Het leven en werk van T.K. van Eerden
Inhoudsopgave Inhoudsopgave..................................................................................................................................... 2 Woord vooraf ....................................................................................................................................... 3 Meester Oosterhof................................................................................................................................ 4 Van school af: vader helpen ............................................................................................................... 4 Bij bakker Scholtens............................................................................................................................. 4 Met vader en broer Geert werken ..................................................................................................... 6 Augustus 1914 1e wereldoorlog ........................................................................................................ 6 Bij aannemer Wiersema, villabouw Holwierde............................................................................... 7 Bij aannemer Wiersema, boerderijbouw Zuidlaren........................................................................ 7 Bij aannemer B. Bakker, scholenbouw Norg.................................................................................... 8 Bij aannemer H. Bos, werken in Groningen..................................................................................... 8 In militaire dienst naar Woerden....................................................................................................... 8 Revolutie poging 1918....................................................................................................................... 10 Met groot verlof: weer burger.......................................................................................................... 13 Bij aannemer E. Wiersema, bouw in Zandeweer .......................................................................... 14 Bij aannemer Bos en Wiersema, Woningbouw Groningen.......................................................... 14 Bij aannemer Bos, uitvoerder herenhuizen Groningen ................................................................ 15 Studie enz............................................................................................................................................ 15 Sollicitaties voor opzichter-tekenaar............................................................................................... 17 Aanstelling als opzichter-tekenaar.................................................................................................. 17 Bij woningbouw aan de Atjehstraat Groningen ............................................................................ 18 Mijn salaris.......................................................................................................................................... 19 Zelfstandig opzichter-tekenaar, scholenbouw Harlingen............................................................ 20 Weer thuis, nu als tekenaar bij Architect Van Hoorn ................................................................... 25 Eigen baas. Bouw eigen woning aan de Wirdummerweg in Loppersum................................. 28 Huis klaar, weer verkocht. Opdracht winkelhuis De Vries......................................................... 28 Lesgeven enz. ..................................................................................................................................... 29 De eerste opdrachten als architect................................................................................................... 30 Terrein aankoop voor eigen huis Stationsweg Loppersum......................................................... 30 Bouw eigen huis, dito renteniershuis Doornbos ........................................................................... 33 Trouwdag 10 augustus 1923............................................................................................................. 34 Verdere opdrachten........................................................................................................................... 34 Verkoop 1e huis Stationsweg........................................................................................................... 36 Terrein kopen en bouw 2e huis aan de Molenweg ....................................................................... 36 Verdere omschrijving en besluit...................................................................................................... 38 Bijlage: Fragment uit het dagboek van Paul van Eerden (oudste broer van Tonnis Klaas).... 40
2
Woord vooraf Tonnis Klaas van Eerden (1898-1995) heeft zijn leven en werk beschreven in een overzicht dat hij begin jaren-80 heeft gemaakt. Het gaat om een aantal handgeschreven notities. De oorspronkelijke versie is in het bezit van zijn zoon Paul. Samen met zijn dochter Rita heeft Paul de teksten uitgewerkt. Daarbij is het uitgangspunt geweest om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de oorspronkelijke tekst, maar hier en daar zijn foutjes gecorrigeerd. In het oorspronkelijke document is een aantal foto’s opgenomen. Die zijn ook verwerkt in dit document, aangevuld met ander beeldmateriaal. T.K. van Eerden besteedt in zijn beschrijving vooral aandacht aan zijn opleiding en zijn werk. Het is geen dagboek in de zin dat hij dagelijks of regelmatig de gebeurtenissen heeft beschreven. Het is ook geen autobiografie, maar meer een overzicht van zijn werk en daarom is gekozen voor de titel Het leven en werk van T.K. van Eerden. Om een idee te geven van het handgeschreven document volgt hier het begin:
De redactie.
3
Meester Oosterhof Ik heb 8 jaar lagere school gehad, want een U.L.O. (uitgebreid lager onderwijs) was er nog niet tenminste niet in onze omgeving. De laatste 2 jaar waren niet verplicht, maar dan kreeg je nog verder les in ned.taal, rekenen, meetkunde enz. Er waren niet veel jongens, die ‘doorleerden’. Onze oude meester, P. Oosterhof was hoofd der school (‘Zwaarde Pait’ noemden de jongens hem). Hij was een beste man, maar kon geen orde houden in de klas. Het was soms zo’n bende, dan moest hij een onderwijzer roepen om de zaak weer ‘in orde’ te krijgen. Een onderwijzer Saathof was daar heel sterk in. Hij kwam, bleef alleen maar in de deur staan, het was direct doodstil in de klas, wees met zijn vinger naar de boosdoener, en die deed zonder meer, wat hij doen moest en wat hij tegenover het hoofd geweigerd had. Zonder een woord draaide Saathof zich om en ging weer naar zijn eigen lokaal. In onze klas bleef het verder stil, want ze wisten, dat hij luisterde en niemand durfde weer heibel te maken. Ik kon best met onze oude meester opschieten en ik mocht van hem ook alles doen. Als ik bijvoorbeeld mijn sommen af had, mocht ik, zonder te vragen, naar de kast gaan om een leesboek te halen. Ik had een mooi leventje!
Van school af: vader helpen April 1913 ging ik van school en meester Oosterhof ging op 1 juni 1913 met pensioen. Het nieuwe hoofd de heer Mul heb ik dus niet gehad en daar was ik blij om, want ik vond hem toen niet sympathiek. Ik moest vader maar helpen. Toevallig moest vader het speelterrein van de school vergroten en bestraten, hekken plaatsen overal enz. Ook moest er nogal veel grond worden vergraven en weggevoerd. Dit laatste heb ik nog gedaan met paard en wipkar. ’t Zal wel een erg mak paard geweest zijn, die ik mennen moest, want het ging allemaal goed. Vader was al jaren voorzitter van het schoolbestuur en over de kosten van dit werk kwamen er later moeilijkheden met andere bestuursleden, zodat zelfs een commissie van arbitrage er aan te pas kwam. Ik weet nog dat de rekening f 365,00 was en de commissie f 4,50 lager uitkwam, wat dus in ’t gelijkstelling van vader in had. Daar is toen in zo’n dorpje als Garrelsweer heel wat over te doen geweest. Vader bedankte als voorzitter van het schoolbestuur en ook als ouderling, wat hij al 29 jaar geweest was. Het bestuur kwam daarop tot andere gedachten en heeft hem volledig gerehabiliteerd en gevraagd of hij in elk geval het werk van onderhoud van de school weer wou doen. Vader was te zeer in zijn eer getroffen en heeft dit niet willen doen. Hij kon dit niet vergeten en ook de anderen heren slecht vergeven.
Bij bakker Scholtens Ik had in het timmervak niet zoveel zin, neef Hendrik Scholtens werd de nieuwe bakker in Garrelsweer. Hij trouwde met onze nicht Pieterke Drexhage, dochter van Tonnis Drexhage en Antje Keur een zuster van moeder Jantje Keur. Oom T. was van afkomst een Duitser. Hij was koetsier bij de fam. Nanninga, moest de familie vaak naar Stedum naar ’t station rijden met de
4
koets, en verder moest hij de paarden verzorgen. Alle hout werd met paarden en wagens vervoerd, zodat er een grote stal met paarden was. Naar deze oom Tonnis ben ik genoemd. Een en ander is door mijn oudste broer Paul in zijn dagboek verteld. Pieterke was de enige dochter van oom en tante. Ze was niet, wat je noemt, een vlotte jonge meid. Ze zat altijd in de zorgen en in de mineurstemming. Direct vanaf hun trouwdag al, misschien altijd wel. Ik ben ook op de bruiloft geweest, maar ik heb niet veel gemerkt van jonkheid en vrolijkheid. Ik had me dit anders voorgesteld, als jongelui gingen trouwen. De bruidegom, Hendrik, viel in slaap naast zijn bruid. De goeie jongen had het ook extra druk gehad met alle gebak te maken en met de verdere lekkernijen. Want dat moet gezegd worden, hij was een goede bakker die zijn vak verstond, ook koekjes en banket enz. kon bakken. Hij nam een verwaarloosde zaak over en moest die weer zien op te werken. Alleen kon hij dit niet klaren een grote knecht kon er niet af. Dus ik werd klein knechtje, of te wel bakkersleerling. Eerst ging mij dat best naar de zin. Het werk in de bakkerij mocht ik wel doen en dan de spullen in de omtrek bezorgen en nog wel met de hondenkar met 2 honden er voor, een bruine en een zwarte, dat ging soms prachtig. Vooral als de honden er trek in hadden op grotere afstanden en op de terugweg naar huis, ging het in volle galop en mij best naar de zin. Neef Scholten liep mij rijden met de hondenkar en zelf ging hij op de fiets. Ik vond dit best, maar elke week had ik er ook een moeilijke rit bij. Dan moest ik over de dijk van het Eemskanaal vanaf brug 9 (Wirdummermeeden) naar brug 8, de brug naar Overschild. Dat was geen verharde weg, maar alleen maar gras en bij regenweer en sneeuw, onbegaanbaar, diepe kuilen en grote waterplassen. Dat was geen weg voor een hondenkar! Je krijgt een hond niet zomaar door waterplaatsen en er dan ook nog een zware kar door trekken! Ze gingen dus beide in staking! Maar als de waterplassen bijna zo breed waren als de hele dijk? Aan een kant het brede Eemskanaal en aan de andere kant de dijkhelling van meer dan 2 meter naar beneden. Maar we moesten verder. Ik had voor aan de kar een lijn gemaakt met een lus over mijn schouders en zo trok ik dan de hele zaak! De honden met de kar door de plassen! Scholtens kon binnendoor langs een fietspad. Later zijn een keer de kar met beide honden in het Damsterdiep gerold. De baas en ik bezochten allebei een klant aan de Trekweg in Garrelsweer, op de terugweg dicht bij huis. Een wiel van de kar werd dan met een ketting vastgezet, zodat die niet veel voor- of achteruit kon. Hoe het precies gegaan is was een raadsel. De kar is achteruit van de hoge wal gereden en trok de honden mee in het kanaal. Gelukkig liep alles nog gezegend af de honden werden losgemaakt en sprongen weer op de wal, de kar werd met vereende krachten weer opgetrokken. Alles prima, omdat we de laatste klanten bediend hadden, was onze voorraad maar heel klein meer. Wij gingen welgemoed naar huis. Alles was nog weer goed afgelopen, maar er was toch nog een ramp. We hadden van tante Anje van Winneweer een theeblad meegekregen voor haar dochter, onze bazin! Dat was een lijst met daarin een op glas geschilderde plaat en die was gescheurd! Het geheel kostte f 1,25 wat wel niet zoveel was, maar toen toch nog wel een verlies. Maar Pieterke was er totaal van ‘van streek’, huilen geen gebrek! Ik dacht, dat we blij moesten zijn dat alles zo goed was afgelopen, geen hond dood, geen kar stuk, geen voorraad brood verloren enz. Toen werd de ‘goede’ Hendrik Scholtens toch echt kwaad op zijn vrouw! Wat wel een hoge uitzondering was. Ze wou ook nog naar tante van Dijk (die 3 huizen verder woonde) met haar behuild gezicht. “Doe blifst thoes!”, riep hij. Niet zo mooi in je eerste trouwjaar. Ik kon mij
5
toen zo iets niet voorstellen. Toen ik er ongeveer een jaar was geweest, wist ik al wel van ‘t bakkersleven, dat het niet allemaal zo mooi was. Ik had ook de feestdagen meegemaakt als het voor de bakkers razend druk is. Een keer had ik 2 dagen en 2 nachten (48 uur) achter elkaar zonder slaap doorgewerkt en als je dan de resultaten van je werk zag was de toekomst niet rooskleurig. Na een jaar stopte ik er mee en ik moest toch maar bij ’t timmervak.
Met vader en broer Geert werken Vader had een huis met schuur en stallen voor bode Apotheker aan de Kruisweg te Loppersum aangenomen. Architect dhr. O. de Leeuw Wieland een oude deftige meheer, met een lange witte baard en over zijn zwarte pak droeg hij een ‘pellerien’ een soort cape ook zwart, met een grote zwarte hoed, wel een kunstenaarstype! Apotheker ging met zijn bodewagen dinsdags, donderdags en zaterdags, dus 3 keer per week naar de stad (Groningen) met 2 kidden er voor. Hij was altijd een paar uur later dan de andere boderijders, en zat zelfs zaterdagsavonds om 11 uur of half 12 nog bij ons thuis koffie te drinken. Paarden en wagen gingen onbemand verder en hij later op een draf er achter aan. Zijn gezin had 17 kinderen gehad, zij was ook een hele lieve vrouw, beste mensen! Toen we dit werk afgewerkt hadden, gingen we een onderwijzerswoning in Overschild bouwen voor het hoofd van de Chr. School. Hier was arch. Tilbusscher van Middelstum. Ongewoon voor ons was, dat dit huis op een paalfundering gebouwd moest worden, omdat de vaste zandlaag op 3,50 á 4 meter diepte lag onder ’t veen. Broer Geert was al een prima vakman, evenals vader, die ook het vak volledig kende, timmeren, metselen, stukadoren, voegen, alles moest men toen kennen heel wat anders dan later, toen alles gespecialiseerd werd. Ook hebben we met z’n drieën nog een kapschuur gebouwd voor T. Popma, boerderij van G. Nienhuis. Ook ben ik wel eens met vader op ‘daguurwerk’ geweest. Dus herstelwerk bij de klanten. Ik herinner mij nog bij Gebr. Dam omdat we daar ook ’s middags gingen eten, wat ik altijd niet zo lekker vond, anders dan bij moeder thuis. In die tijd werd het verplicht, dat elk gezin een regenwaterbak moest hebben. Men had alleen maar een ton onder de goot staan, waar in droge tijd niets in zat of anders allerlei ongedierte. Waterleiding was alleen in grote steden en ook daar nog geen closet met spoeling, maar nog allemaal wc emmers. Vader had modellen van losse stijlen en planken, waarmee hij gemakkelijk betonbakken van 2000 of 3000 liter in de grond kon gieten. Het gat werd precies op maat gegraven, bodem met bewapening erin, model erin, wanden met dek en later werd er een mond opgemetseld met houten raam en deksel. We hebben er heel wat gemaakt. Zo leerde ik het vak al wat kennen. Vader was een goede leermeester.
Augustus 1914 1e wereldoorlog In 1914 op 1 augustus begon de 1e wereldoorlog. Alle militairen moesten opkomen en op 2 augustus moesten de paarden gekeurd worden voor het leger. Dat gebeurde bij café Wiersum, bij de brug in Bovendijks, enkele werden goedgekeurd en de anderen gingen in lange rijen naar verschillende kanten weer naar huis. We vonden dat als jongens wel avontuurlijk.
6
Gelukkig was in ons gezin geen één dienstplichtig. Broer Geert had zich vrijgeloot en Tinus was wat te smal over zijn borst en daarom afgekeurd.
Bij aannemer Wiersema, villabouw Holwierde In ’t begin 1915 ging ik met aannemer E. Wiersema, die toen in Garrelsweer woonde, naar Holwierde om een villa te bouwen voor dhr. Oosterhuis. Architect was T. van Hoorn, die toen ook in Holwierde woonde. ’t Was een mooi werk, waar ook een flinke groep personeel bij werkte, voor mij wel wat te leren.
Bij aannemer Wiersema, boerderijbouw Zuidlaren Later moest Wiersema een boerderij bouwen op stichting ‘Dennenoord’ Zuidlaren. De eerste keer dat we er kwamen, Wiersema, Derk Mulder, ook uit Garrelsweer en ik, liepen we over het terrein van de stichting. Uit een zijlaan in het bos kwam een man met een grote kruiwagen, in een ‘gestichtspak’ ’t was dus een patiënt! We voelden ons niet zo rustig. Je wist nooit hoe zo’n man op ons als vreemden zou reageren. Hij bleef staan, keek ons eens goed aan, en zei: “Dag Wiersema!” We wisten niet wat we hoorden en Wiersema zei ook niets, en zei even later tegen ons: “Hoe kan die man mij kennen, ik heb hier geen bekenden op de stichting!” We gingen naar het terrein, waar de boerderij zou worden gebouwd, om ruimte te maken voor het plaatsen van keten en alle hulpmateriaal. ’s Middags kwam dezelfde man met zijn kruiwagen langs ons terrein. Wiersema en wij ook waren al wat gewend en hadden al meerdere patiënten gezien van de buitenploeg die op het terrein werkte. Wiersema vroeg hem: “Kent u mij?” “Nee”, zei hij “maar ik zag een grote man met 2 jongeren deze kant opgaan, en ik had in de krant gelezen, dat Wiersema de aannemer van de boerderij was, en dus was U toch Wiersema?” We begrepen nu wel, dat ook de patiënten wel goed bij waren. We hebben tijdens de bouw van de boerderij heel wat gezien en geleerd, ook van de verplegers en ook van de patiënten, die wel min of meer ‘krank’ zijn, maar daarom dezelfde mensen zijn als ieder ander, met hun moeite en zorgen, maar ook met hun lichtpunten in ieders leven. Toen was de afstand van hun tot de anderen in de gewone maatschappij nog te groot. Het was een mooi werk, die boerderij. De architect was de heer Hoeksema van Groningen en opzichter een zekere Katerberg. De laatste had er heel weinig verstand van, en was nog eigenwijs ook. Eerst liet Wiersema hem zijn gang gaan, maar toen hij niet wist, hoe men aan een bouw begint, door waterpas bouwplanken aan te brengen en daarop alle afmetingen voor het plaatsen van muren etc. aan te geven, was het met zijn leiding afgelopen. Wiersema zei kort: “Jongens, bouwplanken zetten!” Zo had Katenberg het nog niet meegemaakt, hij wist ook van constructies van de kap enz. niets af en het werk is niet zo geworden als het hoorde. Broer Geert heeft de opzichter nog wel eens geprobeerd wat van het werk te leren, maar veel hielp het niet want daar was hij te eigenwijs voor. Derk Mulder en ik waren samen in een kosthuis bij de fam. De Jong. Hij was ook verpleger op Dennenoord. We hebben in dat kosthuis wel eens wat beleefd. Als hij dagdienst had en ’s avonds en ’s nachts thuis was, was er goede orde en regel. Maar als hij nachtdienst had was het niet altijd in orde. Zijn vrouw had geen regel, was niet te netjes
7
ook niet voor het eten, maar enfin, men moet het niet te precies nemen. Geert was in de kost bij neef en nicht, Simon van Eerden en Frederika Land. Hij was op ’t kantoor van de stichting en later administrateur. Hoofd van Dienst. Hij was toen in militaire dienst in de mobilisatietijd.
Bij aannemer B. Bakker, scholenbouw Norg Toen deze boerderij klaar was, kreeg ik een andere baas. Ik ging met aannemer Berend Bakker van Onderdendam naar Norg. Hij had een vergroting van een openbare school aangenomen. Hij was ongetrouwd en samen gingen we in een kosthuis bij het enige Geref. gezin in Norg. Wed. de Jong. Hij was onkerkelijk, maar deed dit om mij, en luisterde ook mee, als juffr. de Jong aan tafel de bijbel las. Het was een moeder met een 18 jarige dochter Marchie. Architect van het werk was dhr. Van ’t Hof, de gemeente-opzichter, een goede vakman. Het werk werd prima, zelfs het metselen werd volgens verdeellatten en kopverdeling gemaakt. Bakker was wel een gezellige baas, en Marchie de dochter, mocht graag met hem stoeien. Moeder de Jong mocht ik wel, maar de dochter liever niet. Moeder de Jong vroeg mij eens, of ik wel met Marchie naar een jongelingsfeest wilde naar Een, een plaats op enige afstand van Norg. Ik kon van hier gemakkelijk vrijkomen. Ik liet haar een foto van mijn meisje uit Stedum zien. Ze had ook al eens gezegd, dat ze voor haar dochter graag een vakman als man zou hebben en geen boerenjongen. Toen we bijna weer vertrokken en het werk klaar was, had Marchie toch maar verkering met een boerenjongen.
Bij aannemer H. Bos, werken in Groningen Verder ben ik bij aannemer H. Bos van Stedum in dienst geweest bij werken in Groningen, de bouw van een winkel in de Grote Kruisstraat, dito van een zuurtjesfabriek van de heer van Kollum in de Boteringestraat en ook het afbreken van een grote molen in Helpman van Gebr. vd Molen, zwagers van U. Bos. Toen was ik in de kost bij neef Abel van Eerden en nicht Antje Land in de 2e Willemsstraat. Dit was een goed tehuis.
In militaire dienst naar Woerden Omdat ik goedgekeurd was voor de dienst, moest ik in de winter 1917/1918 opkomen. Ik was ingedeeld bij de vestigingartillerie en we gingen met ongeveer 50 man vanaf de kazerne in Groningen naar Woerden in Zuid-Holland onder de hoede van 2 sergeants. We kwamen er ’s avonds aan, gingen door de verlichte stad naar de kazerne met houten
Groep Groningers en Friezen voor de Hervormde kerk in Woerden
8
barakken, die op een behoorlijke afstand stond van de plaats Woerden. Dat was weer eens een heel andere ervaring. Uit de gemeente Loppersum was alleen Grieto Bulthuis bij mij, van Stedum Klaas Ekens en van Ten Boer Siebrand Hoving en __Blokzijl__ allemaal Geref. jongens. We waren meteen vrienden en hebben maanden met elkaar opgetrokken. We kregen onze dienst marcheren, theorie karabijn en van 4 verschillende kanonnen moesten we de bediening, de onderdelen en de verschillende soorten minutie leren, en alles wat er bijkwam. Het was in ’t burgerleven niet zo best in die jaren. Alles distributie en anders veel te duur om bij te kopen. Wij hadden het wel goed en hadden weinig zorgen. Er waren heel wat jongens, die al meer dan 3 jaar in dienst waren. Die werden weer afgelost door anderen, die eerder vrijgeloot Groep Groningers en Friezen, met boven van links naar waren, de zgn landstormers. rechts: Blokzijl, Siebrand, ik, Grieto en Klaas Daar was broer Geert ook bij, die toen in Limburg lag, Klaas Ekens en ik kwamen bij de opleiding, waren na ± 8 weken in dienst korporaal en gingen verder voor onderofficier. We hadden als soldaat f 2,60 per week en nu als korporaal f 3,75, voor ons toen een heel verschil, we huurden een kamer met 4 man, waar we gezellig konden zitten en koffiedrinken. Onze opleiding duurde de hele zomer van 1918. Toen kregen we de spannende tijd van de omwenteling in Duitsland met de vlucht van de keizer naar ons land. Het leek er op dat zoals Mr. Troelstra in de 2e kamer zei, dat de revolutie niet bij onze grenzen zou halt houden. Er kwamen relletjes onder de militairen in Harskamp. Het leger zou, volgens Troelstra, met de arbeiders in opstand komen en de macht overnemen. Koningin en regering konden wel gaan vluchten juist als de Duitse keizer. Bij ons was het ook bij lange na niet rustig en wonderlijk was dat, we zagen bijna geen officieren meer, die speelden al verstoppertje. Een officier, luitenant Hartens, was wel overal en vooral onze eigen sergeant majoor instructeur Walraven, de leermeester van onze groep van ± 50 jongens. Eerst even over onze majoor! Dat was nog Als korporaal (vierde van links) van de eerste eens een kerel! Hij keek scheel, had keer wachtcommandant in Woerden helemaal geen militair uiterlijk, zette zijn voeten schuins naar buiten, was daarom niet toegelaten voor de officiersopleiding ofschoon zijn vader officier was geweest. Een man van wel 55 jaar. Maar een die rechtuit ging. Als bij de theorie het begrip, ‘liefde voor het vaderland en voor de koningin’ te pas kwam, zei hij precies zijn mening, hoe en waarom hij daar ten volle achter stond! Ook op godsdienstig gebied vertelde hij van zijn gereformeerde beginselen. Hij kon met tact met alle jongens omgaan.
9
Een voorbeeld: we kregen elke week een middag zangles van een militaire zangleraar met een pianist. Die pakte dan zomaar iemand uit de groep die dan alleen moest zingen bij de piano. Op een keer vroeg hij vrijwilligers hiervoor en dan wilde hij alle nummers uit ons boekje laten zingen. Een van de eerste nummers was ons ‘Wilhelmus’. Hij vroeg wie dat wilde zingen, niemand wilde. Hij vroeg het een paar keer – nog niemand. Toen kwam ‘onze’ majoor naar voren, ging op de tribune staan voor de hele troep en zong uit volle overtuiging, -dat hoorde ieder- en toen kwam ook: “Mijn schild en de betrouwen, zijt Gij o God, mijn Heer!” ’t Was eerst doodstil en toen een daverend applaus! Ieder wist het, ’t is echt, hij meent het – hij gelooft wat hij zingt! Geen wonder, dat hij niet wegkroop, toen er een revolutie dreigde. Hij regelde alles en overal. De wachters op het station, bij de kanonnen en bij de munitiebergplaatsen en waar het maar nodig was. Op een avondappèl werd bekend gemaakt, dat de toestand zorgelijk was en dat de regering vrijwilligers opriep, die achter de regering stonden en de bestaande orde wilden helpen handhaven ‘regeringsgetrouw’ zijn dus!
Revolutie poging 1918 Niemand had ook maar enige verplichting. Ieder was en bleef vrij! Die regeringsgetrouw was moest zich de volgende dag opgeven op het buro. Er zou niet verder over gesproken worden. We waren toen ± 300 korporaals, bijna klaar voor onze sergeantopleiding, dus allemaal goed geoefende jongens! De volgende dag gingen meer dan 200 hiervan zich vrijwillig melden als ‘regeringsgetrouw’. Dat had, denk ik, haast niemand verwacht. Ik heb dat ook gezegd tegen die jongens, die nogal tegen de dienst en tegen ‘de hele rotzooi’ kankerden, dat ik van hen dat niet verwacht had en dat dat toch ook niet met hun eerder gekanker klopte, dat ze zich vrijwillig opgaven. Hun antwoord was ongeveer: “Als ze de boel, de koningin en de regering, willen wegjagen dan zijn wij er ook nog!” En we waren dicht bij Den Haag! Ze konden ons vlug krijgen! Gelukkig, Duijmaar van Twist riep de Vrijwillige Landstorm in ’t leven, en de reeds afgezwaaide militairen in Groningen, Friesland en Brabant en Limburg en waar vandaan ook , trokken hun militaire pakje weer aan, pakten hun geweer en reisden naar Den Haag. Onze koningin kreeg de zo bekende huldiging op het Malieveld en de revolutie bleef bij onze grenzen staan en Troelstra moest erkennen, dat hij zich ‘vergist’ had. Ook bij ons in Woerden sloeg de stemming ineens om. Geen zorgen meer, daarom nu feesten! En het was een wonder, alle officiers waren zo maar weer boven water en natuurlijk vooraan. Zij gaven de toon aan. Een piano op een platte wagen voorop en daarop volgden de elite met de sterren. Onze majoor met zijn troep achteraan evenals die eenvoudige luitenant Martens, die in de afgelopen zorgvolle dagen, alleen de leiding hadden. Die konden de anderen nu bij ’t feesten niet gebruiken, zij waren nu weer de leidinggevende mannen. Maar ze waren bij ons, de jongens, die het meegemaakt hadden, heel weinig in tel. We deden ons examen en bijna allen slaagden, we gingen van Woerden naar kamp Oldebroek, maar omdat het in november demobilisatie was en dus alle extra troepen met groot verlof naar
10
huis gingen, was er voor ons haast geen werk. We bleven ook in Oldebroek in opleiding of eigenlijk we kregen wat hoger krijgsonderwijs van een kapitein zelf, en dat was bij de vestingartillerie al een hoge, omdat er niet zoveel van waren. Om die tijd werd de vestingartillerie opgeheven als verouderd en werden wij ingedeeld bij de veldartillerie. Tot aan die tijd was dat het verplaatsbare legeronderdeel kanonnen met paarden gespannen, later met tractoren. Het kampterrein van Oldebroek was vooral oefenterrein van de artillerie. Zo waren we ineens allemaal wachtmeesters bij de veldartillerie geworden. Maar ’t was geen mobilisatie meer, ’t was vredestijd geworden en oefenen met kanonnen was er niet meer bij. We kregen andere functies. Ik werd helemaal alleen naar Halfweg gestuurd, tussen Amsterdam en Haarlem. Allen per trein met al mijn spullen. Je hebt dan toch wel een wat eigenaardig gevoel, anders ben je nog bij kameraden en verdere bekenden en dan moet je maar afwachten waar je terecht komt en wat je werk is en met wie je moet omgaan. Maar, zoals altijd word je dit gauw gewaar. In Halfweg stonden aan het water een aantal houten barakken, waar ook een groot aantal militairen in hadden gelegen tijdens de mobilisatie. Dit kamp was geheel met hoge hekwerken afgesloten met wachtlokalen en bureaus enz. een groot terrein dus. Dit kamp was nu een demobilisatiekamp geworden, waar alle mogelijke goederen werden opgeslagen, in afwachting wat er verder mee gebeuren moest. Van alles werd daar aangevoerd: kanonnen, munitie, karabijnen en revolvers, maar ook alle soorten paardentuigen, dekens, fietsen, kaarsen, carbid enz. Ik heette parkmeester, oftewel in burger pakhuischef en had 2 loodsen tot mijn beschikking. Er waren nog 5 van dezelfde functie, geloof ik. Toen ik daar in Halfweg kwam, merkte ik al direct de 1e dag, dat er weinig orde en regel was, ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen. Er waren ongeveer 30 sergeants, maar van de officieren zag je niets. Je meldde je op het buro en je plaats werd aangewezen en je moest zelf maar zien. Er was een sergeant die ik kende, die bij onze troep een jaar geleden korporaal was. ’t Was een vrijwilliger die al jaren in dienst was en die stelde zich uiteraard ver boven de rekruten, die pas komen kijken. Hij was bevorderd tot sergeant, wat voor hem heel wat meer betekende dan voor ons. De anderen waren mij allemaal wildvreemd. Er waren heel wat bij die in dienst bleven, omdat ze in de burgermaatschappij geen plaats konden krijgen. Er was ook geen regeling bij ’t eten, geen eetzaal, elk ging maar zitten waar hij wilde. Dat was ik tot die tijd niet gewoon. Voor het eten deed ik een stil gebed en juist in die tijd, waren er een paar die extra lawaai maakten. Ik maakte er geen aanmerking over, maar de mij bekende collega wel op zijn eigen brute manier: “Kunnen jullie je smoel niet houden, als een ander zijn godsdienstplichten vervult of heb je nooit zoveel fatsoen geleerd?! Ik wil jullie wel even vertellen, dat Van Eerden vanaf de 1e dag in dienst dit heeft gedaan. Ik was als korporaal bij zijn groep.” Hij was een erg goddeloze vent en ik had nooit gedacht dat hij in dat opzicht zo uit de hoek zou komen. Het bleek me toen, dat er geen enkele van de anderen was die voor en na het eten bad. Dit had echter nog een gevolg, want een paar dagen later waren er toch een paar, die het ook deden. Maar toen kregen ze van mijn verdediger vanuit een andere hoek. Hij zei: “Begin
11
jullie nu pas met die flauwe kul! Je bent hier al weken geweest! Jullie God hoort je nu toch niet meer!” Dat kwam door hun eigen laksheid. Iets over bidden bij ’t eten in militaire dienst zoals het toen was tenminste. Als het eten aan de tafels werd verdeeld en allen zaten, werd er eerst door de sergeant van de week stilte gecommandeerd, zodat ieder gelegenheid kreeg om te bidden en anderen zolang stil waren, tot de order kwam “Doorgaan!” daar werd goed de hand aan gehouden. In Oldebroek, waar honderden lagen werden ze eerst allemaal bij elkaar gebracht waar het eten in hoeveelheden werd uitgedeeld en voor dat de uitdeling begon werd ‘stilte’ gecommandeerd, en als het niet direct absoluut stil was, werd de tijd van stilte zoveel langer genomen, zodat ieder direct stil was. Na het eten ging ieder zijn gang, maar van ’t begin af, zagen we wel die er ook na het eten dankten. Zodoende gaf het geen moeite om met bidden en danken voor je beginsel uit te komen. Daarom was het voor mij in Halfweg wel ongewoon. Verder kon je ’s avonds precies als in Woerden en Oldebroek naar het Chr. Militair tehuis gaan en kreeg je wel kennissen. Ik had eigenlijk mijn eigen werk. Aanvankelijk waren er een groot aantal onderofficieren en ook wel officieren, wat die allemaal deden weet ik niet, omdat er geen normale dienst werd gehouden, vooral alleen wachtdiensten bij ingangen, gebouwen en kanonnen enz. Die soldaten, de jongens, moesten ook voor mij en de andere ‘parkmeesters’ werken wagens van station halen, die dan weer geladen werden enz. Maar als 30 jongens een lege wagon moesten duwen was het niet zeker, dat er beweging in kwam, want ze hadden er geen zin in en ze kregen er ook niets voor. Als ze nu eens een of twee gulden in de week meer kregen of zo zeiden ze een paar dagen verlof meer. Maar, zo praktisch was de legerleiding nu eenmaal niet, dus militairen weg en burgerwerklui er voor in de plaats. Ik kreeg 5 man tot mijn beschikking, die 50 cent per uur verdienden en dat ging van beide kanten prima. We werkten van 8-12 en van 1-5 en ik had net een burgerbetrekking, met een salaris van f 90,- per maand en alles vrij. Voor mijn afzwaaien uit de mil. dienst heb ik nog van 2 officieren een getuigschrift gekregen, dit was in ’t laatst van juli 1919. Die van Commandant Buleë heb ik op de volgende bladzijde ingeplakt.
12
Voor middageten ging ik naar Halfweg bij een zekere Verburg, waar in de voorkamer elke middag na 5 uur de tafel keurig in orde was. Er waren in het kamp een 30 onderofficieren die niets anders als de vrachtdienst deden, dag en nacht op de fiets het kamp rond 2 aan 2, maar toch werd er wel gestolen. De luitenants verschoten alle munitie voor revolvers. Zelf heb ik ook verschillende diefstallen meegemaakt b.v. een treinwagon, waarvan de zegels verbroken en waaruit wel 100 paardendekens (nieuw) gestolen waren enz. Er zal van al die voorraden wel niet veel zijn overgebleven, hopen kleren en schoenen, fietsen en dan kapotte blikken vaten carbid, dat geweldig stonk en dat ook vanzelf verteerde. Ik heb mijn werk gedaan voor mijn gedeelte, om het bij elkaar te brengen te noteren enz. Geregeld ging ik met verlof, hoe vaak weet ik niet meer, vanuit Woerden wel, want toen hadden we om de 6 weken officieel 6 dagen verlof + dan een zaterdag en zondag, dus een volle week, maar onze majoor Walraven heeft gezorgd dat we om de 3 weken, 3 dagen + zaterdag en zondag hadden, omdat we bijna allemaal Friezen, Groningers en Limburgers waren, die zo ver moesten reizen, en die daarom tussen het verlof niet met een weekend konden, om de tijd en de kosten ervan. Verlof ging met een vrijvervoerkaart maar verder niet. Wat een andere toestand, toen als later en nu.
Met groot verlof: weer burger In ’t voorjaar 1919, was het laatst van juli, ging ik met ‘groot verlof’ en was ik weer burgerjongen in plaats van militair. Wat ik 1.5 jaar was geweest.
13
Ik was er nog goed en betrekkelijk vlug afgekomen, er waren anderen, die wel 3 of 4 jaar in dienst geweest waren. Bovendien had ik financieel niets te klagen gehad en kreeg mijn salaris ook nog een paar maand doorbetaald. Daar had ik nog een aardig gevalletje mee! Ik moest via het gemeentehuis dit geld ontvangen 1e maand vol, 2e maand ¾ en 3e maand ½ salaris, was f 280,00 plus nog f 40,00 kledinggeld, wat elke militair kreeg bij groot verlof. Ik ging dus naar ’t gemeentehuis om dat te bespreken maar kreeg van de gemeentesecretaris Berghuis te horen, dat dit niet voor mij gold, want mijn ouders konden best voor mij zorgen. Ik heb geprobeerd hem duidelijk te maken, dat dit geen ondersteuning was, maar een wettelijke regeling van het rijk net zo safe als het salaris van hemzelf bijvoorbeeld. Hij wou niet meewerken en ook geen formulieren opsturen ervoor. Dat heb ik daarom zelf maar gedaan, eerst ze aangevraagd, ingevuld en teruggestuurd en ja hoor! Heel vlug kwam er bericht van ’t gemeentehuis dat ik f 220,00 kon ontvangen. Wat keek die Berghuis vervelend! Toen heb ik hem nog weer een beetje geplaagd – ik had mijn eigen platte pet verloren in dienst. Een dekschuit met kanonnen was op een zondag los geraakt en ik had met een paar man ze weer op de plaats gebracht, maar door de harde wind kwam mijn pet in het water en zonk. Omdat dit in diensttijd was gebeurd, vroeg ik hiervoor f 15,00 vergoeding bij het ministerie, wat ook direct werd toegestaan en Berghuis moest mij dit weer uitbetalen. Pech voor hem!
Bij aannemer E. Wiersema, bouw in Zandeweer Ik was weer burger en moest wel allereerst een fiets hebben en die waren bijna helemaal niet te koop, want alle ijzerwerk was geweldig duur. Draadnagels kosten toen f 5,00 per kilo en voor de oorlog in 1914 f 0,10 per kilo. Mijn fiets kostte f 148,00 maar zonder banden. Gelukkig had ik die geruild met een paar heel oude, van mijn militaire voorraad, met medeweten van mijn chef en had 4 goede banden er voor. Fietsen moest men steeds en overal heen, waar ik ook heen ging, eerder naar Zuidlaren, Groningen en Norg en waar dan ook, alles ging op de fiets. Dus dat moest ik nu ook weer. Voorlopig elke dag naar Zandeweer. E. Wiersema moest voor zijn broer daar een huis met schuur bouwen, wat ik heb uitgevoerd en geregeld. ’s Middags at ik bij de bejaarde ouders van E. Wiersema en heb met zijn vader wel ernstige gesprekken gehad.
Bij aannemer Bos en Wiersema, Woningbouw Groningen Later in 1919 hadden Bos (Stedum) en Wiersema (Loppersum) een voor die tijd groot woningcomplex (het rode dorp) van meer dan 200 woningen aangenomen achter het slachthuis aan het Damsterdiep te Groningen voor de gemeente Groningen. Hoofdopzichter de heer Menkveld. Broer Geert was in mei 1919 getrouwd en werd op dit werk uitvoerder over een 70 timmerlui. Visser was uitvoerder over de metselaars en Jan de Moor over de grondwerkers en vervoer. Ik moest zorgen voor de distributie van hout en verder bouwmaterialen, waarvoor ik 5 man ter beschikking had en een grote bergloods. Een hele organisatie, die goed liep, maar hier was wel een goed overleg voor nodig.
14
Er was ± 200 man personeel, verder veel hulpmateriaal, verplaatsbaar spoor met diverse soorten lorries en dan een aantal paarden, die ook steeds verzorgd moesten worden. Broer Geert en uitvoerder Visser kregen een dubbele noodwoning op het werk en ik was bij Geert en Heintje in de kost, en fietste elk weekend naar huis en naar Stedum heen en terug.
Bij aannemer Bos, uitvoerder herenhuizen Groningen Later werden er nog 26 woningen bij aangenomen en toen het rode dorp klaar was, ging ik als uitvoerder bij Bos bij de bouw van herenhuizen aan de Wassenbergstraat achter de Kraneweg. Dat was een mooi werk. Bos woonde toen al enige jaren aan de Heereweg Groningen. Zijn broer Geert was ook uitvoerder maar had er niet genoeg verstand van, en het personeel wist vaak niet wat ze moesten doen, omdat hij niet vroegtijdig zijn orders gaf. Mijn nieuwe kosthuis was bij de familie Jeronimus, Heereweg 82. De man was toen ze trouwden 49 en zij was 23 jaar. Hij had eerder ook al verkering met haar moeder gehad. Ze hadden een jongetje van 3 jaar. Het was wel een wat ongewoon stel mensen! Hij had een grote tuin en verkocht zijn producten aan winkels en venters. Het waren Darbisten of zoals zij zichzelf noemden ‘vergadering van de gelovigen’. Ze stonden in veel opzichten tegenover de kerken, hadden geen ambten, geen gebouwen enz. hielden vergaderingen als groep aan huis en hadden zogenaamd geen voorganger, maar vaak was toch dezelfde aan het woord, die het best spreken kon en het meest ontwikkeld. Maar, als de Geest door iemand sprak moesten de anderen ‘zwijgen’ zoals er ook in de bijbel staat. We hebben heel wat gesprekken over een en ander gehad. Met hem kon je best praten, ook al had hij heel andere opvattingen. Toen ik er nog maar kort was, vroeg hij mij, of ik wel bekeerd was, want bij hem was bekering nummer een en zich voegen bij de broederschap nummer twee! Daar hebben we wel vaak over gepraat. Ik heb ook wel eens een vergadering van hun groep meegemaakt en hij kon ook kritiek verdragen. Op die vergadering was een mijnheer uit Dordrecht, die eigenlijk steeds aan ’t woord was. O.a. vertelde hij ook van zijn dochter, waarbij uit het verhaal bleek, dat zij, hoewel ze volwassen was, zelfs onderwijzeres aan een Chr. School, niets wist van het geslachtleven van man en vrouw, waarmee die mijnheer wilden aangeven hoe rein zijn dochter was opgevoed. Het paste mij als gast niet om er direct wat van te zeggen. Maar de volgende dag heb ik er met Jeronimus een gesprek over gehad. Eerst wou hij de spreker nog verdedigen, maar ik vroeg hem, of dat meisje dan nog nooit begrepen had, hoe Jezus was geboren terwijl ze onderwijzeres was. Hij gaf me toen gelijk. Hij was een beste ook wel vrome man, maar zijn jonge vrouw was als kostjuffrouw maar slecht. Het eten was niet zo best, en op netheid kreeg ze ook geen hoog cijfer. Later werd het wat beter. Toen we op 10 september 1920 verloofd zijn hebben we op mijn kamer gegeten en ’t was toen prima!
Studie enz. De jaren 1914 en 1915 ging ik ’s winters 3 of 4 avonden naar de tekenschool in Loppersum (misschien in 1916 ook) van 7 tot 10 uur ’s avonds.
15
Eerst gaf E. Rozema ons les en later architect T. van Hoorn. We leerden eenvoudig bouwkundig tekenen en constructies enz. Een hele tour op de fiets, weer of geen weer en dan na het werk, met de lange fietstochten overdag. In die tijd had ik ook steeds een schriftelijke cursus gevolgd voor z.g.n. ‘Algemene ontwikkeling’. In mijn kosthuizen in Zuidlaren en Norg enz. was ik steeds met lessen in taal, rekenen, meetkunde en algebra bezig, dan wist ik ’s avonds wat ik doen moest.
Tonnis Klaas van Eerden, 14 juli 1917 Foto Steenmeijer, Groningen
In 1920 en na mijn militaire diensttijd was ik aan een cursus van PBNA te Arnhem begonnen, die toen nog maar kort bestond. Vooraf had ik ook 2 winters tekenles gehad van arch. Van Hoorn te Loppersum, gewoon de hele dagen op ’t kantoor. Je deed dan ook wel werk voor hem, voor werken die nog uitgevoerd moesten worden. Zo’n 6 á 8 weken per winter waarvoor je ± f 6,00 per week lesgeld betaalde, dit was wel praktisch onderwijs en je leerde ook goed tekeningen ‘lezen’. Eigenlijk was je al tekenaar, want je kreeg een opdracht om een tekening te maken van een onderdeel van het nog te bouwen werk. Zo maakte ik een tekening van een loopbrug, met steekwerk in de leuningpalen, zoals ik het zelf had bedacht, en toevallig moest ik later bij dat zelfde werk de brug ook zelf maken en de versiering ook zelf aanbrengen. Ook maakte ik bij arch. Van Hoorn een kapplan van een villa, waar hij opzichter was geweest, een nogal bewerkelijk kap, met torentje en veel hoeken enz. Je kreeg die tekening mee, zodat ik ze later bij sollicitatie kon laten zien.
16
Ons verder studeren was heel wat moeilijker dan voor de leerlingen van de latere technische scholen die bovendien geen of weinig lesgeld betaalden. Ik moest alles zelf betalen, want vader en moeder hadden broer Tinus voor onderwijzer laten studeren, zodat ze het wel welletjes vonden en ik kon toch als timmerman mijn kost verdienen. Vader vond het wel mooi, dat ik verder wilde maar moeder vond het onnodig en zei wel eens, dat ik ook toch best gemeentetimmerman kon worden. Dit was echter helemaal mijn plan niet.
Sollicitaties voor opzichter-tekenaar In de tijd, dat ik uitvoerder bij aannemer Bos was (in 1920 we zijn toen verloofd 10 september 1920) ging ik solliciteren naar de functie van opzichter-tekenaar. Eerst bij het arch. Buro Kuiler en Drewes in de Tuinbouwstraat. Ik moest op het bureau komen en de heer Drewes stond mij te woord. Hij zei: “Dus U wilt opzichtertekenaar worden? Hebt u vermogende ouders, want u zult eerst een tijd geld moeten bijbetalen, om hier op ’t kantoor te mogen werken.” Zo stonden de zaken in die tijd! Ik heb gezegd dat ik geen vermogende ouders had, maar ook, al had ik die, ik toch geen gelden van mijn ouders zou aannemen, omdat ik voor mijzelf wilde zorgen. Daarmee was ons gesprek ook meteen afgelopen. Kort daarop, vroeg arch. Van Elmpt van de Pelsterstraat een 2e opzichtertekenaar voor woningbouw. Ik solliciteerde weer en kreeg bericht dat ik op een avond bij hem aan huis moest komen, met tekeningen en voor nadere inlichtingen. Dus naar de Pelsterstraat! Een groot deftig huis, hoge stoep met dubbele deuren en ook een hoge baas. Een grote deftige heer! Ik kwam in de voorkamer, hij bekeek mijn tekeningen die ik b.v. bij arch. Van Hoorn gemaakt had en vroeg “Hebt u die zelf getekend?” en vroeg verder naar mijn levensloop en werk enz. Hij was een echte aristocraat, weinig woorden, korte zinnen. Ik vertelde dat ik uitvoerder was enz. en een salaris had van f 200,00 per maand en PBNA studeerde. Hij vroeg: “Wat dacht u verder van salaris?” Ik zei, dat ik graag mijn kostgeld f 60,00 en lesgeld f 10,00 per maand zou willen verdienen, maar ik wist niet of dit zou gaan. Hij zei: “We zien wel, U kan maandag wel eerst op ons kantoor hier komen en gaat dan later naar het bedoelde werk.” Alles kort en vlot.
Aanstelling als opzichter-tekenaar Ik kon van aannemer Bos wel vrij en ben toen de volgende maandag opz./tekenaar geworden. Eerst tekenaar op zijn kantoor bij de cheftekenaar G. Voort en 1ste tekenaar Mulder, prettige omgang! De grote baas (letterlijk en figuurlijk) was rooms-katholiek en had ook daarom, maar ook om zijn werk, voorrang bij roomse kerken en scholen en grote zaken. Er was toen veel werk, grote winkels, Meijering, CenA, de bank Fries Groningse Hypotheekbank aan de Heerestraat enz. Hij had toen 12 opzichters boven eigen kantoorpersoneel. Ik moest de eerste dag een luifeldakje tekenen boven een heiligen beeld aan de buitenmuur van de R.K. kerk te Wehe. ‘k Had er geen snars verstand van. Maar met wat hulp van de chef kwam het klaar.
17
Bij woningbouw aan de Atjehstraat Groningen Na een korte tijd ging ik naar het werk aan de Atjehstraat, Borneostraat enz. in de buurt van de Korreweg. Mijn werk was hoofdzakelijk werktekeningen maken van kozijnen enz., winkelbetimmeringen (op de hoeken van de straten waren winkels) en kapconstructies, hiervan heb ik een tekening van meer dan 4 M lengte gemaakt enz. De 1ste opzichter was J. van der Laan, ik 2e opz. en voor betonwerk en specietoezicht was Van Capelle. Van der Laan socialist onkerkelijk, ik gereformeerd en van Capelle, Chr. Geref. Maar we konden heel best samen werken. ’t Was er gezellig! ’t Was een groot werk. Aannemers waren Dijkman en Zwarts, van Groningen eerder van Uithuizen, uitvoerders Michiel Zwarts en L. van Deel. Er was een goede samenwerking, behalve met aannemer Zwarts, die probeerde de zaak te bedriegen. Hij bood van Capelle dubbel loon aan als hij niet goed wilde toezien en de beton en specie slechter gemaakt kon worden, maar daarvoor had hij de verkeerde man getroffen, die juist strikt eerlijk was en naar zijn geweten handelde. Ik kreeg het ook met hem te doen. Overdag behoefde ik geen opzicht te houden, maar ’s middags van 12 tot 2 uur, als Van der Laan naar huis ging, moest ik zo nodig op het werk zijn en toezien. Op een middag was er een ploeg arbeiders bezig om zand te kruien voor aanvulling in een grote winkel. Er ging er eens kijken en zag dat het met opzet fout ging en ik zeg tegen de jongens (die me allang in de gaten hadden) “Jullie zijn zeven man aan ’t kruien en één man aan ’t stampen, je moet het juist andersom doen, één man kruien en zeven man stampen!” Half gekheid natuurlijk, maar ze begrepen mij best. Meteen was Zwarts op ’t toneel! “Wat most doe hier?” zei hij botweg. Ik zeg: “’t Zelfde wat u ook hier doet, zien hoe het werk gemaakt wordt.” Hij weer: “’t Wordt goud stampt!” Ik zo en stampte tot bijna de knie in ’t zand. Hij wond zich erg op, want ik bleef kalm, en dat paste hem niet. Even later gaf hij mij met zijn wandelstok een klap op mijn schouder en daarop ging ik naar mijn tekenkantoor. De arbeiders waren meteen ook vertrokken. Toen de beide andere heren na de middag terug kwamen, heb ik het geval verteld en Van der Laan ging direct naar ’t kantoor van arch. Van Elmpt om te vragen, Zwarts van ’t werk te verwijderen. Maar de grote baas wist alles al. Toevallig woonde de chef tekenaar Voort vlakbij de plaats, waar het gebeurd was, en mevrouw Voort had alles gehoord en gezien en aan haar man
18
verteld, die het na de middag direct aan de grote baas had doorgegeven. De heer Van Elmpt was erg boos. ’s Middags kwam hij op ons kantoor en liet Zwarts komen. Dit werd ‘van dik hout zaagt men planken’. “Hoe durft u een ambtenaar van mij, te molesteren op mijn eigen werk?” De grote baas zag het van zijn kant! Zo ging het door: “Of hij dan niet begreep, dat hij zo van ’t werk gezet kon worden en helemaal niet weer voor ander werk in aanmerking zou komen?” En de grote Zwarts, die soms in geklede jas met streepjes broek op het werk liep, met de bewuste wandelstok met zilveren knop? Hij zat te huilen als een kind! Hij zei, dat hij soms veel te driftig werd en dan verkeerde dingen zei en deed en dat hij daar later spijt van had. Zijn vader was ook zo geweest. En of ik het hem wel wilde vergeven, dat hij zo tegen mij was opgetreden, het zou niet weer gebeuren enz. enz. Ik vond het een misselijke kerel, maar we moesten verder, dus de zaak werd bijgelegd. En verder, als ik later op het werk kwam, kwam Zwarts direct op mij af: “Is er wat, mijnheer Van Eerden, zegt u het maar!” Je werd er misselijk van! Gelukkig, dat ik met de anderen van het bedrijf goed overweg kon. Zijn broer zei tegen ons: “Laat hij maar weg blijven, hij weet van het werk toch niets af, we kunnen het beter zonder hem!” Jammer, dat die Zwarts ook nog gereformeerd was en zelfs voorzitter van de Chr. Aannemersbond. Geen wonder, dat Van der Laan, de socialist, zei: “Van zulke fijnen moet je het maar hebben.” En hij had in dit geval gelijk ook. Later heb ik Zwarts in de aannemerswereld niet weer getroffen. Zijn compagnon Dijkman werd dit later met Bos en zijn naar Den Haag gegaan waar broer Geert steeds uitvoerder bij hen was. Later na het tragisch overlijden van Bos heeft Dijkman zich teruggetrokken en hebben Geert en een neef van Dijkman, Veltman, hun aannemersbedrijf overgenomen.
Mijn salaris Er was, toen ik werd aangenomen maar even over salaris gesproken, ook toen ik 1 ½ maand in functie was, had ik er nog niets van gehoord. Toen de baas eens weer op het werk was, hij kwam er eens in de paar weken, zei hij: “O nog even over uw salaris, we hadden gezegd van zo’n f 70 á 80 gulden per maand, maar we zullen maar met f 110,- beginnen.” Dat viel dus mee, en meteen wist ik ook dat ik een gunstige beoordeling had gekregen. Het werk ging verder goed en we konden het samen best vinden. Toen ik op het werk, gemist kon worden, vroeg de heer Van Elmpt mij, of ik als opzichter naar Harlingen wilde, bij de bouw van een R.K. jongensschool, alleen als zelfstandig opzichter. ’t Gesprek was weer erg kort. Toen ik graag wilde zei hij: “U gaat er maar eens kijken in Harlingen en met de pastoor kennismaken en een tehuis zoeken.” Toen ik hem later vroeg naar mijn salaris, kwam er “O jah, heb ik nog vergeten! U is nu ervaren opzichter en ontvangt ook ’t zelfde salaris als de anderen fl.200,00 per maand.” Dat was dus in orde, ik wat blij! Mijn leertijd om opzichter te worden, had aan salaris 9 maand keer lager salaris van f 90,00 per maand gekost want voor die tijd had ik als uitvoerder ook al fl.200,00 en kreeg dit nu weer als opzichter.
19
Zelfstandig opzichter-tekenaar, scholenbouw Harlingen In Harlingen moesten we dus een R.K. Jongensschool bouwen aan de Schritsen, op een terrein, dat direct aansloot aan dat van de kerk met bijgebouwen. De kerk en pastorie stonden aan de Noorderhaven. Aan de Schritsen had het schoolbestuur (dit was het zelfde als het kerkbestuur met de pastoor als voorzitter) de bestaande huizen opgekocht en laten afbreken, om het terrein juist aansluitend aan het kerkterrein te krijgen, wat wel veel extra geld kostte. In 1920 ging juist de nieuwe wet van de gelijkstelling van het openbaar en het bijzondere onderwijs in werking. Nu kwamen alle kosten van de bouw van scholen met de terreinen ervoor voor rekening van het Rijk. Reeds voordat deze wet in werking kwam hadden de roomsen reeds een groot voorlichtingsbureau, die de schoolbesturen inlichtingen gaf, hoe ze moesten handelen om van de voordelen van deze wet gebruik te maken. Voor de roomse kerken waren dat geweldige voordelen b.v. de meisjes gingen (ook in Harlingen) naar de kloosterschool en kregen daar van de nonnen onderwijs en de jongens kregen voor kerkgeschiedenis en godsdienst les van de kapelaan. Deze onderwijskrachten hadden weinig of geen salaris, en de door het rijk betaalde salarissen kwamen in de kerkekassen. Onze ‘baas’ was daarom ook volledig op de hoogte met de wetsvoorschriften, want toen later het hele werk klaar was en hij met de gem. arch. van Harlingen alles ging opnemen en overdragen, werden alle kosten ook van luxe bouw en dure terreinen, volledig betaald. Mijn 1ste bezoek in Harlingen. Eerst naar de pastoor! ‘k Zag er wel iets tegen op, in zo’n vreemde bedoening. Een deftige pastorie in oude stijl, een deftige dame aan de deur in lange zwarte jurk met wit afgezet. Dat was de huisjuffrouw van de pastoor, en dan de pastoor in zijn lange rok met zijn wel voldaan vol gezicht. Maar hij was extra vriendelijk en haast al te voorkomend. Hij was ook al bezig geweest om voor mij een prima kosthuis te zoeken, bij een slager dat waren de beste kosthuizen, zei hij. Maar ja, ik moest hem wel even teleurstellen, want ik had in een plaatselijk blad al een advertentie geplaatst en daarop ook al een paar aanbiedingen gekregen dus die moest ik wel eerst afwerken. Ja, dat vond hij ook. Maar mijn bedoeling was om niet altijd met de roomsen te verkeren en die slager was natuurlijk Rooms, dat hoorde ik even later al. Ik ging eerst eens kijken bij de familie Terpstra aan de Zoutsloot; gezin van man en vrouw en volwassen dochter Jo. Ja, hij was bakker en compagnon met een andere, die ook de zaak dreef, De brug over de Noorderhaven waar ik elke dag een paar keer daarom was hij ’s avonds altijd thuis, over liep want de Zoutsloot, waar mijn kosthuis was, lag achter de Noorderhaven een gezellige baas – ouderling in de Gereformeerde kerk. Zij was nogal een dame met een eigen mening, en later bleek mij, dat ze wel wat eigengereid was. Eens op een keer, zei ze, dat als er ook vrouwelijke ouderlingen
20
zouden komen, zij zich daar wel geschikt voor vond enz. De dochter was ook wel een dame, zei niet veel, had later verkering met een zekere Van Loon. De 2 andere dochters waren getrouwd. De ene schoonzoon, Oudes, had een manufacturenzaak. En de andere, Berkhof, was eerste stuurman, later havenmeester. Mijn werk in Harlingen. Er moest een jongensschool van 2 verdiepingen worden gebouwd. Beneden; zeer grote hal, spreekkamer, hoofd, toiletten enz. En achter 2 grote leslokalen: boven: 1 leslokaal voorgevel grote hal, toiletten en achter weer 2 grote leslokalen. Luxe bouw, mooie steen, versieringen van Beiers graniet, brede trappen met natuurstenen enz. Mooi stuk werk! Het werk was publiek aanbesteed en gegund aan de aannemers Kuipers van Dantumawoude. Van de andere percelen herinner ik mij de aannemers niet meer. Centrale verwarming door een Hollandse firma, loodgieters en schilders en elektra meer uit de omgeving. Natuursteenwerkers de firma van der Zee uit Harlingen. Aannemer Kuipers kwam met een stel echte friezen ‘uit de Wouden’, waarvan verschillende geen woord Hollands kenden. Dus ik moest fries leren, tenminste leren verstaan. Ik kreeg eerst mijn tekenkamer in een ‘bijsacrastiek’ van de kerk, waarvan ik door een open naad van het paneel van de deur juist op de ruimte voor het altaar kon zien. Bij sommige diensten lag de pastoor of kapelaan daar dan geknield te bidden of te zingen, met een stel koorknapen achter zich, die ook mee moesten zingen enz. Ze hadden soms balletjes in hun wierookpannetjes en bekogelden elkaar ermee, tot ze ineens weer in hun devote houding met hun handen voor de buik begonnen te zingen! De natuur ging wel eens boven de leer! De pastoor had van achteren geen ogen. In de eerste tijd had ik veel tekenwerk, met een plantekening had ik alleen een geveltekening 1:20, waarvan later bleek dat ze niet klopte, dus die moest ik ook omwerken. Verder plattegronden, kozijntekeningen, kaptekeningen en vooral een tekening van alle natuursteen voor dorpels, gevelversiering, traptreden enz. wat in Duitsland aan de groeve werd bewerkt. Ik ging met deze tekening, waarop alles op millimeter nauwkeurig was aangegeven naar het kantoor in Groningen op een zaterdagmiddag en dacht dat ze deze zouden controleren en dan verzenden, maar de grote baas was wat ziek en ik mocht in de slaapkamer hem de tekening laten zien. Hij bekeek ze en zei: “Het lijkt mij wel goed zo, hier heb je het adres van de groeve in Beieren, zorg maar voor de verzending.” Dus geen controle, alles was voor mijn eigen verantwoordelijkheid, wat mij toch wel wat zorgen gaf. Daarom heb ik alles nog eens goed gecontroleerd en de zaak besteld. Gelukkig kwam alles later goed. Direct in het begin van het werk kregen wij een lastig geval. Er kwam een grote kelder onder het voorgedeelte van het gebouw voor centrale verwarming en kolenberging. Het graafwerk was bijna klaar en de metselaars waren aan één kant al bezig de vloer te metselen van 4 platte lagen, toen we aan de andere kant ineens geen vaste grond meer hadden en ik een lat van 4m lang zomaar in de slappe grond kon steken. Waarschijnlijk de bodem van een vroegere uitloper van de haven. Direct stoppen, metselwerk verwijderen, proefpalen heien pas op 7 á 8m vaste grond. Dat was een lelijk oponthoud en meerdere kosten.
21
De heer Van Elmpt kwam uit Groningen, besloten werd het gehele voorgedeelte te maken met paalfundering met betonbakken. Er moesten ongeveer 100 palen van 8 á 8,5m geheid worden met een stoomheistelling. Om instorting te voorkomen, moesten de naast staande huizen worden gestut en geschoord. Omdat aannemer Kuipers wel liet merken, dat hij het wel goed vond dat alles extra duur zou worden, zorgde hij niet voor een vlotte uitvoering, zodat ik dit zelf moest doen. Even had ik nog iets met mijnheer Pastoor. Hij vroeg mij of ik op zondag op hun vergadering wilde komen, om de heren in te lichten over het een en andere. Ik zei: “Neen, mijnheer pastoor, op zondag werk ik niet, maar ik ben zelfs wel zaterdagavond of maandagmorgen tot uw dienst. Het kan dan even goed!” Hij had niets terug, maar hij heeft het niet vergeten. Later bij heet zomersweer moesten de verdieping betonvloeren steeds nat gehouden worden voor te snel drogen. Ik kwam er op zondag apart voor kijken. De pastoor was er ook en vroeg mij: “Nu werkt u wel op zondag?” Ik zeg: “Dit is noodzakelijk dat eerdere niet!” We konden best met elkaar overweg. De paalfundering en extra betonwerk kwamen klaar en alles kon verder vlot doorgaan. Toen we ongeveer op de helft van de bouw waren werd ook tot de bouw van een gymnastiekschool met zalen en kleedkamers besloten. Dit werk werd ook publiek aanbesteed en aan de laagste inschrijver: P. Frölich te Harlingen opgedragen. Dus weer een behoorlijk groot werk erbij, en gelukkig een prettige aannemer, waar ik best mee overweg kon, dit bleek al heel spoedig. Frölich was een vlotte en prettige man en ook een goede zakenman. Direct in het begin kregen we hier al een bewijs van: De gymnastiekschool was wat peilhoogte betreft 0,40m lager aangegeven dan de jongensschool dit om te bezuinigen, minder metselwerk enz. Hij stelde voor om die 40cm maar te verhogen, hij zou daarvoor geen kosten berekenen. Toen ik hiervoor met de heer Van Elmpt belde, was deze erg verwonderd en vroeg direct: “Maar als hij later toch de meerdere kosten vraagt?” Ik antwoordde dat ik daarvan een schriftelijke verklaring had opgesteld, die hij had getekend, dat was dan geweldig! Later ging Frölich met de heer Van Elmpt steen keuren, per auto (die hij er in Groningen apart voor gehuurd had) en kreeg het klaar, dat hij een andere soort mocht nemen, die wel evengoed, maar veel goedkoper was, dan volgens het bestek gevraagd kon worden. De andere aannemer van de school Kuipers had alles via handelaren gekocht en een hogere prijs betaald. Onze chef Van Elmpt was bij zijn bezoeken in Harlingen veel vlotter dan ik op het kantoor in Groningen gewend was. Als hij zo om de 3 weken een keer kwam kijken, kreeg ik vooraf bericht om hem van de trein te halen. Hij vroeg dan altijd: “Hoe gaat het? Heb je nog wat te vragen?” en als ik dan met de vragen kwam, vroeg hij direct: “Hoe wou je dat zelf oplossen?” waarop ik dan mijn mening zei, die hij vaak direct goed vond. Hij ging dan naar de pastoor koffiedrinken. Hij kwam dan later met de pastoor of ook wel met een of meer van het bestuur op het werk, bezag alles en dan kreeg ik van hem dezelfde aanwijzingen, die we onderweg al hadden besproken en die voor de anderen de indruk gaven dat hij volledig met het werk op de hoogte was. Hij ging dan bij de pastoor middageten en later bracht ik hem weer naar het station. Soms was er nog iets te bespreken, maar regel was haast altijd, dat hij zei: “Ziezo, je redt je wel weer een paar weken!” Toch had de pastoor en het bestuur wel door dat hij er weinig werk voor deed. Een keer waren er moeilijkheden daarover. Toen de gymnastiekschool was aanbesteed, waarbij hij natuurlijk aanwezig was kwam hij in ongeveer 10 weken niet weer, terwijl het hele werk volop aan de gang was. Van de
22
gymnastiekschool was het heiwerk, de betonfundering, alle metselwerk al klaar en stond de kap er al op, toen hij pas voor de 2e keer kwam kijken. Pastoor en bestuur boos! Maar de baas was niet uit het veld geslagen, toen ze daarover aanmerkingen hadden. “Is het werk niet goed gegaan?” “Heb ik niet gezorgd dat mijn opzichter dit werk aan kan? Wat mankeert er aan? Dacht u misschien dat ik om mijn werk hier in Harlingen geen buitenlandse reis kan maken, om ook weer nieuwe ideeën op te doen?” Nee, het bestuur was over het werk tevreden, maar ze hadden gedacht, dat hij toch vaker zelf moest komen. En hiermee was het incident besloten en ging de baas met de pastoor lekker eten! Het was voor mij een mooi werk in Harlingen, waar ik meer dan een jaar geweest ben met veel genoegen. Geen wonder, dat ik er wel het een en ander beleefd heb. Over mijn kosthuis eerst even: Over de bewoners heb ik al iets verteld. Over het huis! De Zoutsloot was eigenlijk maar een brede gracht, met aan weerszijden een kade, betrekkelijk smalle straten. De huizen waren vrijwel allemaal echt antiek, misschien wel een paar eeuwen oud, ons huis ook; de voorgevel recht opgetrokken, met vlechtingen en bekroning van boven. Voordeur breed met bovenlicht, het enige licht in de gang, 2 ramen in de voorkamer met kleine ruiten, (ben er nooit in geweest) kamer en gang was de breedte van het huis. Achter de kamer de trap naar onze kamer voor aan de straat. Verder een grote achterkamer met ramen in de zijgevel naar de tuin. Hier gingen we eten en zaten we vaak ‘s avonds. (Kort geleden heb ik gelezen, dat de Zoutsloot met zijn huizen nu nog zo is gebleven en onder monumentenzorg staat.) Dan over de kost; de verzorging! Die was prima! De tafel was altijd keurig gedekt en van alles voorzien. ’s Morgens en tussen 12 en 1 uur aten we brood enz., om 5 uur half 6, middageten (dan was Terpstra ook thuis) en dan met de koffie ’s avonds om 9 uur half 10, kregen we weer een broodmaaltijd dus 4 x per dag eten. We werden wel wat verwend en het was er goed en gezellig. Er was ook nog een 2e kostganger die de stemming er ook in wist te brengen. Het was Cor van der Sloot: 18 jaar, leerling aan de Hogere Handelsschool in Harlingen. Zijn ouders woonden in Leeuwarden, meen ik, maar hij was ook ‘s zondags bijna altijd in Harlingen. Wij waren samen op de grote bovenkamer, waar aan de zijkanten open bedden waren, met houtsierwerk om de openingen, waarvoor gebloemde gordijnen, alles in oude stijl. We hadden elk een tafel, waaraan we ’s avonds werkten, ik met mijn PBNA-studie en hij met zijn huiswerk, waar hij niet altijd erg veel trek in had. Hij was b.v. ook hopman bij de padvinders, daar deed hij heel wat werk voor. Hij schreef ook (op doorzichtig papier) een blaadje met berichten en instructies voor de jongens, die ik dan voor hem ging blauwdrukken, evenals mijn tekeningen. Er kwamen soms ook foto’s in, leuke blaadjes. Ik was een keer door de pastoor uitgenodigd voor een Op mijn kantoor in Harlingen. Links: Cor van der Sloot kerkdienst ’s avonds, waar een pater sprak, speciaal voor protestanten en buitenkerkelijken. Cor ging met mij mee. Voor de dienst kwam er al een open collecteschaal rond. Cor had zoals altijd, geen geld, ik had maar 2 kwartjes en verder guldens.
23
Ik gaf hem dus een kwartje. Maar toen kwam er weer een 3e collectezak, dus elk een gulden uit mijn zak! Toen kwam de pastoor de kerk binnen, die, toen hij mij zag zitten, mij naar een andere gereserveerde plaats, bracht, en was ik van verder betalen vrij. Maar Cor niet, die moest ook nog voor zijn plaats betalen en hij had niks. Dus hij maakte een kruis en ging op zijn knieën liggen en ging ongestoord bidden. De collectant kon hem daarom niet storen en Cor kwam vrij van de collecte. Toen we thuis waren heeft hij alles nog eens gedemonstreerd op zijn knieën bij de kamertafel en wij hebben er allemaal om gelachen. Hij kon prachtig vertellen en anderen nabootsen. Van de preek van de pater heb ik toch nog wel iets onthouden, hij kon uitstekend preken. Hij verdedigde natuurlijk de roomse leer volgens de bijbel volgens hem. Bijvoorbeeld over de mis en over het avondmaal in de protestantse kerken en hun bewijsvoering. Hij zei: “Jezus zegt nadrukkelijk, Mijn vlees is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank! Dus geen teken of betekenende zaak, zoals de protestanten leren maar waarlijk, dus werkelijk veranderend in Zijn lichaam en bloed, zo staat het in Gods woord!”, zo zei hij het in zijn preek met alle nadruk. Ook over: het geweldige van het priesterambt! Te behoren tot de 144.000 geheiligden uit de Openbaring van Johannes, ‘die met vrouwen niet bevlekt’ zijn enzovoort. Wat een geweldig voorrecht van de ouders als hun zoon de priesterwijding ontvangt. Verder sprak hij over onze flinke jongens en onze kuise meisjes! Enz. Hij stelde het mooi voor, maar toch was ik er niet zo van onder de indruk, want ik wist ook wel, dat de levens praktijk bij de roomsen niet zo geweldig is. Het was hier ook vaak, zo van de kerk naar de kroeg; je hebt je godsdienst plichten weer gedaan dus. Toch heb ik onder de roomsen wel ontmoet die ook als gelovigen leefden, maar bij zo’n groot geheel als de roomse kerk zijn er zeer veel, die maar heel oppervlakkig meedoen. In de laatste tijd in Harlingen zijn Tinus en His nog bij mij op bezoek geweest, ook omdat ze door hun werk, graag de modern gebouwde scholen wilden zien.
Broer Tinus en His op bezoek in Harlingen aan de zijkant van mijn kosthuis, een antiek geval. V.l.n.r.: His, ik, mevrouw Terpstra en haar dochter.
In een leslokaal van de jongensschool. His in functie achter de lessenaar. Opvallend: moderne verticale borden.
De foto’s heeft Tinus genomen, ze zijn nu erg bleek, maar ze zijn nu 60 jaar oud en hij heeft ze zelf ontwikkeld. Voor een schoonzoon van de familie Terpstra, die eerder stuurman was die juist de benoeming had gekregen als havenmeester in Harlingen en dus bij zijn vrouw thuis kon blijven, heb ik
24
een tekening voor een woonhuis gemaakt, maar ik weet niet zeker, of deze ook gebouwd is. Het plan viel nogal in de smaak. Toen ik later in Appingedam opzichter was, heb ik het aan de aannemer Dallinga laten zien, die het voor zichzelf wilde bouwen, waarvoor ik de tekening voor de gemeente-aanvrage in orde gemaakt heb. Later heb ik het zelf gebouwd in Loppersum aan de Wirdummerweg, dat ik aan onderwijzer Timmer verkocht heb, voordat we getrouwd waren. Het stukadoorwerk van het huis in Loppersum werd door stukadoor Smit van Bedum uitgevoerd. Die wou dit ook graag als eigen woonhuis laten bouwen en heeft van mij tegen vergoeding ook een tekening gekregen. Het is dus een vruchtbaar plan geworden, en is gebouwd in Appingedam, Loppersum, Bedum en denkelijk ook in Harlingen. Ik geloof niet, dat het mij later weer met een ander plan is overkomen. Het werk in Harlingen was ongeveer klaar in begin 1921. Aannemer Frölich wilde nog een aandenken en liet een foto van de gebouwen maken, waar wij ook R.K. Jongensschool Harlingen. samen op staan. We hadden prettig Bij rechteringang: Fröhlich, ik en twee schilders e samengewerkt. In de 2 wereldoorlog zijn de gebouwen door een zware bom getroffen en deels vernield. Ze zijn niet weer als scholen herbouwd. Toen ik er later eens geweest ben, leken het pakhuizen of iets dergelijks te zijn. Alleen van de onderste muren was nog wat van de oude te herkennen. Het was een mooi jaar in Harlingen, maar ook hiervan moest afscheid genomen worden. Bij het afscheid van meneer Pastoor, vertelde hij dat ze als bestuur juist de eindrekening van het honorarium van de heer Van Elmpt hadden gekregen, die echt hoog was. Hij vond het geen verhouding, dat de heer Van Elmpt meer dan f 10 000 moest hebben en dat mijn salaris over het gehele werk maar tussen f 2000 en 3000 lag. Ik vond zijn openhartigheid wel mooi, maar er was weinig aan te doen. Bij de heer Van Elmpt was het werk veel minder geworden, zo dat ik direct niet weer ergens geplaatst kon worden. Ik kreeg dus ontslag en moest later maar eens weer komen vragen. Ik was dus weer bij moeder thuis in Garrelsweer wat mij eerst wel vreemd overkwam, omdat ik al enkele jaren van huis was, dus in de week was ik nooit thuis en vanzelf ’s zondags vaak in Stedum.
Weer thuis, nu als tekenaar bij Architect Van Hoorn Maar het duurde maar kort. Een paar weken later vroeg arch. Van Hoorn, een opzichtertekenaar voor villabouw. Ik ging met hem praten en het kwam direct in orde. Ik was er 2
25
winters op het kantoor geweest als leerling maar nu was het anders, hij vroeg mij naar mijn salaris, toen hij hoorde dat ik al meer dan een jaar f 200,- per maand kreeg, vond hij dit wel veel, ook omdat ik de eerste tijd bij hem op het kantoor plannen moest maken, wat hijzelf moest betalen. Als ik voor en bij die villa werkte was f 200,- goed. Wij kwamen overeen, dat ik eerst f 150,- en later f 200,- kreeg. Van Hoorn was een beste kerel! Maar als ik hem tegenover mijn vorige baas stelde dan was hij in veel opzichten juist tegenovergesteld. Geen heer, meer een boer niet vlot, niet scherp, stond niet boven anderen en wist zich vaak geen houding te geven, alles wat de heer Van Elmpt juist heel sterk had. Hij zei direct dat hij het heel druk had, maar ik kwam er om half 3 en toen had hij zijn middagslaap nog niet uit. Hij had in Amsterdam bouwkunde gestudeerd, kon ook wel goed tekenen, maar had geen graad of titel gekregen en wat zo jammer hij was niet scherp en ook niet praktisch. Ik kwam direct op zijn kantoor, en moest een plan maken voor een winkel en woonhuis met werkplaats voor de heer Munting elektriciën te Roodeschool, tekening, bestek, begroting. Op zichzelf wel een mooie opdracht, maar ik had zelf niets met de opdrachtgever besproken en Van Hoorn zei er niet veel over, wat hij besproken had. Enfin, het kwam klaar en het werd aanbesteed later, begroting was ook goed en Van Hoorn ging het uitvoeren. Toen ging ik met hem achter op de motor naar Groningen naar een herenhuis in de Ebbingestraat de familie Elema (een oom en tante van Van Hoorn) Dat hoorde ik direct toen we er waren. Van Hoorn vroeg haar: “Tante, wilt u alles met Van Eerden bespreken, want die maakt het plan klaar. Waarop zij antwoordde: “Maar Tamme, ik heb met jou toch alles overlegd?” “Ja”, zei hij, “ik ben mijn zakboekje kwijt!” Alles op zijn Gronings vanzelf. Hij bleef met zijn oom praten en ik met mevrouw alles zien en noteren en bespreken, wat heel vlot ging. We gingen weer naar huis, maar Van Hoorn heeft over het plan geen woord weer gesproken of overlegd. Hij moest voor die oom en tante ook een garage met bovenwoning voor de chauffeur bouwen aan de Gedempte Boterdiep Westzijde, op de tuin van hun herenhuis. Het waren zeker rijke lui, die familie van hem. Ook deze beide plannen kwamen weer klaar, werden aanbesteed en Van Hoorn vertelde mij alleen, dat mijn begrotingen goed waren geweest. Verder zorgde hij voor de uitvoering en dat ging altijd niet even goed. Bijvoorbeeld in de garage moesten 2 auto’s achter elkaar staan, de deuren moesten dan naar buiten draaien wat normaal is. Hij liet de deuren naar binnen draaien, en daarom kon de 2e auto er niet in. Dus weer veranderen. Extra kosten en wie zal dat betalen? Zoiets had hij nogal vaak. Als hij zelf een bestek schreef en iets vergat, en het later toch wilde hebben, dan zei hij soms tegen de aannemers: “Je weet toch, dat ik het altijd zo maak! En dat je dat er bij moest rekenen.” Dat gaf dan vaak moeilijkheden, door zijn fouten. Ik kon nu aan het plan van de villa beginnen voor de heer Luitje Spithof, aan de Koningstraat te Appingedam. Gelukkig was ik er met Van Hoorn geweest voor bespreking, dus ze wisten ook, dat ik er als opzichter zou komen. Toen ik met bestek en begroting bezig was, kwam mijn salaris ter sprake. Gewoonte is dat de architect dat extra boven zijn honorarium in rekening brengt bij de opdrachtgever. In Harlingen ontving ik het elke maand van de penningmeester van het bestuur. Van Hoorn wilde er niet met de heer Spithof over spreken, zodoende kwam er in het bestek een artikel, dat de aanbestedingskosten en het salaris van de opzichter voor rekening voor de aannemer waren en later op de aanwijs werd vastgesteld, dat dit een bedrag van f 1600 was, binnen 4 weken na aanbesteding te betalen aan de architect, daarover later meer.
26
Van Hoorn vatte zijn werk vaak wat te gemakkelijk op. De funderingen kelder enz. van de villa werden in gewapend beton uitgevoerd. Dit werk was door Van Hoorn aan de firma Doornbos opgedragen vooraf al voor f 64,- per M³. Van Hoorn liet de constructie door Ir. Meiborg uit Groningen berekenen. Ik wilde de aantallen M³ berekenen, maar Van Hoorn zei, dat hoeft niet, Meiborg rekent altijd f 1,- per M³ en heeft nu f 36,- gerekend, dus er is 36 M³ Dus voor betonwerk 36 x f 64 rekenen voor Doornbos. Later toen ik de betontekening maakte, berekende ik ook de inhoud, maar die was geen 36 maar 64M³. De aanbesteding was gehouden en de prijzen vastgesteld. Dus er moest met Doornbos over de prijs gesproken worden en dat mocht ik doen! Hij had die prijs opgegeven en Van Hoorn had dat goedgevonden, dus het was eigenlijk nakaarten. Ik wist, dat de prijs veel te hoog was. Zelf had ik er nog vooraf met E. Wiersema over gesproken. (Die geen aannemer meer was, maar nu een zaak voor bouwmaterialen en timmerfabriek had en ook een aparte betonzaak, alles aan de Wijmersweg te Loppersum.) Wiersema wilde het werk maken voor f 36,- per M³ en Doornbos had f 64 ,-per M³ opgegeven. Met Wiersema zijn opgave waren we met onze begroting klaar en anders met Doornbos ongeveer f 1800,- te kort. Mijn gesprek, met de heer Doornbos had geen succes. Hij zei: “Van Hoorn heeft het mij voor die prijs beloofd, dus daar houden we ons aan. Mijn zaak is geen filantropische instelling!” Van Hoorn wilde toen ook nog wel hebben, dat ik dat, met de opdrachtgever Spithof zou regelen en zeggen, dat wij ons verrekend hadden, maar dat heb ik maar niet gedaan en moest hij later zelf maar doen bij de afrekening. Het werk vlotte goed, ik had alle verdere tekeningen op tijd klaar gemaakt op het werk in de directiekeet en omdat Van Hoorn zich er weinig mee bemoeide, had ik veel naar eigen inzicht en smaak geregeld, ook al omdat ik bestek en tekening zelfgemaakt had. Dat vond Van Hoorn best, maar toen hij eens een keer met zijn vrouw kwam kijken zei die tegen hem: “Hier is ook nait veul van die bie, Tamme!” Niet heel kies, om dat te zeggen tegen haar man, waar ik en anderen bij waren. Maar mevrouw Van Hoorn was niet zo fijngevoelig, ze was scherper dan haar man en daarom zag ze juist zijn gebreken zo goed. Daarom mocht ze mij ook niet, omdat ik mijn werk wat gemakkelijker deed dan hij. Ze was de enige dochter van een rentenierende boer, die in Haren woonde en had nogal, “boerentrots” overgehouden, wat men soms goed kon merken. Maar daar was ik nu juist helemaal niet van onder de indruk. Dit heb ik zeker van vader geërfd, want die had ook een hekel aan mensen, die zich op hun standverschil voorstonden. Hij zei dat niet, maar liet hun dit duidelijk voelen. Als ze tenminste nog zoveel gevoel hadden. Mevrouw Van Hoorn had ook een hekel aan kerkse mensen, en vooral “Cocksen”. Enfin, ik had weinig met haar te maken. Ze heeft het toch gepresteerd om ons, moeder ook niet, nooit te groeten in latere jaren, waarom weet ik beslist niet. In Appingedam kon ik met de opdrachtgever de heer en mevr. Spithof heel goed opschieten. Hij een boer, zij een echte mevrouw, woonden in de Solwerderstraat. Ik ging er elke middag theedrinken. De aannemers, Van Kaam en Dallinga, maakten goed werk en Schrikkema van Wirdum was de schilder. Het werk was publiek aanbesteed behalve het betonwerk van Doornbos. Voor Dallinga heb ik nog een plan voor eigen woning bij de gemeente ingediend. Zwager Sikke Boelema, smid te Fraamklap heeft het ijzeren hek met inrijhek langs de Koningsstraat gemaakt. De loodgieter van het werk had een motorfiets, waar ik wel eens op reed. Tegenover ons werk woonde tijdelijk burgemeester Buiskool van Delfzijl. Die hield mij aan (voor de grap) “Hebt U een rijbewijs?” Ik zeg: “Nee, burgemeester” “Och”, zegt hij, “vraag even zo’n ding op
27
het gemeentehuis!” Dat kon toen zomaar. Ik heb even aan onze veldwachter gevraagd, die mij er later een bracht. Geen kosten, de veldwachter kreeg f 0,50 fooi! Ik had een rijbewijs voor het rijden in het algemeen! Dus voor alle motorvoertuigen die ik later steeds weer heb laten verlengen voor auto en motor, tot 1986 toe. Maar ook villa Spithof kwam klaar en mijn betrekking bij arch. Van Hoorn hield op. Er bleef echter voorlopig nog iets “zitten” en dat was mijn salaris dat maar gedeeltelijk was betaald. Van Hoorn had het geld ervoor wel direct van de aannemers ontvangen, maar hij had het voor andere uitgaven gebruikt, want hij had altijd geld tekort. Hij had een moeilijke tijd, want hij had geen credit meer bij zijn schoonouders in Haren. Hij had daar al veel geld geleend, hij had ook een paar herenhuizen in Groningen gekocht om te verhuren, maar die stonden juist in straten, waar geen hoge huur te krijgen was. In Eindhoven had hij ook voor eigen rekening laten bouwen, maar dat was ook niet winstgevend geworden. Zodoende wilden zijn schoonouders hem niet meer helpen. Gevolg was, dat een jaar nadat mijn werk bij hem gedaan was, ik nog f 700,- van hem ontvangen moest. Voor beide partijen niet prettig, maar vooral voor hem, daar hij zich wel wat geneerde. Enfin, het is later in orde gekomen.
Eigen baas. Bouw eigen woning aan de Wirdummerweg in Loppersum Ik stond weer voor een nieuw begin en ik besloot om het in het vervolg maar zonder baas te doen, oftewel mijn eigen baas te zijn, tenminste dat wilde ik proberen. Hoe en wat wist ik nog niet. Het was laat midden 1922. Op een dag kwam ik thuis en vertelde dat ik een bouwterrein in Loppersum aan de Wirdummerweg had gekocht van de familie Wientjes. 3 are à f 250- was f 750,-. Het was ongeveer 14 x 22m. Moeder vroeg direct: “Wat wil je dan in Loppersum?” Ik zeg: “ Eerst een huis bouwen, en dan misschien trouwen en verder zien we wel. Ik kan architect worden of opzichter-aannemer of uitvoerder of timmerman.” Misschien wat eigenwijs. Ik heb toen een bouwaanvraag ingediend bij de gemeente, kreeg vergunning en ben met een paar vaklui begonnen. Timmerlui J. de Jager en T. de Jong en metselaars gebroeders Schilthuis. Ik heb alles zelf ingekocht. De steen kostte toen gemiddeld f 18,- per 1000, voor de wal in Loppersum geleverd. ‘Jaap Rits’ bracht ze voor één gulden per 1000 met paard en wagen naar het werk. De lonen waren niet hoog, maar het materiaal wel veel hoger als voor de eerste wereldoorlog. Het werk vlotte goed en zelf regelde ik alles en werkte ook mee, kocht alles zelf in. Mijn eigen bedrijfskapitaal was wel wat klein, ik geloof dan ik toen f 2600,- bezat. Met Wiersema had ik afgesproken dat hij wel krediet wilde geven, totdat ik later alle financiën geregeld had. Verder waren er ook veel anderen die mij financieel wilden helpen. Toen het huis bijna klaar was, zijn we er een keer als verloofd paar gaan kijken, maar we moesten eerst aan de gedachte wennen, dat we daar samen zouden gaan wonen, misschien waren we wel te nuchter.
Huis klaar, weer verkocht. Opdracht winkelhuis De Vries Juist in die tijd werd N. Timmer van Ten Post als onderwijzer aan onze lagere school benoemd, die wilden graag trouwen en zochten een woning in Loppersum, en kwamen vragen of ons huis te koop was en wat het dan kostte. Jawel, kost f 6400,-. Het huis stond
28
prachtig op de zon en vlak tegenover de school, kon niet mooier. Eerst kwam zijn verloofde, Grietje de Jong, ook van Ten Post mee om te kijken, toen later haar ouders ook nog. Timmer kwam later en bood een lagere prijs, heel begrijpelijk, maar als de hele familie er is wezen kijken en je niets dan goeds hoort, kon men rustig de prijs aanhouden. Het huis werd verkocht en dus weer iets anders gaan doen. Ik was toen al met een andere opdracht bezig. E. de Vries van Wirdummerdraai wilde een winkel in huishoudelijke artikelen in Loppersum beginnen. Door de gemeente werd een terrein aangeboden aan de Nieuwstraat, waar oude huizen waren afgebroken. Men moest prijsopgaaf en een tekening van de voorgevel van de toekomstige bouw indienen. Dus een kleine prijsvraag. E. de Vries vroeg mij om een plan te maken en in te dienen met een prijsopgaaf van f 1500,-. Wij kregen de gunning en het terrein werd gekocht en aan mij volledige opdracht gegeven voor plan en aanbesteding. De Vries was echter heel consequent, hij zei: “Die gevel vind ik mooi, maar de bouw mag niet meer dan f 6000,- kosten, dan maakt u de gevel maar eenvoudiger!” Dit heb ik later vaak weer aan mijn opdrachtgevers verteld, want ze wilden eerst alle mogelijke mooie en dure dingen en dan uiteindelijk konden of wilden ze niet meer besteden dan zoveel, wat dan een veel te laag bedrag was voor al hun wensen. Het spreekwoord zegt duidelijk: alle vraag is naar zijn geld! En dat is bij bouwen wel heel sterk zo. Maar bij plan De Vries kon de gevel zo blijven en ze is na bijna 60 jaar nog onveranderd! Nu begon eigenlijk mijn werk als architect! Opdrachten krijgen en plannen maken, aanbestedingen houden en alle financiën regelen en dan toezicht op de bouw houden. Mooi werk, maar ook verantwoordelijk onafhankelijk zijn! Dat was een van de mooiste kanten van ons beroep! Dit heb ik zeker vanaf het begin direct begrepen. Na de bouw van thuis, dat voor eigen rekening was gebouwd en aan Timmer verkocht schreef ik in mijn kasboekje, toen alles ook aan E. Wiersema was betaald, hiermee is de combinatie met Wiersema vervallen. Dus onafhankelijk je werk doen! Dat wilden anderen je vaak afnemen, meermalen hebben aannemers en ook leveranciers geprobeerd mij door cadeau’s om te kopen. In het 1e jaar dat we getrouwd waren, werd me als aanvang cadeau van een firma f 50,- aangeboden. Ik heb hun toen gezegd, dat het voor hun alleen maar een verliespost zou zijn. Twee jaar later waren ze met hun prijsopgaaf voor betonwerk f 300,- te hoog. Ze kwamen bij mij en vroegen meteen: “Moeten we naar de boerderij en met de boer overleggen?” Ik zei: “Neen, wij kunnen het samen wel af.” “Nu dan zijn we toch zo klaar en dan krijgen we die f 300,- er bij.” Ik zeg: “Juist niet, want ik kreeg van boer Oosterhuis een mooie opdracht.” Hij zei: “Ik laat het helemaal aan u over, u doet maar net, of het van uw eigen geld gaat! En omdat ik u van mijn eigen geld die f 300,- niet zou geven, kan ik het van zijn geld ook niet doen.” Ze gingen er toen maar meteen mee akkoord. Maar ik vond dit voor hem een goede les. Later had ik nooit geen hinder van opzettelijke kado’s!
Lesgeven enz. Omdat ik thuis ruimte moest hebben voor mijn tekenwerk en de 2e woning van ons huis onbewoond was, had ik deze van vader en moeder gehuurd voor f 50,- per jaar. Eerder woonde er vaak een weduwe in, ze was maar klein. In de winter van 1922-’23 had ik er overdag ook 2 leerlingen die, precies als ik bij Van Hoorn eerder, praktisch les in bouwkundig tekenen kregen. Dus detailtekeningen maken, constructies en tekeningen lezen en begrijpen
29
enz. De leerlingen waren Tiemen de Jong, die ook als timmerman bij mij gewerkt had bij ‘t huis, dat Timmer had gekocht en Grieta Bulthuis, mijn dienstkameraad en broer van zwager Harm, die ook een tekening voor een eigen huis met een werkplaats ging maken (wel handig bekeken). Toen hij een plan klaar had, die hij wel goed, maar ik nu juist niet zo mooi vond, zeg ik tegen hem: “Maak nu ook eens een tweede plan, misschien vind je die dan wel mooier.” Maar hij was er direct zo over voldaan, dat hij niet aan een tweede wou beginnen. Dus het huis is zo gebouwd later en staat er nog. Hij is er na hun trouwen in gaan wonen en is er met hun gezin blijven wonen tot aan zijn overlijden. Vrouw en dochters wonen er nog (1982).
De eerste opdrachten als architect Woon- en winkelhuis E. de Vries in Loppersum was aanbesteed. Gebroeders Bulthuis Garrelsweer waren de laagste inschrijvers. Alle tekenwerk kon gemaakt worden en het werk begon en is ook vlot verlopen. Ook kreeg ik in de winter 1922/’23 opdracht van de kerkeraad van onze kerk in Garrelsweer om zalen achter de kerk te bouwen en na afbraak van de bestaande een nieuwe kosterwoning te bouwen. Een mooie opdracht! Ook omdat het nogal een flink werk was voor een voor die tijd ook flink bedrag, maar ook toch wel voor de eer van de opdracht. In dit geval kon het spreekwoord, dat een profeet niet in zijn vaderland geëerd wordt, niet worden toegepast. Dat heeft me toen en ook later wel verwonderd, vooral omdat ik het later wel eens anders heb ondervonden, dat je juist tegenwerking kreeg van degene van wie je het juist niet verwacht had. Maar ik kon ook aan dit plan beginnen en in februari 1923 werd het aanbesteed, en werden de gebroeders Bulthuis weer de aannemers. Er moest een kelder met schoorsteen voor de centrale verwarming van kerk en zalen komen enzovoort. Verder een grote zaal met scheidingwand van deuren en een kerkenraadskamer enzovoort. Ook de kosterswoning werd voor die tijd een aardige woning. Van slager Havinga Winneweer kreeg ik opdracht voor het bouwen van een schuur achter zijn perceel, ook dit werk aangenomen en uitgevoerd door gebroeders Bulthuis. Zodoende was in begin 1923 mijn tijd wel bezet met les geven, tekenwerk en uitvoering van plannen.
Terrein aankoop voor eigen huis Stationsweg Loppersum Maar ik had verdere plannen, ik moest voor onszelf een nest bouwen, want we wilden ook wel eens trouwen. Onze eigen eerste woning. Voor een goede plaats ervoor kreeg ik een terrein aan de Stationsweg, dicht bij de overweg van het spoor naar de Zeerijperweg in het oog. Maar dat was geen gesneden koek, zoals eerder aan de Wirdummerweg. Dit was een groot terrein van 21 are, ongeveer 30 x 70m en waarvan de helft van de 30 M breedte aan de weg lag en voor de andere 15 M breedte lag een puntvormige bessentuin met vruchtbomen. Nu leek het mij juist mooi, om achter die strook tuin te wonen en dan de andere driekwart terrein weer te verkopen. Die voorstrook was heel lang en het terrein waarop gebouwd kon worden, was hoog, zodat je ruim over de bessenbomen keek. Maar ik moest het
30
eerst kopen, het was eigendom van de Ned. Herv. Kerk van Loppersum en stond onder beheer van de kerkvoogdij. Dat waren onder andere de heren Nanninga en Veendorp, beide bejaarde rijke renteniers, die elk een mooie villa bewoonden. Na informatie bleek mij dat ze samen ook zitting hadden in het spaarbankgebouw zaterdagsavonds voor de Spaarbank “Het Nut”, dan had ik 2 vliegen in één klap. Zo gedaan en ik kreeg een gesprek met beide heren. De grond was al een paar jaar te koop van f 100,- per are dus f 2100,- totaal omdat het maar voor de helft aan de weg lag. We spraken af dat ik na een week zou beslissen. De volgende zaterdag hadden we het volgende gesprek, ik kocht de grond en zij accepteerden de koop. Toen ik vroeg, wanneer de acte kon worden gepasseerd bij de notaris, zeiden ze, dat zij als kerkvoogden nog de toestemming van de deputaten van de classis moesten vragen, maar dat was een formaliteit. Alleen het duurde wel enige weken. Toen ik vroeg of het nog bezwaren kon opleveren, zeiden ze dat dit niet het geval was, de koop werd automatisch toegestaan. Dus ik kon weer verder, om een plan voor ons eigen huis te maken. Het werd natuurlijk wel bekend, dat ik dat terrein gekocht had, ook omdat ik het terrein moest opmeten. Toen kreeg ik bezoek van de heer Doornbos die zijn boerderij aan de Eenummerweg in Loppersum had verkocht en een nieuw huis wilde laten bouwen. Hij vroeg naar het terrein aan de Stationsweg, wat ik gekocht had. Toen ik hem vertelde, dat ik achter de tuin van Hoving wilde bouwen en de andere 16 are wilde verkopen, leek hem dat direct goed, want hij wilde een grote tuin hebben. Hij kocht de 16 are voor de volle prijs van f 2100,En ik hield de 5 are als winst, kreeg dus een gratis bouwterrein en kreeg ook de opdracht van hem om als architect een renteniershuis te bouwen. Ik maakte beide plannen klaar en diende de bouw aanvragen in bij de gemeente. Het plan voor de familie Doornbos was geheel met hun besproken. Voor het terrein was een brede gracht, die echter eigendom van de spoorwegen was. We moesten vergunning hebben om daarvoor een brede betonbrug voor toegang naar de beide terreinen te leggen. Na enige moeite van het indienen van formulieren en bespreking met de betreffende opzichter van de NS kwam ook die zaak in orde. Maar het terrein was nog niet officieel gekocht en bij de notaris beschreven! Nu verschillende weken wachten gingen er geruchten, dat mijn koop niet doorging, want de classis had bezwaren. Maar het waren geruchten! Tot vader mij vertelde, hij had met wethouder Ubbens van Garrelsweer gesproken en die had gezegd, dat op de burgemeester- en wethoudersvergadering de zaak was geweest maar dat de verkoop en dus ook de bouwplannen niet doorgingen. En wat Ubbens zei, woog bij vader zwaar, dat moest je zondermeer aannemen. Dus voor vader en moeder was die zaak afgedaan. Punt uit! Ik zei: “Ze zullen wel bericht sturen en dan zien we nog wel.” Eigenwijs, natuurlijk. Nu er kwam ook een brief, waarin stond dat er bezwaren waren en dat de verkoop waarschijnlijk niet door kon gaan. Dus toch – ik wist al dat Doornbos aan de kerkvoogden had gevraagd of hij het terrein dan helemaal kon kopen en dan voor een hogere prijs. Dat was niet zo mooi, maar van zijn kant wel begrijpelijk, hij wilde daar graag wonen en op het gehele terrein kwam zijn huis nog beter tot zijn recht. Dus daarom moesten de kerkvoogden mij kwijt, want dan kregen ze meer geld en ook nog een lid van de eigen kerk, en geen Cockse architect. Ik zat wel wat in de knel en begreep wel dat ik geen steun van de kerkvoogden zou
31
krijgen, ook al was de verkoop mondeling gesloten. Nu hoorde die grond tot de pastoriegronden,wat zeker nog een aparte financiële afdeling was. Het was geen kerkegrond. Ik dacht, ik ga eens inlichtingen vragen bij ds. Buiter, Herv. Predikant . Ik ’s morgens naar ds. Buiter, werd vriendelijk ontvangen, maar ik merkte al gauw, dat hij zich er niet veel mee bemoeide. Toch gaf hij mij welwillend inlichtingen. Hij zei, “Morgen is het classisvergadering en dan wordt de zaak beslist. Ik vroeg: “Wie regelt dat en hoe?” Hij zei: “Ds. Hannema van Holwierde.” Ik weer: “Kan ik die spreken?” Hij weer: “Natuurlijk wel, maar dan moet u vanmiddag nog gaan, hij weet alles van die zaken af.” Ds. Buiter was geschikt maar geen zakenman. Dus ging ik ‘s middags naar Holwierde, naar ds. Hannema. Hij was thuis en ik werd hartelijk ontvangen, ook zakelijk. Hij begon meteen en zei: ”Wat dacht u van mij, wat heeft die man uit Holwierde nu te maken met het kopen van een terrein in Loppersum van de kerkvoogden? Maar dat is toch soms wel nodig! Ik kon direct merken, deze man kon je alles vertellen. Dat ik mij in Loppersum wilde vestigen als architect en daarom dat terrein had gekocht, dat er van de kant van de kerkvoogden geen enkel bezwaar of voorwaarde was gemaakt, alleen wat betreft het passeren van de acte moest gewacht worden op de goedkeuring van de classis. Dat ik ¾ deel alweer verkocht en 2 bouwplannen had ingediend en dat de kerkvoogden nu een hogere koopsom konden krijgen van een lid van hun eigen kerk en dat ik gereformeerd was, enzovoort. Hij vroeg: “Waar ligt die grond precies? Ik heb aan de kerkvoogden geschreven, als dit terrein vlak bij de villa van kerkvoogd Nanninga lag, ik dan bezwaar had en de prijs te laag vond. Maar ik heb geen goed antwoord gekregen van de kerkvoogden.” Ik had een afschrift van de Kadasterkaart bij mij, waar deze en naastliggende percelen op aangegeven waren, en waarop ook bleek dat ons terrein voor de helft van de breedte aan de weg lag. Toen was de zaak vlug opgelost, ds. Hannema kon wel kaart lezen. Hij pakte een notitieboek en zei: “O, zo, die terreinen er naast heeft kerkvoogd Nanninga voor een paar jaar gekocht voor f 50,- per are en die lagen helemaal aan de weg. U betaalt f 100,- per are en uw terrein ligt maar voor de helft aan de weg, dus daar heb ik natuurlijk geen bezwaar tegen.” Ik zei, dat Nanninga die terreinen geheel of gedeeltelijk weer voor f 300,- per are had verkocht. Dan is het toch wel goed dat we wat controleren. Ik vroeg hem hoe gaat het nu morgen en verder. Hij antwoordde: “Ik ben nu volledig ingelicht, wat betreft de ligging enzovoort. Ik adviseer om het toe te staan en u kan verder.” Ik vraag: “Als er van Loppersum bezwaren zijn?” Antwoord: “Zijn er niet, zij verklaren hier het terrein aan u verkocht te hebben en vragen daarvoor toestemming. Wordt hun verleend. De zaak kan verder gaan. Vriendjespolitiek houden we er niet op na.” Verder zei hij: “Dit moet ook nog door de provinciale deputatie worden goedgekeurd. Als u de porto betaald, doe ik dit wel per rondschrijven en hebt u in elk geval met 3 weken de volledige goedkeuring.” Ik heb hem heel hartelijk bedankt. Ik had het spel gewonnen en wat later bleek ook de knikkers. De volgende dag moest ik voor iets anders op het gemeentehuis zijn. Bij de voordeur komt mij gemeentearchitect Benninga tegemoet, die meteen zegt: “Nu die bouw van u aan de Stationsweg niet doorgaat zal ik u meteen de tekeningen wel terugsturen!” Ik zei terug: “Nu ik u juist tref, wou ik u vragen om de vergunningen zo spoedig mogelijk af te doen, omdat ik met 3 weken aan de bouw beginnen kan!” Hij weer: “Weet u dat zeker?”. Ik zeg: “Ja het is in orde!” In het gemeentehuis komt secretaris Berghuis direct op mij af. Hij woonde juist tegenover ons terrein.
32
"Die bouw van u bij ons gaat niet door!” Ik zeg: “Ja, toch wel!” Hij zegt: “Ik weet er alles van, ik ben president-kerkvoogd! En vandaag wordt het afgewezen, omdat ds. Hannema bezwaren heeft!” Het werd echt niet vriendelijk gezegd. Ik zeg: “Vandaag wordt het goedgekeurd, omdat dominee Hannema geen enkel bezwaar meer heeft, omdat ik hem gister volledig heb ingelicht over de plaats van het terrein. Maar nu hij weet, dat ons terrein, naast dat andere lag dat de heer Nanninga eerder gekocht heeft en hij de prijs heeft vergeleken, heeft hij alle medewerking toegezegd en zal de aanvraag aan de provinciale deputaten per rondschrijven doorsturen, waarvoor ik hem de porto’s betaald heb. U had hem beter moeten inlichten! Kan de acte nu zo spoedig mogelijk gepasseerd worden?” Dat de kerkvoogden dat terrein aan mij verkocht hebben blijkt duidelijk uit hun verzoek om toestemming aan de classis, zegt ds. Hannema. Daar had de heer Berghuis niets op terug. Denkelijk was hij de grootste tegenwerker en nu was het toch mislukt en kwam er toch een Cockse architect tegen hem over te wonen en de kerkvoogden kregen de hogere prijs niet. Enfin, de zaak is verder gewoon verlopen. Doornbos kocht het terrein voor de volle prijs en wij hadden ons bouwterrein voor niks. We zijn direct aan ons eigen huis begonnen in mei 1923 Ik heb het zelf weer uitgevoerd, materiaal gekocht en personeel aangenomen en de andere percelen, verfwerk enz. loodgieterwerk en electr. aanleg aanbesteed. Toen het huis klaar was kostte het f 5650,- en we kregen van K. Dam uit Garrelsweer (onze oude voorzitter van de JV) een hypotheek van f 3000, – à 5 %. We hielden ook nog geld over voor meubels enzovoort, want alles werd natuurlijk contant betaald (anders was het niet van jezelf! )
Bouw eigen huis, dito renteniershuis Doornbos De bouw van renteniershuis voor Doornbos werd publiek aanbesteed en W. Woltjer en J. van Weerden waren de laagste inschrijvers en kregen de opdracht, en begonnen aan het werk. Alles liep normaal. Het betonwerk had E. Wiersema aangenomen. Hiermee deed zich nog een incident voor. Toen we aan de bewapening van de betonkelder bezig waren kwam gemeenteopzichter Benninga controleren. Hij vroeg mij of hij de constructietekening mee kon nemen voor controle, hij zou ze de volgende morgen terug geven. Natuurlijk mag dat, want dat hoort bij zijn werk. Maar toen hij de volgende morgen terug kwam, was de boot aan. Hij ging er niet mee akkoord, er moest zwaarder ijzer in verwerkt worden en wat nu verwerkt was, moest worden afgebroken en het werk moest direct worden stopgezet, anders zou hij andere maatregelen nemen enzovoort. Ik zei direct niet veel terug en hij werd nog bozer. Waarom zet u het werk direct niet stop, zegt hij, waarop ik antwoordde, dat daar eerst een schriftelijke order van burgemeester en wethouders voor komen moest. Omdat hij alles in het bijzijn van alle personeel had gezegd, stond alles stil en ze wachtten af hoe dit zou aflopen. Denkelijk hadden ze er stiekem wel lol aan als de bazen het niet eens zijn. “Goed”, zegt hij hard, “vanmiddag krijgt u schriftelijke orders maar ik raad u aan om direct te stoppen!” Ik zeg: “We gaan toch maar eerst doen, maar vanmiddag ga ik naar Groningen, naar Meyborg en vertel hem, dat zijn berekening door u is afgekeurd, of hij misschien een fout heeft gemaakt.” Hij weer, op veel zachtere toon, “Heeft Meyborg deze berekening gemaakt?” “Ja zeker, maar dat geeft toch niet. U hebt toch geconstateerd dat het niet goed was.” “Ik ben wel benieuwd, wat hij er van zeggen zal. Voor Van Hoorn ben ik ook een paar keer bij hem geweest, daarom doe ik dat voor mijn eigen werk ook maar. Dan ben ik safe, maar u zegt, dat het niet goed is, dus.” Benninga zei nog iets, maar liep meteen weg! Commentaar van het personeel, dat geluisterd had: “Wat een schijtkerel!”
33
(op bouwwerken wordt vaak onverbloemd je mening gezegd) Ik zei: “Wij gaan gewoon door en ik ga niet naar Meyborg!” In de verdere jaren heb ik weinig of geen moeite met Benninga gehad en geen tegenwerking gevoeld. Alleen nog een keer bij het plaatsen van 2e huis aan de Molenweg maar dat vertel ik nog wel. Het werk van beide huizen ging vlot. Ons eigen huis was vooraan, omdat ik daar direct mee begonnen was en dat voor Doornbos moest eerst worden aanbesteed. Ons huis was eenvoudig, maar toch wel wat ongewoon. Een vierkant blokje, breed 9,16m en diep 6,55m waarachter een plat gedeelte als bijkeuken en dan een kleine schuur of garage in dezelfde vorm als het woonhuis. Het schuurtje had dezelfde kapvorm als het woonhuis met ook een schoorsteen midden op de nok. Onder een trasraam van groene klinkers, van het huis 17cm schuin naar binnen gebouwd, en daarboven wit gepleisterd muurwerk, kruiskozijnen in donkere kleur met luikjes ook in groen, wit en rood. Dak wel 1.30m overstekend, klokvormig, met donkerrood geglazuurde pannen. Een klein maar aardig huis! Die aan de weg timmert, heeft veel kritiek zegt het spreekwoord in dit geval ook. Een man stond er nogal eens voor te kijken. Het was de oude Bosman een rentenier juist over de overweg. Hij was wel wat een dorpstype. Hij bezocht elke dag alle cafés en kon na dit werk, niet helemaal recht meer lopen. Eerst zei hij: ”Dei man kon wel nait wies wezen!” Maar later: “Dat vaalt mie toch mit!”
Trouwdag 10 augustus 1923 Zo zie je maar weer- het gaat steeds door kwaad gerucht en door goed gerucht verder. Vooral in ons werk. We vorderen goed, maar geheel klaar is het op 10 augustus 1923 - onze trouwdag - nog niet. Het was op die dag gepland en het ging door ook, mee om het verlof van mijn oudste zuster en zwager die weer terug moesten naar Magelang op Java. Onze trouwdag omschrijven past niet in dit verhaal. Alles ging heel simpel en onze huwelijksreis ging de volgende morgen naar Stationsweg te Loppersum, naar ons eigen huis! Wij hadden ons eigen gezin en we hadden een vrije onafhankelijke positie, met veel voorrechten boven anderen, maar ook met grotere risico’s.
Verdere opdrachten Hoe het verder ging? In 1923 kreeg ik nog 2 opdrachten, een woonhuis voor J.Bulthuis uit Groningen, in Stedum te bouwen en een dito woonhuis voor H. Faber Loppersum. Hierbij een financieel overzicht over de eerste 7 jaar toen heb ik alles met naam en verdere gegevens nog genoteerd, wat ik later niet meer deed:
34
jaar 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929
-
bouwtijd 6 6 9 6 6 12 8 -
bouwsom f 33.300,f 46.300,f 62.550,f 55.500,f 56.900,f 93.450,f 69.950,-
Totaal ongeveer f 420.000, of per jaar voor f 60.000,Honorarium 5% bruto is f 3000 per jaar inclusief -reiskosten enz.-
Omdat ik de eerste jaren alles per fiets deed, waren de reiskosten niet hoog. Later huurde ik wel een auto. In 1928 kocht ik een eigen auto, een Ford T Coupe model, 2e hands voor 500 gulden, die het goed gedaan heeft verschillende jaren, maar later reed ik op een motor een Ariël, 500cc, zwaar model, gewicht 175 kg. Ik kon er vlugger mee, dan met een auto, die toen niet meer dan 70 km per uur reed, ik reed met 90 km de auto’s achterop. Trouwens auto’s reden er toen nog niet veel en verkeersborden waren er ook bijna niet.
In vergelijking bij latere tijden was ons inkomen niet zo groot, maar wel ten opzichte van wat anderen verdienden. Tot aan 1940 verdienden timmerlui 35 á 40 cent per uur - 50 uur per week – niet meer dan f 20,- en omdat ze niet altijd werk hadden, hadden ze minder dan f 1000,- per jaar. Uitkeringen van kindertoeslag – werkloosheidsteun- regen- en vorstverlet, doorbetaling bij ziekte enzovoort waren nog allemaal onbekend, alleen de f 0,60 zegel per week voor de invaliditeitswet en premie voor ongevallen waren verplicht. Verder had de werkgever geen kosten, maar de werknemer ook geen enkele gunsten, en ieder, die een zelfstandig bedrijf of beroep had, had nergens mee te maken, maar droeg ook alle risico’s zelf. Bovendien was er onderling een moordende concurrentie! Alles was erg goedkoop, een goede oude tijd was het niet. Als ik mijn kasboek van 1927 bijvoorbeeld nazie, dan kom ik belachelijke prijzen tegen bijvoorbeeld: - dagblad PrGrCrt (Provinciaal Groninger Courant) 4x2,525 = f 10,10 per jaar - Groninger kerkbode 2 x f 1,52 = f 3,05 per jaar - Streekblad 1 x per kwartaal 4 x 0,80 = 3,20 per jaar - Brandstof antraciet f 2,50 per hl - eierkolen f 1,40 per hl
35
-
elektrisch licht 3 a 4 gulden per maand enzovoort, enzovoort.
Verkoop 1e huis Stationsweg Het ging ons financieel goed, vooral ook door verkoop van ons eerste huis. In het voorjaar 1925 kwam Jonker manufacturen Hoogstraat ons vragen, of we ons huis wel wilden verkopen want hij had een goede koper die er wel f 9000 voor wilde betalen. Het waren bejaarde mensen die van hun boerderij afwilden, familie Goldhoorn uit Grouw. Ja, wat doe je dan? Ze moesten maar komen kijken, maar we waren er helemaal niet op gebrand om nu al weer ons mooie huis te verlaten. Ze kwamen, maar het waren echt ouderwetse mensen, helemaal niet geschikt voor ons modern huisje. We zeiden dat het ook niet voor hen, maar voor ons gebouwd was, daarom. Toen ze de 3 slaapkamers boven hadden gezien, zei mevrouw Goldhoorn: “Of dei rommelpot door boven zit kin ons niks schelen, as ter maar een bêr inzat din woln wie er wel doezend gulden meer veur gev’n.” Ik zei toen, dat ik er voor f 100,- wel een bedstede aan de keuken wou bouwen. “Mar dat paste nait zeeёn ze.” Ze boden f 9000,- en ik vroeg f 9500,-. Ze konden ook nog een huis van Zijl, notarisklerk, kopen en die vroeg maar f 8000,-. Ik zei, dat ze dat dan maar moesten doen, en ze gingen er kijken. Wij dachten, we zien ze niet weer, maar ze kwamen spoedig weer terug. Hij zei: “Het hoes is ons beter noar zin als dizze, maar modder ligt ons daar nait op stee.” Dus ze wilden daar niet wonen. Ik zei, dat modder hier op de juiste plek lag, omdat het hier mooi wonen was. Ze kochten het direct voor f 9250,- aanvaarding op 1 juli 1925. We hadden aan terrein en huis f 3600,- winst.
Terrein kopen en bouw 2e huis aan de Molenweg Dus weer een nieuwe plaats zoeken. Het terrein op het eind van de Molenweg van L. Eenkema leek ons wel wat. Eenkema wilde het wel verkopen, maar dan minstens 9 are á f 200,-, hek voor gezamenlijke rekening. ‘t Ging door. Dus weer een plan maken, maar nu groter dan de eerste, want we waren al met z’n drieën en zouden nog in 1925 vrij zeker, vierman sterk worden. We hadden toen nooit gedacht, dat er in dat tweede huis nog 9 kindertjes zouden worden geboren, zodat er later wel een paar keer verbouwd moest worden, om ze te bergen. Over de bouw van ons 2e huis. De gebroeders Stamhuis, 4 man sterk, waren goede vaklui. Maar ze wisten het zelf ook,
36
misschien iets te goed. Tegenover mij namen ze een afwachtende houding aan: ik was jonger dan zij, zou die het als architect klaren? Metselaar Schilthuis vertelde mij, dat zij ook wel bij mij in aanmerking wilden komen, had Jan (de oudste) tegen hem gezegd. Ik zeg, dat kunnen ze zelf ook wel aan mij vragen. Kort daarop kwam Jan bij de deur. We kregen een gesprek. Ik had juist mijn plan voor ons 2e huis, bestek en tekening klaar. Hij vroeg om werk. Ik gaf hem meteen de spullen. Hij: “Wanneer wilt u het aanbesteden?” Ik: “Als u een goede prijs geeft zijn we zo klaar”. Hij stond paf, dat dit zo maar ging. Na een paar dagen gaf hij prijsopgaaf en het werd akkoord. Zij bouwden het huis en vader zal de schuur thuis maken, die helemaal van hout wordt. Dit werk hebben de 4 gebroeders Stamhuis samen gebouwd wat niet vaak gebeurd zal zijn, want zij konden niet best met elkaar opschieten. Later zijn 2 van de 4 naar Utrecht verhuisd. Een voorval met het aangeven van de rooilijn ben ik niet vergeten. Ik had de plaatsing van het huis op het terrein aangegeven, maar toen gemeente -opzichter Benninga kwam, wilde hij het 4m vooruit geplaatst hebben. Toen ik hem vroeg waarom, wilde hij dit niet zeggen. Ik heb hem duidelijk gemaakt, dat ik reeds 4.60m dichter bij de Molenweg wilde bouwen dan het huis van Eenkema naast ons, dat ik beter zicht voor de Molenweg uit kwam, want de sloot voor ging schuin en als ik vooruit moest bouwen, moest ik ook verder naar rechts bouwen en werd het overblijvende terrein te smal om er eventueel nog een 2e huis op te bouwen. Maar Benninga bleef bij zijn eis en ging weg. Ik ben toen naar de burgemeester gegaan. Het was toen nog de oude dikke boer Jensema, hij wist er al van, was niet vriendelijk. Ik heb hem de zaak uitgelegd en gezegd dat voor die eis geen redenen waren aan te voeren en dat ik er op de juiste manier zou tegen protesteren – als ik er toe gedwongen zou worden. We hebben ’s middags, volgens mijn opzet, alles uitgezet en bouwplanken aangebracht. De volgende morgen kwam Benninga kijken en ging zonder iets te zeggen weer weg en we hebben er niets weer van gehoord. Later heb ik in jaren geen moeilijkheden weer met hem gehad. Het werk ging verder vlot, vader had de schuur in losse delen kant-en-klaar gemaakt, zodat ze zo kon worden opgesteld. Tegen juli 1925 zijn we verhuisd, ‘s morgens heel vroeg begonnen, ook omdat het overdag erg warm was en om de beurtschippers, die met hun vrachtauto onze spullen overbrachten en graag vroeg klaar wilden zijn. Toen begon ons wonen daar op de buitenhoek van de Molenweg, waar wij 45 jaar tot 26 augustus 1970 hebben gewoond. De kinderen hadden er een prachtige tuin om te spelen, ze hadden konijnen, duiven en krielkippen. We waren erg aan huis en plaats gehecht, we woonden er vrij – Zes van onze kinderen zijn van uit dat huis getrouwd een kleinzoon is er geboren. Er kwamen ook minder goede jaren, 1930 en 1931 bijvoorbeeld. Maar in 1932 begon ik ook in Haren voor eigen rekening te bouwen met de opdrachten van anderen die ik daar ook kreeg. Dit heeft tot 1942 geduurd, waarbij boven het gewone honorarium vooral in de laatste jaren behoorlijk winst werd gemaakt. Zo konden we zonder
37
zorgen (financieel dan) door de verdere oorlogsjaren heen komen. Toen Paul met zijn studie klaar was, hebben we ongeveer 13 jaar samen gewerkt. Hij heeft in 1966 mijn aandeel er bij genomen, zodat ik van werk was vrijgesteld, maar 1 november 1968 kreeg hij zijn aanstelling bij de Dienst der Genie in Amersfoort. Toen heb ik het lopende werk verder afgemaakt, maar kreeg ook weer nieuwe opdrachten in 1969 en ’70. In 1970 heb ik ook ons 3e huis in Hardenberg gebouwd, waarin we op 26 augustus 1970 zijn gaan wonen. Weer met zijn beiden, juist als op 11 augustus 1923 in ons 1e huis in Loppersum. Alle 10 kinderen waren toen enige jaren getrouwd en Paul en Geert met hun gezinnen woonden ook niet meer in Loppersum, daarom konden wij ook beter in het midden van het land gaan wonen. Nu ik dit schrijf in januari 1982 wonen we hier alweer meer dan 11 jaar. Een rijk gezegende rustperiode. Wij hebben hier ons 50-jarig en ook ons 55-jarig huwelijksfeest gevierd! Ook onze 3 kinderen uit Canada, met de aangetrouwde en de kleinkinderen, zijn hier meer dan eens geweest. De andere 7 kinderen met hun gehele aanhang, ook de kleinkinderen en achterkleinkinderen komen geregeld al die jaren naar het ouderlijke huis hier! Dat zou naar Loppersum haast niet meer mogelijk zijn.
Verdere omschrijving en besluit Nog even over de uitbreiding van ons gezin. We kregen 10 kinderen, die allemaal trouwden, dat was 20. Er kwamen overal kinderen, totaal 40 kleinkinderen, dat was 60. Van de kleinkinderen zijn nu 7 getrouwd, dat was 67. Er zijn nu 10 achterkleinkinderen, dat is 77. De Here nam op 12 maart 1976 onze Alice van Geert en Betty tot Zich, voor ons allen onvergetelijk! In de loop van het vorige jaar hebben we van heel wat van de door ons gebouwde werken kleurenfoto’s gemaakt, die ik met de eerder genomen foto’s in 2 albums heb geplakt. Hierbij heb ik zo goed mogelijk op staten alle gegevens van alle door ons gebouwde werken, met opdrachtgever en alle bouwjaar. Dit zijn ongeveer 450 bouwwerken. In heel veel plaatsen in de provincie Groningen, maar ook in Friesland en enkele in Drenthe. Al dit werk gaf mij veel voldoening en goede verdiensten. Even 65 jaar terug – moeder was 17 en ik 18, we hadden al verkering. Mijn moeder wou graag iets weten over mijn meisje! Heel gewoon! Inlichtingen gemakkelijk te krijgen van onze slager en huisvriend Havinga, waar zij al een tijd de hele huishouding moest verzorgen, omdat Havinga’s vrouw was overleden. Havinga’s oordeel was kort en krachtig: “Hai kin gain beter krieg’n!”
38
Gelukkig voor mij, dat ik haar nu al 65 jaar mag hebben, eerst als meisje, en later als vrouw en moeder van onze kinderen, waarvan de opvoeding voor het grootste deel voor haar rekening kwam, omdat ik zo veel van huis was. Bovendien had moeder soms last van zware hoofdpijnen en is ze een paar keer ziek geweest. Als we ons huwelijksleven overzien, dan kunnen we niet dankbaar genoeg zijn, dat de Here ons zo veel en rijk heeft gezegend. Hem komt daarvoor alle lof, dank en ere toe! Geloofd zij God, met diepst ontzag! Hij overlaadt ons dag aan dag Met Zijne gunst bewijzen! Die God is onze Zaligheid!
Hardenberg, januari 1982
39
Bijlage: Fragment uit het dagboek van Paul van Eerden (oudste broer van Tonnis Klaas)
40