Het onderscheid tussen Áeshna subarctica Walker en A. juncea (L.) in Nederland Ovcrzicht cn evaluatie van veldkennrerken
N.l. DingeNansc & V.l. l(alknran Inleiding Tot voor ko( werd de Noordse glazenmakêr lAeshna subarctica) in NedêÍland als zeldzaam beschouwd (WasscÉER & vaN ToL
1993) Dooí doelgeÍchte zoekacties is hel Íecent duideljk gewoÍden dal A. subarctica algemeneÍ voofkomt dan voorheen wêÍd aangenomen (AsBrNcH, 1997). sinds 1990 s deze sooÍt a op zeventien localies (uitsl'r lend n Drenthê) waargenomen Het s zêer
Europese laagland, leÍwijl individuen ván de kleinvlekkige voím ersabelraê overheersen in Noord-Scandinaviê en de Alpen. De kleinvlekkige voím wlkt op de volgendê punlen aí (ANoER 1944;JuRzrrzA, T964): (1)de hoeveelheid geel lussen de bede gele slrepen op hêl
boístsluk is vee Ín ndeÍ litgebreid en vorrnl
geen deÍde borstband"t (2) de gee skeep
tegen de vooíkant van de schoudernaad onlbreekl vaak (3)de vlekken op hel êchteíjfzijn klêner (4) de schoudeÍstrcep ls mindeÍ vaak
waaíschijnliik dal A. suba/crca lanqe tild over hel hooíd is qezien dooÍ de steÍkê gelíkenis mel de Vengfazenmaker (A juncea), èen sooí
De kenmerken woÍden toêgêlicht aan de hand van Íoto s en Íiguren (zie label 1). VooÍ verdere
die in NedeÍland talÍÍk in hetzelíde biotoop
lite.aluur mel duidelajke tekêningen wordt ver-
(vennen met hoogveen vorming) voorkomt. Een gÍool deel van de onderscheidende kenmerken lussen 4../unceá e^ A. subaíctica ver loont várialie. Daarom is hêl vooÍ vêel waarnsme.s onduidelijk op basis van wêlke vêldkenmefken ,4. subarclica hel beste gedetermineerd kan woÍden. Dit artike bespÍeekl de
wezen naarAsKÊw (i988), GErJsrcs & vAN ToL (1983), CLAUSEN (1986), DUNN & V|cl< (1985), WENDLER & Nun (1991). DE GRoor êrar í1993) en Bos E WÁsscHER (1997)
BctrotlwbaAÍhcid kenmerken
velschillen lussen de t,vee soo.len aan de hand van de belangrjksle vêldkenmeÍken, a s' mede de beÍouwbaarheid vên de beschreven
werden de besprokên kenmeíkên geconlÍoleêÍd. Achlten van de onderzochte individuen zijn aikomstg lit de co eclie van het Nationaal Naluurhislorisch l\,4useum, waaronder alle daar aanwezage individuen van
OveÍzicht kcnnlcrken De beschÍijving van de kenmerken bepeÍkl zich uilsluilend tol kenmeÍkên diê niêl open staan vooÍ verschillende inlerpÍelaties en die zonder veÍgelijkingsmate.iaal objectieÍ bêoordeeld kunnen worden In labêl 1 zin de belangrijkste veGchillen tussen imago's van de lwse soorl€n op een rijtje sezet Dê wêeÊ gegeven kenmerken zijn u tsluitend gebaseeÍd
op siudies aan de in Europa vooÍkomende ondersoort Á.s.€/ÍsabeÍhae Djakonov
rNc(, 1929i VaLLE, 1929i
Aan 24 iÍnago s van Á. subarctica\17 dd 79?) en 22 imago's van ,4. iuncea (15 d.r en 7 ? I )
(LrEF-
BTLEK, 1960i
JLrRzrza, 1964i CLAUSEN, 1982). Têbe
t
heefi
sechls betr€kking op éen van de twêê in Europa vooÍkomende vormen, de gróotvek' kige interlineata. Deze is het talrijkst in hel
Á subarcraa
url dê pêÍiode 1928-1957 (alle uit Bleijenbeek). De oveÍige exemplaren weÍden gevangen in de pmvincie DÍenlhe van 1995lot en mel 1997 en vervolgens gefologÍaíeerd en vílgeraren. Tabe 2 toont de male van variatie in de ondeF zochte kenmeÍken, binnên en tussen de lwee sooÍen. Een be angÍijk Íesultaal is dat vdjwel ale kenmeíken vaíatie verlonen. Daaíom kan
op basis van een enke kenmerk geen bêtrouwbêfe determ naliê geÍnaakt woÍden. Zo zou namelilk gemidded éen op de tiên indivduen Íolliei gedeieÍmineerd worden. Een klein aanta kenmerken (nr. I 3,14) verloont ge€n varialie binnen de twee soorten en leidt
Itlrhtt,rt It-!): i;
11)
l)r'l!l.ri! ir\1. \..'1nn \f
Lll.\
,trr 1,.'i
LrLin
,l \r/,r/,r,r ( r,l rra,, r
"
nlirll!n
tl tI' \\ltln itthtr \., lru u h,\]tt'
I
De stÍeep lussen voorhooÍd ê. kopschild is n et versna d áan de zjkanlen e. wordt zelts vlak voor de ooqrand els breder (rgwr 1)
De slfeep lussen vooÍhoofd en kopschid s versmald áàn de zjká.têi bl de ogen (figuur 2).
2
Op dê vooÍkanl van de onderlp zln lwee scheÍp
begrensde brunzwarle slppen aanwezg (loto r)
De onderip is gêel Indiê. aànwezg zilf de brunzwárle vlekken onscherp ef ichtervan klelr dan bil Á subarctca (Íoto 2)
De aóhterkántvan dê kop is gehee zwart (Í9u!Í 3)
Op de achterkanl van de kop is achter elk oog e-ên gele vek àanwêzg (fguur 4, Íoto 4)
De scholderslreep s hamervo.mig (íoto 3) óí
Dè schóudêrslreep ls zo.der hameÍvorm oí
Tegen de voorkanl var de schoudêÍnaad (humeÍare naad) oopl een shállê ichtê (gèige)
Tegên de voorkant van de schoudernaad
op de zjkanl van lrel borslstuk zjn lweê ichtê (sele oi b auwè) strepei àánwezg waanussen zch een àanlá gee vlêkken bevlnden (foto 5.6. 7,8) Deze vlekken zjn vaak zo u tgebreld dal ze een derde slreep vormen HierdooÍ llkt het bóÍst stuk ovêMêgênd 9eê met bru ne slrepen De hoe vêeheid gee kan peÍ lndivd! sterkwsselen
Op de zlkanl van hel borslstlk zln twee ge ê slrepen aanwezg waaíussên zich gêên oÍ sechts kleine gee vrêkjês bèvnden (iolo 4). H erdooÍ ljkt hêt borstst!k oveNegend brun
Op de onderkant
va.
het borststuk bevindeó zch
lwee qrole duldeilke scheÍp begrensde gêle
Hetvlêkkenpaar mddênop segmenl3 is evef gróot als hel vlekkenpaaraan de achlerkanl van
ldem kennerk 10
I
voór segmê.t 4 (íolo 9)
(hlmêÉle naad)loopt leef sma
e
steep
Op de onderkant van het borstst!k bev nden zlch gêen 9ee vekken lrd en aanwêzg zrln dezê ke. en ondUdeljk(roto 2) Her vlekkenpaàr m ddenop segment 3 is du de ljk klê rer (o.Oêveer de helÍ1) dan hel vlekkenpàaraan de achte*anl van segmèit 3 (íoto 10)
ldem kefmerk
I
voor seqnent 4 (Íolo 10)
ijíssegmenl3 zijn verbonden mel de vekke. op
De vlekkef mddeóóp dê bovenkant van achteÊ jÍssegmeit 3 zj. i èt verbonden mel de v ekken
ldem kenmerk 10 voor segme.t,l
ldem kenmeÍk r0 voof sêgmê.t,1
s een vage overgang tussen de lchlere voorzlde en donkerder achteÍzijde ván hêt mêm-
Er s êên scherpe overqanq lussen de ichtè vóó2lde en donkere achlerzjdè vá. hel mêmbranura (Íiswr 6)
De vlekken m ddenop de bovênkantvan achler
12
Er
l3
Minder
dá.30% van hel membÍánlla is wl
(ísuur 5).
Bl vrolwtjes zrlf de achteÍ ijfsáaihángseLen rech( ng-êpanl. Rechl va. áchteren gezien
Meer dan 30% (Ísuur 6)
var het menbÍá.! a
s
wt
Bj vrouwles ziln de achteÍ jísaanhaigsêlêi schuin ingepLant. zodat zê recht van achleren gezen een v' vórmen.
Figuur
!o. r)oril nict lcÍsml 71 !rt,ílir, Srf(p
Snref voorho,)tu \frnrxLrl,,1 iLtruI
lto|
5. iVdrbixiuh\rr A rtl,ottilt
Figuur 4.
figuur
(o1)
nN
^.hr.fhrl \lrt: n. trÍ.i lrtr.t,rr SeLc ^rrt:,1.
Foro
ll,xf (1r,,ÍrN.r, (;ccs.
3.
,\h{u(xnr
2 i l/d,;
l(rrr\..f.
Foto 3.
/l
FiSnur 6.
Nlcnrbrrulr vxn,1 irrtrer
rrr,,rr,tu d. MeeuNertrLr\,
S.hóonoótr],23'08r97
I 91)6
Foro,1
,l
1,,&r d, l(rNlccf
.
l),\irgtl{x),2l í)S 9t Folo 5.,1 rr,ur1,.d d NlÈclrfcn|hs,
\.lirnro!tL,
Foto
ar.
Foto 7
2.1
i. n,rrrrtu .,
oSrr)7
\lccu\tnplxs.
\.h.df..(1,2l-0Sr')7 ?. lnrrrll,)ro\.r,
,l r//,lrlrd
(;cc!. -23 0U 9/ Foto 8.,1. nrrrrrh ?, BrrndlrÈnrcr. Cir'rs. 23-0S 97
Foro9,A schloroo lrtdtuRu 1t2) .lï39
"l,u1tit1t . 23
08
è 97
DNnr8.ld, 2I-0S. 17
daamm in alle gevallen tot een coíecle determinatie Omdat de sleekprcef erg kle n is zou hel echter gevaaíijk zin tê concludeÍen dal
Zicht+cÍkenni|lg
deze kenmeÍken weÍkelijk veel belfouwbaarder zijn dan de andere Een keif aanta
Nel mel zekerheid herkennen van A. sub€rcÍ/ca zonder te vangen zal zelden mose jk zijn smpelweg omdêl ir vllcht slechts een kein
kenrnerken verloont zoveel várialie, dat mef
aantal kenmeÍkef goed gezien kan worden
zch kan alvragen of deze
bÍuikbaaí ziln
Vooral de hoeveelheid wit op het membÍênula (nÍ. 13) Itkt een onbelÍouwbaaÍ kenmerk. Ook lêidên de kenmerken van hel derde en vierde sêgmenl (nr.8-11) bij víouwtjes vaak lol een foutieve deteÍninalie. Per indivldu wijkl slechls een klen aanta ken,
mefken aí, gemiddeld merken bij
A
08
van de 13 kensubaÍclica .rd en 1.2 b\ A. jun-
cea.rd. Bjvíouwtjes wijkl 1.7 vên de 14 kenmerken ai bij Á. subarcl,ca en 1 .4
b;ij
A juncea.
Het maximáal aantal alwikende kenmeíken bedroeg vieÍ (bij éèn Á. luncea a), de meeste individuen weken alleen in éen enkel kenmeík af. Hieruit kan geconcludeerd worden dát be-
trouwbarc deteÍÍninatie op basis van vedken, ÍneÍken allijd mogelijk s zoangereencombinatie van kenmerken gebru ki wordl.
Door verschillên in leken ng en kleur hebben dê lwee soorlen in vluchlweleen vercchillende
uitslraling (de zogenaamde jizz). Vluchl"
hêrkenning kan dan ook goed gebruikl worden om mogelÍke kandidaten te selecterên. en veÊ vogens aleen deze iê vangen Voorál de
grootvlekkige vorm van Á subarcilba heêft in vlucht een licht boÍslsluk mei donkeÍe banden n plaats van een donkeí borstsiuk mel gele banden (JuÊzrrza. 1960). Dit vercchil wordl veroozaakl door de aanwezigheid van een vaak brede lichte baan t'rssên de lwee borsl banden in combinalie mel de schoudeÍnaadslreep. VeÍdêÍ verschilt bij mannen de kleuÍ van de borslslukbanden (JuRzrrzÁ. 1960). Bi, A. juncea zijn de gele bànden van boven vaak blauwig aangezet (lol een vierde dêel), leMiil de banden bii ,4. subarclLa een bitna vo lêdig
Tabel2. 1(t,ntall:t!)tlnrl\\r^ lllwn ntul Álih|t \'.ll(n']ll(l.{)\L'r^\.|llf(cnt]cn(n])('\|jj'l.))'Ll!\\lL'L,il')1|L\' n'e.\ yxn ff L\.1!rjf (r' v.'\yij/Ln frxr rl. tr)\i"t17r'tht^tnr [\rtlDtul.Jrytl:t;) l{s(hÍii\if{ in rr|n | | \inir ntlfÍ{ vnrr en \.1{ pl, hL. ntu1u' tr ltrtu,al ,it)t },n\dt. tb)r il$dÍgfgLr.nhlt\..|l]x,.tnl\rnfin(ln'n|ln]l'lh,n'n|i(|,l1\|,Il\.lnft4 l{(r.kln{lg|1nl(.tu\$lh.iki$|\olill{'rrnll.lLtl!l4nà.i|rm,\^'lh1|tr( hiilrh(,r.r(lc hcalrlii\ing \ ,1 v,/,,rli,/ l: nn,lnrn^rl \ , > t\\t,\i, )i.n tut\. tl))Ll,rt |tuit'tnt ir |tnfn\ rln.tmntuf\ t)J n,bIrlnr!"?, ti rrl,í l lohtL nlriths,lt\:tll),rtlt))1,r\'trritJ:tt!)t,,hdl ^ |f|lNi|tiui|.^|L|'nj.1i.rtl'u.lrl/jVIl/r/|n|\|I.,3|)1,]f\nln| !i:d ,hk'hn: I I ) thÁ \ttit( rl).rt fnl) tl \r'rtr tn!"nryt\ rt I rftlt tLth
1 2 3 5 6 7 A 9
10 11 12 13 14
slreep vooÍhooÍd niel veÍsmáld sche.pe vlsk op ondêíip geen gêlê vle* achler oog
100% 85 o/. 100 %
b
140
(r5) 100 % (7) (13) 83 % (6) (15) 7l
ndien áanwozg haítervomig
schoudernêêdstreepaánwezg
'derde bo.ststukband aanwezig scherpe vekken o.dêrkant bo6tsilk 53 middêlslê vlekken: achleEle 54 middelsle vlekken > achrerste 53 vle|(kên ve.bondên áan ztkant 54 vlekken veÍbonden aan zijkánt overgang memb.ànula vaág minder dan 30% wil op membranula aanhangsele. recht ingepant
I
0/a
94% 88% 104 v. 88 70 82 0Á
a2%
6) 7) 7)
6) 7) 7) 7) 7)
s)
93%
5)
100 % (7)
71%(7) 100 100 100 100
% 12) % lr) % 17)
0%
(15)
a% 15% 6%
v. (6)
71%\71 71% \7) 60 40 86 86 140
% {5)
%
l5l
% (7) % (7)
v,
11)
0%(7)
a%(1s) 14%l7l a % 115) 0 va l7)
O
o/o
6 0/"(1
46%
(1
5)
100./" (7
5)
43%\7
(0 s) 5) 14 v, (7 5) 14 v,y, (7 5) 17 t6 5) 0v.(7 5l 14'Á l7 5) 14%17 5) 0%(7
27L( 51
29 v, (7
o%17
(flêts)bauwe Unt kunnen hebben. Tevens oogt het achter ijí bij mannen van Á. sr/barctióa veel
donkeÍdêí (oi zwaÍler), enezijds omdat het achleÍsle vlêkkenpaar keiner en íeiser blauw is ên anderszjds omdat de gÍondkleuÍ van het borslstuk en het achleíijí donkerder (zwartêr) is. l\,4annen van Á. lrrcea veílonen daaren-
tegen een opvallend conlrast tussen hei íelle bauw van het achteflÍÍ en de gele borstban Ei-azettende vÍolwljes bieden de moge ijkheid om ook een aantal van de andefe kenÍneÍken
op zicht te kunnen waarnemen, zoals
dê
schoudêÍnaadsireep en de deíde borstbÊnd.
J
Br. DrasonÍry Soc. 1(6) 107-110. GErs(Es, D.C. & J. vaN ToL, 1983. De Lbelen van Nedêrand KNNV, Hoogwoud 368 pp.
GRooT, DE T, W RÊINBoUD & M WASS.NER, 1993, ODON tabel voor hêt op Naam Brengen van Libelef Zondertevangen Jeugdbonds! tgevêr! Ulecht 72 pp
JuRZrn, G , 1 960 D e Unterscheidung von ,Aesrná jun@a IL.) utu Aeshna subaotca Wa ker m Fluge (Odonala) Nachr.,Blau Bayer. Entomot. 9(11):111 112.
JlRzrrza G., 1964 E n beilrág zor subspeziÍschen Glederung der Áeshra subárcrba Wálker in Europa (Odonatà, Aeshridae). Belr. nalork. Forsch SW, De!tschl.23(2) 123135 LIEÊrrNcK f\4.4.,
eene
1929 Aeshna subatctica n Eríopa,
euwe aanwinst voor de Nedeíandsche en Belgische Odonata-íauna. Tljdschr. voof Enlomo. n
T2:169146 VaLLE,
Dankwoord
K.J, 1929. Materiálen zur
Finnlands
I
OdonatenÍauna
uber Áeshrá e/isabelhae Djak. n Finn
and. Not. Enlomo.9: 14 27.
Wij willen Jan van Tol graag bedankên vooÍ hel vri-ÀndêlÍk ter beschikking slellen van het
colecte maleÍaa van het NNÀ,4. DaaÍnaasi edereen die meegeholpen heeft met het zoeken naar en vangen van de glazenmakers n Drenthe, in hel bijzonder Gerard Abbingh.
A. A J H. NirB, 1991. Libelen Deutscher JugendbundnrrNalurbeobachtunq, FambuÍg 130 pp. WassctsER, M. A J. vaN Tór. 1993. Flora en Fauna 2030 - VeEnderngèi n hêtvoorkomên van libelen (Odónala) r relatie lol g€seecleerdê mileuparámeters. VRO[4. s Gravenhage wENoLEÊ,
Ni.À Dtr.g?rd{!
Btr(stt1r
ltr
,712 AB (ia"in!.r Hn.iL di)\a,nhntu.!11, riio ]n^ rl
t'itt..rt Kdlbnnr
ork Riiln,rtttr't .?3.r2
3E
/lC O,l$t(rrt
Literatuur ABB NcH, G , 1997. Op zoêk naar de Noordse glazen
makeÍ in Drenthe. NVL nieuwsbrer 1(3)r 3. ANDER,
K
1944. ,4eshna subarclica Walker ssp. nor (Odo,r.). Opusc. Enl. 9: 1 64.
intenineata ssp.
oÍ Europe. Hadey Books, Colchesler. 291 pp. Bos, F. & M. WasscHER, 1997 Vedgids Libeler. Stichling UilgeverÍ KNNV, Ulrèchl. 256 pp. AsKEw R.R., 1988 The DragonÍles
BtrEK,4., 1960. Die Bestimmung auÍ Anhieb von Ae shna subarcica w a k. \odonata). Nachr.-blalt der
Bayer. Enlomo. 9: 67 68. CuusEN, W., 1982. Beobachtungen zum Verhalten der r'/ooribe lên Torf'À,losaikjurglet lAeshna juncea L ) lfd Hoch mooFMosá kjun 9Íeí lAeshna subatcti' ca wlk.)(odonalá). Natur
W.
uid
Oingêmansë, N.J, & V.J. Kalkman, 1997. Separathg adult r eslrra sub arctica Walker r.om raosr,ra juacea (1.) in The Netherlands. Review and êvaluation of field charactere. Bhchytron 1(2):35-39. This artice rcviews and llustrales the májor chafaclers on wlrich Aeshna subarclica and A. juncea can be separatêd ln lhe Íield. Váratiof and reliabiliiy of founeen iêatures was lnvêstigáled by screening 24 aduis of Á. subarctica and 22 aduhs al A, juncea, al o.iginalng Írom The Nelherlands. Mosr chaíactêrs showed varialion, whlch coud resuh ln idenUi-
.álon errors ii too Íew oÍ ihen are táken into account. However, wthin individuals on averase ony one or lwo Íeatures (ranse 0 4) did nol llt the descrplior of the species involved. Thereíoro, dentilication is stráightíotuard as longas erough characters arêapplled. Despile apparenl d trerences behreen lhe lwo spèc es, ílight identillcalion should be seen as á Erher
Heimat 42(3):94-95.
1986. ÀIore cháraclers to seperatê Aeshna subarctica watket Írcn Aeshna juncea (t.) CLAUSEN,
Summary
I
in the riêld. J. Br. DrasonÍy Soc. 2(1): 10. OUNN R.ll. & G.S VcK, 1985. Separáling ádut Aeshna subarctica \Naket Íon Aeshna juncea lL I.
Odonatai Anisoplerai Aeshnidae: Aeshna juneai Aeshna subarctiÊ elisabethae; denl ficationi rev ew;ie d characlersi The Nelherands
Itndrte" t(2): 35
3.)