Het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar
Definitieve versie Bachelorthese Universiteit van Amsterdam Programmagroep Klinische Psychologie Naam: Annette Kenter Begeleidster: Joyce Vromen Studentnummer: 0412465 Aantal woorden: 4409 Datum: 21 juni 2008
Inhoudsopgave A Abbssttrraacctt .......................................................................................................................................33 IInnlleeiiddiinngg ........................................................................................................................................................................................................33 ((N Neeggaattiieevvee)) jjeeuuggddeerrvvaarriinnggeenn eenn ddee LLeeeerr TThheeoorriiee aallss m mooggeelliijjkkee ffaaccttoorr..........................................................44 PPeerrssoooonnlliijjkkhheeiidd eenn ppssyycchhoollooggiisscchhee ssttoooorrnniisssseenn aallss m mooggeelliijjkkee ffaaccttoorr..............................................................77 M mooggeelliijjkkee ffaaccttoorr................................................................................................................. 1111 Muullttii--ffaaccttoorr bbeennaaddeerriinngg aallss m G Geessllaacchhtt aallss m mooggeelliijjkkee ffaaccttoorr.....................................................................................................1111 D Diissccuussssiiee....................................................................................................................................1122 LLiitteerraattuuuurr...................................................................................................................................1144
2
Abstract In dit literatuuroverzicht wordt gekeken welke factoren een rol kunnen spelen bij het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar. Geconcludeerd mag worden dat negatieve ervaringen of gebeurtenissen in de jeugd, persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen mogelijk een rol spelen bij het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar. De multi-factor benadering kan een rol spelen bij de verklaring van de geografische spreiding van seriemoordenaars. Sekse lijkt geen significante rol te spelen bij het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar.
Inleiding Op 13 augustus 1996 werd Marc Dutroux gearresteerd voor de ontvoering van zes meisjes, waarvan slechts twee overleefden. Marc Dutroux is een Belgische misdadiger, veroordeeld tot levenslang voor ontvoering, gijzeling, verkrachting en moord. Maandenlang hield deze seriemoordenaar België en omstreken in de ban. Uit getuigenverslagen en reacties van burgers blijkt hetgeen Dutroux gedaan heeft zo verschrikkelijk is dat het ons voorstellingsvermogen te boven gaat. Men is gewend om het kwade buiten zichzelf en buiten het eigen wereldbeeld te plaatsen en is verbijsterd en angstig als dat kwaad toch in de samenleving voorkomt. Om deze reden hebben weinig misdaden een dergelijke weerslag op de maatschappij en de menselijke angst en verbeelding gehad als de daden van seriemoordenaars (Gerbeth & Turco, 1997). Hoewel seriemoord geen nieuw fenomeen is, is het wel een relatief zeldzaam fenomeen. The Federal Bureau of Investigation (FBI) omschrijft een seriemoordenaar als een persoon die minstens drie (relatief willekeurig gekozen) mensen heeft omgebracht op verschillende tijdstippen. Belangrijk hierbij is de emotionele afkoelingsperiode tussen twee moorden. Tijdens deze periode lijkt de seriemoordenaar weer zijn ‘normale zelf’ te zijn totdat de drang tot moorden weer de kop opsteekt. Die afkoelingsperiode kan variëren van enkele uren tot enkele jaren (Geberth & Turco, 1997). Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt seriemoord gedefinieerd als ‘drie daden van moord binnen een tijdspanne van op zijn minst 30 dagen’ (Holmes & Holmes, 1998). Onderzoek naar seriemoordenaars, zoals Marc Dutroux, is belangrijk gezien de ernstige maatschappelijke onrust die volgen uit hun daden. Daarnaast is onze kennis over seriemoordenaars nog vrij beperkt. Meer en betere kennis zou kunnen helpen bij de opsporing van seriemoordenaars en hopelijk leiden tot een beter begrip van hun gedrag. Zo zouden wellicht preventieve maatregelen genomen kunnen worden. Kennis over seriemoordenaars 3
kan bijvoorbeeld bijdragen aan het opsporingsproces van seriemoordenaars, zodat deze voortijdig geïdentificeerd kunnen worden. De vraagstelling van dit literatuuroverzicht luidt dan ook; Welke factoren spelen een rol bij het ontstaan, en eventueel het in stand houden, van een seriemoordenaar? Eerst zal er gekeken worden naar de negatieve jeugd ervaringen en de Leer Theorie als mogelijke factor voor het ontstaan van een seriemoordenaar. De Leer Theorie is een psychologische theorie over de wijze waarop mensen associaties leggen tussen stimuli (Singer & Hensley 2004). Een belangrijk leertheoretisch concept is conditionering. Onder "geconditioneerd gedrag" wordt verstaan: Gedrag dat is aangeleerd en onder bepaalde condities tot stand komt en gewoonte wordt. Bekende condities zijn: bestraffen van ongewenst gedrag en belonen van gewenst gedrag. Als tweede zal er gekeken worden naar persoonlijkheid en psychologische stoornissen als mogelijke factor. Met persoonlijkheid wordt in dit literatuuroverzicht bedoeld: Het totaal aan eigenschappen, karaktertrekken, gedragingen en uiterlijkheden die een mens tot een uniek individu maken. De eigen, karakteristieke manier waarop iemand denkt, voelt en handelt, omgaat met zichzelf en anderen, en in de wereld staat. Een psychologische stoornis is een aandoening die wordt gekenmerkt door afwijkende ervaringen en gedrag. Psychologische stoornissen worden onder andere vastgesteld aan de hand van het observeren van gedrag. Als derde wordt gekeken naar de Multi-factor benadering als mogelijke factor. Bij de Multi-factor benadering wordt ervan uitgegaan dat er naar meerdere factoren tegelijk moet worden gekeken in plaats van enkel naar het individu. In dit literatuuroverzicht zijn deze factoren culturele en sociaalstructurele karakteristieken van de maatschappij. Met sociaalstructurele variabelen worden het genoten onderwijs, de generatie, de beroepssituatie, de woonplaats, huwelijkse staat, etnische achtergrond bedoeld (DeFronzo, Ditta, Hanon, Prochnow, 2007). Tenslotte wordt er gekeken naar geslacht
als mogelijke factor bij het ontstaat en instandhouden van een seriemoordenaar.
(Negatieve) jeugdervaringen en de Leer Theorie als mogelijke factor. Verschillende onderzoeken tonen aan dat (negatieve) ervaringen uit de jeugd mogelijk een oorzaak kunnen zijn bij het ontstaan van een seriemoordenaar. Vaak worden de psychosociale ‘wortels’ van seriemoordend gedrag verklaard door stressvolle gebeurtenissen, met name tijdens de jeugd (Silva, Ferrari & Leong, 2002). De biografie van Jeffrey Dahmer ondersteunt de conclusie dat seriemoorden een gevolg kunnen zijn van negatieve ervaringen in de jeugd. Jeffrey Dahmer’s verhaal is er een
4
van een kind tegen wie al heel vroeg duidelijk werd gemaakt dat zijn komst niet gewenst was. Verwaarlozing, deprivatie en ouderlijke conflicten zorgden al vroeg voor een ontsnapping in fantasieën en een onderbreking van de normale ontwikkeling. In zijn adolescentie werd hij belachelijk gemaakt door leeftijdsgenoten. Op zijn 18e werd hij verlaten door zijn vader, moeder en broer. Het voorkómen dat hij verlaten zou worden werd zijn primaire levensdoel. Hoewel er zeker een punt kwam waarop Jeffrey Dahmer besefte dat zijn gezelschap niet levend zijn huis zou verlaten, ondersteunen de omstandigheden niet dat het moorden het uiteindelijke doel was. Op een perverse en verschrikkelijke manier waren zijn moorden een uiting van zijn verlangens naar intimiteit, een verlangen dat lust en controle verving (Nichols, 2006). Dat ernstig traumatische gebeurtenissen in de jeugd onherroepelijk bij kunnen dragen tot het plegen van de moorden wordt ook ondersteund door de case-study van een 22-jarige Afrikaans Amerikaanse man die zes, voor hem onbekende, vrouwen verkrachtte en vermoordde. De jeugd van deze seriemoordenaar werd getekend door een afwezige vader, hij werd seksueel en fysiek mishandeld en werd al op zeer jonge leeftijd geconfronteerd met gewelddadige pornografie (Leach & Meloy, 1999). Door het meemaken van bovenstaande negatieve ervaringen in de jeugd, vindt er een verarming van het interne leven van de seriemoordenaars plaats, als resultaat van de devaluatie van menselijke relaties die gemaakt is. Met andere woorden, de object-relatie is vernield. Onder 'object-relatie' wordt de innerlijke representatie van de relatie met een ander object c.q. persoon verstaan. Psychologische ontwikkeling gebeurt niet volgens normale methoden van identificatie en empathie. Er is een gevoel van eenzaamheid, leegte en betekenisloosheid in het leven zonder het plezier van het leren of het hebben van een empatische band. De seriemoordenaar heeft als het ware een stimulus honger, de behoefte om vermaakt en gestimuleerd te worden, om het gemis van object-relaties op te vullen. De seriemoordenaar verwacht dat deze stimulus honger wordt bevredigd door zijn slachtoffers (Meissner, 1966). Hoewel uit bovenstaande blijkt dat negatieve ervaringen in de jeugd kunnen bijdragen aan het ontstaan van een seriemoordenaar, wordt niet iedereen die negatieve ervaringen in de jeugd heeft meegemaakt daadwerkelijk een seriemoordenaar. Een seriemoordenaar moet enige vernederende ervaringen hebben gehad tijdens de jeugd. Elk kind heeft wel eens een vernederende ervaring meegemaakt, maar het lijkt dat seriemoordenaars anders met de ervaringen omgaan. (Hale, 1993). De frustratie theorie geeft hier een verklaring voor. Vernedering is een niet belonende situatie. Een niet belonende situatie is een situatie waarin 5
een beloning niet gegeven wordt, waar dat eerder wel het geval was. Als men een beloning heeft gekregen in een bepaalde situatie dan wordt er een anticipatie van deze beloning voor gelijke situaties in de toekomst geproduceerd. Als een individu zich dan in een niet belonende situatie begeeft wordt een ongeconditioneerde frustratie respons, vernedering, opgeroepen. De situationele tekenen worden dan geassocieerd met de vernederende ervaring en vormen een geconditioneerd anticiperende frustratie respons. Deze respons roept als het ware de informatie van specifieke interne stimuli op. Deze stimuli dwingen de persoon dan om elke mogelijk vernederende situatie te voorkomen. In dit proces van internalisatie ligt het onderscheid tussen het wel of niet ontstaan van een seriemoordenaar. Tijdens de jeugd ondervinden seriemoordenaars een groot aantal vernederende situaties. Door enkel niet belonende situaties mee te maken en slechts weinig of geen belonende situaties gaat de seriemoordenaar alle situaties als niet belonend beschouwen en verliest het vermogen om onderscheid te maken tussen situaties. Ze leren anticiperen op vernederende situaties in bijna alle omstandigheden en kunnen geen onderscheid meer maken tussen mogelijk belonende en niet belonende omstandigheden. Seriemoordenaars moeten op een bepaald punt hun opgekropte frustraties die tot agressie leiden, kwijtraken. Het kan zijn dat dit niet direct, maar op een later tijdstip gebeurd. Deze vertraagde, indirecte vrijlating van agressie verklaart het gedrag van de seriemoordenaar het beste. Ze kunnen hun agressie niet kwijt in dat wat hen frustratie brengt. In plaats daarvan kiezen ze een andere uitlaatklep voor hun agressie. De seriemoordenaar staat als het ware onder de controle van hetgeen dat hem frustratie brengt. Als de seriemoordenaar zijn agressie op de oorzaak van zijn frustratie kwijt zou kunnen, dan zou de frustratie angst in één klap verdwenen zijn. De seriemoordenaar heeft hier geen mogelijkheid toe en is gedwongen om alternatieve slachtoffers te kiezen en zijn frustratie angst blijft zo terugkeren. Om die reden blijft hij moorden in de hoop zijn frustratie angst te laten verminderen. De bovengenoemde Leer theorie gaat ook op voor het stichten van brand in de jeugd of adolescentie. Brandstichting is minder ernstig, maar vaak een eerste poging om agressie te verminderen. Het kan zijn dat brandstichting een stap is naar meer serieuze vormen van agressie en uiteindelijk kan leiden tot moord, als een individu zijn frustratie niet kwijt kan in milde vormen van agressie en de agressieve neigingen escaleren (Singer & Hensley, 2004). Deze theorie werd bevestigd aan de hand van drie case-study’s van Singer en Hesley (2004). Elk van de drie seriemoordenaars die bestudeerd werd richtten zich op brandstichting als een poging om frustratie te verminderen. Elk van de seriemoordenaars hebben geleden onder de traumatische afwijzing en/of misbruik van en door hun ouders tijdens hun jeugd. De 6
seriemoordenaars zagen hun ouders als iemand tegen wie ze het niet konden opnemen. De seriemoordenaars probeerden door middel van brandstichting een gevoel van macht en waardigheid terug te vinden. De destructie die tijdens hun acties volgde, zorgde ervoor dat de seriemoordenaars een soort van vergelding tegen hun bron van frustratie voelden. Dit gevoel is echter tijdelijk. Omdat brandstichting dat gevoel op een bepaald moment niet meer weg kan nemen, gingen de seriemoordenaars over op moord, in een verdere poging om de geïnternaliseerde vernedering te verbloemen en een gevoel van eigenwaarde te verkrijgen. De onderzoekers concludeerde hieruit dat het brandstichtend gedrag in jeugd en adolescentie een mogelijke indicator is voor toekomstig geweld tegen personen, zoals bij de seriemoordenaars. Samenvattend laten de onderzoeken zien dat het plegen van seriemoorden een gevolg kan zijn van negatieve ervaringen of gebeurtenissen tijdens de jeugd en als het ware geleerd kan worden. Het is denkbaar dat deze negatieve gebeurtenissen in de jeugd kunnen leiden tot een bepaalde persoonlijkheid of persoonlijkheidsstoornissen. Daarom wordt er gekeken of persoonlijkheid en psychologische stoornissen een rol kunnen spelen bij het ontstaan, of in stand houden, van een seriemoordenaar.
Persoonlijkheid en psychologische stoornissen als mogelijke factor. Het type agressie van seriemoordenaars moet niet gezien moet worden als een ziekte maar als een aspect van persoonlijkheidsstructuur. Er werd aangenomen dat narcisme en borderline condities een klinische basis vormen voor het begrijpen van de persoonlijkheid en het gedrag van de moordenaar. De aanwezigheid van pathologisch narcisme en psychopathische neigingen zijn van diagnostisch belang voor het begrijpen van het functioneren, en de motivatie om te moorden, van een seriemoordenaar (Turco, 2001). Een onderzoek dat verschilt van alle andere onderzoeken is de case-study van een man die beweert dat hij op het punt stond een seriemoordenaar te worden (Reisner, McGee en Noffsinger, 2003). Dit onderzoek verschilt van alle andere onderzoeken omdat deze man geen daadwerkelijke moordenaar is. Wel had hij zonder interventie een verhoogd risico op het vermoorden van anderen als hij in een psychotische staat, gedreven door woede, was. De seriemoordenaar die in deze case-study centraal stond had veel persoonlijkheidstrekken gemeen met seriemoordenaars zoals deze bekend zijn uit de literatuur: Schizoïde persoonlijkheidsstoornis, narcisme, agressie, middelen afhankelijkheid en een obsessie met geweld.
7
Een case-study waarin wel daadwerkelijk meerdere moorden zijn gepleegd is die van de 33-jarige John. Deze seriemoordenaar is veroordeeld voor deze moorden en is onderzocht op persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen. Geconcludeerde werd dat John in het spectrum van ernstige persoonlijkheidsstoornissen met een sterke narcistische en iets minder ernstige antisociale trekken valt. Pathologisch narcisme speelde overduidelijk een rol in deze case-study (Schlesinger, 1998). Eerdergenoemd pathologisch narcisme werd onderzocht door Kernberg (aangehaald in Geberth & Turco, 1997). Omdat hij geen enkele persoonlijkheidsstoornis typerend vond voor seriemoordenaars werd een nieuwe persoonlijkheidsstoornis werd voorgesteld: Kwaadaardig narcisme, als een extreme variant van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en als een vorm van een karakterstoornis tussen narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze laatgenoemde persoonlijkheidsstoornis, de antisociale persoonlijkheidsstoornis, werd verder onderzocht door Geberth en Turco (1997). Er werd bij achtenzestig seriemoordenaars gekeken naar hun relatie met antisociale persoonlijkheidsstoornis en seksueel sadisme. De seriemoordenaars waren extreem gewelddadig en pasten binnen de criteria van antisociale persoonlijkheidsstoornis en seksueel sadisme. Het gedrag van deze moordenaars gaf aan dat psychopathische sadisten moorden omdat ze het simpel gezegd leuk vinden om te moorden. Dit betekent in feite dat ze hun psychologische verlangens bevredigden; ze zochten seksuele genoegdoening. Deze seksuele genoegdoening, en de gevoelens van seksueel plezier die hiermee gepaard gaan, zijn vaak de drijvende kracht voor de moorden (Myers, Husteds, Safarik & O’Toole, 2006). Met andere woorden, seriemoordenaars moorden bovenal voor het nastreven van sadistisch plezier. Het zoeken van macht en controle over het slachtoffer dient twee secondaire intenties: het verhogen van seksuele opwinding en het verzekeren dat het slachtoffer aanwezig is voor moord. Een significante proportie van de seriemoordenaars heeft een parafilie stoornis, binnen het spectrum van seksueel sadisme. De bevinding dat seriemoordenaars seksueel sadisten zijn wordt ook gedeeltelijk ondersteund door een onderzoek naar de associatie tussen auto-erotische verstikking, sadomasochisme en seksuele seriemoordenaars (Myers, Bukhanovskiy, Justen, Morton, Tilley, Adams, Vandagriff & Hazelwood, 2008). Mogelijke relaties werden gevonden tussen de parafilie oriëntatie en de werkwijze van de seriemoordenaars; alle moordenaars wurgden hun slachtoffers, wat een associatie tussen hun sadistische -en verstikking parafilie interesses suggereert. De resultaten van het onderzoek bevestigen de hypothese dat gedragingen van de seriemoordenaar op de plaats delict vaak een parafilie (verstoring) reflecteren. 8
Dat seksueel sadisme een belangrijke factor lijkt te zijn wordt ook ondersteund door een eerder genoemd onderzoek (Leach & Meloy, 1999). Het verleden en de persoonlijkheid van een 22-jarige Afrikaans Amerikaanse man die zes, voor hem onbekende, vrouwen verkrachtte en vermoordde werd uitgebreid onderzocht. Hij werd gediagnosticeerd met seksueel sadisme. Hij viel verder ook onder de criteria van zowel antisociale persoonlijkheidsstoornis als schizoïde persoonlijkheidsstoornis. Deze resultaten werden in een ander onderzoek eveneens gevonden. In een steekproef van zesendertig seksuele moordenaars werden stoornissen die gerelateerd zijn aan seriemoorden geïdentificeerd (Hill, Habermann, Berner & Briken, 2007). Voyeurisme; sadistische, antisociale -en schizoïde persoonlijkheidsstoornissen en seksueel sadisme bleken bij seriemoordenaars vaker voor te komen. Seriemoordenaars worden volgens de onderzoekers vooral gekarakteriseerd door drie persoonlijkheidsstoornissen; antisociale persoonlijkheidsstoornis, schizoïde persoonlijkheidsstoornis en zowel seksueel als ‘karakter’ sadisme. Een opvallende overeenkomst tussen veel onderzoeken is de manier waarop naar de seriemoordenaars gekeken wordt. Het onderzoek van Canter en Wentink (2004) verschilt op dit punt van alle andere onderzoeken. Canter en Wentink onderzochten ook de persoonlijkheid en de eventueel aanwezige psychologische stoornissen van seriemoordenaars, maar onderzochten bestaande profielen van ‘typische’ seriemoordenaars door twee hypothesen te testen met betrekking tot het model van Holmes en Holmes. Dit model erkenden vier soorten seriemoordenaars: “A visionary killer”; “mission killer”; “hedonistic killer” met als subtypen “lust killer” en ‘thrill killer”; en “power or control killer”. De eerste hypothese was dat elk type van seriemoordenaars consistent dezelfde karakteristieken zou vertonen. De tweede hypothese was dat karakteristieken zich niet samen voordoen voor verschillende typen seriemoordenaars. Hoewel er geen bewijs was voor de vier typen werd er wél een hoge frequentie van sommige variabelen gevonden, deze kwamen dus veel voor bij seriemoordenaars in het algemeen. Zo was in 91% van de gevallen het slachtoffer nog in leven tijdens seksuele daden. Er kan dus gesproken worden over een consistente gedraging of persoonlijkheid van seriemoordenaars in het algemeen. Tot slot is er ook op een andere manier naar persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen bij seriemoordenaars gekeken. Eén onderzoek verschilt van andere onderzoeken op het punt dat er in dit onderzoek een biopsychosociaal model gepresenteerd wordt voor het begrijpen van de oorsprong van deze seriemoordenaars (Silva, Ferrari & Leong, 2002). Op basis van dit model wordt verondersteld dat moordgedrag 9
intrinsiek verbonden is met autistische spectrum psychopathologie, met name asperger stoornis. Dit werd bevestigd aan de hand van seriemoordenaar Jeffrey Dahmer. De relatie van asperger stoornis tot andere psychopathologie met betrekking tot moordgedrag werd onderzocht. In het onderzoek wordt de rol die andere belangrijke factoren, zoals psychopathie, stemmings psychopathologie, middelen misbruik en stress, mogelijk spelen in het ontstaan van seriemoordend gedrag binnen de context van autistische stoornis onderzocht. Op As I werd het volgende gediagnosticeerd: asperger stoornis; parafilie niet anderszins omschreven; alcohol misbruik en depressieve stoornis niet anderszins omschreven. Op As II kwam een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven naar voren. Op As IV kwamen problemen met interactie met het rechtssysteem; problemen met sociale omgeving; en bezigheidsproblemen naar voren. De onderzoekers concludeerden dat hun veronderstelling dat Jeffrey’s moordgedrag intrinsiek verbonden was met autistische spectrum psychopathologie als bevestigd gezien mag worden. Uit deze onderzoeken blijkt dat (kwaadaardig) narcisme, seksueel sadisme en het hebben van een bepaalde parafilie binnen dit seksueel sadisme een rol spelen bij het ontstaan, en in stand houden, van een seriemoordenaar. Daarnaast speelt het hebben van een antisociale of schizoïde persoonlijkheidsstoornis een belangrijke rol. Nu blijkt dat persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen een belangrijke factor zijn, is het noodzakelijk om verder te kijken dan deze verklaringen alleen. Psychiatrische verklaringen alleen zijn niet voldoende om seriemoorden te verklaren (Elliot Leyton, 1986 en Eric Hickey, 2002). Onderzoekers moeten verder kijken dan het individu alleen en moeten zich richten op culturele karakteristieken de sociale structuur van de maatschappij om meer van de seriemoordenaar te begrijpen. Er worden bijvoorbeeld aanzienlijke verschillen gevonden in geografische spreiding van seriemoordenaars in de US. Tussen 1970 en 1992 waren er in Californie negentien seriemoordenaars per tien miljoen inwoners, in Pennsylvania waren er drie seriemoordenaars per tien miljoen inwoners (DeFronzo, Ditta, Hannon & Prochnow, 2007). Als er alleen naar psychiatrische benaderingen gekeken wordt, kan dit verschil niet verklaard worden. Daarom wordt er in de volgende paragraaf naar sociaal-demografische verschillen gekeken.
10
Multi-factor benadering als mogelijke factor. Culturele en sociaalstructurele variabelen kunnen bijdragen aan de verklaring van de geografische spreiding van seriemoordenaars tussen verschillende staten (DeFonzo, Ditta, Hannon & Prochonow, 2007). In overeenstemming met de multi-factor benadering, zijn aspecten van culturele en sociale structuren in staat om veel van de geografische variatie van het voorkomen van mannelijke seriemoordenaars te verklaren. Verder lijken factoren zoals de inhoud van cultuur en sociaalstructurele aspecten een significante rol te spelen bij het ontstaan en de instandhouding van seriemoordenaars. Alhoewel er nog maar zeer beperkt naar de multi-factor benadering als factor gekeken is, lijkt deze een goede verklaring voor de aanzienlijke sociaal-demografische verschillen in de activiteiten van seriemoordenaars. Tot nu toe is, in bovenstaande onderzoeken, alleen gekeken naar mannelijke seriemoordenaars. Over het algemeen zijn mannen ook zes tot zeven keer waarschijnlijker tot het vermoorden van mensen dan vrouwen (d’Orban, 1990 en Kellermann & Mercy. 1992). Er zijn weinig relevantie publicaties over vrouwelijke seriemoordenaars. Toch is het denkbaar dat mannelijke en vrouwelijke seriemoordenaars verschillen. Daarom wordt in de volgende paragraaf gekeken naar geslacht als mogelijke factor bij het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar.
Geslacht als mogelijke factor. Pogingen om vrouwelijke seriemoordenaars te categoriseren op basis van patronen en/of motieven voor de moorden zijn door sommige onderzoekers gedaan. Het meest voorkomende motief was materialistische winst of gelijkwaardig extrinsieke bevrediging, terwijl de hedonistisch sadistische of seksuele seriemoordenaars zeldzaam zijn bij vrouwen. Er is geen consistente theorie over seriemoorden bij vrouwen. Het blijkt dat er geen sprake is van een ‘typische’ vrouwelijke seriemoordenaar. Psychopathische persoonlijkheidstrekken, ‘verplaatste agressie’ en ervaringen met misbruik in de jeugd zijn consistent geobserveerd bij vrouwelijke seriemoordenaars, net als bij mannelijke seriemoordenaars, maar mannelijke en vrouwelijke seriemoordenaars blijken hierin niet te verschillen (Frei, Vőllm, Graf & Dittmann, 2006).
11
Discussie Geconcludeerd mag worden dat negatieve ervaringen of gebeurtenissen in de jeugd, persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen een rol spelen bij het ontstaan van een seriemoordenaar. De multi-factor benadering kan een rol spelen bij de verklaring van de geografische spreiding van seriemoordenaars. Sekse lijkt geen significante rol te spelen bij het ontstaan van een seriemoordenaar. Nu beschreven is welke factoren bij kunnen dragen aan het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar, kan meer methodologisch gekeken worden naar de onderzoeken. En dan met name naar enkele tekortkomingen in deze onderzoeken. Een punt van kritiek is dat enige onderzoeken case-study’s zijn. Deze zijn zeer interessant maar kennen ook hun grenzen: Ze vergroten mogelijk individuele verschillen en stellen een onderzoeker niet in staat om inferentiële vergelijkingen te maken tussen de gevonden onderzoeksresultaten en ‘de werkelijkheid’. Daardoor is generalisatie niet mogelijk. Naast de case-study’s was er bij een aantal onderzoeken sprake van een kleine case-sample, ook dit zorgt ervoor dat de resultaten niet met zekerheid te generaliseren zijn. Een ander nadeel van veel van bovengenoemde onderzoeken is dat de seriemoordenaar de enige informatie bron was. Resultaten konden niet gevalideerd worden door familie of bekenden. Dit komt bijvoorbeeld, omdat zij alle banden met de seriemoordenaar verbroken hebben nadat zij achter (de details van) zijn daden zijn gekomen. Een laatste punt van kritiek op bovenstaande onderzoeken is dat er geen gebruik is gemaakt van controle groepen. In dit literatuuroverzicht is er sprake van een case-study die buitengewoon interessant is. Eén onderzoek valt erg op omdat er onderzoek gedaan is naar een man die beweerde op het punt te staan om seriemoordenaar te worden van (Reisner et al., 2003). Deze man heeft dus niet daadwerkelijk de geplande moorden gepleegd. Om deze reden is het belangrijk om voorzichtig te zijn met het trekken van conclusies. Seriemoordenaars zijn veelvuldig psychopaten en hebben meermaals een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hoewel de seriemoordenaar in deze case-study veel overeenkomsten met bestaande en bekende seriemoordenaars vertoond, is er echter één duidelijk verschil; Hij had geen antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit kan er toe geleid hebben dat hij hulp zocht in plaats van zijn geplande moorden uit te voeren. Als men dit aanneemt, benadrukt dit het belang van de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheidsstoornis als factor voor het ontstaan van een seriemoordenaar. Voor vervolgonderzoek is het wellicht een goed idee om vaker ‘long term follow up research’ te doen. Op deze manier kan men nagaan of er belangrijke, opvallende 12
veranderingen plaatsvinden in de persoonlijkheid of in de persoonlijkheidsstoornissen van een seriemoordenaar. Op basis van deze resultaten zou men kunnen concluderen welke factoren een rol spelen bij de instandhouding van een seriemoordenaar. Wellicht vallen bepaalde eigenschappen, die de seriemoordenaar bij zijn arrestatie wel vertoonde, weg. Als een seriemoordenaar vervolgd is voor zijn daden, heeft hij immers niet meer de mogelijkheid om te moorden en zijn moordgedrag in stand te houden. Een ander idee is het stellen van open vragen over motieven, gevoelens en andere informatie wat wellicht meer informatie oplevert dan de gesloten vragen die meestal gebruikt worden. Gesloten vragen kunnen de seriemoordenaar tot bepaalde antwoorden aanzetten, bijvoorbeeld omdat hij zo gedwongen wordt tot het kiezen van een antwoord terwijl geen enkel antwoord passend is. Dit vertekent het beeld dat uiteindelijk geschetst wordt. Onderzoek naar het ontstaan en de instandhouding van een seriemoordenaar kent veel voordelen. De profielen van seriemoordenaars zoals die nu bestaan zijn vooral gebaseerd op speculatie en niet op valide en betrouwbare onderzoeksdata (Scott, 1996). Als men weet welke factoren bij kunnen dragen aan het ontstaan van een seriemoordenaar kan men hier in de klinische praktijk gebruik van maken. Zo kan men bij opgepakte misdadigers, gediagnosticeerd met bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis en seksueel sadisme, bepalen of ze in de toekomst mogelijk gevaarlijk kunnen zijn. Verder kan kennis van seriemoordenaars leiden tot de opsporing van mogelijke seriemoordenaars en hopelijk leiden tot een beter begrip van hun gedrag. Zo zouden wellicht preventieve maatregelen genomen kunnen worden. Kennis over seriemoordenaars kan bijvoorbeeld bijdragen aan het opsporingsproces van seriemoordenaars, zodat deze voortijdig geïdentificeerd kunnen worden.
13
Literatuur
Canter, D.V. & Wentink, N. (2004). An empirical test of Holmes and Holmes’s serial murder typology. Criminal Justice and Behavior, 31, 489-515. DeFonzo, J., Ditta, A., Hannon, L. & Prochnow, J. (2007). Male serial homicide: the influence of cultural and structural variables. Homicide Studies, 11, 3-14. Frei, A., Vőllm, B., Graf, M., & Dittmann, V. (2006). Female serial killing: Review and case report. Criminal Behavior and Mental Health, 16, 167-176. Geberth, V.J. & Turco, R.N. (1997). Antisocial personality disorder, sexual sadism, malignant narcissism, and serial murder. Journal of Forensic Sciences, 42, 49-60. Hill, A., Habermann, N., Berner, W., & Briken, P. (2007). Psychiatric disorder in single en multiple sexual murderers. Psychopathology, 44, 22-28. Leach, G. & Meloy, R. (1999). Serial murder of six victims by an African-American male. Journal of Forensic Science, 44, 1073-1078. Myers, W.C., Bukhanovskiy, A., Justen, E., Morton, R.J., Tilley, J., Adams, K., Vandagriff, V.L. & Hazelwood, R.R. (2008). The relationship between serial murder and autoerotic asphyxiation. Forensic Science International, 176, 187-195. Myers, W.M., Husteds, D.S., Safarik, M.E. & O’Toole, M.E. (2006). The motivation behind sexual homicide: Is it sex, power, control, or anger? Journal of Forensic Sciences, 51, 900907. Nichols, D.S. (2006). Tell me a story: MMPI responses and personal biography in the case of a serial killer. Journal of Personality Assessment, 86, 242-262. Palermo, G.B. (2002) Criminal profiling: The uniqueness of the killer. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 46, 383-385. Reisner, A.D., McGee, M. & Noffsinger, S.G. (2003). The inpatient evaluation an treatment of a self-professed budding serial killer. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 47, 58-70. Schlesinger, L.B. (1998). Pathological narcissism and serial homicide: Review and case study. Current psychology: Developmental · Learning · Personality · Social, 17, 212-221. Scott, J. (1996). Serial homicide. British Medical Journal, 312, 2-3. Silva J.A., M.M. Ferrari & Leong, G.B. (2002). The case of Jeffrey Dahmer; Sexual serial homicide from a neuropsychiatric developmental perspective. Journal of Forensic Science, 47, 1347-1359.
14
Singer, S.D. & Hensley, C. (2004). Applying social learning theory to childhood and adolescent firesetting: Can it lead to serial murder? International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 48, 461-476. Turco, R. (2001). Child serial murder-psychodynamics: Closely watched shadows. Journal of The American Academy of psychoanalysis, 29, 331-338.
15
Verwerking feedback eerste versie Ik ben erg blij met de gedetailleerde feedback die ik gehad heb op mijn eerste versie. Het was erg duidelijk wat er wel en (nog) niet goed was. Ik heb geprobeerd om minder nadruk op de auteurs te leggen en de nadruk te verplaatsen naar hun onderzoek en de resultaten zelf. Verder heb ik erg gelet op de zinsbouw en op wetenschappelijk taalgebruik. Daarnaast heb ik geprobeerd duidelijker te zijn, ik heb logischere zinnen gebruikt en beter uitgelegd wat ik nou precies probeer te zeggen. Ik wist niet zeker of ik de onderzoeken van auteurs die ik zelf niet gelezen heb nou wel of niet in de literatuur lijst moest vernoemen. Ik heb altijd geleerd dat je in de literatuurlijst niks mag vermelden tenzij je het zelf ook daadwerkelijk gelezen hebt. Ik heb op basis van de feedback in het literatuuroverzicht zelf, alle ‘aangehaald in’ weggehaald, maar deze dus niet genoemd in de literatuurlijst. Als laatste wil ik nog zeggen dat ik met veel plezier aan mijn bachelorthese gewerkt heb!
16