering
en onder a, van de AOW terecht een korting
geen verzekering voor de AKW respectieve-
van het besluit van 16 november 2007 is gewij-
op de toeslag toegepast. Op grond van artikel
lijk de AOW heeft aangenomen over de hier-
zigd. De aanvraag om kinderbijslag van 30
13, tweede lid, aanhef en onder a, van Vo
voor vermelde periodes in geding. In dit ver-
januari 2006 en het verzoek om alsnog kinder-
1408/71 is op degene die op het grondgebied
band is de vraag gerezen of betrokkenen
bijslag toe te kennen met ingang van het eerste
van een andere lidstaat werkzaamheden in
vallen binnen de personele werkingssfeer
kwartaal van 2003 worden afgewezen onder de
loondienst uitoefent, de wetgeving van die
van Vo 1408/71.
overweging dat op [Appellant 1] ingevolge arti-
lidstaat van toepassing zelfs indien hij op het
kel 13, tweede lid, van Verordening 1408/71 (Vo
grondgebied van een andere lidstaat woont.
Beslissing
1408/71) alleen de wetgeving van Duitsland
Overwogen is dat de echtgenote van [Appel-
De Centrale Raad van Beroep
van toepassing is.
lant 2] niet onder de Nederlandse wetgeving
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële
1.3. De rechtbank Maastricht heeft bij de
viel, nu niet aannemelijk is geworden dat zij
beslissing als bedoeld in artikel 267 van het
hiervoor genoemde uitspraak het beroep
gedurende meer dan drie maanden niet in
VWEU uitspraak te doen over de volgende
tegen de besluiten van 16 november 2007 en
Duitsland heeft gewerkt.
vragen:
6 februari 2008 ongegrond verklaard. Geoor-
2.4. [Appellant 2] heeft het standpunt inge-
1a. Moet artikel 13, tweede lid, aanhef en onder
1998
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
a, van Vo 1408/71 aldus worden uitgelegd dat
geen aanleiding tot matiging van de ver-
de destijds reguliere kostenvergoeding van
de ingezetene van een lidstaat die binnen de
goeding.
€ 437 per punt als neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De enkele omstan-
werkingssfeer van deze verordening valt en die gedurende niet meer dan twee of drie dagen
(Awb art. 8:69, 7:15; Besluit proceskosten
digheid dat het hier een relatief geringe bijstel-
per maand op basis van een oproepcontract
bestuursrecht)
ling betreft van het oorspronkelijke aanzienlijke terugvorderingsbedrag is daartoe
werkzaamheden in loondienst verricht op het grondgebied van een andere lidstaat, aldaar op
Overwegingen
onvoldoende. De Raad zal, met toepassing van
die grond onderworpen is aan de socialeverze-
4.8. Appellanten hebben tot slot in hoger
artikel 8:75 van de Awb in verbinding met arti-
keringswetgeving van de werkstaat?
beroep nog aangevoerd dat het college niet
kel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de
1b. Indien vraag 1a bevestigend wordt
had kunnen volstaan met een tot 0,25 punt
Awb, het college veroordelen in de kosten die
beantwoord, geldt de onderworpenheid aan
per proceshandeling gematigde vergoeding
appellanten in verband met de behandeling
de socialeverzekeringswetgeving van de
van de kosten van het bezwaar maar hen een
van het bezwaar redelijkerwijs hebben moeten
werkstaat dan zowel gedurende de dagen
volledige vergoeding van deze kosten had
maken, begroot op € 874 wegens verleende
waarop de werkzaamheden worden verricht
moeten toekennen. De Raad volgt niet het
rechtsbijstand, met dien verstande dat daarop
als gedurende de dagen waarop deze werk-
standpunt van het college dat appellanten
de reeds betaalde vergoeding van € 218,50 in
zaamheden niet worden verricht en, zo ja,
- nu daartegen in beroep niet afzonderlijk is
mindering strekt.
hoe lang duurt die onderworpenheid dan
geageerd - deze beroepsgrond in strijd met
voort na de laatstelijk feitelijk verrichte
de goede procesorde pas voor het eerst in
werkzaamheden?
hoger beroep, en dus te laat, naar voren heb-
2. Staat artikel 13, tweede lid, aanhef en
ben gebracht. De besluitvorming inzake de
onder a, juncto artikel 13, eerste lid, van Vo
door appellanten gevraagde kostenvergoe-
19 juli 2013, nr. 12/978 WAO-T
1408/71 eraan in de weg dat een migrerende
ding maakt onlosmakelijk deel uit van het
(mrs. De Vries, Lenos, Pennings)
werknemer op wie de socialeverzekeringswet-
bestreden besluit, zoals dat door appellanten
ECLI:NL:CRVB:2013:1240
geving van de werkstaat van toepassing is,
tijdig in beroep is aangevochten en waarop
krachtens een nationale regeling van de
door de rechtbank inhoudelijk is beslist. Ten
Het Uwv heeft onvoldoende onderzocht of
woonstaat in deze laatste staat als verzekerde
aanzien van dit aspect kan appellanten dan
door justitie inmiddels één of meer pogin-
ingevolge de AOW wordt aangemerkt?
ook niet worden tegengeworpen dat daarte-
gen zijn ondernomen om tot tenuitvoerleg-
3a. Moet het Unierecht, in het bijzonder de
gen niet eerder afzonderlijk beroep bij de
ging van de straf of maatregel te komen.
bepalingen inzake het vrij verkeer van werk-
rechtbank is ingesteld. Nu deze grond boven-
Voorts is onvoldoende onderzocht welke rol
nemers en/of het vrij verkeer van uniebur-
dien in het hoger beroepschrift is vervat, en
de door appellant gestelde financiële onmo-
gers, aldus worden uitgelegd, dat het, in de
aldus ruim voorafgaand aan de zitting van
gelijkheid om naar Nederland te reizen bij
omstandigheden van de onderhavige gedin-
de Raad is aangevoerd, is van strijd met de
de tenuitvoerlegging speelt.
gen, in de weg staat aan de toepassing van
goede procesorde evenmin sprake. Er bestaat
een nationale bepaling als artikel 6a van de
dan ook aanleiding de bedoelde grond inhou-
AOW en/of AKW, inhoudende dat een in
delijk te beoordelen.
Nederland wonende migrerende werknemer
4.9. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de
1.1. Appellant ontving een uitkering ingevol-
aldaar wordt uitgesloten van de verzekering
Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de
ge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-
ingevolge de AOW en/of de AKW op de grond
kosten die de belanghebbende in verband met
zekering (WAO) naar een mate van arbeids-
dat hij uitsluitend onderworpen is aan de
de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs
ongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant is
socialeverzekeringswetgeving van Duitsland,
heeft moeten maken, door het bestuursorgaan
bij vonnis van de Politierechter te Groningen
ook in de situatie waarin deze werknemer in
uitsluitend vergoed op verzoek van de belang-
van 14 maart 2008 veroordeeld tot het ver-
Duitsland als ‘geringfügig Beschäftigte’ is uit-
hebbende voor zover het bestreden besluit
richten van een taakstraf. Hij was zelf bij de
gesloten van de verzekering voor de ‘Alters-
wordt herroepen wegens aan het bestuursor-
uitspraak aanwezig. Op
rente’ en geen recht heeft op ‘Kindergeld’?
gaan te wijten onrechtmatigheid. De wijziging
17 maart 2008 is hij, met toestemming van
3b. Is voor de beantwoording van vraag 3a
die in de beslissing op het bezwaar van appel-
het Uwv, verhuisd naar Australië. Bij vonnis
nog van belang dat de mogelijkheid bestond
lanten is aangebracht hield verband met een
van 22 september 2009 van de rechtbank
een vrijwillige verzekering ingevolge de AOW
correctie van de periodes waarin appellant
Groningen is de taakstraf omgezet in 100
af te sluiten, dan wel dat de mogelijkheid
daadwerkelijk gedetineerd is geweest respectie-
dagen hechtenis.
bestond om de Svb te verzoeken om een
velijk feitelijk op het adres [Adres B.] heeft
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 27 juli 2011
overeenkomst als bedoeld in artikel 17 van
gewoond. Deze nader vastgestelde feiten leid-
de WAO-uitkering met ingang van
Vo 1408/71 tot stand te brengen?
den tot een bijstelling (met enige dagen) van
1 augustus 2011 beëindigd op de grond dat
de periodes waarover de bijstand werd inge-
appellant zich onttrekt aan de tenuitvoerleg-
trokken en tot een verlaging van de terugvor-
ging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbene-
dering van kosten van bijstand met een bedrag
mende maatregel.
van € 426,10. Gelet op het feit dat het college
(…)
16 juli 2013, nr. 12/714 WWB,
tot een vergoeding van de kosten in bezwaar
4.4. Dat het Uwv in eerste instantie afgaat op
(mrs. Roelofs, Hillen, Overbeeke)
wegens verleende rechtsbijstand is overgegaan
de informatie van het CJIB is in beginsel
ECLI:NL:CRVB:2013:1015
is niet in geschil dat het besluit van 18 novem-
zorgvuldig. Dat laat echter onverlet dat wan-
ber 2010 (deels) is herroepen wegens onrecht-
neer de uitkeringsgerechtigde de aldus vast-
In hoger beroep kunnen voor het eerst
matigheid. Anders dan het college heeft
gestelde onttrekking aan de tenuitvoerleg-
gronden tegen de kostenvergoeding voor de
betoogd bestaat onder de gegeven omstandig-
ging gemotiveerd bestrijdt, het
bezwaarfase worden aangevoerd. Er bestaat
heden geen aanleiding voor een matiging van
zorgvuldigheidsvereiste meebrengt dat het
1801
1802
(WAO art. 43 lid 4)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1999
Rechtspraak
Uwv - in samenspraak met het CJIB - een
en de belangen van betrokkenen de rechter-
nader onderzoek dient te verrichten naar
lijke toetsing aan artikel 1 van het Eerste Pro-
mogelijke aanwijzingen dat de uitkeringsge-
tocol bij het EVRM niet kan doorstaan. De
rechtigde zich niet of niet langer aan de ten-
Raad is echter in het geval van appellant
uitvoerlegging van de straf onttrekt.
gebleken van omstandigheden die maken dat
Tele2 en KPN, appellanten vs. Autoriteit
In het geval van appellant is, in het licht van
het bestreden besluit op dit punt onvoldoen-
Consument en Markt (ACM), verweerder
hetgeen is aangevoerd, onvoldoende onder-
de is onderbouwd. Daartoe wordt verwezen
bouwd dat appellant zich op de datum in
naar de onder 4.5 vermelde, door appellante
Het geschil vindt zijn oorsprong in de aanbe-
geding, 1 januari 2012, aan de tenuitvoerleg-
gestelde, feiten.
steding van vaste telefoniediensten door de
ging van zijn gevangenisstraf heeft onttrok-
4.7. Appellant heeft, tot slot, betoogd dat arti-
Staat, onder de naam OT2010. Onder meer
ken en is blijven onttrekken. Appellant heeft
kel 43, zesde lid, van de WAO in strijd is met
KPN en Tele2 hebben hiervoor een aanbie-
niet de informatie die het Uwv van het CJIB
het discriminatieverbod van artikel 14 van
ding gedaan. Tele2 heeft zich op het stand-
heeft ontvangen, bestreden doch heeft
het EVRM in samenhang met artikel 1 van
punt gesteld dat KPN bij de aanbesteding
gesteld dat de Nederlandse overheid geen
het Eerste Protocol bij het EVRM. Hij heeft
verplichtingen heeft overtreden die verweer-
poging heeft gedaan om de opgelegde vrij-
daartoe gesteld dat onderscheid wordt
der haar heeft opgelegd bij het marktanalyse-
heidsstraf ten uitvoer te leggen. Niet in
gemaakt tussen personen die nog een vrij-
besluit Vaste Telefonie. Tele2 heeft verweer-
geschil is dat gepoogd is de taakstraf ten uit-
heidsstraf moeten ondergaan en een uitke-
der verzocht om die reden handhavend op te
voer te leggen maar voor de vrijheidsstraf is
ring genieten enerzijds en personen die nog
treden door KPN een last onder dwangsom
dat niet op voorhand duidelijk.
een vrijheidsstraf moeten ondergaan en
op te leggen strekkende tot intrekking van de
4.5. Daarbij komt dat appellant stelt dat de
geen uitkering genieten anderzijds. Van per-
aanbieding.
WAO-uitkering zijn enige inkomen is. Appel-
sonen die een uitkering genieten, kan deze
Verweerder weigert dit (in twee deelbeslui-
lant heeft geen andere mogelijkheid om in
worden beëindigd, waardoor de overheid een
ten). Maar naar aanleiding van het bezwaar
zijn levensonderhoud te voorzien omdat hij
extra middel heeft om deze personen hun
van Tele2 tegen het eerste deelbesluit vindt
volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij
straf te laten ondergaan. Dat onderscheid is
verweerder alsnog reden om KPN een last
gebreke van een uitkering sinds 1 januari
onvoldoende gemotiveerd door de wetgever,
onder dwangsom op te leggen, inhoudende
2012 is het voor hem, zo stelt hij, niet haal-
zo betoogt appellant.
de intrekking van haar aanbieding. KPN
baar om per vliegtuig terug te keren naar
Appellant wordt niet gevolgd in deze stelling.
heeft aan die last voldaan.
Nederland. Het Uwv heeft onvoldoende
Personen die een uitkering genieten zijn
onderzocht of door justitie inmiddels één of
immers voor de betreffende bepaling niet te
Het tweede deelbesluit is in deze procedure
meer pogingen zijn ondernomen om tot ten-
vergelijken met personen die geen uitkering
aan de orde. Verweerder heeft bij dit besluit
uitvoerlegging van de straf of maatregel te
genieten. De laatste groep betreft overigens
zowel de bezwaren van Tele2 als van KPN
komen. Voorts is onvoldoende onderzocht
verschillende categorieën, waaronder werkne-
tegen dit besluit ongegrond verklaard en de
welke rol de door appellant gestelde financië-
mers die hun loonaanspraak verliezen. Aan-
weigering KPN een last onder dwangsom op
le onmogelijkheid om naar Nederland te rei-
gezien het doel van de regeling ook was per-
te leggen gehandhaafd.
zen bij de tenuitvoerlegging speelt. Niet uit-
sonen in detentie in zoverre gelijk te
gesloten is dat appellant er niet in slaagt
behandelen dat er niet een groep met een
Het College verklaart zowel Tele2 als KPN
deze, gestelde, financiële impasse te doorbre-
uitkering in detentie meer zit, kan de
niet ontvankelijk in hun daartegen ingestel-
ken, hetgeen zou betekenen dat het recht op
gebruikte bepaling niet als ongelijk behande-
de beroepen. Tele2 heeft met haar handha-
heropening van de WAO-uitkering, zoals
lend worden betiteld.
vingsverzoek de intrekking van de aanbie-
geregeld in artikel 47c, eerste lid, van de
4.8. Uit het hiervoor in 4.5 en 4.6 gestelde
ding door KPN beoogd, maar KPN heeft
WAO, niet zal ontstaan en voorts dat ook een
vloeit voort dat het bestreden besluit niet
inmiddels voldaan aan de door verweerder
toekomstig recht op AOW niet zal ontstaan.
deugdelijk is gemotiveerd. De Raad ziet aan-
aan haar opgelegde last. Dat KPN haar aan-
Daarmee kunnen de gevolgen van de toepas-
leiding met toepassing van artikel 21, zesde
bieding heeft ingetrokken als uitvloeisel van
sing van de regeling zich zeer lang voordoen.
lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen
een andere procedure doet er niet aan af dat
De vraag rijst of dit gevolg zich nog wel ver-
de gebreken in het besluit van 12 april 2012
Tele2, noch KPN enig procesbelang hebben
houdt tot het doel van de bepaling. Daarbij
te herstellen.
bij beoordeling van hun beroepen. Als het
diensten; last onder dwangsom (Awb, art. 1:2, eerste lid.)
College tot het oordeel zou komen dat Tele2,
heeft appellant er op gewezen dat op het
dan wel KPN gelijk heeft, zou aan dat oordeel
moment waarop hij naar Australië verhuisde
immers feitelijk geen betekenis toekomen.
bestond, noch een wetsvoorstel tot invoering
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van een dergelijke regel aanhangig was. Voor
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
Ook indien Tele2 en KPN zich op het stand-
appellant was bij zijn vertrek niet te voorzien
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
punt zouden stellen dat zij schade hebben
dat hij vanwege de bedoelde bepaling zou
auditeur bij het College.
geleden, kan daarin geen belang worden
artikel 43, zesde lid, van de WAO nog niet
gevonden bij beoordeling van de rechtmatig-
moeten terugkeren naar Nederland. 4.6. Met betrekking tot de grond dat beëindiging van de uitkering in strijd is met artikel 1
1803
heid van het bestreden besluit. Voor KPN geldt namelijk dat niet kan worden ingezien hoe zij schade kan hebben geleden door de
van het Eerste Protocol bij het EVRM heeft de Raad in zijn uitspraak van 12 december 2012
29 mei 2013 AWB 12/58 AWB 12/140
weigering haar te gelasten haar aanbieding
(LJN BY6593) overwogen dat niet kan worden
(Mrs. Stam, Kerkmeester, Albers)
in te trekken. Voor Tele2 geldt dat niet kan
gezegd dat de in artikel 43, zesde lid en 47c,
ECLI:NL:CBB:2013:CA1596
worden ingezien welke schade zij na de weigering bij het voorafgaande eerste deelbe-
eerste lid van de WAO, in algemene zin, neergelegde afweging van de publieke belangen
2000
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Procesbelang; aanbesteding vaste telefonie-
sluit aanvullend zou hebben geleden door
Rechtspraak
het tweede deelbesluit. Voortzetting van het onderzoek is niet nodig.
bedrijf met zich zou brengen met het enkele
Warenautoriteit bij restaurant Deluca en
doel om een handhavingsbesluit uit te lok-
café De Passant, beide gelegen in het over-
ken, voor haar onevenredig belastend zijn.
dekte winkelcentrum ‘De Passage’ in Den Haag. De VWA-ambtenaren namen waar dat
Tele2 en KPN hebben geen procesbelang bij beoordeling van de rechtmatigheid van het
Het College overweegt dat de brief enkel de
op de terrassen van beide ondernemingen
bestreden besluit. De beroepen worden om
rechtsoordelen van NVWA bevat dat de hier
(hierna gezamenlijk aangeduid als: De Pas-
die reden kennelijk niet ontvankelijk ver-
aan de orde zijnde partijen mosselen niet
sant) werd gerookt en dat de werknemers
klaard.
voldoen aan de daartoe gestelde eisen en
die op de terrassen bedienden de rokende
daaruit de wettelijke verplichting voortvloeit
personen niet aanspraken dat daar niet
deze partijen niet in de handel te brengen en
gerookt mocht worden.
te vernietigen. Uit deze brief blijkt niet dat
Naar aanleiding daarvan heeft de Minister
een verbodsbepaling wordt overtreden en
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hier-
13 juni 2013 AWB 10/854
NVWA handhavend optreedt. Gelet hierop
na: de Minister) geconcludeerd dat De Pas-
(Mrs. Aerts, Doolaard en Smorenburg)
brengen genoemde rechtsoordelen geen wij-
sant twee maal artikel 11a, eerste lid, van de
ECLI:NL:CBB:2013:14
ziging in de rechtspositie van A. mee en zijn
Tabakswet heeft overtreden en haar voor elk
zij dus niet op rechtsgevolg gericht. Hieraan
van deze overtredingen bij besluiten van 20
Besluit, rechtsoordeel, rechtsgevolg; oneven-
doet niet af dat NVWA A. in de brief heeft
maart 2009 een boete van € 300 opgelegd. Bij
redig bezwarende rechtsgang
gewezen op consequenties indien zij niet aan
besluit van 25 januari 2010 heeft de minister
genoemde verplichting voldoet.
de bezwaren van De Passant tegen de beslui-
(Awb, art. 1:3, eerste lid; Warenwetbesluit
Het College ziet, anders dan de rechtbank
ten van 20 maart 2009 ongegrond verklaard.
hygiëne van levensmiddelen Art. 2, lid 2, art.
heeft geoordeeld, geen grond voor het oor-
De Passant stelde beroep in bij de rechtbank
3, leden 1 en 2; Verordening (EG) nr.
deel dat A. een onevenredige belastende weg
Rotterdam. De rechtbank verklaarde het
853/2004; Verordening (EG) nr. 1774/2002 )
naar de rechter staat te wachten indien zij
beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat
een (handhavings)besluit zou uitlokken. A.
er geen objectieve en redelijke rechtvaardi-
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
kan immers, zonder daadwerkelijk de partij-
ging bestond om de terrassen van De Passant
(NVWA) vs A. (hoger beroep)
en mosselen in de handel te brengen, een
niet gelijk te stellen aan een overdekt buiten-
besluit van de minister uitlokken om te ver-
terras in de zin van de Nota van Toelichting
Het hoger beroep is gericht tegen de uit-
bieden de partijen mosselen in de markt te
bij het Besluit uitvoering rookvrije werkplek,
spraak van de rechtbank Rotterdam van 1
brengen. Tegen een dergelijk besluit, kun-
horeca en andere ruimten en de door het
juli 2010, met kenmerk AWB 09/4392 BC-T2
nen de rechtsmiddelen van de Awb worden
ministerie van VWS opgestelde Handleiding
en is ingesteld door de NVWA. NVWA heeft
aangewend, waarmee de deugdelijkheid van
invoering rookvrije horeca, sport en kunst/
aan A. bij brief van 20 januari 2009 bericht
de partijen mosselen aan de orde kan wor-
cultuur. Volgens de rechtbank kon het bestre-
dat een aantal mengpartijen mosselen niet
den gesteld. Er bestaan geen aanknopings-
den besluit van 25 januari 2010 reeds hierom
in de handel mogen worden gebracht. Onder
punten voor het oordeel dat met het uitlok-
geen stand houden, wegens strijd met het
deze brief was een bezwaarclausule opgeno-
ken van zo’n besluit de goede naam van A.
gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overwoog
men. Bij separate e-mails is daarna aan A
op het spel staat.
in dit verband dat hoewel de terrassen van
opgedragen twee partijen, waarvan aanvan-
De aangevallen uitspraak wordt vernietigd
De Passant niet als gelegen in de open lucht
kelijk was meegedeeld dat deze bij een gun-
en het beroep wordt alsnog ongegrond ver-
kunnen worden beschouwd, gelet op de lig-
stig analyseresultaat voor verdere verwerking
klaard.
ging van de terrassen – aan een ingang van
1804
‘De Passage’ aan een niet overdekte weg –
in aanmerking zouden kunnen komen, alsnog geblokkeerd moeten worden.
1805
geen verschil bestaat met de door de wet- en regelgever gemaakte uitzondering ten aanzien van een overdekt buitenterras met ten-
De NVWa verklaart A niet ontvankelijk in het door haar tegen deze mededelingen inge-
13 juni 2013, 10/1297
minste één open zijkant.
diende bezwaar. A stelt daartegen beroep in.
(Mrs. Aerts, Van Duuren en Stam)
De Minister stelde hoger beroep in bij het
ECLI:NL:CBB:2013:47
College. De Minister voerde onder meer aan dat uitzonderingen op de in artikel 11a, eer-
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Roken op terras in winkelpassage. Sprake
ste lid, van de Tabakswet neergelegde norm
De brief van 21 januari 2009 – waaronder de
van een in de open lucht gelegen overdekt
die de werkgever ertoe verplicht werknemers
rechtbank mede heeft begrepen de opvolgen-
buitenterras? Gelijkheidsbeginsel
tegen blootstelling aan tabaksrook te beschermen, beperkt moeten worden uitge-
de e-mails van NVWA – is volgens de rechtbank een besluit in de zin van artikel 1:3,
(Tabakswet, art. 11a; Besluit uitvoering rook-
legd. De Minister wees er daarbij op dat in de
eerste lid, van de Algemene wet bestuurs-
vrije werkplek, horeca en andere ruimten)
Nota van Toelichting bij het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek is vermeld dat hoe-
recht (hierna: Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de in deze brief vervatte
Hoger beroep ingesteld door de Minister van
wel werknemers ook bij het verrichten van
mededeling een zelfstandig en als definitief
Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen een
werkzaamheden in de open lucht kunnen
bedoeld rechtsoordeel impliceert. Naar het
uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
worden blootgesteld aan tabaksrook, het te
oordeel van de rechtbank zou een gang naar
14 oktober 2010
ver zou gaan om de verplichting van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet ook dan te
de rechter, gezien de gevolgen voor de naamsbekendheid van A. die het opmaken
Op 22 november 2008 vonden controles in
laten gelden. De werknemer kan zich in dat
van een proces-verbaal en met name een
het kader van de Tabakswet plaats door
geval eenvoudig aan de blootstelling onttrek-
eventuele schorsing als EG-visverwerkend
ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en
ken. In overdekte binnenplaatsen of terras-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2001
Rechtspraak
sen kan dit niet doordat rook daar blijft han-
in de open lucht gelegen buitenterrassen,
van de Bijlage Beproevingen van de stabili-
gen. Overdekte binnenplaatsen of terrassen
maar terrassen die zich bevinden in een
teit, sterkte en stijfheid van draagbaar klim-
worden dan ook niet als ‘in de open lucht’
overdekte ruimte. Het feit dat van beide ter-
materieel, welke bijlage behoort bij de Rege-
beschouwd. Dit is herhaald in de Nota van
rassen de zijkant is gelegen aan of nabij een
ling methoden van onderzoek draagbaar
Toelichting bij het Besluit uitvoering rook-
niet afgesloten ingang van ‘De Passage’ , die
klimmaterieel.
vrije werkplek, horeca en andere ruimten.
uitgeeft op een niet overdekte openbare
De Minister verklaarde het tegen dit
Voorts is een aanvulling gegeven ten aanzien
weg, en de overdekking van ‘De Passage’ een
besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
van zogenoemde buitenterrassen. Besloten
zodanige constructie heeft dat de weersom-
14 december 2009 ongegrond. De onderne-
is, aldus de Minister, dat roken op een terras
standigheden zich ook binnen het winkel-
mer stelde beroep in bij de rechtbank Rot-
mogelijk blijft, ook onder een luifel of para-
centrum kunnen doen gevoelen, betekent
terdam.
solvormige constructie, zolang het terras
niet dat niet van een overdekte ruimte kan
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond.
maar niet aan alle kanten afgesloten is.
worden gesproken. Gelet hierop is De Pas-
De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat
Verder voert de Minister nog aan dat de
sant onverkort gehouden te voldoen aan
voor het huishoudtrapje een belastbaarheids-
rechtbank van een onjuist feitencomplex is
artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet. Het
norm gold van 3500 Newton (N), dat de
uitgegaan. De ingang van ‘De Passage’ bij res-
College is anders dan de rechtbank van oor-
bezwaarschriftencommissie had overwogen
taurant Deluca is volgens de Minister niet
deel dat niet kan worden gesproken van een
dat bij het vastleggen van de toetsnorm 3500
geheel open en het terras van café De Pas-
geval dat gelijk te stellen is met een in de
N rekening is gehouden met het dynamische
sant ligt weliswaar in de buurt van een open
open lucht gelegen terras. Dat de eigenaar
gebruik van een trap en dat een trap met een
gedeelte in ‘De Passage’, maar is niet aan een
van ‘De Passage’ weigert om daar een rook-
maximale draagkracht van 150 kilo wordt
ingang gelegen. De situatie bij de terrassen
verbod in te stellen leidt het College niet tot
getest met een gewicht van 320 kilo, zijnde
van De Passant kan volgens de Minister niet
een ander oordeel. Niet alleen is ter zitting
het equivalent van 3500 N en dat de Minister
gelijkgesteld worden met een buitenterras
gebleken dat de Minister ook tegen de eige-
in het bestreden besluit dit advies integraal
met één volledig open zijde, maar doet eer-
naar van ‘De Passage’ handhavend is opge-
had overgenomen. In beroep had de Minister
der denken aan de situatie die aan de orde is
treden, maar bovendien staat de op De Pas-
evenwel een nota ingebracht van een mede-
in de uitspraak van de rechtbank van 4
sant rustende verplichting los van die van
werker van de VWA waarin is vermeld dat
november 2010 in de zaak AWB 09/3576,
de eigenaar van ‘De Passage’ .
hetgeen in het advies van de bezwaarschrif-
tegen welke uitspraak de betreffende onder-
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
tencommissie is opgemerkt over het testen
neming hoger beroep heeft ingesteld bij het
spraak, ongegrondverklaring van het bij de
met een gewicht van 320 kilo op een misver-
College. (zie in dit verband de uitspraak van
rechtbank ingestelde beroep.
stand moet berusten. Om een dynamische
het College van 13 juni 2013, nr. 10/1361,
Zie in dit verband tevens de uitspraak van het
belasting van 100 kilo te kunnen waarborgen
ECLI:NL:CBB:2013:49)
College van dezelfde datum met nr.
zou op de trap een gewicht van 340 kilo moe-
De Passant brengt hier tegenin dat ‘De Passa-
ECLI:NL:CBB:2013:49
ten worden aangebracht. Bij een belasting van 150 kilo zou het testgewicht dan 510 kilo
ge’ geen overdekt winkelcentrum is, omdat het een koepel heeft die bestaat uit een zwevende constructie op een hoogte van circa 25
1806
moeten zijn. Deze nota leidde de rechtbank tot de conclusie dat het advies van de bezwaarschrif-
meter, die is geplaatst op ongeveer 1,20 meter van de bovenrand van de bebouwing.
18 juni 2013, 10/1024
tencommissie deels van een onjuiste feitelij-
Bij de koepel kan derhalve lucht van onder
(Mrs. Aerts, Doolaard en Smorenburg)
ke grondslag was uitgegaan en dat het
en boven toe- en afvloeien. Voorts voert De
ECLI:NL:CBB:2013:13
bestreden besluit, waarin dat advies was overgenomen, deels op een ondeugdelijke
Passant onder meer aan dat de eigenaar van winkelcentrum ‘De Passage’ van mening is
Belastbaarheidsnorm voor huishoudtrapje.
motivering berust. De rechtbank verklaarde
dat een rookverbod in ‘De Passage’ niet van
Schrijf- of typefouten in het advies van
het beroep gegrond, zag aanleiding om de
toepassing is, omdat het winkelcentrum is
bezwaarschriftencommissie waarin is uit-
rechtsgevolgen van het besluit van 14
gebouwd op een openbare straat, gelegen
eengezet op basis waarvan de norm is
december 2009 in stand te laten en veroor-
tussen winkel. Een rookverbod is daar niet
bepaald dient geen aanleiding te vormen
deelde de Minister in de proceskosten, waar-
haalbaar en niet uitvoerbaar. Zelfs al zou de
om het beroep gegrond te verklaren.
onder de kosten van een door de ondernemer ingebracht TNO-deskundigenrapport.
beheerder een rookverbod instellen, dan is dit niet te handhaven, omdat het wandelge-
Hoger beroep ingesteld door een onderne-
Volgens de rechtbank was het gelet op de
bied dan wel de straat van het winkelcen-
mer die een huishoudtrapje op de markt
misverstanden omtrent de feitelijke grond-
trum van de gemeente Den Haag is.
bracht, tegen een uitspraak van de recht-
slag van de veiligheidsnorm redelijk dat de
Het College is gelet op de ook reeds door de
bank Rotterdam van 12 augustus 2010,
ondernemer een deskundigenrapport had
Minister aangehaalde tekst van de Nota van
LJN BN4442
laten opstellen. De Minister stelde hoger beroep in bij het
Toelichting bij het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten
Bij besluit van 8 mei 2009 heeft de Minister
College. De Minister voerde onder meer aan
(Stb. 2008, 122), de Nota van Toelichting bij
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hier-
dat de volgens de rechtbank onjuiste grond-
het Besluit uitzonderingen rookvrije werk-
na: de Minister) aan een ondernemer die
slag in het besluit van 14 december 2009
plek (Stb. 2003, 561) en de Handleiding
een huishoudtrapje op de markt heeft
een norm betreft die is neergelegd in een
invoering rookvrije horeca, sport en kunst/
gebracht, een boete opgelegd van € 900
wettelijk voorschrift. Daaraan doet niet af
cultuur (versie 27 juni 2008) van oordeel dat
omdat het huishoudtrapje niet voldeed aan
dat de bezwaarschriftencommissie bij haar
het uitzonderingsregime voor ‘in de open
de eisen van artikel 2, eerste lid, van het
uiteenzetting over die norm schrijf- of type-
lucht’ in het geval van De Passsant toepas-
Besluit draagbaar klimmaterieel (Warenwet)
fouten heeft gemaakt. De Minister voerde
sing mist. Beide terrassen zijn immers geen
in verbinding met artikel 2, onder a en c,
voorts aan dat hij ten onrechte in de proces-
2002
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Rechtspraak
kosten was veroordeeld, omdat het deskun-
op het vliegveld Groningen Airport Eelde
Gecombineerde opgave 2010 opgegeven per-
digenonderzoek dat de ondernemer heeft
(hierna: het vliegveld). Bij de vaststelling
celen in overwegende mate voor landbouw-
laten uitvoeren geen enkel redelijk doel kon
van de bedrijfstoeslag voor 2010 stelt de
activiteiten in gebruik zijn, gaat om het fei-
dienen.
Staatssecretaris van Economische Zaken
telijk gebruik van de percelen ten tijde van
Het College stelt de Minister in het gelijk.
(hierna: verweerder) zich op het standpunt
belang. Vast staat dat door of voor de land-
Het College overweegt daartoe dat de
dat de oppervlakte van de zich op het vlieg-
bouwer op de betreffende percelen gras is
Minister in het besluit van 14 december
veld bevindende percelen niet subsidiabel
gemaaid en geoogst, dat de percelen zijn
2009 de ondernemer de belastbaarheids-
is, zodat geen uitbetaling van toeslagrech-
bemest en dat hierop weidesleep is uitge-
norm van 3500 N onverkort heeft tegenge-
ten kan plaatsvinden. In de tussenuit-
voerd. De mest was afkomstig van de door
worpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat
spraak van 3 december 2012 heeft het Col-
de landbouwer gehouden kalveren en het
deze norm, neergelegd in een algemeen
lege overwogen dat uit de van toepassing
gras was bestemd voor deze kalveren. Het
verbindend voorschrift, niet in strijd is met
zijnde Europese verordeningen en de Rege-
betoog van verweerder dat de percelen
hogere regelgeving, noch met het verbod
ling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de
tevens volledig in gebruik waren als veilig-
van willekeur. Uit dat in hoger beroep niet
Regeling) niet blijkt dat de oppervlakte van
heidszone voor de start- en landingsbanen
bestreden oordeel volgt dat deze norm
percelen gelegen op een voor luchtvaart
van het vliegveld acht het College onjuist.
geen verbindende kracht kan worden ont-
aangewezen terrein als zodanig worden
De door verweerder afgekeurde percelen (in
zegd. In het licht daarvan ziet het College
uitgesloten van bedrijfstoeslag. Het gaat
totaal 56.26 ha) bevinden zich slechts voor
niet in dat enige betekenis toekomt aan de,
erom of de grond overwegend voor land-
een deel lang start- en landingsbanen. Het
in het besluit van 14 december 2009 uit
bouwactiviteiten wordt gebruikt. Voor land-
College verwijst in dit verband naar de ver-
het advies van de bezwaarschriftencommis-
bouwgrond die tevens voor niet-landbouw-
klaring van de havenmeester van het vlieg-
sie overgenomen, schrijf- of typefout in het
activiteiten wordt gebruikt, geldt dat deze
veld, waarin wordt aangegeven dat alleen bij
testgewicht behorende bij een norm van
wordt aangemerkt als overwegend voor
de start en landing van vliegtuigen een
3500 N. In het betrokken deel van het
landbouwdoeleinden gebruikte grond
strook van 50 meter aan weerszijden van de
advies zet de commissie uiteen op basis
indien het uitoefenen van de landbouwacti-
start- en landingsbanen zal veiligheidszone
waarvan die norm is bepaald. Naar het oor-
viteit geen noemenswaardige hinder
noodzakelijk is. Uitgaande van een veilig-
deel van het College doet de schrijf- of
ondervindt van de intensiteit, de aard, de
heidszone die bestaat uit stroken langs de
typefout in die toelichting er niet aan af
duur en de planning van niet-landbouwac-
start- en landingsbanen van het vliegveld
dat de regelgeving waarin de norm van
tiviteiten. Bij de tussenuitspraak van 3
moet een aanzienlijk oppervlakte van de
3500 N is neergelegd, niet onverbindend is
december 2012 is verweerder opgedragen
percelen van de landbouwer resteren die
en dus terecht is toegepast. Derhalve was
om onder opgave van redenen vast te stel-
daarbuiten is gelegen. Nu verweerder heeft
er geen aanleiding het beroep gegrond te
len of, en zo ja voor welke oppervlakte, de
nagelaten te onderbouwer wat de niet-land-
verklaren en het besluit van 14 december
door de landbouwer in de Gecombineerde
bouwactiviteiten op de gehele oppervlakte
2009 te vernietigen.
opgave 2010 opgegeven percelen niet
zijn geweest in 2010, houdt het College het
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
geacht kunnen worden in overwegende
ervoor dat de percelen uitsluitend in
spraak en ongegrondverklaring van het door
mate voor landbouwactiviteiten in gebruik
gebruik zijn geweest voor de landbouwacti-
de ondernemer bij de rechtbank ingestelde
te zijn geweest.
viteiten van de landbouwer. De weigering
beroep.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft
van verweerder om de bedrijfstoeslag toe te
verweerder het besluit van 14 december
kennen voor het jaar 2010 op grond van
2011 voorzien van een aanvullende motive-
artikel 9 van de Verordening (EG) nr.
ring. Verweerder stelt in de eerste plaats dat
1120/2009 en artikel 21b van de Regeling
de opgegeven oppervlakte niet subsidiabel
mist dan ook feitelijke grondslag.
28 juni 2013, AWB 11/1047
is, omdat deze niet voldoet aan de in artikel
Het College overweegt voorts dat de land-
(Mrs. Doolaard, Albers en Scholten-
21b van de Regeling neergelegde voorwaar-
bouwer beschikte over het feitelijk gebruik
Hinloopen)
de dat de landbouwgrond niet meer dan 90
en een gebruikstitel ten aanzien van de per-
ECLI:NL:CBB:2013:22
dagen per jaar voor niet-landbouwactivitei-
celen. De door verweerder aangevoerde
ten wordt gebruikt. Ook vindt er op het
omstandigheden leiden niet tot de conclusie
Perceel landbouwgrond gelegen op een
vliegveld iedere 5,41 minuten een vliegbe-
dat de landbouwer onvoldoende autonomie
vliegveld. In overwegende mate voor land-
weging plaats. Dat is dusdanig belemme-
had om te kunnen spreken van beheer.
bouwactiviteiten in gebruik?
rend, aldus verweerder, dat niet kan worden
Volgt: gegrondverklaring van het beroep
volgehouden dat de percelen in overwegen-
tegen het besluit van 14 december 2011, ver-
(Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad
de mate als landbouwgrond in gebruik zijn.
nietiging van het bestreden besluit, opdracht
van 19 januari 2009; Verordening (EG) nr.
Het onderhoud wordt daarom geacht plaats
aan verweerder om binnen zes weken na
1120/2009 van de Commissie van 29 oktober
te vinden in het kader van de verkeerskun-
deze uitspraak een nieuw besluit te nemen
2009; Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de
dige functie van de percelen. Ten tweede is
op het bezwaar met inachtneming van deze
Commissie van 30 november 2009; Regeling
verweerder van mening dat de percelen niet
uitspraak.
GLB-inkomenssteun 2006)
subsidiabel zijn, omdat de landbouwer,
1807
gelet op de veiligheidsvoorschriften van de Vervolg op een tussenuitspraak van 3
luchthaven onvoldoende autonomie over de
december 2012 (LJN BY6017, NJB 2013,81)
percelen heeft om van beheer te kunnen spreken.
Een landbouwer heeft vanaf 2007 het
Het College overweegt dat het ten aanzien
gebruik van een aantal percelen, gelegen
van de vraag of de door de landbouwer in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2003
1808
Boeken
Begrensde vrijheid in het IPR Dit boek bevat bijdragen over partijautonomie en haar begrenzingen in het internationaal privaatrecht. Het betreffen de bijdragen geleverd aan het symposium gehouden op 28 september 2012 ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van prof. mr. P. Vlas als hoogleraar internationaal privaatrecht en rechtsvergelijking aan de Vrije Universiteit Amsterdam. De auteurs bespreken deze beperkingen voor verschillende rechtsgebieden. Zo wordt aandacht besteed aan de vraag of een rechtskeuze en een forumkeuze in het IPR-personen- en familierecht door cultureel-maatschappelijke waarden worden beperkt. Bestaat er partijautonomie in het internationaal alimentatierecht? Verder wordt besproken of de Crisisinterventiewet de rechtskeuze van partijen bij een overeenkomst beperkt en of de keuzevrijheid van contractspartijen voor het Gemeenschappelijk Europees Kooprecht wordt beperkt. Wat betreft het IPRvennootschapsrecht staan de belemmeringen van de mobiliteit van vennootschappen door het Europese recht en de Wet Flex-BV centraal. In het kader van het internationale procesrecht wordt besproken of partijen – in afwijking van een forumkeuze – een procedure kunnen beginnen voor de rechter van een andere lidstaat van de Europese Unie. Met bijdragen van Th.M. De Boer, E.N. Frohn, F. Ibili, G. van Solinge, M. Zilinsky, A.J. Berends, J.W. Rutgers, J.F. Vlek en P. Vlas. mr. J.W.W. Rutgers en mr. M. Zilinsky (red.) IPR Thema Reeks 3 Maklu-Uitgevers 2013, 112 p., € 29 ISBN 978 90 4660 602 5
Sociale media Actuele juridische aspecten Sociale media zijn alomtegenwoordig. Zowel in onze persoonlijke levenssfeer als op het werk, in familiale context of in onze hoedanigheid van consument zijn ze niet meer weg te denken. Door de democratische toegang tot sociale media, waarvoor men
2004
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
enkel een e-mailadres en een beperkte computerkennis nodig heeft, zijn sociale media uitgegroeid tot de grootste hype van het begin van deze eeuw. Hoewel de sociale media vele voordelen bieden, bleven inbreuken en misbruiken niet uit. De snelheid en dominantie waarmee sociale media hoe langer hoe meer ons internetgebruik sturen, roepen een brede waaier van juridische vragen op. Dit boek laat onderzoekers en praktijkjuristen aan het woord, die vanuit het bestaande (Belgische) wettelijke kader en actuele rechtspraak dieper op deze vragen ingaan. Rekening houdend met de snelle ontwikkelingen, worden instrumenten aangereikt om risico’s in kaart te brengen, misbruiken te voorkomen en inbreuken tegen te gaan. Peggy Valcke, Pieter Jan Valgaeren en Eva Lievens (eds.) Intersentia 2013, xvi + 286 p., € 75 ISBN 978 94 0000 370 5
Administrative Sanctions in the European Union This book offers an overview of the main legal systems of administrative sanctions with analyses of the administrative law sanctioning systems in 13 Member States and the European Union. The focus is on both remedial and deterrent sanctions in administrative law. Especially where deterrent sanctions are involved, the aspects of national and international constitutional law are analysed as well as the influences of criminal law approaches in this legal area. After a general analysis of the definitions of sanction, country analyses are presented of Austria, Belgium, Finland, France, Germany, Greece, Italy, the Netherlands, Portugal, Romania, Spain, Sweden and United Kingdom. The book concludes with an analysis of administrative sanctions in EU Law. This collection is the result of an expert meeting of and a cooperation between specialists in both criminal law and administrative law. Oswald Jansen (ed.) Intersentia 2013, xxxii + 642 p., € 135 ISBN 978 17 8068 136 8
Grondrechten De nationale, Europese en internationale dimensie
Grondrechten spelen tegenwoordig op vrijwel alle rechtsterreinen een rol. Ook worden grondrechten door steeds meer instrumenten gereguleerd. De bescherming van grondrechten is door deze ontwikkelingen bijzonder complex geworden. Het is niet altijd gemakkelijk te doorgronden welke eisen op de verschillende ‘niveaus’ van grondrechtenbescherming (internationaal, Europees, nationaal) worden gesteld en hoe die zich tot elkaar verhouden. Dit boek beoogd daarom een integraal en gestructureerd overzicht te verschaffen van de eisen die vanuit het internationale, het Europese en het nationale recht worden gesteld bij de bescherming van grondrechten. Voor ruim twintig grondrechten, variërend van het folterverbod en het recht op vrijheid van meningsuiting tot het recht op een schone leefomgeving, biedt het boek een overzicht van de juridische stand van zaken. Voor ieder grondrecht wordt de regelgeving en rechtspraak vanuit de Raad van Europa behandeld, waarbij veelal EVRM en de EHRM-rechtspraak centraal staan. Daarnaast wordt ingegaan op de regelgeving en rechtspraak in het kader van de Europese Unie, in het bijzonder het EUGrondrechtenhandvest. Vervolgens komt steeds de nationale bescherming aan de orde, in het bijzonder de bescherming die wordt geboden door de Grondwet. Een afzonderlijke paragraaf is voor elk grondrecht gewijd aan internationale regulering van het grondrecht. Iedere bespreking van een grondrecht wordt besloten met een integratieparagraaf, waarin wordt belicht hoe de verschillende niveaus van grondrechtenbescherming met elkaar samenhangen, waarin zij van elkaar verschillen of overlappen, en waar mogelijke knelpunten bestaan. J.H. Gerards (eindred.), M.L. van Emmerik, B. Barentsen, J.H. Crijns, T. Barkhuysen, A.J. Nieuwenhuis, K.M. de Vries, F.C. van der Jagt en J.P. Loof Ars Aequi Libri 2013, 462 p., € 39,50 ISBN 978 90 6916 920 0
Tijdschriften
1809 Burgerlijk (proces) recht Advocatenblad Nr. 6, juli 2013 Mr. I. Willemars Samen het schip in – Aan de hand van recente uitspraken van de Hoge Raad gaat schr. nader in op de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat. Schr. bespreekt twee arresten: een arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013, LJN BY7840, waarin het ging om de aansprakelijkheid van maten in een advocatenmaatschap, en een andere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2013 Rb, LJN BZ8515, over de aansprakelijkheid van een notaris. Uit beide uitspraken kan volgens schr. worden afgeleid dat samenwerkende beroepsbeoefenaren, zeker als dat in een maatschap is, een verhoogd risico lopen aansprakelijk te worden gesteld.
Advocatenblad Nr. 7, augustus 2013 J. van den Boom Mogelijke verweren voor de gedagvaarde opdrachtgever die niet wil betalen – Een advocaat die in een procedure een opdrachtgever bijstaat die vanwege wanprestatie van de dienstverlener niet wil betalen, kan als verweer niet alleen een beroep doen op wanprestatie. Dit levert namelijk mogelijk een ondeugdelijk verweer op, waardoor er sprake is van een beroepsfout van de advocaat. Schr. bespreekt een aantal rechtsgronden waarop de cliënt zich kan beroepen, teneinde zich adequaat te verweren tegen een vordering tot betaling. Een en ander wordt aan de hand van een praktijkvoorbeeld toegelicht.
Advocatenblad Kronieken, nr. 2, 2013 – Deze aflevering betreft een Kroniekenbijlage van het Advocatenblad met daarin de Kronieken Aansprakelijkheidsrecht en Burgerlijk Procesrecht over 2012.
ANWB Verkeersrecht 61e jrg. nr. 7/8, 2013 Thema Smartengeld Prof. mr. N. Frenk De waarde van smartengeld – Sinds 1992 heeft bij de ernstigste letsels de hoogte van het smartengeld geen enkele ontwikkeling doorgemaakt. Al meer dan 20 jaar is € 136.134,- de bovengrens. Zelfs de geldontwaarding is in al die jaren nauwelijks verdisconteerd. Feitelijk is er dan ook sprake van achteruitgang. En dat terwijl in dezelfde periode in een aantal van de ons omringende landen de bedragen wel fors zijn gestegen. Het is voor de Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP), de Stichting Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV) en de Letselschade Raad aanleiding geweest om in een aantal expertmeetings te zoeken naar verbeteringen wat betreft het smartengeldniveau, de vaststelling van het bedrag en de wijze waarop de immateriële schade wordt afgewikkeld. Prof. mr. C.C. van Dam Begroting en verhoging van het smartengeld – Schr. bespreekt vanuit een internationaal perspectief twee actuele smartengeldvragen: hoe kan het smartengeld op meer consistente en transparante wijze worden begroot? En hoe kan de huidige stagnatie in de hoogte van het smartengeld worden doorbroken? Hij geeft aan hoe deze vragen in het buitenland worden beantwoord en wat daarvan in Nederland kan worden geleerd. Prof. mr. A.J. Verheij Twee benaderingen van vergoeding van immateriële schade – In de loop van de geschiedenis hebben zich twee benaderingen van vergoeding van immateriële schade uitgekristalliseerd. In deze bijdrage worden de consequenties van beide benaderingen geanalyseerd voor de hoogte van het smartengeld en voor de voorwaarden voor vergoeding van shock- en affectieschade. De conclusie is dat geen van beide benaderingen zaligmakend is, maar dat er – met name bij shockschade – goede argumenten zijn voor de Nederlandse rechter om over te stappen op een andere benadering dan de thans gebruikelijke. Prof. mr. G. de Groot Smartengeld en de rechter – Deze bijdrage gaat over de vaststel-
ling van het toewijsbare bedrag aan smartengeld in letselschadezaken door de rechter. Buiten beschouwing blijft de daaraan voorafgaande behandeling van letselschadezaken door de rechter, waaronder ook de beoordeling óf immateriële schade is geleden. Wel verdient vooraf opmerking dat de rechter smartengeld zelden als enige schadepost beoordeelt en dat de vaststelling van smartengeld meestal pas kan plaatsvinden, nadat de uitgangspunten van de schadeberekening zijn vastgesteld. Mr. Chr.H. van Dijk De rol van partijen in de discussie over de hoogte van het smartengeld – De hoogte van het smartengeld houdt de gemoederen in Nederland bezig. Al in 2000 verscheen in Verkeersrecht een Woordkramer met de titel ‘Is smartengeld aan herijking toe?’. Ook daarna is door diverse schrijvers betoogd dat de toegekende smartengeldbedragen achterlopen bij wat in het buitenland in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 4e jrg. nr. 5, juli 2013 Mr. J.W. Wetsenberg, mr. H.A. Stein De vaststellingsovereenkomst op de comparitie na antwoord – Een van de hoofddoelen van de comparitie na antwoord in een civiele zaak is het beproeven van een schikking. Daartoe wordt de comparitie ook aangewend, soms zelfs uitsluitend. Een schikking die aldus tot stand komt, is meestal een vaststellingsovereenkomst. Wat zijn dan aandachtspunten waarmee men bij het treffen van een dergelijke schikking rekening dient te houden? Mr. E.C. Beekman Nieuwe maximale betalingstermijn – Op 16 maart 2013 is de wet in werking getreden die de Richtlijn betalingsachterstanden implementeert. In dit artikel wordt een deel van de Richtlijn uitgelicht, namelijk de nieuwe maximale betalingstermijn van zestig dagen voor professionele partijen. Mr. M. Wallart Boilerplates naar Nederlands recht: deel I – In de westerse commerciële contractenpraktijk behoren boilerplateclausules tot de gebruikelijke kost. Ondernemingen verwerken ze in hun
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2005
Tijdschriften
standaardcontracten en algemene voorwaarden, brancheorganisatries in hun branchevoorwaarden en juristen in de modellen waar zij op teruggrijpen als zij aan het contractenschrijven slaan. Waar in Nederlandstalige commerciële overeenkomsten boilerplates soms nog wel eens achterwege blijven, lijken Engelstalige overeenkomsten zonder boilerplates, ook indien beide partijen Nederlandse rechtspersonen zijn en naar Nederlands recht wordt gecontracteerd, een zeldzaamheid geworden.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 3, juni 2013 Mr. drs. L. Wijnbergen Betekening aan onbekende erfgenamen en andere onbekende gedaagden – In een arrest van 5 april 2013 heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag hoe een exploot aan de onbekende erfgenamen van een overleden huurder moet worden betekend. Ook onder andere omstandigheden kunnen de personen van gedaagden onbekend zijn. Welke regels gelden voor betekening in dergelijke gevallen en waarom heeft de Hoge Raad in dit geval voor een omslachtige en kostbare weg gekozen? Mr. M.A. Doyer De gebrekenregeling van titel 7.4 BW bij de huur van bedrijfsruimte – Over welke middelen beschikken huurder en verhuurder van bedrijfsruimte voor een voor hen positieve uitwerking van de gebrekenregeling?
WPNR 144e jrg. nr. 6982, 13-20 juli 2013 Prof. mr. J.B. Huizink Privaatrecht Actueel. Het belang van de vennootschap en daarmee verbonden onderneming: te ver doorgeschoten? – Met de Wet bestuur en toezicht moeten zowel het bestuur als de raad van commissarissen handelen in het belang van de vennootschap en de daarmee verbonen onderneming. Is dat te veel van het goede? Prof. mr. A.A. van Velten Ontwikkelingen: Goederenrecht (II, slot) – In vervolg op eerder verschenen rechtspraakoverzichten inzake registergoederen worden de belangrijkste uitspraken van 2008 tot heden kort
2006
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
toegelicht. Mr. C.J.M. van Doorn De afwikkeling van massaschade: optimale belangenbehartiging door belangenorganisaties? – In deze bijdrage wordt onderzocht of de collectieve belangenbehartiging door belangenorganisaties in de DSBzaak voldoende tegemoet komt aan de daadwerkelijke zorgen, wensen en behoeften van benadeelden.
WPNR 144e jrg. nr. 6983, 27 juli-3 augustus 2013 Prof. mr. F.M.J. Verstijlen Privaatrecht Actueel. Iedereen pandhouder: door de ‘verzamelpandakte’ naar paritas creditorum – Schr. verkent de mogelijkheden om met de ‘verzamelpandakteconstructie’ de paritas creditorum te bevorderen. Prof. mr. B.F. Assink Verbindingen tussen bestuurderschap, bestuurderaansprakelijkheid en civielrechtelijk bestuursverbod – Rechtspraak over (bestuurders)aansprakelijkheid en het voorontwerp civielrechtelijk bestuursverbod illusteren, dat steeds belangrijker wordt in welk kader de aangesproken actor is opgetreden; bestuurderschap of niet? Dit artikel licht dat centrale afbakeningsvraagstuk uit. Mr. S.M.M. van Dooren, mr. R. Westrik De Hoge Raad en de eenheid in het vermogensrecht – Is het vermogensrecht, in het bijzonder het verhaalsrecht, aan herziening toe? Op belangrijke punten in het verhaalsrecht gaat de Hoge Raad voortdurend ‘om’ – op weg naar een nieuwe rechtssystematiek?
1810 Europees recht Common Market Law Review Nr 3, juni 2013 E. Chiti, P. Gustavo Teixeira The constitutional implications of the European responses to the financial and public debt crisis – With their paper authors wish to contribute to an important aspect
often overlooked in the emerging discussion on the future of the European Union as a polity. They argue that the EU responses to the financial and public debt crisis have already set in motion several processes that are reshaping the EU polity, and have introduced a number of problematic changes. Their paper focuses on three main processes impacting on the EU’s overall architecture. The first process regards the shift from one EU method of action to another. The second process is the legal evolution of EU action, endangering the legal and institutional unity of the EU. The third process is the partial and contradictory transformation of the Economic and Monetary Union from a ‘community of benefits’ to a ‘community of benefits and risk-sharing’, which raises functional and legitimacy issues. D. Thym EU migration policy and its constitutional rationale: A cosmopolitan outlook – Author aims to identify the constitutional rationale of EU migration law. In light of the ever-growing EU legislation, EU experts struggle to identify an appropriate concept for the legal status of third-country nationals. Their status is also subject of many controversial European Court of Justice judgments. In response to this confusion, author proposes to rationalize European migration law as a policy field in its own right. W. Haslehner ‘Consistency’ and fundamental freedoms: The case of direct taxation – In order to justify deviations from the fundamental freedoms, the European Court of Justice has on various occasions required Member States to comply with a standard of ‘consistency and coherence’. Taking direct lax law as an example, author analyses the concrete issues arising from the application of the concept of ‘consistency’. A. Kur Harmonization of intellectual property law in Europe: The ECJ trade mark case law 2008-2012 – The European trade mark system, that consists of the two legal acts the Trade Mark Directive and the Community Trade Mark Regulation, is about to undergo its first major change. The Community trade mark
Tijdschriften
system is administered by the Office for Harmonization in the Internal Market, where applications for Community Trade Marks (CTMs) are made and decisions taken. These decisions are subject to appeal to the General Court and European Court of Justice, the latter also giving preliminary rulings. Author starts her survey with the requirements for protection. She concludes by addressing the Commission’s plans for change. If accepted, trade mark law will become even more ‘privatized’ with the creation of an all-encompassing, freely accessible database.
Nederlands tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 6, juli 2013 Mr. dr. Allard Knook De nieuwe DAEB-gids van de Europese Commissie: balanceren op drie koorden tegelijkertijd – In 2011 nam de Europese Commissie het nieuwe DAEB-pakket aan, dat vorig jaar in werking is getreden. Recent heeft de Commissie een nadere toelichting gegeven bij dit DAEB-pakket in de vorm van een Werkdocument. Dit artikel laat zien dat dit Werkdocument helaas een weerspiegeling vormt van drie historisch gegroeide spanningsvelden op dit gebied, waardoor aan de bruikbaarheid ervan in de praktijk kan worden getwijfeld Mr. drs. M.A. Fierstra Åkerberg Fransson: ruim toepassingsgebied van Handvest op handelingen van lidstaten – Op 26 februari 2013 heeft het Hof van Justitie het lang verwachte arrest Åkerberg Fransson gewezen. Gespannen werd naar dit arrest uitgekeken, omdat de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Zweedse verwijzende rechter duidelijkheid moesten brengen over de vraag wanneer lidstaten aan de verplichtingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn gebonden. Deze bijdrage duidt de betekenis van dit arrest door het te plaatsen tegen de achtergrond van eerdere rechtspraak en de ontwikkelingen die hebben geleid tot een juridisch bindend
Handvest en de analyse van het hoofdgeding op grond waarvan de verwijzende rechter heeft besloten het Hof van Justitie te adiëren. Prof. dr. J.M. Smits Wie doet wat? – De verdeling van bevoegdheden tussen de Europese Unie en de lidstaten staat sterk in de belangstelling. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of meer te zeggen valt over wie wat moet doen in Europa. Onderzocht wordt welke bijdrage juristen, economen en politicologen tot nu toe aan dit debat hebben geleverd. Vervolgens wordt een aanzet gedaan voor de ontwikkeling van een kader dat kan helpen om de vraag naar de optimale bevoegdheidsverdeling te beantwoorden. Prof. dr. H. de Waele De Commissie-Hongarijeconfrontatie. Van vervroegd pensioen, leeftijdsdiscriminatie en rechterlijke onafhankelijkheid – Sinds de verkiezingsoverwinning van Viktor Orbán in 2010 heeft Hongarije in rap tempo een constitutionele metamorfose ondergaan. De Europese Commissie startte nog datzelfde jaar een inbreukprocedure, die eind vorig jaar uitmondde in een veroordeling van Hongarije door het Hof van Justitie. Deze casus is met name saillant vanwege de tweeslachtige benadering van de Commissie enerzijds, en het kordate oordeel van het Hof van Justitie anderzijds. Hoe dan ook voegt het arrest een nieuw hoofdstuk toe aan de groeiende hoeveelheid jurisprudentie over leeftijdsdiscriminatie in het EU-recht, en de kaderrichtlijn gelijke behandeling bij arbeid.
Tijdschrift voor Constitutioneel recht 4e jrg. nr. 3, juli 2013 Prof. mr. H.G. Hoogers Karlsruhe en Europa deel zoveel: de ESM-uitspraak van het Bundesverfassungsgericht – In de voorlopige voorziening-uitspraak is het Bundesverfassungsgericht akkoord gegaan met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)-verdrag en ook met het Begleitgesetzgebung. Aldus heeft het Duitse constitutionele hof een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan zijn uitspraken over de verhouding tussen het Duitse en het Europese
recht en daarmee over het karakter en de reikwijdte van de Europese integratie. In deze bijdrage zet schr. de voorgeschiedenis van de uitspraak uiteen, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het ESM-verdrag en zijn wordingsgeschiedenis. Schr. analyseert de ESM-uitspraak in het kader van haar verhouding tot de jurisprudentie van het Hof met betrekking tot de Europese integratie, met name de Lissabon-uitspraak van 2009, en maakt een vergelijking met de goedkeurings- en implementatieprocedure van het ESM-verdrag in Nederland.
1811 Fiscaal recht Forfaitair 26e jrg. nr. 236, juli 2013 Mr. M. Kastelein Uw lijfrente vervalt... u ontvangt niet de hoofdprijs! – In Forfaitair 235 belichtte schr. de tweede pijler Pensioen. In dit nummer wordt de derde pijler Lijfrente onder de aandacht gebracht. A.V. Fok, J. Gosschalk, B.W. Jorissen Het Nederlandse toptarief: is het optimum bereikt? – Schrs. behandelen het Nederlandse belastingtarief. De discussie woedt al jaren of het tarief in de vierde schijf moet worden verhoogd. In deze bijdrage beantwoorden schrs. de vraag of het tarief aan zijn top is. Mr. M.G.C. Tromp Sprinkhanenplaag definitief voorbij? – Per 1 januari 2012 is in art. 15ad Wet op de vennootschapsbelasting 1969 een bepaling opgenomen tegen overnameholdingconstructies. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen een buitenlandse dochtermaatschappij en een buitenlandse vaste inrichting. Schr. behandelt de vraag of dit in strijd is met de vrijheid van vestiging, T.A. Keijzer Art. 13I VPB 1969: nieuwe troef overheid in strijd tegen excessieve renteaftrek? – In deze bijdrage brengt schr. art. 13I Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onder de aandacht. Aan de hand van enkele uitgelichte punten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2007
Tijdschriften
wordt onderzocht of het artikel de ‘troef’ is in de strijd tegen excessieve renteaftrek.
Praktijkblad Salarisadministratie 15e jrg. nr. 11, 26 juli 2013 Mr. B. Agerbeek Verklaring arbeidsrelatie wordt vervangen door webmodule – De Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geeft de opdrachtgever duidelijkheid of hij loonheffingen moet inhouden en betalen over de inkomsten van de ingehuurde zelfstandige. Per 1 januari 2015 wordt dit systeem vervangen door een webmodule via de Kamer van Koophandel. De opdrachtgever moet met deze webmodule de zelfstandigheid van de opdrachtnemer controleren. Waar bij de VAR nu de opdrachtnemer verantwoordelijk is voor de juistheid van de feiten en omstandigheden, wordt bij de webmodule de aansprakelijkheid ook bij de opdrachtgever gelegd. Mr. H. Sligchers Bestuurder fiscaal aansprakelijk – Bestuurdersaansprakelijkheid kan ertoe leiden dat de bestuurder van de vennootschap onder voorwaarden privé aansprakelijk wordt gesteld voor niet betaalde schulden van de vennootschap (meestal naamloze of besloten vennootschap). Is sprake van een vennootschap onder firma, dan zijn de vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor niet betaalde schulden. Hoe het zit met de bestuurdersaansprakelijkheid als de vennootschap de loonheffingen niet betaalt, staat beschreven in dit artikel.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7009, 11 juli 2013 Mr. J.A.M. Leijten, WFR 2013/868 Verhuur-plus, één met btw-belaste dienst of toch niet? – Afhankelijk van de omstandigheden kan bij de terbeschikkingstelling van een ruimte in samenhang met aanvullende dienstverlening sprake zijn van de verhuur van vastgoed dan wel van een andere (met btw belaste) dienst. Kan op basis van recente arresten de terbeschikkingstelling van kantoorruimte met aanvullende diensten (de zogenoemde verhuur-plus) nu ook als één algemene met btw-belaste dienst kwalificeren en welke factoren spelen hierbij dan een rol?
2008
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7010, 18 juli 2013 Mr. H.K. Nijkamp MSRE, WFR 2013/886 Huurderslasten en de hypotheekrenteaftrek – In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën uit 2010 aangaande de eigenwoningrente is voor het eerst verwezen naar eigenaarslasten. De tegenhanger van dat begrip is de huurderslast. In dit artikel onderzoekt schr. wat de reikwijdte is van deze toevoeging aan de hand van twee arresten van de Hoge Raad uit 1988 en 1995. De conclusie die schr. trekt, wordt gebruikt om een aantal recente gerechtelijke uitspraken te beoordelen. Daarnaast wordt kort aandacht geschonken aan het civiele recht en het gebruik van de term huurdersbelang in het verzekeringsrecht. Drs. S.G.J.W. van der Doelen, L.H. Storm van ’s Gravesande RA, WFR 2013/893 Bankenbelasting: Robuust en eenvoudig? Gebruikerservaringen met de Wet bankenbelasting – In 2012 werd door negen banken voor het eerst aangifte bankenbelasting gedaan. Deze banken zijn gevraagd naar hun gebruikerservaringen. De bevindingen uit dit onderzoek leidden tot aanbevelingen aan de wetgever om de Wet bankenbelasting nog robuuster en eenvoudiger te maken.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7011, 25 juli 2013 Mr. dr. J. Vleggeert, WFR 2013/916 Stop met afgeven tax rulings aan brievenbusmaatschappijen – De kwestie die in dit artikel aan de orde wordt gesteld, is of Nederland voldoende maatregelen neemt om misbruik van belastingverdragen door brievenbusmaatschappijen te voorkomen. Schr. betoogt dat substance-eisen geen goede maatstaf vormen om te beoordelen of sprake is van verdragsmisbruik. Beter is het om na te gaan of de doorslaggevende reden om de kapitaalbewegingen via Nederland te laten lopen, is gelegen in de besparing van buitenlandse bronbelasting. In dat geval zou Nederland voor dergelijke transacties geen ruling moeten afgeven. Mr. A.M.A. de Beer, WFR 2013/923 Etikettering van koppel(gedeelte van)panden
– De etikettering van (een gedeelte van) panden verworven bij een koppelaankoop is tot 29 juni 2012 in de rechtspraak regelmatig aan de orde geweest. In zijn arresten van 29 juni 2012, BNB 2012/243-244 heeft de Hoge Raad getracht meer duidelijkheid te scheppen door een algemene uiteenzetting te geven van de etiketteringsregels bij koppelaankopen. In deze bijdrage analyseert schr. de arresten van 29 juni 2012. Centraal staat de vraag of de Hoge Raad erin is geslaagd de onduidelijkheden weg te nemen. Mr. R.S. Bekker, WFR 2013/931 To marry or not to marry: that’s (not) the question (anymore)! – Op 15 maart 2013 oordeelde de Hoge Raad dat een geregistreerd partnerschap, dat slechts één dag duurde, onvoldoende was om gebruik te mogen maken van een faciliteit in de overdrachtsbelasting. In deze bijdrage tracht schr. zijn visie op dit arrest te geven.
1812 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Constitutioneel recht 4e jrg. nr. 3, juli 2013 Mr. R.E. van Hellemondt, prof. mr. A.C. Hendriks, prof. dr. M.H. Breuning Het beperken van de vrijheid van meningsuiting voor gezondheidsdiensten bezien vanuit EU- en grondrechtelijk perspectief – In deze bijdrage onderzoeken schrs. het EU- en grondrechtelijke kader ten aanzien van het beperken (belemmeren) van reclame voor gezondheidsdiensten via een vergunningstelsel of verbod. Dit doen zij aan de hand van een casusstudie met betrekking tot het beperken van reclame voor direct-to-consumer genetische screening. De focus is hierbij sterk gericht op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Tijdschriften
1813 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 14, 11 juli 2013 Mr. O. Valk, Bb 2013/41 Wijzigingen in de Nederlandse regelgeving rondom het openbaar bod: verleden, heden en toekomst – Per 1 juli 2012 vond de meest significante wijziging van de Nederlandse regelgeving rondom het openbaar bod plaats sinds de invoering van het Besluit openbare biedingen Wet op het financieel toezicht (Bob) in 2007. Schr. bespreekt de geselecteerde wijzigingen in chronologische volgorde en start met de wijzigingen in het Bob die 1 juli 2012 van kracht werden, gevolgd door de wijzigingen in de Wet op het financiële toezicht en Boek 2 BW die respectievelijk per 1 januari 2013 en per 1 juli 2013 in werking traden. Mr. H. Sprenger, mr. B. Boersma, Bb 2013/42 Bescherming van buitenlandse investeringen op grond van investeringsbeschermingsverdragen – In dit artikel bespreken schrs. wat Bilateral Investment Treaties (BITs) inhouden, en hoe investeerders hun vorderingen daaronder geldend kunnen maken. Vervolgens komen enkele aandachtspunten aan de orde, die van pas komen bij het nemen van inversteringsbeslissingen, waarbij zij specifiek aandacht besteden aan de Nederlandse BITs. Ten slotte komt de steeds belangrijker wordende Europese invloed aan bod. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2013/43 Kansloos verzoek dwangakkoord – Schr. bespreekt een beschikking van de Rechtbank Haarlem. De rechtbank is buitengewoon stellig in haar afwijzing van het voorliggende verzoek om een gedwongen schuldregeling. Rabobank, ING, Voorschotbank en NUON hebben een gezamenlijk financieel belang van € 189.235,59, in een totale schuldenlast van € 194.327,16 is dit 97%. Volgens het voorgestelde akkoord is betaling van 1% van de vordering te verwachten. Naar aanleiding hiervan overwoog de rechtbank dat het verzoek kansloos was, en dat deze rechtzoekende niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking had moeten komen.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 15, 25 juli 2013 Mr. T.L.C.W. Noordoven, Bb 2013/44 Het Sociaal Akkoord: de eindstreep of een stille dood? – In deze bijdrage gaat schr. in op de voorgenomen hervorming van het ontslagrecht en de plannen met betrekking tot aanpassing van de werkloosheidswet en de beperking van flexibele arbeid. Uit het Sociaal Akkoord volgt dat de sociale partners het ontslagrecht wensen te hervormen om de procedures te vereenvoudigen en transparanter te maken, en een eind te maken aan de ongelijke behandeling van werknemers die voortvloeit uit de gekozen ontslagroute. Mr. O.A. Sleeking, Bb 2013/45 Hoge Raad 5 april 2013: terug naar Haviltex – Sinds het Haviltex-arrest (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635) wordt, wanneer partijen van mening verschillen over de uitleg van een contractsbepaling, gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Uit een aantal arresten dat sindsdien is gewezen, leek te volgen dat de Hoge Raad, met name bij commerciële contracten, steeds meer een zuiver taalkundige uitleg voorstond. In het arrest van 5 april 2013 maakt de Hoge Raad echter duidelijk dat onder bepaalde omstandigheden weliswaar een taalkundige uitleg als uitgangspunt kan worden genomen, maar dat daarna alsnog moet worden beoordeeld of alle omstandigheden van het geval tot een andere uitleg leiden. Mr. H. Koster, Bb 2013/46 Financiële steunverlening, artikel 2:207c BW (oud) en overgangsrecht – Recentelijk heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam zich uitgelaten over de werking van het overgangsrecht met betrekking tot art. 2:207 BW (oud). Schr. gaat in op de inhoud en strekking van deze uitspraak.
Caribisch Juristenblad Nr. 2, 2013 Mr. H.Th.M. Burgers Heffing van successiebelasting en overdrachtsbelasting bij trusts – Per 1 januari 2012 is in Curaçao de
trust ingevoerd in titel 6 van boek 3 BW. Deze wetgeving kenmerkt zich door haar flexibiliteit, waardoor het mogelijk is herroepelijke, onherroepelijke, tijdelijke, eeuwigdurende, discretionary, fixed trusts en andere trustvormen in het leven te roepen. Dit artikel beoogt een pleidooi te zijn voor transparantie van de trust voor wat betreft de successiebelasting en de overdrachtsbelasting voor alle trustvormen. Mr. E.H. Leenders Een overzicht van het merkenrecht naar Antilliaans en Nederlands recht – Het Antilliaanse merkenrecht – geldend op Curaçao en Sint Maarten – is gebaseerd op het oude Benelux merkenrecht, maar er zijn verschillen. De Antiliaanse wetgever heeft de regelgeving namelijk aangepast aan de behoefte van de Antilliaanse praktijk. De Nederlandse regelgeving is op haar beurt aangepast aan de Europese ontwikkelingen. Dit artikel beoogt een rechtsvergelijking te zijn tussen het Antiliaanse merkenrecht en het Nederlandse merkenrecht, waarbij de belangrijke verschillen worden besproken.
Maandblad voor Vermogensrecht 23e jrg. nr. 6, 2013 Mr. A.H. Scheltema – Een eigendomsvoorbehoudskoper verkrijgt een recht dat uitgroeit tot het volledige eigendomsrecht als de prestatie is voldaan, een faillissement van de verkoper verhindert dit niet. De eigendomsvoorbehoudskoper verkrijgt een eigendomsverwachtingsrecht, waarover hij in goederenrechtelijke zin kan beschikken. Het eigendomsverwachtingsrecht is een goederenrechtelijk recht dat zich het best laat beschrijven als beperkt recht. Mr. D.E. Alink ‘Elk voordeel heeft zijn nadeel’, of toch niet? Het berekenen van de goodwillvergoeding bij beëindiging van een agentuurovereenkomst – In het arrest T-Mobile/Klomp heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe de klantenvergoeding ex art. 7:442 BW wordt bepaald. De door de handelsagent verloren provisie speelt daarbij een belangrijke rol. Toch mag niet worden geconcludeerd dat het nadeel van de handelsagent leidend
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2009
Tijdschriften
is; bepalend is het voordeel van de principaal. Mr. dr. P.S. Bakker ‘Degene die recht zoekt, doet dat in gebondenheid’. Over redelijkheid en billijkheid en Wiarda’s ‘Drie typen van rechtsvinding’ – In deze bijdrage staat de rechtsvinding ten aanzien van de redelijkheid en billijkheid centraal. Betoogd wordt dat de rechter zich bij toepassing van deze norm niet kan verlaten op een louter ‘billijkheids- en zedelijkheidsgevoel’, maar actief op zoek moet gaan naar manieren om zijn oordeel te objectiveren en voor de rechtsgemeenschap aanvaardbaar en navolgbaar te maken. Mr. A.E. Goossens Uitleg en wenselijkheid van het cessie- en verpandingsverbod – In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de wenselijkheid van de goederenrechtelijke werking van een niet-overdraagbaarheidsbeding. Ook wordt het verband tussen een nietoverdraagbaarheidsbeding en een niet-verpandbaarheidsbeding besproken en wordt beoordeeld of ingrijpen door de wetgever is geboden.
Ondernemingsrecht Effectenrecht Nr. 9, juli 2013 Prof. mr. H. Beckman, mr. C.J.A. van Geffen, Ondernemingsrecht 2013/666 Jaarrekeningregime voor microrechtspersonen – Schrs. bespreken de sinds april 2012 in de Europese jaarrekeningrichtlijnen opgenomen vereenvoudigingsmogelijkheden voor de inrichting van de jaarrekeningen van de heel kleine vennootschappen (microentiteiten) en de voor micro-entiteiten geldende maatstaven. Zij zetten dit vereenvoudigingsregime uiteen en bepleiten conform de in het verleden in de Tweede Kamer gedane uitspraken een zo’n spoedig mogelijke opneming in Titel 9 Boek 2 BW. Een voorstel voor een wettelijke formulering is daarbij opgenomen. Prof. mr. M. van Olffen, Ondernemingsrecht 2013/67 Nederlandse loyaliteitsaandelen met een Frans sausje – Fiat Industrial en CNH Global gaan fuseren in een Nederlandse beursgenoteerde NV. Aandeelhouders kunnen loyaliteitsaandelen verkrijgen die extra stemrecht geven. Na de
2010
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
gestrande poging van DSM in 2007 komt er nu toch een Nederlandse NV met loyaliteitsaandelen.
Onderneming en Financiering 21e jrg. nr. 2, 2013 Mr. N.A. van Opbergen De wenselijkheid van een algemene zorgplicht in de Wft – In het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014 wordt voorgesteld een algemene zorgplicht voor financiëledienstverleners vast te leggen in de Wet op het financieel toezicht (art. 4:24a nieuw). Belangrijkste argument daarvoor is informatiescheefheid tussen financieledienstverleners en klanten. Belangrijkste argument daartegen is rechtsonzekerheid voor financiëledienstverleners, omdat onduidelijk zou zijn wanneer de zorgplicht wordt overtreden. Mr. G.M. Portier, mr. M.E.A. van Loenhoud Uitoefening instemmingsrechten bij verpanding – In dit artikel behandelen schrs. de vraag of de wettelijke instemmingsrechten in Boek 2 BW toekomen aan een pandhouder van aandelen in een BV. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen instemmingsrechten die toekomen aan vergadergerechtigden en instemmingsrechten die toekomen aan aandeelhouders. Tevens wordt besproken of er nog andere mogelijkheden zijn om de pandhouder te laten bepalen op welke wijze instemmingsrechten worden uitgeoefend. Drs. J. van der Ende, mr. dr. A. van der Krans Aandeelhouders: van ‘flitskapitaal’ naar ‘geduldig kapitaal’ – In dit artikel wordt een eenvoudige typologie van aandeelhouders ontwikkeld aan de hand van twee criteria. Uitgangspunt is verder dat een gezonde balans nodig is tussen de verschillende typen aandeelhouders. Een onderneming heeft vooral behoefte aan langetermijnaandeelhouders die betrokken zijn, de onderneming en haar management kennen en daardoor de monitoringrol adequaat invullen. Ook vanuit maatschappelijk oogpunt is een aanzien-
lijk percentage ‘loyaal-kritische aandeelhouders’ gewenst. Stimulering van deze vorm van aandeelhouderschap kan door financiële stimulering, regelgeving en samenwerking. De ‘Best practices voor betrokken aandeelhouderschap’ van Eumedion zijn een stap in de goede richting tot betere samenwerking tussen institutionele beleggers.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 4, 2013 M.E. Coenraads Falend toezicht in internationaal concernverband – De rechtbank Den Haag heeft in een procedure Shell Nigeria veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. De procedure was door vier Nigeriaanse boeren en vissers samen met Milieudefensie aangespannen tegen Shell, gevestigd in Den Haag. Moedermaatschappij Shell Nederland is aansprakelijk voor olielekkages wegens falend toezicht op haar dochter. In deze bijdrage wordt ingegaan op de risico’s voor in Nederland gevestigde moedervennootschappen van internationale concerns. Schr. meent dat de uitspraak minder baanbrekend is dan velen menen, maar het kan wel een opmaat zijn naar vergelijkbare toekomstige procedures waarin falend toezicht wordt verweten. D.F. Berkhout Enquêtebevoegdheid voor aandeelhouders van buitenlandse vennootschappen – Verschaffers van risicodragend vermogen met een eigen economisch belang hebben toegang tot het enquêterecht door de Chinese Workers-beschikking. Aandeelhouders in een vennootschap naar buitenlands recht kunnen bevoegd zijn tot het doen van een enquêteverzoek naar het beleid en de gang van zaken in een Nederlandse dochtermaatschappij. P.A. van den Brink, S.P. Kamerbeek Informatievoorziening aan de ondernemingsraad bij overnames: onderschat het niet – Wanneer de aandelen van een Nederlandse Vennootschap worden verkocht/overgenomen, dient voorafgaand advies van de ondernemingsraad te worden verkregen. Wanneer een koper al min of meer concrete
Tijdschriften
plannen heeft om na de overname belangrijke veranderingen bij de over te nemen onderneming te implementeren, wordt deze informatie ondanks de ruime informatieplicht van de onderneming vaak niet of nauwelijks gedeeld. Schrs. beoordelen of dat wel zo verstandig is, alsmede wat de bedoelde informatieverplichting nu eigenlijk inhoudt en wat er kan gebeuren als de verplichting niet (juist) wordt nagekomen. Een ondernemer doet er verstandig aan de ondernemingsraad goed te informeren over voorgenomen plannen.
Tijdschrift voor de Ondernemingsrechtpraktijk Nr. 5, 2013 Mr. H. Uittien Nationaal Commissarissen Onderzoek 2012 – Sinds 2003 is de Corporate Governance Code (CGC) in werking. De Hoge Raad heeft de regels uit de CGC in 2007 als voor alle bestuurders relevante normen betiteld. In het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2012 wordt speciaal aandacht besteed aan de invloed van governance codes op het functioneren van commissarissen en de wenselijkheid van sectoroverstijgende governance codes. Als gevolg van de crisis zijn in de afgelopen jaren het bestuur en toezicht bij grote ondernemingen en banken, en daarmee ook het commissariaat onder een vergrootglas komen te liggen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen uit het Onderzoek. Mr. drs. T.S. Jansen Rechtsverwerking naar omstandigheden: art. 6:89 BW – In het arrest Van de Steeg/Rabobank heeft de Hoge Raad overwogen dat art. 7:23 BW voor koop een met art. 6:89 BW vergelijkbare regel is met dezelfde ratio. Het tijdsverloop tussen het moment waarop het gebrek in de prestatie is ontdekt of redelijkerwijs had moeten worden ontdekt en de klacht speelt in deze waardering een belangrijke, maar geen doorslaggevende rol. Van belang is of de schuldenaar concreet nadeel lijdt door dat tijdsverloop tussen ontdekking en klacht. In deze bijdrage wordt de door de Hoge Raad opgedragen toepassingswijze van de bepaling besproken om vervolgens te verkennen welke thema’s het juridisch
debat in de ondernemingsrechtpraktijk van de komende tijd kunnen raken in geval een schuldenaar zich op art. 6:89 BW beroept. Mr. H.C. Piet Haviltex tussen professionele partijen? Het arrest Lundiform/Mexx – In deze bijdrage wordt ingegaan op de uitleg die de Hoge Raad gaf in het arrest Lundiform/Mexx op 5 april 2013 over de overeenkomst tussen professionele partijen die een entireagreement clausule bevat. De Haviltex-maatstaf blijft doorslaggevend. De betekenis van de entire-agreement clausule is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden. Waar het arrest Meyer/ Pontmeyer vragen opriep, geeft de Hoge Raad nu meer duidelijkheid.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 3, juni 2013 Prof. mr. M.M. van Rossum, mr. D.P.C.M. Hellegers De bank en haar zorgplicht bij beleggingen – Onlangs heeft de Hoge Raad in een aantal arresten van 8 februari 2013 aandacht besteed aan de bijzondere zorgplicht van de bank bij beleggingen. Centraal staat de vraag of de lijn die zich in deze rechtspraak van de Hoge Raad aftekent, een evenwichtige uitkomst geeft in het spanningsveld tussen de bancaire zorgplicht en de eigen verantwoordelijkheid van de belegger: paternalisme of fraternalisme?
Vennootschap & Onderneming 23e jrg. nr. 6, 2013 Mr. K.I.A. Middelkoop, mr. drs. M. van der Holst Gender diversity: van zelfregulering naar regulering; was dit nou echt nodig? – In de Wet bestuur en toezicht is per 1 januari 2013 een vrouwen- én
mannenquotum geregeld in het Nederlandse vennootschapsrecht. In art. 2:166 BW voor de naamloze vennootschap en art. 2:276 BW voor de besloten vennootschap wordt een evenwichtige verdeling van de zetels van de raad van bestuur en de raad van commissarissen voorgeschreven, waarbij ten minste 30% van de zetels wordt bezet door vrouwen en ten minste 30% door mannen. In deze bijdrage wordt eerst het juridisch kader besproken van de regeling en wordt ingegaan op de vraag in hoeverre vennootschappen gebaat zijn bij een dergelijk quotum. Ook wordt vanuit een emancipatoir oogpunt het quotum belicht. Mr. W.W. Huidekoper, mr. B.J.M. van de Wetering Lex rei sitae bij verpanding van roerende zaken; periodiek supplement bij de pandakte of verpanding onder opschortende voorwaarde? – De vraag is wat de meest (kosten) effectieve manier is om roerende zaken die zich ten tijde van het aangaan van de pandakte niet op Nederlands grondgebied bevinden, dan wel toekomstige assets die in het buitenland door de kredietnemer worden verkregen – en dus op basis van de geldende conflictregels worden beheerst door het recht waar de roerende zaak zich bevindt – te bezwaren. Deze bijdrage behandelt de vraag die ziet op vestiging van een Nederlands bezitloos pandrecht op een roerende zaak die zich buiten Nederland bevindt onder de opschortende voorwaarde van verplaatsing van deze zaak naar Nederland. Mr. B.L. Keijzer Haviltex-maatstaf blijft uitgangspunt: schieten woorden tekort? (arrest Lundiform/Mexx) – Bepalingen in overeenkomsten worden uitgelegd aan de hand van de maatstaf die de Hoge Raad formuleerde in het Haviltex-arrest. Indien de bewoordingen van de overeenkomst niet stroken met de bedoeling van partijen, dan prevaleert de bedoeling – voor zover die in geval van betwisting aannemelijk kan worden gemaakt – boven de tekst van de overeenkomst. Een belangrijke wending in de uitlegrechtspraak is teweeggebracht door een tweetal arresten dat in 2007 door de Hoge Raad is gewezen, namelijk Meyer Europe/Pont Meyer en Derksen/Homburg. Uit deze
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2011
Tijdschriften
arresten blijkt waar het gaat om een uitonderhandelde, zuiver commerciële transactie bij de totstandkoming waarvan partijen zijn bijgestaan door deskundige raadslieden, de overeenkomst in beginsel taalkundig moet worden uitgelegd. In zijn arrest van 5 april 2013 relativeert de Hoge Raad de objectieve norm en bevestigt derhalve dat ook bij de uitleg van commerciële contracten – waarin tevens een entire agreement clause is opgenomen – de Haviltex-maatstaf het uitgangspunt is.
1814 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 37e jrg. nr. 4, juli/augustus 2013 Mr. H.F.R. van Heemstra Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten – De Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten is op 7 maart 2013 vervangen door de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Schr. bespreekt de praktijk van het collectieve beheer en het toezicht in deze sector gevolgd door de wijzigingen die de nieuwe wet met zich brengt. Schr. sluit af met een enkel woord over richtlijn collectief beheer die in 2012 door de Europese Commissie werd voorgesteld. De conclusie is dat de wereld van het collectief beheer voorlopig in beweging blijft. Over drie jaar, bij de evaluatie van de nieuwe wet moet worden bezien of de wetgever en toezichthouder op de juiste weg zijn. Mr. P.J. Krijger Multiterritoriale licenties na CISAC – veel nieuws onder de zon? – Op 12 april 2013 deed het Gerecht uitspraak op het beroep van 22 organisaties voor collectief rechtenbeheer en hun organisatie CISAC tegen de beschikking waarmee de Commissie een einde trachtte te maken aan de praktijk waarin de organisaties hun onderlinge licenties beperken tot het
2012
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
nationale grondgebied. Het Gerecht laat geen spaan heel van de analyse door de Commissie. Harmonisatie via handhaving van het mededingingsrecht blijkt vooralsnog geen panacee voor de problematiek rond multiterritoriale licentieverlening door collectieve beheersorganisaties.
sies gelden in principe ook voor andere populaire sociale media als Tumblr en Twitter.
1815 Internationaal privaatrecht
Mediaforum 25e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2013 Drs. M. Bolhuis Toenemende aandacht voor meldplicht datalekken ter bescherming van persoonsgegevens, Quo Vadis? – Op 5 juni 2012 is in Nederland een meldplicht voor datalekken ingevoerd. Art. 11.3a Telecommunicatiewet bepaalt dat aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten in geval van inbreuken in verband met persoonsgegevens de Autoriteit Consument en Markt onverwijld daarvan in kennis stellen. Schr. bespreekt de meldplichten ingeval van inbreuken in verband met persoonsgegevens. Dit betreft naast de meldplicht in verband met persoonsgegevens ex art. 11.3 Telecommunicatiewet, de meldplicht uit een wetsvoorstel van de staatssecretaris, waarin een wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens wordt voorgesteld en de meldplicht zoals die is opgenomen in de Ontwerpverordening Gegevensbescherming van de Europese Commissie.
Tijdschrift voor internetrecht 6e jrg. nr. 3, juli 2013 Mr. T. Weermeijer, mr. drs. M. Wubben Content is king: gebruik van afbeeldingen op zakelijke social media accounts – Dit artikel biedt een globale juridische verkenning van de zakelijke social media accounts en de risico’s bij het ‘vullen’ ervan. Er wordt gekeken naar het toepasselijk recht, de contractuele mogelijkheden en beperkingen, alsook de algemene auteursrechtelijke ruimte en grenzen aan het (her)gebruiken van afbeeldingen. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre een beroep op de pers- of citaatexceptie ruimte biedt om zonder toestemming een afbeelding (foto) te kunnen hergebruiken. Ook wordt gekeken naar het portretrecht. Schrs. beperken hun analyse tot Facebook en Pinterest, maar de conclu-
Tijdschrift Vervoer & Recht Nr. 3, 2013 K.J.A. Van Iterson-de Jonge Artikel 29 CMR in Frankrijk: van faute lourde naar faute inexcusable – Art. 29 Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) bepaalt dat de vervoerder zijn aansprakelijkheid niet kan uitsluiten of beperken als de schade voortspruit uit zijn opzet of schuld die met opzet kan worden gelijkgesteld. In Nederland wordt met dit laatste bedoeld ‘bewuste roekeloosheid’. In Frankrijk was dat faute lourde, maar sinds 8 december 2009 is de schuldgraad in Frankrijk verzwaard en moet er sprake zijn van faute inexcusable. Schr. onderzoekt, met de nadruk op Franse jurisprudentie, of het CMR verdrag eenduidig wordt uitgelegd door de Franse en Nederlandse rechter. Als dat niet het geval is, kan dat leiden tot forumshopping en dat is in strijd met het verdrag dat juist beoogt uniformiteit te brengen binnen het goederenvervoer over de weg. De conclusie is dat met de invoering van faute inexcusable de criteria in Frankrijk minder afwijken van de Nederlandse criteria voor ‘bewuste roekeloosheid’. V.J.A. Sütő, A.W. Hagdorn Internationaal spoorvervoer, nationaal recht: opvolgend vervoerder of hulp-persoon? Grenzen aan het toepassingsbereik van de CIM – Het juridisch kader voor de rechtsgevolgen van vertragingen in het spoorvervoer wordt gevormd door het internationale spoorverdrag COTIF-CIM. Onlangs werd de vraag gesteld of dit verdrag ook geldt als het gaat om uitgevallen ritten waarvoor geen specifieke vervoersovereenkomsten zijn overeengekomen. Door de Rechtbank Utrecht zijn twee tussenvonnissen gewezen, waarbij achtereenvolgens werd ingegaan op het begrip ‘opvolgend vervoerder’ uit het verdrag en ‘hulp-persoon’ (art. 6:76 W) uit het nationale recht. Schr.
Tijdschriften
bespreekt deze begrippen, de feiten van de casus en de uitspraken waarbij de nadruk ligt op de verhouding tussen sector specifiek recht en het nationale verbintenissenrecht. S.H. Barten, A.J. Van Steenderen Scheepsfinanciering en ‘groen slopen’ naar Engels en Nederlands recht – In de scheepvaart vindt het lifecycle denken ingang. Ook bij financiers van schepen komt steeds meer aandacht voor Corporate Social Responsibility. Schr. onderzoekt aan de hand van het Engelse en Nederlandse recht de theoretische en praktische mogelijkheden voor financiële instellingen om hun klanten te binden aan de principes van Corporate Social Responsibility. De conclusie is dat zowel in het Engelse als het Nederlandse recht het mogelijk is een clausule op te nemen die groene sloop van een gefinancieerd schip garandeert.
1816 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 6, juni 2013 Mr. dr. L.H.M. Zonnenberg, EB 2013/50 Wanneer is sprake van een verdeling? – In art. 3:182 BW geeft de wetgever een definitie van een verdeling: “Iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten meewerken en krachtens welke één of meer van hen één of meer goederen van de gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen.” Blijkens art. 3:183 lid 1 BW kan een verdeling in beginsel geschieden op de wijze en in de vorm die partijen goeddunkt. Dat is mooi, maar wanneer is de verdeling een feit? Het is van belang om dat te weten. Als een verdeling immers definitief is, kunnen de deelgenoten er niet meer onderuit. Bovendien kent art. 3:200 BW een vervaltermijn van drie jaar na de verdeling. Daarvoor moet duidelijk zijn wanneer van een verdeling sprake is. Gerechtsho-
ven geven daarover verschillende lezingen. De Hoge Raad heeft in een arrest van 8 februari 2013 enige duidelijkheid geboden. In dit artikel bespreekt schr. het arrest. Drs. R.M. Kavelaars-Niekoop, EB 2013/51 Aanpassing normen kinderalimentatie: een gemiste kans – Per 1 januari en 1 april 2013 zijn de normen van de rechtspraak voor het berekenen van kinderalimentatie veranderd. De wijzigingen zijn het gevolg van veranderde regelgeving en de wens tot verbetering van de huidige systematiek. Zo moet per 1 januari 2013 het kindgebonden budget in mindering worden gebracht op het aandeel dat (stief)ouders in de behoefte van een kind moeten bijdragen. Per 1 april 2013 is de draagkrachttabel geïntroduceerd. Daardoor zou men minder vaak een deskundige hoeven in te schakelen. Schr. betwijfelt of dat het geval is. Door de introductie van allerlei nieuwe begrippen is meer dan ooit deskundigheid nodig, want eerst moet het netto besteedbaar inkomen worden vastgesteld. Voor de moeilijkere gevallen blijft het zogenoemde maatwerk mogelijk. Ook daar kan men dus niet zonder deskundigheid. Mr. M.J. Vos, EB 2013/52 Inzet strafrecht bij omgangsperikelen; een overzicht van recente jurisprudentie – In ‘Inzet strafrecht bij effectuering omgangsregeling’, EB 2009/33, is aandacht besteed aan uitspraken waarbij een ouder die geen gezag heeft of weliswaar gezag heeft, maar bij wie het kind geen hoofdverblijfplaats heeft (veelal de vader) en die zijn kind (in strijd met de omgangsafspraken) niet aan (veelal) de moeder afstaat, het risico loopt op een strafrechtelijke vervolging wegens onttrekking aan het gezag of opzicht (art. 279 Wetboek van Strafrecht). In deze bijdrage is een selectie opgenomen van de sindsdien gepubliceerde rechtspraak op dit terrein. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen ontvoeringszaken en gevallen waarin een van de ouders weigert mee te werken aan de vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
FJR 35e jrg. nr. 7/8, juli/augustus 2013 Dr. mr. B. Breederveld, FJR 2013/71 Contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht – In februari 2012 promoveerde Schonewille op een proefschrift met als titel ‘Partijautonomie in het relatierecht’, waarin een onderzoek centraal staat naar de mate van vrijheid van partners die een affectieve relatie aangaan of zijn aangegaan om over de aan deze relatie verbonden gevolgen met elkaar afspraken te maken. Aan de hand van dit proefschrift bespreekt schr. in deze bijdrage de contractvrijheid van echtgenoten binnen het geldende huwelijksvermogensrecht. De vraag is in hoeverre echtgenoten de mogelijkheid hebben om een of meer bepalingen van de titels 6, 7 en 8 ter zijde te stellen, aan te vullen of te wijzigen en overigens een geheel eigen invulling te geven aan hun vermogensrechtelijke verhouding. Schr. bespreekt daartoe diverse bepalingen uit deze titels, die de vermogensrechtelijke relatie tussen de echtgenoten regelen. Voorts besteedt zij aandacht aan het echtscheidingsconvenant en de alimentatieovereenkomst. Mr. J.A.E. van Raak-Kuiper, FJR 2013/72 Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure: hoe tijdelijk is voorlopig? – In een echtscheidingsprocedure kunnen aan de rechter voorlopige voorzieningen worden gevraagd bij wijze van tijdelijke ordemaatregel. Deze voorlopige voorzieningen gelden voor de duur van de echtscheidingsprocedure. Het gevolg is dat men soms lange tijd met handen en voeten gebonden blijft aan een gegeven voorlopige voorziening. Een beschikking voorlopige voorziening is derhalve, ondanks het uitgangspunt dat dit tijdelijk is, een heel belangrijke beslissing met ingrijpende gevolgen. In deze notitie neemt schr. de voorlopige voorzieningen nader onder de loep. Zij is van mening dat hoger beroep mogelijk zou moeten worden van voorlopige voorzieningen die gedurende een langere periode van kracht blijven, bijvoorbeeld voor langer dan een jaar.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2013
Tijdschriften
1817
ends as a potato too hot to hold in a court’s hand.
Mediation en herstelrecht
Vennootschap & Onderneming
Mediation en conflictmanagement
23e jrg. nr. 6, 2013 Mr. A.G. Wennekes Mediation krijgt een wettelijke basis – In deze bijdrage wordt ingegaan op het voorontwerp van het initiatiefwetsvoorstel met betrekking tot mediation. Dit voorontwerp bestaat uit de drie volgende wetsvoorstellen: de Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht; de Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht; en de Wet registermediator. Het initiatiefwetsvoorstel ziet op de inbedding en verankering van mediation in de wet. Mediation tussen natuurlijke personen en/of rechtspersonen, alsmede tussen burger en overheid wordt hier extra door gestimuleerd. In deze bijdrage worden eerst kort de meest recente (historische) ontwikkelingen van mediation beschreven. Vervolgens worden de belangrijkste punten uit de drie verschillende wetsvoorstellen belicht.
17e jrg. nr. 1, 2013 H. Verbist, L. Demeyere Het nieuwe CEPANI Mediatiereglement van 2013 – On 1 January 2013 the new Mediation Rules of CEPANI (the Belgian Center for Arbitration and Mediation) entered into force. The 2013 CEPANI Mediation Rules replace the 2005 version of the CEPANI Mediation Rules and also the 2010 version of the CEPANI ICT (Information and Communication Technology) Mediation Rules. The 2013 Rules contain provisions on the introduction of the mediation, the appointment of the mediator, the mediation protocol to be established at the beginning of the mediation process, the conduct of the mediation, the confidentiality, the end of the mediation and its costs. Authors comment on these various provisions of the CEPANI Mediation Rules and explain thereby also the relevant provisions of the Belgian Mediation Law contained in Chapter VII of the Belgian Judicial Code. E. Silvestri, R. Jagtenberg Tweeluik – Diptych: Juggling a red hot potato: Italy, the EU, and mandatory mediation – This diptych consists of two articles: the first, The Rise and Fall of Mediation in Italy, by first author, analyzes the way in which the Italian Constitutional Court has recently (October-December 2012) struck down a Decree that had introduced mandatory mediation in a wide range of civil procedure areas in Italy. The second article, The EU’s Italian Job, by second author, discusses the way in which the Advocate-General with the Court of Justice of the European Union has dealt with the request for a preliminary ruling on the compatibility of the same Decree with European law (Opinion of 19 April 2013). It appears that at both Court levels, the subject was perceived as too risky to judge on the merits: mandatory mediation thus
2014
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
1818 Omgevingsrecht Agrarisch recht 73e jrg. nr. 6, juni 2013 R. van Ruler LLM Intensieve veehouderijen en Natura2000-gebieden in het bestemmingplan buitengebied. Doelvoorschriften bieden uitkomst voor een theoretisch probleem – In het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied Echt–Susteren liggen Natura2000-gebieden. Ook in de nabije omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura2000gebieden. Deze gebieden zijn gevoelig voor ammoniakdepositie. Daarnaast wil de gemeente intensieve veehouderijen ontwikkelingsruimte bieden. Gaat dit samen? Naar aanleiding van deze casus wordt in dit artikel onderzocht wat de gevolgen zijn van art. 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 in het bestemmingsplan buitengebied Echt–Susteren ten aanzien van intensieve veehouderijen.
Prof. mr. D.W. Bruil, mr. W.M.A.K. Parmet Tuchtrechtspraak en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie – De voorgenomen opheffing van de productschappen, zoals neergelegd in het regeerakkoord, roept tal van vragen op. Eén van die vragen betreft de toekomst van de door de schappen ingestelde tuchtgerechten. Het eenvoudige antwoord is: die worden ook opgeheven. Schrs. willen een meer afgewogen verhaal laten horen. Dit artikel beoogt een algemeen kader te schetsen. Alvorens schrs. ingaan op de tuchtrechtspraak geven zij een korte schets van de opheffing van de schappen zelf. Mr. R.B.R. Henke Tuchtrecht binnen de PBO. Ervaringen met het tuchtrecht als handhavingsinstrument – Met de aangekondigde opheffing van de productschappen is het volgens schr. goed om de wijze van handhaving door twee van deze bedrijfslichamen, het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) en het Productschap Vee en Vlees (PVV), tegen het licht te houden. Door middel van een erkenningssystematiek zijn private kwaliteitssystemen efficiënt ingepast in toezicht en handhaving, teneinde de handhavingslast en de controledruk waar mogelijk te beperken. Het publiekrechtelijke tuchtrecht is door het PPE en het PVV in de afgelopen jaren veelvuldig ingezet om een gewenste gedragsverandering te bewerkstelligen en uiteindelijk om de gestelde beleidsdoelstellingen te realiseren. Mr. W.N. Everts De waarde van de tuchtrechtspraak als instrument van handhaving – In het regeerakkoord van oktober 2012 is de knoop doorgehakt: De pbo’s worden afgeschaft. De regelgeving wordt vergaand overgeheveld naar het ministerie van Economische Zaken. Dat roept de vraag op hoe na afschaffing van de wet Tuchtrechtspraak Bedrijfsorganisatie 2004 de handhaving van die regelgeving wordt vormgegeven.
Bouwrecht 50e jrg. nr. 7, juli 2013 E.J. van Baardewijk, E.R. Hijmans, BR 2013/88 Nieuwe stijlen van gebiedsontwikkeling (deel III): Enkele aspecten
Tijdschriften
van organische ontwikkeling en uitnodigingsplanologie – In dit derde deel van Nieuwe stijlen van gebiedsontwikkeling zoomen schrs. in op een aantal juridische aspecten van organische ontwikkeling en uitnodigingsplanologie. Mr. Erwin Noordover, mr. Aaldert ten Veen, BR 2013/89 Gaan de wieken sneller draaien met de Structuurvisie wind op land? – Langzaam ontstaat duidelijkheid over de wijze waarop Nederland windenergie op land gaat inzetten voor het halen van de doelstellingen voor duurzame energieproductie. Op 28 maart 2013 is het ontwerp van de Rijksstructuurvisie wind op land (SWOL) gepubliceerd, tegelijk met het bijhorende milieueffectrapport (planMER) en passende beoordeling. Dit artikel gaat in op de totstandkoming en inhoud van deze ontwerp-rijksstructuurvisie en signaleert daarbij enkele punten die van belang zijn voor een windproject, waaronder normen uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Besluitvorming voor een concreet initiatief vindt plaats binnen de zogenoemde rijkscoördinatieregeling en de provinciale coördinatieregeling. In dit artikel worden beide procedures besproken, waarbij de verschillen hiertussen worden uitgelicht en enkele aspecten worden benoemd waarmee bij de realisatie van windparken rekening moet worden gehouden.
1819 Rechtsfilosofie & -theorie Netherlands Journal of Legal Philosophy 42e jrg. nr. 2, 2013 C. Kletzer Absolute Positivism – Schr. betoogt dat de kracht en kern van Kelson’s ‘Pure Theory of Law’ als middenweg tussen reductionisme en moralisme niet ten volle wordt begrepen. Schr. bespreekt vanuit een kantiaanse benadering wat volgens Kelson recht is, hoe recht een object van kennis
kan zijn en hoe wij ons tot het recht moeten verhouden wil het betekenis hebben. J.Ph. Broekhuizen. Private law and ethical life. Honneth on legal freedom and its pathologies – Axel Honneth ontwikkelt in ‘Das recht der Freiheit’ een concept van sociale vrijheid. Schr. bespreekt dit concept en bekritiseert een cruciaal aspect daarvan namelijk de disruptieve rol van juridische vrijheid in de samenleving en de afhankelijkheid hiervan van sociale vrijheid. L. van den Berge Rechtspraak en waarheid in Aischylos’ Oresteia en Yael Farbers Molora – In deze bijdrage gaat het over de wijze waarop daders en slachtoffers na ernstig onrecht hun menselijkheid kunnen herkrijgen en wat rechtspraak daaraan kan bijdragen. Aan de hand van een onderzoek van de ‘Oresteia’ van Aischylos waarin bruut geweld wordt beëindigd gaat schr. hierop in. Vervolgens wordt Fabers ‘Molora’ uit 2008 onderzocht.
1820 Rechtspleging & procesrecht Nederlands tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 6, juli 2013 Mr. M.J.M. Verhoeven Baas boven baas. De nationale rechter is bij verwijzing of terugwijzing niet gebonden aan de rechtsopvatting van de hoogste rechter, wanneer hij twijfelt of deze opvatting strijdig is met het Unierecht – De rechter is bevoegd om ambtshalve een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen na verwijzing of terugwijzing van de zaak door de hoogste rechter. Dit geldt ook als hij op grond van een nationaal voorschrift verplicht is om bij zijn beslissing de rechtsopvatting te volgen van die hoogste rechter. In dit artikel wordt het arrest Križan, waarin deze problematiek recentelijk aan de orde kwam, besproken in de context van eerdere jurisprudentie. Daarnaast wordt een vergelijking getrokken met de mogelijkheid om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en wordt bezien wat het
arrest Križan betekent voor de Nederlandse rechtspraktijk.
Trema 36e jrg. nr. 6, juni 2013 Prof. mr. A.M. Hol, mr J.J.I. Verburg Kwaliteit en innovatie. Een agenda voor innoverende hoven – Op 25 april 2013 werd de Agenda voor de Appelrechtspraak 2020 gepresenteerd. Hierin is vastgelegd hoe de hoven de komende jaren hun opdracht tot rechtspraak willen vervullen. Schrs. bespreken deze Agenda en gaat daarbij in op de algemene vraag of de gerechtshoven in het rechterlijke bestel in de moderne tijd een speciale rol of functie hebben.
1821 Sociaal Recht Het Verzekerings-Archief 90e jrg., 1e kwartaal 2013 Dr. N.G. de Jager, Het Verzekerings-Archief 2013/2 Een Uitermate Fantastisch Raadsel – Over de Ultimate Forward Rate (UFR), het geschatte percentage waartegen geldschieters over 60 jaar hun geld voor één jaar uitzetten, is veel discussie. De vaststelling van de UFR kan namelijk mede bepalend zijn voor de wijze waarop de pijn in pensioenland over generaties wordt verdeeld. In dit artikel wordt een beschouwing gegeven over de UFR en analyseert schr. of de methodiek waarin deze wordt gehanteerd, beter of slechter is dan andere methodes om een actuele rentecurve af te leiden. S.D. Brethouwer Msc, Het Verzekerings-Archief 2013/3 Lapse – A risk that cannot – Afkoop is een belangrijk fenomeen voor verzekeringsmaatschappijen. De toekomstige premieinkomsten zijn hierdoor lastig te voorspellen, en negatieve risicoselectie ten gevolge van afkoop van polissen door gezonde polishouders kan ervoor zorgen dat de verzekeringsportefeuille op den duur een hoger risicoprofiel vertoont. In dit artikel worden afkoopkansen geschat, waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare determinanten. Vervolgens wordt het effect dat afkoop heeft op het resul-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2015
Tijdschriften
taat gekwantificeerd. Aangetoond wordt dat de leeftijd van polishouders en de verstreken polisduur voor de voorspelling van afkoopkansen belangrijk zijn, en dat afkoop zowel de spreiding als het te verwachten resultaat op kosten beïnvloedt.
Praktijkblad Salarisadministratie 15e jrg. nr. 11, 26 juli 2013 Mr. G.J.J. Herijgers Aanscherping van de Wet arbeid vreemdelingen – Het wetsvoorstel Herziening van de Wet arbeid vreemdelingen wijzigt de Wet arbeid vreemdelingen met een aantal aanscherpingen voor een betere werking van de wet. Ook bevat het voorstel enkele maatregelen ter verdere voorkoming van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het voorstel bevat ook aanpassingen die de komst van kennismigranten moeten bevorderen. Wat de gevolgen van de wijzigingen voor werkgevers en arbeidsmigranten zijn, is in dit artikel te lezen.
Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk Nr. 5, 2013 V. Gerlach Het derdenbeding voor de werknemer in de koopovereenkomst – In de overeenkomst tot verkoop van een onderneming wordt vaak afgesproken dat de bij de onderneming van kracht zijnde arbeidsvoorwaarden als gevolg van de overname niet wijzigen en er geen gevolgen zijn voor de werkgelegenheid, of woorden van die strekking. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag onder welke omstandigheden de bij de onderneming in dienst zijnde werknemer aan een dergelijke afspraak rechten kan ontlenen op grond van een derdenbeding (art. 6:253 e.v. BW), indien na de overname blijkt dat de koper deze afspraak schendt. Aanvaarding van het derdenbeding wordt al snel aanwezig geacht. Voldoende is dat de werknemer, op welke wijze dan ook, van het beding kennis heeft gekregen. F.H.A. ter Huurne, M.J. Keuss Ontslag wegens fraude; waar liggen de valkuilen? – Het is niet gemakkelijk een werknemer te ontslaan wegens fraude. De werkgever moet een zorgvuldig en
2016
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
proportioneel onderzoek instellen en een ontslag op staande voet niet onverwijld geven. In deze bijdrage wordt ingegaan op de (procedurele) valkuilen die voorkomen bij ontslag wegens fraude. Er wordt inzicht gegeven in de juridische positie van de werkgever en de betrokken werknemer en op basis van de jurisprudentie wordt aangegeven hoe rechters met ontslag wegens fraude omgaan.
1822 Staats- & bestuursrecht De Gemeenstestem 163e jrg. nr. 7389, 11 juli 2013 Mr. E.C.M. Schippers, mr. A.J. van der Ven, mr. drs. M.C. van der Werf, Gst. 2013/55 De Crisis- en herstelwet (deel I): een blijvertje! – Projecten van de grond brengen die al jaren in het slop zaten, dat was het doel van de Crisis- en herstelwet die in maart 2010 in werking trad. In dit artikel worden het toepassingsbereik en de diverse procedurele voordelen van de wet besproken. Mr. J. van Vulpen, Gst. 2013/56 Overzicht jurisprudentie exploitatieplannen – Dit overzichtsartikel over exploitatieplannen is een vervolg op het gelijknamige artikel van ongeveer een jaar geleden.
rechtspraak opdoemt. Als referentiepunt dienen de relativiteitsvereisten zoals we die kennen uit het burgerlijk recht of uit het Duitse bestuursprocesrecht. Zij bezien zij de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, waarin toepassing wordt gegeven aan het relativiteitsvereiste op een aantal kernelementen en trachten te reconstrueren wat nu de precieze denkrichting van de Afdeling bij de toepassing van die norm is. H.D. Tolsma, NTB 2013/21 De betekenis van het specialiteitsbeginsel in de context van het omgevingsrecht – Het specialiteitsbeginsel is één van de fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsstaat. Van de wetgever verlangt het specialiteitsbeginsel dat aan het bestuur begrensde bestuursbevoegdheden worden toegekend. De vraag welke betekenis aan het specialiteitsbeginsel moet worden toegekend, leeft in het actuele debat over de fundamentele herziening van het omgevingsrecht. Verschil van mening bestaat over de vraag of een algemeen toetsingscriterium, dat ruimte biedt voor een integrale afweging bij vergunningverlening, leidt tot een onverantwoorde uitholling van het fundamentele specialiteitsbeginsel. In dit artikel staat deze vraag centraal. Verder gaat schr. in op de vraag of een integrale omgevingsvergunning noodzakelijk is voor een efficiënte en doelmatige vergunningverlening.
Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht
Openbaar Bestuur
25e jrg. nr. 6, juni 2013 J.C.A. de Poorter, B.J. van Ettekoven, NTB 2013/20 Het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht: de ene relativiteitseis is de andere niet – Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 is bestuursrechtbreed het relativiteitsvereiste ingevoerd. Schrs. formuleren op basis van de inmiddels gevormde rechtspraak op grond van art. 1.9 Crisis- en herstelwet en een enkele uitspraak op grond van art. 8:69a Awb een antwoord op de vraag welk type relativiteitseis uit deze
Nr. 6, juni/juli 2013 Prof. mr. R. Bekker Balkenende-norm vergelijkt appels met peren – Schr. onderzoekt wat de grondslag is voor het salaris van ministers en ambtenaren en waardoor de arbeidsvoorwaarden worden bepaald. Bovendien wordt ingegaan op de vraag of een andere normering recht kan doen aan functionele verschillen. Schr. doet verslag van de ontwikkelingen binnen de overheidssalarissen en bespreekt de resultaten van een door schr. verricht onderzoek naar inkomensontwikkeling van ministers. Dit onderzoek toont dat een politieke salarisnorm voor beloningen in de publieke sector ondeugdelijk is, omdat die niet is gebaseerd op overwegingen
Tijdschriften
van bijvoorbeeld de arbeidsmarkt. M.J.A.F. de Ridder MA, F.W. Komrij MA De veiligheid van ons voedsel – Ondanks het feit dat het vertrouwen groot is in de Nederlandse voedselveiligheid, is door voedselschandalen de vraag gerezen of het huidige voedselveiligheidsbeleid adequaat is. Schr. bespreekt het voedselveiligheidsbeleid in Nederland en de Europese wetgevingsinstrumenten en uitvoering van het Europese beleid op dit gebied. De conclusie is dat het Nederlands beleid effectief is, maar dat men alert moet blijven.
Tijdschrift voor Praktisch Bestuursrecht Nr. 4, 2013 A.M.M. Hees-Peters, R. Timmers Gevolgen van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten voor bestaande nadeelcompensatieregelingen – De wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is voor wat betreft schadevergoeding bij onrechtmatige bestuurshandelingen in werking getreden op 22 april 2013. Voor wat betreft de bepalingen met betrekking tot nadeelcompensatie is aanpassingswetgeving in voorbereiding. Schrs. bespreken de gevolgen van de wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten voor bestaande nadeelcompensatieregelingen. De conclusie is dat bestuursorganen moeten bezien in hoeverre bestaande nadeelcompensatieregelingen moeten worden herzien als gevolg van de nieuwe regeling. Voor bestuursorganen die geen gebruik maken van een door hen vastgestelde nadeelcompensatieregeling is dit wellicht een goed moment om beleidsregels op te stellen. H.M.J.G. Neelis Aspecten van belang – Iemand is een belanghebbende in het bestuursrecht als de (wettelijke) normen die zijn geschonden, beogen het belang van die belanghebbende daadwerkelijk te beschermen. Alleen een belanghebbende kan een rechterlijke beslissing vragen. Schr. bespreekt het Awb belanghebbendebegrip en het relativiteitsvereiste. Hij is van mening dat het belanghebbende-begrip een belangrijke functie vervult voor wat betreft de toegang tot
het bestuursprocesrecht.
1823 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 6, juni 2013 R. van Elst, DD 2013/41 Nieuwe Nederlandse regels voor een beperkte immuniteit inzake internationale misdrijven – Sinds 1 januari 2012 kunnen voormalige buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken voor de Nederlandse rechter worden gebracht wegens internationale misdrijven die zij hebben begaan toen zij die positie nog bekleedden. Schr. gaat in op de wijze waarop deze beperking van de immuniteit is vastgelegd, op de achtergrond van de beperking en op de gevolgen ervan voor de vervolging in Nederland van internationale misdrijven.
Juridisch up to Date Nr. 14, 11 juli 2013 Prof. mr. Th.A. de Roos Grote verwachtingen – Aan de hand van twee recente aanpassingen van strafwetgeving bespreekt schr. de neiging van de wetgever om aan de wens van de maatschappij tegemoet te komen en iets te doen aan de bestrijding van criminaliteit. Met deze nieuwe regelingen wordt volgens schr. onmiskenbaar uitdrukking gegeven aan de tijdgeest en komt de wetgever tegemoet aan de wensen van de burger.
Strafblad 11e jrg. nr. 3, juli 2013 Thema: Vreemdeling en strafrecht – Dit themanummer bevat bijdragen over de ‘vreemdeling en strafrecht’. Daarbij is bijzondere aandacht voor het deelthema ‘crimmigratie’. Hiermee wordt het fenomeen bedoeld dat het strafrecht wordt ingezet om beleidsdoelen in het migratierecht te verwezenlijken of, mutatis mutandis, het migratie-
recht ten bate van het strafrecht. Mr. M.A. van der Vlugt, mr. G.F.W. van Zadelhoff, Artikel 1F Vluchtelingenverdrag en de vervolging van internationale misdrijven in Nederland. Over verschillen tussen de toepassing van artikel 1F VV en strafvervolging – Indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdrijven, dan is dat op grond van art. 1F Vluchtelingenverdrag een reden om een asielvergunning te weigeren of in te trekken. De bestuursrechtelijke 1F-procedure en strafvervolgingen voor internationale misdrijven raken elkaar in sommige gevallen, maar liggen minder in elkaars verlengde dan op het eerste gezicht lijkt. Schrs. gaan in op de verschillen tussen beide procedures en richten zich daarbij met name op de verschillen die te maken hebben met het bewijs. Mr. A. Koopsen Slachtoffers van mensenhandel en de vervlechting met het vreemdelingenrecht (waaronder de B9-regeling) – Door een grotere bewustwording bij opsporingsdiensten, immigratieautoriteiten, advocaten en hulpverleningsinstanties worden steeds meer slachtoffers van mensenhandel geïdentificeerd. Maar de bescherming die slachtoffers verdienen op grond van verdragen, komt in Nederland in het gedrang indien slachtoffers geen toegevoegde waarde hebben voor het strafproces, zo stelt schr. Zij pleit ervoor de identificatie van slachtoffers in handen te geven van een multidisciplinair team en bescherming van het slachtoffer prioriteit te geven boven de belangen van rechtshandhaving en immigratiebeperking. Mr. E.D.I. Martens, mr. .E. van den Brink, Van signaal tot tenlastelegging? Uitdagingen in de opsporing, vervolging en berechting van mensenhandel – Schrs. gaan in op de beleidsaspecten in de bestrijding van mensenhandel en op de aandachtspunten in de opsporing, vervolging en berechting. Speciale aandacht besteden zij aan de vraag welke bestanddelen van de tenlastelegging feitelijke betekenis hebben. Het ligt voor de hand om in de tenlastelegging alle door ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2017
Tijdschriften
dachte gepleegde gedragingen op te nemen, maar dit blijkt niet noodzakelijk te zijn nu bijna alle bestanddelen feitelijke betekenis hebben. Mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, mr. L.B. Esser Het mensenhandelslachtoffer als dader; een ‘personele unie’ met grote gevolgen. Een blik op de strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en arbeidsrechtelijke procedure ten aanzien van een mensenhandelslachtoffer in de Mehak-zaak – De uit India afkomstige S. is jarenlang uitgebuit als huishoudster. Haar uitbuiters zijn wegens mensenhandel veroordeeld. S. zelf is verdachte in een strafzaak vanwege haar rol in de dood van het in dezelfde woning verblijvende meisje Mehak. Schrs. belichten de straf-, vreemdeling- en arbeidsrechtelijke aspecten van deze bijzondere zaak. Ze stellen vast dat het oordeel in de strafzaak van S. de grondslag is geweest voor een reeks beslissingen die ten aanzien van haar zijn genomen. De rechten die S. heeft als slachtoffer van mensenhandel zijn daardoor nooit geëffectueerd. Prof. mr. P. Boeles Criminalisering van illegaal verblijf – Schr. bespreekt het wetsontwerp dat illegaal verblijf in Nederland strafbaar stelt. In dit voorstel wordt in de Vreemdelingenwet als overtreding strafbaar gesteld: een niet-rechtmatig verblijf van een meerderjarige vreemdeling, met als straf een geldboete van de tweede categorie. De criminalisering die dit wetsontwerp introduceert oogt licht van gewicht, maar is – naast de publieke ophef die erover is ontstaan – ook in materiële zin zwaarder dan het lijkt. Schr. waarschuwt voor de opeenstapeling van sancties die alleen kan worden begrepen door deskundigen. Prof. dr. J.P. van der Leun, mr. dr. M.A.H. van der Woude, S. de Ridder Crimmigratie in de lage landen: smeltende grenzen? – Aan de hand van het begrip ‘crimmigratie’ gaan schrs. in op de strafbaarstelling van illegaliteit, de vreemdelingendetentie en de verwijdering van illegaal verblijvende migranten uit Nederland en België. Hun conclusie is dat in beide landen deze strafrechtelijke instrumenten worden ingezet om migratie te controleren. Schrs. signaleren een ver-
2018
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
smelting van het strafrecht met het migratierecht. Mr. N. Verschaeren, mr. M.J.M. Peters Vreemdelingenrechtelijke verweren in een strafzaak – Een strafrechtelijke veroordeling kan voor een verdachte zonder Nederlands paspoort grote gevolgen hebben, nu dit kan leiden tot verblijfsweigering, ongewenstverklaring of inreisverbod. De strafrechter kan rekening houden met deze gevolgen, maar is daartoe niet verplicht. Schrs. zetten uiteen wat de mogelijkheden zijn van een advocaat om verblijfsrechtelijke gevolgen voor een vreemdeling te voorkomen. Ook bespreken ze de verblijfsrechtelijke gevolgen van een veroordeling. Mr. G.K. Schoep Strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen – Ongeveer 75% van alle gedetineerden in Nederlandse penitentiaire inrichtingen heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijven derhalve ook na het uitzitten van hun straf rechtmatig in Nederland. De overige 25% zijn vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en het penitentiaire beleid voorziet daarvoor in een specifieke vorm van opvang. Omdat deze gedetineerden na hun straf Nederland moeten verlaten, is hun detentieregime strenger dan dat van Nederlandse gedetineerden. Schr. gaat in op de vraag wat de inhoud is van deze vorm van detentie en wat de positie is van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.
Tijdschrift voor insolventierecht 19e jrg. nr. 3, mei-juni 2013 Mr. drs. J. van Bekkum, TvI 2013/17 Hoge Raad vergroot risico aansprakelijkheid bestuurders voor gewone zakelijke risico’s – In het Spaanse Villa-arrest van 23 november 2012 vergroot de Hoge Raad het risico dat bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de gewone zakelijke risico’s van de rechtspersoon. Besproken worden de nieuwe maatstaven voor aansprakelijkheid die in het Spaanse Villa-arrest worden aangereikt. Met name wordt ingegaan op twee vragen: In hoeverre is het aanvaardbaar dat degene die niet namens zichzelf maar namens en voor rekening van een rechtspersoon deelneemt aan
het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening aansprakelijk is? En wat is een aanvaardbare verdeling van de onderlinge draagplicht in het geval zowel de rechtspersoon als de feitelijk handelende persoon hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden voor hetzelfde feitelijke handelen? Prof. dr. Th.J.A. van Engelen, mr. S.M. Kaak, TvI 2013/18 Een IE-quickscan voor curatoren – Hoe krijgt de curator grip op ongrijpbare vermogensbestanddelen, zoals intellectuele eigendomsrechten (IE-rechten)? Dit artikel geeft de curator ‘tips en trics’ voor de inhoud van de gereedschapskist, waarmee hij de IE-rechtelijke uitdagingen in ieder geval in kaart kan brengen.
Trema 36e jrg. nr. 6, juni 2013 Prof. mr. dr. E. Rassin Zoiets doe je toch niet?! Een overzicht van het wetenschappelijk onderzoek naar valse bekentenissen – Mensen doen rare dingen onder druk. Een daarvan is het afleggen van valse bekentenissen. Schr. onderzoekt de vraag hoe groot de kans is dat een normaal persoon, in de context van een verhoor, een valse bekentenis aflegt. Eerst wordt een overzicht gegeven van het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van sociale druk en geheugenproblemen gevolgd door een samenvatting van onderzoek naar valse bekentenissen en de betekenis hiervan voor de praktijk. De conclusie is dat het onderzoek nog in de kinderschoenen staat, maar dat uit laboratoriumexperimenten blijkt dat een aanzienlijk deel (45%) van onschuldige verdachten een valse bekentenis aflegt.
1824 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 5/6, 2013 Thema: Staatloosheid Dr. L. van Waas Nederland: microkosmos voor de
Tijdschriften
actuele staatloosheidsproblematiek Mr. I.C. Sturkenboom UNHCR Guidelines 1,2 en 3 – Op het gebied van de staatloosheid zijn het verdrag van 1954 betreffende de status van staatlozen en het verdrag van 1961 tot beperking der staatloosheid de enige wereldwijde instrumenten. In 2012 heeft het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties vier Guidelines gepubliceerd om een leidraad te bieden voor interpretatie en uitleg van deze verdragen. Elke Guideline diept een bepaald vraagstuk uit. Zo richt de eerste zich op de interpretatie van de definitie van een staatloos persoon, de tweede behandelt de identificatie van staatlozen, de derde de status en bescherming van staatlozen, en de vierde de beschermingsbepalingen tegen staatloosheid bij geboorte. Schr. gaat in op de eerste drie Guidelines. Zij concludeert dat Nederland een toegankelijke, centrale en efficiënte staatloosheidsprocedure tot stand moet brengen om staatlozen beter te kunnen identificeren en beschermen. Prof. dr. G.R. de Groot UNHCR Guidelines 4 – Schr. schetst de achtergrond en inhoud van de eind 2012 gepubliceerde vierde Guideline bij het verdrag tot beperking van staatloosheid uit 1961. Schr. gaat aan de hand van deze Guideline na of het Nederlandse nationaliteitsrecht in overeenstemming is met de verdragsbepalingen. Hieraan voorafgaand bespreekt hij de taak die het Hoge Commissari-
aat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties heeft om te zorgen dat de verdragsluitende partijen hun verdragsverplichtingen correct uitvoeren. Hij concludeert dat de Nederlandse wetgever vooral art. 3 lid 2 en art. 6 lid 1 onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap dient aan te passen. Dr. T. Molnár Statelessness Determination Procedure in Hungary – In July 2007 Hungary established a comprehensive statelessness determination procedure (SDP), giving this often invisible group comparable guarantees to the refugee status determination procedure. In this article author gives an overview of historical context and purpose of the SDP’s legislative framework, its main procedural elements and functioning. Prof. mr. P.R. Rodrigues De facto staatloosheid of de uitdaging van onuitzetbaren – Een de facto staatloze is een vreemdeling die door het gastland niet als staatloze wordt erkend, maar ook niet als onderdaan van een ander land kan worden geïdentificeerd. Schr. duidt allereerst het begrip de facto staatloze, inventariseert de rechtsbescherming voor deze groep en onderzoekt de samenhang tussen de facto staatloosheid en onuitzetbaarheid. Vervolgens bekijkt hij of de protesten van de ‘tentenkampers’, de onuitzetbaren die tentenkampen oprichtten, tot enige oplossing hebben geleid. Volgens schr. hebben vreemdelingen die in een uitzichtloze positie zijn gekomen, omdat uitzetting onmogelijk is, recht op onderdak, of zij nu medewerking hebben verleend of niet. Dit
staat met zoveel woorden in de Terugkeerrichtlijn. De overheid dient voor deze personen een regeling te treffen. S. Jaghai, C. Vlieks Buitenschuldbeleid schiet tekort in bescherming staatlozen – Het Nederlandse vreemdelingenbeleid kent geen staatloosheidsprocedure of staatloosheidsstatus. Een staatloosheidsvaststelling op nationaal niveau is echter noodzakelijk om de rechten van staatlozen onder de relevante verdragen te waarborgen, en om bovendien zicht te krijgen op hoeveel daadwerkelijke staatloze personen zich in Nederland bevinden. Schrs. onderzochten hoe in het Nederlandse buitenschuldbeleid wordt omgegaan met staatloosheid. Schrs. concluderen dat de huidige buitenschuldprocedure op veel punten tekortschiet, met name omdat er niet wordt vastgesteld of er sprake is van staatloosheid. Dit kan worden bereikt door aanpassing binnen de bestaande procedure of door vaststelling van een nieuwe specifieke procedure. Mr. A.M. van Melle Surinaams, Nederlands - of geen van beide – Hoewel de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname 38 jaar oud is, zijn er nog steeds personen van Surinaamse afkomst bij wie onduidelijk is of zij het Nederlanderschap ooit hebben verloren. Deze personen dreigen de facto staatloos te worden, wanneer de Nederlandse en Surinaamse autoriteiten beide stellen dat zij geen staatsonderdaan zijn. Schr. inventariseert de gevallen waarin dit probleem zich voordoet en onderzoekt de bewijslast daarin.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2019
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Financiering terrorisme 1825 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het financieren van terrorisme (strafbaarstelling financieren van terrorisme) – Het Nederlandse beleid en de Nederlandse wetgeving inzake de bestrijding van witwassen en het financieren van terrorisme zijn in 2010 geëvalueerd door de Financial Action Task Force (FATF). De FATF, ingesteld door de G8, vervult internationaal een voortrekkersrol in de strijd tegen witwassen en het financieren van terrorisme. In het evaluatierapport over Nederland dat begin 2011 verscheen uitte de FATF kritiek op de wijze van strafbaarstelling van het financieren van terrorisme. Deze wijkt af van de wijze van strafbaarstelling in het merendeel van de FATF-lidstaten, die hebben gekozen voor een zelfstandige strafbaarstelling. Met deze wet wordt in het Wetboek van Strafrecht een autonome strafbaarstelling van het financieren van terrorisme opgenomen en wordt dit misdrijf overeenkomstig de aanbevelingen in het rapport van de FATF apart in de wet gepositioneerd. In het Wetboek van Strafrecht BES wordt eveneens een separate strafbaarstelling van het financieren van terrorisme opgenomen, daar de regels van de FATF ook van toepassing zijn op de BES-eilanden. De zelfstandige strafbaarstelling is gebaseerd op artikel 2 van het VN Verdrag en de daarop voortbordurende Interpretive Note bij Aanbeveling 5. De vier belangrijkste onderdelen van de voorgestelde strafbepaling zijn de omschrijving van de financieringshandeling, van het opzet van de dader, van de mis-
2020
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
drijven waarop de financiering ziet en de gekozen strafpositie. De financieringshandelingen Het financieren van terrorisme kan in de praktijk een veelvoud aan verschillende verschijningsvormen aannemen. Het gaat in ruime zin om alle wijzen waarop in financieel en economisch opzicht steun wordt geboden aan het plegen van daden van terrorisme of feiten die daarmee direct verband houden. In de delictsomschrijving wordt dit samengevat als ‘het verlenen van geldelijke steun’, waaronder moet worden verstaan het verlenen van enig in geld waardeerbaar voordeel. Het doet niet ter zake om welke voorwerpen het gaat waarmee het voordeel wordt verleend, noch of deze een legale of illegale herkomst hebben. De financieringshandelingen zelf kunnen divers van aard zijn. Het kan gaan van het werven van fondsen, het voorhanden hebben van geld dat dient om een aanslag te financieren, het geven van informatie over financiering, tot het daadwerkelijk ter beschikking stellen van geldelijke steun. In de kern gaat het om ‘het vergaren of het aan een ander verstrekken’ van fondsen, zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van het VN Verdrag. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de termen ‘verzamelen’, ‘verwerven’ en ‘aan een ander verschaffen’ op te nemen in de voorgestelde delictsomschrijving. Echter is besloten de reikwijdte van de strafbaarstelling te verbreden, en daarmee de mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging te verruimen, door ook de feitelijke situatie van het voorhanden hebben van voorwerpen die dienen tot het financieren van terrorisme onder het bereik van de strafwet te brengen. Het opzet van de dader op het financieren van terrorisme Het vereiste van opzet bij de dader komt tot uitdrukking in de delictsomschrijving door opneming van de term ‘opzettelijk’. Artikel 2 van het VN Verdrag verplicht tot – ten minste – strafbaarstelling van verstrekking van financiële middelen als dit geschiedt ‘met de bedoeling of met de wetenschap dat’ deze worden gebruikt om terroristische daden te plegen. De dader behoeft niet het oog te hebben op het financieren van een specifiek misdrijf, bijvoorbeeld een aan-
slag op een bepaald doelwit. Bewezen moet worden dat het opzet van de dader is gericht op het financieren van een misdrijf als genoemd in het artikel, zonder dat daarbij van belang is om welk misdrijf het exact gaat. De misdrijven waarop de financiering ziet Dit onderdeel van de strafbaarstelling is complex. Dat is het gevolg van de formulering van artikel 2 van het VN Verdrag, overgenomen in het definitiekader bij FATF-Aanbeveling 5 (zie de definitie van ‘terrorist act’ in de Glossary bij de FATF-aanbevelingen) (te vinden op www.fatf-gafi.org). De daden van terrorisme waarop de financiering kan zien, zullen in de eerste plaats zijn die welke in het Wetboek van Strafrecht als terroristisch misdrijf zijn aangemerkt door de Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290), Daarnaast wordt de financiering van de misdrijven ter voorbereiding en vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf strafbaar gesteld. Het VN Verdrag bevat ook de verplichting om financiering van gedragingen strafbaar gesteld in negen VN verdragen inzake vliegtuigkaping, gijzeling, aanslagen op internationaal beschermde personen, lucht- en scheepvaartmisdrijven, kernmateriaal en terroristische bomaanslagen strafbaar te stellen. Daarom is in het tweede lid van artikel 421 Sr gekozen voor een opsomming van de Nederlandse strafbepalingen die zorgdragen voor strafbaarstelling van het financieren van de gedragingen genoemd in desbetreffende VN verdragen. Het strafmaximum Het opstellen van een autonome strafbaarstelling inzake het financieren van terrorisme noopt tot het maken van een keuze voor een op te nemen maximumstraf. Gekozen is een maximumstraf van acht jaar gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie. Inwerkingtreding m.i.v. 01-09-2013. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 292 (Kamerstukken 33 478) en inwerkingtredingsbesluit van 19-07-2013, Stb. 2013, 321.
Implementatiebesluit AIFMrichtlijn 1826 - Besluit tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit
Wetgeving
markttoegang financiële ondernemingen, het Besluit prudentiële regels Wft en enige andere besluiten in verband met implementatie van richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) – Deze algemene maatregel van bestuur strekt tot implementatie van de richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) (hierna: de richtlijn). Het doel van de richtlijn is het introduceren van geharmoniseerde vereisten voor de vergunningverlening aan en het toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen. Hiermee wordt beoogd de risico’s die samenhangen met collectief vermogensbeheer voor de beleggers en markten in de Europese Unie te adresseren. Om de doelstellingen te bereiken, bevat de richtlijn op uiteenlopende onderwerpen regels. Deze regels worden geïmplementeerd in het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Kamerstukken I, 2012–2013, 33 235, nr. A), deze amvb en een ministeriële regeling. Deze amvb bevat inhoudelijke bepalingen ten aanzien van de bedrijfsvoering, het uitbesteden van werkzaamheden, de bewaarder van een beleggingsinstelling, informatieverplichtingen, belangenconflicten, liquiditeit en soliditeit van de beheerder van een beleggingsinstelling, aanvullende regels voor het aanbieden van rechten van deelneming in beleggingsinstellingen aan niet-professionele beleggers, derdelandenbeleid, vergunningverlening en bestuurlijke boetes. Inwerkingtreding m.i.v. 22 juli 2013, met uitzondering van artikel V dat in werking treedt op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 04-07-2013, Stb. 2013, 293
Financiële markten 1827 - Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten in verband met de uitvoering en handhaving van verordening (EU) nr. 345/2013 (Europese durfkapitaalfondsen) en verordening (EU) nr. 346/2013 (Europese sociaalondernemerschapsfondsen) – Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen maken onderdeel uit van het actieplan ter verbetering van de toegang tot kapitaal voor met name het midden- en kleinbedrijf. Het onderhavige besluit voorziet in de aanwijzing van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder in het kader van het toezicht op de naleving van voornoemde verordeningen en de bepaling van artikelen van deze verordeningen waarvoor bij overtreding daarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Inwerkingtreding op 22 juli 2013. Besluit van 10-07-2013, Stb. 2013, 294
OR scholingssysteem 1828 - Wet tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssyteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet – Aan de voorliggende wetswijziging is een initiatief van de sociale partners vooraf gegaan. In maart 2011 heeft de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad (SER) haar advies vastgesteld over ‘Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad’. Hierin wordt een ander systeem ter financiering van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden voorgesteld. Bij brief van 12 september 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 29 818, nr. 34) heeft het kabinet aan de Tweede Kamer gemeld het advies over te nemen. Naast de wijziging van het scholingssysteem bevat de wet twee andere
wijzigingen die voortkomen uit het kabinetsstandpunt Medezeggenschap 2009. Deze betreffen de geschillenregeling en de zeggenschapsverhoudingen in internationale concerns. Het scholingssysteem voorziet onder meer in een afschaffing van de zogenaamde WOR-heffing, die ondernemingen die onder de verplichting vallen een OR in te stellen momenteel moeten afdragen ter bevordering van de scholing en vorming van OR-leden en een expliciet wettelijk verankerd scholingsrecht voor OR-leden c.q. een expliciete plicht voor werkgevers om hun OR-leden de scholing te laten genieten die zij voor de vervulling van hun taak nodig achten. Bij amendement is ten slotte geregeld dat de nu geldende eis dat een werknemer 30 handtekeningen moet verzamelen om zichzelf verkiesbaar te stellen, komt te vervallen. Inwerkingtreding m.i.v. 19 juli 2013. Wet van 26-06-2013, Stb. 2013, 296 (Kamerstukken 33 367) en inwerkingtredingsbesluit van 08-07-2013, Stb. 2013, 297
Kwaliteit hoger onderwijs 1829 - Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten in verband met de uitvoering van diverse maatregelen, aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs) – Deze wet bevat de aanpassing van de wetgeving die volgens het kabinet nodig is om het hoger onderwijs toekomstbestendig te maken en om meer kwaliteit te realiseren. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap ‘Kwaliteit in verscheidenheid’ (Strategische Agenda) zijn beleidsvoornemens geuit om dit te bereiken, maar ook in het regeerakkoord van het kabinet RutteAsscher is een aantal maatregelen aangekondigd om het hoger onderwijsstelsel ‘excellent, toegankelijk en meer toekomstgericht’ te maken. De koerswijzigingen die met deze wet worden ingezet zijn: Een beter, maar ook strenger studieklimaat en een herkenbaar doelmatig opleidingenaanbod met meer profiel en meer differentiatie in het onderwijs.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2021
Wetgeving
De wet is erop gericht de juiste student op de juiste plaats te krijgen. Er worden nieuwe regels voorgesteld voor aanmelding en studiekeuze. De bestaande mogelijkheden tot het stellen van specifieke aanvullende eisen, als die nodig zijn voor de opleiding, worden beter benut. Op middellange termijn komt de centrale loting als middel om de toelating van studenten te reguleren te vervallen. Verder wordt het mogelijk om meer te differentiëren in het onderwijsaanbod: de definitieve invoering van de Associate degree wordt mogelijk gemaakt. Ook wordt geregeld dat een hogeschool kan besluiten binnen een hbobacheloropleiding een driejarig traject voor vwo’ers in te richten. Daarnaast bevat de wet maatregelen om ervoor te zorgen dat de naam van een opleiding transparant is zodat het een helder inzicht biedt in de inhoud daarvan. De NVAO vervult hierin een rol. Dit geldt eveneens voor de vaststelling van de bij een hbo-opleiding behorende titulatuur. Ten slotte bevat de wet een meer uitgewerkte regeling voor de zogenaamde schakelprogramma’s dan de wet nu biedt. De wet treedt grotendeels in werking met ingang van 1 september 2013, met uitzondering van: 1. de onderdelen M, AX en BA, onderdeel 2, onder a en c, van onderdeel BD en onderdeel 2, onder a en c, van onderdeel BH van artikel I: op een bij kb te bepalen tijdstip; 2. onderdeel AA, onder 2 en 3, van artikel I: met ingang van 1 oktober 2013; 3. de onderdelen AL, AM, AM1, AN, AO, en BC, onder 4, de zinsnede ‘en voor zover het de selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede lid,’ van onderdeel BD, onder 2, sub b, de zinsnede ‘en 7.30b, tweede lid’, van onderdeel BE, de zinsnede ‘, en voorzover het de selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede lid,’ en onderdeel BI, onder 2, van artikel I:, met ingang van 1 september 2014. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 298 (Kamerstukken 33 519) en inwerkingtredingsbesluit van 18-07-2013, Stb. 2013, 311
Intrekking Wet overleg minderheden Inwerkingtreding 1830 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
2022
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
van de Wet van 19 juni 2013 tot intrekking van de Wet overleg minderhedenbeleid in verband met de herijking van de overlegvorm over het integratiebeleid – De wet is in werking getreden m.i.v. 23 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 04-07-2013, Stb. 2013, 299
Versterking bestuur pensioenfondsen 1831 - Wet tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen – Deze wet bevat maatregelen gericht op versterking van deskundigheid en het intern toezicht en op een adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers binnen de organisatie van het pensioenfonds. Verder worden taken en organen gestroomlijnd. Bedrijfstakpensioenfondsen worden verplicht om een permanente raad van toezicht in te stellen (tenzij zij volledig zijn verzekerd bij een verzekeraar; in dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door een visitatiecommissie). Ondernemingspensioenfondsen hebben de keuze tussen een raad van toezicht en een visitatiecommissie. Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders. Er komt een wettelijke verplichting voor de raad van toezicht om disfunctioneren van het bestuur van het pensioenfonds te melden aan De Nederlandsche Bank N.V. Verder kunnen pensioenfondsen kiezen tussen drie bestuursmodellen: een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Alle partijen die risico dragen bij een pensioenregeling zijn vertegenwoordigd in alle bestuursmodellen. Dat geldt voor de werkgevers, de werknemers en de pensioengerechtigden. Er worden drie vormen van gemengd bestuur onderscheiden: het paritair, onafhankelijk of omgekeerd gemengd bestuur. In het paritair model kan het bestuur maximaal twee externe deskundigen toevoegen aan het huidige paritaire model. Dit versterkt de deskundigheid. In een onafhankelijk bestuursmodel
wordt het fonds bestuurd door externe bestuurders. In dit model zijn werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Zij hebben advies- en instemmingsbevoegdheden. In een gemengd bestuursmodel zijn de uitvoerende en toezichthoudende bestuursleden vertegenwoordigd in het bestuur. Er hoeft dan geen apart intern toezichtsorgaan te worden ingesteld. Het bestuur kan kiezen tussen drie varianten: žHÐėôġÐôėðäĄäąðàĄĊàäÿũàäĤôġĭĊärende bestuurders zijn de bestuursleden namens de werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden, de niet-uitvoerende (toezichthoudende) bestuursleden zijn externen. ž>ĄðäýääėàðäĄäąðàĔÐėôġÐôė bestuur: de uitvoerende bestuurders zijn externen, de niet-uitvoerende (toezichthoudende) bestuursleden zijn de bestuursleden namens de werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden. ž>ąÐíóÐąýäÿôüýðäĄäąðàÛäěġĤĤėũ zowel de uitvoerende als de niet-uitvoerende bestuursleden bestaan uit externen. Werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden zijn in dit model vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Een pensioenfonds met een paritair of een paritair gemengd of omgekeerd gemengd bestuur dient een verantwoordingsorgaan in te stellen waarin de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig zijn vertegenwoordigd. Werkgevers kunnen ook vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan. Een pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur dient een belanghebbendenorgaan in te stellen. Het verantwoordingsorgaan krijgt een aantal advies- en beroepsrechten bij essentiële besluiten van het fonds, zoals een besluit inzake de liquidatie van het fonds. Het belanghebbendenorgaan krijgt een goedkeuringsrecht in plaats van een adviesrecht ten aanzien van een viertal besluiten. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 302 (Kamerstukken 33 182)
Wetgeving
Politieke gezagsdragers BES 1832 - Besluit houdende hernieuwde vaststelling van de rechtspositie van de gezaghebbers, eilandgedeputeerden en eilandsraadsleden in Caribisch Nederland (Rechtspositiebesluit politieke gezagdragers BES) – Overeenkomstig het uitgangspunt van de destijds gesloten akkoorden over de nieuwe staatkundige verhoudingen is met ingang van de transitie op 10 oktober 2010 de rechtspositie van de politieke gezagdragers van Bonaire, Sint Eustatius en Saba inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven aan de vóór de transitie geldende rechtspositie. Dit besluit behelst een (in beginsel beleidsneutrale) samenvoeging van het Rechtspositiebesluit gezaghebbers BES, het Rechtspositiebesluit eilandgedeputeerden en eilandraadsleden BES en het Aanvullend rechtspositiebesluit eilandgedeputeerden BES. Hiermee is er één integraal rechtspositiebesluit voor alle gekozen en benoemde gezagdragers van de openbare lichamen. Daarnaast is in het onderhavige besluit voorts een systeem van opklassificatie, vergelijkbaar met dat voor de Waddeneilanden, ingevoerd, zodat ook bij de bezoldiging van politieke gezagdragers van de openbare lichamen met specifieke taakverzwarende omstandigheden rekening kan worden gehouden. Inherent aan invoering van een systeem van opklassificatie is de invoering van een systeem van inwonersklassen, zodat de politieke gezagdragers van een bepaald openbaar lichaam naar een hogere klasse kunnen worden bezoldigd. Inwerkingtreding m.i.v. 20 juli 2013, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Besluit van 03-07-2013, Stb. 2013, 303
Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s 1833 - Wet tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet – De Embryowet is in 2002 in werking getreden. In 2006 is het evaluatieonderzoek over deze wet uitgebracht. Hieruit is gebleken dat de wet op enkele punten niet werkbaar is in
de praktijk. Deze wet beoogt ter bevordering van de werkbaarheid van de Embryowet in de praktijk en ter aanpassing aan de stand van zaken van de wetenschap met betrekking tot medisch-wetenschappelijk onderzoek met foetussen, de Embryowet op vier punten aan te passen. Naast het afschaffen van de verplichting tot het inzenden van instellingprotocollen aan de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) wordt de signaleringstaak van deze laatste gewijzigd. De toetsing van donatie van geslachtscellen bij invasieve ingrepen wordt afgeschaft voorzover het om de terbeschikkingstelling van eicellen voor donatie aan een ander paar met vruchtbaarheidsproblemen gaat. Tot slot wordt de regeling voor wetenschappelijk onderzoek met foetussen in de baarmoeder gewijzigd. Het rapport over de evaluatie van de Embryowet geeft aan dat de wijze waarop onderzoek met de foetus is geregeld, belemmeringen opwerpt voor belangrijk wetenschappelijk onderzoek tijdens de zwangerschap. De belemmering is het gevolg van de eis die is neergelegd in artikel 20 op grond waarvan wetenschappelijk onderzoek slechts is toegestaan indien het kan bijdragen aan de diagnostiek, de voorkoming of behandeling van ernstige aandoeningen bij de desbetreffende foetus. Met andere woorden de desbetreffende foetus moet er baat bij kunnen hebben. De medische wetenschap op het terrein van zwangerschap en ongeborenen is sinds de tijd dat de Embryowet tot stand kwam aanzienlijk voortgeschreden. Behalve voor het wetenschappelijk onderzoek dat de Embryowet nu toestaat moet het mogelijk zijn wetenschappelijk onderzoek te doen dat niet aan de desbetreffende foetus ten goede komt. Gezien de kwetsbaarheid van de zwangerschap en van de foetus in de baarmoeder worden aan die mogelijkheid wel strikte voorwaarden verbonden. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 306 (Kamerstukken 32 610)
Wet basisnet 1834 - Wet tot wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en enige andere wetten in verband met de totstandkoming van een basisnet – Op dit moment ontbreekt een wettelijk kader om de spanning tussen de noodzaak en toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen enerzijds en de behoefte om de fysieke ruimte langs en boven de infrastructuur intensiever te benutten anderzijds, te beheersen en om mensen die wonen, werken en recreëren langs transportroutes die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikt kunnen worden een maatschappelijk geaccepteerd beschermingsniveau te bieden. Ook ontbreekt duidelijkheid over welke risico’s het vervoer nu en in de toekomst mag veroorzaken en waar wel en niet gebouwd kan worden. Ten behoeve van het beheersen van de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden is in de Nota vervoer gevaarlijke stoffen een basisnet aangedragen als mogelijke oplossing om te komen tot een duurzaam evenwicht tussen deze drie belangen. Een basisnet houdt een netwerk van voor het (doorgaande) vervoer van gevaarlijke stoffen van belang geachte infrastructuur in, waaraan een begrensde risicoruimte wordt gegund. Langs of op elke (vaar)weg of hoofdspoorweg die deel uit maakt van het basisnet worden plaatsen aangewezen waar het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer mag bedragen dan hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is. Gezamenlijk vormen deze plaatsen (denkbeeldige) risicolijnen langs of op het basisnet die de voor het vervoer beschikbare risicoruimte aangeven. Binnen die risicoruimte zullen vervolgens ruimtelijke beperkingen gelden. De vervoerszijde van het basisnet wordt verankerd met onderhavige wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ruimtelijke regels zullen worden opgenomen in een amvb op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer: het Besluit transportroutes externe veiligheid.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2023
Wetgeving
Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 307 (Kamerstukken 32 862)
Vergoeding bewindvoerders 1835 - Besluit houdende regels tot vaststelling van de vergoeding voor bewindvoerders benoemd in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering) – Dit besluit geeft vorm aan een nieuwe vergoedingenstructuur voor bewindvoerders benoemd in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. De nieuwe vergoedingenstructuur gaat uit van de berekening van een totale vergoeding voor de bewindvoerder, die dekkend is voor alle werkzaamheden die hij tijdens de schuldsaneringsregeling heeft verricht en die volledig uit de boedel wordt voldaan, voor zover de hoogte van de boedel dit toelaat. De vergoeding bestaat uit een vast, looptijdonafhankelijk bedrag en een maandelijks, looptijdafhankelijk bedrag. De vergoeding van de bewindvoerder wordt aangevuld met een subsidie, indien de boedel niet genoeg baten bevat om daaruit de gehele vergoeding van de bewindvoerder te betalen. Inwerkingtreding met ingang van 1 oktober 2013. Besluit van 16-07-2013, Stb. 2013, 308
Wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen Inwerkingtreding 1836 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 5 juni 2013 tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) (Stb. 2013, 250) – De wet treedt in werking met ingang van 1 november 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 16-07-2013, Stb. 2013, 309
2024
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Integriteit energiemarkt 1837 - Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering (uitvoering van een verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie) – Deze wet strekt tot uitvoering in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en in het Wetboek van Strafvordering van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PbEU 2011, L 326, de verordening). Het doel van de verordening is om een geharmoniseerd kader te scheppen tot waarborging van de transparantie en integriteit van de groothandelsmarkten voor energie en de verordening verbiedt misbruik met gevolgen voor deze markten. De verordening heeft rechtstreekse werking maar sommige bepalingen uit de verordening vragen om uitvoering. Daarvoor is het noodzakelijk om de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering te wijzigen. De verordening is van toepassing op de handel in voor de groothandel bestemde energieproducten. De verordening verbiedt gedrag dat de integriteit op de energiemarkten ondermijnt. Allereerst is het verboden gebruik te maken van voorwetenschap, of een poging daartoe bij het verrichten van een transactie in voor de groothandel bestemde energieproducten. De verordening verbiedt het zich in laten, of pogen zich in te laten, met marktmanipulatie voor de groothandelsmarkten voor energie. Naast de hiervoor genoemde verboden bevat de verordening ook het gebod aan marktdeelnemers om voorwetenschap tijdig en op een doeltreffende manier openbaar te maken. De verordening verplicht natuurlijke personen en rechtspersonen die beroepshalve transacties tot stand brengen in voor de groothandel bestemde energieproducten verder
om de nationale regulerende instanties in de betreffende lidstaat in kennis te stellen, indien zij een redelijk vermoeden hebben dat een transactie in strijd is met het verbod van handel met voorwetenschap of het verbod op manipulatie. Om efficiënt toezicht op de groothandelsmarkten voor energie te kunnen houden schrijft de verordening ten slotte voor dat regelmatig en tijdig toegang wordt verkregen tot gegevens met betrekking tot capaciteit en benutting van installaties voor de productie, de opslag, het verbruik of het transport van elektriciteit en gas. De verordening heeft net als andere Europese verordeningen rechtstreekse werking. Sommige bepalingen uit de verordening vragen om uitvoering. Daarvoor is het noodzakelijk om de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering te wijzigen. Inwerkingtreding met ingang van 26 juli 2013. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 310 (Kamerstukken 33 510)
Kilometermanipulatie 1838 - Wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen – Volgens berekeningen van de Stichting Nationale Autopas (Stichting NAP) heeft 5,5 % van de auto’s in Nederland (dat wil zeggen: bijna een half miljoen voertuigen) een onjuiste tellerstand. Deze wet beoogt de fraude met tellerstanden te bestrijden. Het voorziet daartoe in: − een verbod om tellerstanden te wijzigen of de werking van de kilometerteller te beïnvloeden; en − een registratie van tellerstanden door de Dienst wegverkeer (RDW). Het verbod kan worden gezien als een aanvulling op strafbare gedragingen zoals valsheid in geschrifte en oplichting en bedrog bij verkoop. Door de introductie van een specifiek verbod kunnen ook degenen die adverteren met het terugdraaien van tellerstanden worden aangepakt. De verstrekking van tellerstanden geschiedt aan de RDW en is nodig
Wetgeving
om tot een registratie van tellerstanden te komen. Deze registratie vormt de basis voor de bestrijding van tellerfraude. De tellerstanden die aan de RDW worden verstrekt, worden opgenomen in het kentekenregister dat fungeert als basisregister. De tellerstand van een motorrijtuig wordt als authentiek gegeven aangemerkt. Door de registratie van de tellerstanden tot een overheidstaak te maken en de registratiemomenten waarop tellerstanden worden doorgegeven uit te breiden, kan de betrouwbaarheid van deze gegevens worden vergroot, waardoor het mogelijk wordt om de tellerstand tot een authentiek gegeven te maken. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 03-07-2013, Stb. 2013, 312 (Kamerstukken 33 424)
Herziening ten nadele Inwerkingtreding 1839 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herziening ten nadele – De wet treedt in werking met ingang van 1 oktober 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 17-07-2013, Stb. 2013, 313
Wet basisregistratie personen 1840 - Wet houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen – Deze wet vervangt Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De wet moet meer ruimte bieden om rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen en leiden tot een modernisering van de registratie. Met de deze wet worden ook verschillende andere wetten gewijzigd door middel van de Aanpassingswet basisregistratie personen. Het gaart daarbij om terminologische wijzigingen. Een aanzienlijk deel van de bepalingen uit de Wet GBA is ongewijzigd overgenomen in het wetsvoorstel. Ook de indeling van het wetsvoorstel komt grotendeels overeen met de bestaande wet. Aanleiding voor het wetsvoorstel zijn onder andere technische ontwikkelingen die een modernisering van de wetgeving wenselijk maken. In het wetsvoorstel
is het aantal artikelen over de technische en administratieve inrichting van de basisregistratie ten opzichte van de Wet GBA aanzienlijke teruggebracht. Er kan daardoor sneller worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. De nieuwe architectuur van de basisregistratie wordt gevormd door gemeentelijke en centrale voorzieningen. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de gemeentelijke voorziening ten behoeve van het bijhouden van persoonsgegevens over de ingezetenen van zijn gemeente. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de centrale voorzieningen. Tussen deze voorzieningen moet informatieuitwisseling plaatsvinden. Daarnaast wordt de basisregistratie uitgebreid met gegevens van nietingezetenen (personen die niet in Nederland verblijven. De basisregistratie bevat alleen gegevens over niet-ingezetenen voor zover de wet daarin voorziet. Het gaat voornamelijk om gegevens van mensen die zijn geëmigreerd. Reden voor deze registratie is dat de gegevens gemakkelijker dan voorheen kunnen worden verstrekt aan verschillende overheidsorganen. Tot nu toe legden verschillende bestuursorganen zelf gegevens vast. Verder zien een aantal maatregelen op de verbetering van de kwaliteit van de basisregistratie. Op dit moment vindt drie jaarlijks een controle plaats van het GBA. In het nieuwe systeem voert de minister regelmatig controles uit op de gegevens die in de centrale voorziening zijn opgeslagen. Burgemeester en wethouders worden verplicht om periodiek onderzoek te doen naar de inrichting, werking en beveiliging van de gemeentelijke voorziening en naar de juistheid van de gegevensverwerking. Burgemeester en wethouders krijgen bovendien de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen als een ingezetene geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn voor de basisregistratie. Een nota van wijziging (nr. 9) strekt ertoe dat de registratie van gegevens over de vreemde nationaliteit(en) van een ingeschrevene in de basisregistratie personen (Brp) achterwege blijft, indien over de betrokken per-
soon gegevens over diens Nederlandse nationaliteit zijn opgenomen. Dat geldt zowel voor nieuwe inschrijvingen in de Brp als voor bestaande registraties die nog onder de Wet GBA hebben plaatsgevonden. In een andere nota van wijziging (nr. 11) wordt onder andere de registratie van de verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie geregeld. Ook wordt in deze nota de overgang van het GBA-stelsel naar het Brp-stelsel geregeld. Deze overgang vindt gefaseerd plaats. Een amendement van het lid Oosenburg beperkt de mogelijkheid om namens een ander op hetzelfde woonadres aangifte te doen van vertrek. Dit moet bijdragen aan het tegengaan van gedwongen uithuwelijking of achterlating in landen van herkomst. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 03-07-2013, Stb. 2013, 315 (Kamerstukken 33 219)
Europees burgerinitiatief 1841 - Wet met regels tot uitvoering van de Verordening (EU) nr. 211/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 over het burgerinitiatief (PbEU 2011, L 65) (Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief) – Een Europees burgerinitiatief is een overeenkomstig de Verordening bij de Europese Commissie ingediend initiatief waarin de Commissie wordt verzocht om binnen het kader van haar bevoegdheden een passend voorstel in te dienen. Het gaat dan om een voorstel over een aangelegenheid waarvan burgers vinden dat er een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen en dat door ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit ten minste een vierde van de lidstaten, wordt gesteund. Burgers die een initiatief willen organiseren, richten een burgercomité op bestaande uit ten minste zeven personen die inwoners zijn van ten minste zeven verschillende lidstaten. Burgers die een initiatief willen ondertekenen, moeten burger van de Unie zijn en de kiesgerechtigde leeftijd voor de verkiezingen voor het Europees Parlement hebben bereikt. Ter uitvoering van de Verordening is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2025
Wetgeving
nationale regelgeving nodig voor het aanwijzen van de bevoegde instantie voor certificering van online verzamelsystemen en voor verificatie en certificering van verzamelde steunbetuigingen. Aanwijzing van de bevoegde instantie is ook nodig omdat toegang moet kunnen worden verleend tot de Gemeentelijke Basisadministratie/ Basisregistratie personen ten behoeve van een representatieve steekproefsgewijze controle voor de voor Nederland verzamelde steunbetuigingen. De regering heeft ervoor gekozen om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als de bevoegde instantie aan te wijzen voor de certificering van online verzamelsystemen, het coördineren van de verificatie van steunbetuigingen en het afgeven van een certificaat naar aanleiding van deze verificatie. Evenals de beslissingen over certificering van online verzamelsystemen, zijn besluiten van de minister over de certificering van de steunbetuigingen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep op de bestuursrechter tegen een besluit over de certificering van de steunbetuigingen, is in de wet geregeld naar analogie van het beroep inzake Kieswetgeschillen. Er zijn een aantal afwijkingen van de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 10-07-2013, Stb. 2013, 318 (Kamerstukken 33 423)
Nieuwe wetsvoorstellen Financieel-economische criminaliteit 1842 - Wetsvoorstel (28-06-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-
2026
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
economische criminaliteit) – Dit wetsvoorstel beoogt een aanscherping van de strafposities bij financieel-economische criminaliteit alsmede een verruiming van de mogelijkheden voor opsporing, vervolging en adequate bestraffing van dit soort feiten. In dit wetsvoorstel wordt in de eerste plaats voorgesteld om de omschrijving van een aantal delicten te verruimen en te actualiseren, die centraal staan in de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het gaat om de strafbaarstelling inzake misbruik van gemeenschapsgeld, de strafbaarstelling van witwassen en de strafbaarstellingen inzake ambtelijke corruptie en corruptie in de private sector. Ook introduceert het wetsvoorstel een strafverzwaringsgrond gericht op het harder aanpakken van het stelselmatig plegen van misdrijven in de sfeer van de Wet op de economische delicten. Voorts bevat het wetsvoorstel het voorstel om een flexibel boeteplafond in het strafrecht in te voeren zodat rekening kan worden gehouden met de draagkracht van ondernemingen die strafbare feiten plegen. Verder wordt de aftrek van kosten bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een wettelijke regeling voorzien. Daarnaast beoogt dit wetsvoorstel de mogelijkheden tot opsporing van financieel-economische criminaliteit verder te verbeteren door het invoeren van een snellere procedure om te oordelen over de inbeslagneming van stukken, wanneer onder andere advocaten en notarissen zich beroepen op hun verschoningsrecht. Met het voorstel wordt uitvoering gegeven aan diverse toezeggingen aan de Tweede Kamer inzake de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Ook geeft dit wetsvoorstel uitvoering aan de voornemens van dit kabinet, zoals vermeld in het regeerakkoord, om de financiële en georganiseerde criminaliteit hard aan te pakken. Het voorstel komt tevens tegemoet aan enkele aanbevelingen gedaan door internationale organisaties. Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nrs. 1-4
Institutionele wijzigingen decentraal bestuur 1843 - Wetsvoorstel (03-07-2013) tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) – Het onderhavige wetsvoorstel bevat allereerst een aantal wijzigingen in de Gemeentewet en de Provinciewet. Voor het merendeel betreffen deze voorstellen institutionele bepalingen van het decentrale bestuur. De voorstellen vloeien voort uit beleidsbrieven aan de Tweede Kamer. Deze betreffen ten eerste wijzigingen die verband houden met de Staat van de dualisering. Daaronder vallen het zekerstellen van de betrokkenheid van het college bij initiatiefvoorstellen van de raad, een herziening van de samenstelling van de diverse commissies ten behoeve van een zuivere verhouding tussen de raad en het college, het mogelijk maken van een extern voorzitterschap van raadscommissies, de toevoeging dat ook het vrijwillig ontslag van een wethouder onmiddellijk kan ingaan, een versterking van de informatiepositie van de burgemeester tijdens het proces van collegevorming en de afschaffing van de verplichting tot het uitbrengen van een burgerjaarverslag. Verder bevat het voorstel wijzigingen in de procedure bij benoeming en herbenoeming van burgemeesters (o.a. verplichte instelling geheimhoudingscommissie, versterking betrokkenheid van wethouders bij de benoemingsprocedure van burgemeesters, creëren van een wettelijke grondslag voor een fiscale screening voor benoeming, enkele nadere vereisten voor de waarnemend burgemeester). Voorts bevat het wetsvoorstel wijzigingen die voorzien in de rol van commissarissen van de Koning en burgemeesters bij integriteitshandhaving, wijzigingen die verband houden met de commissaris van de Koning als rijksorgaan en wijzigingen die voortvloeien uit de privaatrechtelijke taakbehartiging door decentrale overheden. Ook voorziet het voorstel in enkele wijzigingen van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Gemeentewet is immers het uit-
Wetgeving
gangspunt voor die wet. De meeste van de nu voorgestelde wijzigingen van de Gemeentewet zullen ook van toepassing zijn op de openbare lichamen. Op een aantal onderdelen verschilt hun positie van die van gemeenten, zodat daarin geen wijziging wordt voorgesteld. Een wijziging die niet wordt doorgevoerd, betreft de afschaffing van het goedkeuringsvereiste voor oprichting van en deelname aan privaatrechtelijke rechtsvormen. Kamerstukken II 2012/13, 33 691, nrs. 1 t/m 4
Dierproeven 1844 - Wetsvoorstel (03-07-2013) tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU – Met dit voorstel van wet wordt voorzien in de implementatie van Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PbEU 2010, L 276). Het uitgangspunt van de richtlijn is dat dieren een intrinsieke waarde hebben die moet worden geëerbiedigd. Bij het brede publiek bestaat (ethische) bezorgdheid met betrekking tot het gebruik van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Dieren moeten altijd worden behandeld als wezens met gevoel en het gebruik van dieren moet worden beperkt tot gebieden die uiteindelijk van nut kunnen zijn voor de gezondheid van mensen of dieren of voor het milieu. Het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden mag alleen worden overwogen als een alternatief voor dierproeven niet voorhanden is. De richtlijn is van toepassing wanneer dieren worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt in procedures, of wanneer zij specifiek worden gefokt opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. De richtlijn is van toepassing totdat de dieren gedood of geadopteerd zijn, of opnieuw in hun habitat of een geschikt dierhouderijsysteem zijn geplaatst. Naast gewervelde dieren vallen ook koppotigen binnen de werkingssfeer
van de richtlijn. Verder is de richtlijn ook van toepassing op de foetale vormen van zoogdieren. De richtlijn streeft een aantal doelen na. Allereerst gaat het om het versterken van de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Een ander doel van de richtlijn is het herstellen van gelijke concurrentievoorwaarden voor het bedrijfsleven en het wetenschappelijk onderzoek in de EU. Verder zijn op de behandeling en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden de beginselen van de drie V’s – vervanging, vermindering en verfijning – van toepassing. Hoewel de implementatie noopt tot een uitgebreide wijziging van de Wet op de dierproeven, wordt de wet niet integraal vervangen door een nieuwe wet omdat de huidige wet ook diverse nationale bepalingen kent waarvan het wenselijk is dat die gehandhaafd blijven. De implementatie van de richtlijn leidt met name op het punt van de te volgen procedure bij de aanvraag van een projectvergunning tot een ingrijpende wijziging van de Wod. Met betrekking tot de gebruikte terminologie en het beschermingsniveau van proefdieren is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande situatie. De richtlijn biedt, onder strikte voorwaarden, de mogelijkheid om mensapen in dierproeven te gebruiken. Nederland houdt echter vast aan het absolute verbod op het gebruik van mensapen in dierproeven dat is neergelegd in het huidige artikel 10e van de wet. Een aantal eisen uit de richtlijn leidt, naast de wijziging van de wetgeving zelf, tot wijziging van de Nederlandse situatie met betrekking tot het verrichten van dierproeven. Hierbij gaat het om de volgende eisen: žĔėĊüäÜġäąĭĊĊėàôäėĔėĊäĭ乥Ċäġäą vooraf worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, resulterend in de vergunningverlening voor dat ĔėĊüäÜġŨžÿôàěġÐġ乥ĊäġäąääąŬąÐġôonaal comité voor de bescherming van dieren die worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden’ instelÿäąŨžäÿýäíĊýýäėŧÿäĭäėÐąÜôäėäą gebruiker beschikt over voldoende personeel dat deskundig en bekwaam is met betrekking tot de óĤąġĊäðäýäąàäġÐýäąŨžäÿýäíĊýýäėŧ
leverancier en gebruiker moet een instantie voor dierenwelzijn instelÿäąŨžóäġĔĤÛÿôÜäėäąĭÐąąôäġźġäÜóąôsche samenvattingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 692, nrs. 1-4
Digitale handhaving 1845 - Wetsvoorstel (11-07-2013) tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet in verband met de digitalisering van de handhaving van veelvoorkomende overtredingen (Wet digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe het mogelijk te maken dat (buitengewoon) opsporingsambtenaren veelvoorkomende overtredingen op straat digitaal kunnen handhaven. De toenemende digitalisering van de handhaving zorgt, zo is de verwachting, voor een hogere kwaliteit en een snellere afhandeling van zaken doordat de benodigde gegevens direct ter plaatse worden ingevuld en verwerkt in een handcomputer (personal digital assistant, verder: PDA). Het gebruik van een PDA biedt de mogelijkheid om foto’s van de situatie ter plaatse te maken als bewijs. Het naast de digitale handhaving moeten achterlaten of overhandigen van een papieren bon als aankondiging van de later per post toegezonden feitelijke beschikking, leidt tot onnodig dubbel (invul)werk door de betrokken ambtenaar met daarmee kans op fouten. Om deze reden wordt voorgesteld dat de ambtenaar alleen dan een papieren aankondiging van de sanctie overhandigt of achterlaat op het voertuig, als ter plaatse nog niet digitaal wordt gehandhaafd. De voorgestelde wijzigingen zien op de gedragingen die worden afgedaan op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: Wahv), de strafbare feiten die worden afgedaan met een strafbeschikking (Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) en de gemeentelijke naheffingen indien de parkeerbelasting niet is voldaan (Gemeentewet). Kamerstukken II 2012/13, 33 697, nrs. 1-4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2027
Wetgeving
Modernisering huurcommissie 1846 - Wetsvoorstel (16-07-2013) tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie – Gezien het streven naar een goedkoper, flexibeler en efficiënter werkende overheid en een meer efficiënte en doeltreffende ondersteuning van huurders en verhuurders wordt een aantal samenhangende maatregelen voorgesteld, op basis van signalen uit de uitvoeringspraktijk, om te komen tot transparantere en eenvoudiger procedures binnen de huurprijsregelgeving. Dit leidt tegelijkertijd tot een efficiëntere uitvoering van de beslechting van geschillen over de huurprijs. De in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen betreffen de vereenvoudiging van: – de legesregeling bij de huurcommissie; – de huurprijsregeling indien een zogenaamde all-in prijs is overeengekomen; – de beoordeling van de servicekosten door de huurcommissie; – de beoordeling van onderhoudsgebreken door de huurcommissie; – de zogenaamde rappelprocedure inzake de huurverhoging. Kamerstukken II 2012/13, 33 698, nrs. 1-5
Effectiever Dublinsysteem 1847 - Wetsvoorstel (16-07-2013) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestruursrecht ter uitvoering van de verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180) – De Verordening is een herschikking van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 (hierna: de oude Verordening). Daarnaast worden enkele voorschriften van de Verordening
2028
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
(EG) nr. 1560/ 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Uitvoeringsverordening) opgenomen in deze Verordening. Deze Verordening is onderdeel van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Niet alle wijzigingen van de Verordening leiden, zoals hierboven reeds opgemerkt, tot wijziging in de Nederlandse wet- en regelgeving. De Verordening betekent een aantal wijzigingen voor de Vreemdelingenwet 2000: 1. het creëren van een grondslag voor de Minister om een overdrachtsbesluit te nemen; 2. het creëren van een afwijzingsgrond voor vreemdelingen die al in een andere lidstaat internationale bescherming genieten; 3. het creëren van een nieuwe grondslag voor bewaring van degenen die op grond van de Verordening kunnen worden overgedragen (Dublinclaimanten); 4. het vervroegen van het moment voor indiening van de formele asielaanvraag. Een punt, dat niet direct samenhangt met de nieuwe Verordening, maar tevens wordt meegenomen in dit wetsvoorstel is het creëren van legaal verblijf na een afwijzende asielbeschikking voor Dublinclaimanten. In het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 27 september 2012, C-179/11 (Cimade) is bepaald dat de vreemdeling die kan worden overgedragen op grond van de oude Verordening na een afwijzende asielbeschikking rechtmatig verblijf en recht op opvang heeft op grond van de Opvangrichtlijn tot aan de effectieve overdracht. Kamerstukken II 2012/13, 33 699, nrs. 1-4
1848
Vervolgstukken Cliëntenrechten zorg Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (4-7-2013) houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). Kamerstukken I 2012/13, 32 402, E
Regierol gemeente bij veiligheidsbeleid Intrekking Brief van de Minister van VenJ (1-72013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid. – Brief houdende intrekking van het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/13, 32 459, nr. 14
Terugvordering bonussen Memorie van antwoord (22-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht in verband met de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen en winstdelingen van bestuurders en dagelijks beleidsbepalers. Kamerstukken I 2012/13, 32 512, C
Lesbisch ouderschap Verslag (16-7-2013) van de deskundigenbijeenkomst van 18 juni 2013 en brief van de Staatssecretaris van VenJ (30-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie. – Brief over de opzet en stand van zaken van het onderzoek betreffende de situatie van kinderen die opgroeien in meeroudergezinnen. Kamerstukken I en II 2012/13, 32 032, D en nr. 18
Grondwetswijziging BES Brief aan de Minister van BZK (23-42013) over het wetsvoorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet,
Wetgeving
strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrokkenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. – Brief over opschorting schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13, 33 131, F
Versterking bestuur pensioenfondsen Brief van de Staatssecretaris van SZW (12-7-2013) over het wet tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen. – Brief staatssecretaris met beantwoording vragen, gesteld tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/13, 33 182, G
Wet basisregistratie personen Brief van de Minister van BZK (3-72013) over het wetsvoorstel houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen. – Brief over de vraag of automatische gegevensverstrekking uit GBA aan bepaalde derden, bv. na een verhuizing, moet worden vervangen door expliciete toestemming door betrokkenen.
Regelingen UWV Verslag van een schriftelijk overleg (23-7-2013) over de wet tot wijziging van verschillende wetten in verband met de vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Wet vereenvoudiging regelingen UWV). Kamerstukken I 2012/13, 33 327, G
Identiteitsfraude en vaststelling identiteit verdachten/veroordeelden Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (4-7-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNAonderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Kamerstukken I 2012/13, 33 352, A
Standaardpakket RTV Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (30-7-2013) tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen.
enige wetten op het terrein van het Ministerie van VenJ teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. Kamerstukken II 2012/13, 33 554, nr. 6
Flexibel cameratoezicht Nota n.a.v. het verslag (22-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr. 6
Stroomlijning markttoezicht Nota van verbetering (30-7-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht. Kamerstukken II 2012/13, 33 622, nr. 6
Afschaffing plusregio’s Nota van verbetering (2-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. Kamerstukken II 2012/13, 33 659, nr. 5
Wijziging Mediawet
Voorlopig verslag (23-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied.
Nota van verbetering (2-8-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting.
Kamerstukken I 2012/13, 33 243, B
Kamerstukken I 2012/13, 33 441, B
Kamerstukken II 2012/13, 33 664, nr. 4
Concentratietoetsing zorg
Schatkistbankieren
Partnertoeslag AOW
Voorlopig verslag (24-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg.
Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (30-7-2013) tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren).
Kamerstukken I 2012/13, 33 253, B
Nota n.a.v. het verslag (17-7-2013) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van
Verslag (24-7-2013) en nota van verbetering (2-8-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot.
Kamerstukken II 2012/13, 33 219, nr. 27
Nederlands Zorginstituut Voorlopig verslag (23-7-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg.
Kamerstukken I 2012/13, 33 426, A
Decentralisatie investeringsbudget landelijk gebied
Kamerstukken I 2012/13, 33 540, A
VenJ zbo’s onder Kaderwet
Kamerstukken I 2012/13, 33 687, nrs. 4 en 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2029
Wetgeving
1849 Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenbeleid Brief van de Staatssecretaris van VenJ (1-7-2013) i.v.m. toezeggingen gedaan tijdens het algemeen overleg Asiel en Vreemdelingenzaken van 19 juni 2013. – In onderhavige brief informeert de Staatssecretaris van VenJ de Kamer nader over een aantal onderwerpen, te weten: - het aantal dossiers van vreemdelingen uit de voormalige Vluchtkerk dat is overgedragen aan de IND of de DT&V, op verzoek van het lid Voordewind (CU): - het onderzoek aan het lichaam van een ingeslotene die verbleef in Detentiecentrum Zeist (DC Zeist), naar aanleiding van de uitzending van ‘De vijfde dag’ van 19 juni 2013; - de wens van het lid Maij (PvdA) om een onafhankelijke commissie voor landeninformatie in te stellen; - ongedocumenteerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen; - de kosten van het project INDiGO; - de Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen en het inreisverbod. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1698
Implementatieoverzicht Brief van de Minister van BuZa (19-72013) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen en -kaderbesluiten in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het tweede kwartaal van 2013. Kamerstukken II 2012/13, 21 109, nr. 212
Banken redden Brief van de Minister van Financiën (2-7-2013) over het Raadsakkoord t.a.v. het voorstel van de Europese Commissie voor de richtlijn Herstel en afwikkeling van banken. – Tijdens de Ecofin Raad van 26 juni 2013 in Brussel is een algemene oriëntatie (‘general approach’) van de Raad bereikt ten aanzien van het voorstel van de Europese Commissie
2030
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
voor de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD). Dit akkoord betekent een aanzienlijke stap voorwaarts in het verantwoordredden en laten omvallen van banken. Waar de afgelopen jaren de belastingbetaler aan de lat heeft gestaan bij het redden van banken, betekent deze richtlijn dat de belastingbetaler voortaan kan worden ontzien en de kosten van problemen bij banken in beginsel worden neergelegd bij de private sector zelf. Hiermee wordt de vicieuze cirkel tussen overheden en banken – een kernprobleem van de huidige crisis – aanzienlijk verzwakt. De richtlijn formuleert een set spelregels voor een gecoördineerde afwikkeling van (systeemrelevante) banken in problemen, waarbij niet de hele bank gered wordt, maar de focus ligt op het verzekeren van de continuïteit van de essentiële delen van een bank. Hiermee wordt het ‘too big to fail’ probleem aangepakt. Het uitgangspunt is dat de kosten allereerst door de aandeelhouders en schuldeisers van de bank zelf (via ‘bail-in’) en daarna eventueel de gehele bankensector worden gedragen. De kosten worden dus neergelegd bij die partijen die de risico’s zijn aangegaan. De prikkelwerking die hiervan uitgaat, zal eraan bijdragen dat in de toekomst risico’s beter worden ingeprijsd en het nemen van excessieve risico’s wordt tegengegaan. De nieuwe set spelregels bestaat uit een aantal bouwstenen. Lidstaten worden verplicht om een resolutieautoriteit aan te wijzen, die zodra de toezichthouder oordeelt dat een bank falende is en private oplossingen geen soelaas bieden (bijvoorbeeld inhouden van winsten of verkoop van bedrijfsonderdelen), de bank onder zijn hoede neemt en een resolutieproces start. Hierbij is het doel herstructurering van de bank terwijl de continuïteit van de essentiele delen wordt gewaarborgd. De resolutieautoriteit krijgt de beschikking over een viertal resolutie-instrumenten, te weten 1. bail-in van crediteuren, 2. verkoop van de bank, 3. opzet van een overbruggingsinstelling waarin de gehele bank of essentiële onderdelen tijdelijk worden geplaatst, en 4. oprichting van een ‘bad bank’ waarin afgesplitste activa
kunnen worden geplaatst. Ook worden lidstaten verplicht nationaal resolutiefondsen op te bouwen dan wel resolutiefinanciering in te voeren via heffingen op de sector. Met het Raadsakkoord is de richtlijn nog niet definitief. De komende maanden zal worden onderhandeld met het Europees Parlement om, naar verwachting voor het eind van het jaar, tot een definitieve richtlijn te komen. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 1071
Subsidiariteitsexercitie Brief van de Minister van BuZa (21-62013) over het voornemen uit het regeerakkoord om in Europees verband voorstellen te doen inzake de overdracht van beleidsterreinen aan nationale overheden, ook wel aangeduid als de Nederlandse ‘subsidiariteitsexercitie’. – De tijd van een ‘ever closer union’ op alle mogelijke beleidsterreinen is voorbij, zo is de stellige overtuiging van het kabinet. Alleen indien er goede argumenten zijn voor ingrijpen op Europees niveau is Europese regelgeving gerechtvaardigd. Er zijn diverse mogelijkheden om de taken en bevoegdheden van het Europese en nationale niveau te herschikken. Bevoegdheden kunnen terugvloeien naar lidstaten door de beleidsterreinen waarop de Unie bevoegd is in te perken. Ook kunnen lidstaten met zogenaamde opt-outs bedingen dat zij bevoegdheden behouden. Beide varianten vereisen een wijziging van de EU-verdragen. Het kabinet acht dat geen begaanbare en ook geen wenselijke weg. Veeleer dient kritisch gekeken te worden naar de Europese regelgeving zelf zoals deze de afgelopen decennia is geaccumuleerd in wat wel het acquis van de Unie wordt genoemd. Deze kan in samenspraak tussen de lidstaten worden herzien of bijgesteld. Ook kunnen de lidstaten in onderlinge samenspraak komen tot politieke afspraken over toekomstige prioriteiten voor Europese regelgeving. Dat is de aanpak waar het kabinet met deze exercitie voor kiest. Met deze exercitie onderstreept Nederland dat het vindt dat bestaande regelgeving opnieuw op de agenda moet kunnen worden gezet (herziening). Naar de mening van het kabinet is de Commissie te terughoudend bij het moderniseren
Wetgeving
van wet- en regelgeving. Ook vindt Nederland dat lidstaten politieke afspraken moeten kunnen maken met de Europese Commissie op welke deelterreinen zij voorlopig liever geen nieuwe initiatieven van de Commissie zien. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1650
Fiscale gegevensuitwisseling Brief van de Minister van BuZa (19-72013) met een fiche: Wijziging richtlijn met verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op het gebied van belastingen. – De Europese Commissie stelt een aanpassing voor op de richtlijn voor de administratieve samenwerking tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten. Sinds het akkoord op deze richtlijn van 15 februari 2011 hebben zich enige internationale verdergaande ontwikkelingen voorgedaan op het gebied van het automatisch uitwisselen van fiscale informatie. De meest concrete ontwikkeling tot nu toe is de zogenaamde FATCA wetgeving (Foreign Account Tax Compliance Act) die in de VS is aangenomen. Deze wet verplicht financiële instellingen buiten de VS om de tegoeden die ze aanhouden voor rekening van hun Amerikaanse klanten voortaan jaarlijks aan te geven aan de Amerikaanse belastingdienst. Nu steeds meer lidstaten (waaronder ook Nederland) overgaan tot het sluiten van bilaterale FATCA overeenkomsten met de VS, is de Commissie van mening dat de tijd rijp is om een soortgelijke stap binnen de EU te maken. De belangrijkste voorgestelde aanpassing ziet op de uitbreiding van het verplicht automatisch uitwisselen van fiscale informatie. Het automatisch uitwisselen van informatie betekent dat de belastingdiensten van de lidstaten elkaar periodiek gegevens sturen over inkomsten die een ingezetene van de informatie ontvangende lidstaat heeft verkregen in de informatie verzendende lidstaat. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1662
Collectief verhaal Brief van de Minister van BuZa (19-72013) met een fiche: Mededeling en Aanbeveling Europees horizontaal kadervoor collectief verhaal. – Het betreft een mededeling over een te ontwikkelen Europees hori-
zontaal kader voor collectief verhaal. Collectief verhaal betreft procedurele mechanismes waarmee veel gelijksoortige claims van gedupeerden kunnen worden samengebracht in een gezamenlijke rechtsvordering. Naast de mededeling heeft de Commissie een aanbeveling uitgebracht met daarin gemeenschappelijke, nietbindende, Europese beginselen voor collectief verhaal. De doelstelling van de aanbeveling en de mededeling is om lidstaten te bewegen om mechanismen van collectief verhaal in te stellen voor de vergoeding van schades en de vorderingen tot staking van inbreuken en daarbij een aantal beginselen in acht te nemen. Zie ook de rubriek Nieuws in deze aflevering. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, 1663
Mededingingsrecht Brief van de Minister van BuZa (19-72013) met een fiche: Richtlijn Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht. – Het voorstel beoogt een effectieve handhaving van het mededingingsrecht van de Unie door: 1. wisselwerking tussen de publieke en de private handhaving van het mededingingsrecht te optimaliseren; en 2. ervoor te zorgen dat slachtoffers van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie de schade die zij hebben geleden volledig vergoed kunnen krijgen. Nederland plaatst vraagtekens bij de door de Commissie gekozen rechtsgrondslagen en ten aanzien van de subsidiariteit is het oordeel van Nederland over de meeste onderdelen negatief. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1664
Single European Sky Brief van de Minister van BuZa (19-72013) met een fiche: Verordeningen gemeenschappelijk Europees luchtruim en Europees Agentschap voor luchtvaartveiligheid. – Het SES initiatief van de Commissie heeft tot doel het Europese luchtruim efficiënter te organiseren en de luchtverkeersleidingsdiensten te hervormen. Ervaring met het voorgaande (SES1) en huidige regelgevingspakket (SES2) laat zien dat de principes en richting goed zijn om de SES te realiseren. Echter, de implementatie is vertraagd. Het doel van het voorgestelde SES2+-pakket is om
de implementatie van SES te versnellen door zich te richten op institutionele aspecten, verbetering van performance van luchtverkeersdienstverlening en het weghalen van overlap tussen de SES en EASA regelgeving. Bovendien worden de verordeningen aangepast middels de nieuwe comitologieregels van het Verdrag van Lissabon. Nederland ondersteunt de versnelde implementatie van SES, echter de vraag is of met de voorgestelde regelgeving aan deze versnelde implementatie wordt bijgedragen en of deze niet in strijd is met bepaalde Nederlandse belangen. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1666
Begeleid verlof Brief van de Staatssecretaris van VenJ (3-7-2013) over verbetermaatregelen in de uitvoering van het begeleid verlof. – In deze brief wordt ingegaan op het pakket verbetermaatregelen ten aanzien van het verlofbeleid dat vanaf 1 september 2013 doorgevoerd gaat worden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (jji’s). De focus van verbetermaatregelen ligt op de uniformering van processen en het vergroten van de deskundigheid. Daarnaast worden de mogelijkheden uitgebreid van het inzetten van elektronische controle (EC) en DV&O in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij hoog risico jongeren bij wie het einde van de PIJmaatregel nadert en het daarom (ondanks de risico’s) wenselijk is om verlof op te starten. Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 561
MVO Brief van de Ministers voor BHO en EZ met de beleidsbrief “Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont”. – In deze beleidsbrief wordt na een inleidend gedeelte met name ingegaan op de rol van de overheid met betrekking tot Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Waar de overheid toegevoegde waarde heeft, wil het kabinet partijen en belangen bijeen brengen. Het kabinet ziet deze toegevoegde waarde op vier terreinen: Sector Risico Analyse, voorlichting, transparantie en toezicht. In de brief wordt dit per deelterrein toegelicht. Daarnaast bevat de brief twee bijlagen: bijlage 1 bevat een nadere uiteenzetting over het kader van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2031
Wetgeving
(internationaal) MVO. Bijlage 2 gaat over de ‘global governance gap’. Kamerstukken II 2012/13, 26 485, nr. 164
Cyber security Brief van de Minister van VenJ (3-72013) bij de aanbieding van het Cyber Security Beeld Nederland - 3. – Het Cybersecuritybeeld Nederland wordt jaarlijks onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) opgesteld door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en komt tot stand in samenwerking met publieke en private partners. De rapportageperiode bestrijkt de maanden april 2012 tot en met maart 2013. Tevens zijn de belangrijkste ontwikkelingen tot begin mei 2013 meegenomen. Kamerstukken II 2012/13, 26 643, nr. 285
KvK en mensenhandel Brief van de Minister van EZ (3-72013) over uitvoering van de motie Segers c.s. betreffende de mogelijkheid om bij vermoedens van mensenhandel niet over te gaan tot inschrijving bij de Kamers van Koophandel. – Naar aanleiding van de motie heeft afstemming plaatsgevonden met de Kamer van Koophandel (KvK), de Taskforce mensenhandel, Inspectie SZW en gemeenten van de G4plus. Conclusie is dat de KvK over de mogelijkheid beschikt een inschrijving te weigeren op de grond ‘schijnzelfstandigheid’, in het kader van de beoordeling of sprake is van zelfstandig ondernemerschap, in geval van een vermoeden van mensenhandel. De meerwaarde van weigering tot inschrijving bij de KvK ligt met name in het frustreren van de mogelijkheden van de mensenhandelaar om zijn misdaad te plegen. Inzet van het slachtoffer als (zogenaamd) zelfstandige is voor de mensenhandelaar in het algemeen het meest winstgevend, minst risicovol en voor personen uit bepaalde herkomstlanden (Roemenië en Bulgarije, tot 1 januari 2014) is zelfstandig ondernemerschap zelfs de enige optie om in ons land werkzaam te zijn. Kamerstukken II 2012/13, 28 638, nr. 99
Boa’s Brief van de Minister van VenJ (1-72013) over de uitrusting en bevoegdheden van buitengewoon opspo-
2032
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
ringsambtenaren (boa’s) en met een ‘veiligheidsvisie’ op de rollen en taken van partijen die in de openbare ruimte met toezicht en handhaving actief zijn. – Binnen de bestaande systematiek zijn enkele concrete verbeteringen noodzakelijk op het gebied van samenwerking, informatie-uitwisseling en herkenbaarheid van de verschillende toezichthoudende en handhavende partners en is het volgens de bewindsman wenselijk de bevoegdheden van particuliere (ingehuurde) boa’s uit te breiden. Terwijl het accent van toezicht en handhaving in de openbare ruimte door gemeenten ligt op leefbaarheid en overlast, is de politie belast met de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Dat omvat de handhaving van de openbare orde. Door dit verschil zijn boa’s en politie complementair aan elkaar en versterken ze elkaar. Aangezien ze in elkaars verlengde opereren en in dezelfde openbare ruimte actief zijn, is een intensieve onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling essentieel. De minister bekijkt op welke wijze de betrokkenheid van burgers bij het toezicht in de openbare ruimte en hun wil om daadwerkelijk een bijdrage te leveren zo goed mogelijk kunnen worden ingezet. Hij verwacht hier eind van het jaar meer over te kunnen melden. Voor het optimaal functioneren van het systeem zijn nog enkele verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn. De minister wil: – in het kader van professionalisering het herkenbare uiterlijk van gemeentelijke boa’s in de openbare ruimte vergroten; – toekomstige verzoeken tot wijziging van het takenpakket van boa’s toetsen aan het criterium leefbaarheid; – de driehoek meer in stelling brengen bij het maken van afspraken over de in te zetten capaciteit en de verdeling hiervan onder de verschillende partners; – de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen politie en boa’s en particuliere toezichthouders verder versterken en de verschillen in het land verkleinen; – de inhuurmogelijkheden van particuliere boa’s verruimen om flexibele inzet van toezicht en handhaving te vergroten; – de (management)informatievoorziening voor de toezichtfunctie van politie en OM op het functioneren
van de boa’s verbeteren; daaronder versta ik ook de betrouwbaarheidstoetsing van de boa’s. Kamerstukken II 2012/13, 28 684, nr. 387
Reclassering en sancties Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-6-2013) over een aantal toezeggingen en moties op het gebied van reclassering en sanctietoepassing. – In de brief worden de volgende onderwerpen besproken: žÛäijĤôąôðôąðäąÛôüàäėäÜÿÐěěäėôąð žĊĄijäôÿäąĭÐąóäġġÐÐýěġėÐíĭäėÛĊà žóäġěÐĄäąĮäėýôąðěĄĊàäÿąÐijĊėð žäôðäą1ėÐÜóġźÜĊąíäėäąġôäě žóäġðäÛėĤôýĭÐąĭėôüóäôàěÛäĔäėýäąde middelen bij vervoer van gedetineerden. Kamerstukken II 2012/13, 29 270, nr. 86
Verbetering strafrechtketen Brief van de Minister van VenJ (5-72013) over de voortgang van de versterking van de prestaties van de strafrechtketen. – In deze brief licht de minister zijn ambities toe om de prestaties van de strafrechtketen te versterken. De ÐĄÛôġôäěijôüąũžĄææėěġėÐíijÐýäąěĤÜÜäěĭĊÿÐíóÐąàäÿäąŨžĔäėěĊąäąàôä zijn veroordeeld hun straf daadwerýäÿôüýÿÐġäąĊąàäėðÐÐąŨžĭäėàÐÜóġäą sneller recht doen en daders effectieĭäėěġėÐííäąŨžàäÛäÿÐąðäąĭÐąóäġ slachtoffer in de strafrechtketen een belangrijker plaats geven. In 2016 wil de minister het volgende hebben bereikt: 1. de ongewenste uitstroom van zaken is geminimaliěääėàũÐŪĄææėijÐýäąĮĊėàäąěĤÜÜäěvol afgerond en b. veroordeelden ondergaan hun straf daadwerkelijk; 2. de in-, door- en uitstroom van zaken in de keten is inzichtelijk en transparant; 3. digitale informatieuitwisseling, ook met de advocatuur en de burger is de norm in de keten; 4. de doorlooptijden zijn aanzienlijk verkort; 5. het aangifteproces is een hoogwaardig dienstverleningsproces waarbij de burger eenvoudig aangifte kan doen en snel en effectief wordt geholpen; 6. het Wetboek van Strafvordering en relevante wetgeving zijn aangepast. In de brief worden verder per onderwerp concrete doelstellingen geformuleerd en wordt ingegaan op de maatregelen die genomen worden om deze doelstellingen te bereiken. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 165
Wetgeving
Anonieme getuigen Brief van de Minister van VenJ (4-72013) over een mogelijke verruiming van artikel 344a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. – De minister bespreekt recente jurisprudentie van het EHRM (EHRM uitspraak van 10 april 2012, 46099/06 en 46699/6, inzake Ellis, Simms en Martin tegen het Verenigd Koninkrijk (VK) en EHRM uitspraak van 11 december 2011 in de zaak van Al-Khawaja Tahery tegen het VK (26766/05 en 22228/06)) over het gebruik van anonieme getuigenverklaringen in het strafproces en de betekenis daarvan voor het Nederlandse recht. Zijn conclusie is dat aan de uitspraak van Ellis, Simms en Martin vooralsnog beperkte betekenis moet worden toegekend. De uitspraak moet primair worden gezien en begrepen in de context van het strafprocesrecht dat in het VK geldt, in het bijzonder ten aanzien van het functioneren van het juryproces, de instructie van de juryleden door de rechter, en de mogelijkheden voor cross-examination op de terechtzitting. Volgens de minister kan niet de conclusie worden getrokken dat op grond van deze uitspraak in Nederland meer of andere mogelijkheden voor de toelaatbaarheid van het gebruik van anonieme getuigenverklaringen voor het bewijs moeten worden geschapen. Het Nederlandse systeem ten aanzien van het horen van getuigen en de daarop gebaseerde rechtspraktijk wijken in sterke mate af van de praktijk in het VK. Het Nederlandse recht biedt aan de anonieme getuige meer waarborgen dan het Engelse. Het verzachten van deze waarborgen zou de bruikbaarheid van de afgelegde verklaringen weliswaar kunnen vergroten, maar leidt er voorts toe dat de risico’s voor de getuige eveneens aanzienlijk toenemen. Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 166
Gehandicaptenverdrag Brief van de Staatssecretaris van SZW (27-6-2013) over de ratificatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap. – In het regeerakkoord is de afspraak vastgelegd dat Nederland het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een han-
dicap zal ratificeren, onder de voorwaarde dat hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer kunnen worden gebracht. Het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) van de Universiteit Utrecht heeft in twee rapporten, ‘Ratificatie en ... dan?’ en ‘Aanvullend Rapport Ratificatie en ... dan?’ te vinden op www.internetconsultatie.nl verhelderd wat de verplichtingen van het Verdrag inhouden. Het SIM concludeert dat het Verdrag geen nieuwe rechten creëert en niet verplicht tot het bieden van nieuwe algemene voorzieningen op het moment van ratificatie. Wel is het volgens het SIM noodzakelijk dat de reikwijdte van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) met het terrein ‘goederen en diensten’ wordt uitgebreid om op het moment van ratificatie aan de verplichtingen van het Verdrag te voldoen. Dit wordt geregeld in de uitvoeringswet. Het SEOR van de Erasmus Universiteit is daarna ingegaan op de vraag wat de mogelijke financiele en economische gevolgen zijn in bepaalde maatschappelijke sectoren van de algemene maatregelen die nodig zijn om op het moment van ratificatie aan de verplichtingen van het Verdrag te voldoen, van de uitbreiding van de Wgbh/cz met ‘overige goederen en diensten’ en van de algemene maatregelen in het kader van de geleidelijke verwezenlijking van de rechten in het Verdrag. De conclusies van dit rapport zullen door het kabinet betrokken worden bij de besluitvorming over ratificatie. Het rapport wordt als bijlage opgenomen bij de concept-wetsvoorstellen die in consultatie aan het veld zijn gegeven en is te vinden op www. internetconsultatie.nl. Het betreft de goedkeuringswet en uitvoeringswet. Naar verwachting zullen deze na de zomer voor advies naar de Raad van State worden gestuurd. Kamerstukken II 2012/13, 29 355, nr. 54
Vrij verkeer van personen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (5-7-2013) over ongewenste neveneffecten vrij verkeer van personen, n.a.v. de JBZ-Raad van 6 en 7 juni 2013. – Naar aanleiding van de gezamenlijke brief die Nederland samen met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk
en Oostenrijk stuurde inzake oneigenlijk gebruik, rechtsmisbruik en fraude van het vrij verkeer van personen, en de reactie van de Europese Commissie aan het Iers voorzitterschap op de gezamenlijke brief, heeft een discussie plaatsgevonden tijdens de JBZ-raad. Na afloop van de discussie concludeerde het Voorzitterschap dat er geen meerderheid lijkt te bestaan die erkent dat het door de vier landen gesignaleerde misbruik een groot probleem is. Het Voorzitterschap gaf aan dat de expert werkgroep voor vrij verkeer gevraagd zal worden zich over de materie te buigen. Het kabinet maakt er op nationaal niveau werk van om de ongewenste neveneffecten die gepaard gaan met de toename van arbeidsmobiliteit uit andere lidstaten tegen te gaan en aan te pakken. Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 171
ID-pas arbeid Door middel van deze brief (10-72013) informeert de Minister van SZW de Kamer over een Scandinavische identiteitspas (ID12) en over de pilot die hiermee is gestart in de champignonsector. – De identiteitspas wordt in de Scandinavische landen benut ter voorkoming van illegale arbeid, belastingen premieontduiking en oneerlijke concurrentie. Uit een onderzoek van de Inspectie SZW en de Belastingdienst blijkt dat een dergelijke identiteitspas ook toegevoegde waarde kan hebben voor Nederland. Op de Nederlandse pas kan bijvoorbeeld een foto en de naam van het bedrijf waarvoor de werknemer werkt worden gezet. In de pas (slechts zichtbaar na uitlezen) kunnen bijvoorbeeld de naw-gegevens van werkgever en werknemer, het burgerservicenummer, de tewerkstellingsvergunning, de opleidingsgegevens en de VAR-verklaring (voor zzp’ers) staan. Over de mogelijke gegevens in en op de pas wordt nog overlegd met het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Door gebruik van de pas wordt het, voor zowel Nederlandse als buitenlandse werknemers, moeilijker om de Nederlandse weten regelgeving te ontduiken. Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 173
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2033
Wetgeving
Internationale Arbeidsconferentie Brief van de Minister van SZW (1-72013) met een verslag van de 102e Internationale Arbeidsconferentie (IAC) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) die plaatsvond van 5 tot en met 20 juni 2013. – De interventies van de overheidsdelegatie van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de IAC hebben plaatsgevonden langs de lijnen van de instructie zoals die aan de Tweede Kamer is toegezonden op 10 juni 2013 (Kamerstukken II 29 427, nr. 93). De in oktober 2012 aangetreden DG Ryder schetste zijn toekomstvisie voor de IAO. Zijn rapport ‘Towards the ILO centenary: Realities, renewal and tripartite commitment’ (zie: http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/ public/--- ed_norm/---relconf/documents/meetingdocument/ wcms_213836.pdf) gaat in op de veranderde context van werk en sociale zaken en de institutionele uitdagingen binnen en voor de IAO. Daarnaast doet DG Ryder een aantal suggesties voor de inhoudelijke vraagstukken waar de IAO zich de komende tijd mee bezig zou moeten houden, zoals het functioneren van het toezichtmechanisme en versterking van de band met het bedrijfsleven. Hiermee wordt het programma en budget voor 2014 en 2015, dat ook op de IAC-agenda stond, in een breder beleidskader geplaatst. Tijdens de slotsessie van de IAC kon worden vastgesteld dat behalve Nederland ook veel andere delegaties steun hadden uitgesproken voor Ryder’s hervormingsagenda en voor de thema’s in zijn rapport. Dit geldt onder meer voor het aanhalen van de banden tussen de IAO met bedrijven en de rol die veel delegaties zien voor de IAO waar het gaat om MVO. Ook bleek er veel steun voor een rol van de IAO in armoedebestrijding via fatsoenlijke beloning en bevordering van de sociale bescherming. Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 96
Contraterrorisme Brief van de Minister van VenJ (2-72013) over en met de tweede Voortgangsrapportage Contraterrorisme en -Extremisme (periode juni 2012 tot en met mei 2013). – In april is de Nationale Contraterrorisme (CT)-strategie 2011–2015
2034
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
aangeboden. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) rapporteert jaarlijks over de voortgang van de uitvoering. De rapportage begint met een terugblik op het dreigingsbeeld van de afgelopen periode. De terrorismedreiging bepaalt immers in sterke mate het beleid en de maatregelen op het gebied van contraterrorisme en extremisme. Paragraaf 2 beschrijft de voortgang van de strategische prioriteiten uit de CT-strategie 2011–2015, te weten: Internationaal Jihadisme; Migratie en Reisbewegingen; Technologie en Innovatie; Doorontwikkeling van het Stelsel Bewaken en Beveiligen. Paragraaf 3 is gewijd aan de voortgang van de doorlopende beleidsinzet. De beleidsdoorlichting maakt zichtbaar hoe lastig het is om het effect van maatregelen op dit terrein te bepalen. Er zijn geen objectieve standaarden om causaliteit aan te tonen, de onderzoeksgroep is heel klein, en controlegroepen ontbreken. Onder deze omstandigheden is wetenschappelijke meting bijzonder moeilijk. Wel laten uitgebreide resultaatinventarisaties en consultatierondes zien dat het Actieplan heeft gezorgd voor een impuls voor de aanpak van polarisatie en radicalisering. Bij deze brief zijn 3 bijlagen gevoegd: Beleidsdoorlichting 25.1 (2011) naar het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011; Evaluatie CT-strategie 2011-2015, en Openstaande Toezeggingen en Moties. Kamerstukken II 2012/13, 29 754, nr. 232
Fraudeaanpak Brief van de Minister van VenJ (3-72013) over de aanpak van fraude en de resultaten ‘terughalen en afpakken’ in 2012. – Brief over de fraudeaanpak in Nederland en meer in het bijzonder over de wijze waarop het kabinet deze aanpak de komende periode verder wil versterken. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de ervaringen die op lokaal niveau (zoals in de gemeente Amsterdam) worden opgedaan met methodieken om eerder en beter zicht te krijgen op frauduleuze praktijken en misbruik van overheidsregelingen. Verder in deze brief de resultaten die in het jaar 2012 Rijksbreed zijn behaald met het ‘terughalen en afpakken’ in de ruimste zin. Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 82
Burgerinfiltranten en kroongetuigen Brief van de Minister van VenJ (5-72013) over de inzet van burgers in de bijzondere opsporing. – Zie de rubriek Nieuws in NJB 2013/1766, afl. 28, p. 1942. Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 83
Dopingbestrijding Brief van de Minsiter van VWS (1-72013) over de uitkomsten van een ambtelijk overleg inzake dopingbestrijding. – In het bijzonder ging dit overleg over de aanpak van de handel in doping bestemd voor de topsport. Als bijlage is het rapport van de commissie Sorgdrager over doping in de Nederlandse wielersport toegevoegd. Er hebben op ambtelijk niveau meerdere gesprekken plaatsgevonden met het Ministerie van VenJ (politie en OM), het Ministerie van Financiën (Douane), de Dopingautoriteit en het ministerie van VWS (Inspectie voor de Gezondheidszorg en Directie Sport). Tijdens deze gesprekken zijn de verantwoordelijkheden van de bovengenoemde organisaties bij de aanpak van doping geïnventariseerd. In het overleg werd geconstateerd dat er allereerst een verantwoordelijkheid bij de sport zelf ligt voor het signaleren en bestrijden van doping. Kamerstukken II 2012/13, 30 234, nr. 86
Rassendiscriminatie Brief van de Minister van BuZa (17-72013) ter aanbieding van het periodiek rapport over de implementatie van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie. – Brief waarmee de minister het geconsolideerde negentiende, twintigste en éénentwintigste periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden aanbiedt aan het Comité tegen Rassendiscriminatie over de implementatie van het VN Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie. – In zijn Concluding Observations van 25 maart 2010 uitte het Comité zijn zorgen en deed aanbevelingen over een aantal onderwerpen waarop in dit rapport puntsgewijs wordt ingegaan. Dit betreffen de volgende onderwerpen: nationale maatregelen om discriminatie, racisme en xenofobie tegen te gaan; inburgering en
Wetgeving
algemeen integratiebeleid; bestrijding van segregatie door onderwijs; racisme, xenofobie en politieke intolerantie; discriminatie op internet en in de media; racistisch geweld; asielzoekers families; discriminatie en racisme op het werk; discriminatie en marginalisatie op de terreinen van onderwijs, gezondheid en huisvesting; discriminatie op fitness-centra, horeca- en entertainmantgelegenheden; informatie over Aruba, Curaçao en Sint Maarten; internationale verdragen; consultatie van maatschappelijke organisaties; beschikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsrapporten; gebruik van een ‘Common Core Document’.
ÜĊÿÿäðôÐÿäġĊäġěôąðŨžàä`äėýÿÐėôąð ĊĄġėäąġóäġðäàėÐðƀ`>#ƁŨžàäġäėmijn voor het openbaar maken van doorhalingen. Kamerstukken II 2012/13, 31 016, nr. 55
Loverboys ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐą`äą/ƀƤźƧź 2013) over de rijksbrede aanpak loverboyproblematiek. – De brief bevat een verslag op hoofdlijnen van de uitvoering van de Rijksbrede aanpak loverboyproblemaġôäýŧÐÜġôäĔÿÐąƢƠơơŻƢƠơƤŧġĊġąĤ toe. De rapportage over de voortgang gebeurt langs de volgende 3 lijnen van het actieplan: 1) prevention, 2) prosecution en 3) protection.
Kamerstukken II 2012/13, 30 950, nr. 61
Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 306
Tuchtrecht BIG
Structuur banken
Brief van de Minister van SZW (16-72013) over o.a. aanpassingen van het tuchtrecht in de Wet BIG. – De minister geeft de stand van zaken ten aanzien van aanpassing van het (medisch) tuchtrecht in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Daarnaast geeft zij haar reactie op een aantal voorstellen en onderwerpen die aan de orde zijn gesteld in het debat over de voormalig neuroloog Jansen Steur d.d. 28 maart 2013 en de behandeling van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg op 2 juli 2013. De minister gaat in op de mogelijkheden die zij ziet om knelpunten in de handhavingspraktijk van de IGZ op te lossen. Deze mogelijkheden ÛäġėäííäąũžóäġóÐąàäÿäąôąěġėôüà ĄäġääąěÜóĊėěôąðŨžóäġÛôüĮôüijä van voorlopige voorziening schorěäąŨžóäġĤôġÛėäôàäąĭÐąóäġěġėÐíėäÜóġäÿôüýÛäėĊäĔěĭäėÛĊàŨžàäĊąðäěÜóôýġóäôàĭÐąĮäðäĭäėěÿÐĭôąðŨžääą voorstel om bij overtreding van de voorwaarden van de voorwaardelijke schorsing de mogelijkheid te creëren om zowel een schorsing als een boete op te leggen. De onderwerpen die tijdens het debat over de heer Jansen Steur aan àäĊėàäýĮÐĄäąijôüąũžàäĭäėüÐėôąðětermijn van letselschadezaken; žôąġäėąÐġôĊąÐÿäĤôġĮôěěäÿôąðĭÐą gegevens over onbevoegde zorgverleąäėěŨžôąíĊėĄÐġôäĊĔàäĮäÛěôġäĭÐą óäġ'#źėäðôěġäėŨžðäàėÐðěėäðäÿěôą het kader van het bespreekbaar ĄÐýäąĭÐąàôěíĤąÜġôĊąäėäąŨžôąġäė-
Brief van de Minister van Financiën (28-6-2013) waarbij hij het rapport van de Commissie Structuur Nederlandse banken toestuurt. – Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. De kabinetsreactie op het rapport zal zo spoedig mogelijk na het zomerreces volgen. In deze kabinetsreactie zal de bewindsman zijn beleidsagenda voor de Nederlandse bankensector integreren. Dan zullen ook de toekomstplannen inzake de financiële instellingen ABN 8K>ŧÐŪěŪėŪäąO9OK3ĮĊėàäą gepresenteerd. Kamerstukken II 2012/13, 32 013, nr. 33
Stages illegale jongeren Brief van de Minister van SZW (26-62013) waarin de mogelijkheden worden onderzocht om illegaal in Nederland verblijvende jongeren in het land van herkomst stage te laten lopen bij terugkeer. – Het kabinet heeft een uitzondering gemaakt op de tewerkstellingsvergunningplicht voor illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen die voor hun achttiende jaar aan een beroepsopleidende leerweg in het middelbaar beroepsonderwijs zijn begonnen en die verplicht stage moeten lopen om hun opleiding te kunnen voltooien. Het kabinet ziet echter geen mogelijkheid om vreemdelingen na vertrek uit Nederland alsnog onderwijs of stages aan te bieden. Het aanbieden van onderwijs is dan de verantwoordelijkheid van het land van herkomst. Kamerstukken II 2012/13, 32 144, nr. 23
JBZ-Raad `äėěÿÐðĭÐąääąÐÿðäĄääąĊĭäėÿäðĊĔ 5-6-2013 (vastgesteld 17-7-2013) van àäĭÐěġäÜĊĄĄôěěôäĭĊĊė`äôÿôðóäôàäą Justitie, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commisěôäĭĊĊėĤėĊĔäěäfÐý乥äġàä8ôąôěġäėäąàäOġÐÐġěěÜäėäġÐėôěĭÐą`äą/Ċĭäė de JBZ-Raad 6 en 7 juni 2013. Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 182
JBZ-Raad `äėěÿÐðĭÐąääąÐÿðäĄääąĊĭäėÿäðĊĔ ƥźƦźƢƠơƣƀĭÐěġðäěġäÿàƢƤźƧźƢƠơƣƁĭÐą àäĭÐěġäÜĊĄĄôěěôäěĭĊĊė`äôÿôðóäôà äą/ĤěġôġôääąĭĊĊėĤėĊĔäěäfÐýäą met de Staatssecretaris van `äą/ĊĭäėĊąàäėĄääėĊąäôðäąÿôüý gebruik, rechtsmisbruik en fraude van het vrij verkeer van personen. Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 184
JBZ-Raad `äėěÿÐðĭÐąääąěÜóėôíġäÿôüýĊĭäėÿäð (vastgesteld 25-7-2013) naar aanleiding van de brief van 5 juli 2013 inzake de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 18 en 19 juli 2013 (Kamerstuk 32 317, nr. 181). ŻėĮĊėàġôąðäðÐÐąĊĔàäĭĊÿðäąàä onderwerpen: Immigratie en asiel ƀ`ôäėàäüÐÐėĭäėěÿÐðôĄĄôðėÐġôääą asiel; Syrië: bescherming van vluchteÿôąðäąƁŨ`äôÿôðóäôàäą/Ĥěġôġôäŧ#ėĊąàrechten en Burgerschap (Cybersecurity; Toekomstige ontwikkeling op JBZ-gebied; Gegevensbescherming) `ĊĊėġðÐąðěĊĭäėijôÜóġWàĊěěôäėě`äôligheid en Justitie, Asiel en Migratie. Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 185
Financieel toezicht Brief van de Minister van Financiën (8-7-2013) ter aanbieding van onder meer de wetgevingsbrief financiële markten. – Bij deze brief een overzicht van de belangrijkste voornemens en ontwikkelingen ten aanzien van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten, aan de hand van de wetgevingswensen zoals De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de minister die hebben doen toekomen. Kamerstukken II 2012/13, 32 545, nr. 14
Aandeelhoudersregister ėôäíĭÐąàä8ôąôěġäėĭÐą`äą/ƀƢƧźƦź 2013) over het besluit dat het centraal aandeelhoudersregister wordt ondergebracht bij het Handelsregis-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2035
Wetgeving
ter dat wordt beheerd door de Kamer van Koophandel. – Het centraal aandeelhoudersregister is primair gericht op het ontsluiten van de aandeelhoudersinformatie voor aangewezen (publieke) diensten in het kader van controle, toezicht en opsporingstaken. Het centraal opslaan van informatie over aandeelhouders in besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde vennootschappen biedt inzicht in de betrokkenheid van natuurlijke personen bij rechtspersonen. Deze informatie biedt een toegevoegde waarde bij de bestrijding van financieel- economische fraude, bijvoorbeeld faillissementsfraude of het misbruik van rechtspersonen. Daarmee kiest het kabinet voor het ontsluiten van informatie ten behoeve van bijzondere doeleinden in het kader van de uitoefening van overheidstaken. De doelstelling van het centraal aandeelhoudersregister past het beste bij het doel van het Handelsregister zoals thans is omschreven in de Handelsregisterwet. De registratie van gegevens over aandeelhouders van besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde vennootschappen ligt in het verlengde van de bestaande taak van de Kamer van Koophandel. Kamerstukken II 2012/13, 32 608, nr. 5
Richtsnoeren mensenrechten Brief van de Minister van BuZa (17-72013) ter aanbieding van de EU-richtsnoeren vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en gelijke behandeling LHBT-personen. – De door de Raad Buitenlandse Zaken aangenomen EU-richtsnoeren over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en over gelijke rechten voor LHBT-personen vormen het raamwerk voor de inzet van EUdelegaties en ambassades van lidstaten op deze onderdelen van het mensenrechtenbeleid in derde landen. Kamerstukken II 2012/13, 32 735, nr. 82
Preventiemaatregelen Brief van de Minister van VenJ (28-62013) waarbij hij de beleidsdoorlichting ‘Preventiemaatregelen’ aanbiedt. – In deze beleidsdoorlichting is geïnventariseerd op welke wijze het preventiebeleid bijdraagt aan het veiliger maken van Nederland. Aan de hand van tien standaardvragen is in
2036
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
het rapport Preventiemaatregelen het begrotingsartikel 13.1 uit de begroting van het ministerie van VenJ doorgelicht. De operationele doelstelling 13.1 wordt in de begroting in 2011 en 2012 als volgt omschreven: het voorkomen en verder terugdringen van criminaliteit en het effectief bestrijden van huiselijk geweld. Uit de beleidsdoorlichting leidt de minister af dat een goed en in een integrale aanpak ingebed preventiebeleid cruciaal is voor een veiliger Nederland. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties dienen hun verantwoordelijkheid te nemen om zichzelf en hun eigendommen te beschermen. Kamerstukken II 2012/13, 33 199, nr. 2
Integriteit Curaçao Brief van de minister van BZK (2-72013) waarbij hij het rapport van Transparency International (TI) toestuurt ‘National Integrity System Assessment: Curaçao 2013’. – Het rapport bevat onderzoeksresultaten, conclusies en aanbevelingen over het versterken van de institutionele integriteit en het tegengaan van corruptie op Curaçao. De toegepaste analysemethode richt zich op de belangrijkste instituties en actoren binnen de samenleving, zoals de verschillende geledingen van de overheid, het maatschappelijk middenveld en de media. Eén van de meest in het oog springende conclusies van het onderzoek is de gesignaleerde kloof tussen de algemene perceptie van corruptie op Curaçao aan de ene kant en de daadwerkelijke aanwezige, concrete informatie over corruptieschendingen aan de andere kant. Corruptie wordt slechts incidenteel aan de kaak gesteld vanwege vrees voor represailles (zoals verlies van werk). Een andere opvallende conclusie is dat de regelgeving over het algemeen wel op orde wordt geacht, maar het mankeert aan de naleving en de controle daarop. Dat geldt ook voor regels rond integriteit die onvoldoende worden gehandhaafd. Daarmee samenhangend signaleert TI dat de mogelijkheden die het OM heeft om corruptie te kunnen aanpakken, worden ondermijnd door een gebrek aan financiële en personele middelen bij politie en Landsrecherche. TI beveelt
de regering van Curaçao aan om prioriteit te geven aan het toewijzen van financiële en personele middelen aan rechtshandhavingsinstanties. Politieke partijen functioneren volgens TI niet goed. Zij dienen eerder de belangen van hun leiders dan die van het electoraat. Sterke partijdiscipline beperkt onafhankelijk optreden van Ministers en Statenleden. De Staten kunnen hierdoor hun controlefunctie onvoldoende uitoefenen, aldus het rapport. Het ontbreekt aan transparantie rond partijfinanciering en bestaande wetgeving hierover bevat nog te veel hiaten. Positief is TI met name over de rechtsprekende macht, de Ombudsman en de toezichthoudende instanties (Cft, SOAB en Algemene Rekenkamer). Deze instanties worden ‘grotendeels onafhankelijk’ genoemd, beschikken over voldoende financiële middelen en hebben de mogelijkheid om een systeem van checks-and-balances te creëren. Wel waarschuwt TI voor het gebrek aan opvolging van uitspraken van genoemde instanties. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 IV, nr. 38
Criminaliteit Brief van de Ministers van BuZa en BHO (3-7-2013) met het AIV-advies ‘Criminaliteit, corruptie en instabiliteit’. – De Adviesraad Internationale Vraagstukken(AIV) ontving in januari 2012 een adviesaanvraag van de regering over de nexus criminaliteit, corruptie en instabiliteit. De AIV heeft zich vooral op de vraag gericht hoe de profijtelijkheid van grensoverschrijdende criminaliteit kan worden verminderd. In het advies wordt eerst de nexus criminaliteit, corruptie en instabiliteit geschetst. De begrippen worden toegelicht en vervolgens worden enkele verbanden tussen criminaliteit, corruptie en instabiliteit geschetst. Vervolgens wordt ingegaan op enkele verschijningsvormen van grensoverschrijdende criminaliteit waarvan bekend is dat zij zeer profijtelijk zijn en die samenhang vertonen met instabiliteit en corruptie. Achtereenvolgens zijn dit mensenhandel, drugshandel, wapenhandel en illegaal profijt van grondstoffenwinning in de Democratische Republiek Congo. Daarna worden vier benaderingen voor de
Wetgeving
bestrijding van criminaliteit behandeld: de preventieve, de strafrechtelijke, de bestuurlijke en de financiële. Bij elke benadering wordt een aantal instrumenten genoemd voor de bestrijding van criminaliteit. Vervolgens wordt de nexus in instabiele staten besproken. Aan het eind van het advies volgen conclusies en aanbevelingen. Kamerstukken II 2012/13 33 400 V, nr. 144
Artikel 23 Grondwet Brief van de Staatssecretaris van OCW (12-7-2013) met zijn reactie op het Onderwijsraadadvies ‘Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief’. – De reactie is opgedeeld in vier thema’s, te weten: vrijheid van stichting van scholen, kwaliteitseisen/deugdelijkheidseisen, leerlingenvervoer, en ontheffing van de leerplicht/thuisonderwijs. De staatssecretaris gaat ook in op de gelijke behandeling van leerlingen en docenten en de fusietoets. Conclusie is dat het advies de basis legt voor een hernieuwde interpretatie van artikel 23 van de Grondwet. Artikel 23 van de Grondwet blijft ongewijzigd maar de uitleg en uitwerking ervan wordt naar de huidige tijd vertaald. Schoolbesturen en ouders krijgen de mogelijkheid om een school te stichten zonder dat de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting hierbij een rol speelt. Ouders krijgen meer zeggenschap om de grondslag van bestaande basisscholen te veranderen en krijgen het initiatiefrecht om openbare scholen te stichten. Wel worden daaraan strenge voorwaarden verbonden. Artikel 23 Grondwet en de vrijheid van onderwijs mogen nooit een excuus zijn voor slecht onderwijs. Meer stichtingsvrijheid voor ouders betekent ook meer (bij)sturing op kwaliteit. De regeling voor een tegemoetkoming van vervoer van leerlingen wordt in de toekomst mogelijk versoberd, maar eerst worden de effecten afgewacht van leerlingdaling en krimp. Hoewel verder de Leerplichtwet sinds 1969 het thuisonderwijs heeft geschrapt, biedt deze wet ouders nu nog de mogelijkheid om een vrijstelling van de Leerplichtwet te krijgen indien er geen school van een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing in de buurt is. Deze
vrijstellingsmogelijkheid wordt afgeschaft. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VIII, nr. 164
Geweld in afhankelijkheidsrelaties Brief van de Staatssecretaris van VWS (15-7-2013) over de voortgang van het beleid inzake geweld in afhankelijkheidsrelaties. – Dit kabinet houdt vast aan de door het vorige kabinet geformuleerde visie en rijksbrede aanpak en kiest daarmee voor een brede, samenhangende aanpak waarbij verschillende deelonderwerpen, zoals kindermishandeling en ouderenmishandeling, met elkaar worden verbonden. Daarbij staat de ketenbenadering centraal: voorkomen – signaleren – stoppen/opvangen – schade beperken/goede nazorg. De positie van slachtoffers wordt versterkt en daders worden aangepakt; deze inspanningen kunnen er uiteindelijk aan bijdragen dat de intergenerationele overdracht van geweld afneemt. Burgers, professionals, NGO’s en de overheid zullen de handen ineen moeten slaan. De rol van de gemeenten daarbinnen zal de komende jaren groter worden. Het beleid rond geweld in afhankelijkheidsrelaties is namelijk nadrukkelijk verbonden met de komende decentralisaties van met name de jeugdzorg en delen van de AWBZ naar de gemeenten. In deze brief wordt verslag gedaan van de voortgang en nieuwe ontwikkelingen. Voorts wordt gereageerd op door de Kamer aanvaarde moties en worden toezeggingen ingelost. In de brief wordt grofweg de indeling aangehouden van de drie pijlers: versterking positie slachtoffers, gerichte aanpak van daders en voorkomen intergenerationele overdracht. Kamerstukken II 2012/13, 33400 XVI, nr. 156
Quotum Participatiewet Brief van de Staatssecretaris van SZW (27-6-2013) waarin hij de kamer op hoofdlijnen informeert over de vormgeving van de Participatiewet en het quotum na de totstandkoming van het sociaal akkoord. – Het sociaal akkoord leidt tot wijzigingen van de Participatiewet, zoals deze was voorzien in het regeerakkoord. De Participatiewet
zal het wettelijk kader bevatten waarbinnen gemeenten beleid kunnen maken en uitvoeren gericht op participatie. Uitgangspunt van de Participatiewet blijft om bestaande regelingen voor mensen met arbeidsvermogen die zijn aangewezen op ondersteuning, op te nemen in één regeling. In het sociaal akkoord zijn op de volgende punten afspraken gemaakt over de Participatiewet en het quoġĤĄũž#ÐėÐąġěġäÿÿôąðÛÐąäąäąĖĤĊġĤĄŪžaäėýÛäàėôüĭäąŪž3ĊĊąýĊěġäąěĤÛěôàôäŪžaÐüĊąðŪ Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 55
Herijking faillissementsrecht Brief van de Minister van VenJ (27-62013) over de voortgang van het programma Herijking Faillissementsrecht. – Het programma rust op drie pijlers, te weten fraudebestrijding, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en modernisering. Het afgelopen half jaar is de ingeslagen weg verder verkend. De inzet daarbij is om te komen tot concrete oplossingen voor concrete problemen. Bij de uitwerking van de kabinetsvoornemens is voorrang gegeven aan maatregelen ter bestrijding van faillissementsfraude. Eind maart jl. is een voorontwerp over de introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod in consultatie gegeven; voorstellen voor de uitbouw en modernisering van het strafrechtelijk faillissementsrecht gaan zeer binnenkort in consultatie. Daarnaast wordt er binnen het programma nog gewerkt aan wetsvoorstellen waarĄääÛäĊĊðàĮĊėàġũžääąðėĊąàěÿÐð in de wet te bieden voor een Nederlandse variant van de zogenaamde ĔėäźĔÐÜýŨžàäÐÐąěġäÿÿôąðĭÐąääą stille bewindvoerder mogelijk te maken en een akkoord buiten het íÐôÿÿôěěäĄäąġġäíÐÜôÿôġäėäąŨžàäÜĊątinuïteit van ondernemingen (of onderdelen daarvan) na faillissement ġäÛäĭĊėàäėäąŨžàäĔĊěôġôäĭÐąàä ÜĤėÐġĊėġäĭäėěġäėýäąäąžàäíÐôÿÿôěěämentsprocedure te moderniseren. In totaal wordt er binnen het programma gewerkt aan zes wetsvoorstellen. Kamerstukken II 2012/13, 33 695, nr. 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2037
Nieuws
1850
Herziening strafbaarstelling faillissementsfraude Op 19 juli werd Joep van den Nieuwenhuyzen, de voormalig topman van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) door de Rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2,5 jaar onder meer voor faillissementsfraude. Bij vennootschappen van het RDM-concern die financiële problemen hadden, werden volgens de rechtbank op geraffineerde wijze vorderingen op Van den Nieuwenhuyzen of op andere RDM-vennootschappen weggewerkt. Onder het mom van zakelijke transacties werden tientallen miljoenen euro’s in veiligheid gebracht en zo onttrokken aan verhaal door schuldeisers.
D
e veroordeling van Van den Nieuwenhuyzen is opmerkelijk omdat faillissementsfraudeurs vaak de (strafrechtelijke) dans ontspringen. Activa van de onderneming zijn meestal voor het faillissement al weggesluisd en er is opzettelijk geen administratie gevoerd, zodat ‘terugrechercheren’ moeilijk wordt. Vijf dagen na de veroordeling van Van den Nieuwenhuyzen presenteerde minister Opstelten een wetsvoorstel dat de strafrechtelijke mogelijkheden om op te treden tegen frauduleuze faillissementen verruimt en dat het eenvoudiger moet maken om faillissementsfraude op te sporen en te vervolgen. Het wetsvoorstel is onderdeel van het wetgevingsprogramma Herijking
2038
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
Faillissementsrecht, dat in andere wetsvoorstellen de rol van de curator versterkt, een civiel bestuursverbod introduceert en het toezicht op ondernemingen verbetert om misbruik van rechtspersonen te voorkomen.
Overtreden administratieplicht strafbaar Het wetsvoorstel bevat een aparte strafbaarstelling van overtreding van de administratieplicht bij faillissement met een maximum van twee jaar gevangenisstraf. De handhaving van de administratie-, bewaar- en afgifteplicht is nu verspreid over verschillende delictsomschrijvingen. Deze bepalingen laten te wensen over, omdat ze alleen gedragingen strafbaar stellen indien het vooruitzicht op het intreden van het faillissement, en in het verlengde daarvan opzet op de benadeling van schuldeisers, kan worden bewezen. Daarbuiten is de instandhouding van een onvolkomen administratie straffeloos. Het wetsvoorstel wil dit veranderen omdat een onvolledige administratie vrijwel altijd nadelige gevolgen voor de rechten van schuldeisers heeft. Door de onvolledige boekhouding ontbreekt regelmatig cruciale informatie die zou kunnen wijzen op strafbare onttrekking van goederen aan de boedel. Daarnaast zijn de bestaande strafbaarstellingen van faillissementsfraude aangescherpt. Het gaat om de
aanpak van bestuurders die buitensporige uitgaven hebben gedaan vóór het faillissement. Of om personen die de activa uit een BV halen en overzetten naar een andere BV, en de eerste BV vervolgens moedwillig failliet laten gaan, en hiermee hun schuldeisers benadelen. Voorwaarde voor vervolging in dergelijke gevallen is het daadwerkelijk intreden van het faillissement. In aanvulling hierop bevat het wetsvoorstel ook een strafbaarstelling voor frauduleus handelen waardoor een onderneming in ernstige financiele problemen komt, zonder dat een faillissement is gevolgd. Dergelijk handelen wordt gestraft met twee jaar gevangenisstraf; is er sprake van persoonlijke verrijking, dan gaat de straf omhoog naar maximaal vier jaar gevangenisstraf. Dit maakt het mogelijk om met vroegtijdig strafrechtelijk ingrijpen een faillissement te voorkomen of in ieder geval de schade te beperken. Bovendien verdwijnt daarmee een oneigenlijk verschil tussen strafbaarheid van fraudeurs. Nu is daar sprake van als de onderneming failliet gaat en niet wanneer dit – bijvoorbeeld door een reddingsoperatie – wordt voorkomen. Bron: bericht van 24 juli 2013 op www.rijksoverheid.nl met daarbij de tekst van het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting
Nieuws
1851
Rechters gaan termijnen in civiele dagvaardingszaken strikt handhaven De termijnen in het rolreglement voor civiele dagvaardingszaken zullen vanaf 1 oktober strikt worden gehandhaafd door alle rechtbanken. Dit is besloten op de laatste landelijke Rolrechtersvergadering, omdat blijkt dat sommige rechters soepeler zijn dan anderen met advocaten die zich bijvoorbeeld niet aan de vastgestelde termijn houden bij het indienen van een uitstelverzoek. Daardoor ontstaat rechtsonzekerheid.
H
et rolreglement is juist bedoeld om een uniforme manier van werken te bevorderen, schrijven de rolrechters in een brief van 19 juli 2013 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Op die manier hoeven landelijk procederende advocaten niet bij elke rechtbank te informeren wat daar de gewoonte is. De brief is bedoeld om advocaten te informeren over het nieuwe beleid
en geeft enkele voorbeelden van de nieuwe, striktere handhaving van de termijnen: - De aanlevering van nieuwe dagvaardingszaken. Deze moeten uiterlijk op dinsdag zijn aangeleverd, bij gebreke waarvan de zaak niet meer op de rol kan worden ingeschreven. - Verzoeken om uitstel wegens klemmende reden. De termijn hiervoor is op straffe van niet-ontvankelijkheid vier dagen en dit verzoek moet goed gemotiveerd zijn. - Het indienen van verzoeken die zaken op de parkeerrol betreffen. Deze termijn is ook vier dagen en de verzoeken dienen deugdelijk gemotiveerd te zijn. De eisen die rechtbanken stellen aan de motivering om zaken op de parkeerrol te houden zijn strenger geworden. De rolrechters gaan mogelijk landelijk, uniform parkeerrolbeleid formuleren. -Verstekzaken. De landelijke Rolrech-
tersvergadering adviseert advocaten om, indien aan gedaagde verstek is verleend omdat deze niet tijdig het griffierecht heeft betaald, dit met een B-formulier en een betalingsbewijs aan de rechtbank kenbaar te maken om te voorkomen dat een verstekvonnis wordt gewezen. Na verstekzuivering op deze wijze zal de rechtbank gedaagde niet (opnieuw) een termijn van 6 weken geven voor het indienen van een conclusie van antwoord, maar in beginsel een termijn van 2 weken.
Afwijken De rolrechter kan nog steeds van de regels afwijken in individuele gevallen, maar het is aan de advocaat om bij het indienen van een verzoek gemotiveerd aan te geven waarom dat in dat specifieke geval nodig is. Bron: bericht op www.rechtspraak.nl van 24 juli 2013
1852
Commissie-aanbeveling over collectieve procedures EU-lidstaten moeten gaan beschikken over een systeem voor collectief verhaal, zodat natuurlijke personen en rechtspersonen zich tot de rechter kunnen wenden om inbreuken op hun EU-rechten te doen staken en om vergoeding te vorderen van de schade die het gevolg is van die inbreuken, in een situatie waarin een groot aantal personen schade hebben geleden door dezelfde illegale praktijk.
D
at is een van de punten die de Europese Commissie heeft opgesteld in een ‘Aanbeveling’ die op 26 juli 2013 in het Publicatieblad van de EU is verschenen. In – volgens het Expertisecentrum Europees Recht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken – opmerkelijk dwingende bewoordingen beveelt de Commissie de lidstaten aan om een systeem van collectieve procedures op te zetten. Daarmee moeten groepen burgers gemakkelijker kunnen procederen
tegen inbreuken op het EU-recht. De aanbeveling moet zorgen voor een coherente horizontale aanpak voor collectief verhaal in de Europese Unie zonder de systemen van de lidstaten te harmoniseren. Nationale mechanismen voor verhaal dienen beschikbaar te zijn op de verschillende gebieden waarop het EU-recht burgers en ondernemingen rechten toekent, met name consumentenbescherming, concurrentie, milieubescherming en financiële diensten.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2039
Nieuws
Beginselen De belangrijkste beginselen van de aanbeveling van de Commissie zijn: - lidstaten moeten voorzien in nationale regelingen voor collectief verhaal, volgens gemeenschappelijke Europese beginselen. - De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de procedures voor collectief verhaal eerlijk, billijk, snel en niet buitensporig duur zijn. - Systemen voor collectief verhaal moeten gebaseerd zijn op het ‘opt-in’ beginsel, op grond waarvan eisende partijen worden samengesteld door de direct tot uitdrukking gebrachte instemming van hun leden. - Potentiële eisers die zich zouden willen aansluiten bij de collectieve vorde-
ring, moeten worden geïnformeerd. - Procedurele waarborgen moeten ervoor zorgen dat er geen stimulansen zijn om systemen voor collectief verhaal te misbruiken: - Resultaatafhankelijke honoraria zijn niet toegestaan. - Entiteiten die eisers vertegenwoordigen, moeten een non-profit karakter hebben. - Schadevergoedingen met een punitief karakter zijn verboden, de betrokkenen moeten volledig schadeloos worden gesteld. - De rechter moet de centrale rol krijgen in collectieve geschillen en hij moet de zaak doeltreffend beheren en waakzaam zijn voor misbruik. De Commissie heeft financiering door derden
voor Europees collectief verhaal niet uitgesloten, maar stelt voorwaarden voor, met name met betrekking tot transparantie, om ervoor te zorgen dat belangenconflicten worden vermeden. - Het bevorderen van alternatieve geschillenbeslechting. In de aanbeveling wordt de lidstaten verzocht om binnen twee jaar de passende maatregelen te nemen. Uiterlijk na twee jaar zal de Commissie de stand van zaken beoordelen om na te gaan of nadere maatregelen ter versterking van de horizontale aanpak van de aanbeveling nodig zijn. Bron: Aanbeveling van 11 juni 2013, PbEU L 201/60 en bericht van 29 juli 2013 op www.minbuza.nl
1853
OM tevreden over ZSM, advocatuur niet Meer dan 15.000 zaken per maand stromen binnen op de gezamenlijke ‘ZSM’-tafel van OM, politie, reclassering en slachtofferhulp. In meer dan driekwart van de ZSM-zaken wordt een zaak afgedaan binnen zeven dagen. Dat staat in het julinummer van OM-magazine Opportuun. ‘ZSM’ is een werkwijze voor alle veelvoorkomende strafzaken waarin de hele strafketen samen zo snel mogelijk strafzaken afdoet. In deze werkwijze zitten politie, OM, reclassering en slachtofferhulp zeven dagen per week met elkaar aan tafel. Zij bespreken hun informatie (over de zaak, over de verdachte en over het slachtoffer) en beslissen zo snel mogelijk over afdoening en tenuitvoerlegging.
I
n maart 2011 startte deze nieuwe werkwijze nog klein en experimenteel. Deze pilotfase is voorbij, de ZSM-werkwijze is de standaard geworden voor alle veelvoorkomende zaken: in mei 2013 stroomden in Nederland 15.000 zaken in bij ZSMlocaties, het totaal aantal zaken dat bij het OM die maand instroomde was 21.000. In 86% van de gevallen wordt binnen één maand besloten
2040
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
hoe een zaak zal worden afgedaan. In 41% van de zaken wordt zo’n beslissing binnen één dag genomen. Voor 2011 werkten politie, OM, reclassering en slachtofferhulp niet fysiek bij elkaar en niet gelijktijdig aan een zaak, maar afzonderlijk en na elkaar. Het gevolg van die oude werkwijze was dat er veel zaken op de plank lagen, dat lange doorlooptijden ontstonden en dat slachtoffers zich niet gehoord voelden.
ZSM & Rechtsbijstand Het OM, de politie, Slachtofferhulp Nederland, de reclassering en de Minister van VenJ zijn zeer te spreken over de ZSM-werkwijze. Zo noemt de Minister van VenJ “ZSM de motor in de bredere veranderingen in de strafrechtsketen”. De Nederlandse Orde van Advocaten laat in een reactie weten minder euforisch te zijn, de advocatuur heeft wat haar betref te lang op achterstand gestaan. Bij de totstandkoming van ZSM zijn advocaten nauwelijks betrokken geweest en ook op dit moment is de rechtsbijstand nog altijd niet overal voldoende geregeld. De Orde stelt vast dat bij het OM het besef is gekomen dat een
goede rechtsbijstand vereist is voor het slagen van ZSM. In januari 2013 is een start gemaakt met de werkgroep ZSM & Rechtsbijstand, waarin naast het OM ook politie, justitie, de Raad voor rechtsbijstand en de advocatuur zijn vertegenwoordigd. Een aantal advocaten heeft de afgelopen maanden (op eigen titel) meegedacht over hoe de rechtsbijstand in het kader van ZSM eruit zou moeten zien. Ook de NOvA was in deze werkgroep vertegenwoordigd. Hoewel de advocatuur over het algemeen niet erg content is met de komst van ZSM en het uiteindelijk het OM is dat beslist over de vormgeving ervan, hebben de deelnemers vanuit de advocatuur wel gemeend deel te moeten nemen aan genoemde werkgroep, om zo hun visie op de rol van de advocaat binnen ZSM kenbaar te maken. De werkgroep ZSM & Rechtsbijstand heeft een advies opgesteld dat is aangeboden aan het landelijk programmateam ZSM. Het advies richt zich op een te houden pilot. Bron: bericht van 24 juli 2013 op www.om.nl en van 1 augustus 2013 op www.advocatenorde.nl
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 23 september 2013 om 16.00 uur houdt prof. dr. C.G. Breedveld-de Voogd, hoogleraar Burgerlijk recht aan de Universiteit Leiden, haar oratie ‘Gedachtenlezen in het burgerlijk recht. Over wil en vertrouwen bij de koop van onroerend goed’. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op 27 september 2013 zullen prof. mr. drs. M. Haentjens en prof. mr. W.A.K. Rank, beide benoemd als hoogleraar financieel recht aan de Universiteit Leiden, om 16.00 uur hun oratie uitspreken. Haentjens’ oratie is getiteld: ‘De autonomie van de alchemist: een beginsel van burgerlijk recht in het bankwezen’ en die van Rank: ‘Interventie bij banken en verzekeraars: rechten van crediteuren en wederpartijen’. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Het parlementaire onderzoeksrecht Parlementaire onderzoekscommissies zijn de afgelopen decennia steeds meer tot de politieke, bestuurlijke en ambtelijke realiteit in Nederland gaan behoren. Ook in andere parlementen heeft het onderzoeksinstrument in de loop der tijd een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. In dit proefschrift van Sandor Loeffen staat het parlementaire onderzoeksrecht in het Nederlandse parlement, het Britse parlement en het Amerikaanse Congres centraal. Het boek combineert een brede juridische analyse van de hedendaagse parlementaire onderzoeksfunctie in deze drie parlementen met een meer praktischorganisatorische benadering. Zo is
aandacht voor de betekenis van relevante regelingen en procedures, bijvoorbeeld ten aanzien van de reikwijdte van het onderzoeksrecht, bevoegdheden van onderzoekscommissies, de bescherming van getuigen en de positie van ministers en ambtenaren. De vernieuwde Wet op de parlementaire enquête komt daarbij uitvoerig aan bod. Daarnaast wordt ingegaan op de organisatie, werkwijze en ondersteuning van onderzoekscommissies en de politieke dimensie van de verschillende vormen van parlementair onderzoek. In de afsluitende beschouwing wordt, mede vanuit vergelijkend perspectief, een aantal concrete voorstellen geformuleerd voor de verdere ontwikkeling van de parlementaire onderzoeksfunctie in Nederland. Ervaringen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk laten zien dat een meer structurele, kleinschalige inzet van het onderzoeksinstrument belangrijke kansen biedt om de informatiepositie van de volksvertegenwoordiging te versterken, het verantwoordingsproces te verdiepen en participatie van burgers in de parlementaire taakuitoefening te vergroten. Voorgesteld wordt om, binnen de bestaande vaste commissies in de Tweede Kamer, permanente subcommissies voor onderzoek in te stellen. Deze subcommissies voeren hun onderzoekstaak zelfstandig uit op basis van een brede, reglementair verankerde taakopdracht, die zij naar eigen inzicht nader invullen met concrete onderzoekslijnen. Daartoe dienen zij te beschikken over de reguliere onderzoeksbevoegdheden die de vaste commissies nu reeds bezitten, zoals het houden van hoorzittingen. Indien nodig kan de Kamer deze ten behoeve van specifieke onderzoeken tijdelijk aanvullen met wettelijke enquêtebevoegdheden, zoals de bevoegdheid om getuigen onder ede te verhoren. Voorts is het van groot belang dat de voorgestelde subcommissies adequaat worden ondersteund. Elke subcommissie zou moeten kunnen beschikken over een compacte, maar vakkundige en permanente ambtelijke staf, die tijdelijk kan worden aangevuld met specialistische onderzoekscapaciteit vanuit de centrale Kamerorganisatie. Verder zou zoveel mogelijk samenwerking moeten worden gezocht met advies-
colleges, planbureaus en andere expertisecentra. Via deze subcommissies kan de Tweede Kamer, veel meer dan nu het geval is, een herkenbare en toegankelijke plaats worden waar het regeringsbeleid aan de hand van zelf vergaarde en geanalyseerde informatie en met de bijdragen van belanghebbenden en experts systematischer wordt onderzocht, inzichtelijk gemaakt, bediscussieerd en uiteindelijk politiek beoordeeld. Door beter beslagen ten ijs te komen, zal het parlement ook veel beter in staat zijn een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van toekomstig beleid. Implementatie van dit voorstel vergt weinig juridische arbeid: volstaan kan worden met enkele aanpassingen van het Reglement van Orde. Waar het vooral op aankomt, zo wordt geconcludeerd, is de politieke wil om het parlement structureel te versterken. Sandor Loeffen promoveerde op 28 juni 2013 aan de Universiteit Maastricht. Zijn promotores waren prof. mr. L.F.M. Verhey en prof. mr. A.W. Heringa. S.C. Loeffen Parlementair onderzoek. Een studie van het onderzoeksrecht in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten Sdu Uitgevers 2013, 520 p., € 45 ISBN 9789012391115
Rechtsbescherming tegen VN-besluiten Dit proefschrift van Stephan Hollenberg richt zich op de vraag hoe nationale en internationale gerechten omgaan met zaken waarin de mensenrechten van individuen geraakt worden door de implementatie van besluiten van de VN Veiligheidsraad. De Veiligheidsraad kan bijvoorbeeld economische sancties instellen of individuen direct op een zwarte lijst plaatsen, de zogenoemde gerichte sancties. Lidstaten van de VN hebben een internationale verplichting om deze besluiten uit te voeren. Tevens gaan deze besluiten op grond van artikel 103 van het VN Handvest voor op eventuele afwijkende verplichtingen die staten zouden kunnen hebben op basis van andere internationale overeenkomsten. Het onderzoek maakt een onder-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2041
1854
Universitair Nieuws
scheid tussen benaderingen van rechtbanken die resulteren in een bedreiging voor de rechtsbescherming van de individuele mensenrechten en benaderingen die daar juist een mogelijkheid toe bieden. Bedreigingen vloeien voort uit het besluit van rechters dat de verplichtingen uit het VN Handvest prevaleren boven die uit de internationale mensenrechtenverdragen. In deze situaties leggen de rechters een direct verband tussen het besluit van de Veiligheidsraad en de implementatie van dat besluit in de nationale rechtsorde. Dat zorgt ervoor dat het conflict wordt beslecht in de sfeer van het internationaal recht. Een dergelijk conflict wordt beheerst door de voorrangsregel in artikel 103 van het VN Handvest. Mogelijkheden voor rechterlijke bescherming ontstaan doordat rechtbanken een enge interpretatie hanteren van de verplichting die de Veiligheidsraad de staten heeft opgelegd, of doordat zij de vooronderstelling hanteren dat de Veiligheidsraad niet de intentie heeft gehad om de rechten van individuen terzijde te schuiven. Een rechtbank kan dan tot de conclusie komen dat er geen conflict bestaat tussen beide internationale verplichtingen. Een andere benadering die rechtbanken een mogelijkheid zou kunnen geven om mensenrechten te beschermen is de dualistische benadering. Bij deze benadering wordt de nationale implementatie zelfstandig bezien afzonderlijk van het achterliggende besluit van de Veiligheidsraad en worden alleen de nationale maatregelen beoordeeld. Een dergelijke dualistische benadering kan de geraakte individuen op een redelijk effectieve manier vrijwaren van de toepassing van de door de Veiligheidsraad ingestelde sancties. De nationale implementatie maatregelen tegen hen zouden ongeldig kunnen worden verklaard. Echter voor individuen die geraakt worden door de zogenoemde gerichte sancties van de Veiligheidsraad is een dergelijke annulering slechts deels effectief. Zij zouden dan wel verlost kunnen zijn van de nationale maatregelen maar zij blijven evengoed op de zwarte lijst van de Veiligheidsraad staan. Een ander zeer belangrijk nadeel van een dualistische benadering is dat recht-
2042
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
banken daarmee zouden kunnen aanzetten tot het op grotere schaal afwijzen van nationale implementaties van Veiligheidsraad besluiten. Daarmee zou de effectiviteit van dat orgaan kunnen worden ondermijnd. Om deze gevaren het hoofd te bieden en om de effectiviteit van de dualistische benadering te vergroten betoogt het proefschrift dat rechtbanken de dialoog moeten zoeken met andere rechtbanken. Zij zullen eenduidig aan de Veiligheidsraad en de relevante nationale autoriteiten duidelijk moeten maken welke voorwaarden zij stellen aan het handelen van de Veiligheidsraad, wanneer dat handelen direct resulteert in een beperking van individuele mensenrechten. Om tot een eensluidende boodschap te komen zullen rechtbanken de nationale implementaties van de besluiten van de Veiligheidsraad moeten beoordelen in het licht van mensenrechtelijke normen die voortkomen uit het internationaal recht of daarin een verwante bepaling vinden. Deze benadering neemt met betrekking tot de gerichte sancties echter niet noodzakelijkerwijs het fundamentele probleem van het gebrek aan toegang tot de relevante geheime informatie die ten grondslag licht aan iemands plaatsing op de zwarte lijst. De personen tegen wie de maatregelen zijn gericht, noch de rechtbanken die worden gevraagd om deze zaken te beoordelen, noch zelfs de nationale autoriteiten van de landen die de sancties moeten implementeren, zijn op de hoogte van dergelijke informatie. Het onderzoek analyseert deze kwestie en stelt als oplossing voor om het vaststellen van de individuen die voor de sancties in aanmerking komen te decentraliseren. De benadeelde individuen zouden alvorens op een (definitieve) universele lijst geplaatst te worden voor de nationale rechtbanken een eerlijk proces moeten kunnen genieten. Stephan Hollenberg promoveerde op 11 juni 2013 aan de Universiteit van Amterdam. Zijn promotor was prof. dr. E. de Wet. S.J. Hollenberg Challenges and opportunities for judicial protection of human rights against decisions of the United Nations Security Council Publicatie verwacht in 2013/14.
Overig Veni-subsidies 155 jonge onderzoekers krijgen een Veni-subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. De onderzoekers krijgen elk maximaal 250.000 euro om drie jaar lang onderzoek te doen. Barbora Hola (VU Amsterdam) krijgt de subsidie voor haar onderzoek waarin ze de straffen gaat vergelijken die internationale en nationale rechtbanken geven voor internationale misdaden. De ‘meest verantwoordelijke’ leiders worden meestal door internationale tribunalen veroordeeld, terwijl hun volgelingen door de eigen rechtbank worden veroordeeld. Hola analyseert of het klopt – zoals velen aannemen – dat leiders er vaak beter van af komen en lichter worden gestraft dan hun volgelingen. Ook kijkt ze naar mogelijke oplossingen om de veroordelingen van internationale misdaden te harmoniseren.
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected].
Personalia
Hoogleraar Mr. dr. Bart Joosen is benoemd tot hoogleraar Prudentieel Toezichtrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, waaraan hij sinds 2010 als gastdocent is verbonden. De leerstoel is ingesteld ter verbreding van het aan de faculteit verbonden Centrum voor Financieel Recht. Joosen gaat onderzoek doen naar de instelling van het Europese Single Supervisory Mechanism, waarbij de Europese Centrale Bank de rollen van nationale toezichthouders bij het toezicht op Europese banken overneemt. Joosen promoveerde in 1998 aan de Universiteit van Tilburg. Hij is coauteur van
de monografie ‘Securitisatie’, preadviseur van de Vereniging voor Financieel Recht en hij publiceert binnenkort het boek ‘Prudentieel toezicht op banken en beleggingsondernemingen’. Joosen is sinds 1992 in de financiële praktijk bij diverse Amsterdamse kantoren werkzaam als advocaat. Oswald Jansen, juridisch bestuursadviseur, advocaat van de gemeente Den Haag en universitair hoofddocent Staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht, is per 1 maart 2014 benoemd tot gasthoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Université Paris 1 Panthéon-Sorbonne.
1855
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected].
Advocatuur Per 1 augustus 2013 is Irene Scholten toegetreden als partner bij Legaltree. Zij is gespecialiseerd in bestuursrecht en gereguleerde markten, met de nadruk op levensmiddelen- en farmaceutisch recht. Scholten is vooral actief op het gebied van gereguleerde markten waar de interactie tussen overheid en bedrijfsleven een belangrijke rol speelt.
Agenda
12 09 2013 Cookies en behavioural targeting Sinds 1 januari 2013 geldt in Nederland de nieuwe cookieregelgeving. Deze wordt actief gehandhaafd door OPTA en het CBP. Websites zijn in de meeste gevallen verplicht over het gebruik van cookies te informeren en daarvoor een expliciete opt-in te vragen. Ondanks handreikingen en richtlijnen van de toezichthouders, hebben veel websitehouders moeite te voldoen aan de regels zonder dat dit de gebruiksvriendelijkheid van de websites beïnvloedt. In dit NGB Extra seminar worden praktische handvatten gegeven voor een werkbaar en compliant cookiebeleid en worden verschillende toepassingen van cookies behandeld, zoals behavioural targeting en behavioural advertising. Tijd: donderdag 12 september van 7.30 tot 10.00 uur
12 09 2013 Van NMa naar ACM De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is op 1 april jl. ontstaan uit de samenvoeging van de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit. Een mooie aanleiding om de verschillen tussen heden en verleden te onderzoeken, de eerste ervaringen met de nieuwe toezichthouder uit te wisselen en vooruit te blikken op wat komen gaat. In dat verband wordt tijdens deze NGB Sectiebijeenkomst Mededingingsrecht aandacht besteed aan de nieuwe bevoegdheden die de ACM op grond van het wetsvoorstel voor de Stroomlijningswet verwerft, evenals de kritiek van de Raad van State daarop, zoals gepubliceerd in haar advies van 7 mei jl. Tijd: donderdag 12 september van 9.00 tot 11.15 uur Plaats: VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 12 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en alleen toegankelijk voor leden.
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude Debussylaan 80 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname is gratis en alleen toegankelijk voor leden. Deze NGB Extra is ook online te volgen.
17 09 t/m 17 10 2013 Lezingencyclus Het Centre for Children’s Rights Amsterdam organiseert in samen-
werking met het Eggens Instituut de lezingencyclus Rechten van het Kind. In tien lezingen komen verschillende onderwerpen aan bod, waarbij de rechten van het kind centraal staan. Daarbij vormt de onderzoekspublicatie ‘De toepassing van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) in de Nederlandse rechtspraak’ een belangrijke leidraad. 17 september: Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. 19 september: Over de rechtstreekse werking van de (kern)bepalingen van het IVRK. 24 september: Fundamentele ontwikkelingen met betrekking tot de Rechten van het Kind. 26 september: Kinderen in straf- en civiele zaken. 1 oktober: Mini-seminar Bagatelzaken en het z.s.m.-beleid. 3 oktober: Bijzondere curator. 8 oktober: Rechten van het Kind in het vreemdelingenrecht. 10 oktober: Draagmoederschap & Kinderrechten. 15 oktober: De wisselwerking tussen het IVRK en de Haagse Verdragen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2043
1856
Agenda
04 t/m 06 10 2013 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
uva.nl. Advocaten betalen € 450 voor de volledige lezin-
een algemene uitleg van exportcontrole, de impact van exportcontrole op de bedrijfsvoering en de implementatie van een Exportcontrole Compliance programma. Dirk Visser, hoogleraar Intellectuele Eigendom in Leiden en advocaat bij Klos Morel Vos & Schaap in Amsterdam, vertelt over ‘Recente en te verwachten ontwikkelingen in het IE-recht’, waarbij hij ingaat op het Merkenrecht (aanpassing EU Merkenrichtlijn), Auteursrecht (heffingen en hyperlinken) en Octrooirecht (Europees octrooi met eenheidswerking).
gencyclus met inbegrip van de onderzoekspublicatie en
Tijd: donderdag 19 september van 14.30 tot 17.17 uur
teit, Universiteit Maastricht, telefoon: 043- 388 3060
€ 75 per afzonderlijke lezing. Andere geïnteresseerden
Plaats: Hoofdkantoor NS, Laan van Puntenburg 100 te
betalen € 100 voor de volledige lezingencyclus en € 15
Utrecht
per afzonderlijke lezing. Voor studenten zijn de kosten in
Inlichtingen en aanmelding: via: www.ngb.nl. Deelname
overleg. Er zijn 19 PO-punten te behalen.
is gratis en alleen toegankelijk voor leden. Deze bijeen-
tegen de achtergrond van de globalisering. 17 oktober: Kinderrechtenstudies: de implementatie voorbij. Tijd: dinsdag 17 september t/m donderdag 17 oktober van 19.00 tot 21.15 uur, dinsdag 1 oktober van 18.30 tot 21.45 uur Plaats: Universiteit van Amsterdam, Oudemanhuispoort 4-6 (zaal A1.28) te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.eggens.uva.nl of www.uva.nl/ccra. M.u.v. 26 september zijn alle lezingen toegankelijk voor advocaten. Inschrijving advocaten via het Eggens Instituut: www.eggens.uva.nl, inschrijving juristen en andere geïnteresseerden via: N.vanderMeij@
komst is ook als webinar te volgen.
18 09 2013 Mobiel banditisme Sinds het begin van de jaren 2000 wordt de Nederlandse politie geconfronteerd met rondtrekkende OostEuropese bendes die verschillende typen van vermogensdelicten plegen. Hoewel het fenomeen mobiel banditisme al eeuwenlang bestaat, is in de afgelopen jaren grote bezorgdheid gerezen over de toename van het aantal bendes uit Oost- en Centraal-Europa. Dit Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC) seminar wordt georganiseerd naar aanleiding van het onderzoek naar mobiel banditisme in Nederland door enkele Utrechtse wetenschappers onder leiding van prof. dr. Dina Siegel in 2012-2013. Buitenlandse criminologen en Nederlandse vertegenwoordigers van politie, detailhandel, justitie en wetenschap bespreken en analyseren dit fenomeen. Tijd: woensdag 18 september van 8.45 tot 16.30 uur
20 09 2013 The Future of Collective Redress in Europe On June 11, 2013 the European Commission published its long awaited policy document on collective redress: ‘Communication Towards a European Horizontal Framework for Collective Redress’. Erasmus School of Law organizes a one day conference to discuss the general implications of the Commissions initiative and the Recommendation on common principles for injunctive and compensatory collective redress mechanisms (particularly with respect to consumer protection, financial services, investor protection, protection of personal data). Tijd: vrijdag 20 september van 10.00 tot 17.00 uur Plaats: Erasmus Universiteit, Campus Woudestein, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.esl.eur.nl/redress/. Deelname kost € 50.
Plaats: Universiteit Utrecht, Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.ciroc.nl, aanmelden vóór 9 september. Nadere informatie via: secretariaat Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen, telefoon: 030 2537125 / 7137 of e-mail: [email protected]. De kosten bedragen € 220. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar.
19 09 2013 NGB Ledenbijeenkomst Niek Bouwen, Senior Manager Export Control en Corporate Trade Compliance bij NXP Semiconductors geeft tijdens zijn presentatie ‘Managing exportcontrole in een organisatie’
2044
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
26 t/m 28 09 2013 International Weekend 2013 Junior Lawyers Division, Young Barristers’ Committee, London Young Lawyers Group en European Young Bar Association organiseren een Internationaal Weekend voor jonge advocaten. Het programma bestaat uit een combinatie van de gebruikelijke netwerkactiviteiten en inhoudelijke seminars. Tijd: donderdag 26 t/m zaterdag 28 september Plaats: Londen (Verenigd Koninkrijk) Inlichtingen en aanmelding: via: http://juniorlawyers. lawsociety.org.uk/node/147765.
In de vijfenzestigste Duits-Nederlandse Juristenconferentie staan twee thema’s centraal, namelijk: ‘Het staatshoofd, gekroond of ongekroond – De Nederlandse Koning in vergelijking met de Duitse Bondspresident’ en ‘Hebben we een Europees wetboek van strafrecht nodig?’. Tijd: vrijdag 4 t/m zondag 6 oktober Plaats: Oldenburg (Duitsland) Inlichtingen en aanmelding: via: prof. mr Gerard-René de Groot of mevr. Yleen Simonis, METRO, Juridische Facul-
10 10 2013 Passie voor het recht Voor de derde maal organiseert Studiecentrum Rechtspleging (SSR) in samenwerking met de Mr Eva Meillo stichting de Meillo-lezing. Centraal thema van deze jaarlijkse lezing is de ‘passie voor het recht’. In een korte en krachtige presentatie ontvouwen drs. Andrée van Es, Connie Palmen en mr. dr. Johan Bac ieder vanuit hun eigen achtergrond hoe zij deze ‘passie’ ervaren in zowel woord als daad. Dagvoorzitter is Hanneke Groenteman. Tijd: donderdag 10 oktober van 15.00 tot 19.00 uur Plaats: Felix Meritis, Keizersgracht 324 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: [email protected] onder vermelding van ‘Meillo-lezing’ of door het aanmeldformulier in te vullen op www.ssr.nl. Deelname is kosteloos, maar inschrijving is gewenst gezien het beperkt aantal plaatsen. Honorering gaat op volgorde van binnenkomst.
28 10 2013 Legitimiteit van Europese normen en instituties Op deze gezamenlijke studiemiddag van de Vereniging voor de Sociaalwetenschappelijke bestudering van het Recht (VSR) en de Vereniging voor Wijsbegeerte van het Recht (VWR) staat de legitimiteit van normen en instituties in de meerlagige en pluriforme Europese rechtsorde centraal. Twee keynote speeches vormen de opmaat voor reacties van referenten en een discussie met de zaal. Rechtsfilosofe Sanne Taekema spreekt vanuit een interactionistische benadering van recht over de pluraliteit van normen in de Europese context. De lezing van rechtssocioloog Wibo van Rossum gaat over het vertrouwen van burgers in de Europese instituties. Op basis van de lezingen en dis-
cussie wordt duidelijker welke inzichten de rechtsfilosofische en rechtssociologische perspectieven op dit thema bieden, op welke punten zij elkaar aanvullen en waar zij hun begrenzingen hebben. Tijd: maandag 28 oktober van 14.00 tot 17.00 uur Plaats: Universiteit Utrecht, Faculteit Rechtsgeleerdheid (Raadzaal), Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: rechtensamenleving.org en www.verenigingrechtsfilosofie.nl. De toegang is vrij en aanmelding vooraf niet nodig.
29 11 2013 Daders en slachtoffers: hoe verder? Stichting Forum TBS verzorgt in samenwerking met de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud
Universiteit een symposium over het thema ‘Daders en slachtoffers’.
Mercatorpad 1 te Nijmegen
Tijd: vrijdag 29 november van 11.00 tot 17.00 uur
telefoon: 024-3611160 of e-mail: [email protected].
Inlichtingen en aanmelding: via: Anouk Kerkhof,
Plaats: Radboud Universiteit, Collegezalencomplex,
Jaap Doek Kinderrechten-scriptieprijs 2013 Voor de beste kinderrechtenscriptie is sinds 2013 de Jaap Doek Kinderrechtenscriptieprijs in het leven geroepen. Deze scriptieprijs wordt jaarlijks door de Afdeling Jeugdrecht van de Universiteit Leiden en Defence for Children uitgereikt aan (oud-)studenten van een wetenschappelijke masteropleiding in Nederland. Voor beoordeling dit najaar komen in aanmerking masterscripties (Nederlands en Engelstalig) die in het afgelopen academisch jaar (1 september 2012 t/m 31 augustus 2013) met minimaal het cijfer acht zijn beoordeeld. Genomineerden maken kans op € 1000 en een reis naar Genève (inclusief een bezoek aan het VN-Kinderrechtencomité). Scripties kunnen tot uiterlijk 1 oktober 2013 worden ingediend. Voor meer informatie en de voorwaarden voor het indienen, zie: www.defenceforchildren.nl.
Agenda kort
26 t/m 30 08 2013 Children’s rights
18 09 2013 Mobiel banditisme
04 t/m 06 10 2013 Duits-Nederlandse Juristenconferentie
NJB 2013/1249, afl. 19, p. 1309
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
27 08 t/m 05 09 2013 Zomerconferentie
19 09 2013 Tunnelvisie en tegenspraak
NJB 2013/1772, afl. 28, p. 1950
NJB 2013/1540. afl. 25, p. 1690
05 en 06 09 2013 EU Law in the Overseas Territories
19 09 2013 NGB Ledenbijeenkomst
NJB 2013/1772, afl. 28, p. 1950
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
06 09 2013 Europees Openbaar Ministerie
20 09 t/m 01 11 2013 Europees burgerschap
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1555
10 10 2013 Actualiteitencursus Agrarisch recht
12 09 2013 IFR-symposium
20 09 2013 The Future of Collective Redress in Europe
NJB 2013/1540, afl. 25, p. 1690
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
07 10 2013 Causaliteit in letselschadezaken NJB 2013/1342, afl. 21, p. 1435
NJB 2013/872, afl. 16, p. 1104
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
12 09 2013 Cookies en behavioural targeting NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
17 09 t/m 17 10 2013 Lezingencyclus
10 10 2013 Passie voor het recht NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
26 t/m 28 09 2013 International Weekend 2013 NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
12 09 2013 Van NMa naar ACM
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law
28 10 2013 Legitimiteit van Europese normen en instituties
04 10 2013 De onafhankelijke rechter
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2044
NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law NJB 2013/1672, afl. 27, p. 1839
NJB 2013/1856, afl. 29, p. 2043
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 16-08-2013 – AFL. 29
2045
ENGINE CAPACITY: 3799 CC - MAX POWER: 530 HP @ 6500 RPM - MAX TORQUE: 710 NM @ 2250 RPM (IN OVERBOOST, OTHERWISE 650 NM @ 2000 RPM) - MAX SPEED: 307 KM/H - 0-100 KM/H: 4.7 SECS - FUEL CONSUMPTION (COMBINED): 11.8 L/100KM (23.9 MPG) - FUEL CONSUMPTION (URBAN): 17.4 L/100KM (16.2 MPG) - FUEL CONSUMPTION (EXTRA URBAN): 8.5 L/100KM (33.2 MPG) - CO2 EMISSIONS: 274 G/KM
Driessen Maserati PIETERSBERGWEG 27 POSTBUS 1250, 5602 BG EINDHOVEN Louwman Exclusive Cars BV PROOSTWETERING 53, NL-3543 AC UTRECHT Munsterhuis Sportcars BV GOUDSTRAAT 31-49, 7554 NG HENGELO