Het maken van een nieuw tussenstuk voor de flauto d'amore - Jan Bouterse
beter iets meer aan de buitenkant blijven dan vlakbij het hart van het hout, omdat op die laatste positie vaak meer ongerechtigheden in het hout zitten en het hout daar soms ook wat instabieler is, en in de loop der jaren sterker krimpt.
Zowel de originele flauto d'amore van Van Heerde als mijn jaren geleden gemaakte kopie zijn duidelijk hoger gestemd dan a1=415 Hz. Bij controle bleek de boring van het bovenste middendeel van de kopie niet goed te kloppen: bovenin te smal, onderin te wijd. Ook was ik niet tevreden met de zuiverheid van sommige tonen. Reden om een nieuw wisselstuk te maken, dit keer wel in de stemming van a1=415. Ik had uitgerekend dat dit nieuwe deel 9 mm langer moest worden, wat niet veel is en waarbij je in de praktijk ongeveer hetzelfde boringsprofiel kunt aanhouden. Voor de zekerheid heb ik de verlenging in eerste instantie nog wat groter gemaakt: 10 mm. In het hout wordt eerst een pilootgat geboord, bijv. met een diameter van 10 of 12 mm. Het eerste stuk doe ik met een houtspiraalboor (afb. boven) op de houtdraaibank. Daarop kan ik met de hefboom van het tegencenter precies tegen het tegenoverliggende centreerpuntje drukken (foto onder).
Op zaterdag 22 december (de wereld was niet vergaan) was het 10 graden in mijn onverwarmde werkplaats. Maar als je goed doorwerkt, krijg je het bij deze temperatuur niet koud. Boven de thermometer het eerste wisselstuk daarboven het hout voor het nieuwe: Europees buxus, z'n 25 jaar geleden gekocht, dit stukje met de bast er nog aan.
Hier is goed te zien dat - zoals gebruikelijk - het stamstuk in lengterichting door de helft is gezaagd. Ongeveer in het midden is een op het kruisje een centreerpuntje geboord. Hetzelfde is gedaan aan de andere kant van het hout. Bij buxus is geen verschil te zien tussen kern- en spinthout. Je kunt vaak
Bouwbrief 148 - februari 2013
Op deze manier worden de eerste ca. 80 mm geboord. Er moet enkele keren worden gelost (hout terugtrekken, het boorsel verwijderen). Bij het boren merkte ik dat het hout een goede vaste (dichte) structuur had. Op deze manier geboord ligt de richting van het gat vrij nauwkeurig vast. W erken met een langere boor in horizontale positie op de draaibank is lastig, vandaar dat ik de rest doe met een lange boor van dezelfde diameter (een zgn. bekistingsboor), in verticale positie, gewoon met de boormachine (in een langzame versnelling), waarbij het hout is ingeklemd in de werkbank (foto links). Ook hier moet regelmatig wor-
pag. 15
den gelost. Let op: de boor moet er draaiende (met de motor aan) worden uitgehaald. Door het regelmatige lossen wordt het boorgat bovenin een fractie wijder. Een druppeltje olie op de boor vermindert de wrijving en het lawaai. Maar ook dan wordt de boor wel heet!
Ongetwijfeld zijn er ook andere manieren om een gat na te boren, maar die met de speedboren is eenvoudig en goedkoop en bovendien zijn van alle boren de speedboren het eenvoudigste bij te slijpen.
Hierboven het principe van het opzetstuk voor de speedboor. In een (holle) buis wordt een gleuf gefreesd (met een gewone slijptol, 3 mm dikke slijfschijf), het linker buisje zet de constructie klem op de boor. Van cursisten krijg ik wel eens te horen waar de buisjes (messing of ijzer) te koop zijn. Ik weet dat nu niet, ik heb ze in de loop der jaren opgescharreld. Hieronder is het setje gemonteerd.
De klassieke manier van boren gaat anders (foto boven, genomen op de bouwzolder in De Helling). Eerst wordt een stuk massief hout rondgedraaid, dan links ingeklemd in de klauwplaat, en meer naar rechts in een 'vaste bril'. Hierdoor ligt de kopse kant vrij en kan de boor in het draaiende hout worden gedrukt. Als je een goede boor hebt, zal deze recht door het hout gaan, Maar kleine afwijkingen zijn mogelijk en je moet altijd zorgen voor een redelijke overdikte van het hout en voordat je verdere bewerkingen doet het eerst weer netjes gecentreerd op het pilootgat nadraaien. Dan opnieuw inspannen volgens de hier aangegeven methode om de verdere handelingen (uitboren van tapholte etc.) te verrichten. Terug naar het wisselstuk voor de flauto d'amore. Bij het onderste einde van het pilootgat had ik gerekend van het midden van het gat nog ca. 17 mm dikte (voor een diameter van 34 mm), ruim genoeg om de gewenste dikte van het wisselstuk onderaan (27 mm bij de schouder) te realiseren.
Je zou voor dit fluitdeel ook een pilootgat met een diameter van 16 mm kunnen maken, maar liever begin ik met mijn methode van een gat van 10 mm (boort sneller), om het daarna na te boren. In één keer ruimen van het pilootgat (Ø 10 mm) naar de eindboring (max. 21, minimum 16.5 mm) is een aanslag op je ruimers. Alles wat je met boren op de machine kunt doen, is meegenomen. Ik heb daarom het pilootgat nageboord in trapjes van - in deze volgorde -: 19, 18, 17 en 16 mm. Dit zijn alle maten van standaard speedboren. De methode met het opzetstuk voor deze boren is langzamerhand bij veel bouwers bekend: de 'voeler' van het opzetstuk volgt precies het pilootgat zodat de trapjes netjes gecentreerd in het hout komen.
Bouwbrief 148 - februari 2013
Het is verstandig te controleren of de boor doet wat je van hem verwacht: als het pilootgat wat wijd is, of het opzetstukje zit niet goed gecentreerd op de boor, kan het gat soms net iets wijder worden dan gewenst. In dit geval waren er geen problemen, het nageboorde gat haalde krap de 19 mm. Ik heb voor het bovenste traject van de naboring de draaibank (met daarop de boorkop gemonteerd) gebruikt.
Speedboren zijn vrij kort. Voor langere gaten gebruik ik een verlengstuk, van het Rex-systeem. Die kun je inklikken en dan heb je geen last van de ouderwetste verlengstukken, waar je altijd met uitgesleten imbusboutjes zit te worstelen. Het alternatief: lange speedboren gebruiken, die zijn in de handel te koop. Deze zijn niet stevig genoeg om in plaats van gewone houtspiraalboren (of metaalspiraalboren) lange gaten in harde houtsoorten te boren: de geleiding door het hout is niet zo goed zodat het gat gemakkelijk scheef gaat. Ook is mijn ervaring dat de lange speedboren snel krom worden. Nadeel van verlengsystemen, en zeker van die van Rex: de verbinding is altijd wat flexibel, je kunt er eigenlijk alleen in verticale positie mee werken. Daarom gebruik ik hier weer de boormachine. Bij kleinere speedboren (bijv. 14 mm) is er
pag. 16
weinig ruimte voor het losgeboorde materiaal, en moet je om de paar mm lossen. Foto links: de speedboor zit onderin het hout, het verlengstuk steekt er uit. De plakkertjes en de streepjes geven aan hoever ik bij middendelen van altblokfluiten moet naboren. W e boren van wijd naar smal: dus eerst een stukje 19, dan 18, dan 17 mm. Vervolgens draai ik het stuk hout om en kan ik de laastste sectie (Ø 16 mm) vanaf de onderkant doen, weer op de draaibank: sterkere motor (drie fase 380 V.), minder lawaai. Hieronderhet resultaat: een blik in de boring, de trapjes van de verschillende boordiameters zijn goed te zien.
Nu het naboren klaar is, kan het ruimen beginnen. Eerst gekeken in mijn voorraad vaste platte ruimers of daar exemplaren bij zitten die voor het wisselstuk bruikbaar zijn. Dat bleek het geval: met de ruimer voor de kop van een altblokfluit en de bovenste ruime van het middendeel van een altblokfluit kon het gewenste boringsprofiel al vrij goed benaderd worden. Mogelijk heeft Van Heerde ooit op dezelfde manier gewerkt!
Op de - niet zo beste - foto hiernaast is de ruimer ingeklemd in de werkbank. Het hout wordt om de ruimer heen gedraaid, waarbij ik een kleine machineklem gebruik om meer kracht te kunnen zetten (en de huid van mijn handen te sparen).
Bouwbrief 148 - februari 2013
Om het boringsprofiel precies op maat te krijgen, gebruik ik, als ik geen vaste ruimers wil maken, vaak verstelbare metaalruimers (foto boven). De mesjes daarin kun je door middel van de twee stelschroeven verschuiven, waardoor ze lager of hoger in de oplopende groeven van de ruimer komen te liggen. Hierdoor zijn alle mogelijke diameters nauwkeurig te realiseren. Zo kun je bijv. een cilindrische boring van 19.0 mm naruimen naar 19.15 mm. De mesjes heb ik aan het onderste einde over een korte afstand iets schuin geslepen, zodat je vloeiende overgangen krijgt tussen opeenvolgende cilinders. Hierdoor kun je met deze ruimers ook conische boringen benaderend maken. Je ziet bij netjes werken kijkend door een fluitdeel nauwelijks verschil met een met vaste ruimers gemaakt boringsprofiel. Je moet bij gebruik van deze ruimers wel voortdurend nameten (bijv. aan een proefblokje hout) welke diameter wordt gerealiseerd bij een bepaalde positie van de mesjes in de ruimer, en hoever je de ruimer dan in de boring van jouw fluitdeel moet steken. Een ander punt van aandacht: de verstelbare metaalruimers hebben standaard een vierkante kop om ze in een houder in te klemmen. Ik heb die koppen zo bijgeslepen dat ik de ruimers kan verlengen in de zeskantige koppen van pijp- of dopsleutels. Je kunt de ruimers natuurlijk ook (laten) verlengen door er een metalen staaf aan te solderen. Soms gebruik ik de (dan niet verlengde) metaalruimers in de metaaldraaibank (op een langzame stand), maar meestal werk ik er uit de hand mee. Je krijgt er sterke polsen van! Nog een tip: bij het ruimen van een bovenste middendeel van een traverso kan het soms zinvol zijn de boring helemaal bovenin over enige afstand (bijv. 30 tot 40 mm) in eerste instantie iets te nauw te laten: omgeveer hier zitten de knopen van enkele belangrijke tonen van het eerste register, en de buiken van dezelfde tonen wanneer je die overblaast (naar het tweede register). Bij een te wijde boring kun je dan te hoge octaafsprongen krijgen, die lastig te corrigeren te zijn. W ijder maken van de boring kan zonodig altijd nog (en is op deze plek gemakkelijk te doen). Als de boring geruimd is, volgt het draaien van het hout. Advies: neem eerst even een rustpauze! Als meenemer op de draaibank gebruik ik een kegelvormige frees, die is gemonteerd op een morseconus die (links) in de holle as van de draaibank (of anders in de klauwplaat of boorkop) wordt gestoken.
pag. 17
buitenkant ten opzichte van de boring niet goed gecentreerd is: je krijgt (op doorsnede) een ongewenste onregelmatige wanddikte.
Hier is (de boring van) het werkstuk tegen de kegelfrees geslagen. Omdat het hout enige overlengte heeft (die later wordt afgezaagd), zijn er in het uiteindelijke fluitdeel geen gleuffreesjes zichtbaar. Als je geen overlengte hebt, moet je (tussen)klosjes tussen werkstuk en meenemer gebruiken. Aan de andere kant (rechts, dus bij het tegencenter) kun je een klosje inpassen, maar dit keer heb ik dat niet gedaan en heb ik het het meedraaiend center dus 'koud' tegen het hout geschoven.
Het ronddraaien gaat met de grote holle guts. Als je een lintzaag hebt (is er niet in mijn werkplaats), kun je vooraf de overstekende zijkanten van het hout wegzagen. Als je handig bent, gaat het op de draaibank (bijna) even snel.
Bij het ronddraaien van het hout kwam er een noestje ('pitje') van ongeveer 4 mm doorsnede tevoorschijn. Bij het op maat draaien hoop je dat het verdwijnt, maar helaas was dat dit keer niet het geval. Ik heb het pitje niet uitgepulkt, maar secondenlijm erop gedruppeld, en daarop wat houtstof. Dat laten drogen en het geheel glad afgewerkt. Bij noesten moet je altijd een blaastest doen: kijken of de noest door de hele wand open staat. Groter, lekkende noesten zijn heel hinderlijk en ik heb daardoor vaak dure stukken hout moeten weggooien, na al het boor- en ruimwerk dat er al in was geïnvesteerd.
Hier is het hout rondgedraaid en opnieuw op de boring gecentreerd. Bij de schouders zijn de tappen afgetekend. Op de voorgrond het oudere kortere bovenste middendeel.
Dan wordt met de afsteekbeitel het begin van de tappen gedraaid. Na de eerste ondiepe 'steek' controleren of de maatvoering klopt, eventueel corrigeren. Belangrijk: bij het draaien merkte ik dat het hout niet precies recht was afgezaagd (of de boor is iets scheef gegaan). Het schijfje (foto boven) geheel rechts is boven dikker dan onder, en moet worden verwijderd (ik doe dat tegen de schuurschijf, het werkstuk moet dus even uit de draaibank). Ook aan de andere kant (bij de meenemer) volgen we deze procedure. Als je hier slordig bent, eindig je met een fluitdeel waarvan de
Bouwbrief 148 - februari 2013
Ik span delen van blokfluiten en traverso's bijna altijd in met de 'noordkant' links, en de zuid- of onderkant rechts. Dan teken ik de belangrijkste lengtes vanaf die rechterkant (of vanaf de schouderrand). Dat is weliswaar meestal net anders als op de meeste tekeningen is aangegeven, maar werkt voor mij prettig. En het is goed om een gestandariseerde methode te hebben, om vergissingen tegen te gaan.
pag. 18
markten ligt bij de spullen om gips te bewerken. Een stukje schuurgaas gaat heel lang mee, het is eenvoudig kleiner te knippen (voor smalle stukjes draaiwerk). Het werkt veel lekkerder dan schuurpapier, en je kunt het hout er al fraai glad afgewerkt mee krijgen. Je moet het bij het gebruik voortdurend in beweging houden, en niet over de schouders mee werken, anders worden die teveel afgerond.
De middenbaan tussen de tappen wordt nu op maat gedraaid. Dat doe ik liefst met de 'platte guts', omdat die stabieler op de leunspaan (op de voorgrond zichtbaar) ligt en omdat je met deze beitel wat fijner kunt draaien dan met de grote holle guts. Platte gutsen heb ik overigens nergens in de handel gezien. Ik heb de mijne gemaakt van een andere beitel. Probleem: op de tekening van Rob van der Linde die ook in de catalogi van Nederlandse traverso's en klarinetten van het Gemeentemuseum is gekomen, is voor het bovenste middendeel van de alttraverso van Van Heerde alleen bij de schouders naar de tapholtes (29.1 resp. 27.0 mm) en bij gat 2 (27.2 mm) de buitendiameter aangegeven. Daarmee heb je net te weinig informatie om de middenbaan precies te draaien. Meestal is het profiel tussen de schouders niet recht, maar verloopt iets hol. Dat is hier het geval (want af te leiden uit bovenstaande gegevens), maar je kunt niet zien of - wat vaak het geval is bij traverso's - of tussen gat 3 en de onderste schouder er sprake is van een iets opbloeiend profiel. Dat wil zeggen dat daar naar onderen toe de fluit weer wat dikker wordt. Akoestisch gezien is dit niet van groot belang, maar het optische effect is vrij groot, zelfs al gaat het bij het opbloeien om niet meer dan 0.2 of 0.3 mm. Bij laat-barokke traverso's (bijv. van F.G.A. Kirst, uit het einde van de 18e eeuw) is het opbloeien zelfs heel sterk (zie onderstaande tekening).
Voor de tweede afwerkingsrond gebruik ik polijstmatjes van 3M, de fijne bruine kwaliteit, eigenlijk voor metaalbewerking. De groene variant is eigenlijk bedoeld voor hout, maar geeft kleur af. Het spul is als matjes bij sommige bouwmarkten te koop (zoals bij Karwei, vlak achter De Helling in Arnhem). Ik gebruik het spul zowel nat (water) als droog en je krijgt er het hout echt perfect mee afgewerkt. De bruine stroken niet weggooien, je kunt ze weer gebruiken, liefst op het zelfde soort hout. Je kunt er ook een beetje lijnolie (of andere olie) opdoen en zo de olie als het ware in het houtoppervlak wrijven. Allen met oliehoudende doekjes etc. opletten: niet laten rondslingeren, maar luchtdicht bewaren om spontante ontbranding tegen te gaan.
Het effect bij de traverso van deze tekening is dat de wanddikte bij gat 2 duidelijk geringer is dan bij gat 3. Dat heeft wel zeker een akoestisch effect, mogelijk dat daardoor de vorkgreep voor de ais2 (greep 1 . 3) wat hoger uitvalt.
Terug naar Van Heerde: de middenbaan is een fractie te dik op maat gedraaid, van de twee tappen is alleen het begin te zien. De middenbaan werk ik nu af met een recente ontdekking: schuurgaas, een goedkoop materiaal dat in de bouw-
Bouwbrief 148 - februari 2013
Hier zijn ook de tappen gedraaid, inclusief de groefjes. Ik heb de tappen vrijwel cilindrisch gedraaid. Een eventueel licht conische vorm kun je bereiken met de tapwikkeling. Bij een traverso van Robbert W ijne, die ik momenteel aan het onderzoeken ben (foto rechts) zijn de tappen voor het grootste deel vrijwel cilindrisch. De vlakke cilindrische vorm van de bovenste tap is bovendien wel zo handig wanneer je - zoals ik bij de Van Heerde-kopie heb gedaan - nog een kleine inkortingsoperatie wilt uitvoeren. Overigens komen bij oude fluiten ook sterker conische tappen voor, of tappen met opstaand eindrandje.
pag. 19
Het draaien en afwerken is klaar, nu kun het tapdraad worden opgewikkeld. De draad zet ik vast met een naald (afhechten rondom). Ik krijg nogal eens de vraag waarom ik geen kurk gebruik. Garen kun je veel preciezer aanbrengen en ook gemakkelijker vervangen.
Nu kunnen ook de drie gaten geboord worden. Omdat dit nieuwe wisselstuk iets langer is dan het vorige, heb ik de gaten een fractie wijder uit elkaar geplaatst, maar zonder daar ingewikkelde berekeningen voor uit te voeren. Bij een flauto d'amore liggen de gaten voor veel spelers (en ook voor mij) al onplezierig ver gespreid. Het is een beetje uitproberen, de gaten zijn ook ca. 1 mm kleiner voorgeboord dan op het oude deel, dan heb je nog enige ruimte om ze naar boven of naar onderen te vergroten. De grote foto hierboven laat de twee delen zien, boven het oudere dat in de loop der jaren wat donkergeel is verkleurd. Het nieuwe wisselstuk had ik oorspronkelijk 10 mm langer gemaakt, maar heb daar (bovenaan) weer 2 mm van afgehaald. De gaten op het nieuwe middendeel werden iets kleiner die van de merkwaardig genoeg te wijde van het eerder gemaakte middendeel. Bij het stemmen was in eerste instantie de grondtoon wat aan de lage kant. Ik heb toen de boring van het voetje, welke een fractie te smal was, iets nageruimd. Verder gaven de andere tonen geen al te grote problemen. Ik heb de drie gaten duidelijk ondersnijdend vergroot. Misschien dat het eerste gat nog een fractie hoger op de fluit had moeten worden aangebracht, maar de tonen die op dit gat gestemd zijn (uitgaande van een fluit in d1 zijn dat de c2 met de greep . 2 3 en de cis2 met alle gaten open, of alleen ter ondersteuning van het instrument enkele gaten onderin gesloten).
Bouwbrief 148 - februari 2013
Helaas is met het nieuwe wisselstuk een probleem niet verdwenen, dat ik ook met het oude had, namelijk dat de toon dis/es2 (weer gerelateerd aan de fluit in d1) niet goed aansprak met gat 1 open. Net als bij de d2 werkt dat gat als een overblaasgat. Maar het aanspreken ging alleen gemakkelijk wanneer gat 1 halfgesloten werd. Barokhoboïsten moeten dat voor sommige tonen op hun instrument ook doen.
Terwijl ik de vorige alinea schreef, luisterde ik naar het zaterdagavondconcert op W DR3, met muziek die ik net tevoren had gekocht op cd, met dezelfde uitvoerenden: het ensemble Il Gardellino met Marc Ponseele op de barokhobo en Jan de W inne op flauto d'amore, volgens het boekje een orgineel instrument van Thomas Lot. In de toelichting op de radio werd gezegd dat de flauto d'amore niet alleen een laag, maar ook een zacht klinkend instrument is. Die ervaring heb ik ook met mijn kopie: je moet er vrij subtiel op spelen. Maar is de klank nu zo bijzonder? Het verschil met de traverso in d1 is in elk geval duidelijk kleiner dan die tussen de barokke 'hautbois' en de oboe d'amore. Kortom, wat doe ik ermee, met mijn flauto d'amore die ik nog verder moet opknappen (nieuwe kurk, bijv.)? De fluit is zeker bruikbaar in handen van een goede speler, maar het zijn juist die goede traversospelers die vaak heel hoge eisen aan de instrumenten stellen. En zoals ik al eerder aangaf: heel lekker is de vingerspreiding niet, wat een probleem is dat waarschijnlijk ook voor andere flauti d'amore geldt. Maar goed, mijn instrument is nu echt af, is met het nieuwe wisselstuk zuiverder te spelen, en in een gangbare stemming. Graag zou ik willen weten wat de ervaringen zijn van andere bouwers en vooral ook spelers! Contact:
[email protected]
pag. 20