Het online-instructieboekje
Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk: een voor u op maat gemaakte pagina.
Als de rubriek "MyCitroën" op de website van het merk voor uw land niet beschikbaar is, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres inzien: http://service.citroen.com
Als u het instructieboekje online raadpleegt, kunt u ook de nieuwste informatie bekijken. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die worden weergegeven met dit pictogram:
Selecteer: de link in het gedeelte voor "Particulieren", de taal, het model van uw auto, de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto. U kunt zo uw instructieboekje in dezelfde lay-out bekijken.
Wij maken u attent op het volgende: Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien. Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Citroën beschikt wereldwijd over, een uitgebreid gamma modellen, Modellen die worden gekenmerkt door, een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering, van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto. Achter het stuur van uw nieuwe auto, geniet u optimaal, als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.
Goede reis.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
Symbolen veiligheidswaarschuwing
24
IN EEN OOGOPSLAG
001 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
ECO-RIJDEN
28 32
aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
308 ZOEKEN OP AFBEELDING
verwijzing naar aangegeven pagina
312 TREFWOORDENREGISTER
42 46 48
Instrumentenpanelen Controle- en waarschuwingslampjes Meters Regelknoppen Boordcomputer
002 MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
003 COMFORT
004 TOEGANG TOT DE AUTO
005 ZICHT
54 57 61
66 68 69
90
108 113 113 114 118 119 119
Monochroom display A Monochroom display C Kleurendisplay 16x9 (MyWay)
73 76 77 79 84 85 86
Ventilatie Verwarming Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Ontwaseming - Ontdooiing achterruit Parfumeur Voorstoelen Achterbank Stuurwielverstelling Spiegels
Sleutel met afstandsbediening 96 Ruitbediening 98 Portieren 101 Achterklep 102 Brandstoftank 104 Vulpistoolrestrictie (diesel)
Lichtschakelaar LED-dagrijverlichting Koplampen verstellen Ruitenwisserschakelaar Plafonnier Sfeerverlichting Verlichting bagageruimte
006 VOORZIENINGEN
007 VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
008 VEILIGHEID
009 RIJDEN
122 Voorzieningen interieur 126 Voorzieningen bagageruimte
130 Kinderzitjes 136 ISOFIX-kinderzitjes
142 142 143 143
158 Parkeerrem 159 Handgeschakelde 6-versnellingsbak 160 Opschakelindicator 161 EGS-versnellingsbak 166 Automatische versnellingsbak 170 Stop & Start-systeem 173 Hill Start Assist 174 Snelheidsbegrenzer 176 Snelheidsregelaar 178 Parkeerhulp achter
144 145 147 150
Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Urgence-oproep of Assistance-oproep Hulpsystemen bij het remmen Stabiliteitscontrolesystemen Veiligheidsgordels Airbags
010 ONDERHOUD
011 PRAKTISCHE INFORMATIE
012 TECHNISCHE GEGEVENS
013 AUDIO en DATACOMMUNICATIE
183 184 185 186 187 190
194 200 207 214 221 223 224 225 227 229 230
234 236 238 239 240 241 242 244
249 Urgence-oproep of Assistance-oproep 251 MyWay 283 Autoradio
Motorkap Brandstoftank leeg (diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren Niveaus controleren Controles
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen Accu Eco-modus Wisserbladen vervangen Slepen van uw auto Trekken van een aanhanger Onderhoudstips Accessoires
Benzinemotoren Gewichten (benzine) Motor met LPG-installatie Gewichten LPG Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
In één oogopslag In één oogopslag
In dit hoofdstuk worden - bij wijze van handige eerste kennismaking - de belangrijkste voorzieningen in deze auto gepresenteerd.
Buitenzijde Stop & Start-systeem Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als de auto stilstaat (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gesta (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorg voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffe en een lager geluidsniveau in het interieur tijdens het wachten.
Stickerset voor persoonlijke styling
Parkeerhulp achter
Deze bestickering maakt deel uit van een divers gamma aan leverbare stickersets voor de buitenkant, waarmee u uw auto kunt verfraaien en een persoonlijk tintje kunt geven
Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto.
170
Follow me home-verlichtin Na het afzetten van het contact blijven de koplampen nog enkele seconden branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. 111
aratieset ete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren. 194
Eerste kennismaking
Openen Sleutel met afstandsbediening
Brandstoftank
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendelen van de auto.
1. 2.
90
Overige beschikbare functies... C. Vergrendelen van de auto. Lokaliseren van de auto.
Motorkap
Openen van de brandstoftankklep. Openen en bevestigen van de brandstoftankdop.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), ongeveer 46 liter (diesel), (afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)). 102, 104
A. Hendel motorkapontgrendeling interieur. B. Veiligheidshaak. C. Motorkapsteun. 183
Interieur Opschakelindicator Dit systeem is aanwezig in combinatie met een handgeschakelde versnellingsbak en adviseert u op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Parfumeur De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het gehele interieur. 77
Automatische airconditioning Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. 73
160
Audio- en communicatiesystemen Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. De verlichting bestaat uit verscheidene lampen die in de voetenruimte en in het onderste opbergvak van het dashboard zijn aangebracht. 119
Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: Autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree kit, MyWay met 16 x 9 kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifi-audiosysteem. MyWay 251 Autoradio 283
11 Eerste kennismaking
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
14. 15. 16.
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. Koplampverstelling. Hendel stuurwielverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Instrumentenpaneel. Airbag bestuurder. Claxon. Versnellingspook. 12V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. Schakelaar stoelverwarming. Hendel motorkapontgrendeling. Schakelaars buitenspiegels. Schakelaars ruitbediening. Zekeringkast. Schakelaar Stop & Start-systeem. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). Zijruitontwaseming. Luidspreker (tweeter). Voorruitontwaseming.
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Contact-/stuurslot. Stuurkolomschakelaar autoradio. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Parfumeur. Schakelaar centrale vergrendeling. Multifunctioneel display. Schakelaar alarmknipperlichten. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. Zonnesensor. Middelste luidspreker hifi-audiosysteem. Airbag passagier. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster. Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag. Handrem. Middenarmsteun met opbergvakken. Bovenste en onderste opbergvakken. MyWay of Autoradio. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning.
13 Eerste kennismaking
Juiste zitpositie Voorstoelen
1.
Verstelling in lengterichting.
2.
Hoogteverstelling.
3.
Rugleuningverstelling.
79, 82
Juiste zitpositie Hoogteverstelling van de hoofdsteun
Toegang tot de achterzitplaatsen
Stuurwiel verstellen
) Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog. ) Omlaag: druk gelijktijdig op de nok A en op de hoofdsteun.
) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel naar voren.
1.
80, 83 Andere beschikbare functie... Stoelverwarming.
Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.
81
2. 3.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel. Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
85
15 Eerste kennismaking
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling
A. Selecteren van de buitenspiegel. B. Verstellen van de buitenspiegel. C. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel
1. 2.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel. 87
86
Uitvoering met automatische dag-/nachtinstelling Overige beschikbare functies... Inklappen/uitklappen.
1. 2.
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 87
Autogordels vóór
A. Omdoen. B. Vastmaken. C. Controle van de vergrendeling door aan de riem te trekken. 147
Zicht Verlichting
Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór
Inschakelen van de stand "AUTO"
2. Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. Int. Interval. 0. Uit. AUTO È Automatische ruitenwissers of één keer wissen. Ruitensproeiers: trek de schakelaar naar u toe.
) Beweeg de schakelaar omlaag en laat deze los.
Uit. Automatische verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.
Ring B Mistlampen vóór en mistachterlicht.
114
Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de schakelaar omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0". 116
Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier.
108 115
Eerste kennismaking
Ventilatie Aanbevolen instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
WARM
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".
Handbediende Airconditioning
Controle tijdens het rijden Instrumentenpanelen
Controlelampjes
Schakelaars
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de "0"-stand. A. Als het contact wordt aangezet, moeten de blokjes die het resterende brandstofniveau weergeven, gaan branden. B. Bij draaiende motor moet het controlelampje laag brandstofniveau uitgaan. C. Als het contact wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter enkele seconden de melding "OIL OK" weergeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
1.
Het branden van een controlelampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. A. Uitschakeling ESP/ASR.
28, 30
Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode controle- en waarschuwingslampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 32, 37
146 B. Uitschakeling Stop & Start-systeem. 171
Eerste kennismaking
Veiligheid voor alle inzittenden
Personal styling
Airbag voorpassagier
Autogordels voor en frontairbag aan passagierszijde
Fraaie bestickering
1. 2. 3.
A. Waarschuwingslampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte autogordels voor.
De stickers hebben een speciale behandeling ondergaan waardoor ze slijtage- en vandalismebestendig zijn. Ze zijn gemaakt om de buitenkant van de carrosserie een persoonlijk tintje te geven . Ze zijn ook leverbaar als accessoire; wij raden u evenwel aan ze door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats te laten aanbrengen.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd. 4. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. 152
147 B. Controlelampje uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde. C. Controlelampje ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde. 152
Houd, wanneer u uw auto wast, voor de waterstraal een minimale afstand van 30 centimeter van de bestickering aan.
Onder het rijden EGS-versnellingsbak
Weergave op het instrumentenpaneel De ingeschakelde versnelling of de geselecteerde rijstand wordt op het display van het instrumentenpaneel weergegeven. N. Neutral (Neutraalstand). R. Reverse (Achteruitversnelling). 1 t/m 5 / 6. Ingeschakelde versnellingen. AUTO. Automatische stand. 5 of 6 versnellingen. Deze versnellingsbak biedt u de keuze tussen het comfort van een automatische versnellingsbak en het plezier van een handgeschakelde versnellingsbak. 1. Selectiehendel. 2. Flipper "-". 3. Flipper "+".
Starten Selecteer de stand N. Trap het rempedaal stevig in. Start de motor. Selecteer de automatische stand (stand A) A of de handbediende stand (stand M) met de selectiehendel 1, of schakel de achteruitversnelling in door de selectiehendel 1 in de stand R te plaatsen. ) Zet de handrem vrij. ) Laat het rempedaal geleidelijk los en geef gas. ) ) ) )
161
21 Eerste kennismaking
Onder het rijden Automatische versnellingsbak
Deze versnellingsbak met 4 versnellingen biedt u de keuze tussen het comfort van het automatisch schakelen en het plezier van het handmatig schakelen. 1. Selectiehendel. 2. Toets "S" (sport). 3. Toets "7" (sneeuw).
Weergave op het instrumentenpaneel P. R. N. D. S. 7 1 t/m 4. -.
Parking (Parkeerstand). Reverse (Achteruitversnelling). Neutral (Neutraalstand). Drive (Automatisch schakelen). Programma sport. Programma sneeuw. Ingeschakelde versnelling. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen.
Starten ) ) ) ) ) ) )
Trek de handrem aan. Selecteer de stand P of N. Start de motor. Trap het rempedaal in. Zet de handrem vrij. Selecteer vervolgens de stand R, D of M. Laat het rempedaal geleidelijk los: de auto zet zich direct in beweging.
166
Onder het rijden Stop & Start-systeem Overgang naar de STOP-stand van de motor Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch afgezet (STOP-stand): -
-
auto met een handgeschakelde versnellingsbak: wanneer u bij snelheden lager dan 20 km/h de versnellingsbak in zijn vrij zet en de koppeling loslaat, auto met een EGS 5- of 6-versnellingsbak: wanneer u bij snelheden lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het controlelampje "ECO" knippert dan een paar seconden en gaat vervolgens uit. 170
Overgang naar de START-stand van de motor Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch weer gestart: -
auto met een handgeschakelde versnellingsbak: wanneer u het koppelingspedaal helemaal intrapt,
-
auto met een EGS 5- of 6-versnellingsbak: ● wanneer u het rempedaal loslaat terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat, ● of wanneer u, terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, de selectiehendel vanuit de stand N in de stand A of M zet, ● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de START-stand automatisch geactiveerd; het controlelampje "ECO" knippert dan een paar seconden en gaat vervolgens uit. 171
Uit-/inschakelen U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het controlelampje in de schakelaar gaat branden. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet. Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. 171
23 Eerste kennismaking
Onder het rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
1.
1.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer. 2. Verlagen van de ingestelde snelheid. 3. Verhogen van de ingestelde snelheid. 4. Snelheidsbegrenzing aan/uit. Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 174
2. 3. 4.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsregeling aan/uit.
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (tweede bij een EGS-versnellingsbak of een automatische versnellingsbak). 176
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Kies voor een soepele rijstijl
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een EGS-versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
25
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: voor een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
001
Controle tijdens het rijden Om gebruik te kunnen maken van alle beschikbare rijinformatie, geeft dit hoofdstuk u uitleg over de werking van de drie verlichte dashboardinstrumenten, de exacte plaats en functie van de diverse controlelampjes en signaleringen, en de informatie afkomstig van de boordcomputer.
Instrumentenpaneel benzine - diesel met handgeschakelde versnellingsbak, EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.
Instrumenten
1.
2.
3.
Toerenteller. r Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph). Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.
4. 5. 6.
Display. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Regelknop weergave display. Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller. Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).
7.
Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting. Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
29 Controle tijdens het rijden
Display A. Snelheidsbegrenzer (km/h of mph) of Snelheidsregelaar. B. Opschakelindicator. C. Informatie EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak. D. Actieradius (km of mijlen) of Dagteller.
E. Onderhoudsintervalindicator (km of miles), vervolgens, kilometerteller. Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven. F. Olieniveaumeter. Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.
Instrumentenpaneel benzinemotor met handgeschakelde versnellingsbak RACING Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.
Instrumenten
1.
2.
3.
Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph). Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.
4. 5.
6.
Display. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Regelknop weergave display. Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller. Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).
7.
Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting. Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
31 Controle tijdens het rijden
Display A. Snelheidsbegrenzerr (km/h of mph) of Snelheidsregelaar. B. Actieradius (km of mijlen) of Dagteller.
C. Onderhoudsintervalindicatorr (km of miles), vervolgens, kilometerteller. Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven. D. Olieniveaumeter. Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.
Controle- en waarschuwingslampjes
De controle- en waarschuwingslampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (controlelampje dat aangeeft of een systeem ingeschakeld of uitgeschakeld is) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Bijbehorende waarschuwingen Sommige lampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Het controlelampje voor de passagiersairbag blijft na het aanzetten van het contact nog ongeveer een minuut branden, ook nadat de motor is gestart.
De lampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal lampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
33 Controle tijdens het rijden
Controlelampjes ingeschakelde functies De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer knippert, met links geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer knippert, met rechts geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met geluidssignaal.
De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet(verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand geschakeld.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start-systeem" voor bijzonderheden van de Stop- en Start-stand.
35 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON ". De passagiersairbag is ingeschakeld. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
Zet de schakelaar in de stand "OFF " om de passagiersairbag uit te schakelen. U kunt nu een kinderzitje plaatsen met de "rug in de rijrichting".
Voet op het rempedaal
permanent.
Het rempedaal moet worden ingetrapt.
Trap bij de EGS-versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N). Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit controlelampje blijven branden.
knippert.
Als u de auto met een EGS-versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de handrem.
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Automatische ruitenwissers
brandt
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
ESP/ASR
De toets links onder op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende controlelampje gaat branden. De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld. ESP: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antislipegeling.
Druk opnieuw op de toets om de functie ESP/ASR weer te activeren. Het controlelampje dooft. Het systeem wordt automatisch opnieuw geactiveerd bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 l benzinemotor (THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING. De functie ESP/ASR wordt automatisch geactiveerd als de motor wordt gestart.
permanent.
37 Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Controlelampje
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, alleen of in combinatie met een ander controlelampje, een geluidssignaal en een bericht op het display.
Dit controlelampje brandt bij een ernstige storing aan het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat de motor onder het rijden kan afslaan. Zet het contact af en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Service
tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld: het motorolieniveau, het niveau van de ruitensproeiervloeistof, de batterij van de afstandsbediening, vervuiling van het roetfilter, bij uitvoeringen met dieselmotor (zie hoofdstuk "Controles - § Roetfilter"). Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, in combinatie met het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, in Er is een storing in de elektronische combinatie met het remdrukregelaar (EBD). waarschuwingslampje ABS en het STOP-lampje.
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS)
permanent.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR)
knippert.
De ESP-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het ESP-/ASR-systeem, tenzij Laat het systeem controleren door het CITROËNdeze is uitgeschakeld (toets ingedrukt netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. en verklikkerlampje van de toets brandt).
39 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag brandstofniveau
permanent.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstoff in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine) of 46 liter (diesel); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)). Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Te hoge koelvloeistoftemperatuurr
permanent rood.
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose motor
Controlelampje Motoroliedruk
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laadstroom accu permanent.
Een of meer portieren geopend
permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet permanent in combinatie met een geluidssignaal, goed gesloten. bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
41 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een of de pyrotechnische gordelspanners. gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel permanent, en knippert niet vastgemaakt vervolgens in combinatie met een in volume of losgemaakt toenemend geluidssignaal.
De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Stuurbekrachtiging
Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: zone A , is de temperatuur in orde, zone B, is de temperatuur te hoog. De waarschuwingslampjes STOP en het koelvloeistoftemperatuurlampje 1 gaan rood branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
43 Controle tijdens het rijden
Onderhoudsintervalindicator
De onderhoudsintervalindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het schema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Enkele seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie
De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het contact af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
45 Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter
Olieniveau correct
Storing motorolieniveaumeter Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Te weinig olie Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen (kans op schade aan de motor), B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
Kilometerteller
Dagteller
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. ) Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.
Verander om aan de plaatselijke regelgeving te kunnen voldoen de eenheid van de afstand (km of mijl) zodat deze overeenkomt met de eenheid die wordt gebruikt in het land waar u zich bevindt. Dit kunt u doen via het configuratiemenu.
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.
Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: ) druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, ) laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.
47 Controle tijdens het rijden
Black-panelfunctie
Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten. Op het instrumentenpaneel blijft uitsluitend de wagensnelheid en de informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien ingeschakeld) verlicht. De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als er een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven en bij het wijzigen van functies of instellingen.
Inschakelen ) Druk als de verlichting brandt meerdere keren op de linkerknop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen. ) Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot het minimumniveau te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen. ) Druk nogmaals op de knop om de black-panelfunctie in te schakelen.
Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Monochroom display A De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: -
actieradius,
-
-
momenteel brandstofverbruik,
) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.
-
de teller van het Stop & Start-systeem,
-
afgelegde afstand,
-
gemiddeld brandstofverbruik,
gemiddelde snelheid.
Weergave van de informatie ) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.
Op 0 stellen ) Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
49 Controle tijdens het rijden
Monochroom display C -
De momentele informatie: ● actieradius, ● momenteel brandstofverbruik, ● nog af te leggen afstand of de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Het traject "1": ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid voor het eerste traject.
Kleurendisplay 16 x 9 (MyWay)
-
Het traject "2": ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid voor het tweede traject.
Weergave van de informatie ) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:
) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar het vorige scherm.
Traject op nul zetten ) Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand (km of mijlen) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand kan door de gebruiker worden ingevoerd. Als de afstand niet wordt ingevoerd, verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
51 Controle tijdens het rijden
002
Multifunctionele displays In dit hoofdstuk kunt u lezen hoe u via de ergonomische menu's op uw multifunctionele display instellingen kunt wijzigen of gegevens kunt aflezen.
Monochroom display A Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), informatie van de autoradio (radio, CD, ...), de boordcomputerfuncties (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van uw Autoradio: ) op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (datum, audio-informatie...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Hoofdmenu
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven en op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen: - radio-CD, - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. ) Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.
55 Multifunctionele displays
Radio-CD
Configuratie van de auto
Opties
Als uw Autoradio is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG) en de CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de radio/CD-speler het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), de follow me home-verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), de parkeerhulp (zie het hoofdstuk "Rijden").
Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: jaar, maand, dag, uren, minuten, tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
) Selecteer een parameter en druk op de toets "" of "" om de waarde te wijzigen.
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden
) Druk op de toets "" of "" om de vorige of volgende parameter te selecteren. ) Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: temperatuur (°C of °F), brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).
Als de eenheid voor het brandstofverbruik is ingesteld op mpg, wordt de informatie over de wagensnelheid en de afstanden op het display weergegeven in mph en mijlen.
57 Multifunctionele displays
Monochroom display C Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), audiofuncties (radio, CD, USB-/ Jack-aansluitingen, ...), informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Automatische verlichting ingeschakeld") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van uw Autoradio: ) op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Hoofdmenu
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven: - audiofuncties, - boordcomputer, - persoonlijke instellingen - configuratie, - telefoon (handsfree kit). ) Druk op de toets "" of "" om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Audiofuncties" Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) of de MP3-speler (USB-/Jack-aansluitingen) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Menu "Boordcomputer" Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, staat van de functies, ...).
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven. ) Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu "Boordcomputer" te selecteren.
Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.
Staat van de functies Deze functie somt de actieve en inactieve functies die in deze auto aanwezig zijn op.
De afstand tot de bestemming invoeren Hiermee kunt u een door u geschatte afstand tot de plaats van bestemming invoeren.
) Selecteer in het menu "Boordcomputer" de volgende functies:
59 Multifunctionele displays
Menu "Persoonlijke instellingen configuratie" Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting ) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren. Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd: parameters van de auto, configuratie van het display, taalkeuze.
Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), de follow me home-verlichting en de tijdsduur ervan (zie hoofdstuk "Zicht"), de parkeerhulp (zie hoofdstuk "Rijden").
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.
) Druk op de toets "" of "" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.
Menu "Telefoon" Configuratie display
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: instellen lichtsterkte-video, instellen datum en tijd, kiezen van eenheden.
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe*).
Wanneer het brandstofverbruik in mpg wordt weergegeven, wordt de op het display getoonde informatie met betrekking tot de snelheid en de afstand in respectievelijk mph en mijlen weergegeven.
In verband met de veiligheid mag de bestuurder de instellingen aan het multifunctionele display alleen bij stilstaande auto verrichten.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw handsfree kit configureren (koppelen), de verschillende telefoonindexen (gesprekkenlijst, diensten, ...) raadplegen en uw telefoongesprekken voeren (gesprek aannemen, gesprek beëindigen, duogesprek, functie ruggespraak, ...). Raadpleeg het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over de toepassing "Telefoon".
61 Multifunctionele displays
Kleurendisplay 16x9 (MyWay) Weergave op het display
Bediening
Het display geeft automatisch en direct de volgende informatie weer: de tijd, de datum, de hoogte, de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weergegeven temperatuur), controle van te openen carrosseriedelen, waarschuwingen en meldingen over de status van de functies van de auto, die tijdelijk worden weergegeven, de audio-functies, de informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"), de informatie van het navigatiesysteem.
Om met het bedieningspaneel van de MyWay een van de functies te selecteren: ) druk op de toets "RADIO", "MUSIC", "NAV", "TRAFFIC", "SETUP" of "PHONE" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu, ) draai aan de draaiknop om een item te selecteren, ) druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen, of ) druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm.
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen.
Menu "SETUP" Talen
Parameters auto
Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*.
Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en het comfort in- of uitschakelen: ruitenwisser gekoppeld aan de achteruitversnelling (zie hoofdstuk "Zicht"), follow-me-homeverlichting en duur (zie hoofdstuk "Zicht"), parkeerhulp (zie hoofdstuk "Rijden").
Datum en tijd ) Druk op de toets "SETUP" om naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies: - "Taal", - "Datum en tijd", - "Weergave", - "Parameters auto", - "Eenheden", - "Parameters systeem".
Via dit menu kunt u de datum en de tijd, en de manier waarop deze worden weergegeven, instellen (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen).
Eenheden
Weergave
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/nacht of automatisch).
Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Via dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l, l/100 of mpg).
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder de instellingen van het multifunctionele display uitsluitend wijzigen als de auto stilstaat.
63 Multifunctionele displays
003 Comfort
In dit hoofdstuk wordt de werking van het ventilatiesysteem, de airconditioning en de parfumeur beschreven, zodat u maximaal kunt genieten van het comfort dat uw auto u biedt. Ook vindt u hier voor een optimale rijpositie alle instelmogelijkheden voor de stoelen, het stuurwiel en de buitenspiegels.
Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), toevoer via het verwarmingscircuit, toevoer via het circuit van de airconditioning. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel
Luchtverdeling
Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende functies aanwezig: temperatuurregeling, luchtopbrengstregeling, regeling luchtverdeling, ontdooien en ontwasemen, handbediende of automatische airconditioning.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
67 Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles"). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Verwarming/ Ventilatie Paneel met handmatige bediening
Paneel met elektrische bediening
69 Comfort
Handbediende airconditioning Paneel met handmatige bediening
Paneel met elektrische bediening
1. Temperatuurregeling ) Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
3. Luchtverdeling Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
2. Luchtopbrengstregeling ) Draai de knop in één van de vijff standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Beenruimte. Paneel met handmatige bediening Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
) Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
) Schuif de bedieningsknop naar links om de lucht in het interieur te laten recirculeren.
) Schuif de bedieningsknop naar rechts om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen.
71 Comfort
5. Airconditioning aan/uit Paneel met elektrische bediening ) Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden. ) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Aan ) Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden.
Het systeem stelt u in staat: de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat. Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.
Uit ) Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met verwarmings-/ ventilatiesysteem
Met handbediende airconditioning
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht” (knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd (elektrische bediening)). ) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”.
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht” (knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd (elektrische bediening)). ) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”. ) Schakel de airconditioning in door de toets “A/C” in te drukken; het desbetreffende groene controlelampje gaat branden.
Als bij auto’s met Stop & Start de ontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-stand niet beschikbaar.
73 Comfort
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto’s met een Stop & Start-systeem, ook in de STOP-stand.
Automatische werking Met het oog op uw comfort worden de instellingen van de airconditioning de volgende keer dat de auto wordt gestart, gehandhaafd. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
1. Automatisch programma Comfort Druk op de toets “AUTO”. Het symbool “AUTO” wordt weergegeven. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
2. Temperatuurregeling De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Druk op de toetsen "" en " " om deze waarde te wijzigen. Instelling op ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raadzaam is deze niet lager dan 18 en niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
3. Automatisch programma Zicht In sommige gevallen kan het automatisch programma Comfort niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies dan het automatisch programma Zicht. Het controlelampje in de toets 3 gaat branden. Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. De luchtrecirculatie 5 wordt door het systeem automatisch uitgeschakeld. Druk nogmaals op de toets 3 of op “AUTO” om dit programma af te sluiten. Het controlelampje in de toets gaat uit en het symbool “AUTO” wordt weergegeven. Bij auto’s met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Het symbool “AUTO” gaat uit. Bij het indrukken van de toets “AUTO” zal het systeem weer volledig automatisch functioneren. In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optreden (temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.
Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kunnen de minimale en maximale waarden (14 en 28) worden overschreden. ) Druk op de blauwe toets 2 tot “LO” wordt weergegeven of op de rode toets 2 tot “HI” wordt weergegeven.
4. Airconditioning AAN/UIT Bij het indrukken van deze toets wordt de airconditioning uitgeschakeld. Door de airconditioning uit te schakelen kunnen onaangename verschijnselen optreden (vochtigheid, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het symbool “A/C” wordt weergegeven.
5. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool 5 van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rook af te sluiten. Druk op de toets “AUTO” om de automatische toevoer van buitenlucht te hervatten. Het symbool van de luchtrecirculatie 5 gaat uit.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is, omdat hierdoor de ruiten sneller beslaan en de kwaliteit van de interieurlucht verslechtert.
75 Comfort
6. Regeling luchtverdeling Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: -
de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien). de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters, de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte, de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, de beenruimte, de ventilatieroosters en de beenruimte, de ventilatieroosters.
7. Regeling luchtopbrengst De luchtopbrengst kan vergroot worden door op de toets met de “ventilator met gevulde schoepen” te drukken. Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. Druk op de toets met de “ventilator met lege schoepen” om de luchtopbrengst te verminderen.
Uitschakelen van het systeem Druk op de toets met de “ventilator met lege schoepen” van de luchtopbrengst 7 tot het symbool van de ventilator verdwenen is. Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt door de verplaatsing van de auto, blijft voelbaar. Druk nogmaals op de toets met de “ventilator met gevulde schoepen” van de luchtopbrengst 7 of op “AUTO” om het systeem weer met de laatstingestelde waarden in te schakelen. Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden (kans op beslagen ruiten en verminderde luchtkwaliteit).
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit
Aan
Uit
De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij draaiende motor. ) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
77 Comfort
Parfumeur
De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.
Regelknop
Geurelement Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. Vervang, als u de parfumeur voor het eerst gebruikt, het afdekkapje door een geurelement. U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de houder waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt. Bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats zijn verschillende geuren leverbaar.
De regelknop is geïntegreerd in het dashboard. Met behulp van deze knop kunt u de sterkte van de geur instellen. ) Draai de knop naar rechts om de geur in de auto te verspreiden. ) Draai de knop naar links om de parfumeur af te sluiten. Houd de middelste ventilatieroosters geopend. De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.
Gooi het originele element niet weg: dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt. Draai de knop voor een langere levensduur van het geurelement volledig naar links zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.
Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto. Haal geurelementen niet uit elkaar. Probeer noch de parfumeur noch de geurelementen bij te vullen. Vermijd elk contact met de huid en met de ogen. Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.
Geurelement verwijderen
Geurelement plaatsen
) Druk het element in en draai het een kwart omwenteling linksom. ) Verwijder het element ) Sluit het element af met de houder.
) Verwijder de houder van het element. ) Plaats het element (met de bloem linksboven). ) Druk de knop in en draai deze een kwart omwenteling rechtsom.
79 Comfort
Voorstoelen
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
Handmatig verstellen
Verstelling in lengterichting
Hoogteverstelling
Rugleuningverstelling
) Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
) Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
) Duw de handgreep naar achteren.
Aanvullende instellingen
Hoogteverstelling hoofdsteun ) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. ) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. ) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. ) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Bediening stoelverwarming Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
81 Comfort
) Duw de rugleuning naar achteren om de stoel weer in de oorspronkelijke stand te zetten. Lukt dit niet, duw dan gelijktijdig de hendel voor de rugleuningverstelling (onder aan de rugleuning) en de rugleuning zelf naar achteren.
Toegang tot de achterbank ) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.
Zorg ervoor dat het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Let erop dat de gordel volledig is opgerold, zodat de achterpassagiers ongehinderd kunnen in- en uitstappen.
Handgreep De ergonomische handgreep in de zijbekleding heeft de volgende functies: houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden, houvast voor de achterpassagiers bij het instappen, houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.
Voorstoelen RACING
U kunt de zitting en de rugleuning verstellen voor een optimale zitpositie.
Handmatig verstellen
Verstelling in lengterichting
Hoogteverstelling
Rugleuningverstelling
) Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
) Trek de hendel omhoog om de stoel te verhogen of duw deze omlaag om de stoel te verlagen, totdat de gewenste stand bereikt is.
) Duw de handgreep naar achteren en kantel de stoel naar voren of naar achteren.
83 Comfort
Aanvullende instellingen
Toegang tot de achterbank
Handgreep
) Trek de handgreep naar voren om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.
De ergonomische handgreep boven aan de zijbekleding heeft de volgende functies: houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden, houvast voor de achterpassagiers bij het instappen, houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.
Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Let erop dat de autogordel niet blokkeert om de toegang tot de achterbank niet te belemmeren.
Achterbank bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank ) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. ) Controleer of de rode markering bij de hendel 1 niet meer zichtbaar is.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. ) Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. ) Houd de veiligheidsgordel naast de rugleuning. ) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
) Trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen. ) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
85 Comfort
Stuurwielverstelling Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: ) ontgrendel de rugleuning met de hendel 1, ) kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren, ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Spiegels Buitenspiegels Inklappen ) Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Verstellen ) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
Ontwaseming - ontdooiing Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf “Ontwaseming - Ontdooiing achterruit”).
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Uitklappen ) Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.
87 Comfort
Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ... (antiverblindingsstand).
Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Automatisch dimmende binnenspiegel
Verstellen
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
004
Toegang tot de auto Dit hoofdstuk behandelt de werking van uw afstandsbediening, de elektrische ruitbediening, het centraal vergrendelen en ontgrendelen van de portieren en de achterklep en de toegang tot de brandstoftank.
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto Ontgrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Uitklappen van de sleutel
Ontgrendelen met de sleutel
) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
) Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
91 Toegang tot de auto
Afsluiten van de auto Vergrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.
Vergrendelen met de sleutel ) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
Als een van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Inklappen van de sleutel Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutl, kan het mechanisme beschadigd raken.
Lokaliseren van de auto ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Diefstalbeveiliging
Contact
Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk. Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd.
-
Stand 1 : Stuurslot Stand 2 : Contact Stand 3 : Motor starten
93 Toegang tot de auto
Starten van de motor
Afzetten van de motor
) Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. ) Draai de sleutel van u af in de stand 3 (Starten). ) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
) Zet de auto stil. ) Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). ) Verwijder de sleutel uit het contactslot.
Bevestig geen zware objecten aan de sleutel waardoor deze - als hij in het contact steekt - naar beneden wordt getrokken, waardoor storingen kunnen ontstaan.
Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.
Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk als de storing niet is verholpen.
Synchroniseren ) Zet het contact af. ) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. ) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit waarschuwingslampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het multifunctionele display. ) Klap de sleutel uit. ) Ontgrendel het verchroomde deel door op het nokje A te drukken. ) Houd het nokje A ingedrukt en schuif het verchroomde deel 45° uit.
) Wip het huis los door een muntstuk in de opening te steken en dit vervolgens te verdraaien. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Klik eerst het huis vast en daarna het verchroomde deel. ) Synchroniseer de afstandsbediening.
95 Toegang tot de auto
Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruit aan bestuurderszijde is voorzien van een klembeveiliging.
Eentraps elektrische ruitbediening g aan bestuurderszijde De schakelaars van de ruitbediening kunnen na het afzetten van het contact nog gedurende ongeveer 45 seconden of totdat een van de portieren geopend wordt, worden bediend. Als u gedurende deze 45 seconden een portier opent terwijl de ruitbediening actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het opnieuw aanzetten van het contact kunt u de ruit opnieuw bedienen. 1. 2.
Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. Schakelaar ruitbediening passagierszijde.
Elektrische ruitbediening aan passagierszijde ) Druk op of trek aan de schakelaar. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
U hebt twee mogelijkheden:
-
handmatige bediening ) Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
-
automatische bediening ) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. ) Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
97 Toegang tot de auto
Resetten Antiklemvoorziening De eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde is voorzien van een antiklemvoorziening. Als de ruit wordt gesloten en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open. Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten: ) druk dan op de schakelaar tot voorbij het zware punt en laat de schakelaar weer los om de ruit helemaal te openen, ) trek de schakelaar omhoog tot aan het zware punt tot de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Na een storing moet de ruitbediening worden gereset: ) laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, ) druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat geen van de inzittenden het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Portieren Sluiten Als een portier niet goed is gesloten: -
-
Van buitenaf
Van binnenuit
) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
) Trek aan de portiergreep van het portier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
bij draaiende motorr gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt,
tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.
99 Toegang tot de auto
Automatische centrale vergrendeling
Handmatige centrale vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.
Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen ) Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden.
Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van het interieur niet.
Ontgrendelen ) Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief. ) Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.
De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.
Ontgrendelen ) Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Noodbediening Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu. Bij een storing in de centrale vergrendeling moet u de accukabels losnemen om de auto volledig, inclusief de achterklep, te kunnen vergrendelen.
Inschakelen ) Druk langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
Vergrendelen van het passagiersportier
) Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.
) Verwijder de zwarte dop aan de zijkant van het portier, met behulp van de sleutel. ) Steek de sleutel in de uitholling en draai de sleutel tot de aanslag. ) Verwijder de sleutel en plaats de dop.
Ontgrendelen van het bestuurdersportier
Ontgrendelen van het passagiersportier
) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
Uitschakelen ) Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A. Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
101 Toegang tot de auto
Achterklep Openen
Sluiten
Noodbediening
) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: -
) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
bij draaiende motorr gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,
tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine) of 46 liter (diesel); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).
Waarschuwing brandstofniveau Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstoff in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (Diesel) het hoofdstuk "Controles-Niveaus".
Tanken Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het raadzaam minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
Veilig tanken: ) zet altijd de motor af, ) open de brandstoftankklep, ) steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
) verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, ) u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
Na het tanken: ) breng de dop aan, ) draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, ) sluit de brandstoftankklep.
103 Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Vulpistoolrestrictie (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het CITROËN-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
* Volgens land van bestemming.
Toegang tot de auto
Uitschakelen Gebruik ) Houd de handgreep verticaal en steek het gereedschap tot aan de aanslag in de tank. ) Draai het gereedschap een kwart slag naar rechts of naar links. ) Verwijder het gereedschap volledig. ) Vul de tank.
Om te kunnen tanken bij tankstations met dieselvulpistolen die niet van het juiste type zijn (deze zijn in sommige landen te vinden), is er gereedschap waarmee u tijdelijk de vulpistoolrestrictie kunt uitschakelen.
Dit gereedschap zal in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
De vulpistoolrestrictie treedt automatisch weer in werking zodra wordt getankt met een vulpistool dat aan de normen voldoet.
005 Zicht
In dit hoofdstuk wordt de bediening van de verlichting en de ruitenwissers, de koplampafstelling en de verschillende interieurverlichtingsfuncties beschreven, zoals de sfeerverlichting en in het bijzonder de LED-dagrijverlichting waarmee uw auto zich onderscheidt van alle andere.
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Instellingen
De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder medeweggebruikers.
Het verlichtingssysteem heeft verschillende extra automatische functies, afhankelijk van de uitvoering van uw auto: follow-me-homeverlichting, automatische verlichting.
Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke zichtomstandigheden: één mistachterlicht om van afstand gezien te worden, mistlampen vóór voor nóg beter zicht, LED-dagrijverlichting om overdag gezien te worden.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
109 Zicht
Handbediende functies
Controlelampjes
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B.
Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. Het instrumentenpaneel is permanent verlicht; er is dus geen verband tussen de verlichting van het instrumentenpaneel en het inschakelen van de verlichting.
A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht.
B. Verlichtingshendel: trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
Uitvoering met automatische inschakeling
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistlampen vóór en mistachterlicht
Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht
Verdraai ring C: ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Vergeten verlichting Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Als u handmatig de follow me home-verlichting inschakelt terwijl het contact is afgezet en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
111 Zicht
Handbediende follow me home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische verlichting Inschakelen
Storing
) Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen ) Draai de ring in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.
Gekoppeld aan de automatische follow me home verlichting automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
De koppeling van de automatische follow me home verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: keuze van de duur van de follow me home verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instellingen in het configuratiemenu van de auto (uitgezonderd monochroom display A waarbij de duur onveranderlijk is: 60 s), automatische inschakeling van de follow me home verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af, aangezien de aan de sensor gekoppelde functies dan niet meer bediend kunnen worden.
113 Zicht
LED-dagrijverlichting
Dagrijverlichting met specifieke lampen die de auto een herkenbare uitstraling geven. Deze verlichting bestaat uit twee sets van zes LED's die zich in de verticale openingen onder iedere koplamp bevinden.
Koplampen verstellen
Programmeren Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display.
Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat. Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.
In landen waar het wél verplicht is overdag verlichting te voeren: is de functie standaard ingeschakeld en kan deze niet worden uitgeschakeld, branden overdag ook de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, wordt de dagrijverlichting uitgeschakeld zodra het dimlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld. Bij auto's zonder LED-dagrijverlichting gaat het dimlicht automatisch branden bij het starten van de motor.
Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. Alleen bestuurder of bestuurder + voorpassagier. -. Tussenstand. 1. 5 personen. -. 5 personnes + bagage in de koffer. 2. Alleen bestuurder + maximaal toegestane belading van de koffer. Deze stand voldoet om verblinding van tegenliggers te voorkomen. Bij gebruik van een hogere stand wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel beperkt. Stand "0": basisinstelling.
Ruitenwisserschakelaar Handmatige functies Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B.
Ruitenwissers vóór A. Selecteer de wissnelheid met de hendel:
hoge snelheid (hevige neerslag),
Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
normale snelheid (matige regenval),
Uitvoering zonder automatisch wissen
interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), of automatisch en één keer wissen (zie volgende bladzijde).
Uitvoering met automatische ruitenwissers
115 Zicht
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Ruitenwisser achter Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Achteruitversnelling
Ruitensproeiers voor
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking.
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.
Programmeren Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto. Deze functie is standaard geactiveerd.
vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Uitschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar de stand "AUTO" te bewegen.
Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display.
Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display; het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te bewegen.
117 Zicht
Verticale stand van de ruitenwissers voor
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, gaan de ruitenwissers in de verticale stand staan. Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen zonder dat daardoor de motorkap wordt beschadigd. Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Voor een langdurige doeltreffende werking van de flat-blade ruitenwissers raden wij u aan: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze sporen van slijtage gaan vertonen.
Plafonnier Plafonnier In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
A. Plafonnier B. Kaartleeslampjes
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het contact wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan. Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes ) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.
119 Zicht
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
Uitschakelen
Als het buiten donker is, gaan de beenruimteverlichting en de verlichting van de opbergruimte in het midden van het dashboard automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld met de regelknop van de dashboardverlichting. ) Druk als de parkeerlichten zijn ingeschakeld meerdere keren op de linker knop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen. ) Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot een minimum te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten. De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie: bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
006
Voorzieningen In dit hoofdstuk vindt u alle interieurvoorzieningen, het dashboardkastje en de middenarmsteun met opbergruimte, de Jack- of USB-aansluiting voor uw draagbare apparatuur, matten om de bekleding te beschermen, en alle voorzieningen van de bagageruimte.
Voorzieningen interieur 1.
2.
3. 4. 5. 6.
7.
8.
Zonneklep (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Dashboardkastje met verlichting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Portiervak Bovenste opbergvak Onderste opbergvak met antislipmat USB-/Jack-aansluitingen (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) 12V-aansluiting (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) Middenarmsteun met opbergruimte (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of Bekerhouder / Flessenhouder
Voorzieningen
Zonneklep
Dashboardkastje met verlichting
Middenarmsteun
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een makeupspiegel met verlichting. ) Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.
In het dashboardkastje kan een fles mineraalwater worden opgeborgen. In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd voor de boorddocumentatie van de auto. ) Trek de handgreep omhoog om het te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde A. In het dashboardkastje zit een ventilatieopening B, waar dezelfde lucht uitstroomt als de lucht die uit de ventilatieroosters in het interieur stroomt.
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Opbergvakken ) Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen. ) Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren. In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten of via de 12V-aansluiting van de middenconsole kan worden opgeladen.
JACK-aansluiting
USB-box
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting, bevindt zich in de AUX-unit in de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod®, om vervolgens muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren.
Deze aansluitmodule bevindt zich in de "AUX"unit op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® van de 5e generatie of hoger of een USB-stick. Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display.
De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het gedeelte Autoradio of MyWay van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Tijdens het gebruik van draagbare apparatuur wordt deze automatisch opgeladen. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
12 V-aansluiting
) Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een 12 V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W).
Voorzieningen
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.
Voorzieningen bagageruimte 1.
2. 3. 4. 5.
Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Bagageriem Ruimte voor hifi-versterker Sjorogen Opbergbak (uitvoering met noodreparatieset voor banden) (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of Gereedschapsdoos (uitvoering met reservewiel) (zie hoofdstuk "Praktische adviezen § Wiel verwisselen")
Voorzieningen
Hoedenplank
Opbergbak
Verwijderen van de hoedenplank: ) maak de twee koorden los, ) til de hoedenplank iets op en maak deze aan beide kanten los.
) Til de vloerbekleding van de bagageruimte aan de lus op voor toegang tot de opbergbak. Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een noodreparatieset voor banden, een lampenset, een EHBO-tas en twee gevarendriehoeken kunnen worden opgeborgen.
) Leg de vloerbekleding van de bagageruimte weer op zijn plaats door deze enigszins om te vouwen.
007
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen In dit hoofdstuk vindt u informatie over de mogelijkheden en voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen van verschillende soorten kinderzitjes in uw auto, over ISOFIX-bevestigingen en goedgekeurde ISOFIX-kinderzitjes, voor een optimale bescherming.
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
Veilig vervoeren van kinderen
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voorr wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die zich aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
133 Veilig vervoeren van kinderen
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3 : van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Comfort Pro" Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de beschermband verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
U U(R)
U U(R)
U U(R)
U U(R)
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
U
U
U
U
Plaats
Passagiersstoel vóór (c) -
vast met hoogteverstelling
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voorin worden vervoerd. (c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U(R) : idem U, waarbij de stoel in de hoogste stand staat en zo ver mogelijk naar achteren.
135 Veilig vervoeren van kinderen
Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een zitverhoging Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. * Volgens land van bestemming.
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de rechter achterstoel kunt plaatsen moet u eerst de centrale veiligheidsgordel naar het midden van de auto duwen, op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
-
één bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.
137 Veilig vervoeren van kinderen
ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door CITROËN en gehomologeerd voor uw auto "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. ) Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de rugleuning raken.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. A t/m G). Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter
Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Babyligstoeltje*
"rug in de rijrichting"
F
G
X
C
X
D
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
E
IL-SU
"rug in de rijrichting" C
D
X
IL-SU
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
IUF IL-SU
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een Semi- Universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun, voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun. Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. * Op de voorpassagiersstoel kan een babyligstoeltje of reisbedje worden bevestigd.
139 Veilig vervoeren van kinderen
008 Veiligheid
Dit hoofdstuk gaat over de richtingaanwijzers, de alarmknipperlichten en de claxon, die dienen om andere weggebruikers te waarschuwen, de Urgence- en Assistance-oproepen bij ongelukken en pech, de verschillende remhulp- en stabiliteitscontrolesystemen voor een perfecte controle over uw auto, en over de veiligheidsgordels en airbags die het risico op letsel bij een aanrijding beperken.
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten Functie "snelweg" ) Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven. ) Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. ) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
143 Veiligheid
Claxon
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar. ) Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËN-helpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen: onmiddellijk gevaar, inhalen van fietsers of voetgangers, naderen van een onoverzichtelijke bocht.
Hulpsystemen bij het remmen Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: het antiblokkeersysteem (ABS), de elektronische remdrukregelaar (EBD), Brake Assist System (BAS).
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
145 Veiligheid
Stabiliteitscontrolesystemen Brake Assist System (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.
Antislipregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.
Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen:
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. ) Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt.
Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 liter benzinemotor (THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING. ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.
Als dit controlelampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.
De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van: de wielen (banden en velgen), de onderdelen van het remsysteem, de elektronische componenten, procedures voor montage en werkzaamheden. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/ niet vastgemaakt Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.
Omdoen
Losmaken
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
149 Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats..
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
151 Veiligheid
Frontairbags
De frontairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering Bij een zware frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de krachten horizontaal in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde op de auto inwerken, gaan de airbags tegelijk af, behalve als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. De frontairbag wordt opgeblazen tussen het dashboard en het bovenlichaam van de inzittende voorin, om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de frontairbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
Alleen de frontairbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: ) zet het contact aff, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als het contact is aangezet en de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Storing Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit waarschuwingslampje knippert, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de frontairbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
153 Veiligheid
Zijairbags
Activering De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Windowairbags De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
Storing
De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
155 Veiligheid
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Windowairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.
Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie § Accessoires"). Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
009 Rijden
Dit hoofdstuk behandelt de handrem, de handgeschakelde versnellingsbak, de EGS-versnellingsbak, de automatische versnellingsbak, de opschakelindicator en het Stop & Start-systeem voor een lager brandstofverbruik, de Hill Start Assist, de snelheidsbegrenzer voor het niet overschrijden van een vooraf ingestelde snelheid, de snelheidsregelaar voor het rijden met een vooraf ingestelde snelheid en de parkeerhulp voor het detecteren van obstakels achter de auto.
Parkeerrem
Vrijzetten ) Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
159 Rijden
Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling
Inschakelen van de achteruitversnelling
) Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen.
) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
Opschakelindicator* Werking Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u rustig rijdt. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld:
-
U rijdt in de derde versnelling.
-
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
-
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met het nummer van de aanbevolen versnelling.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: de eerste versnelling in te schakelen, de achteruitversnelling in te schakelen, terug te schakelen.
161 Rijden
EGS-versnellingsbak Bij de EGS-versnellingsbak met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden: een automatische stand om automatisch te schakelen, zonder tussenkomst van de bestuurder, een handmatige stand om zelf sequentieel te schakelen met behulp van de selectiehendel of de flippers aan de stuurkolom, In de automatische stand kunt u op ieder moment zelf schakelen met de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.
Selectiehendel
Flippers
R. Achteruit ) Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraal ) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatisch ) Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M + / -. Handmatig sequentieel schakelen. ) Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
+. Flipper rechts van het stuurwiel: opschakelen. ) Druk op de achterzijde van de flipper "+" om één versnelling hoger in te schakelen. -. Flipper links van het stuurwiel: terugschakelen. ) Druk op de achterzijde van de flipper "-" om één versnelling lager in te schakelen. Het selecteren van de neutraalstand, het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling en het selecteren van een rijstand is niet mogelijk met de flippers.
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto ) Selecteer stand N. ) Houd het rempedaal volledig ingetrapt. ) Start de motor. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.
Uitvoeringen met een EGSversnellingsbak met 6 versnellingen beginnen direct te rijden (raadpleeg de paragraaf "Kruipfunctie").
) Geef gas. De aanduiding N wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling). 1 2 3 4 5 / 6. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen. AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handmatige stand wordt geselecteerd. ) Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor).
De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in stand N staat. ) Selecteer de automatische stand (stand A), Zde handmatige stand (stand M) of de achteruitversnelling (stand R). R De aanduidingen AUTO en 1, 1 of R worden weergegeven op het instrumentenpaneel. ) Zet de handrem vrij. ) Laat geleidelijk het rempedaal los.
Trap niet gelijktijdig het rempedaal en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de koppeling.
163 Rijden
Automatische stand Werking van de kruipfunctie (EGS-versnellingsbak met 6 versnellingen) Door deze functie is de auto wendbaarder bij lage snelheden (inparkeren, files, ...). Nadat u de selectiehendel in de stand A , M of R hebt gezet, begint de auto zodra u het rempedaal loslaat traag te rijden, waarbij de motor stationair draait.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet beschikbaar zijn als de koppeling te warm is geworden of als de helling te steil is.
) Selecteer stand A . Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: minder brandstofverbruik, de rijstijl, het profiel van de weg, de belading van de auto. Trap voor een maximale acceleratie, bijvoorbeeld om een andere auto in te halen, het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware punt.
U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand A naar de stand M of andersom.
Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.
Tijdelijk handmatig schakelen U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de flippers "+" en "-": als het toerental dit toestaat, wordt de door u geselecteerde versnelling ingeschakeld. Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde situaties, zoals het inhalen van een andere auto of het naderen van een bocht. Als de flippers na enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.
Handbediende stand
Achteruitversnelling
Parkeren van de auto
) Selecteer stand M.
U kunt de achteruitversnelling alleen inschakelen als de auto stilstaat en u het rempedaal ingetrapt houdt. ) Selecteer stand R.
Voordat u de motor afzet, kunt u: stand N selecteren om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, of de versnellingsbak in de ingeschakelde versnelling laten staan. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst.
De ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel. gebeurt alleen als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal te nemen om te kunnen schakelen. Bij het remmen of het snelheid minderen schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op het moment dat u weer gas geeft. Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt er geen hogere versnelling ingeschakeld zonder dat u de selectiehendel of de flippers bedient (behalve als het toerental dicht bij het maximumtoerental ligt).
U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand A naar de stand M of andersom. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Wanneer u bij een lage snelheid de achteruitversnelling selecteert, knippert de aanduiding N en wordt de versnellingsbak automatisch in de neutraalstand gezet. Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de selectiehendel terug in de stand N en vervolgens in de stand R.
U dient bij het parkeren echter altijd de handrem aan te trekken.
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u altijd de selectiehendel in de stand N te zetten.
Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert of de selectiehendel in de stand N staat en of de handrem is aangetrokken.
165 Rijden
Resetten (EGS-versnellingsbak met 5 versnellingen) Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet u de versnellingsbak resetten. ) Zet het contact aan. Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - -. ) Selecteer stand N. ) Trap het rempedaal in. ) Wacht ongeveer 30 seconden tot de aanduiding N of een ingeschakelde versnelling op het instrumentenpaneel verschijnt. ) Beweeg de selectiehendel naar stand A en vervolgens naar stand N. ) Start, terwijl u het rempedaal nog steeds ingetrapt houdt, de motor. De versnellingsbak werkt nu weer naar behoren.
Storing
In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de versnellingsbak automatisch gereset moet worden: in dat geval kan de auto niet meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet meer. Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - -. Volg de hierboven beschreven procedure.
Als bij aangezet contact dit controlelampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Automatische versnellingsbak Bij de automatische versnellingsbak met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft dus vier gebruiksmogelijkheden: automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de versnellingsbak, programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. 2. 3.
Selectiehendel. Toets "S" (sport). Toets "7" (sneeuw).
Selectiehendel
P. Parkeerstand. Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. Starten van de motor. D. Automatische werking. M + / -. Zelf schakelen tussen de vier versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.
167 Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport 7. Programma Sneeuw 1 2 3 4. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Intrappen van het rempedaal ) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).
Wegrijden ) Trek de handrem aan. ) Selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de handrem los. ) Selecteer de stand R, D of M. ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch schakelprogramma
Programma's Sport en Sneeuw
Terugkeren naar het automatische programma
) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma Sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
169 Rijden
Storing Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de versnellingsbak automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een melding op het multifunctionele display. ) Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt.
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de versnellingsbak niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken.
Stop & Start-systeem
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking Overgang naar de STOP-stand Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: -
-
als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat. als u, bij een EGS-versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen, bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet. Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: het bestuurderportier geopend is, de autogordel van de bestuurder losgemaakt is, de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Deze werking van het systeem is volkomen normaal.
171 Rijden
Uitschakelen Overgang naar de START-stand Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: -
-
bij een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal intrapt, bij een EGS-versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen: ● met de selectiehendel in de stand A of M, wanneer u het rempedaal loslaat, ● met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in de stand A of M zet, ● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt. Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de START-stand automatisch worden geactiveerd als: het bestuurderportier wordt geopend, de autogordel van de bestuurder wordt losgemaakt, de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (EGS-versnellingsbak), er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
Inschakelen
Storingen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
173 Rijden
Hill Start Assist Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt, bij het samenvallen van een aantal hellingcondities, als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt. Als u de auto verlaat terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of het controlelampje van de handrem op het instrumentenpaneel blijft branden.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: als bij de EGS-versnellingsbak de automatische stand (stand A) of de handbediende stand (stand M) is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A . 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
175 Rijden
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, leg nooit meerdere matten op elkaar.
Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak, bij een EGS-versnellingsbak moet stand A zijn geselecteerd en bij een automatische versnellingsbak moet stand D zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van het ESP. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar AAN/UIT 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
177 Rijden
Programmeren
Storing ) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Parkeerhulp achter Inschakelen
Dit systeem bestaat uit vier parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt.
Het systeem waarschuwt echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Het systeem wordt geactiveerd zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: geluidssignalen die elkaar sneller opvolgen naarmate de de auto dichter bij het obstakel komt, een grafische weergave (volgens uitvoering) op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
Als de achterzijde van de auto minder dan 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display. Het systeem wordt gedeactiveerd als de versnellingsbak in een andere stand wordt geschakeld.
179 Rijden
Instellen
Storing
U kunt het systeem via het configuratiemenu van het multifunctionele display in- of uitschakelen. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen. Raadpleeg, voor meer informatie over de toegang tot het menu van de parkeerhulp, in het hoofdstuk "Multifunctionele displays" het gedeelte over configuratie / parameters instellen van de auto dat overeenkomt met het display in uw auto.
Als er een storing is opgetreden, zal bij het achteruitrijden dit waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door CITROËN goedgekeurde trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.
010 Controles
In dit hoofdstuk is aangegeven hoe u de motorkap moet openen en waar u de verschillende onderdelen kunt vinden voor het controleren van vloeistofniveaus en de belangrijkste slijtagegevoelige onderdelen. Daarnaast is hier ook aangegeven hoe u bij dieselmotoren de brandstof op moet pompen als de auto door een lege tank is stilgevallen.
TOTAL & CITROËN
183 Onderhoud
Motorkap
De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.
Openen Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
) Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
) Open het linker voorportier. ) Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
) Neem de motorkapsteun C uit de houder en houd deze vast bij het met schuimrubber beklede gedeelte. ) Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden. De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten. Wees voorzichtig bij het losmaken van de veiligheidshaak en de motorkapsteun als de motor warm is.
Brandstoftank leeg (diesel) Sluiten ) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. ) Bevestig de motorkapsteun in de houder. ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen door een lege brandstoftank, moet het brandstofsysteem ontlucht worden. Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang onder de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk van de uitvoering). ) Bedien de handopvoerpomp tot deze zwaarder gaat (de eerste keer kan zwaar gaan) en u de brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. ) Start de motor tot deze aanslaat. ) Breng de afdekkap van de motor aan (afhankelijk van de uitvoering). ) Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.
185 Onderhoud
Benzinemotoren 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Luchtfilter. Reservoir remvloeistof. Accu. Zekeringkast. Oliepeilstok. Motorolie (bij) vullen.
Dieselmotoren 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Luchtfilter. Reservoir remvloeistof. Accu. Zekeringkast. Oliepeilstok. Motorolie (bij) vullen. Handopvoerpomp (op brandstoffilter).
187 Onderhoud
Niveaus controleren Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau Een controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Controleer het motorolieniveau bij aangezet contact via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel of met de oliepeilstok. Het is normaal om tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen. CITROËN raadt u aan om elke 5000 kilometer het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Remvloeistofniveau Olie verversen Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Type motorolie
Remvloeistof verversen
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet contact werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan. Pas tijdens werkzaamheden onder de motorkap op, want sommige delen van de motor kunnen erg warm worden (kans op brandwonden).
189 Onderhoud
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag niveau in het additiefreservoir wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Accu
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
191 Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
EGS-versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken
Handrem
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Staat van remschijven Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.
Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
011
Praktische informatie Dit hoofdstuk behandelt de werking van de bandenreparatieset voor een tijdelijke reparatie van een lekke band. Het bevat tevens de instructies voor het verwisselen van een wiel in het geval van een lekke band of het vervangen van een versleten ruitenwisserblad, een defect lampje of een doorgebrande zekering, alsmede tips voor het opladen van uw accu, het slepen van uw auto en het onderhoud. Tenslotte vindt u hier een overzicht van de bij het netwerk beschikbare accessoires.
Bandenreparatieset band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Beschrijving van de set
Toegang tot de set A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen". B. Aan/uit schakelaar "I/O". C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ... Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
195 Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek ) Zet het contact af. ) Zet de schakelaar A in de stand "Reparatie". ) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
197 Praktische informatie
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand "Bandenspanning". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. ) Neem zo snel mogelijk g j contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vertel de technicus direct dat u gebruik hebt gemaakt van de bandenreparatieset. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of dient te worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand "I"; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
199 Praktische informatie
Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...). ) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen". ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Toegang tot het gereedschap: ) open de achterklep, ) til de mat in de bagageruimte op door aan de lus te trekken, ) verwijder de polystyreen opbergbak, ) maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.
Beschikbaar gereedschap Dit gereedschap is specifiek voor uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1.
2.
Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
4.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten (als u auto daarmee is uitgerust) worden verwijderd.
201 Praktische informatie
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een noodreservewiel of een bandenreparatieset aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.
Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Verwijderen van het reservewiel ) Draai de gele centrale bout los. ) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. ) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het reservewiel ) Leg het reservewiel in de reservewielbak. ) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. ) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. ) Plaats de kunststof opbergbak terug. ) Leg de mat van de bagageruimte op zijn plek door deze enigszins om te vouwen (zie hoofdstuk "Voorzieningen - § Opbergbak").
Bij auto's met een noodreservewiel kan het wiel met de lekke band worden opgeborgen op de plaats van het noodreservewiel. U beschikt dan echter niet meer over een vlakke bodem in uw bagageruimte.
Praktische informatie
Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert; kies een horizontale, vlakke en niet-gladde ondergrond. Trek de handrem aan, zet het contact uit en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
* stand P (automatische versnellingsbak).
Procedure ) Verwijder de verchroomde sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (alleen bij lichtmetalen velgen). ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) los. ) Draai de overige wielbouten los met alleen de wielsleutel 1.
) Plaats de krik 2 tegen één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel). Bij auto's die zijn voorzien van dorpelsierlijsten staat de plaats van het steunpunt aangegeven op de sierlijst. De krik moet beslist recht onder deze markering worden geplaatst, tegen het steunpunt achter de sierlijst en niet tegen de kunststof sierlijst zelf.
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt. ) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
205 Praktische informatie
Monteren van het wiel Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Het is niet toegestaan meer dan één noodreservewiel tegelijk te gebruiken.
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop 4 een beetje vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
Banden RACING Gebruik en winterse omstandigheden De in de fabriek gemonteerde banden, maat 215/40 R18 89W, zijn niet geschikt voor extreme winterse omstandigheden. CITROËN adviseert u om in de winterperiode met adequate winterbanden te rijden.
) Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
) Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de verchroomde doppen op de wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen). ) Berg het gereedschap op in de houder.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk indien u uw auto wilt uitrusten met sneeuwkettingen of sneeuwsokken.
207 Praktische informatie
Een lamp vervangen Verlichting vóór De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlichten (W5W). Grootlicht (H1-55W). Dimlicht (H7-55W). Mistlampen (PSX24W). LED-dagrijverlichting (diodes).
Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
Lampen dimlicht vervangen De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
209 Praktische informatie
Lampen grootlicht vervangen
Lampen parkeerlicht vervangen
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Trek aan de lamphouder terwijl u aan beide kanten op de beide borglippen drukt. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen ) Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel. ) Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los. ) Neem de stekker van het zijknipperlicht los. ) Vervang de zijknipperlichtunit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Een nieuwe zijknipperlichtunit is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen vóór vervangen ) Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. ) Neem de zwarte stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. ) Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). ) Vervang de unit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
U kunt deze unit bestellen bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor vragen over het vervangen van deze lampen kunt u terecht bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
LED van dagrijverlichting vervangen Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
211 Praktische informatie
Achterlichten
1. 2. 3. 4.
Remlicht/parkeerlicht (P21/5W). Parkeerlichten (P5W). Richtingaanwijzers (PY21W, amberkleurig). Mistachterlicht links (PR21W, rood) Achteruitrijlicht rechts (P21W). Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.
Lampen vervangen ) Open de achterklep. ) Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant. ) Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los. ) Neem de stekker van de lampunit los. ) Verwijder voorzichtig de lampunit door er in een rechte beweging aan te trekken.
) Maak de vier borglippen los en verwijder de lamphouder. ) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.
Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W5W)
Lamp p derde remlicht vervangen (4 lampen W5W)
Lamp derde remlicht vervangen (LED's)
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de houder en vervang de lamp.
) Open de achterklep. ) Verwijder de twee afsluitdoppen A op het binnenpaneel van de achterklep. ) Druk in een rechte beweging tegen de lampunit en gebruik twee schroevendraaiers als hefboom om de unit via de buitenzijde te verwijderen. ) Neem de stekker van de lampunit en indien nodig de slang van de ruitensproeier los. ) Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling. ) Trek aan de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type LED-verlichting te vervangen.
213 Praktische informatie
Binnenverlichting
Bagageruimteverlichting (W5W) Plafondverlichting (1 / W5W)
Trek de verlichtingsunit los door van achter tegen de voet te drukken.
Maak de kap van de plafondverlichting 1 met een dunne schroevendraaier los, aan de zijde van de schakelaar, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
Kaartleeslampjes (2 / W5W) Maak de kap van de plafondverlichting 1 los. Maak het schot van het desbetreffende kaartleeslampje 2 los, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
Verlichting voetenruimte en opbergvak middenconsole (W5W) Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.
Verlichting dashboardkastje (W5W) Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.
Zekeringen vervangen Toegang tot het gereedschap
Vervangen van een zekering Montage van elektrische accessoires
Goed
De tang voor het verwijderen van zekeringen evenals de reservezekeringhouders bevinden zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard: ) trek aan de zijkant van het deksel om het los te maken, ) verwijder het deksel volledig, ) maak de tang los.
Defect
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. ) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. ) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. ) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en die niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
215 Praktische informatie
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
FH36
5A
Functies Trekhaakmodule.
FH37
-
Niet gebruikt.
FH38
20 A
Hifi-versterker.
FH39
20 A
Stoelverwarming.
FH40
40 A
Trekhaakmodule.
Zekering
Ampère
Functies
F1
15 A
F2
-
Ruitenwisser achter.
F3
5A
Computer airbags en pyrotechnische gordelspanners.
F4
10 A
Airconditioning, koppelingscontact, elektrochromatische spiegel, roetfilterpomp (Diesel), diagnose-aansluiting, luchtdebietmeter (Diesel).
F5
30 A
Ruitbedieningspaneel, ruitbediening passagier, motor ruitbediening voor.
F6
30 A
Motor bediening ruit bestuurdersportier.
F7
5A
Plafonnier, verlichting dashboardkastje.
Niet gebruikt.
Zekering
Ampère
Functies
F8
20 A
Multifunctioneel display, autoradio, autoradio/ navigatiesysteem, alarmcomputer, sirene inbraakalarm.
F9
30 A
12V-aansluiting, voeding steun portable navigatiesysteem.
F10
15 A
Stuurkolomschakelaars.
F11
15 A
Contactslot, diagnose-aansluiting, computer automatische versnellingsbak.
F12
15 A
Regen-/lichtsensor, trekhaakmodule.
F13
5A
Hoofdremlichtschakelaar, servicecentrale motor.
F14
15 A
Computer parkeerhulp, airbagcomputer, instrumentenpaneel, automatische airconditioning, USB Box, hifi-versterker.
F15
30 A
Vergrendeling.
F16
-
Niet gebruikt.
F17
40 A
SH
-
Achterruit- en buitenspiegelverwarming. Shunt tijdens opslag.
217 Praktische informatie
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Alle werkzaamheden aan de zekeringen in de zekeringkast op de accu dienen te worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
Functies
F1
20 A
Voeding motormanagementcomputer, bedieningsrelais koelventilator, multifunctioneel hoofdrelais motormanagement, brandstofpomp (Diesel).
F2
15 A
Claxon.
F3
10 A
Ruitensproeiers voor en achter.
F4
20 A
Dagrijverlichting.
F5
15 A
Voorverwarming brandstof (Diesel), brandstofadditiefpomp (Diesel), luchtdebietmeter (Diesel), EGR-elektroklep (Diesel), voorverwarming blow-by en elektrokleppen (VTi).
F6
10 A
ABS-/ESP-computer, secundaire remlichtschakelaar.
F7
10 A
Elektrische stuurbekrachtiging, automatische versnellingsbak.
F8
25 A
Bediening startmotor.
F9
10 A
Schakel- en beveiligingsmodule (Diesel).
F10
30 A
Voorverwarming brandstof (Diesel), voorverwarming blow-by (Diesel), brandstofpomp (VTi), verstuivers en bobines (Benzine).
F11
40 A
Aanjager airconditioning.
219 Praktische informatie
Zekering
Ampère
Functies
F12
30 A
Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13
40 A
Voeding BSI (+ na contact).
F14
30 A
Voeding Valvetronic (VTi)
F15
10 A
Grootlicht rechts.
F16
10 A
Grootlicht links.
F17
15 A
Dimlicht links.
F18
15 A
Dimlicht rechts.
F19
15 A
Lambdasondes en elektrokleppen (VTi), elektrokleppen (Diesel), EGR-elektroklep (Diesel).
F20
10 A
Pompen, gestuurde thermostaat (VTi), elektroklep nokkenas (THP), sensor water in brandstof (Diesel).
F21
5A
Voeding bediening koelventilator, ABS / ESP, turbopomp (THP).
Overzicht hoofdzekeringen Zekering
Ampère
Functies
MF1*
60 A
Koelventilator.
MF2*
30 A
ABS-/ESP-pomp.
MF3*
30 A
ABS-/ESP-elektrokleppen.
MF4*
60 A
Voeding BSI.
MF5*
60 A
Voeding BSI.
MF6*
30 A
Extra koelventilator (THP).
MF7*
80 A
Zekeringkast interieur.
MF8*
-
Niet gebruikt.
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.
221 Praktische informatie
Accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels. Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats duurt het even voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Toegang tot de accu
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap met de hendel in het interieur en deblokkeer vervolgens de veiligheidshaak via de buitenzijde, ) bevestig de motorkapsteun, ) beweeg de kunststof afdekkap van de (+) pool omhoog.
) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B. ) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B. ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het afzonderlijke massapunt (-) van uw auto.
Laden met behulp van een acculader ) Start de stroomgevende auto. ) Stel de startmotor van de auto met ontladen accu in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
Koppel de accu niet los om deze op te laden.
) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
Het aanduwen van een auto met de EGS-versnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan.
223 Praktische informatie
Eco-modus
De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de accuspanning laag is.
Inschakelen van de eco-modus
Uitschakelen van de eco-modus
Na deze tijdsduur geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-modus is ingeschakeld. De actieve functies worden in de ruststand gezet.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien. De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent via het audio-/navigatiesysteem MyWay, wordt de verbinding na 10 minuten verbroken.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Wisserblad vóór of achter vervangen De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.
Voordat u een wisserblad demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers in de verticale stand te plaatsen. Dit is de aanbevolen stand om beschadiging van de ruitenwissers en de motorkap te voorkomen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren ) Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de passagierszijde van de auto gemonteerd moet worden. ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het contact aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Praktische informatie
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap Algemene aanwijzingen
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: ) ) ) )
open de achterklep, til de vloerplaat op, verwijder de polystyreen opbergbak, neem het sleepoog uit de houder.
Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet achter het stuur blijven zitten. Tijdens het slepen mag geen gebruik worden gemaakt van de autosnelweg. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : bij stranding met de auto op de autosnelweg, als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, bij takelen met slechts twee wielen op de grond, bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto Het niet opvolgen van dit advies kan ertoe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem of de versnellingsbak beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak).
) Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. ) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger, ... Adviezen Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Gewichtsverdeling ) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Trekhaak RACING Koeling
Banden
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP P, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
Het is niet mogelijk uw auto uit te rusten met een trekhaak. Door de uitvoering van het sportuitlaatsysteem is de montage ervan niet mogelijk.
229 Praktische informatie
Onderhoudstips
In het onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto.
Matte lak Mocht uw auto voorzien zijn van een matte blanke laklaag, volg dan de volgende voorschriften op ter voorkoming van beschadiging van de laklaag door inadequate behandeling. Deze voorschriften gelden ook voor lichtmetalen velgen die voorzien zijn van een matte blanke laklaag.
Wrijf nooit over een droge carrosserie. Was uw auto niet in een wasstraat met borstels. Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de lichtmetalen velgen. Poetsen doet de lak glimmen. Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen glimmende oppervlakken of vlekken. Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien dit krassen op de carrosserie achterlaat. Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag.
Wij adviseren u voor het wassen een hogedrukspuit of minimaal een waterslang met hoge druk te gebruiken. Het is raadzaam de auto met onthard water af te spoelen. Maak uw auto uitsluitend droog met een microvezel doek, zonder hard te wrijven. Verwijder eventuele brandstofvlekken op de lak uitsluitend met een zachte doek en laat de lak vervolgens drogen. Gebruik van de bij CITROËN verkrijgbare onderhoudsmiddelen uitsluitend autoshampoo en insectenverwijderaars. Laat lakreparaties uitsluitend over aan het CITROËN-netwerk of aan een gekwalificeerde werkplaats.
Leder Leder is een natuurproduct. Om de duurzaamheid ervan te garanderen moet het leder geregeld op de juiste wijze worden onderhouden. In het onderhoudsboekje van uw auto vindt u alle specifieke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het onderhouden van het leder.
Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
zonneschermen, windschermen, koelbox, asbak, parfumpatronen, kleerhanger aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, losse make-upspiegel, leeslamp, parkeerhulp vóór en achter…
met anilineleder bekleed stuurwiel, dashboardpanelen in kleur en met koolstofvezel-look, versnellingspookknoppen in kleur en van leder, aluminium voetsteun, achterspoiler, lichtmetalen velgen, wieldoppen in kleur, naafdoppen in kleur, stylingstickers exterieur, exterieurstylingset met chroomaccenten...
mattenset*, spatlappen, stoelhoezen, beschermhoes carrosserie, bumperbescherming...
"Transportmiddelen":
"Veiligheid":
bagagebeschermbak, bagagehoeksteunen, mat bagageruimte, bagagenet, daklastdragers, fietsdragers, skidragers, dakkoffers, trekhaak, bedrading trekhaak…
inbraakalarm, wielbouten met slot, car tracking system, alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek, reflecterend veiligheidsvest, kinderzitjes, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, brandblusser...
Bij montage van een trekhaak en bedrading door een ander bedrijf dan een dealer van het CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd en moet de bedrading aangesloten worden op de daarvoor bestemde aansluitingen op de auto.
*
Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten over elkaar.
231 Praktische informatie
"Multimedia": handsfree kit, autoradio's, navigatiesystemen (semi-inbouw), portable navigatiesystemen, CD met kaarten, radardetector, DVD-speler, USB-Box, luidsprekers, Hifi-module, 230 V stopcontact, Wifi on Board…
Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het CITROËN-netwerk informeren naar de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
In het CITROËN-netwerk zijn ook reinigingsen onderhoudsproducten voor zowel het interieur als de carrosserie verkrijgbaar, waaronder milieuvriendelijke producten die deel uitmaken van het assortiment dat onder de naam "TECHNATURE" gevoerd wordt. Daarnaast zijn onder meer vloeistoffen (ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en spuitbussen in de exacte carrosseriekleur en vulpatronen voor de bandenreparatiesets verkrijgbaar. Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze te nemen voorzorgmaatregel. Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
012
Technische gegevens In dit hoofdstuk vindt u de gegevens van uw auto met betrekking tot de motor en versnellingsbak, zoals het vermogen of het koppel, het leeggewicht en de maximale technisch toegestane massa, de aanhangergewichten, de afmetingen van de buitenzijde en alle merktekens voor de identificatie.
UITVOERINGEN: Type variant uitvoering: SA...
BENZINEMOTOREN Cilinderinhoud (cm3) Boring x slag (mm)
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN 8FP0
8FP0/P
Brandstof
THP 155 THP 150* THP 160**
1397
1598
1598
77 x 75
77 x 85,8
77 x 85,8
70
88
115 110* 120**
6000
6000
6000
136
160
240
4000
4250
1400
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN
5FV8 5FN8* 5FM8**
VTi 120
Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min)
5FS9
VTi 95
Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min)
5FS0
Handgeschakeld (5 versnellingen)
EGS (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Automatisch (4 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
4,25
4,25
4,25
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter) * België en Rusland. ** Brazilië.
4,25
235 Technische gegevens
MOTOR EN VERSNELLINGSBAK - RACING UITVOERING : Type variant uitvoering : SA...
5FF8
5FD8
BENZINEMOTOR Cilinderinhoud (cm3)
1598
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAK
77 x 85,8 149
152 6000 275 2000 Loodvrij** Ja Handgeschakeld (6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
4,25
** CITROËN adviseert voor het behoud van optimale motorprestaties loodvrije benzine RON98 te tanken.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken
VTi 95
THP 155 THP 150* THP 160**
VTi 120
Handgeschakeld
EGS
Handgeschakeld
Automatisch
Handgeschakeld
Type variant uitvoering: SA...
8FP0
8FP0/P
5FS0
5FS9
5FV8 5FN8* 5FM8**
-
Ledig gewicht
1075
1079
1075
1089
1090
-
Gewicht rijklaar
1150
1154
1150
1164
1165
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1552
1558
1554
1587
1590
-
2452
2458
2454
2487
2490
900
900
900
900
900
1150
1150
1150
1150
1150
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12% Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12% Aanhanger geremd*** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht) Aanhanger ongeremd
570
570
570
570
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
46
46
46
-
-
* België en Rusland. ** Brazilië. *** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
237 Technische gegevens
GEWICHTEN (in kg) - RACING Benzinemotor Versnellingsbak
Handgeschakeld
Handgeschakeld
5FF8
5FD8
Type variant uitvoering : SA... -
Ledig gewicht
1165
-
Gewicht rijklaar
1240
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1597
-
Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%
1597
-
Geremde aanhanger (binnen het maximaal toegestaan treingewicht) bij een hellingspercentage van 12%
0
-
Geremde aanhanger (met verminderde belading auto, binnen het maximaal toegestaan treingewicht)
0
-
Ongeremde aanhanger
0
-
Aanbevolen kogeldruk**
0
** Zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Trekken van een aanhanger".
UITVOERINGEN:
MOTOR EN VERSNELLINGSBAK
Type variant uitvoering: SA... MOTOR MET LPG-INSTALLATIE Cilinderinhoud (cm ) 3
Boring x slag (mm) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max. vermogen (t/min) Max. koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max. koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAK
8FR0/LPG VTi 95 1397 77 x 75 70 6000 136 4000 LPG / loodvrije benzine Ja Handgeschakeld (5 versnellingen)
INHOUD CARTER (liter) Motor (met vervangen filter)
4,25
Raadpleeg voor meer informatie over de werking en het gebruik van uw auto met LPG-installatie de speciale bijlage die u vindt bij de overige boorddocumentatie.
239 Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg) Motor met LPG-installatie Versnellingsbak Type variant uitvoering: SA...
VTi 95 Handgeschakeld 8FR0/LPG
-
Leeggewicht
1152
-
Rijklaargewicht
1227
-
Maximumgewicht beladen voertuig
1552
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2452
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12%
900
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1150
-
Aanhanger ongeremd
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
UITVOERINGEN:
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering: SA...
8HR4
8HP4/PS
DIESELMOTOREN
HDi 70
e-HDi 70
9HPK/S
9HP8/PS
9HR8/S
e-HDi 90
e-HDi 110
1398
1560
1560
73,7 x 82
75 x 88,3
75 x 88,3
50
68
82
4000
4000
3600
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
160
230
270
Toerental bij max.koppel (t/min)
1750
1750
1750
Diesel
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Ja
Ja
Ja
Cilinderinhoud (cm ) 3
Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min)
Brandstof
VERSNELLINGSBAKKEN
Handgeschakeld (5 versnellingen)
EGS (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
EGS (6 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
.../S: uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.
3,75
3,75
3,75
Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren
HDi 70
e-HDi 70
Handgeschakeld
EGS
Handgeschakeld
EGS
Handgeschakeld
Variant van uitvoering: SA...
8HR4
8HP4/PS
9HPK/S
9HP8/PS
9HR8/S
-
Ledig gewicht
1070
1080
1085
1090
1090
-
Gewicht rijklaar
1145
1155
1160
1165
1165
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1553
1585
1602
1609
1625
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2253
2285
2502
2509
2525
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
700
700
900
900
900
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
950
950
1150
1150
1150
-
Aanhanger ongeremd
570
570
570
570
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
46
46
46
Versnellingsbakken
e-HDi 90
e-HDi 110
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Afmetingen (in mm)
243 Technische gegevens
Bumper en drempelkoker De wagenhoogte van deze auto is verlaagd. Wees daarom voorzichtig met het passeren van stoepranden, drempels, oprijplaten, rivierbeddingen, onverharde wegen…
Identificatie Het bevat de volgende informatie: bandenspanning, auto onbeladen en beladen, velgmaat en bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
Wielen met 205/45 R17-banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij het interieurfilter.
C. Constructeursplaatje. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de linker middenstijl.
B. Serienummer op het dashboard. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak. Deze sticker is op de linker middenstijl geplakt.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
245 Technische gegevens
013
Audio en datacommunicatie In dit hoofdstuk vindt u informatie over de Urgence- en Assistance-oproepen en alle functies van de audio- en datacommunicatiesystemen zoals de radio met MP3-afspeelfunctie, de USB-aansluiting, de Bluetooth handsfree kit, de MyWay met 16/9-kleurenscherm, de AUX-aansluitingen en het Hifi-systeem.
249
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET LOKALISERING Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal g g bevestigen g dat de oproep p p naar de alarmcentrale CITROËN-Urgence is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de CITROËN-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke p j pagina p g MyCITROEN y op p de CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com. * Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en voorwaarden beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET LOKALISERING Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg p g in beide gevallen het CITROËN-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
251
MyWay RADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH-TELEFOON GPS EUROPA OP SD-KAART
INHOUD De MyWay y y is zodanig g gecodeerd g dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Na het afzetten van de motor schakelt de MyWay zichzelf tijdens de overgang naar de eco-mode uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Bepaalde functies die in dit boekje worden beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Algemene werking 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Radio 07 Mediaspelers 08 Bluetooth-telefoon 09 Configuratie 10 Menustructuur display Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
252 253 254 257 265 267 268 271 274 275 279
01 Motor afgezet: Kort indrukken: aan/uit. Lang g indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave p g radio onderbreken. Draaiende motor: Kort indrukken: CD ppauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Lang g indrukken: resetten van het systeem.
Lang g indrukken: toegang g g tot de audioinstellingen: g geluidsverdeling g g voor/achter, links/rechts,, lage-/hogetonenregeling, g g g g sfeerinstellingen, g loudness, automatische volumecorrectie, standaardinstellingen. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het zenderoverzicht.
Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks.
Selectieknop p voor de weergave g op p het display, afhankelijk j van de context van het menu. Kort indrukken: contextmenu of bevestigen. Lang g indrukken: specifi p ek contextmenu van de weergegeven lijst.
Toegang tot het Menu "SETUP". Lang indrukken : toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus.
Uitwerpen van de CD.
Volumeregeling (individueel voor iedere geluidsbron, inclusief berichten en waarschuwingen van het navigatiesysteem).
Selecteren van de vorige/ volgende radiozender. Selecteren van de vorige/ g volgende g titel van een CD of vorig/volgend MP3-bestand. Selecteren van het vorige/ g volgende item in een lijst.
Toetsen 1 t/m 6 : Selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender. Toegang tot het Menu "MODE". Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van: Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon (tijdens een gesprek), Boordcomputer. Lang indrukken: black-panelfunctie (DARK).
Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van het logboek gesprekken.
Selecteren van de vorige/ g volgende g radiozender in het overzicht. Selecteren van de vorige/ g volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van het vorige/ g volgende pagina in een lijst. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst gekozen bestemmingen.
SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie.
Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele verkeersinformatie.
ESC : huidige bewerking afbreken.
253
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS RADIO: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender. Selecteren van het volgende item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst. Lang g indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD: selecteren van het volgende nummer. CD: ingedrukt g houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Wijzigen van de geluidsbron. Bellen vanuit het adresboek. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.
Volume verlagen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD: selecteren van het vorige nummer. CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.
03 ALGEMENE WERKING Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
RADIO / MULTIMEDIASPELERS KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek)
NAVIGATIE (Tijdens navigatie)
BOORDCOMPUTER
SETUP : taalkeuze*, datum en tijd*, weergave, parameters van de auto*, eenheden en systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER : TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
255
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.
Navigatie stoppen
1
Bericht herhalen
1
Status van functies
TELEFOON:
2
2
3
3
3
1
1
Logboek waarschuwingen
Route-informatie
1
1
1
Alternatieve route
1
2
BOORDCOMPUTER:
Bestemming tonen Trajectinformatie
1
Navigatiecriteria
1
Vermijdcriteria
1
Aantal satellieten
1
Kaart verplaatsen
1
Gespr. bericht
1
Navigatie-opties
Ophangen In de wacht zetten Bellen DTMF-tonen Privémodus Micro uit
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT MULTIMEDIASPELERS: Verkeersinformatie (TA)
1
FM
1
Afspeelopties
1
2 2
2
2
2
1
RADIO :
Normale afspeelvolgorde 2
Shuffle 2
Map herhalen 2
Introscan 2
Kies geluidsbron
Verkeersinformatie (TA) RDS Radiotekst Regioprog. (REG) AM AM
1
2
2
2
Verkeersinformatie(TA) AM-lijst vernieuwen FM
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM: 1
1
1
1
1
1
Navig. stoppen/Navigatie hervatten Bestemming Points of Interest Positie-info Kaartinstellingen Kaart verplaatsen
257
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN 1
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken. De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd. Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. 4
Druk op de toets NAV.
Selecteer de functie "Adresinvoer" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Adresinvoer
5 Onder de functie Menu "Navigatie" verschijnen de 20 laatst gekozen bestemmingen.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk vervolgens op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Bestemming invoeren" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Bestemming invoeren
Selecteer het land en draai vervolgens aan de draaiknop om de plaats te selecteren. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
6 Selecteer de letters van de plaatsnaam één voor één en druk telkens op de draaiknop om een letter te bevestigen.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
04 NAVIGATIE 7
Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode in te voeren via de functie "Postcode". Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren.
8
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de "Straat" en het "Huisnummer" in te voeren.
9 Selecteer vervolgens "Navigatie starten" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Navigatie starten
Selecteer de navigatiecriteria: "Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde route" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanuit "Uit adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen". Uit adresboek kiezen
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ingevoerde adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. Uw My Way kan maximaal 500 kaarten opslaan. Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de lichtschakelaar in te drukken.
Uit laatste bestemmingen kiezen
Instellingen van de kaart Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de kaart. Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHERM is het mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen. Druk op MODE tot de kaart op het volledige scherm wordt weergegeven. Druk op de draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen". Selecteer "2,5D kaart" of "2D-kaart"; in dit laatste geval kunt u kiezen voor "Noord boven" of "Richting boven".
Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de stappen 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen". Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen, waarin u kunt kiezen voor: Bestemming wissen Laatste bestemmingen wissen
259
04 NAVIGATIE EEN THUISADRES KIEZEN EN NAVIGEREN NAAR "THUIS" 4 Om een adres als "Thuis" aan te wijzen, moet het desbetreffende adres zijn opgeslagen in het adresboek, bijvoorbeeld via "Bestemming invoeren" / "Adresinvoer" en vervolgens "Opslaan in adresboek".
Selecteer het adresbestand van het thuisadres en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand wijzigen" en bevestig. Bestand wijzigen
1
Druk twee keer op de toets NAV om het Menu Navigatie weer te geven. Menu Navigatie
2
Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer "Uit adresboek kiezen" en bevestig.
5 Selecteer "Aanwijzen als "thuis"" en bevestig om op te slaan. Aanwijzen als "thuis"
Bestemming invoeren 3
Selecteer "Menu" en "Adresboek" en bevestig. Selecteer vervolgens "Adresbestand zoeken" en bevestig. Adresboek
Druk om het navigeren naar "Thuis" te starten twee keer op NAV, zodat het Menu Navigatie wordt weergegeven. Selecteer "Bestemming invoeren" en bevestig. Selecteer vervolgens "Navigatie THUIS" en bevestig om de navigatie te starten.
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES
De route die uw MyWay berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties. Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend. 5
1 Druk op de toets NAV.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Routedynamiek 6
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Routeopties" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Routeopties
4
Selecteer de functie "Navigatiecriteria" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Met deze functie kunnen de navigatiecriteria worden gewijzigd. Navigatiecriteria
Selecteer de functie "Routedynamiek". Deze functie geeft toegang tot de opties "Verkeersonafhankelijk" en "Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria". Deze functie geeft toegang tot de optie VERMIJDEN (autosnelwegen, tolwegen, veerboten). Vermijdcriteria
7
Draai aan de draaiknop en selecteer de functie "Herberekenen" om rekening te houden met de geselecteerde navigatieopties. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
261
04 NAVIGATIE TUSSENSTOP TOEVOEGEN 1
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
5
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in.
Druk op de toets NAV. Adresinvoer
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
6
Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres "OK" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Tussenstops" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstops
4
Selecteer de functie "Tussenstop toevoegen" (maximaal 5 tussenstops) en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstop toevoegen
OK 7
Selecteer "Herberekenen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
De tussenstop moet zijn gepasseerd of gewist voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo niet, dan leidt uw MyWay u systematisch naar de vorige tussenstop.
04 NAVIGATIE POINTS OF INTEREST ZOEKEN 1
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
6 Druk op de toets NAV.
2
3
POI in plaats
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de toets om te bevestigen. Menu Navigatie
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Selecteer de functie "POI zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. POI zoeken
4
Selecteer de functie "POI in plaats" om points of interest in de gewenste plaats te zoeken. Kies het land en voer vervolgens de plaatsnaam in met behulp van het virtuele toetsenbord.
7
Selecteer de functie "POI dichtbij" om points of interest in de nabijheid van de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om points of interest in het gewenste land te zoeken. POI in land
POI dichtbij 5
Selecteer de functie "POI bij bestemming" om points of interest in de omgeving van de eindbestemming te zoeken. POI bij bestemming
8
Selecteer de functie "POI bij route" om points of interest in de nabijheid van de route te zoeken. POI bij route
263 Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken. j
04 NAVIGATIE POI-LIJST Tankstation
Luchthaven
Bioscoop
Tankstation met LPG
Treinstation
Attractiepark
Garage
Busstation
Ziekenhuis
CITROËN
Haven
Apotheek
Autocircuit
Industrieterrein
Politiebureau
Parkeergarage
Supermarkt
School
Parkeerterrein
Bank
Postkantoor
Parkeerplaats
Geldautomaat
Museum
Hotel
Tennisbaan
Tourist info
Restaurant
Zwembad
Flitspaal*
Wegrestaurant
Golfbaan
Roodlichtcamera*
Picknickplaats
Wintersportcentrum
Risicozone*
Cafetaria
Theater * Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
04 NAVIGATIE Als het navigatiesysteem is ingeschakeld en de kaart op het display wordt weergegeven, kunt u de spraakbediening in- of uitschakelen door op het knopje te drukken en vervolgens "Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie juist ongedaan te maken.
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Gespr. instructie 1
Het volume van de POI-waarschuwingen kan alleen tijdens het uitzenden ervan worden aangepast. Druk op de toets NAV. 5
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu "Navigatie" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Navigatie"
3
Selecteer de functie "Instellingen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "POI-categorieën op kaart" om de POI's die standaard op de kaart worden weergegeven in te stellen. POI-categorieën op kaart
6
Selecteer "Instellen risicozones" voor toegang tot de functies "Op kaart weergeven", "Visuele waarschuwing" en "Akoestische waarschuwing". Instellen risiccozones
Instellingen
4
Selecteer de functie "Navigatievolume" en draai aan de draaiknop om het volume van de verschillende gesproken berichttypen (verkeersinformatie, waarschuwingsmeldingen…) in te stellen. Navigatie volume
UPDATEN POI'S De uitgebreide procedure voor het update van de POI's is beschikbaar op de site "citroen.navigation.com ". Hiervoor is een SDHC-speler (High Capacity) vereist.
265
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN 1
Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
4 Druk op de toets TRAFFIC.
Selecteer de functie "Geografisch filter" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Geografisch filter
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op volgorde van nabijheid.
2
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC of selecteer het Menu Verkeer en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Verkeer
3
Selecteer het gewenste filter:
5
Selecteer vervolgens de gewenste straal van het filter (in km), afhankelijk van de route, en bevestig door op de draaiknop te drukken. Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd, wordt aanbevolen een geografische filter (over een straal van 5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart verschijnt te verkleinen. Het geografisch filter volgt de verplaatsing van de auto.
Berichten op route Alleen waarsch. berichten op route Alle waarschuwingsberichten Alle berichten De berichten verschijnen op de kaart en in de lijst. Druk op ESC om het filter uit te schakelen.
De filters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief. Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet, 10 km voor een gebied met een normaal wegennet, 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
05 VERKEERSINFORMATIE VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC 1
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
-
het station zendt verkeersinformatie uit.
-
het station zendt geen verkeersinformatie uit. de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 2
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: 1
2
Druk op de draaiknop als de huidige geluidsbron op het display wordt weergegeven.
Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot: Verkeersinfo (TA)
3
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk ter bevestiging op de draaiknop voor toegang tot de desbetreffende instellingen.
267
06 RADIO
Er kunnen storingen g in de ontvangst g optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER 1
Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal ontvangen zenders weer te geven. Selecteer het gewenste station met de draaiknop en druk op de draaiknop om te bevestigen.
RDS - REGIONALE FUNCTIE 1 Druk tijdens het luisteren naar de radio op de draaiknop.
2
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang tot de volgende opties: Verkeersinfo RDS
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van de toetsen om de vorige of volgende zender in de lijst te selecteren.
Radiotekst Regioprog. (REG) AM
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om automatisch in aflopende of oplopende volgorde naar zenders te zoeken.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om de zender waarop is afgestemd op te slaan. Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die onder die toets is opgeslagen.
3
Selecteer de gewenste functie en druk op de draaiknop om te bevestigen en de desbetreffende instellingen te wijzigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
07 MULTIMEDIASPELERS CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN INFORMATIE EN TIPS
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media Audio, eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te plaatsen.
De MyWay speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een bitrate van 5 tot 384 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
269
07 MULTIMEDIASPELERS MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD 1
4 Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de gewenste geluidsbron: CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Het afspelen begint.
5 Druk op de toets omhoog/omlaag om de volgende/vorige map te selecteren.
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het Menu Muziek.
2
Druk nogmaals op de toets MUSIC of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Kies muziek" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Kies muziek
6
Druk op een van de toetsen om een nummer te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
07 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN (AUX) JACK/USB-KABEL NIET MEEGELEVERD 1
2
Sluit het externe apparaat (mp3-/ WMA-speler…) met een geschikte audiokabel aan op de JACKaudioaansluiting of op de USBpoort.
Druk op de toets MUSIC en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Extern toestel" en druk op de draaiknop om het externe apparaat te activeren. Extern toestel
4
Selecteer de geluidsbron AUX en druk op de draaiknop om te bevestigen, waarna het afspelen automatisch begint. De weergave- en bedieningsfuncties lopen via de externe apparatuur zelf.
271
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON/ EERSTE KOPPELING Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set van de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. 3
Selecteer als de telefoon nog niet gekoppeld is geweest "Telefoon zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer vervolgens de naam van de telefoon. Telefoon zoeken
4 Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.citroen.nl.
Voer de toegangscode in met de telefoon. De in te voeren code wordt weergegeven op het display van het systeem. Bepaalde telefoons worden automatisch elke keer dat het contact wordt aangezet weer gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de koppeling te bevestigen.
1 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen (zie de gebruiksaanwijzing van de telefoon). Als de telefoon is gekoppeld, kan de MyWay de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
2 Druk op de toets PHONE.
Druk om een andere telefoon te koppelen op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga voor meer informatie over bijvoorbeeld de compatibiliteit en extra ondersteuning naar www.citroen.nl. 1
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of deze "voor alle apparatuur zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon). De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld. Er wordt een melding weergegeven om de kopeling te bevestigen.
Als de telefoon is gekoppeld, kan MyWay de contacten en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*.
1
2
Als er al een andere telefoon gekoppeld is en deze koppeling moet veranderd worden, druk dan op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer "Telefoon koppelen". Selecteer de telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen.
2 Druk op de toets PHONE.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon om deze opnieuw te koppelen.
Telefoon koppelen
273
08 BLUETOOTH-TELEFOON EEN OPROEP ONTVANGEN
BELLEN 1
1
Druk op de toets PHONE.
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het multifunctionele display. De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken verschijnt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te bellen. 2
Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren of "Nee" om de oproep te weigeren en bevestig door op de draaiknop te drukken. Ja
3
Nee
Druk op de toets PHONE om het gesprek te beëindigen of druk op de draaiknop, selecteer "Gespr.beëind." en bevestig door op de draaiknop te drukken. Gespr.beëind.
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te accepteren of om het gesprek te beëindigen.
2
Selecteer de functie Menu "Telefoon" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu "Telefoon" Selecteer "Nummer bellen" en voer het nummer in met het toetsenbord op het display. Nummer bellen Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de MyWay kunnen maximaal 1000 records (telefoonnummers) worden opgeslagen. Druk langer dan twee seconden op de toets op het stuurwiel om het adresboek te openen. U kunt ook rechtstreeks bellen via de telefoon; zet de auto in dat geval uit veiligheidsoverwegingen stil. Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE en vervolgens g lang g op een telefoonnummer waarna de volgende keuze op het scherm verschijnt: Vermelding wissen Lijst wissen
09 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat de accu losgekoppeld is geweest.
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
5 Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
1 Druk op de toets SET UP.
2
Selecteer de functie Datum & tijd en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd
3
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd instellen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd instellen
4
6
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor toegang tot: Beschrijving van unit GPS-bereik Demomodus
275
10 MENUSTRUCTUUR DISPLAY BASISFUNCTIE
1
2
3
3
2
Menu "Muziek" Kies de geluidsbron
2
2
2
2
2
2
3
3
Geluidsinstellingen terugzetten
3
KEUZE B...
Menu "Verkeer"
Snelheidsafhankelijk volume
3
keuze A2
Geluidsinstellingen
2
Alle berichten op route
3
Waarsch.berichten op route
3
Alleen waarschuwingsberichten
3
Alle soorten berichten
4
Filter op afstand
4
Binnen een straal van 3 km
4
Binnen een straal van 5 km
4
4
RADIO
Menu "Radio"
1
Golflengte
2
Balans / Fader
3
Bass / Treble
3
Effecten Geen
FM AM Handmatig afstemmen
2
Geluidsinstellingen
2
Klassiek
3
Jazz
3
Rock/pop
3
Techno
Vocaal Loudness
3
Binnen een straal van 100 km
3
keuze A1
4
Binnen een straal van 50 km
3
KEUZE A
1
1
Binnen een straal van 10 km
3
4
Balans / Fader Bass / Treble Effecten Geen
4
4
4
4
4
Klassiek
4
Jazz
4
Rock/pop 4
Techno 4
Vocaal 4
Loudness
3
4
Snelheidsafhankelijk volume
3
4
Geluidsinstellingen terugzetten
3
2
3
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
3
Bestemming invoeren
2
3
4
4
4
4
Adres invoeren
3
Kruising
3
Stadscentrum
4
GPS-coördinaten
4
Invoer op kaart
4
3
3
3
Etappes
2
3
Plaats
4
4
4
3
Tussenstop toevoegen Adres invoeren Navigatie naar "mijn huis" Uit adresboek kiezen Uit laatste bestemmingen kiezen
Route optimaliseren Tussenstop vervangen Tussenstop wissen Route herberekenen Snelste route Kortste route Compromis tijd / afstand POI zoeken
2
Informatie TMC-zender
4
Huisnummer
Opslaan in adresboek
Uit laatste bestemmingen kiezen
Land
Straat
3
Vanuit adresboek
3
Menu "Navigatie"
3
Postcode
Navigatie naar "mijn huis"
3
1
Navigatie starten
3
POI dichtbij Dichtbij bestemming In een plaats In een land Langs de route Navigatieopties
2
3
4
4
Navigatiecriteria Snelste route Kortste route
277 4
Compromis tijd / afstand Rekening houden met verkeer
3
4
4
Zonder omleiding Met bevestiging Uitsluitingen
3
4
4
Geen snelwegen Geen tolwegen
4
Menu "Telefoon"
1
2
2
Bellen vanuit adresboek
2
Gesprekkenlijsten
2
Telefoon koppelen
2
3
3
3
4
4
4
Gekoppelde telefoons
3
4
Instellingen
2
Telefoon zoeken
3
Route herberekenen
3
4
Volume gesproken berichten
4
POI's op kaart
4
Instellen risicozones Op kaart weergeven Visuele waarschuwing Akoestische waarschuwing
MENU "SETUP"
1
4
2
3
3
3
Telefoon ontkoppelen Telefoon hernoemen Koppeling verwijderen Alle koppelingen verwijderen Details weergeven
Instellingen Beltoon selecteren
3
3
3
3
3
3
3
3
2
3
3
3
Taal* Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Polski Portuguese Datum en tijd* Datum en tijd instellen Datumformaat Tijdformaat
Volume beltoon instellen Mailboxnummer invoeren
* Beschikbaar volgens uitvoering.
Weergave
2
Helderheid
3
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Technogrey
4
Dark blue
Dagmodus voor kaart Nachtmodus voor kaart Auto. dag/nacht voor kaart
4
2
3
3
3
Celsius Fahrenheit Afstand
3
Blue steel
Kleur kaart
3
4
Pop titanium Toffee
Temperatuur
3
Kleur
3
Eenheden
2
Kilometers en verbruik l/100 km Kilometers en verbruik km/l Miles (verbruik: MPG)
Parameters systeem Fabrieksinstellingen terugzetten Softwareversie Automatisch bladeren
Parameters auto**
2
3
4
4
Informatie auto Logboek waarschuwingen Status van functies ** De parameters verschillen per uitvoering.
279
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, fader, balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer Geen te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
281 VRAAG De optie "Verkeersinformatie (TA)" is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Ik word gewaarschuwd voor een flitspaal die niet op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende flitspalen op de route binnen een bepaald bereik. Het detecteert ook flitspalen op nabijgelegen straten of parallelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de flitspaal te kunnen bepalen.
De geluidswaarschuwing voor flitspalen werkt niet.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu "Navigatie", Instellingen, Instellen risicozones.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen wanneer u langs een flitspaal rijdt.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot drie minuten duren voordat er meer dan drie satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste drie satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie (uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De hoogte wordt niet weergegeven.
De routeberekening wordt niet voltooid.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het plaatsen van een CD duurt het lang voordat het systeem reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag nemen.
Dit is normaal.
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
-
Het geluid van de Bluetooth telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de MyWay en indien nodig ook van de telefoon tot het maximale niveau.
283
Autoradio AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadplaag p g het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties 02 Stuurkolomschakelaars 03 Hoofdmenu 04 Audio 05 USB Box 06 Bluetooth functies 07 Configuratie 08 Menustructuur displays Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
284 285 286 287 290 293 296 298 303
01 BASISFUNCTIES Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler, USB, Jack-aansluiting, streaming audio, AUX-ingang.
Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM.
Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/ rechts, loudness, geluidssferen.
Weergave van de lijst radiozenders. Lang indrukken: nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten (CD / USB).
Huidige bewerking verlaten. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie* (programmatypen radio).
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van de weergave op het display: Datum, audiofuncties, boordcomputer en telefoon.
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD, MP3 of USB.
Aan/uit en volumeregeling.
Bevestigen.
Met de toets DARK kan de weergave g van het display p y worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts. 1e keer indrukken: alleen verlichting g van het bovenste gedeelte. 2e keer indrukken: display volledig uitschakelen. 3e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.
Weergave van het algemene menu.
Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het USB-apparaat. * Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.
285
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS Radio: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender. USB : selecteren van het genre / artiest / index van de lijst. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.
Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Naar een ander item van de lijst.
Volume verhogen.
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Volume verlagen.
Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen. Naar een ander item van de lijst.
Mute: geluid onderbreken door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.
03 HOOFDMENU GELUIDSBRON: radio, CD, USB, externe apparatuur.
TELEFOON: handsfree set, koppelingen, gespreksbeheer.
> MONOCHROOM DISPLAY C
BOORDCOMPUTER: afstanden invoeren, waarschuwingsmeldingen, status van functies.
PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.
> MONOCHROOM DISPLAY A
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk.
287 Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
04 AUDIO RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
1
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
Druk op de toets MENU.
SOURCE
MENU
2 2
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
BAND AST
3
3
Selecteer de functie VOORKEUZE FM-BAND en druk op OK.
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken. 4 4
Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te schakelen.
LIST
REFRESH
Als de RDS-functie is ingeschakeld, g zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie q van een zender,, zodat u ernaar kunt blijven j luisteren. Sommige g RDS-zenders zijn j echter niet in het hele land te ontvangen, g omdat de frequenties q van de zender niet het hele land dekken. Bijj slechte ontvangst g kkan het daarom zijn j dat de radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender.
04 AUDIO VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
CD EEN CD AFSPELEN
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.
1
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
SOURCE
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD weer te geven. 3
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
289
04 AUDIO MP3-CD EEN MP3-CD AFSPELEN
CD MP3
Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
INFORMATIE EN TIPS
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven. 1
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. 3
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
SOURCE
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX
Een lijst j met g geschikte uitrustingen g en compatible compressies is beschikbaar bij het CITROËN-netwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
1 Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting*. De bestanden van een draagbare MP3-speler of een USB-stick worden overgebracht op uw Autoradio zodat de muziek via de luidsprekers van de auto kan worden beluisterd.
2
3
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of Apple® speler van de vijfde generatie of hoger: de USB-stick moet in FAT of FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat), het snoer van de Apple® speler is noodzakelijk, navigatie door de bestanden is ook mogelijk via de bediening op het stuurwiel. De Apple® speler van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het MTPprotocol*: afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer (niet meegeleverd), navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.
1
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op p de USB-poort. p Als de autoradio is ingeschakeld, g wordt de USB-bron gedetecteerd g zodra deze wordt aangesloten. g Het lezen begint g automatisch na een bepaalde p tijd, j afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De herkende bestandsformaten zijn j .mp3 p (uitsluitend ( mpeg1 p g layer y 3)) en .wma (uitsluitend ( standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s). Bepaalde p formaten playlists (m3u, ...) worden geaccepteerd. Wanneer de laatst gebruikte g stick opnieuw p wordt aangesloten, g gaat g het afspelen p automatisch verder bijj de laatst beluisterde track van de desbetreffende stick. Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting. Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar. De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd. Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.
* Afhankelijk van de uitvoering.
291
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX 2
Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen. Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen. -
per Map: alle mappen met audiobestanden die door het systeem worden herkend. per Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. per Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. per Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het USB-apparaat aangesloten op de USB-poort.
Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen. Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag. Bevestig de selectie door op OK te drukken.
3
4 LIST
REFRESH
Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/ volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling. Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen. Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre, Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.
AANSLUITEN VAN APPLE SPELERS®-VIA DE USB-POORT 1
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de Apple® spelers). Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 4.
LIST
REFRESH
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
05 USB-BOX AUX-INGANG GEBRUIKEN
VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR
JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van de uitvoering van de auto) De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat (mp3-speler…) aan te sluiten.
1 Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
1
2 Sluit het externe apparaat (mp3speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK- of USB-aansluiting aan.
Stel vervolgens het volume van de autoradio af.
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
SOURCE
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.
293
06 De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
BLUETOOTH-TELEFOON DISPLAY C (Afhankelijk van model en uitvoering)
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON / EERSTE VERBINDING
5
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek*, Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
1
2
* Als uw telefoon volledig compatibel is.
Raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).
6
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).
7
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met OK.
8
Druk op de toets MENU. MENU
3
4
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
Kies in het menu: Bluetooth-telefoon - Audio Bluetooth configuratie Zoeken via Bluetooth Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.
OK
9
Op p het scherm van de geselecteerde g telefoon wordt een bericht weergegeven. g g Voer, om de koppeling pp g te accepteren, p , in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd. De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd. Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.
06 BLUETOOTH FUNCTIES
BELLEN
EEN GESPREK ONTVANGEN Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het display van de auto.
1
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of "Adresboek".
2
Druk gedurende meer dan twee seconden op de toets op het stuurwiel om toegang te krijgen tot uw adresboek. Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren. Of Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.
2 Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.
OK
Druk op de toets op het stuurwiel om het gesprek te accepteren.
EEN GESPREK BEËINDIGEN 1
Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op de toets op het stuurwiel. Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.
295
06 BLUETOOTH FUNCTIES BLUETOOTH STREAMING AUDIO*
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven stappen 1 t/m 9. Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het contact aanstaan.
2
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon. Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
3
Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE** te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen***. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
SOURCE
* Volgens de compatibiliteit van de telefoon. ** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. *** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY A
1
5 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU. MENU
2
OK
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie INSTELLINGEN DISPLAY.
Stel de parameter in.
3
7 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
OK
OK
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie JAAR.
Begin opnieuw bij stap 1 en stel achtereenvolgens MAAND, DAG, UUR, MINUTEN in.
OK
297
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C
1
5 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Druk op de toets MENU. MENU
2
OK
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE.
3
7 Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
OK
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
OK
OK
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM A
1
2
2
BASISFUNCTIE
1
2 2
3
3
2
KEUZE A 2
RADIO-CD RDS VOLGEN MODE REG CD HERHALEN RANDOM PLAY
KEUZE A1 KEUZE A2 KEUZE B....
1
2
2
CONFIG AUTO* RW ACHTER AAN FOLLOW-ME-HOME
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
OPTIES
1
DIAGNOSE
2
3
3
RAADPLEGEN BEËINDIGEN
299
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS 1
2
2
EENHEDEN
1
TEMPERATUUR: °CELSIUS/ °FAHRENHEIT
2
BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
2
2
2
2
2
INST. WEERG JAAR MAAND DAG UREN MINUTEN 12 H/24 H WEERGAVE
1
2
2
2
2
2
2
2
2
TALEN FRANCAIS ITALIANO NEDERLANDS PORTUGUES PORTUGUES-BRASIL DEUTSCH ENGLISH ESPANOL
08 MONOCHROOM DISPLAY C
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:
RADIO 1
1
1
aanzetten/uitzetten RDS
1
aanzetten/uitzetten modus REG aanzetten/uitzetten radiotext
1
1
CD/MP3-CD
USB
aanzetten/uitzetten Intro
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
1
1
aanzetten/uitzetten random play (shuffle) (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
301
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM AUDIOFUNCTIES DISPLAY C 1
Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:
VOORKEUZE FM
2
BOORDCOMPUTER
1
RDS-functie
3
4
inschakelen/uitschakelen REG-functie
3
4
inschakelen/uitschakelen weergave radiotext (RDTXT)
3
4
INVOEREN AFSTAND TOT
2
3
2
3
2
3
EINDBESTEMMING Afstand: x km
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN Diagnose STATUS VAN DE FUNCTIES* Functies in- of uitgeschakeld
inschakelen/uitschakelen
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
2
3
4
3
4
RPT-functie (CD herhalen) inschakelen/uitschakelen RDM-functie (random) inschakelen/uitschakelen
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
08 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE
1
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN* CONFIGURATIE BEELDSCHERM
2
2
BLUETOOTH-TELEFOON
1
Configuratie Bluetooth
2
Toestel aansluiten/afkoppelen
3
regeling weergave
3
Telefoonfunctie
3
4
4
4
normale weergave
Streaming audio functie
3
omgekeerde weergave 4
regeling helderheid (- +) 4
datum en tijd instellen
3
4 4
4
4
uren/minuten instellen keuze cyclus 12u/24u
4
4
l/100 km - mpg - km/l °Celsius / °Fahrenheit
TAALKEUZE
Verwijderen gekoppeld toestel Zoeken via Bluetooth
Bellen
2
Gesprekkenlijst
3
4
keuze van eenheden
3
2
dag/maand/jaar instellen
Raadplegen gekoppelde toestellen
2
3
3
Contactenlijst
Beheer van een gesprek Huidige gesprek beëindigen Inschakelen mutefunctie
303
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Op het display wordt de melding "Storing USBrandapparatuur" weergegeven. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN -netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
305
Index
Zoeken via afbeeldingen - Trefwoordenregister
Exterieur -
openen/sluiten inbraakbeveiliging starten batterij
Lichtschakelaar Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen - zijknipperlichten
Buitenspiegels
Portieren - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Ruitbediening Brandstoftank Vulpistoolrestrictie
Accessoires
230-231
108-113 113 207-210
86
98-100
Ruitenwisserschakelaar Ruitenwisserblad vervangen
114-117 224
Bagageruimte Bandenreparatieset Wiel verwisselen - gereedschap - demonteren/monteren
101 194-199 200-206
Lampen vervangen - achterlichten - 3e remlicht - kentekenplaatverlichting
211-212
Parkeerhulp achter Trekhaak Slepen
178-179 227-228 225-226
96-97 102-103 104-105
Hill Start Assist BAS Brake Assist System Stabiliteitscontrolesystemen Bandenspanning
173 144-145 145-146 199, 244
309 Zoeken op afbeelding
Interieur
Voorzieningen bagageruimte - bagageafdekking - bagageriem - sjorogen
126-127
Achterbank ISOFIX-bevestigingen
84-85 136-138
Kinderzitjes
130-135
Voorstoelen
79-81, 82-83
Autogordels
147-149
Airbags
150-155
Voorzieningen interieur - AUX-aansluitingen - middenarmsteun - matten Dashboardkastje Uitschakeling passagiersairbag
122-125
123 152
Cockpit Instrumentenpaneel 28-29, 30-31 32-41 Controlelampjes Meters 42-45 Schakelaars 46-47 - dagteller - dimmer dashboardverlichting/ black panel-functie Lichtschakelaar Koplampverstelling Stop & Start-systeem
108-113 113 170-173
Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
174-175 176-177
Buitenspiegels Ruitbediening
Zekeringkast dashboard
Motorkap openen
Stuurwiel verstellen Claxon
Parfumeur Multifunctionele displays Alarmknipperlichten
77-78 54-62 142-143
Binnenspiegel Zonneklep
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
Verwarming/ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Achterruitverwarming
86 96-97
87 123
114-117 48-50
66-72 69-72 73-75 76
Urgence- of Assistance-oproep 143, 249 Autoradio 283-304 296-297 Instellen datum/tijd 251-282 MyWay 274 Instellen datum/tijd
214-216
183
85 143
Versnellingsbak, handgeschakeld 159 Opschakelindicator 160 161-165 EGS-versnellingsbak 166-169 Versnellingsbak, automatisch 158 Handrem
Sfeerverlichting
119
311 Zoeken op afbeelding
Technische gegevens - onderhoud Benzinemotoren Motor met LPG-installatie Dieselmotoren Afmetingen Identificatie Brandstoftank leeg (Diesel)
234-237 238-239 240-241 242-243 244
184
Niveaus controleren 187-189 - olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof - additief (diesel met roetfilter)
Lampen vervangen - voor - achter - interieur
207-213
Motorkap Motorruimte (benzine) Motorruimte (diesel)
183-184 185 186
Controle van onderdelen - accu - luchtfilter/interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven
190-191
Zekeringkast motorruimte
214, 217-220
Accu Eco-mode
221-222 223
A
Aanhangergewichten ................... 234, 238, 240 Aansluiting 12V .............................................124 ABS met elektronische remdrukregelaarr ......................................... 144 Accessoires...................................................230 Accu ......................................................190, 221 Accu laden ....................................................221 Achterbank ......................................................84 Achterbank (toegang) ...............................81, 82 Achterruitverwarming .....................................76 Achteruitrijlicht .............................................. 211 Afmetingen ....................................................242 Afstandsbediening ..............................90, 91, 95 Afstandsbediening, batterij .......................94, 95 Afstandsbediening synchroniseren ................94 Airbags vóór.......................................... r 151, 155 Airconditioning ................................................24 Airconditioning (handbediend).................. 67, 70 Airconditioning, automatische .................. 67, 73 Alarmknipperlichten ..............................142, 143 Algemeen menu............................................286 Antiblokkeersysteem (ABS) ..........................144 Antispinregeling (ASR) .................................145 Armleuning vóór............................................ r 123 Audio-aansluitingen ............. 124, 270, 290, 292 Automatische ruitenwissers.................. 114, 116 Automatisch inschakelen alarmknipperlichten ....................................143 Automatisch inschakelen verlichting .... 109, 112 Autoradio ...................................... 283, 298, 300 Autoradio, bedieningen aan stuurkolom .......285 AUX-aansluiting ....................................270, 292 Aux-ingang ........................................... 290, 292
B
Bagageruimte................................................101 Bagageruimte, indeling .................................126 Bagageruimte openen ............................90, 101 Bagageruimteverlichting ....................... 119, 213 Banden ............................................................24 Bandenreparatieset ......................................194 Bandenspanning .....................................24, 244 Bandenspanningscontrole (met set) ......................................................194 Bedieningspaneel .........................................252 Bekerhouder..................................................122 Beladen ...........................................................24 Benzinemotor............................... r 103, 185, 234 Binnenspiegel .................................................87 Black panel......................................................47 Bluetooth (handsfree set) .............271, 272, 293 Bluetooth (telefoon)............................... 271, 272 Boordcomputerr ................................... 48-50, 57 Brake Assist System (BAS)...................................................144, 145 Brandstof................................................. f 24, 103 Brandstofaddititiefniveau ..............................189 Brandstofniveau ............................................102 Brandstofniveaumeter................................... r 102 Brandstofsysteem ontluchten .......................184 Brandstoftank........................................102, 104 Brandstoftank (inhoud) .................................102 Brandstof tanken....................................102-104 Brandstoftankklep.................................102, 104 Brandstoftank leeg (diesel) ...........................184 Brandstoftanklep openen..............................102 Brandstofverbruik............................................24 Buitenspiegels.................................................86
C
CD-/MP3 -speler.................................. r 269, 289 CD MP3 ................................................ 269, 289 Centrale vergrendeling .............................91, 99 Claxon ...........................................................143 Controlelampjes ..................................32, 36, 37 Controles...............................185, 186, 190, 191
D
Dagrijverlichting .................................... 113, 210 Dagteller.......................................................... r 46 Dagteller resetten ...........................................46 Dashboardkastje ...........................................123 Dashboardverlichting ......................................46 Dashboardverlichting (dimmer) ......................46 Datum (instellen) ...........................274, 296, 297 Derde remlicht............................................... 212 Dieselmotor................................... r 103, 186, 240 Dimlicht .................................................108, 208 Display instrumentenpaneel ............ 28, 30, 160
E
Eco-modus....................................................223 Eco-rijden (adviezen) ......................................24 Elektronische remdrukregelaar (EBD) .........144 ESP/ASR.......................................................145 ESP: Elektronisch stabiliteitsprogramma .....145 Extra ingang..................................................270
313 Trefwoordenregister
F
Follow-me-home-verlichting ..................111, 112 Functie snelweg (richtingaanwijzers)............142
G
Gereedschap ................................................200 Gewichten .................................... 234, 238, 240 GPS ...............................................................257 Grootlicht ...............................................108, 209
H
Halogeenlampen ...........................................207 Handgrepen ..............................................81, 82 Handrem ...............................................158, 191 Handsfree set................................271, 272, 293 Hill Start Assist.............................................. 173 Hoedenplank .................................................127 Hoofdsteunen achterr ......................................84 Hoofdsteunen verstellen .................................80 Hoofdsteunen vóór.......................................... r 80 Hulpoproep............................................143, 250 Hulpoproep gelokaliseerd.............................250
I
Identificatie (stickers) ....................................244 Identificatiegegevens....................................244 Instrumentenpaneel ..................................28, 30 Interieurfilter (vervangen) .............................190 Interieurindeling ....................................122, 123 Interieur ontgrendelen.....................................99 Interieurverlichting ........................ 118, 119, 213 ISOFIX bevestigingen...........................136, 138 ISOFIX kinderzitjes................................136-138
J
JACK-aansluiting ................................. 290, 292
K
Kaartleeslampjes .................................. 118, 213 Kentekenplaatverlichting .............................. 211 Kilometerteller................................................. r 46 Kinderbeveiliging ..................................134, 138 Kinderen.........................................134, 136-138 Kinderen (veiligheidsvoorzieningen).................130, 134, 136-138, 151 Kinderzitjes ...................................130, 133, 134 Klembeveiliging ...............................................96 Kleurcode lak ................................................244 Kleurendisplay 16/9 ........................61, 254, 275 Klokje (instellen)............................274, 296, 297
Koelvloeistofniveau.................................42, 187 Koelvloeistoftemperatuur................................ r 42 Koelvloeistoftemperatuurmeterr ...................... 42 Kofferdeksel sluiten ................................ 91, 101 Koplampverstelling........................................ 113 Krik ................................................................200
L
Lampen (vervangen)......................207, 211, 212 Leder (onderhoud) ........................................229 Lekke band ....................................................194 Lichtmetalen velgen ......................................229 Lichtschakelaarr ............................................. 108 Lokaliseren van de auto..................................92 LPG ...............................................................238 Luchtfilter (vervangen) ..................................190 Luchtrecirculatie..............................................73 Luchttoevoer (bediening) ................................73
M
Make-upspiegel ............................................123 Matte lak........................................................229 Matten ...........................................................125 Mat verwijderen ............................................125 Menustructuren display ............... 275, 298, 300 Milieu .........................................................24, 95 Milieubewust rijden .........................................24 Mistachterlicht ....................................... 110, 211 Mistlampen vóór.................................... r 110, 210 Monochroom display.................... 286, 298, 300
Motoren ........................................ 234, 238, 240 Motorkap .......................................................183 Motorkap, openen .........................................183 Motorolieniveau, controle ...............................45 Motorolieniveaumeterr ............................. 45, 187 Motorruimte ...........................................185, 186 MP3 (CD) ............................................. 269, 289 Multifunctioneel display (met autoradio).......................................... 54, 57, 61 Multimediaspelers.........................................268 MyWay ....................................61, 252, 254, 275
N
Navigatiesysteem..........................................257 Niveaus en controles .....................185-187, 189 Noodbediening achterklep ............................101 Noodbediening portieren ..............................100 Noodoproep gelokaliseerd ...........................250
O
Oliefilter (vervangen) ....................................190 Olieniveau ...............................................45, 187 Oliepeilstok .............................................45, 187 Onderhoud (adviezen) ..................................229 Onderhoudscontroles .....................................24 Onderhoudsintervalindicatorr .......................... 43 Onderhoudsintervalindicator resetten ............44
Ontdooien..................................................70, 76 Ontgrendelen ..................................................90 Ontwasemen .............................................70, 73 Opbergvak.....................................................127 Opbergvakken .......................................122, 123 Opbergvakken portieren ...............................122 Opschakelindicatorr ....................................... 160
P
Parfumeur (element) .......................................77 Parkeerhulp achter........................................ r 178 Parkeerlichten ...............................108, 209, 211 Passagiersairbag uitschakelen..................... 151 Plafonnierr ...................................................... 118 Plafonniers .................................................... 213 Portieren .........................................................98 Portieren openen ............................. 90, 98, 100 Portieren sluiten........................................91, 98
R
Radio ..................................................... 267, 287 Regelmatig onderhoud ...................................24 Regeneratie roetfilterr .................................... 190 Reinigen (adviezen) ......................................229 Rembekrachtigingsysteem ...........................144 Remblokken ..................................................191 Remlichten .................................................... 211
Remmen........................................................191 Remschijven..................................................191 Remvloeistofniveau.......................................187 Reservewiel ..................................................200 Richtingaanwijzers................................ 142, 211 Riem ..............................................................126 Risicozones (update) ....................................264 Roetfilter................................................ r 189, 190 Ruitbediening ..................................................96 Ruitbediening resetten....................................96 Ruitensproeier achterr ................................... 115 Ruitensproeierreservoirr ................................ 187 Ruitensproeiers ............................................. 115 Ruitensproeiervloeistofniveau ......................187 Ruitenwisser achterr ...................................... 115 Ruitenwisserbladen (vervangen) .......... 117, 224 Ruitenwissers........................................ 114, 116 Ruitenwisserschakelaar......................... r 114-116
S
Schakelen automatische versnellingsbak ....166 Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak ................................... 161, 191 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ...........................................159 Serienummer auto ........................................244 Sfeerverlichting ............................................. 119 Sjorogen........................................................126 Slepen van een auto .....................................225 Sleutel met afstandsbediening ...........90-92, 95
315 Trefwoordenregister
Snelheidsbegrenzer...................................... r 174 Snelheidsregelaar......................................... r 176 Snelmenu's........................................... 255, 256 Spaarfase......................................................224 Startblokkering, elektronische ..................92, 95 Starten van de auto.........................92, 161, 166 Stilzetten van de auto .....................92, 161, 166 Stoelen verstellen .....................................79, 82 Stoelverwarming .............................................80 Stoelverwarming, schakelaars .......................80 Stop & Start...... 50, 73, 102, 170, 183, 190, 221 Streaming audio Bluetooth ...........................295 Stuurslot ..........................................................92 Stuurverstelling ...............................................85 Stuurwiel (verstellen) ......................................85 Synchroniseren afstandsbediening ................94
T
Tankbeveiliging .............................................104 Technische gegevens .................. 234, 238, 240 Telefoon................................................. 271, 272 Teller.......................................................... r 28, 30 Temperatuurregeling.......................................73 Tijd instellen ..................................274, 296, 297 TMC (verkeersinformatie) .............................265 Toerentellerr ...............................................28, 30 Trekhaak........................................................227
U
Urgence-oproep....................................143, 250 USB-aansluiting ............................124, 290, 292 USB-box ................................................124, 290
V
Veiligheidsgordels................................. 147, 149 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen .............................. 130, 136, 137, 151 Ventilatie........................................24, 66, 67, 70 Ventilatieroosters ............................................66 Vergrendeling van binnenuit ...........................99 Verkeersinformatie (TA)................266, 267, 288 Verkeersinformatie (TMC) ................... 265, 266 Verklikkerlampjes......................................32, 36 Versnellingsbak, automatische.............166, 191 Versnellingsbak, elektronisch bediend ....................................... 161, 170, 191 Versnellingsbak, handgeschakeld .................159, 160, 170, 191 Versnellingshendel..........................................24 Verwarming ...............................................24, 70 Voorstoelen ...............................................79, 82
W Waarschuwingslampjes ..................................37 Waarschuwingssignaal sleutel in contact ......92 Wassen (adviezen)........................................229 Wiel demonteren ...........................................203 Wiel monteren ...............................................203 Wiel verwisselen ...........................................200 Window-airbags ....................................154, 155
Z
Zekeringen .................................................... 214 Zekeringentabel ............................................ 214 Zekeringen vervangen .................................. 214 Zekeringkast dashboard ............................... 214 Zekeringkast motorruimte............................. 214 Zij-airbags .............................................153, 155 Zijknipperlicht ................................................209 Zonneklep .....................................................123 Zuinig rijden ....................................................24
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model. Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.
Gedrukt in de EU Néerlandais 07-11
11DS3.0071 Néerlandais 2011 – DOCUMENTATION DE BORD 4Dconcept Diadeis Edipro
CRÉATIVE TECHNOLOGIE