Masterscriptie Criminologie
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
“Het is een beroep, maar ‘normaal’ mag je weglaten” Onderzoek naar prostitutiebeleid in Nederland en het voorkomen van misstanden
Christel van der Ven (1276395)
Begeleider: Paul Nieuwbeerta Scriptie geschreven in het kader van de Master Forensische Criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden
Datum: 20-08-2014 Colofon: Stage inclusief scriptie Stageplaats: STOP THE TRAFFIK, Vliegend Hertlaan 4A, 3526KT Utrecht Begeleider stageplaats: Esta Steyn
2
SAMENVATTING Prostitutiebeleid in Nederland heeft sinds 2000 verandering doorgemaakt. Sinds de opheffing van het bordeelverbod zijn verschillende beleidsmaatregelen doorgevoerd die onder meer het voorkomen van misstanden beoogden. In dit onderzoek is eerst onderzocht om welke misstanden het in Nederland gaat. Dit zijn mensenhandel, dwang en seksuele uitbuiting, slechte sociale positie van prostituees door stigma en schaamte en slechte arbeidsomstandigheden. Voor dit onderzoek zijn de zes belangrijkste Nederlandse beleidsmaatregelen uitgekozen. Vervolgens zijn criminologische theorieën, eerder Nederlands onderzoek en onderzoek in het buitenland en de resultaten van interviews met deskundigen toegepast op de beleidsmaatregelen, om verwachtingen en bevindingen over de maatregelen op een rij te zetten. Ook zijn er enkele aanbevelingen voor eventueel toekomstig beleid gedaan. In de resultaten kwam naar voren dat weinig van de maatregelen in de praktijk erg effectief bij het bestrijden van misstanden lijken. De belangrijkste bevinding is dat de meeste maatregelen (controles, vergunningen, leeftijdsgrens) sterk gericht zijn op controle van naleving van vergunningsvoorwaarden. Als de papieren bij controle kloppen, kan er niets gedaan worden aan misstanden, ook niet als daarvan sterke vermoedens zijn. Op die manier lijkt het Nederlandse beleid zichzelf in de vingers te snijden. Ook enkele andere problemen zijn behandeld en er zijn aanbevelingen gedaan voor toekomstig beleid. De belangrijkste aanbevelingen zijn het bieden van meer goede uitstapmogelijkheden en het verminderen van stigmatisering van prostituees. In de discussie werd gevonden dat er nog meer onderzoek nodig is naar cijfers over prostitutie, dat er nog meer eerder onderzoek bekeken zou kunnen worden en dat meer interviews met nog meer verschillende partijen een nog beter beeld zouden geven.
3
“IT IS A JOB, BUT NOT A NORMAL ONE” – REVIEW OF DUTCH PROSTITUTION POLICY AND PREVENTION OF ABUSES:
SUMMARY
Prostitution policy in the Netherlands has changed since the lifting of the brothel ban in 2000. Several measures have been taken, mostly in order to prevent abuses. This article firstly examines which abuses take place in the Netherlands. These proved to be trafficking, forced prostitution, sexual exploitation, a bad social position for prostitutes caused by stigma and shame and bad working conditions. For this article the six most important Dutch measures have been picked for analysis. Next criminological theories, previous Dutch studies and studies abroad and results of expert interviews have been used to formulate predictions and findings on the measures. In addition, some recommendations for future policy are presented. The results showed that most measures did not prove to be very effective in preventing abuses. The most notable result was that most measures (control, licenses, age minimum) are strongly focused on checking the compliance of license conditions. If checked businesses present the right required documents, police cannot intervene in case of abuses, not even when there are strong suspicions. In this part Dutch policy seems to be working counterproductive. Some other policy problems are discussed as well and several recommendations for future policy have been made. Most important recommendations are that there must be invested in exit programs and that stigmatizing of prostitutes must be reduced. More research for numbers on (abuses in) prostitution is required. It is also recommended to involve more previous research and interview more experts from different backgrounds to get a more extensive view.
4
VOORWOORD Al in jaar één van mijn bachelor werd mijn interesse gewekt voor het onderwerp prostitutie(beleid). Het is een onderwerp waar veel verschillende meningen over bestaan en waar altijd discussie over is en zal zijn. Het klonk voor mij daarom erg interessant om onderzoek te doen naar prostitutiebeleid in Nederland en misstanden in de prostitutie. Vooral het in gesprek gaan met mensen die veel weten van de praktijk van prostitutiebeleid leek me een boeiend onderdeel van zo’n onderzoek. Het schrijven van mijn masterscriptie voor de studie Forensische Criminologie over dit onderwerp was dus een mooi moment voor mij om die gesprekken aan te gaan en me te verdiepen in achtergronden van prostitutiebeleid. STOP THE TRAFFIK, een organisatie tegen mensenhandel, was de plek waar ik stage kon lopen. Hier kwam ik in contact met verschillende bij prostitutie(beleid) betrokken partijen. Zij zullen dit onderzoek hopelijk goed kunnen gebruiken als basis voor hun campagne tegen seksuele uitbuiting. Op deze plaats past het om een aantal mensen te bedanken. Allereerst mijn begeleider Paul Nieuwbeerta, die mij steeds verder hielp en tips gaf om mijn scriptie te verbeteren. Hij heeft me geholpen om van een grote hoeveelheid verzamelde informatie een gestructureerd verhaal te maken. Ook Esta Steyn, mijn begeleider op mijn stageplaats, wil ik hartelijk bedanken voor haar kritische vragen en ook voor haar interesse in mijn visie op problemen die langskwamen. Die momenten waren interessant en goed. Uiteraard wil ik ook graag de respondenten bedanken die de tijd namen om met mij te praten en hun ideeën te delen. Het was prettig om te merken dat ze open stonden voor kritische vragen. Het was ontzettend leerzaam om zoveel doordachte meningen te horen die zo uiteenliepen. Dit is niet alleen goed voor dit onderzoek, maar het is ook leerzaam voor mijzelf geweest. Bovenal vond ik het bij een aantal respondenten indrukwekkend om te zien hoe bewogen zij zijn met het lot van hun medemens en hoe vastberaden ze zijn om een verandering, hoe klein of groot ook, te bewerkstelligen. Christel van der Ven1 Utrecht, 20 augustus 2014 1
Christel Nadia Joëlle Edelman - van der Ven Adres: Montevideodreef 111, 3563BL Utrecht Geboortedatum: 23-05-1992 E-mailadres:
[email protected]
5
INHOUDSOPGAVE Samenvatting ........................................................................................... 3 “It is a job, but not a normal one” – Review of Dutch prostitution policy and prevention of abuses: Summary .................................................................. 4 Voorwoord ............................................................................................... 5 Inhoudsopgave ......................................................................................... 6
1. Achtergrond ........................................................................................ 10 1.1 Inleiding ........................................................................................ 10 1.2 Prostitutie in Nederland: aard, omvang en ontwikkelingen en misstanden 10 1.2.1 Aard van prostitutie in Nederland ................................................. 10 1.2.2 Omvang van prostitutie in Nederland ........................................... 11 1.2.3 Ontwikkelingen en misstanden in de prostitutie in Nederland ........... 11 1.3 Prostitutiebeleid in Nederland – ter voorkoming van misstanden in de prostitutie ........................................................................................... 12 1.4 Onderzoeksvraag ............................................................................ 13 1.5 Methode ........................................................................................ 14
2. Beleidsmaatregelen ter voorkoming van misstanden in de prostitutie .......... 16
3. Theoretische verwachtingen van effect prostitutiebeleid op misstanden in prostitutie .............................................................................................. 21 3.1 Criminaliteit en armoede .................................................................. 21 3.2 Controletheorieën ........................................................................... 25 3.3 Labelingtheorie ............................................................................... 28 3.4 Rationele keuze, afschrikking ............................................................ 29 3.5 Conclusie ....................................................................................... 33
6
4. Eerder onderzoek naar effecten prostitutiebeleid/interventies bij prostitutie op misstanden in prostitutie .......................................................................... 37 4.1 Onderzoek naar beleid in Nederland .................................................. 37 4.2 Onderzoek naar beleid in andere landen ............................................. 44 4.3 Onderzoek naar beleidsmaatregelen .................................................. 50 4.3.1 Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven ........................... 51 4.3.2 Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving ....................................................................................... 51 4.3.3 Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel (als aanpassing van de oude vergunningplicht) ...................................... 53 4.3.4 Prostitutie mag uitsluitend plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder ..................................................................................... 55 4.3.5 Invoering van een landelijk register van escortvergunningen ........... 56 4.3.6 Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar ........................................................ 56 4.3.7 Overige suggesties voor beleidsmaatregelen ................................. 56
5. Bevindingen van interviews: Meningen over aard en omvang van misstanden in prostitutie en (effectiviteit van) prostitutiebeleid i.v.m. de misstanden ........ 58 5.1 Inleiding ........................................................................................ 58 5.2 Werkwijze ...................................................................................... 58 5.3 Aard en omvang van problemen en misstanden in Nederland ................ 60 5.3.1 Dwang of uitbuiting ................................................................... 61 5.3.2 Psychische problemen ................................................................ 64 5.3.3 Slechte arbeidsomstandigheden .................................................. 64 5.3.4 Stigmatisering........................................................................... 64 5.4 Algemeen beeld van legalisatie van prostitutie in Nederland .................. 65 5.5. Effectiviteit van Nederlands beleid en maatregelen ............................. 69 5.5.1 Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven ........................... 69 7
5.5.2 Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving ....................................................................................... 70 5.5.3 Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel (als aanpassing van de oude vergunningplicht) ...................................... 71 5.5.4 Prostitutie mag uitsluitend plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder ..................................................................................... 72 5.5.5 Invoering van een landelijk register van escortvergunningen ........... 72 5.5.6 Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar ........................................................ 73 5.6. Verbeterpunten of andere mogelijkheden wat betreft beleid ................. 74 5.6.1 Opheffen stigmatisering, behandeling als normale (beroeps)groep met goede arbeidsomstandigheden............................................................. 74 5.6.2 Meer handelen in overleg met sekswerkers ................................... 76 5.6.3 Meer aandacht voor uitstapprogramma’s en versterking van risicogroepen .................................................................................... 76 5.6.4 Betere organisatie hulpverlening en politie .................................... 77 5.6.5 Cultuurverandering .................................................................... 78 5.6.6 Wetsverandering ....................................................................... 80
6. Samenvatting en conclusie van resultaten en aanbevelingen voor prostitutiebeleid ...................................................................................... 82
Literatuur ............................................................................................... 87 Bijlage 1 – Overzichtstabel eerder onderzoek naar effecten prostitutiebeleid/interventies bij prostitutie op misstanden in prostitutie ........ 92 Bijlage 2 – Vragen voor gebruik bij interviews ............................................. 98 Bijlage 3 - Uitwerkingen interviews ............................................................ 99 Bijlage 4 – Overzichtstabel verwachtingen/bevindingen over effecten van beleidsmaatregelen ................................................................................ 130
8
9
1. ACHTERGROND 1.1 Inleiding Prostitutie is een onderwerp waar uiteenlopende meningen over bestaan. De meningen lopen uiteen van “niemand kan zonder enige vorm van dwang kiezen voor dit beroep, dus is het per definitie iets verkeerds” tot “seks is werk en vrouwen hebben het recht om daarvoor te kiezen” (Bernstein, 1999; Jolin, 1994). De één zegt dat slechts een klein deel van de prostituees het werk gedwongen doet en de ander beweert juist dat vrijwel iedere prostituee gedwongen werkt (Vanwesenbeeck, 1994; van der Wagen, Daalder, & Bijleveld, 2010; Asante & Schaapman, 2005). De hoeveelheid gedwongen prostituees is echter moeilijk te meten (BNRM, 2013). Wat uiteindelijk in vrijwel elk onderzoek en in vrijwel elke uitspraak van betrokken partijen terugkomt, is dat er in ieder geval een deel van de prostituees slachtoffer is van dwang, geweld of andere vormen van criminaliteit in hun werk. Daarbij is vrijwel iedereen het er over eens dat die misstanden aangepakt moeten worden. Sinds 1 oktober 2000 is in Nederland het bordeelverbod opgeheven (Daalder, 2002). Hier zal in dit onderzoek later verder op in worden gegaan. Het doel van het beleid in Nederland is sinds de opheffing van het bordeelverbod legalisering en regulering van en controle op de prostitutie. Interessant is dat Nederland hierin verschilt van veel andere Europese landen, waar veel strengere wetten zijn rondom prostitutie (Gangoli & Westmarland, 2006; Hennum, 1999). Toch neigt ook Nederland de laatste jaren steeds meer naar striktere controle en meer toezicht op het gebied van prostitutie (Outshoorn, 2012).
1.2 Prostitutie in Nederland: aard, omvang en ontwikkelingen en misstanden 1.2.1 Aard van prostitutie in Nederland In Nederland komt prostitutie in verschillende vormen voor. Er zijn prostituees die achter ramen werken, maar ze werken ook in clubs, privéhuizen, op straat, in de escort of in massagesalons (Westerik, 2009). Prostitutie is in Nederland toegestaan, mits er een vergunning is om een prostitutiebedrijf te exploiteren (Dekker, Tap, & Homburg, 2006). Deze vergunningplicht is ingevoerd bij de opheffing van het bordeelverbod in 2000. Ook niet-vergunde prostitutie komt in de beschreven vormen voor. Dit is officieel niet toegestaan.
10
1.2.2 Omvang van prostitutie in Nederland Het is moeilijk om het aantal sekswerkers in Nederland te meten. Dit komt voornamelijk doordat zij erg vaak van werkplek en werktijd veranderen, wat meten van aantallen personen moeilijk maakt. Volgens Wagenaar, Altink en Amesberger (2013) werken er in Utrecht, Rotterdam, Den Haag en Amsterdam dagelijks ongeveer 2200 prostituees in de vergunde raam- club- en straatprostitutie. Hierbij is dus sprake van een dark number, omdat sekswerkers die niet in vergunde bedrijven werken, niet mee worden gerekend. Er wordt in het onderzoek ook gewezen op de beperkte mogelijkheden om exacte uitspraken te doen over aantallen werkzame prostituees. Andere onderzoeken spreken namelijk weer over veel meer prostituees, tot wel dertigduizend. Er moet dus een stevige slag om de arm gehouden worden bij uitspraken over aantallen. 1.2.3 Ontwikkelingen en misstanden in de prostitutie in Nederland Volgens Venicz en Vanwesenbeeck (2000) was de positie van prostituees niet overal even goed. De hoop en verwachting was dat het na de opheffing van het bordeelverbod beter zou gaan. De conclusie van het onderzoek van Dekker, Tap en Homburg (2006) is echter dat er, als er wordt gekeken naar de (sociale) positie van prostituees, geen doorgaande positieve ontwikkeling kan worden gemeten in de voorgaande vijf jaar. Het merendeel van de respondenten van het onderzoek geeft aan te denken dat de criminaliteit in de prostitutie niet verminderd is. Tenslotte wordt geconcludeerd dat er buiten de reguliere, vergunde bedrijven om nog steeds veel misstanden plaatsvinden. Daar werken nog steeds gedwongen en minderjarige prostituees. Volgens Dekker, Tap en Homburg (2006) begint ruim zestig procent van de prostituees voor haar vijfentwintigste met werken in de prostitutie. Van de respondenten van het onderzoek zei acht procent gedwongen te zijn begonnen. Er wordt echter duidelijk gemaakt dat het de vraag is of iedereen alles eerlijk durfde te vertellen en of de respondenten representatief waren voor de volledige populatie van prostituees. Mensenhandel blijft een groot probleem in de prostitutie (Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, 2013). Door de open grenzen binnen Europa worden veel Oost-Europese vrouwen (en mannen) uitgebuit in de Nederlandse prostitutie. In 2010 was de helft van de slachtoffers 11
in seksuele uitbuitingzaken van het OM geworven in het buitenland. Maar ook Nederlandse minderjarige meisjes worden in het illegale circuit voorbereid op werken in de legale sector vanaf hun achttiende. Bovendien gaan steeds meer prostituees in minder zichtbare sectoren van de prostitutie werken, zoals bijvoorbeeld de escort, privéclubs en thuisprostitutie (Dekker, Tap, & Homburg, 2006; Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, 2013). Die verschuiving maakt de controle op misstanden moeilijker.
1.3 Prostitutiebeleid in Nederland – ter voorkoming van misstanden in de prostitutie Sinds 1 oktober 2000 is in Nederland het bordeelverbod opgeheven. Dit houdt in dat vormen van exploitatie van prostitutie waarin meerderjarige prostituees vrijwillig werkzaam zijn, niet langer verboden zijn. Het doel van de wetgever met de opheffing was het bestrijden van misstanden in de prostitutie. Dit doel moest worden bereikt door onder meer verplichte vergunningen voor prostituees, het verbeteren van bestrijding van gedwongen prostitutie, de bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik en bescherming van de positie van prostituees, het verminderen van prostitutie door illegale personen en het loskoppelen van prostitutie van “criminele randverschijnselen” (Daalder, 2002; Dekker, Tap, & Homburg, 2006). Tegenover het Nederlandse beleid staan verschillende landen met heel verschillende
beleidsvormen
op
het
gebied
van
prostitutie
(Gangoli
&
Westmarland, 2006; Hennum, 1999). De keuzes op dit gebied variëren van het volledig verbieden van het kopen van seks tot het volledig toestaan ervan. In veel landen wordt op dit moment overwogen om het ‘Zweedse model’, zoals het strafbaar stellen van de kopers van seks vaak genoemd wordt, in te voeren (Reed, 2014). Er vindt dus internationaal een verschuiving plaats op het gebied van prostitutiebeleid. Steeds vaker wordt geopperd dat het Nederlandse beleid wellicht
toch
niet
zo
goed
werkt
als
het
gaat
om
de
bestrijding
van
mensenhandel en andere misstanden. Er wordt zelfs wel gesuggereerd dat de legalisatie van prostitutie leidt tot meer mensenhandel (BNRM, 2013). Dit laatste is echter (nog) niet met zekerheid te zeggen, omdat een groot deel van de mensenhandel onzichtbaar is. Ook in Nederland is een verandering gaande in de politieke houding ten aanzien van prostitutie. De laatste jaren neigt Nederland
12
weer naar striktere controles en meer toezicht op dit gebied (Outshoorn, 2012). Zo was er bijvoorbeeld het project 1012 in Amsterdam, waarbij het wallengebied “opgeruimd” werd en veel ramen gesloten werden (Nelen, 2010) en zijn er in andere steden ook voorbeelden aan te wijzen die duiden op een strenger wordende houding (NOS, 2013).
1.4 Onderzoeksvraag De verandering in het denken over prostitutiebeleid en tegelijk het blijvende probleem van misstanden maakt dat het interessant is om te onderzoeken wat voor Nederland het beste beleid zou zijn als het gaat om het bestrijden van die misstanden. Werken de huidige beleidsmaatregelen wel en zo nee, wat zou beter werken? De probleemstelling van dit onderzoek is dan ook: Welk prostitutiebeleid is in Nederland het meest geschikt als het gaat om het bestrijden van misstanden in de prostitutie? Hierbij zullen de volgende deelvragen worden gesteld: ‐
Hoe ziet de prostitutie in Nederland eruit en welke misstanden zijn er?
‐
Welke effecten van beleid zijn te verwachten op basis van theorieën en eerder onderzoek?
‐
Welk beleid voert Nederland op dit gebied en wat zijn de verschillen met andere landen en beleidsvormen?
‐
Wat zijn de problemen en oplossingen volgens direct betrokken personen?
De verwachting is dat, gezien de aandacht en kritiek de laatste tijd, het huidige Nederlandse beleid niet als ideaal uit het onderzoek zal komen. Vanuit verschillende hoeken van het debat zullen er verschillende kritiekpunten komen. Dit heeft onder meer te maken met de morele kant van meningen over prostitutie, die de discussie ingewikkeld
maakt.
Waarschijnlijk
worden
er
dus
veel
uiteenlopende
onderzoeksresultaten en meningen naar voren gebracht, maar de hoop en verwachting is ook dat daar een lijn in te vinden is die zal leiden tot enkele aanbevelingen voor toekomstig beleid.
13
1.5 Methode Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, zullen drie verschillende methoden worden gebruikt. Allereerst zal er aandacht besteed worden aan de theoretische
achtergronden
van
prostitutiebeleid.
Deze
theoretische
achtergronden dienen als basis om een beeld te krijgen wat theoretisch gezien zou moeten gebeuren wanneer voor bepaald beleid gekozen wordt. Op basis van criminologische
theorieën
zal
worden
geprobeerd
te
voorspellen
welke
beleidsmaatregelen juist goed zouden moeten werken en welke juist niet. De theorieën die hiervoor gebruikt zullen worden zijn de rationele keuzetheorie, de theorie over criminaliteit en armoede en controletheorieën. Deze theorieën zijn gekozen omdat ze goed toepasbaar waren op het onderwerp prostitutiebeleid. Eerst zal kort worden beschreven wat de theorie inhoudt en vervolgens wordt onderzocht hoe de theorie toegepast kan worden op het onderwerp van dit onderzoek; beleid met betrekking tot misstanden in de prostitutie. Als laatste zal per theorie worden besproken welke verwachtingen er zijn van de gekozen beleidsmaatregelen op basis van de theorieën en welke (nog) niet ingevoerde maatregelen wellicht goed zouden zijn op basis van de theorieën. De tweede methode die zal worden gebruikt, is het maken van een overzicht
van
eerder
onderzoek
naar
effecten
van
prostitutiebeleid
en
interventies bij prostitutie op misstanden in de prostitutie. Er zal hierbij gekeken worden wat resultaten zijn van eerder onderzoek en naar evaluaties van andere beleidsvormen in het buitenland. Hiervoor is gekozen omdat al regelmatig evaluaties zijn geweest van het beleid in Nederland en er ook vaak is gekeken naar effecten van beleid in het buitenland. De informatie die uit dergelijke onderzoeken naar voren komt, is bruikbaar voor dit onderzoek omdat het een idee geeft hoe in de praktijk de gekozen beleidsmaatregelen hebben uitgepakt. Mogelijke problemen of juist nieuwe ideeën die naar voren komen uit eerder toegepast beleid zijn interessant om mee te nemen. Als derde methode zullen er diepte-interviews worden gehouden met negen betrokken personen en deskundigen. Juist omdat er al uit verschillende hoeken
literatuur
is
gebruikt
om
een
beeld
te
vormen
over
mogelijke
beleidsvormen, problemen en oplossingen, is het nu goed om het gesprek aan te gaan met mensen uit de praktijk. Zij kunnen weer andere kanten van het probleem belichten, de beleidsmaatregelen beoordelen en op een praktische manier kijken hoe mogelijke oplossingen eruit zouden kunnen zien. De 14
geïnterviewden zijn gekozen door op zoek te gaan naar verschillende partijen in Nederland die betrokken zijn bij de prostitutiewereld en/of het prostitutiebeleid. Vanuit STOP THE TRAFFIK liepen al verschillende contacten met betrokkenen. Er is geprobeerd om het gesprek aan te gaan met mensen uit verschillende hoeken van het debat.
15
2. BELEIDSMAATREGELEN TER VOORKOMING VAN MISSTANDEN IN DE PROSTITUTIE
De wetswijziging van 1 oktober 2000 hield kort gezegd in dat er geen verbod op bordelen meer was. De exploitatie van prostitutie waarin meerderjarige, vrijwillige werkende prostituees werkzaam zijn, was vanaf toen niet meer verboden (Daalder, 2002). De wetswijziging had ook als doel om misstanden zoals minderjarigheid en onvrijwilligheid in de prostitutie beter te kunnen bestrijden. Daalder (2002) beschrijft in haar onderzoek naar prostitutie vlak na de opheffing van het bordeelverbod de zes hoofddoelstellingen van de opheffing van het bordeelverbod. Dit zijn: 1. Het beheersen en reguleren van de exploitatie van vrijwillige prostitutie, onder andere door het invoeren van een gemeentelijk vergunningenbeleid; 2. Het verbeteren van de bestrijding van exploitatie van onvrijwillige prostitutie; 3. Het beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik; 4. Het beschermen van de positie van prostituees; 5. Het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen; 6. Het terugdringen van de omvang van prostitutie door illegalen (personen zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel). Deze doelen worden sinds de wetswijziging nagestreefd door verschillende beleidsmaatregelen. Het opheffen van het bordeelverbod had niet enkel tot doel het exploiteren van seksbedrijven officieel uit de illegaliteit te halen na een periode van gedogen, maar zoals gezegd ook het verbeteren van de hele prostitutiewereld door misstanden te bestrijden. De belangrijkste beleidsmaatregelen zullen hieronder worden beschreven. Het gaat om:
‐
Vergunningplicht;
‐
Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven;
‐
Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving. De verantwoordelijkheid voor de beheersing en regulering van de
prostitutie is voor een belangrijk deel neergelegd bij gemeenten zelf. Gemeenten 16
kunnen een eigen prostitutiebeleid voeren en uit onderzoek (Flight, Hulshof, van Soomeren, & Soorsma, 2006) blijkt dat het merendeel van de gemeenten dit ook doet. Met de opheffing van het bordeelverbod was een belangrijke beleidsmaatregel dat een exploitant van een prostitutiebedrijf de plicht kreeg om een vergunning te hebben voor die exploitatie. De vergunningverlening wordt ook geregeld door de gemeenten. Het lokaal regelen van vergunningenbeleid leidt tot een verschil in beleid en dus meer ruimte in de ene gemeente dan in de andere (Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, 2012). Het idee van een vergunningplicht komt mede voort uit de gedachte van het barrièremodel; het idee dat het niet gemakkelijk gemaakt moet worden om in de prostitutie te gaan werken. Het moeten hebben van vergunningen zouden door mensen in de seksbranche worden gezien als een drempel. Tegelijk zorgen vergunningen ervoor dat er, bij degenen die een vergunning hebben, beter gecontroleerd kan worden en op die manier zouden misstanden beter voorkomen kunnen worden. Degenen die geen vergunning hebben kunnen weliswaar niet op die manier gecontroleerd worden, maar zij zijn dan ook strafbaar bezig en kunnen dus vervolgd worden. De meeste gemeenten besteden in hun prostitutiebeleid vooral aandacht aan de arbeidsomstandigheden en gezondheid van sekswerkers (Flight, Hulshof, van Soomeren, & Soorsma, 2006). Aan preventie, repressie en hulpverlening wordt minder aandacht besteed, maar ook dat is een onderdeel van het prostitutiebeleid in een deel van de gemeenten. Mogelijkheden om uit de prostitutie te stappen worden echter bijna niet aangeboden. Zes procent van de gemeenten heeft uitstapmogelijkheden wel in het beleid opgenomen. Een beleidsmaatregel die vaak wordt toegepast door gemeenten, is het stellen van een maximum voor het aantal vergunningen dat verleend kan worden, zodat de hoeveelheid seksbedrijven klein en beter controleerbaar blijft (Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, 2012). Vaak wordt er ook met omliggende gemeenten in de regio overlegd over het maximumaantal seksbedrijven. Sommige gemeenten voeren beleid waarin geen ruimte wordt gegeven aan prostitutie, maar verwijzen daarbij wel naar andere gemeenten in de buurt waar wel prostitutie is. Ook wordt er soms zogenaamd ‘uitsterfbeleid’ toegepast, waarbij alleen exploitanten die al in het bezit zijn van een vergunning die behouden, maar waarbij nieuwe exploitanten er geen meer krijgen. 17
Een andere beleidsmaatregel is dat de politie controles uitvoert in de seksbranche (Daalder, 2002; Daalder, 2007). De controles, die namens de gemeente plaatsvinden, richten zich voornamelijk op de vraag of de exploitant wel of geen vergunning heeft en of voldaan is aan de voorwaarden waarop de vergunning is verkregen. Ook worden de papieren van betrokken prostituees gecontroleerd. Nadat uit onderzoek vlak na de wetswijziging bleek dat er te veel gefocust werd op controles in de legale sector, worden nu naast die controles ook specifieke controles en opsporingsonderzoeken gedaan naar strafbare vormen van prostitutie, zoals onvrijwillige prostitutie of prostitutie door minderjarigen. Er is in iedere gemeente een zogenaamd ‘minimumniveau van handhaving’ bereikt (Daalder, 2007). De andere diensten die controleren, zoals de GGD, brandweer en sociale dienst, richten zich ook vooral op het controleren van vergunningen. Op landelijk niveau controleren de Belastingdienst, Arbeidsinspectie en het UWV de seksbranche. Deze controles kunnen uiteindelijk mede bijdragen aan het normaliseren van de prostitutie als bedrijfstak, omdat zo prostitutie wordt behandeld als elk ander beroep. Naast deze drie beleidsmaatregelen is er al een aantal jaren een discussie bezig over een nieuw wetsvoorstel, het wetsvoorstel ‘Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche’, dat werd ingediend op 10 november 2009 (Van Bijsterveld, et al., 2013). Dit wetsvoorstel is in 2011 aangenomen door de Tweede Kamer, maar de Eerste Kamer diende daarna een novelle in, die het voorstel wijzigde. In eerste instantie bevatte het wetsvoorstel vier hoofdmaatregelen, namelijk: ‐
Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel;
‐
Registratieplicht voor alle prostituees;
‐
Invoering van een landelijk register van escortvergunningen;
‐
Het strafbaar stellen van gebruikmaken van illegaal aanbod van prostitutie (Minister van Veiligheid en Justitie, Vergaderjaar 2010-2011; Rijksoverheid, 2011). De invoering van een verplicht en uniform vergunningenstelsel heeft als
voornaamste doel meer gelijkheid tussen de verschillende gemeenten. Er zijn in dat vergunningenstelsel voorwaarden opgenomen waar een vergunningaanvrager in ieder geval aan moet voldoen om een vergunning te krijgen en welke gegevens bekend moeten zijn bij de gemeente. Deze maatregel 18
komt tegemoet aan het gebrek dat werd geconstateerd bij de eerdere vorm van de vergunningplicht, waar gemeenten zelf veel meer ruimte kregen, waardoor een te groot verschil tussen gemeenten ontstond. Deze maatregel is dus eigenlijk een vervolg op de na de wetswijziging ingevoerde vergunningplicht. Bij de vergunningplicht hoort ook de invoering van een screening van eigenaren van seksbedrijven. Die eigenaren kan een vergunning geweigerd worden als blijkt dat zij zich bijvoorbeeld schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel of als ze de voorwaarden van de vergunning waarschijnlijk niet gaan nakomen. De tweede beleidmaatregel in het wetsvoorstel is een registratieplicht voor alle prostituees. Met deze maatregel werd beoogd meer grip en zicht te krijgen op de (legale) prostitutie en eventuele misstanden daarin. Bovendien zouden op deze manier signalen van mensenhandel en uitbuiting beter in beeld gebracht kunnen worden en zouden die signalen kunnen worden doorgegeven aan hulpverlening en politie. Als een sekswerker toch betrapt wordt zonder een vergunning, kan hij of zij opgepakt worden en worden vervolgd. Dit geldt niet als er sprake is van slachtofferschap van mensenhandel of dwang. Naast de registratieplicht voor prostituees werd in het wetsvoorstel het idee van de invoering van een landelijk register van escortvergunningen geopperd. Het idee achter zo’n register is dat escortbedrijven vaak niet lokaal opereren, in tegenstelling tot plaatsgebonden prostitutievormen. Escortbedrijven zijn daardoor moeilijker controleerbaar voor gemeenten. Een landelijk register van vergunningen voor escortbedrijven zou toegankelijk zijn voor alle gemeenten, zodat ze ook de escortsector beter kunnen controleren. Voorwaarden die gesteld zijn aan een escortbedrijf kunnen door toezichthouders van alle gemeenten gevonden worden in het register, dus maakt het niet meer uit door welke gemeente de vergunning is verleend. De vierde voorgestelde beleidsmaatregel was het strafbaar stellen van gebruikmaken van illegaal aanbod van prostitutie. Dit houdt in dat een klant van een prostituee na moet gaan of de prostituee is ingeschreven in het landelijk register van prostituees, de zogenaamde vergewisplicht. Als hij dat niet doet en de prostituee is niet geregistreerd, is de klant strafbaar. Op deze manier moet er meer verantwoordelijkheid komen liggen bij de klant. Klanten kunnen op een andere manier meewerken aan het signaleren en voorkomen van misstanden in de prostitutie en op deze manier zouden zij mee kunnen werken aan het
19
aantrekkelijker maken van registratie, wat er weer voor zou moeten zorgen dat de registratieplicht beter zou werken. Zoals gezegd heeft de Eerste Kamer op 1 maart 2014 een novelle ingediend. Dit houdt in dat de Eerste Kamer het niet volledig eens was met het wetsvoorstel en een voorstel deed voor een nieuwe, aangepaste wet. Er werd voorgesteld het wetsvoorstel te splitsen (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2014), waarbij de registratieplicht voor prostituees en de vergewisplicht voor klanten die hierboven is beschreven uit het voorstel wordt gehaald. Op deze manier bleef dus een deel van het voorstel over. In het wetsvoorstel waarin de registratieplicht voor prostituees was opgenomen, was de minimumleeftijd voor registratie 21 jaar. Die leeftijdsverhoging wordt wel aangehouden in de novelle, maar nu houdt die in dat prostitutie uitsluitend plaatsvindt door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Bovendien wordt het een exploitant verboden een prostituee voor zich te laten werken als die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt of geen toereikende verblijfvergunning heeft. Dit vervangt de regel dat een exploitant een prostituee die zich niet heeft geregistreerd niet voor zich mag laten werken. De leeftijdsverhoging naar 21 jaar zou worden ingevoerd met verschillende redenen. Een belangrijke reden is dat mensen tussen de 18 en 21 vaker nog bezig zijn met een opleiding en dus op hun 21e minder economisch afhankelijk zouden zijn van eventueel werk in de prostitutie. Daarnaast zou het zo zijn dat op 21-jarige leeftijd mensen beter een weloverwogen keuze voor prostitutiewerk kunnen maken en zou een prostituee op die leeftijd beter weerbaar zijn. Ook de vergewisplicht wordt in de novelle uit het wetsvoorstel gehaald. Er is wel een vervangend artikel voor opgenomen. Nu verbiedt dit artikel het verrichten van seksuele handelingen met een prostituee die nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Omdat de kans groot is dat deze maatregelen doorgevoerd zullen worden binnen afzienbare tijd, is het goed om in ze in de rest van dit onderzoek ook te behandelen. De maatregelen, samen met de eerder genoemde maatregelen die sinds de opheffing van het bordeelverbod in oktober 2000 al van kracht zijn, zullen in de rest van dit onderzoek worden besproken in het licht van achtereenvolgens theorieën, eerder onderzoek en interviews met deskundigen. Dit zijn de belangrijkste maatregelen die sinds de opheffing van het
20
bordeelverbod al bestonden en de belangrijkste nieuwe maatregelen die zouden worden doorgevoerd als de nieuwe wet in werking treedt op een rij:
‐
Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven;
‐
Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving;
‐
Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel (als aanpassing van de oude vergunningplicht);
‐
Prostitutie mag uitsluitend plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder;
‐
Invoering van een landelijk register van escortvergunningen;
‐
Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar.
3. THEORETISCHE VERWACHTINGEN VAN EFFECT PROSTITUTIEBELEID OP MISSTANDEN IN PROSTITUTIE
In de criminologie zijn er verschillende theorieën die de keuze voor bepaalde vormen van beleid zouden kunnen ondersteunen of juist tegenspreken. In dit hoofdstuk zullen verschillende theorieën worden besproken die toepasbaar zijn bij verwachtingen van effecten van prostitutiebeleid op misstanden in de prostitutie. De theorieën die besproken zullen worden zijn de rationele keuzetheorie, de theorie over criminaliteit en armoede en controletheorieën (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010; Jolin, 1994). In Nederland is, zoals hiervoor besproken, prostitutie toegestaan. Belangrijk is bij dit onderzoek dat prostitutie en misstanden in de prostitutie zoals mensenhandel en dwang los van elkaar gezien worden. Hoewel de misstanden niet kunnen bestaan zonder prostitutie, is het belangrijk om te beseffen dat de prostitutie zelf geen delict is, dus dat daar in dit onderzoek ook niet als zodanig naar gekeken wordt. We kijken bij het toepassen van een theorie dus naar het effect van beleid op misstanden, en niet naar het effect van beleid op prostitutie.
3.1 Criminaliteit en armoede Er is door de jaren heen in de criminologie veel onderzoek geweest naar het verband tussen criminaliteit en armoede (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). Er werd hierbij onderzoek gedaan naar het verband tussen de algemene
21
economische situatie en de criminaliteitscijfers, vanuit het idee dat als criminaliteit veroorzaakt wordt door armoede, de criminaliteit moet stijgen in economisch slechtere tijden. Er werd later ook onderzocht wat de relatie was tussen criminaliteitscijfers en werkloosheid en criminaliteitscijfers en economische ongelijkheid. In elk van deze onderzoeken werd als hypothese gesteld dat economisch achtergesteld zijn een positief effect had op criminaliteit; iemand die het economisch minder heeft zou dus sneller vervallen in crimineel gedrag. Hsieh en Pugh (1993) deden een meta-analyse van 34 studies naar geweldscriminaliteit, armoede en inkomensongelijkheid. Zij vonden dat van de 76 gemeten coëfficiënten 97 procent een positief verband had tussen geweldscriminaliteit en armoede en inkomensongelijkheid. Van die 97 procent was 80 procent minimaal een middelsterk verband. Ook uit dit onderzoek blijkt dus dat er waarschijnlijk een positief verband aanwezig is tussen criminaliteit en armoede en inkomensongelijkheid. Hier werd wel alleen geweldscriminaliteit onderzocht. Ook Merton (1938) legt met zijn bekende anomietheorie een link tussen het niet op legale wijze kunnen bereiken van in het algemeen belangrijk gevonden doelen, zoals geld verdienen, en het kiezen van niet-legale wegen om toch deze doelen te bereiken. Volgens deze theorie is er dus ook een link tussen criminaliteit en armoede. Iemand die arm is, heeft moeite om voldoende geld te verdienen. Als zo’n arm iemand niet in staat is om op een ‘normale’, legale manier geld te verdienen, is hij volgens Merton sneller geneigd om het op een andere, niet-legale manier te proberen. Op deze manier is er dus een link tussen arm zijn en sneller crimineel gedrag vertonen. In onderzoek naar het verband tussen criminaliteit en armoede wordt wel gesteld dat armere mensen vaker crimineel gedrag vertonen, maar dat zij dat gedrag niet perse in armere gebieden vertonen (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). Met name vermogenscriminaliteit wordt juist gepleegd in rijkere gebieden, omdat daar ‘meer te halen’ is. Op dit punt is het interessant om de link te leggen met dit onderwerp; prostitutie in Nederland en misstanden daarin. Het is vooral toepasbaar op (gedwongen) prostitutie door buitenlandse pooiers en prostituees. Hieronder zal worden toegelicht waarom dat zo is. Er zijn drie vragen die naar boven komen bij het linken van deze theorie met de prostitutie
22
in Nederland, misstanden daarin en mogelijk beleid. Dat zijn de volgende vragen:
‐
Waarom zou er volgens deze theorie mensenhandel plaatsvinden?
‐
Waarom vindt volgens deze theorie mensenhandel plaats in Nederland?
‐
Wat voor beleid is te onderbouwen met deze theorie?
Veel pooiers zijn afkomstig uit het buitenland (Goderie, Spierings, & ter Woerds, 2002). Interessant is ook dat er sinds de legalisering steeds meer buitenlandse vrouwen in Nederland in de prostitutie komen werken (Goderie, Spierings, & ter Woerds, 2002). Volgens Dekker, Tap en Homburg (2006) was in 2006 zestig procent van de onderzochte prostituees in het buitenland geboren, tegenover 38 procent in 2001. De reden waarom met deze theorie vooral de aanwezigheid van veel buitenlandse pooiers en prostituees te verklaren is, is dat Nederland in dit verhaal wellicht “het rijke gebied” genoemd kan worden, terwijl Oost-Europa of Afrikaanse landen de armere gebieden zijn. Enerzijds omdat Nederland een rijker land is en de verdiensten dus groter zijn, maar anderzijds is Nederland vanuit de prostitutiewereld bekeken een “rijker” land, door de wetgeving die veel meer toestaat. De criminaliteit en armoede-theorie kan hier gecombineerd worden met de rationele keuzetheorie. De kosten, zowel qua financiën als qua moeite, zijn in Nederland veel lager dan in andere landen. Hierdoor worden (arme) mensen uit andere landen aangetrokken om hier te komen werken of om anderen voor hen te laten werken in Nederland. Op deze manier wordt de criminaliteit en armoedetheorie enigszins uitgebreid en gecombineerd. De theorie biedt op deze manier wel een mogelijke verklaring voor de populariteit van Nederland onder buitenlandse prostituees en pooiers. Uiteraard moet er erg worden opgepast met deze theorie, omdat prostitutie op zich en de misstanden hierin wel erg vervlochten raken. Wat men er ook van vindt, vrijwillig gaan werken in de prostitutie omdat er schulden zijn of andere vormen van geldnood, is niet verboden of crimineel. Het onderscheid tussen zulke keuzes en mensenhandel of dwang is lastig te maken, zeker als het om prostituees gaat die vanuit het buitenland komen. Zoals al eerder aangegeven is mensenhandel en dwang moeilijk meetbaar. Dat geldt in dit verhaal uiteraard ook. Wel kan gezegd worden dat als de verdiensten in de prostitutie in Nederland goed zijn, de kosten klein en de andere mogelijkheden 23
schaars, Nederland waarschijnlijk aantrekkelijk is voor prostituees en pooiers. Dit geldt bovendien waarschijnlijk sterker als ze arm zijn. Op Nederlandse prostituees, pooiers en hun situaties is deze theorie lastiger toepasbaar. Als de theorie op deze groep toegepast wordt, zou op individueel niveau gekeken moeten worden wat de motivatie van degenen die de misstanden veroorzaken zijn. Volgens Dekker, Tap en Homburg (2006) is 55 procent van de prostituees begonnen met als belangrijkste reden geldgebrek of schulden. De motivatie van pooiers of mensenhandelaars is echter lastiger te onderzoeken. Als de hiervoor besproken theorie ook hier toepasbaar zou zijn, zouden Nederlandse mensen die dwang uitoefenen ook weinig andere mogelijkheden moeten hebben of die mogelijkheden zouden veel onaantrekkelijker zijn. Het zou natuurlijk kunnen dat de verdiensten in de gedwongen prostitutie zoveel groter zijn dan in legale banen of dat de mogelijkheden in de legale sector veel beperkter zijn, dat de keuze voor sommigen snel gemaakt is. Om er precies achter te komen welke rol armoede speelt in mensenhandel en dwang door Nederlanders, moet dus meer onderzoek worden gedaan. Ook om beleid te kunnen maken op basis van deze theoretische achtergrond is hierover meer duidelijkheid nodig. Wellicht functioneert deze theorie niet goed genoeg als verklaring voor dit deel van de groep. Als we de huidige Nederlandse maatregelen bekijken in het licht van de criminaliteit en armoede-theorie, zien we dat eigenlijk geen van de maatregelen direct aansluit op de theorie. Er wordt in het huidige beleid weinig tot geen aandacht besteed aan de rol van armoede in misstanden in de prostitutie. De enige link die gelegd zou kunnen worden, is die met de leeftijdsgrens om in de prostitutie te mogen werken. Die is mede ingevoerd omdat mensen er op hun 21e financieel beter voor zouden staan omdat er dan vaker een opleiding zou zijn afgerond, zodat er ook een andere baan gevonden kan worden. Ze zouden daardoor ook minder vatbaar zijn voor mensen die ze zouden willen uitbuiten. Op deze manier wordt echter alleen rekening gehouden met misstanden in de legale sector, waarin gecontroleerd wordt op leeftijd. In de illegale sector wordt daar niet op gecontroleerd. De theorie op deze manier toepassen, lijkt wat vergezocht. Maatregelen gebaseerd op deze theorie zouden er waarschijnlijk anders uitzien. Eventueel beleid om misstanden tegen te gaan zou zich volgens de criminaliteit en armoede-theorie vooral moeten richten op de verdeling en 24
omgang met geld. Zoals hierboven beschreven, is de theorie van criminaliteit en armoede vooral toepasbaar op prostituees en pooiers die vanuit het buitenland naar Nederland komen, omdat hier meer te verdienen is. Om de misstanden te verminderen, zou volgens deze theorie . Om de rol die armoede speelt in misstanden in de prostitutie in Nederland echt aan te pakken, moet dan ook meer gefocust worden op preventie en voorlichting in het buitenland. Met de anomietheorie in het achterhoofd zou het goed zijn om na te denken over de mogelijkheden voor mensen uit armere landen om algemene doelen zoals rijkdom of succes te bereiken. De reguliere, legale mogelijkheden om deze doelen te bereiken zouden aantrekkelijker en bereikbaarder gemaakt moeten worden. Als dat niet mogelijk blijkt te zijn, zou men moeten proberen mensen op een andere manier naar deze doelen te laten kijken, zodat illegale wegen niet als goede optie worden gezien. Als er dan toch wordt gekozen om in Nederland illegaal te komen werken of iemand te dwingen dat te doen, moet dat zoveel mogelijk voorkomen worden door illegale immigratie tegen te gaan. Daarnaast moeten er ook goede alternatieven worden geboden aan Nederlandse mensen die geen andere uitweg zien dan in de prostitutie werken, al dan niet onder dwang, omdat ze niet genoeg geld hebben. Op zich is in de prostitutie werken legaal en mag iemand daarvoor kiezen, maar de meningen zijn verdeeld over de vraag of het acceptabel is dat iemand voor prostitutie kiest omdat er vanwege de financiële situatie geen andere mogelijkheden (lijken te) zijn.
3.2 Controletheorieën De meeste criminologische theorieën nemen aan dat mensen van nature geen crimineel gedrag vertonen, tenzij de omstandigheden hen daartoe drijven. In tegenstelling tot die theorieën gaan controletheorieën ervan uit dat iedereen crimineel gedrag zou vertonen, als zij geen vormen van controle zouden ervaren door de omgeving (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). Volgens een van de vroege onderzoeken naar controle en crimineel gedrag is de kans op crimineel gedrag groter als de persoon in kwestie minder te verliezen heeft (Toby, 1957). Daar bovenop komt volgens het onderzoek dat als de omgeving van iemand die al sneller in criminaliteit zou vervallen ook een grotere kans op het vertonen van crimineel gedrag heeft, de kans dat iemand crimineel wordt nog meer wordt
25
vergroot. In dit onderzoek ging het vooral om de prestaties en kansen die men had op school en wat de jongere daarin te verliezen had. De belangrijkste controletheorie die we hier behandelen, is de theorie van sociale controle, waarvoor de basis werd gelegd door Hirschi (1969). In deze theorie stelde Hirschi dat de meeste mensen in hun jeugd een band vormen met de maatschappij. Sommige mensen doen dit niet, waardoor ze minder controle ervaren en sneller delinquent zullen worden. Hirschi toonde aan dat de mate van binding met de maatschappij een sterk verband had met het vertonen van delinquent gedrag (Wiatrowski, 1978). Bovendien zoeken mensen met weinig binding met de maatschappij andere mensen met weinig binding met de maatschappij op, wat de gevoelens (en indirect dus de delinquentie) versterkt. Door de verminderde binding met de omgeving en de maatschappij is er minder te verliezen, wat zoals eerder beschreven ook weer de kans op verval in crimineel gedrag vergroot. Volgens Westerik (2009) vallen door de individualisering sowieso steeds meer traditionele sociale en maatschappelijke bindingen weg. Een aanzienlijk deel van de prostituees komt uit het buitenland. Naast die buitenlandse prostituees zijn er ook Nederlandse prostituees, waarvan de meesten niet vertellen aan hun omgeving hoe zij hun geld verdienen (van der Wagen, Daalder, & Bijleveld, 2010; Vanwesenbeeck, 1994). Dit zorgt voor sterke individualisering als het gaat om werk, waardoor er op dat gebied weinig binding is. Om die reden zouden ook misstanden minder snel worden ontdekt, omdat er moeilijk over gepraat kan worden met mensen buiten de prostitutiewereld. Beleid zou zich volgens deze theorie dus moeten richten op het verbeteren van de bindingen van mensen die in de prostitutiewereld hun geld verdienen met mensen buiten die wereld en het vermeerderen van controle, om zo te zorgen dat eventuele misstanden eerder opgemerkt worden. Op die manier zou er meer controle komen en dus minder geneigdheid om crimineel gedrag te vertonen. Bovendien zou de prostitutiewereld zoveel mogelijk ontvlochten moeten worden van criminele kanten, omdat, zoals hierboven beschreven, de kans op crimineel gedrag sterk vergroot wordt als iemand die weinig binding heeft in een criminele omgeving verkeert. In het huidige beleid zijn een aantal maatregelen te ondersteunen met deze theorie. Ten eerste is er de maatregel die het gemeenten mogelijk maakt om maxima te stellen aan het aantal seksbedrijven dat zich vestigt. Deze maatregel 26
is bedacht met het idee dat als er een beperkte hoeveelheid van dergelijke bedrijven is, er beter controle gehouden kan worden op de bedrijven die er zijn. Hoe minder bedrijven er zijn, hoe meer controlerende en handhavende mensen er per bedrijf beschikbaar zijn. Er ontstaat op deze manier minder anonimiteit. Hiermee komen we bij de volgende maatregel die onderbouwd kan worden met deze theorie. De controles die worden uitgevoerd door politie en andere diensten komen ook voort uit het idee dat als er meer controle is, er minder misstanden plaatsvinden. Op deze manier vormt de controle een bepaalde binding. Er is in elke gemeente een minimumniveau van handhaving, die ervoor moet zorgen dat er een basis in controle is die overal gelijk is. De vraag is natuurlijk wel of de controles zich op de juiste zaken richten, maar dat is iets waar later op teruggekomen zal worden. De vijfde van de zes hoofddoelstellingen van de opheffing van het bordeelverbod is ‘het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen’. Deze ontvlechting, die zoals gezegd belangrijk is voor het verkleinen van de kans op misstanden in de prostitutie, is dus een doelstelling van de overheid. Minder criminele personen in iemands omgeving betekent volgens deze theorie ook minder kans op verval in crimineel gedrag. Het vergunningenbeleid is een maatregel die zich onder richt meer op deze ontvlechting. Dit beleid moet de prostitutie ‘schoner’ maken, omdat criminele exploitanten geen vergunning krijgen. Het landelijk register van escortvergunningen sluit ook enigszins aan op deze theorie, omdat het ook zorgt voor meer controle. Er wordt geen echte binding aangegaan met andere mensen waardoor directe controle door de omgeving plaatsvindt, maar er vindt wel controle plaats door gemeenten die het register gebruiken. Een maatregel die niet is doorgevoerd, maar die wel zou aansluiten op deze theorie, is het meer investeren in hulpverlening. Als er meer hulpverlening zou zijn die tijd zou steken in het aangaan van bindingen met mensen werkzaam in de prostitutie, zouden misstanden wellicht ook sneller opgemerkt worden. Daarnaast zouden prostituees meer onderdeel moeten worden van de ‘normale’ maatschappij, waarbij ze meer openlijk kunnen spreken over hun beroepskeuze. Daarvoor zou gewerkt moeten worden aan de vermindering van de stigmatisering van prostituees, omdat dat het aangaan van een binding met
27
mensen buiten de prostitutiewereld vergemakkelijkt. Nu is dat nog te moeilijk. Dit punt wordt onder de volgende theorie, labeling, besproken.
3.3 Labelingtheorie De labelingtheorie is een theorie die als eerste als theorie werd gepresenteerd door Tannenbaum (1938). De theorie houdt in dat (deviant) gedrag van mensen in grote mate bepaald wordt door de manier waarop zij gezien worden door anderen. Tannenbaum verwoordde het als “The person becomes the thing he is described as being”. Iemand die deviant gedrag vertoont, wordt door mensen bijvoorbeeld gezien als een crimineel en als anders. Door dat label zou iemand zich dan ook zo gaan gedragen. Lemert (1951) introduceerde hierbij de begrippen primaire en secundaire deviantie. Primaire deviantie is de deviante actie zelf. Secundaire deviantie is het gevolg van de negatieve reacties van de omgeving op die actie. De houding van de omgeving verandert in een negatieve houding ten opzichte van de dader in plaats van ten opzichte van de actie. Vervolgens wordt het negatieve idee door de dader zelf overgenomen, waardoor het zelfbeeld verandert en de persoon het deviante gedrag blijft herhalen (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). Labeling en secundaire deviantie kan bijdragen aan stigmatisering, waarbij een bepaalde deviante groep gelinkt wordt aan bepaalde negatieve eigenschappen of daden. Een stigma is meestal hardnekkig. Op prostitutie rust in Nederland een stigma (van der Wagen, Daalder, & Bijleveld, 2010; Vanwesenbeeck, 1994). Stigmatisering kan ervoor zorgen dat een bepaalde groep, in dit geval mensen werkzaam in de prostitutie, moeilijker banden kan opbouwen met mensen buiten die groep. Bij de behandeling van de vorige theorie is het belang van binding beschreven. Om meer binding te bereiken, zou het allereerst belangrijk zijn om de stigmatisering van prostitutie te verminderen. Vanwege het stigma dat rust op prostitutie, is er bij mensen die werkzaam zijn in deze wereld waarschijnlijk sprake van minder binding met de maatschappij en de omgeving. Voor mensen die door een stigma al weinig binding hebben, vindt namelijk nog meer individualisering plaats, of zoals Westerik (2009) stelt: “het stigma individualiseert mee”. De labelingtheorie is goed toepasbaar op prostitutie en de misstanden in de prostitutie. Dit geldt zeker voor prostituees die uit het buitenland komen om hier te werken. Er kan door een pooier of een prostituee met veel mensen niet 28
open worden gepraat over de manier waarop zij hun geld verdienen (van der Wagen, Daalder, & Bijleveld, 2010; Vanwesenbeeck, 1994). Er is veel angst over de afwijzende reacties van mensen als ze het wel zouden vertellen. Door het stigma is er ook minder controle van buitenaf op het leven van de betreffende persoon. Misstanden worden minder snel ontdekt op het moment dat er minder binding is met mensen buiten de prostitutiewereld, zoals bij het behandelen van de vorige theorie al is besproken. Het Nederlandse beleid is erop gericht om prostitutie zoveel mogelijk een ‘normaal’ beroep te maken. Verschillende maatregelen duiden hierop; prostituees moeten belasting betalen, er worden controles uitgevoerd op de arbeidsomstandigheden en vergunningen zijn verplicht. De algemene lijn die uit verschillende maatregelen te halen is, is dat met deze maatregelen onder meer wordt gestreefd naar normalisering van prostitutie. Normalisering zou de stigmatisering van sekswerkers moeten verminderen. Door een verminderde stigmatisering de stap naar binding met mensen buiten de prostitutiewereld kleiner moeten worden. Doordat er dan meer binding zou ontstaan, zou er meer controle komen van buiten de prostitutiewereld en zouden misstanden sneller opgemerkt moeten worden. De vraag is echter of die binding ook ontstaat, of dat er in plaats van beleidsverandering met als gevolg cultuurverandering eerst cultuurverandering nodig is. Veel prostituees klagen namelijk dat de vergunning juist een inbreuk is op hun privacy en dat ze zich juist minder veilig voelen door de nieuwe regels (Wijers, 2009). De praktijk blijkt dus moeilijker dan de theorie. Naast het behandelen van prostitutie als een normale beroepsgroep door de overheid, zou er nog een manier kunnen zijn om stigmatisering van prostituees te verminderen. Stigmatisering zou wellicht ook verminderd kunnen worden door de verschillende groepen (sekswerkers en mensen die geen sekswerkers zijn) met elkaar in gesprek te laten gaan. Door een gesprek kan een onterecht stigma verminderd worden, omdat iemand zelf ontdekt dat het niet klopt, als dat zo is. Een andere manier zou kunnen zijn om in de media meer andere kanten die het stigma niet bevestigen te laten zien van prostituees.
3.4 Rationele keuze, afschrikking Cesare Beccaria was een van de grondleggers van de klassieke criminologie (Beccaria, 2008). Hij schreef in 1764 het bekende boek Dei delitti e delle penne (Over misdrijven en straffen), waarin hij betoogde dat crimineel 29
gedrag het gevolg was van een rationele keuze. Mensen wegen volgens Beccaria de kosten en baten van het plegen van een delict af. Zodra de voordelen groter zijn dan de nadelen, zal iemand kiezen om een delict te plegen. Straffen zouden dus altijd zwaarder moeten zijn dan de baten van een delict (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). Hierdoor worden mensen ervan weerhouden om een delict te plegen; er vindt afschrikking plaats. Dit werkt twee kanten op. Ten eerste zien potentiële daders dat de straffen voor delicten te hoog zijn om er voordeel uit te halen, dus na een afweging van de kosten en baten besluiten ze het delict niet te plegen en zijn ze dus afgeschrikt. Ten tweede worden mensen die wel een delict plegen afgeschrikt om te recidiveren, omdat ze ervaren dat de straf te zwaar is om het risico te nemen. In later onderzoek (Becker, 1974) werden resultaten gevonden die de hypothese ondersteunen dat potentiële daders een kostenbatenanalyse om te beslissen of ze een delict wel of niet plegen. Als een potentiële dader zekerder is van een straf, maar ook als de straf zwaarder is, wordt hij eerder afgeschrikt om het delict te plegen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat mensen een verkeerde perceptie van de risico’s en nadelen kunnen hebben. Het kan dus zijn dat iemand een verkeerde inschatting maakt, maar de rationele keuze-theorie gaat er wel van uit dat alle keuzes die een potentiële dader maakt, gebaseerd zijn op een rationele overweging (Bernard, Snipes, & Gerould, 2010). De theorie van Beccaria is door de jaren heen verder ontwikkeld, maar de basis van de kosten-batenanalyse blijft steeds terugkomen. In het kiezen van beleid om criminaliteit tegen te gaan moet volgens Becker (1974) ten eerste onderzocht worden hoe potentiële daders de kosten en baten afwegen. Vervolgens kan dan worden onderzocht hoe de situatie veranderd kan worden, zodat de potentiële dader beslist om geen delict te plegen. Er wordt hierbij genoemd dat situationele preventie een grotere rol speelt dan de zekerheid en zwaarte van straffen. Situationele preventie is gebaseerd op de rationele keuzetheorie en houdt in dat de directe omgeving waar criminaliteit plaatsvindt, wordt aangepast om de mogelijkheden om een delict te plegen te verminderen en dus het plegen minder aantrekkelijk te maken. Niet alleen de kans op een straf, zoals Beccaria beweerde, is dus van belang, maar voornamelijk de inspanning en mogelijkheden voor het plegen van een delict bepalen de kans dat het delict gepleegd wordt. Volgens Hayward (2007) zitten er wel beperkingen aan deze theorie. Cohn en Rotton (2003) onderscheiden twee categorieën in crimineel gedrag; expressive crime en 30
instrumental crime. Expressive crime is enkel gericht op het delict zelf en er is verder geen bedoeling om winst of voordeel te behalen als gevolg van het delict. Instrumental crime is juist gericht op het behalen van een doel. Het delict wordt dan dus als middel gebruikt om het doel te bereiken. Hayward (2007) stelt dat expressive crimes niet te verklaren zijn volgens de rationele keuzetheorie. In de huidige cultuur is er volgens Hayward meer gerichtheid op het ‘nu’, waardoor men onmiddellijke bevrediging van behoeftes nastreeft. Hierdoor worden er meer expressive crimes gepleegd, waarbij weinig over gevolgen wordt nagedacht. Misstanden in de prostitutie waar in dit onderzoek op gericht wordt, bestaan vooral uit dwang en mensenhandel. Deze misstanden zijn instrumental crimes. Ze zijn namelijk gericht op het bereiken van een doel; het faciliteren van prostitutie en het verdienen van zoveel mogelijk geld daarmee. Omdat er geen sprake is van expressive crime, zou ook volgens het onderzoek van Hayward (2007) de rationele keuzetheorie goed toepasbaar zijn op misstanden in de prostitutie. Situationele preventie zou dan dus een goede manier zijn om deze misstanden tegen te gaan. Bij situationele preventie gaat het er om dat er wordt onderzocht hoe potentiële daders hun afweging maken en vervolgens moet dan worden onderzocht wat er in de specifieke situatie veranderd moet worden om de potentiële dader de keuze te laten maken om het delict niet te plegen. In het geval van misstanden in de prostitutie zou situationele preventie betekenen dat mensenhandel, dwang of uitbuiting voor daders zo moeilijk en onaantrekkelijk mogelijk gemaakt zou moeten worden. De inspanningen die moeten worden geleverd moeten groter worden gemaakt dan wat die inspanningen zouden kunnen opleveren. Verschillende Nederlandse beleidsmaatregelen kunnen worden onderbouwd met deze theorie. Als eerste is er de maatregel van het stellen van maxima aan het aantal seksbedrijven een manier om het vestigen van zo’n bedrijf moeilijker te maken. Er moet dus meer moeite worden gedaan om prostitutie te exploiteren door deze maatregel en er moet daarbij meer moeite worden gedaan om illegale praktijken te verbergen als die er zijn. De kosten om een seksbedrijf te openen zijn voor iedereen hoger geworden, dus ook voor kwaadwillenden. Een potentiële exploitant zou ook kunnen overwegen om in het illegale circuit te beginnen, maar daar zitten weer de kosten van de kans om gepakt te worden aan. Daar zal zo verder op in worden gegaan.
31
De maatregelen van de controles door politie en andere diensten zorgt ook voor een verhoging van de kosten. Iemand met niet-legale praktijken in zijn seksbedrijf moet meer moeite doen om dit te verbergen. De kans dat hij hier op betrapt wordt is als het goed is groter geworden en betrapping betekent het intrekken van de vergunning. Het verplicht stellen van vergunningen en het register van escortbedrijven maakt het ook dus moeilijker om illegale dingen te doen in een legaal bedrijf. Als dat ontdekt wordt, wordt er namelijk geen vergunning gegeven en kan het bedrijf niet bestaan. De vergunningplicht wordt vaak beschreven als onderdeel van het barrièremodel; de overheid zou ‘barrières’ opwerpen om prostitutie onaantrekkelijker te maken. Het strafbaar stellen van het gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar is ook enigszins te onderbouwen met de rationele keuzetheorie. De kosten voor een klant om gebruik te maken van een prostituee die jonger is dan 21 en dus illegaal werkt worden verhoogd, waardoor klanten minder vraag zouden moeten hebben naar prostituees van die leeftijd. Hierdoor zou het aanbod ook minder moeten worden en zouden dus minder jonge prostituees in de prostitutie gaan werken. De vraag is echter of dit vraag en aanbodsysteem ook hier op deze manier werkt. Naast situationele preventie blijft de vraag altijd of de pakkans groot genoeg is en de straffen hoog genoeg om de baten van misstanden in de prostitutie te overtreffen. Zoals eerder genoemd zijn mensenhandel en gedwongen prostitutie erg moeilijk meetbare verschijnselen. Hieruit vloeit voort dat ook de pakkans moeilijk meetbaar is. De maximumstraf die op mensenhandel en dwingen tot prostitutie staat is acht jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (Artikel 273f Wetboek van Strafrecht, 2010). Dit is een maximumstraf, dus er wordt regelmatig een lagere straf gegeven dan deze straf. Het is door de slechte meetbaarheid moeilijk om de kosten tegenover de baten te zetten. Bovendien worden deze per situatie en per persoon waarschijnlijk anders ervaren. Er kan echter wel een verwachting geformuleerd worden. De verwachting vanuit deze theorie is dat als de pakkans groter wordt en de straffen hoger, de hoeveelheid misstanden kleiner wordt, omdat de kosten te hoog worden. Vooral in het legale circuit wordt veel gedaan aan het verhogen van de kosten voor een potentiële crimineel in de prostitutiewereld. De vraag blijft wel 32
of die kosten niet zo hoog worden dat het illegale circuit meer oplevert. Om dat te voorkomen, zal ook moeten worden gericht op opsporing en bestraffing in het niet-vergunde, illegale prostitutiecircuit.
3.5 Conclusie In dit hoofdstuk is gekeken naar de verwachtingen van effecten van bepaalde beleidsmaatregelen op misstanden in de prostitutie op basis van criminologische theorieën. De beleidsmaatregelen waar in Nederland voor is gekozen zijn deels te onderbouwen met de behandelde theorieën. Ook zijn er enkele aanbevelingen gedaan voor andere mogelijke maatregelen op basis van de theorieën. Het stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven zou effectief kunnen zijn, volgens controletheorieën en de rationele keuzetheorie. Als er een beperkt aantal seksbedrijven is, is er minder anonimiteit en dus meer controle. Dat zou misstanden moeten kunnen verminderen. Redenerend met de rationele keuzetheorie zou deze maatregel meer kosten opleveren bij het beginnen van een seksbedrijf, voor zowel goed- als kwaadwillenden. Als de kosten omhoog gaan, wordt op een gegeven moment het punt bereikt dat de kosten groter zijn dan de baten en dan zou een potentiële crimineel geen crimineel gedrag vertonen, dus in dit geval zouden er dan op een bepaald punt steeds minder misstanden plaatsvinden. De controles door politie en andere diensten zouden effectief kunnen zijn volgens de controletheorie, de labelingtheorie en de rationele keuzetheorie. Doordat er meer controle is, zou er op een bepaalde manier meer binding zijn met de wereld buiten de prostitutiewereld. Door meer controle zouden misstanden ook sneller opgemerkt worden. Daarnaast zijn de controles door sociale diensten een onderdeel van het ‘normaal behandelen’ van prostitutie als beroepsgroep. De keuze voor dat normaal behandelen kan bijdragen aan het verminderen van het stigma op prostitutie, wat volgens de labelingtheorie weer kan bijdragen aan normalisering en het vermeerderen en verbeteren van bindingen van mensen binnen de prostitutiewereld met mensen buiten de prostitutiewereld. Volgens de rationele keuzetheorie verhogen de controles de kosten van het vertonen van crimineel gedrag, omdat er meer moeite gedaan moet worden om dit te verbergen en omdat de gevolgen van betrapt worden groot kunnen zijn. 33
De invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel kan worden onderbouwd met controletheorieën en de rationele keuzetheorie. Het vergunningenstelsel richt zich onder meer op de ontvlechting van prostitutie en criminele randverschijnselen. Vanuit controletheorieën is dit beleid te onderbouwen. Men wil met het beleid prostitutie schoner maken door criminele exploitanten geen vergunning te geven. Volgens deze theorieën betekent minder criminele personen in iemands omgeving ook minder kans op verval in crimineel gedrag. Vanuit de rationele keuzetheorie is de onderbouwing eigenlijk hetzelfde als bij de vorige maatregelen; het wordt moeilijker gemaakt om illegale dingen te doen in een legaal bedrijf, dus worden de kosten van het doen van illegale dingen hoger. De verhoging van de leeftijdsgrens naar 21 jaar voor prostituees om in de prostitutie te mogen werken is eigenlijk nauwelijks te onderbouwen met de behandelde theorieën. De enige theorie die hier enigszins op aansluit, is de theorie van criminaliteit en armoede. Eén van de redenen dat de verhoging van de leeftijdsgrens is ingevoerd, is omdat mensen er op hun 21e financieel beter en onafhankelijker voor zouden staan en vaker een opleiding zouden hebben afgerond. De vatbaarheid voor uitbuiting in de prostitutie zou op deze manier minder groot zijn. De invoering van een landelijk register voor escortvergunningen is te onderbouwen met controletheorieën en de rationele keuzetheorie. Het register zorgt voor meer controle, net als het vergunningenstelsel voor exploitanten dat doet. Gemeenten kunnen hierin een escortbedrijf namelijk natrekken. Vanuit de rationele keuzetheorie gezien, kan ongeveer hetzelfde worden gezegd als bij het landelijk vergunningenstelsel; het wordt moeilijker gemaakt om illegale dingen te doen, wat in dit geval een niet-geregistreerd escortbedrijf exploiteren is, dus worden de kosten om dat te doen hoger. Het strafbaar stellen van het gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar werd ook nauwelijks onderbouwd door de behandelde theorieën. Het is hooguit zo dat de kosten voor een klant verhoogd worden om gebruik te maken van een prostituee die jonger is dan 21 en dus illegaal werkt, waardoor klanten minder vraag zouden moeten hebben naar prostituees van die leeftijd. Zo zou het aanbod ook minder moeten worden en zouden dus minder jonge prostituees in de prostitutie gaan werken.
34
Naast het omschrijven van een verwachting van de effecten van het huidige beleid op basis van theorieën, zijn er ook aanbevelingen gedaan per theorie voor eventuele andere maatregelen. De criminaliteit en armoedetheorie is een theorie waarvan weinig terug te zien is in het huidige beleid. Vanuit deze theorie is de komst van pooiers en prostituees naar Nederland echter goed verklaarbaar. Om de misstanden te verminderen, moet volgens deze theorie gericht worden op het gelijkmatiger verdelen van rijkdom en kansen. Naast die verdeling is ook preventie en voorlichting in armere landen belangrijk, om legale mogelijkheden om algemene doelen zoals rijkdom en succes aantrekkelijker en bereikbaarder te maken. Voorlichting kan bijdragen aan het minder rooskleurig maken van het beeld dat mensen hebben van illegale manieren om doelen te bereiken. In Nederland moeten volgens deze theorie meer hulp en alternatieven zijn voor mensen die geen andere uitweg zien dan om, al dan niet onder enige vorm van dwang, in de prostitutie te werken vanwege geldgebrek. Op basis van controletheorieën, zou het goed zijn om meer te investeren in hulpverlening die veel tijd steekt in het aangaan van bindingen met mensen die werken in de prostitutie. Op deze manier zouden prostituees meer onderdeel worden van de maatschappij en zouden ze openlijker kunnen spreken over hun werk en eventuele misstanden daarin. Volgens de labelingtheorie zou het stigma op prostitutie moeten verminderen. Er wordt door de overheid al geprobeerd om prostitutie zoveel mogelijk als normale beroepsgroep te behandelen. Daarnaast zou het wellicht kunnen helpen als mensen van buiten de prostitutiewereld het gesprek aan zouden gaan met mensen binnen die wereld. Zo kunnen onterechte beelden van de beroepsgroep worden weggenomen. Dit zou ook kunnen worden bereikt door meer media-aandacht voor verhalen die het stigma ontkrachten. Deze maatregelen sluiten overigens nauw aan op de controletheorieën, omdat hierbij het belang van binding ook erg groot is. Vrijwel alle maatregelen werden onderbouwd door de rationele keuzetheorie. Hierin is dus duidelijk terug te zien welke theoretische basis door beleidsmakers in Nederland wordt aangehangen bij het beslissen over mogelijke maatregelen. Toch richten deze maatregelen zich voornamelijk op de legale prostitutie. Ook de illegale prostitutie zou vanuit de rationele keuzetheorie aangepakt moeten worden. Vanuit deze theorie is het belangrijk om de kosten 35
om in de illegale prostitutie te werken zo hoog te houden, dat de legale prostitutie voor zoveel mogelijk mensen aantrekkelijker is. Op die manier is er zoveel mogelijk controle. Er moet dus ook genoeg aandacht zijn voor opsporing en bestraffing in de illegale prostitutie.
36
4. EERDER ONDERZOEK NAAR EFFECTEN PROSTITUTIEBELEID/INTERVENTIES BIJ PROSTITUTIE OP MISSTANDEN IN PROSTITUTIE
Naar de effecten van prostitutiebeleid en interventies bij prostitutie op misstanden in de prostitutie is al vaker onderzoek gedaan. Voor dit onderzoek is het interessant om een aantal van deze onderzoeken op een rijtje te zetten, omdat ze ons een breder beeld geven van eerdere kennis die is opgedaan op dit gebied. De onderzoeken die hier besproken zullen worden zijn grofweg op te splitsen in twee groepen; onderzoek naar beleid in Nederland en onderzoek naar beleid in andere landen. De eerste groep bestaat voornamelijk uit evaluaties van het Nederlandse prostitutiebeleid van de jaren vanaf 2000, toen het bordeelverbod werd opgeheven. De tweede groep bevat onderzoek naar beleid in andere landen. In Bijlage 1 is een overzichtstabel opgenomen die per onderzoek de inhoud samenvat, zodat de resultaten overzichtelijker te vergelijken zijn.
4.1 Onderzoek naar beleid in Nederland Daalder (2002; 2007) onderzocht de opheffing van het bordeelverbod in Nederland en de gevolgen daarvan voor de prostitutie in twee verschillende onderzoeken. Het onderzoek Het bordeelverbod opgeheven – Prostitutie 20002001 (Daalder, 2002) werd uitgevoerd vanuit het WODC, dat de regie voert in de evaluatie van het prostitutiebeleid. De doelstelling van de evaluatie was “het leveren van informatie over de (neven)effecten van de opheffing van het algemeen bordeelverbod, teneinde duidelijkheid te creëren over een eventuele behoefte aan nieuw te ontwikkelen flankerend beleid of wet- en regelgeving”. Door onderzoek dat voor een groot deel uit interviews bestond, is gepoogd in kaart te brengen hoe het ruim een jaar na de opheffing van het bordeelverbod ging met de prostitutiebranche. In de interviews werden zeer veel verschillende partijen betrokken, waardoor te stellen is dat dit onderzoek het onderwerp vanuit veel verschillende oogpunten heeft bekeken. De conclusie van het onderzoek was ten eerste dat er nog niet echt uitspraken gedaan konden worden over effecten van het opheffen van het bordeelverbod. Daarvoor vond het onderzoek te kort (ruim een jaar) na de opheffing plaats. Veel veranderingen waren nog niet of niet volledig doorgevoerd. Harde uitspraken waren dus nog niet te doen. Er bleek echter wel dat het merendeel van de geïnterviewden positief tegenover de opheffing van het verbod stond en het leek erop dat de fysieke
37
arbeidsomstandigheden een positieve ontwikkeling doormaakten. Toch wordt in het onderzoek ook benoemd dat “het fysieke en emotionele welzijn onverminderd zwaarder belast is” dan vrouwen die werkzaam zijn in andere beroepen. In het onderzoek is ook toegespitst op strafbare vormen van (exploitatie) van prostitutie. Dit is voor dit onderzoek het meest interessante deel. Er wordt gesteld, zoals al eerder genoemd is, dat de strafbare vormen van prostitutie (onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen, prostitutie door in het buitenland geworven prostituees of prostitutie door prostituees zonder verblijfsvergunning) erg moeilijk meetbaar zijn. Wel is gevonden dat er verplaatsing plaatsvindt van illegale prostitutie van plaatsen waar de handhaving strenger naar plaatsen waar de handhaving minder streng is. Ook een verschuiving naar andere vormen van prostitutie komt voor. De mate waarin deze verplaatsingen plaatsvinden is ook weer slecht meetbaar. Tot slot is er geen ondersteunend bewijs gevonden voor het vaak genoemde effect dat grote groepen prostituees naar ongereguleerde sectoren ‘vluchten’. Kortom; het was ruim een jaar na de opheffing van het bordeelverbod nog moeilijk om veranderingen in de prostitutie te meten. Wat er meetbaar was, was de overwegend positieve houding van betrokkenen tegenover de wetswijziging, de licht verbeterende fysieke arbeidsomstandigheden en de onverminderd zware fysieke en emotionele belasting voor het welzijn. In het tweede onderzoek van Daalder (2007) naar dit onderwerp deed zij opnieuw onderzoek om informatie te leveren over de stand van zaken met betrekking tot prostitutie in Nederland, maar nu in 2006. Dit werd opnieuw onderzocht als evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod. Er werd een driedelig onderzoek gedaan naar gemeentelijk prostitutiebeleid (Flight, Hulshof, van Soomeren, & Soorsma, 2006), de sociale positie van prostituees in de vergunde sector (Dekker, Tap, & Homburg, 2006) en de aard en omvang van verschillende vormen van niet-legale prostitutie (Biesma, van der Stoep, Naayer, & Bieleman, 2006). Daalder leverde hierover namens het WODC uiteindelijk een overkoepelende rapportage, Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod (Daalder, 2007). Het rapport van Flight, Hulshof, van Soomeren en Soorsma (2006) namens DSP-groep ging vooral over de verantwoordelijkheden van gemeenten en hoe ze die vijf jaar na de opheffing van het bordeelverbod hebben opgepakt 38
en hoe ze het gemeentelijke prostitutiebeleid invullen. Voor het onderzoek zijn enquêtes ingevuld door 385 gemeentes, verdiepende onderzoeken gedaan in zes gemeenten en er zijn gesprekken met veel verschillende betrokken partijen gevoerd. De centrale vraag was “Wat is de stand van zaken rond de prostitutie in Nederland op het terrein van gemeentelijk beleid, toezicht, handhaving en naleving en wat zijn de resultaten van de opheffing van het algemeen bordeelverbod?”. Uit het onderzoek bleek dat in 2006 tweederde van de gemeenten een formeel prostitutiebeleid had ingesteld, dat zich vooral richt op ramen, bordelen, seksclubs en seksbioscopen. Voor escort en thuisprostitutie hadden de meeste gemeenten geen beleid. Het toezicht door de gemeente bestond vooral uit controle van vergunningen. Naar schatting kreeg een derde van alle locatiegebonden seksbedrijven (ramen, bordelen, seksclubs en seksbioscopen) tussen 2000 en 2006 een sanctie. Dit was het vaakst omdat er prostituees werkten zonder geldige verblijfsvergunning en/of werkvergunning of ook omdat de bedrijven de gedragseisen niet volgen. Na de opheffing van het bordeelverbod in 2000 is volgens het onderzoek tussen 2000 en 2006 het aantal vergunde seksinrichtingen met zeventien procent afgenomen. Het zijn er nu nog ongeveer 1270. Veel betrokken partijen zoals gemeenten, exploitanten en prostituees zeggen echter dat dat geen gevolg is van de opheffing. Het zou eerder zijn gekomen door economische redenen, toename van andere sectoren zoals de escort, thuisbedrijven en 06seksbedrijven en de groei van het internet en mobiele telefonie.Veel mensen denken dat illegale prostituees, die zonder papieren, na de opheffing ‘ondergronds’ zijn gaan werken. Volgens een aantal vergunde exploitanten leiden de strenge controles ertoe dat bepaalde vormen van prostitutie ook verder ‘ondergronds’ gaan. Verder wordt in het onderzoek ook nog genoemd dat een deel van de ondervraagden zegt dat makkelijk vindbare overtredingen (zoals prostitutie zonder geldige papieren) meer worden aangepakt dan de moeilijker vindbare, zoals gedwongen prostitutie of mensenhandel. Er wordt bovendien gesteld dat er slecht in te schatten is hoeveel niet-vergunde seksinrichtingen er zijn, omdat daar slechter zicht op is. Het vergunde deel van de seksbranche ontwikkelt zich volgens de onderzochte gemeenten langzaam tot een normale bedrijfstak en de positie van prostituees lijkt volgens hen beter te worden.
39
Het onderzoek van Regioplan door Dekker, Tap en Homburg (2006) ging over de sociale positie van prostituees in de vergunde sector. Deze sector bestond in het onderzoek uit raamprostitutie, clubs, privéhuizen, escort en massagesalons. 354 prostituees en 49 exploitanten uit twintig gemeenten werden geïnterviewd. De volgende twee vragen stonden centraal:
‐
Wat is de stand van zaken omtrent de sociale positie van prostituees in de vergunde sector in Nederland?
‐
Wat zijn de resultaten van de opheffing van het algemeen bordeelverbod? Het algemene beeld dat uit de interviews naar voren kwam werd
beschreven als genuanceerd. Er wordt wel opgemerkt dat de respondenten niet helemaal representatief zouden kunnen zijn, omdat degenen die onderdrukt worden wellicht minder snel aan dit onderzoek mee zouden hebben gedaan. Dit wordt echter ook direct genuanceerd, omdat er regelmatig toch van de antwoorden van exploitanten afwijkende antwoorden werden gegeven en omdat de exploitanten weinig kans kregen om prostituees te selecteren. Al met al lijkt het algemene beeld dat prostitutie geen ‘normaal’ beroep is, maar dat er ook geen sprake van ‘een structureel slechte kwaliteit van de arbeid veroorzaakt door scheve machtsverhoudingen’ is. Over de effecten van opheffing van het bordeelverbod waren de prostituees en exploitanten niet positief. De prostituees noemden als nadelen vooral praktische zaken zoals de belastingplicht, de vergrote administratie en het risico dat de anonimiteit verloren gaat. De vergrote zelfstandigheid werd als voordeel genoemd. Er is echter niet meer respect voor de prostituees gekomen, terwijl dat iets is waar de prostituees zelf zeggen veel behoefte aan te hebben. Dit bevestigen de exploitanten. Zij voegen eraan toe dat de overheid op deze manier vooral de legale bedrijven onder druk zet en juist nauwelijks handhaaft in de illegale prostitutie. Het laatste is vooral interessant voor dit onderzoek. In het onderzoek van Dekker, Tap en Homburg (2006) wordt naast de hiervoor besproken punten ook aandacht gegeven aan de effecten van de wetswijziging op misstanden in de prostitutie. De conclusie hierover was allereerst dat de regulering in de vergunde prostitutiesector sinds de wetswijziging niet betekent dat er geen misstanden in de prostitutie meer bestaan. Minderjarigheid en dwang komen nog steeds voor, maar er is 40
onduidelijk of dit ook gebeurt in de vergunde bedrijven. Veel van de respondenten vertelden dat de mogelijkheden in het illegale circuit steeds groter werden, door mobiele telefonie en het internet. In dat circuit werken vrouwen echter zeker niet altijd zelfstandig. Bovendien er is een gebrek aan handhaving in de illegale prostitutie. Het is dus erg moeilijk om duidelijkheid te krijgen over de misstanden, maar duidelijk is wel dat ze er wel degelijk zijn, ondanks de wetswijziging en de regulering die daaruit voorvloeit. Het derde rapport, dat van Intraval door Biesma, van der Stoep, Naayer en Bieleman (2006), ging over de aard en omvang van verschillende vormen van niet-legale prostitutie sinds de opheffing van het bordeelverbod. Dit onderdeel was het moeilijkst te onderzoeken, door al eerder genoemde redenen. Door literatuurstudie, interviews met 29 sleutelinformanten en analyse van de wel beschikbare registratiegegevens over mensenhandel, is toch getracht globale informatie te verkrijgen. De kern was een studie waarbij in vier regio’s registratiegegevens verzameld werden, met 190 sleutelinformanten, exploitanten, prostituees en klanten gesproken werd en observaties plaatsvonden. Na de opheffing van het bordeelverbod is volgens dit onderzoek het aantal vergunde seksinrichtingen in Nederland afgenomen. Een deel van de prostituees werkt niet meer in deze inrichtingen en een deel van de (vroegere) klanten is geen klant meer of is minder frequent klant. Zoals ook uit één van de hiervoor genoemde onderzoeken bleek, worden als oorzaken hiervoor genoemd dat de strengere regels het werken moeilijker maken en de concurrentie van prostitutie via het internet. Ook de invoering van de euro wordt als reden voor de afname genoemd, net als een afname van het aantal (Nederlandse) legale vrouwen dat in deze branche wil werken. De meeste seksinrichtingen in dit onderzoek hadden een vergunning. In de locatiegebonden prostitutie (denk aan ramen, bordelen, seksclubs en seksbioscopen) kwam het niet hebben van een vergunning weinig voor. Dit kwam vooral voor in de escortsector, die niet locatiegebonden is. Naast de niet-vergunde exploitatie richtte het onderzoek zich ook op nietlegale arbeid in de prostitutie. Hieronder vallen prostituees die geen geldige verblijfstitel hebben waarmee arbeid toegestaan is en prostituees die niet beschikken over een gemeentelijke vergunning. Tippelen buiten de gebieden die daarvoor bestemd zijn kwam nog steeds voor, maar niet erg vaak. Daarnaast werkten er in verschillende clubs, achter ramen en in de escort nog steeds 41
buitenlandse vrouwen zonder geldige verblijfspapieren. Het aantal vrouwen dat dat deed, leek wel afgenomen. In het onderzoek werd niet gevonden dat er een verschuiving door die vrouwen heeft plaatsgevonden naar het illegale circuit. Er kon echter moeilijk worden geconcretiseerd door de respondenten wat het illegale circuit was, wat weer wijst op de ongrijpbaarheid van dit circuit. Er was tot slot een toename van het aantal werkende vrouwen uit Oost-Europese landen en het vermoeden bestond dat vrouwen uit landen buiten de EER (Europese Economische Ruimte) die voor de wetswijziging in Nederland werkten, in andere Europese landen waren gaan werken. Minderjarigheid in de prostitie is verboden en dit onderzoek richtte zich ook op dit onderdeel van niet-legale prostitutie. In de vergunde prostitutiebranche werkten volgens het onderzoek nauwelijks minderjarigen en ook vanuit de niet-vergunde prostitutie kwamen weinig signalen die wezen op in de prostitutie werkende minderjarigen. Wel werden zorgwekkende signalen opgevangen vanuit asielzoekerscentra, waaruit minderjarigen verdwenen die vermoedelijk in de prostitutie belandden. Uit het subonderzoek naar uitbuiting bleek dat bepaalde vormen van uitbuiting nog steeds voorkwamen. Hierbij ging het vooral om het moeten afstaan van geld, slechte arbeidsomstandigheden en het niet beschikken over een eigen woonruimte. De zwaardere vormen, zoals het voor de prostitutie naar Nederland halen van vrouwen onder valse voorwendselen en lichamelijke mishandeling werden minder vaak vastgesteld. Er was wel een toename van het aantal meldingen van mensenhandel in de voorgaande twee jaar zichtbaar. Dit werd in het onderzoek echter verklaard vanuit het feit dat er meer aandacht en dus meer bewustwording over het onderwerp was. Het onderzoek is als volgt kort samen te vatten: “Er is sprake van locatiegebonden prostitutie-inrichtingen zonder vergunning, zij het in geringe mate; controle op naleving lokale regelgeving is toegenomen; bewustwording over mogelijke misstanden lijkt toegenomen; minderjarigheid is niet in grote getale aangetroffen in de (vergunde) prostitutiebranche; er zijn geen duidelijke ontwikkelingen wat betreft criminele randverschijnselen; en er lijkt een afname te zijn van prostitutie door illegalen in de (vergunde) branche, terwijl er geen omvangrijk ondergronds circuit is aangetroffen” (Biesma, van der Stoep, Naayer, & Bieleman, 2006). 42
Daalder (2007) schreef over de drie hiervoor behandelde onderzoeken dus een overkoepelende rapportage. De eerste conclusie hierin was dat de legalisering heeft geleid tot strengere handhaving. Dit wordt vooral opgemerkt door de vergunde exploitanten, die het vaak oneerlijk noemen dat zij strenger en vaker gecontroleerd worden dan de niet-vergunde exploitanten. Ten tweede concludeert ze dat het vergunningenbeleid goed loopt. Er zijn volgens haar weinig niet-vergunde bedrijven, zeker als het om locatiegebonden prostitutie gaat. Prostitutie is minder geworden in omvang, maar zoals eerder genoemd zijn daar ook andere redenen voor behalve de legalisering, zoals het verkleinen van de vraag door de verslechterde economie en de concurrentie van internetprostitutie. Ook de afschrikwekkende werking van vermeerderd cameratoezicht voor klanten wordt genoemd. De derde conclusie gaat over onvrijwilligheid in de prostitutie. Allereerst wordt hier nogmaals over gesteld dat het zeer moeilijk te constateren is door derden, waardoor ontwikkelingen in aantallen gedwongen prostituees vrijwel onmogelijk vast te stellen zijn. Pooiers zijn nog steeds actief in de prostitutiewereld en het aantal prostituees met een pooier lijkt niet verminderd te zijn. Dit wordt als zorgwekkend bestempeld, omdat pooiers op de achtergrond werken, terwijl de controles gericht zijn op de exploitanten. Het vierde punt is het beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik. Ook minderjarigheid is iets wat moeilijk controleerbaar blijkt te zijn. In onderzoek zijn geen minderjarige prostituees aangetroffen, maar terecht wordt opgemerkt dat het ook moeilijk te controleren is. Een deel (vijf procent) van de prostituees in de vergunde sector in het onderzoek was minderjarig toen ze begonnen. In de escortsector was dit tien procent. Een deel van de prostituees begint op hun achttiende verjaardag, iets wat ook als verdacht wordt aangemerkt. Over het vijfde punt, de arbeidsverhoudingen, wordt niet erg positief geoordeeld. Er is sprake van gezagsverhoudingen tussen exploitanten en prostituees en de rechtspositie van prostituees is nog altijd slecht. Risico’s van niet kunnen werken zijn geheel de verantwoordelijkheid van de prostituee. Hierin is nog veel verbetering gewenst. Het emotioneel welbevinden van prostituees is slechter geworden dan in 2001 en er is meer sprake van gebruik van kalmeringsmiddelen. Tot slot is er te weinig aandacht voor uitstapmogelijkheden 43
en -programma’s. Slechts in zes procent van de onderzochte gemeenten wordt in het beleid specifiek aandacht besteeds aan dit aspect. Het zesde punt is het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen. Dit is slechts kort aan bod gekomen in het onderzoek en meer onderzoek is dus gewenst. Wel wordt de mogelijkheid van gebruik van de Wet BIBOB beschreven, waarmee bestuursorganen een beschikking kunnen weigeren of intrekken in geval van gevaar voor het plegen van strafbare feiten. Deze wet werd nog weinig gebruikt, maar het gebruik in de prostitutiesector was wel in opkomst. Wellicht dat de wet nu, acht jaar later, nog vaker wordt gebruikt. In Amsterdam zijn bijvoorbeeld veel vergunningen ingetrokken door het inzetten van de BIBOB-procedure. Conclusies over het al dan niet succesvol zijn van deze procedure bij het ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen konden nog niet getrokken worden. Het zevende en laatste punt uit het onderzoek van Daalder is het terugdringen van de omvang van prostitutie door illegalen. Het aantal prostituees uit Rusland, Roemenië, Bulgarije en Latijns-Amerika is gedaald. Zij beschikten meestal niet over de vereiste papieren. Er is in alle sectoren en in alle regio’s juist een toename geconstateerd van Oost-Europese prostituees uit landen die onder de EER vallen. In het algemeen is het aantal vrouwen dat zich aanmeldt zonder vereiste papieren en het aanbod van buitenlandse prostituees door bemiddelaars bij clubs zijn afgenomen. Bij controles is het aantal overtredingen op dit gebied afgenomen. De respondenten gaven aan dat voor de vrouwen zonder de vereiste papieren (een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid) de gevolgen van de wetswijzing het grootst zijn. In die groep is dus een afname zichtbaar, dankzij de verscherpte controles en handhaving.
4.2 Onderzoek naar beleid in andere landen Prostitutiebeleid wordt per land verschillend vorm gegeven. Volgens Wagenaar en Altink (2012) is prostitutiebeleid sterker beïnvloed door moraal dan veel andere vormen van beleid. Dat maakt het moeilijker om effectief en duurzaam beleid te maken als het gaat om prostitutie dan bij andere vormen van beleid. Dit komt onder andere omdat er vaker veranderingen plaatsvinden in de houding ten opzichte van zulke onderwerpen, die worden beschreven als morality politics. Logischerwijs verschilt de moraal ten aanzien van het onderwerp prostitutie per land, wat een belangrijke reden is voor het verschil in 44
beleid. Er is in veel landen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het beleid waarvoor gekozen is en naar mogelijke ruimte voor verbeteringen. Voor dit onderzoek is het goed om te kijken wat de uitkomsten van eerder onderzoek in het buitenland zijn. Er is gekeken naar onderzoeken in de Verenigde Staten, Zweden, Portugal, Italië, Duitsland, Frankrijk en Denemarken. Deze studies zijn gekozen omdat ze het best overeenkwamen qua inhoud en dus goed vergelijkbaar waren. Een ander selectiecriterium voor deze studies was dat ze bijna allemaal verschillende onderzoeken, wat maakt dat er veel verschillende beleidsvormen aan bod komen. Zo kunnen er veel verschillende opties bekeken worden. Weitzer (1999) onderzocht het beleid in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten zijn alle vormen van prostitutie en prostitutiegerelateerde activiteiten gecriminaliseerd. Volgens het onderzoek van Weitzer werkt de criminalisatie niet goed. Het is een verkeerde instelling om alle prostitutievormen hetzelfde aan te pakken, omdat prostitutie op straat niet te vatten is in dezelfde categorie als prostitutie binnen. Het beleid in Amerika zou daarom veranderd moeten worden. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen straatprostitutie en binnenprostitutie, omdat straatprostitutie zorgt voor overlast, geweld tegen prostituees en andere negatieve gevolgen voor de omgeving. Bij binnenprostitutie is daar veel minder sprake van, volgens het onderzoek van Weitzer. Nu vindt er vooral controle en handhaving plaats bij binnenprostitutie, omdat dat gemakkelijker is dan bij straatprostitutie. Er moet hierin een verschuiving plaatsvinden naar straatprostitutie. Als er namelijk alleen binnen prostitutie plaatsvindt, zorgt dat volgens Weitzer voor maximale harm reduction. Door het alleen binnen te tolereren, zouden de straatprostituees ook naar binnen gelokt worden, waar het veiliger is en minder overlast veroorzaakt. Weitzer voegt nog toe dat er ook genderneutraal moet worden gehandhaafd en dat er goede uitstapmogelijkheden moeten zijn voor mensen die uit de prostitutie willen stappen. Zes jaar later deden Brents en Hausbeck (2005) onderzoek in de Amerikaanse staat Nevada. Nevada is de enige uitzondering op de Amerikaans criminalisatie; er zijn in de staat gelegaliseerde bordelen. Prostituees, managers van bordelen en beleidsmakers werden voor het onderzoek geïnterviewd. Het onderzoek richt zich voornamelijk op geweld in prostitutie. Er worden in het artikel drie typen systematisch geweld in de prostitutie onderscheiden. Het 45
eerste type geweld is interpersoonlijk geweld tegen prostituees, het geweld in de vorm van dwang door mannen dat 'normale' vrouwen dwingt om in de prostitutie te gaan werken. Het tweede type geweld is geweld tegen de maatschappij. Prostitutie zou een bedreiging zijn van de maatschappelijke orde en moet verborgen gehouden worden. De derde vorm van geweld is SOA's en ziektes als geweld. De risico's, en dan met name de risico's op ziektes, die verbonden zijn aan de prostitutie worden bekeken als geweld. De conclusie is dat legalisatie van prostitutie bijdraagt aan publieke controle, officiële regulering en bureaucratisering in bordelen, waardoor het risico op de drie typen systematisch geweld vermindert. Het beleid in Nevada wordt op het gebied van geweld dus vrij positief beoordeeld, omdat het risico op geweld in deze staat vermindert door de legalisatie. Kilvington, Day en Ward (2001) vergeleken het Nederlandse en het Zweedse prostitutiebeleid. In Nederland wordt de seksindustrie genormaliseerd door prostituees en bedrijven te decriminaliseren. In Zweden gebeurt iets heel anders; daar wordt prostitutie gezien als een sociaal probleem en kopers van seksuele diensten zijn strafbaar. Het idee daar achter is dat de vraag op deze manier verkleind wordt, waardoor uiteindelijk de totale hoeveelheid prostitutie zou moeten afnemen. De gevolgen blijken bij beide vormen van beleid niet onverdeeld positief. In Nederland is er meer sprake van regulering op het gebied van gezondheid, veiligheid en sociale, juridische en arbeidsrechten, maar tegelijk worden veel sekswerkers onzichtbaar voor de overheid doordat ze niet meegaan in het systeem. In Zweden nam aanvankelijk het aantal sekswerkers zeer sterk af, maar ook in dit geval worden veel van hen (met hun klanten) onzichtbaar, omdat de klant geen straf wil krijgen. De belangrijkste problemen voor prostituees blijven volgens het onderzoek exploitatie, stigma, uitbuiting en criminalisatie. Een alternatief dat genoemd wordt, is de manier waarvoor Duitsland kiest. Daar verenigen en organiseren sekswerkers zich. Dit, in combinatie met volledige decriminalisatie, is de enige manier om de grootste problemen in de prostitutiewereld op te lossen. Zo komen er alsnog normalisatie en rechten voor de prostituees. Tegelijk is er door het verenigen en organiseren minder risico op het uit het oog verliezen van sekswerkers of het ontduiken van het systeem door sekswerkers. Daarnaast is er in Duitsland meer aandacht voor goede programma's voor vrouwen die willen stoppen. Ook dat wordt genoemd als een erg belangrijk onderdeel in goed prostitutiebeleid. 46
Florin (2012) deed ook onderzoek naar het prostitutiebeleid in Zweden, en dan met name naar de onderbouwing van dit beleid. In Zweden wordt prostitutie gezien als geweld tegen vrouwen. Op basis van die opvatting wordt beleid gemaakt, wat inhoudt dat prostituees niet gestraft worden, maar worden geholpen om te stoppen en waar nodig ook verdere hulp krijgen. De klant is echter wel strafbaar, wat voortkomt uit het idee dat prostitutie geweld tegen vrouwen is. In het artikel wordt kritisch gekeken naar deze houding ten opzichte van prostitutie. Nu wordt prostitutie gezien als geweld tegen alle vrouwen, omdat het geweld doet aan het beeld dat mannen van een vrouwenlichaam hebben; dat ze het kunnen kopen. Met die visie in het achterhoofd is elk idee van prostitutie als werk niet mogelijk, omdat het altijd geweld zou zijn. Volgens de schrijver is dit wellicht een te beperkte visie en wordt er te weinig aandacht gegeven aan de sekswerkers zelf. De sekswerkers zelf moeten meer betrokken worden in keuzes die gemaakt worden met betrekking tot prostitutie, ze moeten verantwoordelijkheid krijgen en er moet vooral erkend worden dat degenen die seks verkopen een eigen vrije keuze kunnen hebben. Als men dat ontkent, wordt juist het idee achter het beleid (Kvinnofrid, vrede voor vrouwen) tegengewerkt. Kortom; volgens dit onderzoek is ook het Zweedse beleid niet ideaal, omdat er te weinig ruimte wordt gegeven aan mensen die seks willen verkopen en geen slachtoffer zijn. Duarte (2012) onderzocht het prostitutiebeleid in Portugal. In Portugal is prostitutie op zich niet strafbaar, maar prostitutiegerelateerde activiteiten zoals pooierschap en profiteren van prostitutie door anderen dan de prostituee zelf wel. Er is echter geen regulering van prostitutie als een beroep en er is dus ook geen beleid omtrent de werk- en leefomstandigheden van sekswerkers. Veel prostituees uit het buitenland worden opgepakt omdat ze geen werkvisum hebben en worden dan uitgezet. Volgens het artikel werkt de wetgeving hiermee eigenlijk juist de goede aanpak van mensenhandel tegen, omdat het het identificeren van slachtoffers van mensenhandel bemoeilijkt, het ervoor zorgt dat buitenlandse slachtoffers gemakkelijk weer slachtoffer worden en omdat er weinig tot geen controle is op de werk- en leefomstandigheden van sekswerkers. Er wordt dus teveel aandacht besteed aan de strafrechtelijke kant en te weinig aan de rechten van mensen die werkzaam zijn als sekswerker. Er moet bovendien meer in overleg met de sekswerkers zelf worden gedaan. Zij moeten
47
worden betrokken in het debat. Onder de sekswerkers moet ook gericht worden op individuele en collectieve bewustwording. Crowhurst (2012) onderzocht het Italiaanse beleid op het gebied van prostitutie. In Italië is prostitutie is niet strafbaar, maar pooierschap en het exploiteren van bordelen wel. Straatprostituees mogen klanten niet actief benaderen, maar ze mogen wel op straat rondlopen (om uiteindelijk ook klanten te krijgen). Binnenprostitutie is in Italië wel toegestaan, maar alleen door individuele prostituees. In het artikel wordt betoogd dat er vanaf 2000 een te simplistische visie is geweest op prostitutie. Prostituees worden ‘de straat op gejaagd’ door het verbod op bordelen. Tegelijk is er vooral gericht op het uitroeien van straatprostitutie, omdat die vorm van prostitutie wordt gezien als de meest criminogene vorm. Straatprostitutie is neergezet als de gevaarlijkste vorm van sekswerk en straatprostituees worden gezien als zowel criminelen als slachtoffers. Criminelen, omdat ze de maatschappelijke orde en moraal bedreigen, maar ook slachtoffers, omdat ze bedreigd worden door het werk van criminele organisaties. Straatprostitutie is bij wet (nog) niet verboden, maar de aandacht voor de slechte kanten ervan is veel groter dan de aandacht voor exploitatie van prostitutie. Bovendien zou er bij het maken van wetten veel meer overleg moeten zijn met organisaties die werkzaam zijn in de prostitutiewereld. Dialoog met die organisaties kan meer inzicht geven uit de eerste hand in de complexe wereld van prostitutie en kan ook helpen in het maken van beleid. Het is volgens het artikel nu gemakkelijker om deze organisaties te negeren bij het maken van beleid, maar het beleid zoals het nu is, is niet effectief. Pates (2012) onderzocht het Duitse beleid. Duitsland heeft een traditie van regulering, met als voornaamste doelen goede zeden, openbare orde en volksgezondheid. Prostitutie is toegestaan, maar er zijn wel regels aan verbonden die moeten zorgen voor het bereiken van deze doelen. Prostitutie mag niet plaatsvinden in de buurt van kerken en scholen, er vindt registratie plaats om belasting te kunnen innen, illegalen of toeristen mogen zich niet prostitueren en de sekswerker moet volwassen en niet geestelijk beperkt zijn. In 2002 is er een nieuwe wet aangenomen die een doel van het prostitutiebeleid toevoegt; het beschermen van de arbeidsrechten van prostituees, waardoor het stigma zou moeten verminderen en de arbeidsomstandigheden verbeteren. Volgens het artikel heeft het beleid in de praktijk gefaald. Het stigma is niet verminderd en de arbeidsomstandigheden zijn niet significant verbeterd. Er 48
worden daar drie redenen voor genoemd. Ten eerste weigeren of falen de deelstaten het beleid uit te voeren. Ten tweede wordt beschreven dat het ingrijpen in het leven van sekswerkers, door bijvoorbeeld controles, altijd onderbouwd moet worden met redenen. Vroeger was de reden hiervoor vanuit de cultuur vooral het beschermen van de maatschappij tegen bedreigingen van de goede zeden. Tegenwoordig zijn de controles en inbreuken in het leven van sekswerkers er vooral om de sekswerker te beschermen tegen uitbuiting. Dit zorgt voor een ander soort regulering; een regulering die is aangepast op de achtergrond van de individuele sekswerker. Het probleem is echter dat op institutioneel niveau nog sterk wordt vastgehouden aan de oude ideeën over het ingrijpen, met als doel het beschermen van de maatschappij. Als derde reden dat het huidige beleid niet werkt, wordt genoemd dat er door de uitvoerende overheid op individueel niveau teveel gericht wordt op straffen en autoriteit en te weinig op het waarborgen van mensenrechten. Mathieu (2012) deed onderzoek naar het Franse prostitutiebeleid. In Frankrijk is tippelen in het openbaar niet toegestaan, net als het exploiteren van bordelen en pooierschap. Er wordt naar prostitutie gekeken als iets dat onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Prostituees worden gezien als slachtoffers, hetzij van hun eigen ellendige situatie, hetzij van mensenhandelaars. Het beleid wordt gebaseerd op het slachtofferschap van prostituees. Dat was eerst slachtofferschap van de maatschappij en van psychologische druk, en daarna slachtofferschap van trafficking. Volgens het artikel zijn deze verschillende vormen van slachtofferschap de reden dat verschillende partijen (feministen, abolitionisten en de overheid) elkaar vinden. Er zijn verschillende 'daders' volgens de verschillende partijen, maar ze zijn het eens dat prostituees slachtoffers zijn. Er wordt zo gesteld dat prostituees zwak zijn en moeilijk voor zichzelf kunnen opkomen, dus dat prostitutie zoveel mogelijk moet verdwijnen. Sinds 2003 is het beleid zo veranderd dat straatprostitutie steeds harder aangepakt wordt, met als idee dat dit de waardigheid van prostituees beschermt. Volgens het artikel is het echter zo dat op deze manier sekswerk eenzijdig wordt belicht. Er wordt puur gepraat over sekswerkers als slachtoffers, wat de rol van de prostituee als persoon die zelf beslist over migratie en werkvorm ontkent. Hierdoor blijven prostituees buiten het debat en kan beleid dus ook nooit goed gemaakt worden in samenwerking
49
met prostituees. Er is op deze manier geen beleid gericht op vrijwillige werkende sekswerkers. Bjønness (2012) onderzocht het Deense prostitutiebeleid. In Denemarken heerste tot de jaren zeventig een beeld van prostituees als een bedreiging voor het gezinsleven en de maatschappelijke orde. Om die reden werden prostituees als ze werden betrapt, opgepakt door de politie. Vanaf de jaren zeventig veranderde het beeld. Prostitutie werd meer en meer gezien als een sociaal probleem en de prostituee werd gezien als slachtoffer dat hulp en bescherming nodig had, in plaats van als rondzwervende, oncontroleerbare bedreiging. In 1999 werd prostitutie gelegaliseerd. Bordelen, straatprostitutie en escortservice werd legaal en sekswerkers moesten belasting gaan betalen. Toch blijft volgens het artikel de visie bestaan dat het verkopen van seks een sociaal probleem is. Dit levert een probleem op, omdat het zorgt dat stigmatisering van sekswerkers blijft bestaan. Volgens de schrijver wordt er in Denemarken te weinig geaccepteerd dat er mensen zijn die kiezen voor sekswerk, maar blijven prostituees voor de meeste mensen kwetsbare slachtoffers. Omdat er door deze visie blijft doorwerken in het beleid en in de hulpverlening, krijgen zij nooit een kans om zich te mengen in het publieke debat. De stigmatisering wordt op deze manier juist erger, waardoor het beleid zichzelf tegenwerkt. Op deze manier worden prostituees namelijk kwetsbaarder in plaats van minder kwetsbaar, omdat er meer polarisatie, ongelijkwaardigheid en isolatie is. Het onderzoek wordt hierin sterk ondersteund door uitspraken van geïnterviewde sekswerkers, die bevestigen dat hulpverlening vaak vanuit een verkeerde houding plaatsvindt. Dit heeft frustratie en een gevoel van ongelijkwaardigheid als gevolg. Uiteindelijk heeft de visie en cultuur in Denemarken dus minstens zoveel invloed op de prostitutiewereld als het officiële beleid (legalisatie).
4.3
Onderzoek naar beleidsmaatregelen Na de inhoudelijke behandeling van evaluaties, effectstudies en ander
onderzoek naar vormen van prostitutiebeleid, is het nu interessant om op basis van deze onderzoeken uitspraken te doen over welke verwachtingen er zijn van de beleidsmaatregelen die in Nederland zijn ingevoerd of die waarschijnlijk ingevoerd gaan worden. In deze paragraaf zal per maatregel gekeken worden welke uitspraken er op basis van eerder onderzoek over te doen zijn. Een deel van de maatregelen is zoals gezegd nog niet ingevoerd, dus in de evaluaties van 50
het Nederlandse beleid is daar helaas niets over gezegd. Na de behandeling van de beleidsmaatregelen die in Nederland van kracht zijn of waarschijnlijk ingevoerd worden, volgen er enkele suggesties voor andere maatregelen op basis van de onderzoeken. 4.3.1 Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven Over deze beleidsmaatregel wordt vrij weinig gezegd in de Nederlandse onderzoeken. Er is sinds 2000 wel een afname zichtbaar van zeventien procent van het aantal vergunde seksbedrijven (Flight, Hulshof, van Soomeren, & Soorsma, 2006; Daalder, 2007). Tweederde van de gemeenten heeft sindsdien formeel prostitutiebeleid ingesteld, waarbij vaak ook maxima gesteld worden. Voor escort en thuisprostitutie meestal geen beleid. Over de redenen voor de afname verschillen de meningen echter. Veel mensen beweren dat veel prostituees die geen papieren hadden ‘ondergronds’, dus in de illegaliteit, verder zijn gegaan. Als dat zo is, werkt het stellen van maxima aan de aantallen seksbedrijven dus niet om het aantal misstanden te verminderen. Het aantal bedrijven zou dan alleen minder worden omdat prostituees besluiten in de illegaliteit verder te gaan, wat weer te maken heeft met de voorwaarden die gesteld worden aan degenen die wel toestemming krijgen om een seksbedrijf te exploiteren. Omdat er nog zo weinig onderzoek is gedaan naar deze maatregel, zou het goed zijn om de maatregel wel een keer te evalueren. Ook in de buitenlands onderzoeken is niets te vinden over de effecten van het stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven.
4.3.2 Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving Over de controles die door politie en andere diensten worden uitgevoerd, werd meer gezegd in de studies. Flight, Hulshof, Van Soomeren en Soorsma (2006) stelden vast dat toezicht vooral bestaat uit controle van vergunningen. Mensenhandel en andere moeilijker vindbare misstanden worden minder aangepakt dan de makkelijkere misstanden zoals prostitutie zonder geldige papieren. De handhaving is wel strenger geworden (Daalder, 2007). Het toezicht levert uiteindelijk dus niet op dat er minder zware misstanden plaatsvinden, maar vooral dat vergunningen goed gecontroleerd worden.
51
Volgens Dekker, Tap en Homburg (2006) worden de mogelijkheden in het illegale circuit steeds groter. Sinds de mobiele telefonie en het internet kan er veel meer en is het illegale circuit nog moeilijker controleerbaar. In dit circuit wordt zeker niet altijd zelfstandig gewerkt. In het onderzoek wordt ook genoemd dat de overheid op deze manier vooral de legale bedrijven onder druk zet en juist nauwelijks handhaaft in de illegale prostitutie. Er is een gebrek aan handhaving in de illegale prostitutie. Ook komen er ondanks de controles nog steeds minderjarigheid en dwang voor, maar niet duidelijk is of dat ook gebeurt in vergunde bedrijven. De controles door de politie zijn dus vooral gericht op de legale sector, waardoor een gebrek aan handhaving in de illegale sector ontstaat, terwijl in die sector juist steeds meer mogelijkheden zijn. De echte misstanden worden dus op zijn zachtst gezegd niet echt aangepakt door deze controles. Biesma, Van der Stoep, Naayer en Bieleman (2006) stellen dat er een afname lijkt te zijn van prostitutie door illegalen in de vergunde branche. Dit sluit wel aan op wat hiervoor wordt genoemd, namelijk dat de vergunde branche sterk gecontroleerd wordt. Deze controles hebben dus als gevolg dat in de legale sector wellicht minder misstanden plaatsvinden. Ook Daalder (2007) benoemt de moeilijkheid van het verschil tussen de legale en illegale prostitutie. Overigens wordt in vrijwel elk onderzoek benoemd dat het erg moeilijk is om gegevens te verzamelen over het ondergrondse, illegale circuit en dat cijfers over prostitutie moeilijk te leveren zijn vanwege de grote mobiliteit van prostituees. Toch benoemt ze dat het zorgwekkend is dat er nog steeds veel pooiers werkzaam zijn in de prostitutiewereld. Het aantal prostituees met een pooier lijkt niet verminderd en volgens Daalder heeft dat te maken met het feit dat controles zich niet richten op dit deel van de prostitutie. De controles door andere diensten, die onder meer zouden moeten zorgen voor goede arbeidsomstandigheden voor prostituees, leveren nog niet op dat prostitutie eruit ziet als een ‘normale’ bedrijfstak. Volgens Daalder (2002) is het fysiek en emotioneel welzijn van prostituees onverminderd zwaarder belast dan dat van mensen die werkzaam zijn in andere arbeidssectoren. In buitenlands onderzoek wordt ook gesproken over de rol van controle in prostitutie. Brents en Hausbeck (2005) deden onderzoek in Nevada, de enige staat in Amerika waar in sommige delen prostitutie legaal is. Volgens het onderzoek zorgt controle die voortkomt uit het legaliseren van prostitutie voor
52
een kleinere kans op misstanden zoals dwang, overlast en ziektes. Door officiële regulering wordt er meer grip verkregen op de prostitutie. 4.3.3 Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel (als aanpassing van de oude vergunningplicht) Bij de opheffing van het bordeelverbod hoorde ook de invoering van de vergunningplicht. Het plan is nu ook die vergunningplicht landelijk en uniform te maken en nog beter te gaan controleren of exploitanten ook daadwerkelijk een vergunning hebben. De Nederlandse onderzoek evalueerden vooral of het oude beleid werkte, waarbij het vergunningenbeleid nog niet landelijk gelijk geregeld was. Volgens Flight, Hulshof,Van Soomeren en Soorsma (2006) leidt het vergunningenbeleid ertoe dat het vergunde deel van de prostitutie normaliseert als bedrijfstak. Dit spreekt eerder onderzoek tegen, maar door de normalisering zou volgens dit onderzoek de positie van prostituees verbeteren. Hierbij gaat het ook weer om de legale sector. In andere onderzoeken (Daalder, 2007) wordt juist beweerd dat de arbeidsverhoudingen tussen exploitanten en prostituees nog altijd slecht zijn, net als de rechtspositie van prostituees. Deze kenmerken zijn kennelijk geen criteria voor het verkrijgen van een vergunning. Toch stelt Daalder dat het vergunningenbeleid op zich goed loopt, omdat er weinig niet-vergunde bedrijven zijn. De effecten van de vergunningen op de arbeidsomstandigheden van prostituees zijn echter niet perse positief. Er lijkt ook een verplaatsing plaats te vinden van prostitutie in de legale sector naar minder zichtbare vormen van prostitutie. In het onderzoek van Wagenaar, Altink en Amesberger (2013), waarin ook het Oostenrijkse beleid werd meegenomen, werd geconstateerd dat registratie nauwelijks een bijdrage levert aan het voorkomen van mensenhandel en dat de arbeidsomstandigheden er nauwelijks door verbeteren. Dekker, Tap en Homburg (2006) stellen dat regulering, bijvoorbeeld in de vorm van vergunningenbeleid, niet betekent dat er geen misstanden plaatsvinden. De criminele randverschijnselen die ontvlochten zouden moeten worden van de prostitutie door onder meer het vergunningenbeleid, maken nog geen duidelijke ontwikkeling door (Biesma, van der Stoep, Naayer, & Bieleman, 2006). Deze verschijnselen veranderen nog weinig.
53
Door het vergunningenbeleid is er wel een afname zichtbaar van vrouwen die door hun afkomst geen verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid hebben, tegenover een toename van vrouwen die uit landen binnen de EER komen (Daalder, Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod, 2007). De vraag blijft staan of deze afname komt doordat deze vrouwen niet meer in de prostitutie werken, of doordat ze niet meer in de vergunde prostitutie werken. Als we kijken naar buitenlands onderzoek, valt op dat in Amerika anders wordt aangekeken tegen een probleem als verplaatsing naar andere vormen van prostitutie door maatregelen (Weitzer, 1999). Vanuit het principe van harm reduction moet volgens Weitzer gekozen worden voor de beleidsvorm waarin het minste overlast wordt veroorzaakt. Als er meer controle is over prostitutie, zou het minder overlast moeten veroorzaken en zou het ook veiliger moeten zijn voor prostituees zelf. Met dat idee in het achterhoofd is het systeem met vergunningen wellicht een goed idee. Duarte (2012) onderzocht prostitutiebeleid in Portugal en vond dat prostituees zonder visum om te werken direct werden aangehouden en gedeporteerd, omdat ze niet mogen werken in de prostitutie zonder zo’n visum. Dit zorgt er volgens het onderzoek voor dat deze vrouwen juist in het ondergrondse prostitutiecircuit terechtkomen. Dit is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de vergunning die nodig is in Nederland. Hoewel iemand in Nederland niet perse direct gedeporteerd, is het wel verboden om zonder werkvergunning in de prostitutie te werken. Als de vergelijking met Portugal wordt gemaakt, zou het kunnen dat mensen zonder die juiste vergunning ondergronds gaan werken. Dan zou het doel van het vergunningenbeleid niet bereikt worden. Volgens Crowhurst (2012) is het wel goed dat bij het maken van beleid de exploitanten niet vergeten worden. Uit onderzoek in Italië kwam naar voren dat daar te veel aandacht werd besteed aan het uitroeien van bepaalde vormen van prostitutie, terwijl controle en handhaving bij exploitanten ontbrak. In Nederland moeten exploitanten juist de vergunning hebben, dus dat zou goed aansluiten bij de aanbeveling die Crowhurst deed. Zoals al eerder behandeld is, is het verplicht stellen van vergunningen ook een vorm van normaliseren van prostitutie, omdat het op deze manier behandeld wordt zoals veel andere beroepsgroepen ook behandeld worden. Volgens 54
Bjønness (2012) is beleid waaruit blijkt dat prostituees niet altijd kwetsbare slachtoffers zijn erg belangrijk om stigmatisering en polarisatie in de maatschappij te verminderen. Als prostituees in beleid meer worden behandeld als gelijken, zouden zij volgens dit onderzoek in de maatschappij ook meer als gelijken worden gezien. Als we van die theorie uitgaan, is het vergunningenbeleid dus indirect een goede manier om stigmatisering tegen te gaan. 4.3.4 Prostitutie mag uitsluitend plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder De plannen voor een verhoging van de leeftijdsgrens worden waarschijnlijk landelijk doorgevoerd. Omdat deze regel, behalve sinds kort in Amsterdam, nog niet is ingevoerd, zijn er nog geen specifieke studies naar het invoeren van deze maatregel in Nederland uitgevoerd. Biesma, Van der Stoep, Naayer en Bieleman (2006) troffen weinig minderjarigheid aan in de vergunde prostitutiebranche. De leeftijdsgrens was toen nog achttien jaar, maar de verwachting is dat als deze grens omhoog gaat naar 21 jaar er in de vergunde sector weinig overtreding van die grens zal plaatsvinden, omdat dat eerder bij de grens van achttien jaar ook zo was. In ieder geval zal bij controles niet naar voren mogen komen dat er mensen werken van jonger dan 21 jaar, omdat dan de vergunning zal worden afgenomen. De vraag is wel waar de prostituees die jonger zijn dan 21, maar die al wel werken in de prostitutie blijven na het invoeren van deze maatregel. De controles hebben weinig zin voor prostituees die werken in het illegale circuit, want daar wordt niet op leeftijd gecontroleerd en daar zal dus ook gemakkelijker te jong gewerkt worden in de prostitutie. Volgens Daalder (2007) is minderjarigheid erg moeilijk controleerbaar. Dit zal waarschijnlijk het geval blijven als de leeftijdsgrens omhoog gaat. Dan is er geen sprake meer van minderjarigheid, maar wel van officieel te jong zijn voor het werk. Het blijft moeilijk controleerbaar, omdat ook gebruik gemaakt kan worden van valse papieren waaruit blijkt dat een prostituee wel meerderjarig, of, bij het verhogen van de leeftijdsgrens, 21 is. Het is dus maar de vraag of deze maatregel nuttig is. Uit buitenlands onderzoek zijn weinig verwachtingen van de Nederlandse maatregel te halen. 55
4.3.5 Invoering van een landelijk register van escortvergunningen Deze beleidsmaatregel heeft in veel opzichten vergelijkbare gevolgen als de vergunningplicht voor seksexploitanten. Over het register specifiek werd in de onderzoeken in Nederland niets genoemd, waarschijnlijk omdat het register nog niet is ingevoerd. Wel kan het onderzoek van Wagenaar, Altink en Amesberger (2013) ook hier toegepast worden. Uit dat onderzoek bleek op grond van ervaringen in Oostenrijk, zoals gezegd, registratie nauwelijks een bijdrage levert aan het voorkomen van mensenhandel. 4.3.6 Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar In de Nederlandse onderzoeken werd de optie van het strafbaar stellen van klanten van prostituees jonger dan 21 jaar niet genoemd. De strafbaarstelling van klanten als mogelijke beleidsmaatregel is dan ook iets van de afgelopen jaren en deze maatregel is nog niet van kracht. Evaluaties in Nederland zijn dus nog niet te doen. Bij deze maatregel zullen we dus uitsluitend van onderzoek in het buitenland moeten uitgaan. Kilvington, Day en Ward (2001) vergeleken Nederland en Zweden op het gebied van prostitutie. Een opvallend verschil is dat in Zweden klanten van prostituees strafbaar zijn. In Zweden zijn zij hoe dan ook strafbaar, dus het is niet verbonden aan de leeftijd van de prostituee. Er wordt gesteld dat door het strafbaar stellen van de klant, ook de prostituee onzichtbaarder wordt, omdat de klant straf wil voorkomen. Dit zou ook kunnen gelden voor prostituees onder de 21 jaar in Nederland, als klanten van prostituees van die leeftijd strafbaar zouden worden. 4.3.7 Overige suggesties voor beleidsmaatregelen In de Nederlandse onderzoeken werd regelmatig naar voren gehaald dat de arbeidsverhoudingen en –omstandigheden slecht zijn gebleven (Daalder, 2002; Daalder, 2007; Wagenaar, Altink, & Amesberger, 2013). Aan die punten zou dus nog meer gewerkt moeten worden, bijvoorbeeld door ook goede arbeidsomstandigheden op te nemen in voorwaarden voor vergunningen. Ook wordt aangegeven dat er te weinig uitstapmogelijkheden zijn voor prostituees die zouden willen stoppen met het werk. Aan die mogelijkheden moet dus ook nog 56
gewerkt worden. Dit probleem wordt in meer landen herkend; ook Weitzer (1999) stelde vast dat er in Amerika meer uitstapmogelijkheden moeten komen. Kilvington, Day en Ward (2001) prijzen hierbij het Duitse beleid aan, waar goede uitstapprogramma’s zijn, die Nederland ook goed zou kunnen gebruiken, en waar volgens hen meer normalisering van de beroepsgroep plaatsvindt. Overigens beweert Pates (2012) dat ook het Duitse beleid gefaald heeft in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, omdat er toch altijd een stigma blijft. Wetten kunnen wel veranderen, maar het stigma verminderen is heel moeilijk. Zo kan prostitutie nooit een normaal beroep worden, waardoor arbeidsomstandigheden ook moeilijker verbeterd kunnen worden. Kilvington, Day en Ward (2001) geven in hun onderzoek in Nederland en Zweden ook aan dat het belangrijk is dat sekswerkers zich goed verenigen en organiseren en hun stem laten horen, omdat dat ook bijdraagt aan normalisatie en rechten. Op die manier wordt indirect ook weer bijgedragen aan het verminderen van misstanden. Ook Florin (2012) merkt in een onderzoek naar Zweeds prostitutiebeleid het belang van de inbreng van sekswerkers op. Zij moeten betrokken worden op lokaal niveau bij het maken van beleid, want dat creëert meer draagvlak en zelf weten de prostituees vaak beter wat er nodig is. Ook in onderzoek naar prostitutiebeleid Portugal wordt opgemerkt dat er meer debat nodig is met inspraak van prostituees zelf (Duarte, 2012) en in onderzoek in Italië wordt ook genoemd dat betrokken organisaties gehoord moeten worden in het debat (Crowhurst, 2012). In onderzoek naar Frans prostitutiebeleid door Mathieu (2012) kwam naar voren dat in Frankrijk prostituees altijd neer worden gezet als slachtoffer en dat ze daardoor nooit goed een mening kunnen geven in het debat. Het punt dat prostituees betrokken moeten worden in beleid maken en debat is dus niet een puur Nederlands probleem of een probleem dat voortkomt uit het Nederlandse beleid, maar wel iets om mee te nemen.
57
5. BEVINDINGEN VAN INTERVIEWS: MENINGEN OVER AARD EN OMVANG VAN MISSTANDEN IN PROSTITUTIE EN
(EFFECTIVITEIT VAN) PROSTITUTIEBELEID
I.V.M. DE MISSTANDEN
5.1 Inleiding Om een breder, maar vooral meer op de praktijk gebaseerd beeld te krijgen van de heersende meningen over misstanden in de prostitutie en het prostitutiebeleid in Nederland, is er voor dit onderzoek naast een theoretisch onderzoek ook gekozen voor het uitvoeren van interviews onder negen deskundigen en betrokkenen bij de prostitutiewereld. De resultaten van de interviews worden hier besproken. Om de overzichtelijkheid te bewaren, worden de bevindingen hier onderverdeeld in vier thema’s, te weten: 1. Aard en omvang van problemen en misstanden in Nederland 2. Algemeen beeld van legalisatie van prostitutie in Nederland 3. Effectiviteit van Nederlands beleid en maatregelen 4. Verbeterpunten of andere mogelijkheden wat betreft beleid Deze thema’s zijn gebaseerd op de interviewvragen die zijn gebruikt om de gesprekken te leiden. In Bijlage 2 en 3 zijn de vragen en de uitgewerkte gesprekken te vinden. In dit hoofdstuk zal verder gebruik worden gemaakt van quotes om de belangrijkste uitspraken er uit te lichten.
5.2 Werkwijze Via e-mail met een zelfde tekst voor iedereen zijn dertien verschillende partijen benaderd. Eén respondent heeft niet gereageerd. Dit ging om een prostituee die zich sterk mengt in het debat over het Utrechtse prostitutiebeleid. Een reden voor het niet reageren zou kunnen zijn dat de mail namens STOP THE TRAFFIK werd gestuurd, waarmee sommige mensen in de prostitutiewereld negatieve associaties hebben, omdat er soms gedacht wordt dat STOP THE TRAFFIK anti-prostitutie is. Overigens is die gedachte onjuist. Eén respondent verwees door naar een andere organisatie, waar iemand wel een interview wilde geven. Eén respondent, van de KLPD, wilde niet meewerken omdat hij zich als politieman liever niet op het vlak wilde begeven waar hij een mening moest geven over het huidige gevoerde beleid. Met één respondent werd nooit een 58
moment gevonden om af te spreken, omdat zij erg druk was met haar werkzaamheden voor een organisatie die onder meer slachtoffers van loverboys helpt. De overige negen respondenten reageerden positief en met hen zijn negen interessante
gesprekken
gevoerd.
De
volgende
negen
respondenten
zijn
geïnterviewd:
‐
Laurens Buijs, socioloog en politicoloog aan de UvA. Hij houdt zich onder meer bezig met het Amsterdamse prostitutiebeleid en probeert zich in het debat daarover te mengen.
‐
Tanja Lemain. Zij is vijf jaar lang elke twee weken langs prostituees werkzaam op het Zandpad gegaan om gesprekken met ze te voeren. Verder is ze betrokken bij de politiek en dan vooral bij het gemeentelijk beleid en nu bij het initiatief Ik ben onbetaalbaar.
‐
Mariska Majoor, oud-prostituee en oprichtster van het Prostitutie Informatie Centrum op de Wallen in Amsterdam.
‐
Frits Rouvoet. Hij helpt dagelijks prostituees op de Amsterdamse Wallen. Via
stichting
Blood’n’Fire
steunt
hij
ze
met
hun
dagelijkse
beslommeringen. Als ze willen stoppen zoekt hij werk voor ze via de stichting Bright Fame. ‐
Marijke Bakker, manager van Scharlaken Koord sinds 2008. Scharlaken Koord is een onafhankelijke christelijke hulpverleningsorganisatie in Amsterdam voor prostituees, slachtoffers van mensenhandel en voor meisjes die met loverboys te maken hebben (gehad).
‐
Karin Werkman, onderzoekster mensenhandel en prostitutie. Mengt zich regelmatig in het politieke debat over prostitutie(beleid).
‐
Chris
Sent,
jurist.
Informeert
en
opinieert
over
mensenhandel,
vrouwenhandel en loverboys op haar website humantrafficking.info. ‐
Jerrol
Marten,
manager
van
Comensha,
het
coördinatiecentrum
mensenhandel. ‐
Fleur van Schaik. Zij is nauw betrokken bij de prostitutiewereld en sinds 1987 bezig met onderzoek naar prostitutie. Bij het interviewen is gebruik gemaakt van een vragenlijst als basis (zie
Bijlage 2 voor de vragenlijst). Dit was handig om te voorkomen dat bepaalde onderwerpen werden vergeten of onderbelicht bleven, zodat de verschillende 59
gesprekken vergelijkbaar bleven. Het gesprek stond echter wel centraal en daarbij werd de geïnterviewde zoveel mogelijk aan het woord gelaten. De bedoeling was om hem of haar zo weinig mogelijk te beïnvloeden en suggestieve vragen of vragen met daarin een sturende toon werden zoveel mogelijk voorkomen. Af en toe een kritische vraag werd niet gemeden, maar daarin werd duidelijk gemaakt dat er alle ruimte om het eigen antwoord te geven. De interviews werden opgenomen met een dictafoon op een iPhone. Dit was nodig om het gesprek met alle aandacht te kunnen voeren, goed te kunnen luisteren en antwoorden en toch de inhoud later volledig te kunnen gebruiken. Naderhand is het interview uitgewerkt en enigszins samengevat. Indien gewenst zijn de uitgewerkte interviews ter controle opgestuurd naar de respondent. Geen van de respondenten gaf daarna aan iets te willen aanpassen of het ergens niet mee eens te zijn. Nadat alle interviews uitgewerkt waren, zijn ze opgedeeld in thema’s. De thema’s vormden ook de basis voor de analyse; die analyse werd gedaan per thema. In de analyse van de interviews is per thema geprobeerd zoveel mogelijk de verschillende lijnen die uit de gesprekken kwamen naar voren te brengen. De verschillende meningen, problemen en oplossingen zullen op een rij worden gezet door de meest kernachtige quotes naar voren te halen en daarbij kort te bespreken wat er uit te leren is. Er zullen standpunten naar voren worden gebracht met daarbij meestal ook vermeld van wie het standpunt is, omdat het helpt om een beeld te krijgen van de discussie als duidelijk is uit welke hoek uitspraak komt. Ook zullen deze verschillende meningen worden vergeleken en zal er geprobeerd worden zoveel mogelijk de overkoepelende lijnen daaruit te halen. Op die manier wordt er uitgebreid gekeken wat er uit elk afzonderlijk gesprek te halen is, maar ook wat daar bovenop de gesprekken samen op kunnen leveren. Langzamerhand bleek namelijk meer en meer dat juist het vinden van overeenkomsten voor verschillende partijen een enorme uitdaging is. Dat is wat dit onderzoek hoopt toe te voegen.
5.3 Aard en omvang van problemen en misstanden in Nederland Uit eerdere onderzoeken bleek, zoals eerder beschreven, dat er in de prostitutie in Nederland ondanks de opheffing van het bordeelverbod nog steeds misstanden plaatsvinden (Dekker, Tap, & Homburg, 2006; Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen, 2013; Venicz & 60
Vanwesenbeeck, 2000). Aantallen blijken echter keer op keer moeilijk te geven, waarmee ook het vaststellen van een af- of toename lastig is. De misstanden bestaan volgens onderzoek vooral uit slechte arbeidsomstandigheden, een slechte sociale positie, werken onder dwang en minderjarigheid. Interessant is nu welke misstanden betrokken partijen voornamelijk zien en in welke mate. Op deze manier wordt allereerst het probleem geanalyseerd. Ook in dit onderwerp was erg duidelijk te merken dat iedereen vanuit een andere visie naar de zaak kijkt, wat ook hier de meningen erg uiteen laat lopen. De onderwerpen die vooral naar voren gebracht werden, waren breder dan alleen dwang of uitbuiting, maar ook psychische problemen en slechte arbeidsomstandigheden en stigmatisering. 5.3.1 Dwang of uitbuiting “De misstanden hebben met name te maken met vraag en aanbod. De vraag is groot, en dan is het een vraag naar veel, gevarieerd en wisselend en goedkoop. Vooral in dat goedkoop knelt het. Daar delven de zwakkeren, met name de buitenlandse en jonge vrouwen en kinderen, het onderspit. De zwakkeren zijn gemakkelijker beïnvloedbaar en zij komen sneller in een situatie terecht waarin ze geen zeggenschap hebben over wat er met ze gebeurt.” (Jerrol Marten)
Drie van de geïnterviewden gaven aan te denken dat de minderheid van de prostituees gedwongen werkt, vier zeiden dat de meerderheid gedwongen werkt en twee lieten zich niet uit over aantallen. Ook hier blijkt dus weer dat aantallen eigenlijk niet te geven zijn en dat het er maar net vanaf hangt vanuit welke visie men de discussie in gaat. Eén geïnterviewde stelde dat de (uitsluitend Nederlandse) prostituees die zij spreekt, zeggen dat er minder dan één procent gedwongen werkt. Mariska Majoor, zelf oud-prostituee, noemt de groep gedwongen prostituees ook een minderheid, maar zij denkt dat het om vijf tot tien procent gaat. Tegelijk beseft ook zij, net als veel van de andere geïnterviewden, dat aantallen nooit goed controleerbaar zijn en dat er hoe dan ook voorkomen moet worden dat het gebeurt. Het onderscheid tussen pooier, partner of gewoon iemand die helpt in het werk, is moeilijk te maken. “Wij zeggen dat ze slachtoffer is van een mensenhandelaar, maar zij zegt dat ze een goede manager heeft.” (Frits Rouvoet)
61
“Veel vrouwen hebben wel een man of vriend om zich heen waarvan je niet precies weet of het een goede relatie is, omdat ze er erg afhankelijk van zijn of omdat ze een deel van hun geld moeten afdragen. Maar als je die vrouwen het zelf vraagt, hebben ze vaak ook veel aan die relatie omdat die man overwicht heeft tegenover anderen.” (Laurens Buijs)
Een probleem dat vaak genoemd wordt, is dat dwang niet snel wordt toegegeven en daarom moeilijk meetbaar is. In een aantal verschillende gesprekken werd gezegd dat om prostituees echt te leren kennen en te kunnen helpen, het onmisbaar is om tijd te investeren en relaties op te bouwen (Marijke Bakker, Frits Rouvoet, Mariska Majoor, Tanja Lemain). Zonder vertrouwensband zullen veel van hen niet vertellen wat er echt aan de hand is. Politie wordt hierbij vaak niet vertrouwd, omdat veel vrouwen van Oost-Europese afkomst zijn en in hun land van herkomst negatieve ervaringen hebben met corrupte politie of agenten die mee blijken te werken in mensenhandelnetwerken. Over dwang vertelde Tanja Lemain, die meer dan tweeduizend gesprekken met prostituees heeft gevoerd, dat het vaak ook om geld gaat. “De misdaad is inherent aan de prostitutie, omdat geld zo’n belangrijke rol speelt. (…) Ze doen dingen die ze helemaal niet willen, maar omdat ze het geld nodig hebben doen ze het toch. Ze werken langer dan ze aankunnen. Ze werken als ze ziek zijn, zwanger zijn, net een abortus hebben gehad.” (Tanja Lemain)
In zo’n situatie is iemand, zoals het door betrokkenen vaak wordt genoemd, gedwongen door de situatie of omstandigheden, in dit geval om door te werken op momenten dat het lichaam het eigenlijk niet aan kan. De meningen zijn verdeeld over of ‘gedwongen door de situatie’ valt onder gedwongen prostitutie. Sommigen vinden van wel, waarmee het aandeel gedwongen prostituees sterk toeneemt. Regelmatig werd ook de link gelegd met negatieve (seksuele) ervaringen in de jeugd, die uiteindelijk zouden leiden tot de (op zich soms vrijwillige) keuze voor prostitutie (Frits Rouvoet, Marijke Bakker, Tanja Lemain). Zoals Frits Rouvoet het verwoordde: “er is altijd een aanleiding, er is altijd een voorgeschiedenis.” Marijke Bakker van Scharlaken Koord haalde het onderzoek Kwetsbaar beroep (van Wijk, Nieuwenhuis, van Tuyn, van Ham, Kuppens, & Ferwerda, 2010) aan, waarin door slechts twee procent van de ondervraagde prostituees
62
zei het werk leuk te vinden. Frits Rouvoet spreekt iedere dag prostituees op de Wallen en hij deed zelfs de volgende uitspraak: “Al die vrouwen willen stoppen. Allemaal. Iedereen die ik spreek. Als je ze echt iets anders aanbiedt, willen ze er allemaal uit. Maar het probleem is: wat dan?” (Frits Rouvoet)
De vraag “wat dan?” is een terechte vraag, want de eerder genoemde dwang door omstandigheden die veel werd genoemd, bestaat vaak uit het niet zien van een andere uitweg. Veel prostituees hebben geen diploma’s of worden nergens aangenomen door hun verleden, werd regelmatig genoemd. Toch werd er ook een argument tegenin gebracht. Laurens Buijs noemde de vraag of je je werk wel leuk vindt een luxe-vraag. “Veel mensen hadden vast liever iets anders gedaan, maar hoeveel mensen hebben dat niet in een andere baan ook?” (Laurens Buijs)
Hier wordt duidelijk dat het verschil in visie op prostitutie op zich, die hiervoor besproken is, uiteindelijk veel bepaalt voor verdere standpunten. Er is duidelijk terug te zien dat degenen die er vanaf het begin vanuit gaan dat prostitutie voor het merendeel geen vrije keuze is, dat seks niet te koop is en dat prostitutie geen normaal beroep is, ook later meer misstanden zien en het een groter probleem vinden als een prostituee het beroep niet leuk vindt. Terecht stelde Chris Sent, een juriste die informeert en opinieert over mensenhandel, vrouwenhandel en loverboys, dat het eigenlijk vreemd is om prostitutie een normaal beroep te vinden als we wel vinden dat prostituees gemakkelijk moeten kunnen stoppen. Immers; bij welk ander ‘normaal’ beroep wordt die mogelijkheid geboden? Interessant hierbij is nog een laatste quote, van Frits Rouvoet: “Je hebt er geen zicht op, wat er in die kamers gebeurt. Je kunt het niet hetzelfde behandelen als andere beroepsgroepen. Het is anders, het is zo vermengd. Je kunt prostitutie en mensenhandel niet scheiden.”
63
5.3.2 Psychische problemen Veel sekswerkers kampen met psychische problemen, werd genoemd in drie van de gesprekken (Marijke Bakker, Tanja Lemain, Frits Rouvoet). Hier werden verschillende stoornissen genoemd, zoals posttraumatische stressstoornis en borderline problematiek. Het meest werd genoemd dat prostituees vertellen dat ze dissociëren om het werk aan te kunnen. Als ze hun werkkamer instappen, proberen ze ‘zichzelf uit te schakelen’. Bovendien zouden de vaak extreme eisen van mannen in de prostitutiewereld ervoor zorgen dat prostituees geen idee meer hebben van wat normaal is. 5.3.3 Slechte arbeidsomstandigheden De arbeidsomstandigheden van prostituees waren regelmatig een punt van kritiek. Er zou op een ongelijkwaardige manier met ze worden omgegaan, waardoor het stigma blijft bestaan en het werk zou niet altijd veilig zijn. “Het is wel gelegaliseerd, maar het wordt niet gezien als een normaal beroep, wat zorgt voor ongelijkwaardigheid. Het is een markt waarin veel geld te verdienen is, waardoor criminelen aangetrokken worden. (…) Sommige vrouwen hebben wel zelf gekozen voor het beroep, maar kunnen niet zelf beschikken over werktijden, werkomstandigheden, geld, papieren en vrijheden.” (Jerrol Marten) “De ellende die prostituees meemaken wordt ook gezien als een soort collateral damage. Als je een keer bijna gewurgd wordt, dan hoort dat erbij.” (Chris Sent) “Waarom moet die alarmknop altijd binnen handbereik zijn? Het is niet veilig.” (Frits Rouvoet)
Tot slot hebben volgens Fleur van Schaik exploitanten teveel macht. Een voorbeeld daarvan is dat zij tassen van sekswerkers zouden controleren om te kijken of er wel een sponsje in zit, waarmee doorgewerkt kan worden tijdens de menstruatie. Een exploitant mag een vrouw echter niet dwingen om door te werken tijdens de menstruatie. 5.3.4 Stigmatisering Vaak genoemd werd ook het probleem van stigmatisering. Omdat op prostitutie een stigma rust, zouden prostituees het moeilijk vinden om open te 64
zijn over hun leven en al helemaal over hun problemen. Veel geïnterviewden stelden dat stigmatisering moet verdwijnen en daarvoor werden verschillende verantwoordelijken aangewezen. “Het stigma moet gewoon verdwijnen. Mensen moeten er mee naar buiten treden. Dat kan veranderen. Prostituees werken zelf ook mee aan het stigma, omdat ze altijd zeggen dat zij gestigmatiseerd worden. Ga dat dan doorbreken als prostituees. Treed ermee naar buiten. Ze moeten zelf meewerken aan die cultuurverandering.” (Chris Sent) “Als het inderdaad een kwestie is van vraag en aanbod, moet het eerlijk en veilig gaan en moeten mensen die het beroep uitoefenen niet gestigmatiseerd worden. Dan moeten er ook kaders gesteld worden en moeten mensen ook zelf kunnen beschikken over hun inkomsten. Door de stigmatisering gebeurt het voor een groot deel ook buiten het gezichtsveld. Die stigmatisering moet verdwijnen. Ik denk dat daarin een heel belangrijke taak voor de overheid ligt.” (Jerrol Marten) “Prostitutie is werk en de mensen die er in werken hebben heel erg behoefte aan respect en begrip en ze worden er schijtziek van dat ze altijd als potentieel slachtoffer van mensenhandel worden gezien.” (Mariska Majoor)
Deze drie reacties geven weer dat er overeenstemming is over het punt dat het stigma op prostitutie moet verdwijnen, maar zeker geen overeenstemming over wie daar hoofdverantwoordelijk voor is. Prostituees zelf, de overheid of alle mensen buiten de prostitutie, ze worden allemaal aangewezen. Een concrete oplossing wordt niet gegeven. Wellicht ligt die dus bij iedereen in de maatschappij, wat niet vreemd zou zijn, aangezien stigma voortkomt uit een heersende cultuur. Later zal nog worden teruggekomen op een eventuele cultuurverandering.
5.4 Algemeen beeld van legalisatie van prostitutie in Nederland Zoals al eerder genoemd, zijn de meningen over de huidige vorm van de organisatie van prostitutie in Nederland (legalisatie) uiteenlopend. Interessant is nu om te onderzoeken wat de ideeën zijn van mensen die dichter bij de praktijk staan of deel uitmaken van die praktijk, dus om daar een beeld van te scheppen zal in dit deel weer worden gegeven welke ideeën dat zijn. De verwachting was dat er wel verschillende meningen verdedigd zouden worden. Dat bleek een 65
terechte verwachting, want vrijwel alle geïnterviewden beschreven weer een andere mening over de prostitutie in Nederland. Hierbij werden meningen naar voren gebracht die soms lijnrecht tegenover elkaar staan. Het is goed om iets te weten van het algemene beeld dat de geïnterviewden van prostitutie en legalisatie hebben, mede omdat dat vaak voor een deel een morele vraag is die erg bepalend kan zijn voor verdere argumentatie. Twee van de negen geïnterviewden lieten zich zeer positief uit over de keuze om prostitutie een legale status te geven in Nederland. Wel werden er vraagtekens geplaatst bij het motief voor de legalisatie. Zo zei Mariska Majoor, oud-prostituee en oprichtster van het Prostitutie Informatiecentrum op de Wallen: “Ik ben heel erg voor een legale status. (…) Ik denk alleen dat zeker de laatste jaren de reden waarom de Nederlandse overheid het legaal heeft gemaakt of legaal houdt, meer te maken heeft met dat ze de wet een handig instrument vinden om het te kunnen ontmoedigen en te kunnen aanpakken en te kunnen controleren, vanuit het idee dat prostitutie een probleem is. Dus niet dat ze het zien als werk en zich dus echt hard willen maken voor de arbeidsomstandigheden van sekswerkers.”
Zij ziet de legale status dus als positief, maar beschrijft ook de impact die de steeds groter wordende hoeveelheid controles heeft op vrijwillig werkende prostituees. Ze vindt dat de overheid bij het maken van wetten meer uit moet gaan van een meerderheid van vrijwillig werkende prostituees, dan van een meerderheid van gedwongen werkende prostituees. Bovendien stelt ze dat veel van de controles geen zin hebben als het gaat om het voorkomen van mensenhandel en dwang, maar dat ze vooral fungeren als barrière om de prostitutie in te gaan. Dit wordt verder ondersteund door uitspraken later in het gesprek, als het over de misstanden en de effecten van het Nederlandse beleid gaat. Laurens Buijs, socioloog en politicoloog aan de UvA, stelt dat het een goede zaak is dat er in Nederland een traditie is die verder gaat dan alleen verbieden en morele oordelen. “Als ik denk aan het belang van de vrouwen, denk ik dat ze er meer aan hebben op deze manier dan als het verboden is. (…) Zo kun je beter controleren, hulp bieden en reguleren.” (Laurens Buijs)
66
Het belangrijkste argument om min of meer tevreden te zijn met de keuze voor legalisatie van prostitutie in Nederland, was vooral dat op deze manier beter zichtbaar blijft wat er speelt onder prostituees en er dus zoveel mogelijk controle en hulp kan zijn. Er werd ook regelmatig genoemd dat de legalisatie op zich wel positief is, maar dat prostituees nu vooral de plichten hebben van een ‘normaal’ beroep, en niet de rechten. Zo kunnen ze moeilijk een zakelijke rekening openen of een lening aanvragen en hebben ze minder bescherming in hun arbeidsomstandigheden. Hier zal bij de andere thema’s dieper op in worden gegaan. De kant van de relatief positieve houding ten opzichte van de legale status van de prostitutie en de manier van handelen in controle, hulp en regulering werd in de interviews echter zeer regelmatig tegengesproken. Er werden uitgesproken stellingen geponeerd. Zeven van de negen geïnterviewden stonden negatief tegenover het prostitutiebeleid in Nederland. “Ik geloof niet in vrijwillige prostitutie. (…) Als ik het vraag is er altijd een onvrijwillig begin. (…) Dus voor mij is het absoluut onacceptabel dat een ander daar iets van zou kopen, net zo min als ik een orgaan kan kopen, kun je ook niet de gebieden waar seksualiteit zich op richt van een ander kopen.” (Tanja Lemain, is vijf jaar lang elke twee weken langs prostituees werkzaam op het Zandpad gegaan om gesprekken met ze te voeren. Verder is ze betrokken bij de politiek vanuit en dan vooral bij het gemeentelijk beleid en nu bij het initiatief Ik ben onbetaalbaar.)
Ook Frits Rouvoet, die dagelijks prostituees helpt op de Amsterdamse Wallen, gelooft helemaal niet in de opheffing van het bordeelverbod. “Ik denk dat de opheffing van het bordeelverbod tot gevolg heeft gehad dat mensenhandel is toegenomen. (…) De politie heeft minder in handen gekregen om mensenhandel aan te pakken. Als de papieren in orde zijn, kun je niets doen.” (Frits Rouvoet)
Het probleem dat de politie minder in handen heeft om mensenhandel aan te pakken door de legalisatie, wordt vaker genoemd. Ook noemt Marijke Bakker, manager van Scharlaken Koord, dat twee hoofddoelstellingen van de opheffing van het bordeelverbod niet zijn bereikt. Die doelstellingen waren, zoals ook 67
eerder besproken, het uit de criminaliteit halen van prostitutie en keuzevrijheid voor de vrouwen. Ook dit zou later in de gesprekken verder besproken worden. De meest negatieve uitspraken waren de uitspraken waarbij prostitutie als geweld tegen vrouwen wordt benoemd, zoals het ook in Zweden wordt behandeld. Karin Werkman, onderzoekster mensenhandel en prostitutie, verwoordde het als volgt: “Ik zie prostitutie als een vorm van geweld tegen vrouwen. Als je naar medisch of sociaal onderzoek kijkt, zie je dat het schadelijk is om in de prostitutie te werken. Er is een reden dat geen moeder haar dochter in de prostitutie wil laten werken. Het stigma op prostitutie heeft een reden.(…) De wet verbiedt seks tussen een kind en een volwassene, net als bij een dokter en een patiënt of bij een docent en een student. Dan is het moeilijker om te weigeren als je iets niet wil. Als jij betaalt voor seks, zegt diegene ja tegen de vijftig euro, maar het betekent niet dat diegene ook graag seks met je wil. (…) Vrije keuze moet absolute vrije keuze zijn, dus moet je kunnen kiezen tussen twee gelijkwaardige alternatieven.” (Karin Werkman)
Er zijn dus veel verschillende meningen op basis waarvan de gesprekken gevoerd werden. Vanuit die visies op prostitutie in Nederland gingen de interviews verder over de misstanden die volgens de geïnterviewde plaatsvinden in Nederland (die hiervoor zijn behandeld), het Nederlandse beleid en de effecten ervan en eventuele verbeterpunten en mogelijkheden. Veel mensen gingen ook tijdens dit inleidende thema al in op beleidsproblemen, wat aanleiding gaf om daar later op door te vragen.
68
5.5. Effectiviteit van Nederlands beleid en maatregelen Zoals na de vorige twee thema’s wel te verwachten is, waren ook bij dit thema de meningen uiteenlopend. In het algemeen was het zo dat er over een effect op de grootte van de illegale sector en illegale praktijken moeilijk iets te zeggen is, om dezelfde reden als waarom er moeilijk uitspraken te doen over aantallen gedwongen prostituees. Regelmatig suggereerden mensen dat de illegale sector niet kleiner is geworden door de legalisatie, maar cijfers zijn eigenlijk niet te geven. Deze illegale praktijken zijn nu eenmaal moeilijk meetbaar. Laurens Buijs stelde dat er nog moeilijk iets te zeggen is over effecten, omdat de opheffing van het bordeelverbod nog te kort geleden is en er naast alleen die opheffing veel gebeurd is. Zo noemt Buijs de economische crisis die de kloof tussen arm en rijk in Europa heeft vergroot, wat weer effect heeft op prostitutie door buitenlanders in Nederland. Op die manier speelt armoede een rol in het kiezen voor de prostitutie, wat ook Frits Rouvoet benoemde. Volgens hem is prostitutie een uitvloeisel van armoede. Die uitspraken kunnen we weer koppelen aan de in het theoriehoofdstuk behandelde criminaliteit en armoedetheorie. Toch ging het in de gesprekken zo nu en dan wel over de effecten van het beleid op misstanden in de prostitutie. Ook in dit hoofdstuk zal weer per maatregel bekeken worden wat er over de effecten ervan gezegd in de interviews.
5.5.1 Stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven Over het beperken van het aantal plaatsen waar prostitutie geëxploiteerd wordt, zijn in de interviews eigenlijk alleen kritische opmerkingen gemaakt. Het zou niet helpen om de problemen te verminderen en de theorie dat er meer grip of zicht op een beperkte hoeveelheid bedrijven is, klopt niet, volgens de geïnterviewden. Zij spreken vooral vanuit hun ervaringen in Amsterdam met Project 1012, waarbij het aantal ramen sterk verminderd werd. Deze maatregel wordt niet bepaald toegejuicht:
“Ze zeggen dat ze het wallengebied willen verkleinen, want dan verklein je het aantal ramen en daardoor heb je er dan meer zicht op en dan verklein je het probleem. Daar ben ik het niet mee eens. De grote groep vrijwillig werkenden is dan slachtoffer, want die
69
hebben geen werk meer. Het is maar net van welke kant je het bekijkt.” (Mariska Majoor) “Dat hebben we in Amsterdam ook gehad. Doordat er minder ramen kwamen, gingen de prijzen omhoog en moesten de vrouwen er dus weer voor opdraaien.” (Frits Rouvoet)
5.5.2 Controles door politie en andere diensten; minimumniveau van handhaving Over de controles die worden gehouden in de prostitutie werd veel gesproken. Vaak werd benoemd dat het op zich positief is dat er nu meer zicht is op wat er gebeurt in de prostitutie, maar tegelijk werd er heel erg vaak gezegd dat de controles niets kunnen doen tegen echte misstanden. “Positief is natuurlijk wel dat je er nu zicht op hebt. Er loopt politie en handhaving rond. De signalen van mensenhandel komen boven water, maar er daadwerkelijk wat mee kunnen is moeilijk. Dat komt ook weer door de legalisatie. Het is zichtbaar, je ziet misstanden, maar je kunt er niets aan doen omdat het binnen de wettelijke regelgeving gebeurt. Je kunt pas wat doen als de vrouw zegt dat ze het niet wil én als ze officieel aangifte willen doen.” (Marijke Bakker) “Het is een wassen neus, die controles. De politie controleert op leeftijd, verblijfs- en werkvergunning, maar dwang is niet te controleren. In evaluaties kunnen ook nooit conclusies getrokken worden over dwang. Als je betaald wordt om te zeggen dat je het leuk vindt, zul je niet snel zeggen dat dat niet zo is.” (Karin Werkman) “Nu was alles in Utrecht op het Zandpad mooi geregeld, mooie boten, een inschrijfplek etc. Maar waar het in werkelijkheid om gaat, kan niet gecontroleerd worden. Daar waar alle ogen op gericht zijn, daar gaat het toch nog fout. Er is toch mensenhandel.” (Jerrol Marten)
Misstanden als dwang en mensenhandel zijn dus eigenlijk niet aan te tonen door de controles die nu worden gehouden. Sterker nog; het beleid dat er nu is, zorgt ervoor dat het vrijwel onmogelijk wordt om misstanden in de legale sector te vervolgen, beweren veel mensen. Wat er bij de controles gecontroleerd wordt, kan niet aantonen of er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Als er wel vermoedens daarvan zijn, kan er niets gedaan worden als de papieren
70
die gecontroleerd worden kloppen. Dit is één van de problemen van het huidige beleid die het vaakst genoemd werden. Als het toch gebeurt dat iemand wordt aangehouden voor bijvoorbeeld mensenhandel en het een stap verder gaat en een zaak komt uiteindelijk wel een keer voor de rechter, is het vaak zo dat er niet genoeg bewijs is of dat bewijs niet op de goede manier gebruikt wordt. Dit komt volgens Chris Sent voor een belangrijk deel doordat rechters niet goed weten hoe ze bewijs moeten duiden. Over dat punt zal onder het volgende thema, 5.6, nog meer verteld worden. Volgens Fleur van Schaik is het veroordelen van pooiers vaak lastig, omdat gedwongen prostituees vaak geen sociaal vangnet hebben, wat zorgt voor een gebrek aan steunbewijs. 5.5.3 Invoering van een landelijk, verplicht en uniform vergunningenstelsel (als aanpassing van de oude vergunningplicht) Het controleren helpt dus niet voldoende en dat geldt ook volgens sommigen ook voor het vergunningenbeleid. Mariska Majoor noemt het registreren en controleren ‘onderdeel van het barrièremodel’. Wat er volgens haar vooral mee bereikt wordt, is dat vrouwen minder snel impulsief in de prostitutie gaan werken. “Want ze weten heel goed wat de prostitutie moeilijk vindt, bijvoorbeeld registratie.” Toch werkt het op het niveau van de exploitanten wel goed, zegt zij: “Elk pand heeft een bestemming tot prostitutiebedrijf en degene die dat pand in eigendom heeft, heeft een vergunning, die hij kan verliezen als hij iets illegaals doet. Dat is redelijk goed afgetimmerd, dat zit redelijk goed in elkaar. De overheid heeft goede instrumenten. Wat betreft de bordeelhouders zijn dingen redelijk goed dichtgetimmerd.” (Mariska Majoor)
De controles van vergunningen vallen onder het vorige punt, de beleidsmaatregelen van controles door politie en andere diensten. Daar is al vastgesteld dat die niet optimaal hun doel bereiken. De plicht om een vergunning te hebben is een ander punt en dat punt werkt dus redelijk op het niveau van de exploitanten, die de vergunningen moeten hebben. Dit zegt ook Tanja Lemain, die er wel een kanttekening bij plaatst:
71
“Er moeten nu van de gemeente meer verschillende exploitanten zijn, zodat er niet meer van die hele grote komen. De laag eronder, degenen die de kamers verhuren, moeten allemaal ook een VOG hebben. Er is een speciale Officier van Justitie gekomen die beter de wereld van de vrouwen zou begrijpen, er zijn meer camera’s gekomen. Zolang dit model (legalisatie) er in Nederland is, ben ik voor de maatregelen. Maar wat er mist, is oog voor de vrouwen.” (Tanja Lemain)
De strengere voorwaarden die worden gesteld aan exploitanten van seksbedrijven om een vergunning te krijgen, worden dus op zich positief beoordeeld. Tanja Lemain geeft wel aan dat hierbij oog voor en overleg met de vrouwen mist, iets wat later ook nog terug zal komen in mogelijke verbeterpunten die vaak genoemd werden. In ieder geval zorgen de vergunningen er dus voor dat de exploitanten in de vergunde sector gedwongen worden om ‘schoon’ te zijn. 5.5.4 Prostitutie mag uitsluitend plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder Over de leeftijdsgrensverhoging werd niet erg veel gezegd in de gesprekken, behalve dat het waarschijnlijk in eerste instantie niet veel zal uitmaken voor prostituees jonger dan 21 jaar die nu al werken. Voorspeld werd dat die gewoon blijven werken op plaatsen waar minder goed gecontroleerd wordt. Bijvoorbeeld die 21 jaar als minimumleeftijd. Daar vindt gewoon een verschuiving naar andere plaatsen of naar de illegaliteit plaats, in de groep van 18 tot 21. (Frits Rouvoet)
Eén persoon was nog redelijk positief over de verhoging van de leeftijdsgrens als signaal en teken van het strenger wordende beleid. Inhoudelijk lijken de meesten echter niet veel waarde te hechten aan de leeftijdsverhoging, omdat het niet veel uit zal maken voor het al dan niet blijven bestaan van misstanden. Die worden er niet mee aangepakt. 5.5.5 Invoering van een landelijk register van escortvergunningen Voor het register van escortvergunningen geldt qua effecten eigenlijk op veel gebieden hetzelfde als voor het algemene vergunningenbeleid, zoals in een eerder hoofdstuk ook al werd aangegeven. Op zich vinden veel mensen het niet 72
slecht dat er een inschrijving moet zijn, omdat dat zicht geeft op de legale sector, maar er wordt vaak betwijfeld of dit ook misstanden vermindert. Het register heeft namelijk weinig invloed op illegale praktijken. “Wat ik probeer uit te leggen aan mensen, is dat je dwang niet kunt aantonen met je paspoort of inschrijving.” (Mariska Majoor)
5.5.6 Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar Veel van de geïnterviewden hadden het vooral over de rol van de klant, als het om deze maatregel gaat. Vaak werd genoemd dat het opvallend is dat de klant nu eigenlijk geen rol of verantwoordelijkheid heeft in het voorkomen van misstanden. Sommigen gaan nog verder en vinden dat de klant niet alleen strafbaar moet zijn als de prostituee jonger dan 21 jaar is, maar ook als hij redelijkerwijs kan weten de een vrouw het werk gedwongen doet. Dit was eerder ook opgenomen in het wetsvoorstel, maar die maatregel is in de novelle van de Eerste Kamer afgezwakt naar de maatregel zoals hij nu is. Toch is dit de eerste maatregel waarmee ook de klant een verantwoordelijkheid krijgt bij het controleren van de legaliteit van de prostituee en dat is iets wat veel mensen zien als een positieve ontwikkeling. Het betrekken van alle partijen bij het vinden van oplossingen werd genoemd als belangrijke manier om misstanden te voorkomen. “Op zich vind ik het een goede stap dat er een voorstel is geweest dat als een klant redelijkerwijs kan weten dat een vrouw gedwongen het werk doet, hij ook verantwoordelijk wordt gehouden daarvoor. Hoewel dat dubbel is, omdat de overheid wel de mogelijkheid tot prostitutie biedt, denk ik dat je een goed signaal afgeeft door het strafbaar stellen van de klant als hij redelijkerwijs had kunnen weten dat de vrouw gedwongen het werk doet. In principe werk je mee aan mensenhandel als je naar een prostituee gaat. Al zou je dat alleen maar doen om een extra getuige te hebben voor in het dossier, om de pooier aan te pakken.” (Marijke Bakker) “De klanten mogen ook best meer verantwoordelijkheid krijgen. Dat mist nu helemaal in het beleid. De prostituees moeten nu alles doen, zij moeten belasting betalen en alles doen. De klanten ontlopen nu alles.” (Chris Sent)
73
5.6. Verbeterpunten of andere mogelijkheden wat betreft beleid De verbeterpunten die genoemd werden in de gesprekken zijn op te delen in zes subthema’s, die één voor één besproken zullen worden, namelijk: 5.6.1 Opheffen stigmatisering, behandeling als normale (beroeps)groep met goede arbeidsomstandigheden 5.6.2 Meer handelen in overleg met sekswerkers 5.6.3 Meer aandacht voor uitstapprogramma’s en versterking van risicogroepen 5.6.4 Betere organisatie hulpverlening en politie 5.6.5 Cultuurverandering 5.6.6 Wetsverandering Deze verbeterpunten zijn wellicht anders dan gehoopt. Een kant en klare beleidsvorm die alle misstanden de wereld uit zou helpen, kwam niet naar voren. Toch werden in elk gesprek ideeën aangedragen die zouden kunnen bijdragen aan een betere aanpak. En uiteraard liepen de meningen weer sterk uiteen. 5.6.1 Opheffen stigmatisering, behandeling als normale (beroeps)groep met goede arbeidsomstandigheden Een steeds terugkerend thema is de stigmatisering van sekswerkers. De stigmatisering op zich wordt als negatief beschouwd, omdat volgens eigenlijk alle geïnterviewden sekswerkers moeten worden gezien als gewone mensen, terwijl dat nu zeker niet altijd gebeurt. Naast de stigmatisering op zich, worden ook de gevolgen die de stigmatisering heeft vaak genoemd. Een belangrijk punt hierbij is de behandeling van sekswerkers door banken. Het is voor deze beroepsgroep moeilijk om een lening aan te vragen of een zakelijke rekening te openen. “Geld is een heel goede. Hoe begeleid je ze als normale ondernemer? Zij kunnen nu niet naar een bank om een lening aan te vragen en dat is een ongelijkheidssituatie. Dat moet veranderd worden, want daarmee ga je indirect ook de misstanden weer tegen. Als je zorgt dat de vrouwen niet afhankelijk worden van crimineel geld, lijkt het me dat dat de zelfstandigheid in de hand werkt. Als ze zelf een lening af kunnen sluiten en dat zelf terug moeten betalen.” (Laurens Buijs)
74
Naast het probleem met het regelen van financiën, zorgt de stigmatisering er volgens sommigen ook voor dat er minder prioriteit is om de arbeidsomstandigheden van prostituees goed te regelen. Chris Sent is groot voorstander van het strakker regelen van het prostitutiebeleid. Volgens haar is het bij de keuze voor legalisatie noodzakelijk om ook te kiezen voor een beleid dat prostitutie als beroepsgroep hetzelfde behandelt als andere beroepsgroepen. “Prostituees moeten gewoon belasting betalen, maar dan moeten ze ook normaal behandeld worden door banken. (…) Je hebt beleid dat puur gericht is op prostitutie, dat moet strakker, uniform en landelijk geregeld zijn. Elk seksbedrijf moet een vergunning hebben, ook escort. Het moet niet meer zonder mogen. Regel het gewoon goed. Daarmee begint het. Voor prostituees moet het goed geregeld zijn. Er moeten normale huurcontracten zijn, niet meer dan zoveel uur en de prostituees moeten vakantiedagen krijgen. In 2000 is het bordeelverbod bedoeld als verbetering voor de prostituees, maar dat is niet gebeurd. Er zijn twee uitbuiters, de pooiers en de exploitanten. Er zijn goede exploitanten bij, maar er zijn er ook heel wat die die vrouwen letterlijk en figuurlijk naaien. Dat moet hard aangepakt worden. Nu moet alleen de prostituee zich registreren, maar hoe zit het met de exploitant en de pooier? Als we dit willen blijven legaliseren, moeten we het transparant, strak en uniform regelen. (…) Als we vinden dat het een verworvenheid is, laat ze dan verdorie het ook allemaal zelf verdienen. Geef ze dan ook reële huurprijzen, arbeidsvoorwaarden, vakantietijd, zorg dat ze zelfstandig zijn, voldoende medische voorzieningen, maatschappelijk werk, een alarmknop die functioneert en arbeidstijden die ze zelf bepalen.” (Chris Sent)
Ook Fleur van Schaik en Mariska Majoor benadrukten het belang van het geven van dezelfde rechten aan prostituees als aan anderen. Bovendien storen zij zich aan de benadering van prostituees als slachtoffer. Dat geeft een gebrek aan respect en begrip aan die de stigmatisering in de hand werkt, zeggen zij. Chris Sent voegde daar aan toe dat prostituees zelf ook een verantwoordelijkheid hebben in het doorbreken van het stigma. Zij vindt dat prostituees zelf vaker met hun verhaal naar buiten moeten treden om de geheimzinnige sfeer rondom prostitutie te veranderen.
75
5.6.2 Meer handelen in overleg met sekswerkers “Begin eens te praten met mensen die in de prostitutie werken om erachter te komen wat voor hen werkbare situaties zijn. Ga eens met ze praten in plaats van over ze.” (Jerrol Marten)
Dit subthema is het punt waar de meeste overeenstemming vanuit alle partijen is. Eigenlijk iedereen benoemt het probleem dat er veel te veel beslissingen worden genomen zonder te overleggen met sekswerkers zelf. Kort gezegd: er moet meer in overleg met sekswerkers worden besloten, zodat zij mee kunnen denken. Op die manier wordt er bijgedragen aan een oplossing die meer gebaseerd is op de praktijk, maar ook aan meer begrip en medewerking vanuit de sekswerkers. Daarbij noemt Mariska Majoor ook nog het betrekken van de klanten en bordeelhouders bij het proces, om het gehele plaatje te zien. 5.6.3 Meer aandacht voor uitstapprogramma’s en versterking van risicogroepen Vier respondenten legden de nadruk op het belang van uitstapprogramma’s en preventie bij risicogroepen. Zoals in een vorig hoofdstuk ook al bleek uit evaluaties, is er nog erg weinig aandacht voor uitstapprogramma’s. Vaak werd genoemd dat vrouwen regelmatig wel uit de prostitutie willen stappen, maar dat ze dat niet kunnen, omdat er geen alternatieven zijn. Chris Sent zei hierbij treffend “Als we met zijn allen vinden dat de vrouwen ook de mogelijkheid moeten hebben om eruit te stappen, moeten we die mogelijkheden ook bieden.” De ‘als’ in de uitspraak is opvallend e verwijst naar de eerdere opmerking dat het eigenlijk een vreemde houding is om te vinden dat mensen gemakkelijk moeten kunnen stoppen met prostitutie, als we het zien als een normaal beroep. Toch gaven veel geïnterviewden aan dat er meer geïnvesteerd moet worden in uitstapprogramma’s. Tanja Lemain, Marijke Bakker en Frits Rouvoet onderstreepten daarbij ook nog het belang van voorlichting, preventie en versterking onder risicogroepen. Frits Rouvoet doet dat zelf ook in Roemenië en legde uit dat het goed helpt om op jonge leeftijd in risicogroepen aan bewustwording en preventie te doen.
76
5.6.4 Betere organisatie hulpverlening en politie Veel klachten waren er over de aanpak van misstanden en de mogelijkheden die er daarin zijn voor hulpverlening en politie. Er zou te weinig mankracht zijn en een gebrek aan landelijk, uniform prostitutiebeleid (Chris Sent) en de politie zou nauwer moeten samenwerken met bordeelhouders, omdat die alles van dichtbij meemaken (Mariska Majoor). De huidige verscherpingen in het beleid worden door sommigen toegejuicht en door anderen niet, maar ook voorstanders zijn kritisch. Er zou nu een waterbedeffect zichtbaar zijn, omdat telkens plaatselijk verscherpt beleid wordt ingevoerd (Marijke Bakker). Over hulpverlening werd gezegd dat er meer organisatie zou moeten komen in het ontdekken waar slachtoffers van mensenhandel vandaan komen en wat ze doen, omdat dat allemaal wordt gedaan door losse vrijwilligers (Tanja Lemain). Dat zorgt voor langs elkaar heen werken. Chris Sent uitte bovendien nog stevige kritiek op de rechtspraak in Nederland. Er is teveel onbekend over de aard en omvang van prostitutie in Nederland. Maar bovenal zijn de straffen voor mensenhandel, dwang en uitbuiting te laag en de kans op vrijspraak te hoog. Sent pleit voor een verandering op dat gebied. “Ga eens onderzoek doen, we weten niet wat er aan prostitutie rondloopt in Nederland. (…) Willen we dan echt iets veranderen? En daar komt bij dat als je al naar de rechter gaat in Nederland, dan blijven de straffen laag en de kans op vrijspraak is zo groot nog steeds. Tot twee jaar terug was dat 44%, waar dat in normaal strafrecht 7% is. In Nederland gaat de OvJ in principe niets voor de rechter brengen als hij geen zaak heeft. Je mag er dus vanuit gaan dat als iets voor de rechter komt, er ook iets ligt. Maar de straffen blijven laag en er is veel vrijspraak en daarin is ook veel verschil per rechter en rechtbank. Rechters snappen er gewoon helemaal niks van. Dat heeft met duiding van bewijs te maken. Ze snappen niet hoe het werkt in de prostitutiewereld. Rechters moeten gewoon één keer beseffen, voelen wat het is, om daar een oordeel over te kunnen vellen. Mensenhandel kun je zonder emotie uitspreken. Denk er even over na hoe het is om ontslagen te worden omdat je gedwongen wordt om iemand te pijpen en moet kotsen”. (Chris Sent)
77
5.6.5 Cultuurverandering Een erg controversieel, maar ontzettend vaak genoemd punt is de behoefte aan een landelijke cultuurverandering. Zes respondenten noemden een dergelijke behoefte. De verandering moest volgens sommigen inhouden dat mensen wordt aangeleerd dat het kopen van seks niet mag en anderen noemden alleen de noodzaak van bewustwording onder het grote publiek dat er misstanden plaatsvinden in de prostitutie. Dit is de plek waar de controversie ligt in dit punt. Het is moeilijk om een algemene lijn uit de verschillende standpunten te halen, omdat de kern ervan ligt in de morele overtuiging van degene die het standpunt verdedigt. Toch viel op dat vanuit verschillende hoeken de vraag om een bepaalde cultuurverandering kwam. Om te beginnen noemden Marijke Bakker, Jerrol Marten en Chris Sent het gebrek aan besef in Nederland wat er aan de hand is in de prostitutie.
“Veel mensen weten gewoon niet wat er speelt. Toeristen denken “oh, het is legaal, dus alle vrouwen die hier werken kiezen er zelf voor en vinden dit werk leuk”. Dat is ook jaren verkondigd naar buiten toe, maar daar moet verandering in komen. Bewustwording is heel belangrijk. (…) In Nederland geven wij ook preventielessen op scholen. Jongeren hier vragen niet hoe het moet, want dat weten ze allemaal wel, maar de vraag is: wat is normaal? In Nederland moeten mensen grenzen leren kennen. In Zweden wordt daar ook heel goed over nagedacht, daar krijgen zowel meiden als jongens al heel jong les over seksualiteit.” (Marijke Bakker) “Als we met zijn allen zouden vinden dat mensenhandel niet zou moeten plaatsvinden, zou de verontwaardiging zich niet moeten richten op dat prostitutie verboden moet worden, maar op de beleving van seksualiteit. (…) Er zal in ieders denken, doen en zijn een verandering moeten plaatsvinden. (…) Je kunt wel beperkingen opleggen, maar ik denk dat als mensen bewust zijn van waarom dit schadelijk is, dat ze het dan laten.” (Jerrol Marten) “Er moet een cultuurverandering komen, mensen moeten het erg genoeg vinden wat er gebeurt. Ik wil niet een heel moreel oordeel geven, maar je moet wel stilstaan bij mensenhandel en ik denk dat er per definitie een connectie is tussen mensenhandel en prostitutie.” (Chris Sent)
78
Dit laatste punt is vanzelfsprekend een controversieel punt. Veel mensen zien legale prostitutie juist als een vrijheid, een verworvenheid. Juist om die reden was het opvallend om in de gesprekken zo vaak het tegenovergestelde verdedigd te horen worden en om mensen zelfs uitspraken te horen doen over de invloed die de keuzes op dit gebied hebben op de cultuur en het beeld van seksualiteit in een land. In deze uitspraken is nog relatief weinig te zien van een moreel oordeel ten opzichte van prostitutie. Veel mensen gingen een stapje verder in hun uitspraken en spraken de wens uit om mensen aan te leren dat het misschien niet strafrechtelijk, maar wel moreel verkeerd is om seks te kopen, omdat dat zou helpen om een cultuur te creëren waarin minder gebruik wordt gemaakt van prostitutie. Als er dan toch gebruik van wordt gemaakt, zou er bewuster worden nagedacht over eventuele misstanden, wat de misstanden zou kunnen verminderen. Dit is, zoals gezegd, een controversieel punt, maar omdat het opvallend vaak terugkwam is het toch belangrijk om er iets van te laten zien. “Naar mijn mening heeft de legalisatie vooral ervoor gezorgd dat er ten eerste een devaluatie van vrouwen is gekomen. Het hele beeld van de vrouw wordt gekleurd als ‘je bent een seksueel wezen waarop wij recht hebben als mannen’. En nu is het algemene beeld nog dat mannen nou eenmaal moeten en vrouwen wel willen. De boodschap die meiden tegenwoordig meekrijgen is daardoor heel tegenstrijdig. Enerzijds moet je ook op posities komen waar vroeger veel mannen zaten en anderzijds moet je soms alleen een lichaam zijn.” (Tanja Lemain)
“In de opvoeding zal er iets veranderd moeten worden en dat kan nu niet meer bij de mensen die al opgegroeid zijn in de tijd dat de cultuur heel anders was. Mannen moeten mee krijgen in hun opvoeding dat seksualiteit een gelijkwaardig oversteken moet zijn, met wederzijds goedvinden.” (Jerrol Marten) “We moeten gaan zeggen dat we dit in onze maatschappij niet meer willen. We moeten zeggen dat seks thuis hoort in een gelijkwaardige relatie en zo’n relatie heb je nooit met een prostituee.” (Frits Rouvoet) “De vrouwen die je vooral ziet, zijn de vrouwen die voor zichzelf kunnen opkomen, ook al zie ik vaak dat zij ook erg afhankelijk zijn. Maar die vrouwen zijn niet representatief voor de vrouwen die er achter de ramen zitten. (…) Het beeld van de maatschappij verandert als er een norm staat van “de één mag de ander niet kopen”. Het is heel lastig om het
79
helemaal weg te krijgen, maar de beeldvorming rondom vrouwen moet echt veranderen. Dat moet ook veranderen, mensen zouden een beeld moeten krijgen van als je een ander koopt, is dat fout. Beeldvorming is belangrijk.” (Tanja Lemain)
Karin Werkman beschrijft dat volgens haar de legale prostitutie in Nederland gevaarlijker is dan de illegale prostitutie in Zweden. “Niet omdat het essentieel anders is, maar omdat iedereen hier ervan uit gaat dat het een keuze en een beroep is.” Dat idee heeft volgens meerdere mensen tot gevolg dat het hierboven beschreven verkeerde beeld ontstaat van vrouwen en seksualiteit. 5.6.6 Wetsverandering Dit onderzoek gaat over beleid. Beleid komt voort uit wetgeving en uiteraard werd er in de interviews ook gesproken over wetten en hoe die anders zouden kunnen of moeten. Zes respondenten deelden hun idee over wetten die beter zouden werken om misstanden in de prostitutie tegen te gaan. Marijke Bakker liet zich positief uit over het idee om klanten van prostituees strafbaar te stellen als ze redelijkerwijs kunnen weten dat een vrouw gedwongen het werk doet, zoals ook al genoemd werd bij de maatregel dat de leeftijdsgrens naar 21 jaar gaat. Ook Karin Werkman is fervent voorstander van het Zweedse model: “Nu gebeuren alle misstanden onder je neus en er kan weinig tot niets aan gedaan worden omdat het binnen de wettelijke regelgeving gebeurt. Als het kopen van seksuele diensten strafbaar wordt, en ondergronds zou gaan; als de klanten de vrouwen weten te vinden, dan zijn ze ook vindbaar voor de politie en of team mensenhandel. En dan kan het aangepakt worden.” (Marijke Bakker) “Ik vind het een cliché-idee dat prostitutie en mensenhandel toch altijd blijft bestaan. Stelen heeft ook altijd bestaan en dat is ook niet uitgeroeid door het te verbieden. Maar we hebben wel wetten gemaakt om aan te geven dat we dat niet tolereren en dat het niet goed is. (…) Het aanbod van seks verkopen moet niet gecriminaliseerd worden. Richt de focus op de kopers. (…) Als de eerste de beste man zo’n prostituee kan vinden, kan de opsporing dat ook. Het zal nooit zo ondergronds gaan dat mensen het niet meer kunnen vinden, want dan zijn er geen klanten.” (Karin Werkman)
Zij benadrukten hierbij wel dat de hiervoor besproken cultuurverandering vooraf moet gaan aan zo’n wetsverandering, omdat het plotseling invoeren van 80
het Zweedse model teveel zou zijn om in één keer te doen in Nederland. Jerrol Marten sprak de voordelen van het Zweedse model overigens met klem tegen: “Mensen hebben het vaak over het Zweedse beleid, maar dat beleid werkt ook niet. Ik ken mensen in Zweden en ook daar is van alles te koop. Daar werken ook vrouwen uit eigen keus en die vinden het stijlloos dat ze niet hun eigen keus mogen maken. Dan verbiedt de wet- en regelgeving je ook om over je eigen lichaam te beschikken.” (Jerrol Marten)
Ook hier wordt dus duidelijk dat de standpunten en achterliggende overtuigingen sterk verschillen. Drie respondenten meenden dat wetgeving zich zou moeten richten op pooiers. Vaak waren er verontwaardigde geluiden te horen over het feit dat er nog geen pooierverbod was. Tanja Lemain en Chris Sent moedigen een pooierverbod sterk aan, omdat het volgens hen niet goed is dat de pooier in alle maatregelen telkens ontzien wordt. Het zou ervoor zorgen dat als vrouwen aangifte doen, de overheid weer meer kan doen. Fleur van Schaik opperde het heffen van belasting voor pooiers, omdat dat het pooieren minder interessant zou maken. Als laatste pleit Frits Rouvoet voor het weer teruggaan naar de situatie waarin prostitutie illegaal is, maar het gedoogd wordt. Dan kan er volgens hem weer ingegrepen worden. Nu kan de politie vaak niets doen als er wel verdachte dingen gebeuren, enkel omdat de papieren allemaal in orde zijn. Dat probleem is eerder al besproken en werd bevestigd door verschillende andere respondenten. Fleur van Schaik is medevoorstander van het terug invoeren van het gedoogbeleid op het gebied van prostitutie, maar dan vooral omdat dat het werk voor prostituees prettiger zou maken omdat er minder controle zou zijn.
81
6. SAMENVATTING EN CONCLUSIE VAN RESULTATEN EN AANBEVELINGEN VOOR PROSTITUTIEBELEID
In
dit
onderzoek
is
geprobeerd
een
antwoord
te
vinden
op
de
onderzoeksvraag ‘Welk prostitutiebeleid is in Nederland het meest geschikt als het gaat om het bestrijden van misstanden in de prostitutie?’. Met de opheffing van het bordeelverbod in Nederland is er een aantal beleidsmaatregelen ingevoerd en er is nog een aantal beleidsmaatregelen die waarschijnlijk binnenkort ingevoerd gaan worden. Deze maatregelen hebben onder meer als doel misstanden in de prostitutie tegen te gaan. In dit onderzoek is eerst gekeken om welke misstanden het in Nederland gaat. Allereerst vindt een deel van de prostitutie gedwongen plaats, wat betekent dat de prostituee niet vrijwillig werkt. Zij zijn slachtoffer van mensenhandel, dwang of seksuele uitbuiting. De helft van de slachtoffers wordt geworven in het buitenland, wat door de open grenzen binnen Europa gemakkelijker is geworden. Het bleek moeilijk te bepalen hoe groot het gedwongen deel van de prostitutie is, omdat het moeilijk meetbaar is, maar in elk onderzoek komt terug dat het (teveel) voorkomt. Ten tweede is de sociale positie van prostituees slecht door stigma en schaamte. Ten derde zijn de arbeidsomstandigheden van prostituees slecht, ook in de legale vergunde bedrijven. De vraag is wat de effecten van het Nederlandse beleid hierop zijn. Vervolgens zijn er zes Nederlandse beleidsmaatregelen die zijn ingevoerd of zeer waarschijnlijk ingevoerd gaan worden geanalyseerd en beoordeeld door ze
naast
theorieën,
eerder
onderzoek
uit
binnen-
en
buitenland
en
interviewresultaten te leggen. Ook zijn er op basis van de theorieën, eerder onderzoek en interviews verschillende beleidsmaatregelen aangedragen die mogelijk bij zouden kunnen dragen aan het voorkomen van misstanden. Een overzicht van de resultaten van deze onderdelen is te vinden in Bijlage 4. Het stellen van maxima aan aantallen seksbedrijven kan theoretisch nog enigszins ondersteund worden als maatregel om misstanden tegen te gaan, maar Nederlands onderzoek heeft niet aangetoond (noch ontkend) dat de maatregel werkt. De betrokkenen waarmee gesprekken zijn gevoerd, gaven aan dat deze maatregel vooral leidt tot hogere huren voor prostituees, maar dat misstanden er niet mee bestreden worden. Controles controletheorieën
door en
de
politie rationele
en
andere
keuzetheorie 82
diensten als
waren
maatregel
goed
met te
onderbouwen. In onderzoek werd opgemerkt dat de handhaving en controles duidelijk strenger zijn geworden, maar dat ze zich vooral richten op het controleren van vergunningen en dat ook arbeidsomstandigheden niet zijn verbeterd door de controles. Interviews met deskundigen bevestigen dit beeld; zij vertellen dat dwang en mensenhandel niet aangetoond kunnen worden met de controles, want als de gevraagde papieren kloppen kan er bij vermoedens van misstanden niets gedaan worden. Invoering
van
een
landelijk,
verplicht
en
uniform
vergunningenstelsel werd door drie theorieën ondersteund als maatregel tegen
misstanden.
Ook
uit
Nederlands
en
Deens
onderzoek
blijkt
dat
vergunningenbeleid kan bijdragen aan normalisering van prostitutie, die de positie van prostituees kan verbeteren. De arbeidsomstandigheden lijken echter ook door het vergunningenstelsel niet verbeterd en de vermenging van prostitutie met criminaliteit lijkt niet verminderd. Wel zijn er minder mensen zonder werkvergunning werkzaam in de legale prostitutie. De vraag is echter of zij gestopt zijn of ondergronds zijn gegaan. Portugees onderzoek benadrukt namelijk dat handhaving niet te streng moet worden gedaan ten opzichte van mensen zonder werkvergunning, omdat het averechts werkt als zij daardoor ondergronds terugkomen. In interviews werd redelijk positief gereageerd op het verantwoordelijk stellen en controleren van exploitanten, maar de vraag of de echte misstanden zoals dwang en mensenhandel met deze maatregel worden aangepakt, werd er vaak bij gesteld. De maatregel dat prostitutie uitsluiten mag plaatsvinden door een prostituee van 21 jaar of ouder kan vooral worden onderbouwd met de criminaliteit en armoedetheorie, waaruit voortkwam dat mensen op latere leeftijd vaak financieel zelfstandiger zijn door een gevolgde opleiding of baan, waardoor ze minder vatbaar zijn voor uitbuiting dan als ze jonger en dus financieel onafhankelijker zijn. Onderzoek leek echter aan te tonen dat de maatregel waarschijnlijk weinig effect zal hebben en ook uit de interviews kwam naar voren dat misstanden er niet mee voorkomen gaan worden en dat prostituees tussen 18 en 21 jaar waarschijnlijk gaan werken op slecht controleerbare plaatsen. Dat zou dus juist een averechts effect betekenen. De invoering van een landelijk register van escortvergunningen werd in veel opzichten hetzelfde beoordeeld als de vergunningplicht. Het register zou wel meer zicht geven op de legale escortsector en theoretisch gezien 83
betekent meer controle minder misstanden, maar onderzoek in Nederland en Oostenrijk toont aan dat registratie nauwelijks bijdraagt aan het voorkomen van misstanden zoals mensenhandel. In interviews werd dit bevestigd; dwang en mensenhandel is niet te controleren met een inschrijving. Het strafbaar stellen van gebruikmaken van prostitutie door een prostituee van jonger dan 21 jaar was theoretisch matig te onderbouwen. De risico’s en dus de kosten worden groter voor een klant als hij naar een te jonge prostituee gaat, dus zou theoretisch gezien de vraag daarnaar verminderen en dus het aanbod ook. De vraag is echter of dit in de praktijk ook zo werkt en zoja, of het misstanden tegen gaat. Volgens Zweeds onderzoek leidt het strafbaar stellen van klanten voor meer onzichtbaarheid van de klant en dus van de prostituee, wat in Nederland dan alleen zou gelden voor prostituees onder de 21. Bij deze maatregel kwamen er juist tegengestelde geluiden naar voren in de interviews;
daarin
werd
verantwoordelijkheid
moeten
juist
vaak
krijgen.
genoemd
Bovendien
werd
dat het
klanten
meer
argument
van
onzichtbaarheid meermaals ontkracht door het argument dat als klanten prostituees
weten
te
vinden,
handhavers
dat
ook
kunnen.
Volgens
de
geïnterviewde deskundigen is deze maatregel dus juist een goede ontwikkeling. Naast de beleidsmaatregelen die er zijn, kwamen er ook mogelijkheden naar voren voor andere beleidsmaatregelen die zouden kunnen werken om misstanden te bestrijden. Die zullen hier nog kort besproken worden. Veruit het vaakst kwam in onderzoeken en in interviews naar voren dat er veel
meer
aandacht
moet
komen
voor
goede
uitstapprogramma’s
voor
prostituees. Deze programma’s zijn er te weinig en dat moet nu echt veranderen. Deze maatregel zou namelijk veel slachtoffers van misstanden helpen om uit hun situatie te komen. Het heeft direct effect op het beëindigen van misstanden. Een andere mogelijkheid is het verkleinen van het verschil in rijkdom tussen landen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat Nederland minder aantrekkelijk wordt voor armere mensen als land om anderen uit te buiten in de prostitutie vanwege de grote verdiensten. Preventie en voorlichting in die arme landen is hierbij ook belangrijk. Het stigma op prostitutie zou ook moeten verminderen, omdat dit stigma ook gevolgen heeft voor arbeidsomstandigheden. Die arbeidsomstandigheden moeten overigens ook beter gecontroleerd worden. Om de stigmatisering van prostituees tegen te gaan, zou er meer gesprek moeten zijn tussen sekswerkers 84
en mensen buiten de prostitutiewereld. Daarnaast zou meer media-aandacht voor verhalen die het stigma ontkrachten, kunnen helpen. Nog een optie is meer aandacht besteden aan opsporing en bestraffing, ook in het niet-vergunde, illegale circuit. Dit circuit moet niet aantrekkelijker worden door de afschrikking van de vele controles in het vergunde circuit. Een punt dat ook vaak naar voren kwam, met name in de interviews, is dat er meer in samenspraak met prostituees moet worden gedaan. Nu worden teveel beslissingen genomen zonder hun inbreng, terwijl die inbreng kan zorgen voor meer kennis van binnenuit en begrip van hun kant. Ook heel vaak genoemd werd het belang van een verandering in de cultuur.
Dit
is
een
controversieel
punt,
omdat
het
raakt
aan
morele
vraagstukken, maar veel van de deskundigen noemden dat er een verkeerd beeld van seksualiteit is in Nederland, mede door het vrije prostitutiebeleid dat er is. Er moet meer besef komen van de misstanden in de prostitutie in Nederland en sommigen opperden dat jonge mensen op school niet meer opgevoed moeten worden met het idee dat seks te koop is, omdat dat ook misstanden zou voorkomen. Een controversieel punt, maar daardoor niet minder interessant. Tot slot werd de strafbaarstelling van kopers van seks geopperd door sommige onderzoeken en in sommige interviews, net als een totaal verbod op prostitutie met een gedoogbeleid. De algemene lijn die te halen is uit de vele roepen om strafbaarstelling van verschillende aspecten van de prostitutie, is dat de politie nu te weinig kan doen als er vermoedens zijn van misstanden. De strafbaarstelling van klanten zou betekenen dat er in mensenhandelzaken een extra getuige, namelijk de klant, betrokken kan worden. Een totaal verbod op prostitutie zou de politie weer een aanknopingspunt geven om bij vermoedens van misstanden in te kunnen grijpen. De kern van dit punt is dat het zo niet verder kan, omdat de politie nu vaak niets kan beginnen terwijl er wel sterke vermoedens van misstanden zijn. Daarin moet iets veranderen in het beleid. Uiteraard heeft ook dit onderzoek beperkingen. Om te beginnen heeft ieder onderzoek naar prostitutie het probleem dat cijfers en aantallen vrijwel niet te verkrijgen zijn. Het zou dus een goed idee zijn om meer te investeren in onderzoek naar aantallen, omdat daarmee meer te zeggen is over de grootte van het probleem. Dit is moeilijk, vanwege de aard van de onderzoekspopulatie, maar het is zeker nodig dat er meer duidelijkheid komt op dit gebied. 85
Ook zijn er beperkingen aan het hoofdstuk over eerder onderzoek dat is gedaan.
Er
heeft
selectie
plaatsgevonden
en
er
hadden
meer
studies
meegenomen kunnen worden om een nog genuanceerder en breder beeld te kunnen geven. Ook dit is wellicht goed om in een volgend onderzoek uitgebreider te doen. De interviews die voor dit onderzoek gedaan zijn, waren een rijke bron van informatie, maar ook deze bron had haar beperkingen. Er heeft selectie plaatsgevonden en hoewel geprobeerd is uit verschillende hoeken van het ‘prostitutiedebat’ respondenten te spreken, hadden er uiteraard nog veel meer mensen benaderd kunnen worden. Voorbeelden van mensen die nog iets hadden kunnen toevoegen zijn exploitanten van seksbedrijven, nu nog werkende prostituees, handhavers, slachtoffers van dwang, of uitbuiting en politici die met het onderwerp bezig zijn. Daar was in dit onderzoek niet genoeg tijd voor, maar in toekomstig onderzoek zou het interessant zijn om die groepen (nogmaals) te proberen te benaderen. Tot slot is het nog op zijn plaats om een moeilijk punt dat keer op keer terugkwam te benoemen, omdat het nuttig kan zijn om dit in gedachten te houden voor volgend onderzoek. Onderzoek naar prostitutie(beleid) is ingewikkeld, omdat het een onderwerp is dat zoveel gevoelens en morele vragen oproept. Die gevoelens en vragen aan de kant zetten is als onderzoeker al niet altijd gemakkelijk en soms zelfs niet mogelijk en andere betrokkenen zoals gesprekspartners in interviews doen dit zeker niet. Standpunten zijn eigenlijk altijd, veel sterker dan bij andere kwesties, gebaseerd op een bepaalde morele overtuiging. Omdat iedereen vanuit een andere overtuiging vertrekt, is het vinden van enige overeenstemming of lijn in resultaten een moeilijke klus. De vraag is hoe erg dat is, maar duidelijk is dat het het onderzoek niet eenvoudiger maakt.
86
LITERATUUR Artikel 273f Wetboek van Strafrecht. (2010). Wetboek van Strafrecht . Asante, A., & Schaapman, K. (2005). Het onzichtbare zichtbaar gemaakt. Prostitutie in Amsterdam anno 2005. Amsterdam: PvdA-fractie. Beccaria, C. m. (2008). On Crimes and Punishments and Other Writings; Edited by Aaron Thomas; Translated by Aaron Thomas and Jeremy Parzen. Toronto: University of Toronto Press. Becker, G. (1974). Crime and punishment: an economic approach. In G. Becker, & W. Landes, Essays in the Economics of Crime and Punishment (pp. 1-54). Cambridge: National Bureau of Economic Research. Bernard, T., Snipes, J., & Gerould, A. (2010). Vold's Theoretical Criminology. New York: Oxford University Press. Bernstein, E. (1999). What's wrong with prostitution? What's right with sex work? Comparing markets in female sexual labor. Hastings Women's Law Journal , 91-117. Biesma, S., van der Stoep, R., Naayer, H., & Bieleman, B. (2006). Verboden bordelen. Evaluatie opheffing bordeelverbod: niet-legale prostitutie. Groningen: Intraval/WODC. Bjønness, J. (2012). Between Emotional Politics and Biased Practices— Prostitution Policies, Social Work, and Women Selling Sexual Services in Denmark. Sexuality Research and Social Policy , 9, 192-202. BNRM. (2013). Does legalised prostitution generate more human trafficking? Den Haag: BNRM. Brents, B., & Hausbeck, K. (2005). Violence and Legalized Brothel Prostitution in Nevada: Examining Safety, Risk, and Prostitution Policy. Journal of Interpersonal Violence , 20 (3), 270-295. Cohn, E., & Rotton, J. (2003). Even criminals take a holiday: Instrumental and expressive crimes on major and minor holidays. Journal of criminal justice , 31, 351-360. Crowhurst, I. (2012). Approaches to the Regulation and Governance of Prostitution in Contemporary Italy. Sexuality research and social policy , 9, 223232. Daalder, A. (2002). Het bordeelverbod opgeheven. Prostitutie 2000-2001. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.
87
Daalder, A. (2007). Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers/WODC. Dekker, H., Tap, R., & Homburg, G. (2006). Evaluatie opheffing bordeelverbod. De sociale positie van prostituees 2006. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek/WODC. Duarte, M. (2012). Prostitution and Trafficking in Portugal: Legislation, Policy, and Claims. Sexuality research and social policy , 9, 258-268. Eerste Kamer der Staten-Generaal. (2014, maart 1). Eerste Kamer der StatenGeneraal - Novelle wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (33.885). Opgeroepen op augustus 17, 2014, van Eerste Kamer der Staten-Generaal: http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33885_novelle_wet_regulering Flight, S., Hulshof, P., van Soomeren, P., & Soorsma, P. (2006). Evaluatie opheffing bordeelverbod. Gemeentelijk beleid. Amsterdam: DSP-groep/WODC. Florin, O. (2012). A Particular Kind of Violence: Swedish Social Policy Puzzles of a Multipurpose Criminal Law. Sexuality Research and Social Policy , 9, 269-278. Gangoli, G., & Westmarland, N. (2006). International approaches to prostitution - Law and policy in Europe and Asia. Bristol: The Policy Press. Goderie, M., Spierings, F., & ter Woerds, S. (2002). Illegaliteit, onvrijwilligheid en minderjarigheid in de prostitutie een jaar na opheffing van het bordeelverbod. Utrecht/Den Haag: Verwey-Jonker Instituut/WODC, Ministerie van Justitie. Hayward, K. (2007). Situational Crime Prevention and its Discontents: Rational Choice Theory versus the 'Culture of Now'. Social Policy & Administration , 40 (3), 232-250. Hennum, R. (1999). Regulering van prostitutie in Noorwegen en Zweden. Justitiële verkenningen , 25 (8), 58-68. Hirschi, T. (1969). Causes of Delinquency. Oakland: University of California Press. Hopkins, R. (2007). 'Er is hier werk': hoe drijfveren van vrouwen de handel ontmythologiseren. Tijdschrift voor Sociologie , 456-479. Hsieh, C.-C., & Pugh, M. (1993). Poverty, Income Inequality, and Violent Crime: A Meta-Analysis of Recent Aggregate Data Studies. Criminal Justice Review , 18, 182-202. Jolin, A. (1994). On the Backs of Working Prositutes: Feminist Theory and Prostitution Policy. Crime & Delinquency , 40 (69), 69-83. 88
Kilvington, J., Day, S., & Ward, H. (2001). Prostitution Policy in Europe: A Time of Change? Feminist Review (67), 78-93. Lemert, E. (1951). Social Pathology. New York: McGraw Hill. Mathieu, L. (2012). An Ambiguous Compassion: Policing and Debating Prostitution in Contemporary France. Sexuality Research and Social Policy , 9, 203-211. Merton, R. (1938). Social structure and anomie. American sociological review , 672-682. Minister van Veiligheid en Justitie. (Vergaderjaar 2010-2011). Regels betreffende de regulering van prostitutie en betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche (Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, 32.211). Den Haag: Eerste Kamer der Staten-Generaal. Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. (2012). Mensenhandel. Effectieve aanpak op gemeentelijk niveau. Lessen uit de praktijk. Den Haag: BNRM. Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. (2013). Mensenhandel. Negende rapportage van de Nationaal rapporteur. Den Haag: Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. Nelen, H. (2010). Van normaliseren naar moraliseren. Justitiële verkenningen , 36 (6), 14-19. NOS. (2013, december 2). Prostitutie Utrecht weg van Zandpad. Opgeroepen op maart 2014, 26, van nos.nl: http://nos.nl/artikel/581719-prostitutie-utrechtweg-van-zandpad.html Outshoorn, J. (2012). Policy change in prostitution in the Netherlands: from legalization to strict control. Sexuality research and social policy . Pates, R. (2012). Liberal Laws Juxtaposed with Rigid Control: an Analysis of the Logics of Governing Sex Work in Germany. Sexuality Research and Social Policy , 9, 212-222. Reed, J. (2014, februari 21). Mega-brothels: Has Germany become 'bordello of Europe'? Opgeroepen op maart 26, 2014, van bbc.com: http://www.bbc.com/news/world-europe-26261221 Rijksoverheid. (2011, maart 29). Misstanden seksbranche bestrijden. Opgeroepen op augustus 17, 2014, van Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/prostitutie/misstanden-seksbranchebestrijden 89
RTV Utrecht. (2013, juli 25). Bootjes Zandpad dicht, prostituees nemen afscheid. Opgeroepen op maart 28, 2014, van rtvutrecht.nl: http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/1045314/bootjes-zandpad-dicht-prostitueesnemen-afscheid.html Shaver, F. (1985). Prostitution: A Critical Analysis of Three Policy Approaches. Canadian Public Policy/Analyse de Politiques , 11 (3), 492-503. Tannenbaum, F. (1938). Crime and Community. New York: Columbia University Press. Toby, J. (1957). Social disorganization and stake in comformity: complementary factors in the predatory behavior of hoodlums. Journal of Criminal Law, Criminology and Police Science , 48, 12-17. Van Bijsterveld, S., Duthler, A., Meurs, P., Peters, P., Strik, M., Holdijk, G., et al. (2013, juli 9). Eerste Kamer der Staten-Generaal - Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32.211). Opgeroepen op augustus 16, 2014, van Eerste Kamer der Staten-Generaal: http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/32211_wet_regulering_prostitutie van der Wagen, W., Daalder, A., & Bijleveld, C. (2010). Geld, spanning en aandacht. Een verkennende studie naar hoogopgeleide vrouwelijke prostituees in Nederland. Tijdschrift voor Seksuologie (34), 129-142. van Wijk, A., Nieuwenhuis, A., van Tuyn, D., van Ham, T., Kuppens, J., & Ferwerda, H. (2010). Kwetsbaar beroep. Een onderzoek naar de prostitutiebranche in Amsterdam. Amsterdam: Bureau Beke. Vanwesenbeeck, I. (1994). Prostitutes' Well-Being and Risk. Amsterdam: VU University Press. Venicz, L., & Vanwesenbeeck, I. (2000). Er gaat iets veranderen in de prostitutie... De sociale positie en het psychosociaal welzijn van prostituees in prostitutiebedrijven voorafgaand aan de opheffing van het bordeelverbod. Utrecht: NISSO. Wagenaar, H., & Altink, S. (2012). Prostitution as Morality Politics or Why It Is Exceedingly Difficult To Design and Sustain Effective Prostitution Policy. Sexuality research and social policy (9), 279-292. Wagenaar, H., Altink, S., & Amesberger, H. (2013). Complexiteit en uitdagingen van prostitutiebeleid. Internationaal vergelijkend onderzoek naar prostitutiebeleid in Nederland en Oostenrijk. Den Haag: Platform31.
90
Weitzer, R. (1999). Prostitution control in America: Rethinking public policy. Crime, Law & Social Change , 32, 83-102. Westerik, J. (2009). Dit is het leven. Een studie naar ex-prostituees. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. Wiatrowski, M. (1978). Social control theory and delinquency. Portland: Portland State University. Wijers, M. (2009). Aan rechten is niets liberaals. Over vrouwenhandelslachtoffers en geëmancipeerde sekswerkers. Tijdschrift voor Genderstudies , 1, 80-86.
91