In de dagelijkse trainingspraktijk worden – zeker in de duursporten – heel vaak trainingszones gebruikt om (vooraf) de optimale/beoogde intensiteit van de training of (achteraf) de intensiteit waarmee daadwerkelijk getraind is aan te duiden. Deze zones hebben dan namen als ‘herstelzone’, ‘extensieve duurtraining’, ‘intensieve duurtraining’, ‘extensieve interval’, ‘intensieve interval’ en ‘weerstand’, maar ze kunnen ook andere benamingen hebben, zoals ‘aeroob 0-3’, ‘lactaatproductie zone’ en ‘lactaattolerantie zone’.Wie heeft dat bedacht?
INSPANNINGS FYSIOLOGIE
Het kwantificeren en sturen van de trainingbelasting De herkomst van trainingszones (deel 1)
Albert Smit
In veel gevallen zijn deze zones geba-
kan de doelhartslag voor training ge-
seerd op een maximale waarde, zoals
baseerd zijn op de verhouding tussen
de maximale hartslag of de maximale
de maximale hartslag en de rusthart-
zuurstofopname (VO2max), bepaald
slag, de zogeheten hartslagreserve.11
tijdens een oplopende maximaaltest
Aan elke zone wordt, door diegene
(zie tabel 1). Hierbij zijn de zones een
die hem opstelt, vaak een beoogd ef-
vast percentage van de maximale hart-
fect toegedicht, zoals: toename van de
slag. Trainingszones kunnen ook geba-
aerobe capaciteit in die zone, toename
seerd zijn op een drempelwaarde (bijv.
van anaeroob vermogen in die andere
lactaatdrempel, anaerobe drempel,
zone, etc. etc. Dit met het idee dat de
maximale lactaat steady state) of op
training zo gestuurd kan worden en
meerdere drempelwaarden (eerste en
dat er steeds met die intensiteit ge-
tweede ventilatoire drempel, lactaat-
traind wordt die uiteindelijk het groot-
drempels bij 2 mmol en 4 mmol). Op
ste effect voor de prestatie oplevert. Bij
basis van deze 1 of 2 drempelwaarden
mij is lange tijd onduidelijk gebleven
worden dan vaak 3, 5 of meer intensi-
hoe men tot die zones en effecten is
teits- of trainingszones vastgesteld. Hierbij
zone
% van HFmax
beschrijving
staat de anaerobe
5
90-100
maximaal
drempel dan voor
4
80-90
hard
3
70-80
matig
2
60-70
licht
1
50-60
zeer licht
100% en zijn de zones op een vast percenTabel 1. Op maximale hartslag gebaseerde trainingszones.
2
tage van deze drempel gezet (zie tabel 2). Ook
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
zone
beschrijving
personen liepen door tot een hartslag
HF% t.o.v. AD
herstel
van 180 slagen per minuut. Tijdens de
<70
duur I
lange duur
71-85
duur II
normale duur
86-95
duur III
interval extensief
96-100
tempo intensief training I
test werden hartslag, zuurstofopname, ventilatie, ademhalingsfrequentie, bloeddruk, arbeid, intern energieverbruik en lactaatgehalte in het veneuze
>100
bloed (alleen tijdens de derde van vier testen) gemeten en/of berekend.
Tabel 2. Op anaerobe drempel (AD) gebaseerde trainingzones.
Wanneer het lactaatgehalte tegen de gekomen en ik neem aan dat dit ook
– licht, energieverbruik boven de 2,5
voor anderen geldt. De veelheid aan
kcal/min (~174 W).
zuurstofopname of tegen de ventilatie wordt uitgezet zijn er in de grafiek (zie
verschillende zones die in verschil-
figuur 1) drie zones te onderscheiden,
lende duursporten – maar ook binnen
Hierbij heeft hij het over het moment
namelijk:
die sporten afzonderlijk- worden ge-
van arbeid leveren, dus niet over een
a) een bijna vlak deel, waarbij de
Classificatie
I Licht
II Zwaar
III Zeer zwaar
HF
Metabole arbeid
(sl/ min)
(mlO2/ min)
(cal/ min)
(l/ min)
(teugen/ min)
1. Mild
<100
<750
<4
<20
<14
0,85
normaal
oneindig
2. Matig
<120
<1500
<7,5
<35
<15
0,85
binnen normale grenzen
dagelijks 8 uur
3. Optimaal
<140
<2000
<10
<50
<16
0,90
1,5 x
dagelijks 8 uur, voor een paar weken
4. Belastend
<160
<2500
<12,5
<60
<20
0,95
2x
2 tot 3 keer per week 4 uur, voor een paar weken
5. Maximaal
<180
<3000
<15
<80
<25
<1,0
5-6 x
af en toe 1 tot 2 uur
6. Uitputtend
>180
>3000
>15
<120
<30
>1,0
>6 x
zelden een paar minuten
Tabel 3. Classificatie van fysieke arbeid door Wells c.s.20
Ventilatie
RQ
Lactaat
Volhoudtijd
(veelvoud rustwaarde)
gemiddelde over een bepaalde tijds-
lactaatwaarden binnen de normale
duur, waar ook rust onder zou vallen.
waarden van rust blijven, terwijl
bruikt zorgt voor veel onduidelijkheid.
Het is boeiend dat hij het eigenlijk
hartslag, zuurstofopname en ventila-
Ik probeer in dit artikel te achterhalen
al heeft over wattages, iets wat we
tie toenemen;
waar de gebruikte intensiteitzones op
dolgraag in elke sport zouden willen
gebaseerd zijn en welke zones werke-
kunnen meten. Hij heeft het echter
waarde tot bijna twee keer de rust-
lijk fysiologisch aantoonbaar zijn.
wel over intern geleverd (metabool)
waarde, terwijl hartslag, zuurstofop-
vermogen en niet over extern geleverd
name en ventilatie verder toenemen;
Historie van intensiteitszones
(mechanisch) vermogen.
Bij mijn weten was Christensen2 de
Een uitgebreidere versie van het
eerste die publiceerde over classifica-
schema van Christensen2
tie van intensiteit bij arbeid. In 1953
werd in 1957 gemaakt door
bracht hij het energieverbruik van
Wells, Balke en Van Fossan.20
Zweedse staalarbeiders in kaart en
Zij baseerden zich op een
stelde hij de volgende definities van
onderzoek waarbij de proef-
verschillende arbeidsbelastingen voor:
personen wandelden op een
– intens zwaar, energieverbruik boven
loopband en het hellingper-
de 12,5 kcal/min (~872 W); – zeer zwaar, energieverbruik boven
b) een stijging van lactaat van rust-
c) een scherp toenemende stijging van lactaat.
centage elke minuut met 1% werd opgevoerd. De proef-
de 10,0 kcal/min (~698 W); – zwaar, energieverbruik boven de 7,5 kcal/min (~488 W); – matig, energieverbruik boven de 5,0 kcal/min (~349 W);
Figuur 1. Bloedlactaat ophoping en hartslag uitgezet tegen ventilatie tijdens een inspanningstest (overgenomen uit: Wells, Balke & Van Fossan20).
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
3
naam
auteur(s)
beschrijving
Individuele anaerobe drempel
Keul et al, 1979
Richtingscoëfficient lactaatcurve is 1,26 (mmol/L)/(km/h)
Anaerobe drempel (AT1 en AT2)
Davis & Gass, 1979
Op basis van 3 belastingstesten: AT1 = begin van systematisch oplopende lactaat tussen AT1 en AT2 wordt steeds een plateau bereikt in lactaat AT2 = boven deze waarde blijft lactaat stijgen
Anaerobe drempel (AT) Lactate Turning Point (LTP)
Davis et al, 1983
Als hierboven, op basis van één belastingtest: AT = AT1, LTP = AT2
Onset of Blood Lactate Accumulation (OBLA)
Sjödin & Jacobs, 1981
OBLA = aerobe-anaerobe drempel = lactaat 4 mmol/L
Individuele anaerobe drempel (iaS)
Stegmann et al, 1981
Het punt in de belasting waar de maximale opnamesnelheid en de afgiftesnelheid in evenwicht zijn.
Individuele anaerobe drempel
Simon, 1986
Lactaatconcentratie is 1,5 mmol/L hoger dan bij de aerobe drempel.
HF), lijken VCO2 en VE de belangrijk-
Tabel 4. Verschillende benamingen en definities voor de lactaatdrempel.
ste parameters te zijn voor het bepaOp basis van hun bevindingen de-
In de jaren zestig waren Issekutz &
len van de anaerobe drempel. Hierbij
finieerden Wells c.s. drie zones van
Rodahl10
wordt een exponentiële toename in
arbeidsbelasting, die ook door de
om de ventilatoire gasuitwisseling
plaats van een lineaire toename bij
proefpersonen als aparte zones werden
verhouding (R) tijdens inspanning
oplopende belasting gevonden. Bij
genoemd, namelijk I) lichte arbeid; II)
teug-voor-teug te bepalen, door het
een constante lage belasting bereikt de
zware arbeid; III) zeer zware arbeid.
meten van de concentratie N2 en CO2
VO2 een steady state in 2-3 min, maar
Deze drie zones werden elk nog in
in de uitgeademde lucht. Naimark
bij hogere belastingen duurt het veel
tweeën gedeeld om verdere onder-
c.s. vergeleken de concentraties van
langer voor de VO2 een steady state
scheiding mogelijk te maken, wat dus
lactaat en bicarbonaat in het arteriële
bereikt. Deze uitgestelde constante
tot in totaal zes zones leidde, elk voor-
bloed met de teug-voor-teug verande-
waarde wordt door Wasserman c.s.19
zien van een uitgebreide richtlijn wat
ringen in R en vonden dat deze R op
ook geassocieerd met anaeroob meta-
betreft bijbehorende hartslag, zuurstof-
een betrouwbare manier de metabole
bolisme.
opname, etc. (zie tabel 3).
acidosis (verzuring) tijdens inspanning
De onderzoekers geven aan dat de
weergeeft.
Lactaatgestuurde training
hartslag gebruikt kan worden als maat
Eén van de eersten die de term ‘an-
Het echte begin van de lactaatdrem-
voor de individuele fysiologische re-
aerobe drempel’ gebruikten waren
pelgestuurde training kwam in 1976,
actie, maar ook dat – afhankelijk van
Wasserman en McIlroy18 in 1964. In
toen Mader en collega’s14 een artikel
leeftijd, geslacht en fysieke conditie – de
een grafiek waarin R is uitgezet tegen
publiceerden waarin zij de aerobe-
lichamelijke reactie op een opgelegde
de zuurstofopname noemen zij het
anaerobe drempel introduceren en
belasting voor elke persoon anders kan
punt waar de concentratie bicarbonaat
definiëren als:
zijn; wat voor de één ‘maximaal’ is, is
in het arteriële bloed vermindert en de
‘Der Bereich des Übergangs zwischen der
voor een ander ‘optimaal’ en kan voor
lactaatconcentratie toeneemt de ‘drem-
rein aeroben zur partiell anaeroben, lak-
weer een ander ‘matig’ zijn.
pel’ van het anaerobe metabolisme. La-
tazid gedeckten muskulären Energiestoff-
ter (1973) definiëren Wasserman c.s.19
wechselleistung wird als aerob-anaerobe
Alternatieven voor lactaat
de anaerobe drempel als:
Schwelle der Arbeitsmuskulatur unter
De drie hoofdzones van Wells c.s.20
‘the level of work or O2 consumption just
den gegebenen Belastungsbedingungen
onderscheiden zich o.a. door een ver-
below that at which metabolic acidosis and
bezeichnet. Dieser Bereich eignet sich zur
andering in lactaatconcentratie bij op-
the associated changes in gas exchange
Charakterisierung der Ausdauerleistungs-
lopende inspanning. Ook was destijds
occur’.
fähigkeit, wenn man das Maximum der
en Naimark
c.s.15
in staat
bekend dat fittere personen lagere lac-
rein aerob abgedeckten energetischen Leic.s.19
keken welke veran-
taatwaarden hadden bij een gegeven
Wasserman
belasting. In die tijd was het meten van
deringen in ademhalinggassen gekop-
de lactaatconcentratie in het bloed ech-
peld konden worden aan de anaerobe
Op empirische gronden werd de drem-
ter nog een zeer ingewikkelde proce-
drempel, om zo de anaerobe drempel
pel door deze onderzoekers gelegd bij
dure en daarom werd gezocht naar een
te kunnen bepalen zonder bloed af te
een lactaatconcentratie van 4 mmol/L.
alternatief waarbij geen bloed geprikt
nemen. Van de gemeten parameters
Verder doen zij aanbevelingen voor
hoefde te worden.
(VE, VO2, VCO2, R, PETCO2, PETO2,
de sturing van de intensiteit van de
4
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
stung mit dieser gleichsetzt.’
training op basis van de lactaat-belas-
centratie met niet meer dan 1 mmol/L
palen. Het betreft een looptest waarbij
ting curve en geven zij de aanzet tot
toeneemt.7
men elke 200m een beetje harder (~0,5
de ontwikkeling van lactaatmeters die
arbeidsintensief en daardoor weinig
km/h) moet gaan lopen, tot uitput-
aan een paar druppels capillair bloed
praktisch. Hierdoor is een veelheid aan
ting. Hierbij word de relatie tussen
genoeg hebben.
eenvoudiger te bepalen alternatieve
loopsnelheid en hartslag bepaald. De
In de jaren hierna wordt er een ver-
drempels ontstaan. Heck en Beneke
resultaten lieten volgens Conconi c.s.3
scheidenheid aan lactaatdrempels
(2008)7
geven een mooi overzicht, dat
zien, dat er bij submaximale inspan-
gedefinieerd, waarvan het bijna onmo-
ik hier in tabelvorm heb weergegeven
ningen een lineair verband is tussen
gelijk is om ze allemaal te vinden en
(zie tabel 4).
inspanning en hartslag, maar dat de
te noemen. Zo hernoemen Kindeær-
Volgens Heck en Beneke is ‘de lactaat-
hartslag bij hoge snelheden een pla-
Keul12
in 1979 de tot
De test is echter zeer
curve’ afhankelijk van het belasting-
teau bereikt en daar een curvelineaire
dan toe bekende concepten van drem-
protocol. Hoe korter de duur van de
relatie laat zien. Zij vonden een knik
pelwaarden en definiëren de volgende
stappen of hoe groter de toename van
in het hartslagprofiel en noemden dit
drie drempels, die volgens hen zouden
de belasting per stap, des te verder de
de ‘deflection velocity’. De afbuiging
moeten helpen bij het bepalen van de
lactaatcurve naar rechts zal verschui-
vond plaats bij dezelfde intensiteit als
optimale intensiteit voor duursporten
ven. Dit maakt vergelijkingen tussen
de anaerobe drempel (zie figuur 2). In
op basis van hartslag:
curves die verkregen zijn met verschil-
latere studies wordt dit het heart rate
I. Aerobe drempel (voorheen anae-
mann, Simon &
lende protocollen praktisch onmogelijk.
deflection point genoemd en zeer recent
robe drempel): ongeveer 2 mmol/L
De verscheidenheid aan lactaatdrem-
de heart rate performance curve8. De test
lactaat – de eerste significante toe-
pels en de afhankelijkheid van het test-
zelf is echter jarenlang een onderwerp
name in lactaatniveau, non-lineaire
protocol geven aan dat de drempel zelf
van discussie geweest. Eén van de
toename in VE en R.
niet meer toevoegt voor de prestatie-
belangrijkste kritiekpunten was, dat de
diagnostiek en trainingssturing dan de
duur van de intensiteitsstappen steeds
andere punten op de lactaat-belasting
korter wordt (de 200 meters worden
II. Aerobe-anaerobe transitie: gebied van ongeveer 2 tot 4 mmol/L lactaat.
curve. Daarnaast zijn er ook geen dui-
immers in steeds kortere tijd afgelegd)
aerobe-anaerobe drempel): onge-
delijke aanwijzingen dat het trainen
en dat de aanpassing van de hartslag
veer 4 mmol/L lactaat – steile deel
op een drempelwaarde een superieure trainingintensiteit is.1,7
daardoor zou gaan achterlopen op de
III. Anaerobe drempel (voorheen
van exponentiële toename in lactaat
loopsnelheid. Het gevonden knikpunt in de hartslagcurve zou daarom door
concentratie. Volgens deze onderzoekers hebben
Andere niet-invasieve bepalingen
het protocol zelf veroorzaakt worden
duurtrainingen die rond de aerobe
De zogeheten ‘Conconi-test’3 was
(een zogenoemd artefact) en niet door
drempel gedaan worden een ‘onder-
een poging om op een niet-invasieve
de fysiologische toestand van de atleet.
houdend’ effect op de conditie en
manier, namelijk alleen op basis van
Zie het overzichtsartikel van Hofman
zorgen trainingen die op de anaerobe
de hartslag, een drempelwaarde te be-
en Pokan8 voor een uitgebreid overzicht van de kritiek op de test, maar
drempel van ongeveer 4 mmol/L gedaan worden voor een verbetering van inspanningcapaciteit. Hier
Figuur 2. De relatie tussen loopsnelheid, hartslag en lactaat (overgenomen uit: Conconi et al.3).
ook de mogelijkheden ervan. Een andere niet-invasieve me-
wordt dus een zeer grote waarde
thode komt uit de teug-bij-teug
aan het trainen op de lactaat-
ademgasanalyse13, waarbij twee
drempel toegekend.
specifieke veranderingen in het
De gouden standaard op het
ademhalingspatroon zijn gevon-
gebied van lactaattesten is de
den (VT1 en VT2) die overeen
Maximale Lactaat Steady State
komen met de aerobe en anae-
(MLSS) test. De MLSS is die
robe lactaatdrempels. De VT1
constante belasting waarbij de
wordt bepaald door te kijken
hoogste gelijkblijvende lac-
naar een toename in de ventila-
taatconcentratie waargenomen
toire equivalent voor zuurstof
wordt. Om precies te zijn: het is
(VE/VO2), zonder een toename
die belasting waarbij in de laat-
in de ventilatoire equivalent
ste 20 minuten van een 30 minu-
voor kooldioxide (VE/VCO2)
ten durende test de lactaatcon-
en een afwijking in de lineari-
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
5
teit van VE. De VT2 wordt
een schaal van 0-10 moet aan-
bepaald door een toename
geven hoe zwaar de training
in zowel VE/VO2 als VE/
is geweest. Dit geeft dan de
VCO2
globale waarneming van de
Wanneer met behulp van
intensiteit of fysieke belasting
EMG metingen wordt geke-
door de sporter over de hele
ken naar de aansturing van
training weer. Het voordeel
spieren tijdens het fietsen van
van deze methode is dat
een bijna continu oplopende
deze non-invasief is en zeer
maximaaltest, dan blijkt
praktisch te gebruiken is. De
er twee keer een verande-
session RPE methode is de
ring in de aansturing op te
laatste jaren gebruikt in vele
treden. Het eerste moment
wetenschappelijke studies
wordt EMGT1 genoemd en
en gevalideerd voor verschillende sporten6,9,17. Seiler en
.4
correspondeert met 60-70% VO2max, het tweede moment noemt men EMGT2 en ligt op 80-90% VO2max. Deze twee overgangen komen overeen met respectievelijk VT1 en VT2.13 Beide
Figuur 3. Glycolysesnelheid en snelheid van aerobe pyruvaat- en vetzurenverbranding uitgezet tegen fietsvermogen, bij een internationaal succesvolle duursporter (Overgenomen uit: Beneke, Leithauser & Ochentel1).
Kjerland16 pasten de RPE schaal aan met toevoeging van de ventilatoire drempels (zie tabel 5).
Tot slot
methodes (ventilatoire drempels en EMG drempels) blijken betrouwbaar
taat concentratie is verhoogd, maar
Er is de laatste 60 jaar op verschillende
en valide te zijn in het bepalen van een
de productiesnelheid en de verwijde-
manieren geprobeerd om de intensiteit
plotselinge fysiologische verandering
ringssnelheid van lactaat bereiken op
van sporten en bewegen te categori-
bij een toenemende intensiteit. Hier-
deze hogere waarde een nieuw even-
seren. De meest gebruikte manieren
door is het mogelijk om de intensiteit
wicht (VT1 > zone ≤ VT2);
bij inspanning in drie zones in te delen,
Lactaat accumulatie zone: de productie
bloedlactaatconcentratie. Met beide me-
die onderscheiden worden door een
van lactaat overschrijdt de maximale
thodes zijn drie intensiteitgebieden te
verschil in sympathische belasting,
verwijderingssnelheid, de lactaat-
herkennen, gescheiden door twee over-
aantal gebruikte motor units en tijd tot
concentratie in het bloed neemt (dus)
gangsmomenten of drempelwaarden:
uitputting. Seiler en Kjerland16 beschrij-
steeds verder toe, spiervermoeidheid
Het eerste gebied wordt gekenmerkt
ven deze zones als volgt:
is onvermijdelijk (>VT2).
doordat er bij een oplopende inspan-
Lage lactaat zone (≤ VT1);
De drie zones onderscheiden zich
ning geen of nauwelijks veranderingen
Lactaat aanpassing zone: de bloedlac-
mogelijk ook door het substraatge-
optreden in bloedlactaatconcentratie,
bruik (zie figuur 3). In zone 1 vindt
gasuitwisseling of substraatgebruik.
er bij een toenemende inspanning
Er vindt een lichte lineaire toename in
Tabel 5. RPE schaal met toevoeging van VT1 en VT2 (uit: Seiler en Kjerland16).
slechts een lichte toename van de
spieraansturing plaats. RPE is 0-4. In het tweede gebied nemen de bloed-
RPE
Beschrijving
vet- en pyruvaatverbranding en
0
rust
van de glycolyse plaats. In zone
lactaatconcentratie, glycolysesnelheid
2 neemt de vetverbranding af en
en pyruvaatverbranding lineair toe bij
1
zeer gemakkelijk
nemen de pyruvaatverbranding
toenemende inspanning, maar zullen
2
gemakkelijk
en de glycolyse toe bij toenemende
deze zich na enige tijd stabiliseren als
inspanning en in zone 3 stijgt de
de belasting constant blijft. De snel-
glycolyse exponentieel en blijft ook
heid van vetverbranding neemt af en
3
matig
4
beetje zwaar
5
zwaar
VT1 de pyruvaatverbranding stijgen,
terwijl de vetverbranding vrijwel
6
6
zijn ademgasanalyse en bepaling van
volledig stopt.1
VT2 Een meer subjectieve methode om
7
zeer zwaar
8
zeer, zeer zwaar
9
bijna maximaal
10
maximaal
er vindt een toename in de ventilatoire equivalent voor zuurstof (VE/VO2) plaats, zonder een toename in de ventilatoire equivalent voor kooldioxide
de intensiteit van een volbrachte
(VE/VCO2) en een afwijking in de li-
training te categoriseren is de sessie
neariteit van VE. Er vindt een sterkere
RPE methode van Foster5, waarbij
lineaire toename in spieraansturing
de sporter 30 minuten na afloop op
plaats. RPE is 5-6.
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
In de derde zone nemen de bloedlactaatconcentratie en de glycolysesnelheid exponentieel toe bij toenemende inspanning, is er een toename in zowel VE/VO2, VE/VCO2 als pyruvaatverbranding en vindt er een verdere afname in snelheid van vetverbranding plaats. Er vindt een zeer sterke lineaire toename in spieraansturing plaats. RPE is 7-10. Het eerste overgangsmoment wordt Eerste Ventilatoire Drempel genoemd. Het tweede overgangsmoment wordt Tweede Ventilatoire Drempel of Maximale Lactaat Steady State genoemd. Trainingssturing en -monitoring zou gebaseerd moeten zijn op deze zones. Hoe dat precies zou moeten gebeuren zal in een volgend deel besproken worden.
Literatuur
1. Beneke R, Leithauser RM & Ochentel O (2011). Blood lactate diagnostics in exercise testing and training. International Journal of Sports Physiology and Performance, 6: 8-24. 2. Christensen EH (1953). Physiological valuation of work in the Nykroppa iron works. In: Floyd WF & Welford AT (eds.), The Ergonomics Research Society Symposium on Fatigue, pp. 93-108. London: Lewis.
10. Issekutz jr. B & Rodahl K (1961). Respiratory quotient during exercise. Journal of Applied Physiology,16: 606-610. 11. Karvonen MJ, Kentala E & Mustala O (1957). The effects of training on heart rate – a longitudinal study. Annales Medicinae Experimentalis et Biologiae Fenniae,35: 307-315. 12. Kindermann W, Simon G & Keul J (1979). The significance of the aerobic-anaerobic transition for the determination of work load intensities during endurance training. European Journal of Applied Physiology and Occupational Physiology, 42: 25-34. 13. Lucia A, Sánchez O, Carvajal A & Chicharro, JL (1999). Analysis of the aerobic-anaerobic transition in elite cyclists during incremental exercise with the use of electromyography. British Journal of Sports Medicine,33: 178-185. 14. Mader A, Liesen H, Heck H, Phillipi H, Rost R, Schürch P & Hollmann W (1976). Zur Beurteilung der sportartspezifischen Ausdauerleistungsfähigkeit im Labor. Sportartz und Sportmedizin, 27: 80-88. 15. Naimark A, Wasserman K & McIlroy MB (1964). Continuous measurement of ventilatory exchange ratio during exercise. Journal of Applied Physiology, 19: 644-652. 16. Seiler K & Kjerland G (2006). Quantifying training intensity distribution in elite endurance athletes: is there evidence for an ‘optimal’ distribution? Scandinavian Journal of
Medicine and Science in Sports, 16: 49-56. 17. Wallace L, Coutts A, Bell J, Simpson N & Slattery K (2008). Using session-RPE to monitor training load in swimmers. Strength and Conditioning Journal, 30: 72-76. 18. Wasserman K & McIlroy MB (1964). Detecting the threshold of anaerobic metabolism in cardiac patients during exercise. The American Journal of Cardiology, 14: 844-852. 19. Wasserman K, Whipp BJ, Koyl SN & Beaver WL (1973). Anaerobic threshold and respiratory gas exchange during exercise. Journal of Applied Physiology,35: 236-243. 20. Wells JG, Balke B & Van Fossan DD (1957). Lactic acid accumulation during work; a suggested standardization of work classification. Journal of Applied Physiology, 10: 51-55.
Over de auteur
Albert Smit studeerde Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij werkt als sportwetenschapper bij de Unit Topsport van NOC*NSF, in het programma Wetenschappelijke Ondersteuning Topsport, waar hij wetenschappelijke kennis vertaalt naar de sportpraktijk.
(Advertentie)
3. Conconi F, Ferrari M, Ziglio PG, Droghetti P & Codeca L (1982). Determination of the anaerobic threshold by a noninvasive field test in runners. Journal of Applied Physiology, 52: 869873. 4. Davis JA (1985). Anaerobic threshold: review of the concept and directions for future research. Medicine & Science in Sports & Exercise,17: 6-21. 5. Foster C (1988). Monitoring training in athletes with reference to overtraining syndrome. Medicine & Science in Sports & Exercise, 30: 1164-1168. 6. Foster C, Florhaug JA, Franklin J, Gottschall L, Hrovatin LA, Parker S, Doleshal P & Dodge C (2001). A new approach to monitoring exercise training. Journal of Strength and Conditioning Research, 15: 109-115. 7. Heck H & Beneke R (2008). 30 Jahre Laktatschwellen – was bleibt zu tun? Deutsche Zeitschrift für Sportmedizin, 59: 297-302. 8. Hofmann P & Pokan R (2010). Value of the application of the heart rate performance curve in sports. International Journal of Sports Physiology and Performance, 5: 437-447. 9. Impellizzeri FM, Rampinini E, Coutts AJ, Sassi A & Marcora SM (2004). Use of RPE-based training load in soccer. Medicine & Science in Sports & Exercise,36: 1042-1047.
S p o r t g e r i c h t n r. 4 / 2 0 1 1 – j a a r g a n g 6 5
7