Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2010-2011
HET INSOLVENTIERECHT BETREFFENDE FINANCIËLE INSTELLINGEN VANUIT SCHULDEISERSPERSPECTIEF DEPOSITOGARANTIE ONDER DE LOEP
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Stéphanie Markey (studentennr. 00604513) (major: sociaal en economisch recht)
Promotor: Professor Michel Tison Commissaris: Sara Pauwels
Inleiding
2008 is een jaar dat hoogstwaarschijnlijk niet snel vergeten zal worden. Voor het eerst na jaren van groei dook het woord recessie op in de economische berichtgeving.1 Er ontstond een financiële crisis; één waarop niemand voorbereid was. Thomas Weiser2 beschreef het op 19 maart 2010 nog als volgt:"we waren voorbereid op een crisis, maar het is de verkeerde". 3 Om deze crisis achter ons te kunnen laten en latere crisissen te voorkomen werd de gehele regelgeving betreffende het bankwezen grondig aangepakt. Zowel op nationaal, als op internationaal niveau werden maatregelen genomen ter versterking van de controle op financiële instellingen, maar ook ter bescherming van de spaarder die nog steeds de spilfiguur is binnen de financiële markt. Mijn thesisonderwerp
‘het
insolventierecht
betreffende
financiële
instellingen
vanuit
schuldeiserperspectief’ moet gekaderd worden binnen dit geheel van maatregelen. Meer specifiek zal in onderstaande verhandeling ingaan worden op het depositogarantiestelsel. Daar ik ervan overtuigd ben dat er veel theortische uiteenzettingen geschreven zijn met betrekking tot de depositogarantie, zal ik mij proberen te onderscheiden door in te gaan op een aantal recente gebeurtenissen en kritieken op het depositogarantiesysteem. Tevens weerhoud ik bijzondere aandacht voor de recente wetgeving die ingevoerd werd door de programmawetten. Hoewel deze programmawetten belangrijke wijzigingen invoerden, werd er nog niet veel aandacht aan besteed in de rechtsleer. Onderstaande verhandeling bestaat uit 4 grote onderdelen. In het eerste deel ‘De financiële wereld in rep en roer’ wordt een globaal beeld geboden van de achtergrond waartegen deze nieuwe maatregelen ontstaan zijn. In het tweede deel ‘Theoretisch kader rond depositobescherming’ wordt een eerder theoretische uiteenzetting gegeven over het depositogarantiestelsel. In het derde deel ‘Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening?’ volgt een kritische blik op het bestaande depositogarantiestelsel en vervolgens wordt afgesloten met een besluit.
1
X, ‘Wat brengen de financiële markten in 2009?’, Professioneel vermogensadvies 2009, Kluwer, 1.
2
Chair van het ‘European Foundation Centre’.
3
DG INTERNATIONAL MARKET AND SERVICES, Building a crisis management framework for the internal market, 19 maart 2010.
Dankwoord De studie rechten is een zeer gediversifieerde opleiding met tal van vakgebieden. Gedurende de jaren werd mij – aan de hand van de plichtvakken - de mogelijkheid geboden om met al deze vakgebieden kennis te maken. Sommige vakgebieden wisten hierbij meer mijn interesse te weerhouden dan andere en daarom ben ik blij dat ik in de Masterjaren mijn persoonlijke interesses verder kon ontwikkelen. Het onderwerp ‘depositogarantie’ is het sluitstuk van deze ontwikkeling, daar het mij de mogelijkheid bood om dieper in te gaan op het insolventierecht en het financieel recht. Tevens boeide dit onderwerp mij onmiddellijk omdat het een enorm recent onderwerp is die iedere persoon aanbelangt. Als spaarder is het belangrijk om te weten of ons geld veilig is en wat we moeten doen als een nieuwe crisis uitbreekt. Mij werd de mogelijkheid geboden om dit verder uit te diepen en ik ben hier bijzonder dankbaar voor. Concreet had ik eerst en vooral graag professor Tison en mijn commissaris Mevrouw Pauwels bedankt. Het zijn deze personen die aanvaard hebben om mij te begeleiden bij de opmaak van mijn masterproef en die hiervoor een deel van hun tijd in mij geïnvesteerd hebben. Ten tweede zou ik graag De Heer Debremaeker4 en De Heer Cleppe bedanken, daar ik bij hen terecht kon met vragen over de recente onwikkelingen binnen het depositogarantiestelsel. Om af te sluiten had ik tevens graag mijn familie en vrienden bedankt. Zij hebben mij bijgestaan tijdens de opmaak van deze thesis en hebben mee mijn studententijd gekleurd.
4
Secretaris-Generaal van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instellingen.
Inhoudstafel DEEL 1: DE FINANCIËLE WERELD IN REP EN ROER............................................................... 6 DEEL 2: THEORETISCH KADER ROND DEPOSITOBESCHERMING .......................................... 9 2.1. BEGRIP DEPOSITOGARANTIESTELSEL .......................................................................................... 9 2.2. DE BESTAANSREDEN VAN DEPOSITOBESCHERMING ..................................................................... 10 2.2.A. ARGUMENTEN UIT DE RECHTSLEER: DE SPAARDER ALS SPILFIGUUR VAN DE FINANCIËLE MARKT .. 10 2.2.B. TOETSING AAN DE PRAKTIJK ............................................................................................ 14
2.3. DE BEWANDELDE WEG NAAR MEER ZEKERHEID: EEN TERUGBLIK .................................................... 18 2.3.A. EUROPEES NIVEAU ............................................................................................................................. 18 2.3.B. BELGIË ......................................................................................................................... 41
2.4. DE HUIDIGE BELGISCHE WETGEVING: EEN KORTE TOELICHTING ..................................................... 63 2.4.A. CUMULATIVE VOORWAARDEN OM DEKKING TE BEKOMEN ............................................................. 63 2.4.B. OMVANG VAN DE TEGEMOETKOMING ............................................................................................. 71 2.4.C. PROCEDURE OM DEKKING TE VERKRIJGEN ........................................................................................ 78 2.4.D. DE FINANCIERING VAN HET STELSEL .................................................................................................. 80 2.4.E. DE INFORMATIEPLICHT VAN KREDIETINSTELLINGEN EN BELEGGINGSONDERNEMINGEN ................83
2.5. APRA LEVEN ALS EERSTE TOEPASSINGSGEVAL VAN DE NIEUWE BESCHERMINGSREGELEN ..................... 83 DEEL 3: DOORSTAAT HET DEPOSITOGARANTIESTELSEL DE EVENWICHTSOEFENING? ........ 87 3.1. IMPLICIETE VERSUS EXPLICIETE DEPOSITOGARANTIE .................................................................... 87 3.1.A. ONDERSCHEID TUSSEN IMPLICIETE EN EXPLICIETE DEPOSITOGARANTIE ......................................... 87 3.1.B. AFWEGING ......................................................................................................................................... 87 3.1.C. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING .............................................................. 89
3.2. OMVANG VAN DE BESCHERMING ............................................................................................ 89 3.2.A. VERTROUWEN VAN DE SPAARDER..................................................................................................... 90 3.2.B. GEVAAR OP MORAL HAZARD ............................................................................................................. 90 3.2.C. TUSSENOPLOSSING ............................................................................................................................ 92 3.2.D. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING .............................................................. 94
3.3. DE FINANCIERING VAN HET DEPOSITOGARANTIESTELSEL .............................................................. 95 3.3.A. FINANCIERINGSBRONNEN.................................................................................................................. 95 3.3.B. BEREKENING VAN DE BIJDRAGE: VLAK TARIEF VERSUS RISICOGEWOGEN BIJDRAGE ....................... 97
............................................................................................. 100 3.4. GRENSOVERSCHRIJDEND ASPECT: HET OP BIJKANTOREN TOEPASSELIJKE BESCHERMINGSSTESEL ......... 102 3.3.C. EX ANTE VERSUS EX POST
3.4.A. DE IJSLANDSE CRISIS EN DE PLAATS VAN ICESAVE HIERIN ............................................................... 103 3.4.B. CONTROLE DOOR HET THUISLAND: STAAT HET VESTIGINGSLAND HIER MACHTELOOS? ................ 105 3.4.C. DE UITBETALING VAN DE ICESAVE-SPAARDERS: WANNEER KOMT IJSLAND HAAR VERPLICHTINGEN NA? .......................................................................................................................... 108
3.5 GRENSOVERSCHRIJDEND ASPECT: VERSCHILLENDE BEHANDELING VAN BIJKANTOREN EN DOCHTERONDERNEMINGEN ........................................................................................................ 110
DEEL 4: BESLUIT .............................................................................................................113
BIJLAGEN .......................................................................................................................117
BIJLAGE 1: LIJST VAN INSTELLINGEN DIE AANGESLOTEN ZIJN BIJ HET BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN FINANCIËLE INSTRUMENTEN ................................................................................................... 117 BIJLAGE 2: LIJST VAN INSTELLINGEN DIE AANGESLOTEN ZIJN BIJ HET BIJZONDER BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN LEVENSVERZEKERINGEN........................................................................................ 121 BIJLAGE 3: AANVRAAGFORMULIER VOOR TEGEMOETKOMING VOOR EEN TAK 21-LEVENSVERZEKERING ..... 124 BIJLAGE 4: AANVRAAGFORMULIER VOOR TEGEMOETKOMING VOOR EEN TAK 21-LEVENSVERZEKERING ..... 135 BIJLAGE 5: BIBLIOGRAFIE ........................................................................................................... 139
Deel 1: De financiële wereld in rep en roer
Deel 1: De financiële wereld in rep en roer 1. Hoewel het depositobeschermingsstelsel een systeem is dat al jaren bestaat, ondervond dit voornamelijk de laatste jaren belangrijke wijzigen. Naar aanleiding van de crisis werd het volledige depositobeschermingssysteem terug onder de loep genomen; wat aanleiding gaf tot verschillende wetgevende maatregelen en kritieken. 2. Opdat de crisis aan de basis lag van deze hervormingen lijkt het opportuun om de crisis die het volledige financieel systeem grondig deed daveren kort te schetsen. 3.
OVERCONSUMPTIE KREDIETEN IN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA – Volgens de meeste
rechtsgeleerden moet de grondslag van de crisis gezocht worden in de overconsumptie van kredieten in de Verenigde Staten van Amerika.5 Niet alleen werden hypothecaire kredieten op (te) vlotte manier verhandeld, ook werd het consumentenkrediet gestimuleerd en stonden de banken leningen toe om aandelen te kopen op de beurs. De Amerikanen werden overspoeld met leningen, waarvan ze niet in staat bleken om deze af te betalen. Dit Amerikaanse wanbetalen bracht de bal aan het rollen, daar deze kredietrisico’s massaal doorverkocht waren via effectisering.
6
Hoewel de
kwaliteit van de herverpakte effecten onzeker en oncontroleerbaar was, hadden banken over de hele wereld – aangetrokken door de hoge rendementen – geïnvesteerd in deze geëffectiseerde vehikels en had er een herverpakking en plaatsing van deze risico’s plaatsgevonden in de wereldmarkt.7 4. De ooit veelbelovende effecten tastten overal ter wereld de kapitaalbuffers van de banken aan en er ontstond een zelden geziene golf van onzekerheid. Gedreven door eigenbelang ging iedere bank zijn eigen portefeuille beschermen en de interbankenmarkt droogde volledig op. Maar dit was niet het enige. Ook het vertrouwen van de consument had een serieuze deuk gekregen. Een kort nieuwsbericht was genoeg om een bank run op Northern Rock te veroorzaken. Het hek was 5
Hoewel de bankier de taak heeft een ontlener grondig te screenen, werden leningen verkocht aan mensen waarvan ze wisten dat ze dergelijke engagementen niet konden dragen. (zogeheten subprime hypotheken) Daar de hypotheeklening via effectisering doorverkocht werd en het risico dus meteen doorgeschoven werd, bekommerden de banken zich niet om het terugbetalingsrisico; F. BEEKHOVEN VAN DEN BOEZEM, “Gemakkelijke overdraagbaarheid van vorderingen: oorzaak of oplossing van kredietcrisis?”, TvI 2010, 35; P. HORSTEN, “Woekercrisis en kredietpolissen”, Tijdschrift voor financieel recht 2008, 287-288. 6
Effectisering is een techniek waarmee de bank, maar ook de Amerikaanse subprime hypotheekverstrekkers hun vorderingen uit hun balansen kunnen halen door ze te herverpakken in verhandelbare effecten. 7
X, ‘Wat brengen de financiële markten in 2009?’, Professioneel vermogensadvies 2009, Kluwer, 1; R. BONTE, “De financiële crisis: lessen vanuit het banktoezicht”, Bank Fin. 2009, 113; R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 359; M. VERHEYE, “Gevolgen van de financiële crisis”, Professioneel Vermogensadvies 2010/3, 1.
6
Deel 1: De financiële wereld in rep en roer van de dam en de banken verloren al hun normale bronnen van liquiditeit. De voorheen onkwetsbare banken gingen één voor één failliet. 8 5. ANDERE BELANGRIJKE OORZAKEN - Het zou natuurlijk kortzichtig zijn om te zeggen dat alleen de banken de crisis van 2008 verooraakt hebben. De oorzaak van de crisis moet gezocht worden in een samenloop van omstandigheden. Alle ontstaansredenen opsommen zou mijn thesisonderwerp te buiten gaan, maar graag belicht ik nog kort volgende 2 oorzaken: (i) het falen van het toezicht en de begeleiding en (ii) de verloningsstructuur binnen de banken. 6. FALEN VAN TOEZICHT EN BEGELEIDING – De crisis was nooit even omvangrijk geweest indien er een correct toezicht en goede begeleiding was geweest. In Amerika was er een laisser-faire beleid van de Federal Reserve en de Centrale banken hanteerden een expansief monetair beleid. De banken hadden een enorme vrijheid en het Basel II-kader9 kon dit niet verhelpen daar dit teveel speelruimte toekende. 10 7. Ook namen de ratingagentschappen hun taak niet ter harte. Hoewel ratingagentschappen een waarheidsgetrouwe en onafhankelijke beoordeling moeten geven over financiële instrumenten, werden de risico’s van de effecten verkeerd ingeschat. Er was een overdreven optimisme, waarbij ruim 80% van de uitgegeven effecten de hoogst mogelijke rating (AAA/aaa) kreeg. De oorzaak van deze verkeerde waardering is hoofdzakelijk te zoeken in het feit dat de door de ratingsagenschappen gehanteerde modellen onvoldoende rekening hielden met de onderlinge verwevenheid van risico’s en de wijzigende marktomstandigheden.Tevens was een belangenconflict aanwezig in hoofde van de ratingagentschappen. Ratingagentschappen waren tegelijkertijd verantwoordelijk voor het opzetten van effectiseringsopteraties en het bepalen van ratings voor deze structuren, wat geen ideale combinatie was. 11 8. VERLONINGSSTRUCTUUR BINNEN DE BANKEN – Het valt niet te miskennen dat het risicogedrag in de financiële sector deels gedreven werd door de verloningsstructuur binnen de banken. De verloning van bankiers bestond voor een groot deel uit een resultaatsgerichte bonus en aandelencomponent, 8
R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 360.
9
Hoewel het Basel II-kader slechts in 2007 geïmplementeerd werd, hadden de uitvoerende comités van de banken reeds een paar jaar hun strategie aangepast aan deze regulering. 10 11
F. LIERMAN en S. WIBAUT, “What lessons may be drawn from the financial crisis?”, Bank Fin. 2011, 67.
Merk op dat deze bevindingen de basis vormen voor de ontwikkeling van een ratingbureau’s: de CRA Verordering.
verordening inzake
R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 360-361; M. WESTEINDE, “De kredietcrisis: gevolgen voor de credit rating agencies binnen de EU”, Tijdschrift voor financieel recht 2009, 60-68.
7
Deel 1: De financiële wereld in rep en roer waarvoor de resultaten op korte termijn doorslaggevend waren. Doordat enkel korte termijn resultaten telden, werden de resultaten soms verkeerd voorgesteld en de te verwachten bonus gaf aanleiding tot het nemen van risico’s. De bankiers konden bij het nemen van risico’s alleen voordeel ondervinden. Als hun gok succesvol was, dan streken ze een enorme bonus op en als hun gok faalde ontvingen zij nog steeds een vaste loon. Bankiers dienden nooit bij te dragen in de verliezen die ze door het nemen van risico’s veroorzaakten en konden deze evenwoudigweg afwimpelen op de bank zelf. Tevens waren de lange termijn resultaten vaak minder van belang voor bankiers. Als hun korte termijn-denken op lange termijn problemen veroorzaakte hadden de bankiers nog steeds hun ‘golden parachute’, waardoor zij verzekerd waren van een zachte landing.12 Bankiers streefden in de tijd voor de crisis dus naar een maximalisatie van eigen loon zonder na te denken dat dit handelen tot een ineenstorting van het bankwezen kon aanleiding geven. 13 9. Door verkeerde selectieprocedures beschikten de bestuurders, tot slot, vaak over onvoldoende kennis en inzicht om het risicoprofiel van de bank in te schatten.14 10. Merk op dat de verloningsstructuur binnen Europa reeds ingeperkt werd door de Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 201015. Deze Richtlijn werd in België omgezet in het KB van 22 februari 2011.16
12
R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 365-366; H. DE WULF en C. VAN DER ELST, Bezoldiging in de financiële sector op studiedag INSTITUUT VOOR FINANCIEEL RECHT UNIVERSITEIT GENT, Bezoldiging van de bedrijsleider, 7 april 2011. 13
K. CRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk; failure and insolvency created the Nothern Rock Crisis”, 2008, 47. (www.ssrn.com) 14
R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 365.
15
Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/46/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecurisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het belongingsbeleid. 16
Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen van 8 februari 2011 aangaande het beloningsbeleid van financiële instellingen; H. D E WULF en C. VAN DER ELST, Bezoldiging in de financiële sector, IFR-dagen Universiteit Gent, 7 april 2011.
8
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 2.1. Begrip depositogarantiestelsel 11. WETTELIJKE DEFINITIE - Hoewel de regelgeving met betrekking tot depositobescherming talrijk is, is het niet mogelijk om in de regelgeving een definitie van dit begrip te vinden. De richtlijnen van het Europees parlement en de Raad, noch het voorstel van richtlijn van de Commissie van 12 juli 2010 17 hebben van hun artikel met definities gebruik gemaakt om het begrip ‘depositogarantiestelsel’ te definiëren. 12. Doch valt het begrip depositograntiestelsel niet echt moeilijk te omschrijven. Gebaseerd op logisch verstand kunnen we al snel afleiden dat het gaat om een stelsel waar deposito’s gegarandeerd worden en dit begrip ‘deposito’s’ is wel gedefinieerd in de Richtlijn en het voorstel tot Richtlijn. (zie respectievelijk artikel 1,1 en artikel 1,a). 13. DEFINITIES UIT DE LITERATUUR - In de literatuur verschillende omschrijvingen van het begrip depositobescherming terug te vinden. Hoewel de ene al wat ruimer is dan de andere dekken deze allemaal ongeveer dezelfde inhoud. Als voorbeeld geef ik hieronder de definitie die de International Association of deposit insurers (IADI) voorziet in haar ‘woordenlijst’ en de definitie die de Europese Commissie geeft in haar memo. De International Association of deposit insurers (IADI) definieert het depositogarantiestelsel als ‘een systeem dat opgericht is om de spaarders te beschermen tegen het verlies van hun deposito’s in het geval een verzekerde instelling (lees kredietinstelling) niet in staat is haar verplichtingen te voldoen aan de deposanten.’ (vrije vertaling)18 De Europese Commissie voorziet daarentegen in een engere definitie, daar zij alleen spreekt over een bankfaillissement. Deze definitie luidt als volgt: ‘een depositogarantiestelsel is een vangnet waarop rekeninghouders van een bank kunnen terugvallen bij een bankfaillissement. De regeling 17
Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels; Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 18
INTERNATIONAL ASSOCIATION http://www.iadi.org/Publications.aspx?id=53.
OF
DEPOSIT
INSURERS,
Glossary,
9
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming houdt in dat de rekeninghouders een bepaalde som krijgen wanneer een bank sluit.’ (vrije vertaling)19 Merk op dat geen van beide definities vormvereisten stelt, waardoor zowel de expliciete als impliciete depositogarantie gevat wordt. Op het onderscheid tussen expliciete en impliciete depositogarantie ga ik in onder deel 3.1. 14.
TERMINOLOGIE – Hoewel er technisch gezien een klein onderscheid is tussen
depositobescherming, depositoverzekering en depositogarantie, worden deze termen frequent door elkaar gebruikt en dekken zij dus dezelfde lading. Ik ga er voor onderstaande verhandeling vanuit dat deze termen als synoniemen mogen worden beschouwd.
2.2. De bestaansreden van depositobescherming 15. Hoewel de depositobeschermingsregelgeving vaak bekritiseerd worden, is er een vrij grote eensgezindheid over het nut van de depositobescherming. In onderstaande tekst begin ik met een bespreking van de argumenten die de rechtsleer vaak opwerpt, om deze vervolgens te toetsen aan de praktijk.
2.2.A. ARGUMENTEN UIT DE RECHTSLEER: DE SPAARDER ALS SPILFIGUUR VAN DE FINANCIËLE MARKT
Bank Run 16. PREVENTIEF: VOORKOMEN BANK RUN – Hoewel de definitie van depositobescherming anders doet vermoeden, bestaat de voornaamste functie van depositogarantie in het voorkomen van een bank run. 17. FUNCTIES VAN DE BANK - Om het gevaar van een bank run uit te leggen is het noodzakelijk om te vertrekken vanuit de taak van een bank. De bank heeft eigenlijk 2 belangrijke taken. De eerste taak van de bank bestaat erin om spaargeld te bewaren. De bank neemt deposito’s in ontvangst en plaatst deze op een langetermijn- of zichtrekening. Dit geld vormt dan de basis voor haar tweede taak: ‘het creëren van geld’. Met het geld dat de bank ophaalt bij verschillende spaarders kent de bank leningen toe aan de overheid en kredietwaardige particulieren om op deze manier overheidstekorten weg te werken en economische projecten te ondersteunen.20
19
Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 1.
20
A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 4-5 (www.ssrn.com).
10
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 18. DISCREPANTIE IN TERMIJNEN - Met betrekking tot de termijnen van deze 2 taken bestaat echter een discrepantie. Het is niet ongewoon dat de deposanten de geplaatse gelden onmiddellijk kunnen opvragen, terwijl de meeste gelden uitgeleend worden voor lange termijn. In principe is dit geen probleem. Meestal laten de deposanten hun geld voor lange termijn op hun bankrekening staan en de ad random opvragingen die plaatsvinden zijn ongeveer statistisch te voorzien, waardoor steeds de nodige liquiditeit aanwezig is. 21 Problemen ontstaan slechts als er angst ontstaat over de solvabiliteit van een instelling. Doordat de meeste deposanten niet kunnen nagaan hoeveel risico hun bank neemt, gaan zij volledig ag op geruchten en kan elk gerucht van insolvabiliteit voldoende zijn om deposanten ertoe aan te zetten hun geld onmiddellijk op te vragen; waardoor de bank illiquide wordt. De bank wordt verplicht liquiditeiten te verkrijgen door haar lange termijn-investeringen te onderbreken en haar goederen te verkopen. Dit is een heel pijnlijke onderneming die eventueel zelfs tot het faillissement van de bank kan leiden, daar de onderbreking van de lange termijn-investeringen veel kosten met zich meebrengt en er bij een snelle verkoop nooit zoveel geld gerealiseerd kan worden als bij continuïteit. Een gezonde bank kan louter door de overtuiging dat deze ongezond is volledig uitkleed worden en eventueel failliet gaan. 22 19. PRISONNERS DILEMMA - Dat angst de deposanten ertoe aanzet om hun geld onmiddellijk op te vragen is een klassieke toepassing van het ‘prisonners dilemma’. Bij het prisonners dilemma wordt een onderscheid gemaakt tussen 4 situaties: de situatie waar niemand iets onderneemt, de situatie waar alleen de anderen iets ondernemen, de situatie waar ik alleen iets onderneem en de situatie waar iedereen iets onderneemt. Toegepast op deze casus kunnen deze als volgt voorgesteld worden:
21
B. DE SMET, “Why insurers differ from banks”, Bank Fin. 2010, 316; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 4-5 (www.ssrn.com); T. TEMZELIDES, “Are bank runs contagious?”, Federal Reserve bank of Philadelphia business review 1997, 4-5. (http://www.philadelphiafed.org/research-and-data/publications/ business -review/1997/november-december/brnd97tt.pdf) 22
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 125; K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 14 (www.ssrn.com); A. MORRISSEN, en L. WHITE, “Is deposit insurance a good thing, and if so, who should pay for it?”,2006, 4 (www.ssrn.com); A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 7 (www.ssrn.com); T. TEMZELIDES, “Are bank runs contagious?”, Federal Reserve bank of Philadelphia business review 1997, 5. (http://www.philadelphiafed.org/research-and-data/publications/ business -review/1997/november-december/brnd97tt.pdf)
11
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Niemand vraagt plots zijn geld op:
Ik vraag mijn geld op (en evt. paar anderen):
Er vind geen bank run plaats : iedereen
Ik heb mijn geld, maar kans op bank run
behoudt geld Alle anderen vragen hun geld op, maar ik niet: Grote kans op bank run, ik verlies mijn geld
Iedereen vraagt zijn geld op, ook ik: Bank run, maar als ik op tijd ben, heb ik mijn geld
De beste situatie zou eigenlijk deze zijn waar niemand zijn geld opvraagt, want dan is er geen bank run en iedereen behoudt zijn geld. Het probleem is echter dat een spaarder niet weet hoe de andere individuen gaan handelen. De individuen gaan bijgevolg louter voor zichzelf denken en kijken welke manier van handelen voor hen het beste is: het geld niet opvragen (linker helft van schema) of het geld wel opvragen (rechter helft van het schema). Denkende dat ze hun geld niet kwijt willen, zal een rationeel persoon haar geld ophalen en dit liefst voor er niets meer over is. 23 20.
PREVENTIEVE ROL DEPOSITOBESCHERMING - Hierboven werd duidelijk gemaakt dat banken
steunen op het vertrouwen van de markt. Van zodra een deposant vreest dat hij zijn geld kwijt zal zijn, zal hij zijn geld opvragen, wat aanleiding kan geven tot een bank run. Depositobescherming poogt deze bank run te voorkomen door deposanten te verzekeren dat ze al/het grootste deel van hun spaargeld terugkrijgen bij faillissement van de bank. Als deposanten zeker zijn dat ze hun geld zonder problemen terugkrijgen, is er geen enkele reden om snel hun geld af te halen en zullen de liquiditeiten van de bank niet in gevaar komen. Een bank run en mogelijks een faillissement worden voorkomen.24 21.
Managementuitspraken
zouden
niet
hetzelfde
kalmerende
effect
hebben
als
depositobescherming, daar het management een drijfveer heeft om de waardevermindering en andere slechte gegevens niet te onthullen. Deposanten weten dit, en hechten bijgevolg weinig
23
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 15. (www.ssrn.com) 24
M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH, Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 277; AYADI, R., BALLING, M., en LIERMAN, F., “Deposit guarantee schemes: how to re-establish clients’confidence”, Bank Fin. 2010, 120; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 129–137; A. ANGKINAND en C. WIHLBORG, “Deposit insurance coverage, ownership and banks’ risk-taking in emerging markets”, 2010, 3 (www.ssrn.com); A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 10-11. (www.ssrn.com)
12
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming belang aan hun woord.25 Bank Panic 22. Depositobescherming draagt echter niet alleen bij tot de gezondheid van één bank, maar deze raakt de stabiliteit van het volledige financiële stelsel. 23. Als bij een bank een bank run plaatsvindt is de kans immers groot dat de angst zich verspreid naar deposanten van andere financiële instellingen en er een domino-effect plaatsvindt binnen het financiële stelsel (dit wordt een bank panic genoemd). De ergste situatie zou deze zijn waarbij het vertrouwen in de volledige financiële sector aangetast wordt en al het geld weggetrokken wordt. Gelukkig loopt het meestal niet zo een vaart en worden we meestal geconfronteerd met een ’flight to quality’. Bij een ‘flight to quality’ zal de schade beperkt blijven tot de banken die een analoge blootstelling aan risico’s hebben en zullen de deposant hun gelden bij een financiële instelling plaatsen die haar inziens kwaliteitsvoller is en geen problemen ondervindt. 26 De theorie van de ‘flight to quality’ valt te staven aan de hand van de gebeurtenissen in het Verenigd Koninkrijk. Hoewel veel banken een kleine daling in deposito’s vaststelden na de bank run op Northern Rock, was er 1 grote uitzondering: de HSBC-bank. Deze bank was in tegenstelling tot alle andere banken geen tansactiebank, waardoor deze veiliger leek.27 De bescherming van de spaarders 24.
CURATIEF: DE BESCHERMING VAN DE SPAARDERS – De curatieve functie van de
depositobescherming is ondergeschikt aan de preventieve functie, doch niet onbelangrijk. Het systeem van depositobescherming zorgt ervoor dat de kleine spaarders hun geld op een gemakkelijke en snelle manier via een fonds kunnen recupereren. De beschermde deposanten hoeven niet langer deel te nemen aan de slopende insolventieprocedures, die gewoonlijk resulteren in 25
insolventiedividenden
die
slechts
een
fractie
van
de
oorspronkelijke
vordering
A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997,8. (www.ssrn.com)
26
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 125; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 130; H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 420; K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 61 (www.ssrn.com); A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 10 en 14 (www.ssrn.com); T. TEMZELIDES, “Are bank runs contagious?”, Federal Reserve bank of Philadelphia business review 1997, 3. (http://www.philadelphiafed.org/research-and-data/publications/ business -review/1997/ november-december/brnd97tt.pdf) 27
A. O’CONNOR en F. SANTOS-ARTEGA, “Information and intertemporal decision processes in Banking: the run on Northern Rock”, 29 (www.ssrn.com); T. YORULMAZER, “Liquidity, bank runs and bailouts: spillover effects during the Northern Rock episode”, 2009, 10. (www.ssrn.com).
13
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming vertegenwoordigen.28 Mogelijkheid om banken failliet te laten gaan 25. MOGELIJKHEID OM BANKEN FAILLIET TE LATEN GAAN – Een laatste belangrijke functie van het depositogarantiestelsel bestaat erin dat het politiek aanvaardbaar wordt om een bank failliet te laten gaan. Daar spaarders weten dat ze beschermd zijn, zullen ze minder kritiek uiten op deze faillissementen.29 Hierdoor kan harder en realistischer opgetreden worden waar nodig. Door deze manier van optreden zal het nemen van risico’s door de bank ook enigszins ingeperkt worden. Banken kunnen er niet langer vanuit gaan dat ze toch door de overheid gered zullen worden en zullen bijgevolg minder risicovol te werk gaan. Op deze manier verminderen/verdwijnen de bad banks. Onder het deel 4.2.B wordt het feit dat de bad banks door verdwijnen door depositogarantie echter wel genuanceerd. 30
2.2.B. TOETSING AAN DE PRAKTIJK Northern Rock-case 26. ACHTERGROND - Op 14 november 2007 vond een bank run plaats bij de Engelse bank Northern Rock.31 Deze run oogste enorme media-aandacht en publieke verontwaardiging, maar zelfs toen de wachtrijen verdwenen en de regering geleidelijk controle nam was het niet duidelijk wat er precies misgegaan was. 27. Aan de hand van het tijdstip waarop de bank run plaatsvond wordt algemeen aangenomen dat deze een reactie was op de bekendmaking van de aanvraag van een noodlening bij de bank van Engeland.32 Toch is het bijzonder dat deze noodlening een bank run kon veroorzaken. Niet alleen was deze noodlening net bedoeld om een run te voorkomen, ook waren er andere banken die wel 28
Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def, 2. 29
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 125.
30
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 62. (www.ssrn.com) 31
Deze bank werd opgericht in 1965 na een fusie van Northern Countries Permanent Building Society en Rock Building Society. 32
Northern Rock hanteerde reeds jaren een beleid waar het toekennen van hypothecaire schulden centraal stond (Northern Rock was UK’s vijfde grootste hypotheekverstrekker), waardoor deze bank bijzonder kwestbaar was voor de wanbetalingen op de Amerikaande kredietmarkt en een noodlening nodig had . K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 39 (www.ssrn.com); T. YORULMAZER, “Liquidity, bank runs and bailouts: spillover effects during the Northern Rock episode”, 2009, 4. (www.ssrn.com)
14
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming probleemloos een noodlening aangevraagd hadden. Zo had de Barcleys de week voor Northern Rock ook een lening moeten aanvragen bij de bank van Engeland, en dit zelfs voor de tweede keer. 33 28. Hoewel bepaalde deskundigen zich beroepen op de grotere liquiditeit van Barcleys om te verantwoorden waarom bij Barcleys geen bank run plaatsvond, beroepen de meesten34 zich op de ingrijpende rol van de media. Misschien was het omdat het verhaal van een gouden jongen die gratie verliest veel boeiender was of misschien omdat Robert Peston gewoon de verkeerde man op de verkeerde plaats was, maar de de nieuw- aangeworven BBC-editor publiceerde een het verhaal van Northern Rock zette de boel op stelsen. De media verspreidde de informatie razendsnel en voor spaarders de tijd hadden om na te denken vermenigvuldigden de rijen zich razend snel. Spaarders konden niet snel genoeg hun plaats in de rij bemachtigen en de vrees om te laat te zijn nam de bovenhand.35 29.
Dat de media haar verhaal naar buiten brengt kan natuurlijk niet voorkomen worden.
Journalisten hebben de vrijheid om te rapporteren en deze kan niet ingeperkt worden. Wel kan ervoor gezorgd worden dat de informatie die medegedeeld wordt correct is en hier is een belangrijke taak weggelegd voor de overheid. De overheid moet een manier vinden om de media op permanente basis te informeren, zodat journalisten op een waarheidsgetrouwe manier kunnen rapporteren.36
Bronnen: Figuur 1: R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 123 Figuur 2: http://www.guardian.co.uk/business/gallery/2008/sep/12/northernrock.banking. 33
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 26. (www.ssrn.com) 34
Hierbij valt onder meer te denken aan Richard Ward (financieel directeur) en Stephan Price (Operationeel rIscomanager). 35
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 36-37. (www.ssrn.com) 36
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 37-38. (www.ssrn.com)
15
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
30. Merk op dat de rol van de media omwille van volgende drie redenen niet overdreven mag worden. Vooreerst kan de impact van de wachtrijen niet onderschat worden. Vele rechtsgeleerden stellen zich de vraag of de impact zo groot was geweest als er meer personeel of geldmachines waren en als er betere internetsystemen waren. Ook banken leken hiervan overtuigd. Eén van hun eerste maatregelen na de crisis bestond erin om meer personeel en geldmachines te voorzien. Ten tweede was de angst ook niet zo onverwacht als vaak voorgesteld wordt, daar de aandelen van Northern Rock reeds 30% gedaald waren tussen januari en juli. Tot slot maakte de de bank van Engeland ook zelf de lening bekend. Meer nog, de bank van Engeland is zelfs wettelijk verplicht om een openbare mededeling te doen en ook deze mededeling vond plaats voor de bank run. 37 31. ROL DEPOSITOGARANTIE - Hierboven werd geargumenteerd dat een depositogarantiestelsel dergelijke bank run zou moeten voorkomen, Doch was dit hier niet het geval. Niet elke vorm van depositogarantie blijkt voldoende om een bank run te voorkomen. Zowel de vorm als de algemene bekendheid zijn essentieel. Uit een onderzoek van na de bank run bleek dat vele mensen gewoon niet wisten dat ze beschermd waren, laat staan dat ze op de hoogte waren van de grenzen ervan. Maar ook de mensen die bekend waren met het daar bestaande systeem ondervonden problemen. Geconfronteerd met de medeverzekering, het feit dat ze hun geld zo lang kwijt waren en het feit dat een schadeclaim een kostelijke activiteit is haalden ook de mensen die volledig gedekt waren hun geld af. Tot slot dient het plafond van de depositobescherming ook hoog genoeg te zijn. In casu werden de deposanten maar gedekt tot 30.000 pond, waardoor vele deposanten niet volledig gedekt waren. Kort na de bank run werd dit plafond reeds verhoogd tot 35.000 pond en ook later ondervond dit plafond nog forse verhogingen.38 32. SILENT RUN - Merk op dat niet elke bank run even zichtbaar is als deze bij Northern Rock. Het is perfect mogelijk dat een run plaatsvindt zonder dat hier uiterlijke tekenen van zijn, doordat het versluizen van geld hoofdzakelijk plaatsvindt via de telefoon en/of het internet. De run die in 2008 plaatsvond bij Fortis kan beschouwd worden als zo een silent bank run. Hoewel hier weinig uiterlijke tekenen van terug te vinden waren, zorgde het gerucht dat Fortis zich tot Rabobank had gericht voor bijkomende fondsen ervoor dat op één enkele dag een bedrag van 20 biljoen euro opgevraagd
37
Het bericht van BBC werd op 13 september op de site geplaatst en de bank van Engeland berichtte op 14 september (de dag van de run). A. O’CONNOR en F. SANTOS-ARTEGA, “Information and intertemporal decision processes in Banking: the run on Northern Rock”, 4, 8 en 9. (www.ssrn.com); T. YORULMAZER, “Liquidity, bank runs and bailouts: spillover effects during the Northern Rock episode”, 2009, 1, 5 en 14. (www.ssrn.com) 38
H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134; K.
GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 41-42. (www.ssrn.com)
16
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming werd.39 Gelden bovenstaande functies onverminderd voor de verzekeringssector? 33. PREVENTIEVE FUNCTIE : RISICO OP RUN - Om te weten of bovenstaande preventieve functies hier ook van toepassing zijn, dient nagegaan te worden of de verzekeringssector ook onderhevig is aan het risico op een run. 34. Soms wordt geargumenteerd dat de kleinere blootstelling aan liquiditeitsrisico’s ervoor zorgt dat een run op de verzekeraar niet mogelijk is. In tegenstelling tot de bank dient de verzekeraar in principe immers enkel uit te betalen bij een schadegeval, bij overlijden of pensioen (levensverzekering). Dan daar de terugtrekking van de fondsen verbonden is aan de betaling van een schadevergoeding zullen veel mensen zich hiervan onthouden.40 35. Toch bewees Ethias in 2008 het tegendeel. Wanneer de voormalige directeur-generaal Guy Burton in de Franse krant la Tribune verklaarde dat deze Belgische verzekeringsgroep dringend 1,5 miljard vers kapitaal nodig had, haastten heel wat spaarders zich naar de kantoren van Ethias en vroegen ze het geld van hun verzekeringsrekeningen op. In het bijzonder werd voornamelijk het ‘Ethis first’-product opgevraagd. 41 36. VREES VOOR BESMETTING – Dat de vrees voor besmetting ook bestaat in de verzekeringssector blijkt duidelijk uit de reactie die de beroepsfederatie Assuralia had op de perikelen bij APRA Leven. Na de intrekking van de licentie van APRA Leven plaatste deze beroepsfederatie onmiddellijk een artikel op haar site waarin zij verduidelijkte dat APRA Leven een atypische verzekeraar was en zeker niet representatief was voor de branche. APRA Leven had immers een groot belang in de Spaanse vastgoedbeleggingen en hypothecaire leningen, waar levensverzekeraars die op de Belgische markt aanwezig zijn veel meer eigen middelen aanhouden en veiliger beleggen. Het is duidelijk dat een beroepsfederatie die niet vreest voor besmetting dergelijk bericht niet zo snel zou publiceren. 42
39
Feit 2.37 uit Hof Amsterdam (OK) 24 november 2008, LJN BG5150; L. LOWET, “De financiële crisis en de verzekeringssector: “Tout va bien madame la marquise?””, Bank Fin. 2009, 167. 40
Merk op dat de gemiddelde looptijd van de activa ook beter afgestemd is op de gemiddelde duur van de verplichtingen. B. DE SMET, “Why insurers differ from banks”, Bank Fin. 2010, 317. 41
Het verzekeringsproduct First kan worden beschouwd als een alternatief voor de spaarrekening. L. LOWET, “De financiële crisis en de verzekeringssector: “Tout va bien madame la marquise?””, Bank Fin. 2009, 167. 42
‘De valse noot APRA Leven: de perikelen van een atypische verzekeraar zijn niet representatief voor de branche’ op www.assuralia.be/index.php?id=355&L=0&tx_ttnews[tt_news]=1967&cHash= 213ce538ab73484 618fdebfe83c0211c; De Tijd, CBFA haalt verzekeraar Apra Leven uit de markt, 8 maart 2011.
17
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 37.
CURATIEVE FUNCTIE EN MOGELIJKHEID TOT FAILLISSEMENT – Het hoeft geen betoog dat de
bescherming van de spaarder en de mogelijkheid tot faillissement onverminderd van toepassing zijn op de verzekeraars. Deze nieuwe bescherming door het Bijzondere fonds vond overlaatst voor het eerst toepassing bij de in vereffeningstelling van APRA Leven. Deze in vereffeningstelling wordt hieronder nader besproken.
2.3. De bewandelde weg naar meer zekerheid: een terugblik 38. INLEIDING - Hoewel depositobescherming slechts de laatste jaren echt weer in de kijker kwam te staan zou het verkeerd zijn om te stellen dat depositogarantie ervoor niet bestond. In de Verenigde Staten van Amerika werd de depositogarantie reeds in 1933 opgericht (als antwoord op de bankencrisis) en ook in onze contouren bestaat het systeem reeds lang. Wel was het depositogarantiestelsel niet steeds verplicht. Zeker in Europa werd de keuze om al dan niet te verzekeren vaak overgelaten aan de beleidsmakers. Doch werd in bijna alle gevallen gekozen voor een verzekering. Zo nodig werden de banken uitgekocht en er was een sterk geloof dat de overheid de deposito’s zou beschermen. 39. Hieronder bespreek ik onder (a) de maatregelen die vanop Europees niveau opgelegd werden en onder (b) de evolutie van de Belgische regelgeving. Daar de Belgische wetgeving over depositogarantie tevens beleggerscompensatie en bescherming voor verzekerden van tak 21contracten reguleert, worden deze ook op Europees vlak behandeld.
2.3.A. EUROPEES NIVEAU 40. VOORONTWERP TOT RICHTLIJN VAN 1972 - Hoewel het voor een eerste Europese Richtlijn wachten was tot 1994, heerste het idee van een Europees depositogarantiestelsel al langer. Meer bepaald werd de invoering van een depositogarantiesysteem voor het eerst vermeld in het voorontwerp tot richtlijn met betrekking tot het bankwezen van 1972. Dit voorontwerp voorzag in de invoering van een depositogarantiestelsel voor de toenmalige EEG-lidstaten. Hoewel de meeste lidstaten achter dit voorstel stonden, zorgde de nee-stem van het Verenigd Koninkrijk ervoor dat dit voorontwerp niet in een richtlijn uitmondde. 43
43
Dat één nee-stem de goedkeuring kon verhinderen komt omdat er toen een unanimiteit nodig was voor de goedkeuring. (art. 57/2 Originele Verdrag van Rome) Het Verenigd Koninkrijk stemde waarschijnlijk tegen omdat het voorstel voor haar te vooruitstrevend was. Het Verenigd Koninkrijk beschikte in deze tijd nog niet over wetgeving met betrekking tot het bankwezen. P². CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 112.
18
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 41. WERKDOCUMENTEN - De Commissie bleef echter niet bij de pakken zitten en stelde in de tweede helft van de jaren ’70 opnieuw een reeks werkdocumenten op met betrekking tot depositogarantie. Opnieuw
werd
dit
voorstel
(dat
voorzag
in
de
oprichting
van
één
communautair
depositogarantiestelsel) echter te vooruitstrevend bevonden44 en ook dit initiatief kreeg dus geen navolging. 45 42. WITBOEK VOOR VOLTOOIING VAN DE INTERNE MARKT (1985) - Overtuigd dat een depositogarantie een enorme stap vooruit was, kreeg de depositogarantie opnieuw aandacht in de Europese Commissie haar Witboek voor de voltooiing van de interne markt (1985). Dit witboek voorzag dat er op communautair niveau een coördinatie moest plaatsvinden van de voorschriften met betrekking tot de reoganisatie of liquidatie van een instelling.46 Meer bepaald moest de Commissie tegen 1985 een voorstel voor richtlijn inzake de reorganisatie en liquidatie van kredietinstellingen ontwikkelen en tegen 1986 een voorstel voor een aanbeveling inzake de uitvoering van een garantiestelsel voor deposito’s binnen de Gemeenschap. 47 43. VOORSTEL TOT RICHTLIJN 1985 - Gedreven door dit Witboek stelde de Europese Commissie in 1985 een voorstel tot richtlijn tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen.48 Hoewel dit voorstel nuttige regels bevatte met betrekking tot welk depositogarantiestelsel van toepassing is voor bijkantoren49, kreeg ook dit voorstel geen verdere uitwerking. 44. AANBEVELING VAN 1986 - Geconfronteerd met het feit dat hun voorstellen omgezet werden in een richtlijn besloot de Europese Commissie hun manier van aanpakken te veranderen. Wanneer zij in 1986 opnieuw regels uitvaardigde deed zij dit niet langer in de vorm van een voorstel, maar
44
Merk op dat alleen in Duitsland reeds een depositogarantiestelsel in werking was.
45
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 112113. 46
Randnummer 102- 104 in COM(85)310 def., 29-30. Het toezicht op kredietinstellingen wordt hieronder behandeld bij het grensoverschrijdende aspect. 47
Bijlage ‘Tijdschema voor de voltooiing van de interne markt tegen 1992’ bij COM(85)310 def., 27.
48
COM(85)788 def.
49
Art. 16 COM(85)788 def. Bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn om erop toe te zien dat de op hun grondgebied bestaande depositogarantiestelsels ook van toepassing zijn op de deposito’s van bijkantoren van kredietinstellingen met een hoofdkantoor in een andere lidstaat. In afwachting van de inwerkingtreding van een depositogarantiestelsel in alle lidstaten, moesten de lidstaten erop toezien dat de deposito’s van bijkantoren in lidstaten waar geen depositogarantie bestaat in het land van hun hoofdkantoor gedekt waren onder dezelfde voorwaarden als de in het land van het hoofdkantoor ontvangen deposito’s.
19
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming probeerde ze de 6 lidstaten die nog geen depositogarantiestelsel hadden50 te overhalen aan de hand van een aanbeveling: de aanbeveling 87/63/EEG.51 45. Deze aanbeveling bepaalde dat elke lidstaat van de EEG in een depositobeschermingsstelsel moest voorzien dat in geval van liquidatie van een kredietinstelling waarbij onvoldoende activa blijken te zijn voldoet aan 4 voorwaarden. (i) Vooreerst moest dit stelsel ‘inleggers die niet over de middelen beschikken het financieel beleid van de instellingen waaraan zij hun gelden toevertrouwen, deugdelijk te beoordelen, een redelijke schadeloosstelling waarborgen.’ Wat een redelijke schadeloosstelling inhoudt, werd niet nader uitgewerkt in deze aanbeveling.52 (ii) Ten tweede bepaalde de aanbeveling ook aan wie dekking verleend moest worden in het stelsel. Meer bepaald ging het om alle inleggers bij erkende kredietinstellingen, met inbegrip van de bijkantoren van instellingen waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt. De bepaling met betrekking tot de bijkantoren stemde overeen met artikel 16, lid 1 van de voorstel tot richtlijn van 1985. (iii) Als derde voorwaarde bepaalde de aanbeveling dat het stelsel een nauwkeurig onderscheid moet maken tussen de aan de liquidatie voorafgaande maatregelen en de schadeloosstelling na liquidatie en (iv) tot slot moest er een duidelijke weergave zijn van de criteria voor de schadeloosstelling en de ter verkrijging van schadeloosstelling te vervullen formaliteiten.53 Voor lidstaten die slechts over een ontwerp van depositogarantie beschikten54 of deze die noch over een geldend depositogarantiestelsel beschikten, noch over ontwerpen hierover55 werden overgangsmaatregelen voorzien. Zij kregen in de aanbeveling respectievelijk tot 31 december 1988 en 1 januari 1990 de tijd om de nodige maatregelen te treffen.56
50
Dat er nog 6 lidstaten geen depositogarantie hadden blijkt uit een overweging in de aanbeveling 87/63/EEG. In concreto ging het over Italië, Ierland, Portugal, Denemarken, Griekenland en Luxemburg. De eerste 3 hiervan beschikten wel reeds over ontwerpen betreffende de invoering van de depositogarantiestelsels. Zie voetnoot 3 en 4 bij Aanbeveling 87/63/EEG. 51
Aanbeveling van de Europese Commissie van 22 december 1986 betreffende de invoering van depositogarantiestelsel in de Gemeenschap, 87/63/EEG; P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 113-114. 52
G. GARCIA en H. PRAST, “Depositor and investor Protection in the EU and the Netherlands: A brief history”, 4. (www.dnb.nl/binaries/ot054_tcm46-146064.pdf) 53
Art. 1, a) tot d) aanbeveling 87/63/EEG.
54
Italië, Ierland en Portugal.
55
Denemarken, Griekenland en Luxemburg.
56
Art. 2, b) en 3, b) aanbeveling 87/63/EEG.
20
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 46. Merk op dat deze aanbeveling de lidstaten niet bond. De uitvoering berustte volledig op een vrijwillige medewerking van de lidstaten.57 Hierdoor leverde de aanbeveling niet het gewenste resultaat op. Ondanks deze aanbeveling waren sommige lidstaten immers nog steeds niet overtuigd van de noodzaak van de een depositogarantiestelsel. Portugal en Griekenland lieten zelfs volledig na om een depositogarantiestelsel in te voeren. 58 47. DEPOSITOGARANTIERICHTLIJN 1994 – Gedreven door de nood aan harmonisatie en verschillende recente gevallen van faling (zoals de sluiting van de ‘bank of Credit and Commerce International’ in juli 1991) werden door de Europese Commissie nieuwe inspanningen ondernomen.59 Deze inspanningen mondden uit in het voorstel tot richtlijn van de Raad inzake depositogarantiestelsels van 4 juni 1992.60 In tegenstelling tot het voorstel van 1985 had dit voorstel alleen betrekking op de regelen van depositogarantie en niet de volledige omkadering voor een sanering of liquidatie van kredietinstellingen. 48. Het voorstel van de Europese Commissie werd gewijzigd in december 1992 en maart 199361, maar in mei 1994 was het eindelijk zo ver: de eerste Europese Richtlijn met betrekking tot depositogarantie was een feit. 62
57
Vijfde overweging aanbeveling 87/63/EEG.
58
Overweging 5 van het voorstel tot een Richlijn van de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(92)188 def; Toelichting bij het voorstel tot Richtlijn van de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(92)188 def, 3 en 7; G. GARCIA en H. PRAST, “Depositor and investor Protection in the EU and the Netherlands: A brief history”, 5. (www.dnb.nl/binaries/ot054_tcm46-146064.pdf) 59
Voornamelijk Zweden, Finland en Denemarken ondervonden eind de jaren ’80 en begin de jaren ’90 problemen doordat daar een enorme bankencrisis heerste. P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 117.; G. GARCIA en H. PRAST, “Depositor and investor Protection
in the EU and the Netherlands: A brief history”, 6. (www.dnb.nl/binaries/ot054_tcm46-146064.pdf) 60
Voorstel tot Richlijn van de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(92)188 def.
61
Zo werd de minimumdekking opgetrokken tot 20.000 ECU in plaats van 15.000 ECU en ook werd voorzien in een vrijstelling op het verplichte lidmaatschap voor kreditinstellingen die al deelnemen aan een stelsel dat de kredietinstelling zelf beschermt waardoor aan de deposanten een beschermingsniveau wordt geboden dat ten minste evenwaardig is aan het door een depositogarantiestelsel geboden niveau, en dat aan een aantal voorwaarden voldoet. Ook legt de richtlijn nu het ogenblik vast waarop de termijn voor schadeloosstelling aanvang neemt. P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 105124. 62
Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels; G. GARCIA en H. PRAST, “Depositor and investor Protection in the EU and the Netherlands: A brief history”, 5. (www.dnb.nl/binaries/ot054_tcm46-146064.pdf)
21
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 49. Mede doordat er een grote diversiteit was tussen de bestaande rechtsystemen vertrekt de richtlijn van 30 mei 1994 vanuit het principe van een minimale harmonisatie.63 In plaats van zich in te mengen met alle aspecten van depositobescherming, beperkte de richtlijn zich tot de harmonisatie van de belangrijkste elementen. Elementen als het juridisch statuut van het depositogarantiestelsel en de financieringswijze werden in deze richtlijn niet behandeld. Voor deze materies kregen de lidstaten vrij spel.64 50. Centraal in deze richtlijn staan voornamelijk (i) de verplichting voor de lidstaten om erop toe te zien dat er op zijn grondgebied één of meerdere depositogarantiestelsels ingevoerd en officieel erkend worden, waarbij de kredietinstellingen moeten aansluiten (art 3), (ii) de minimumvereisten waaraan voldaan moet worden en (iii) de dekking bij de bijkantoren. De minimumvereisten betreffen zowel de dekking als de uitbetalingstermijn. Artikel 7 van de depositogarantiestelsels voorziet dat deposito’s gedekt moeten worden tot ten minste 20.000 ECU65 en beperkt ook de gevallen waar dekking niet of verminderd mogelijk is66, Terwijl de uitbetalingstermijn geregeld wordt door artikel 10 van de richtlijn. In tegenstelling tot vroeger, zal de termijn nu aanvangen op het moment dat de bevoegde autoriteiten vaststellen dat de kredietinstelling niet meer in staat is om de deposito’s terug te betalen en dit binnen afzienbare termijn ook niet meer zullen kunnen doen of, indien dit vroeger is, het moment waarop de rechter uitspraak deed die ertoe leidt dat de deposanten hun vordering jegens de kredietinstelling geschorst is. De termijn bedraagt 3 maanden.
63
Overweging 8 Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH, Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, 329. 64
Merk op dat de gekozen vorm en middelen er wel voor moeten zorgen dat het bij richtlijn voorgeschreven resultaat bereikt wordt. 65
De ECU is een Europese rekeneenheid die vroeger vaak gehanteerd werd in Europese normen. De ECU kan beschouwd worden als een soort voorloper van de euro. 20.000 ECU kwam overeen met 840.000 BEF of zo een 20.823 euro. Lidstaten die op het tijdstip van aanneming van de richtlijn geen dekking van 20.000 ECU hebben krijgen tot en met 31 december 1999 om het nodige plafond aan te nemen, zonder dat het gehandhaafde bedrag lager mag zijn dan 15.000 ECU. 15 000 ECU kwam overeen met zo een 630.000 BEF of 15.617 euro.. Art. 7, lid 1 Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels; Jaarverslag CBF 1994-1995, 33; BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 13. 66
Art. 7, lid 2 bepaalt dat de lidstaten voor de gevallen van Bijlage I mogen voorschrijven dat voor bepaalde deposanten of bepaalde deposito’s geen / een lagere garantie geldt. Het vierde lid spreekt over de mogelijkheid tot medeverzekering.
22
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Tot slot regelt de richtlijn ook de situatie van de bijkantoren67 in de Europese lidstaten. Voor de behandeling van deze bijkantoren moet een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waar het hoofdkantoor zich in een EU-lidstaat bevindt en deze waar het hoofdkantoor zich in een niet-EUlidstaat bevindt. De positie van bijkantoor waarvan het hoofdkantoor gelegen is in een andere EU-lidstaat wordt geregeld door artikel 4 van de Richtlijn. Artikel 4 bepaalt dat het depositogarantiestelsel van de lidstaat van herkomst van toepassing is op bijkantoren. Deze toepassing geldt echter niet onbeperkt. Wanneer de dekking in het ontvangstland lager is dan deze in het land van herkomst, moet de dekking - tot 31 december 1999 – beperkt blijven tot de maximale dekking in het ontvangstland. (exportverbod) Door de invoering van deze bepaling wenste de Europese regelgever oneerlijke mededinging tegen te gaan. Belangrijker nog is de ’topping-up option’ van het tweede lid van artikel 4. Deze optie biedt een bijkantoor de mogelijkheid om voor het deel waarvoor hij in het land van herkomst niet gedekt is vrijwillig aan te sluiten bij de depositogarantie van de lidstaat van ontvangst. Het gaat hier om een aanvullende dekking, waarvoor ook bijdragen zullen moeten betaald worden.68 Tot slot voorziet artikel 12 van de Richtlijn ook in een overgangsbepaling, zodat Spanje en Griekenland tot 1 januari 2000 de tijd hebben om hun depositogarantiestelsel in te voeren. In afwachting van de invoering van een depositogarantiestelsel zullen bijkantoren met een Spaans of Grieks hoofdkantoor verplicht kunnen worden om aan te sluiten bij de beschermingsregeling van de lidstaat van ontvangst.
69
Ook voor bijkantoren waarvan het hoofdkantoor buiten de Gemeenschap ligt voorziet de richtlijn in een dekking door het thuisland. In tegenstelling tot de hierboven beschreven situatie is de dekking door het thuisland echter wel verbonden aan de voorwaarde dat de dekking daar gelijkwaardig is. Is de dekking niet gelijkwaardig, dan kan een bijkantoor gedwongen worden om deel te nemen aan het depositogarantiestelsel van de lidstaat.70 In tegenstelling tot de topping-up optie beschikt het bijkantoor hier niet over een mogelijkheid om aan te sluiten, maar wordt deze hiertoe verplicht.
67
Voor de dochtervennootschappen geldt een andere regeling: deze moeten aansluiten bij het plaatselijke depositogarantiestelsel. M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH, Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, 332. 68
Het bijkantoor moet in verhouding bijdragen in de financiering van het stelsel in de lidstaat van ontvangst. Artikel 4, tweede lid Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels. 69
M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 331-332. 70
Artikel 6 Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels.
23
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 51. VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING - Merk op dat er nog steeds geen eensgezindheid was met betrekking tot de bepalingen van de richtlijn. Duitsland, die in elke fase van de procedure tegen de richtlijn stemde, diende op 18 augustus 1994 een verzoek tot nietigverklaring in bij het Hof van Justitie. Haar vordering bestond zowel in een hoofdvordering als een subsidiaire vordering. In haar hoofvordering verzocht Duitsland om de volledige Richtlijn nietig te verklaren op basis van een ontoereikende rechtsgrondslag71 en een gebrek aan motivering72. Subsidiair vorderde Duitsland de nietigverklaring van het exportverbod73, de topping-up optie74 en het feit dat kredietinstellingen verplicht moesten deelnemen aan het depositogarantiestelsel.
75
Het Hof van Justitie wees alle
vorderingen tot nietigverklaring af in haar arrest van 13 mei 1997.76 52. BELEGGERSCOMPENSATIERICHTLIJN 1997 – Hoewel de Europese Commissie reeds in de jaren ’70 voorstellen opmaakte met betrekking tot depositobescherming, was het voor een voorstel met betrekking tot beleggerscompensatie wachten tot 1988.77 Het voorstel van 1988 werd echter niet weerhouden door de Raad, daar deze niet akkoord was met de bepaling dat bijkantoren beschermd zouden worden door het depositogarantiestesel van de lidstaat van ontvangst.78 53. In het kader van de goedkeuring van ‘Investment Services Directive’ (ISD)79, werd in 1993 een gewijzigd voorstel opgemaakt inzake beleggersbescherming
71
80
en in 1997 kwam uiteindelijk een
e
Duitsland wierp op dat artikel 52, 2 lid, eerste en derde zin van het EG-Verdrag geen voldoende rechtsgrondslag vormden voor de richtlijn van 1994, omdat de richtlijn niet alleen de werkzaamheden van de bank regelt, maar ook de bescherming van de deposanten. Bijgevolg was de naleving van artikel 235 van het EG-Verdrag vereist en dit artikel vereist eenparigheid. 72
Duitsland argumenteerde dat nagelaten werd om de verenigbaarheid met het subsidariteitsbeginsel (art 3B, tweede alinea EG-Verdag) te motiveren. 73
e
Artikel 4, eerste lid, 2 alinea van de richtlijn van 1994 werd aangevochten omdat volgens Duitsland het (i) onvoldoende gemotiveerd is, (ii) in strijd is met artikel 57, tweede lid van het EG-verdrag dat tot doel heeft om de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening ervan te vergemakkelijken, (iii) in strijd is met artikel 3, sub B en artikel 29, A die voorzien in een hoog niveau van consumentenbescherming en (iv) omdat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. 74
Artikel 4, tweede lid van de Richtlijn van 1994 werd aangevochten op basis van het beginsel van toezicht door de lidstaat van herkomst en het evenredigheidsbeginsel. 75
e
Artikel 3, eerste lid, 2 alinea werd aangevochten omdat het volgens Duitsland in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. 76
HvJ 13 mei 1997, C-233/94, Duitsland/ Parlement en Raad; CLAROTTI, P., “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 126-128. 77
Voorstel voor een Richtlijn van de Raad inzake beleggingsdiensten op effectenmarkten, COM(88)776.
78
Voorstel voor Richtlijn van de Raad inzake beleggingscompensatiestelsels, COM(93)381 def, 3.
79
Deze richtlijn zorgde ervoor zorgde dat niet-bancaire investeringsmaatschappijen ook een Europees paspoort verkregen vanaf 1 januari 1996 (De kredietinstellingen verkregen dit Europees paspoort al in 1993 door de
24
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming richtlijn tot stand. (Richtl. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels.) De richtlijn van 1997 voorziet in een verplichte invoering van een beleggerscompensatiestelsel. De minimumwaarborg die hierbij voorzien wordt voor beleggers lijkt sterk op deze die voorzien is in de Depositogarantierichtlijn van 1994. Dat deze 2 richtlijnen zo analoog zijn is ook noodzakelijk, daar een bank kan optreden als beleggersonderneming. Het persbericht bij de richtlijn verduidelijkt dat het voor banken voldoende is om te behoren tot één van de 2 beschermingsstelsels.81 54.
MINIMUMGARANTIE
EIST
ZIJN
TOL
–
Hierboven
werd
reeds
vermeld
dat
de
depositogarantierichtlijn van 1994 en de beleggerscompensatierichtlijn gebaseerd zijn op een minimumgarantie. Deze minimumgarantie zorgde ervoor dat elke lidstaat vrij was om een hoger beschermingsniveau op te leggen en daar maakten de lidstaten naarstig gebruik van. Door de jaren heen en zeker na de crisis, waren enorme verschillen ontstaan met betrekking tot de dekking, de omvang van de gedekte deposanten en producten, de pay-out delay en de financiering van de stelsels.82 Bij voorbeeld omvat figuur 3 een vergelijking van de dekking die enkele landen boden in 2008.
tweede ‘Banking Coordination Directive’); Voorstel beleggingscompensatiestelsels, COM(93)381 def, 2.
voor
Richtlijn
van
de
Raad
inzake
Ook voorzag artikel 12 van de ISD in de verplichting voor de beleggingsondernemingen om aan de beleggers mee te delen welk garantiefonds (of gelijkwaardige bescherming) van toepassing is op de voorgenomen transactie en welke dekking geboden wordt dan wel dat er geen garantie bestaat. 80
Voorstel voor Richtlijn van de Raad inzake beleggingscompensatiestelsels, COM(93)381 def. Merk op dat dit voorstel veel minder omvattend is dan het vorige. Het behandelt alleen de beleggerscompensatie. 81
Persbericht Europese Commissie bij Richtl. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels: “Financial Services: Commissioner Monti welcomes adaption of Investor compensation Directive”, 19 februari 1997, 2; Jaarverslag CBF 1996-1997, 79; Jaarverslag CBF 19981999. 82
H. SWENNEN, “Bankrekeningen en bankdeposito’s” in B. TILLEMANS (ed.), Bankcontracten, Brugge, Die Keure, 2004, (61) 79; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 318; R.AYADI, R. en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 126; B. VERBUNT en R.VERJANS, “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 81.
25
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Figuur 3: Bron: AYADI, R. en LASTRA, R., “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 123.
55. De aanwezige verschillen verstoorden de financiële stabiliteit en brachten het goed functioneren van de markt in het gevaar. Niet alleen was er een reëel gevaar dat deposanten hun banken zouden kiezen op basis van de depositobescherming in plaats van de kwaliteit, kostprijs en voordelen van het product; ook bracht het overboeken naar landen met hogere depositogarantie een gevaarlijke uitstroom van liquiditeiten teweeg. De markt was verstoord, en dit bleek ook duidelijk. Wanneer Ierland haar onbeperkte depositogarantie invoerde voor de 6 grootse Ierse banken en de algemene depositobescherming verhoogde van 20.000 naar 100.000 euro werden enorme hoeveelheden geld van de Britse banken verplaatst naar Ierse filialen in het Verenigd Koninkrijk.83 56. DEPOSITOGARANTIERICHTLIJN 2009 - Om tegemoet te komen aan de verhoogde onzekerheid van de crisis, de hierboven beschreven problematiek en enkele nieuwe inzichten werd beslist om de Europese regelgeving te wijzigen. Wegens hoogdringendheid van bepaalde maatregelen vond de wijziging
in
verschillende
stappen
plaats.
Een
eerste
stap
in
dit
proces
was
de
84
depositogarantierichtlijn van 2009.
83
Overweging 11 bij voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def; Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def, 23; Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 1. 84
Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft.
26
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 57. In de depositogarantierichtlijn van 2009 werd geopteerd om voornamelijk de voor het publiek zichbare problemen aan te pakken.85 Voornamelijk (i) de limiet, (ii) de uitbetalingtermijn, (iii) de afschaffing van de medeverzekering en (iv) de informatieverplichtingen werden prioritair bevonden. Met betrekking tot de limiet voorziet de depositogarantierichtlijn van 1994 in een verhoogd beschermingsniveau. Meer bepaald trekt de Richtlijn de oorspronkelijke limiet van 20.000 euro op tot 50.000 euro, tegen 30 juni 2009, en in een latere fase (tegen 31 december 2010) tot 100.000 euro. 86 Hierdoor worden - volgens berekeningen van de Europese Commissie - respectievelijk 89 en 95% van de in aanmerking komende deposito’s gedekt.87 De laatste verhoging van 50.000 euro tot 100.000 euro is echter niet onvoorwaardelijk. Artikel 1, 3 bepaalt dat ‘indien uit het verslag van de Commissie blijkt dat een dergelijke verhoging en harmonisatie niet aangewezen zijn en indien het niet voor alle lidstaten financieel haalbaar is om de bescherming van de consument en de financiële stabiliteit in de Gemeenschap te waarborgen en om grensoverschrijdende verstoringen tussen lidstaten te vermijden, de Commissie, het Europees Parlement en de Raad een adequaat voorstel zal moeten voorleggen tot wijziging van de verhoging tot 100.000 euro’. 88 Merk op dat de ingevoerde limiet - in tegenstelling tot de depositogarantierichtlijn van 1994 – een geharmoniseerde maximumdekking is. Deze maximumdekking belet echter wel niet dat sommige bestaande gunstigere regelen blijven bestaan, waardoor landen als Duitsland en Oostenrijk hun ruimere dekking mochten behouden. 89 Tevens is in een aanpassing aan de inflatie voorzien.90 Een tweede punt die door de Richtlijn van 2009 grondig aangepakt werd is de uitbetalingstermijn. De Richtlijn beperkt niet alleen de termijn waarover de bevoegde authoriteiten beschikken om een 85
Deze richtlijn regelt niets met betrekking tot financiering, risicogevoelige bijdragen en het conflict van bijkantoren in een andere lidstaat. R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 127. 86
Deze verhoging in 2 fasen vloeit voort uit een compromis met de Oost-Europese lidstaten die geen voorstander waren van een verhoging tot 100.000 euro, omdat die limiet niet in verhouding was met hun welvaartspeil. H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 131. 87
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def., 3;Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 1. 88
Art. 1, 3, a) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 133. 89
H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 133.
90
De Commissie kan de bedragen aanpassen conform de door de Commissie gepubliceerde geharmoniseerde consumentenprijsindex. Art 1, 3, d) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft.
27
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming ingebrekestelling vast te stellen tot 5 werkdagen (in plaats van 21 dagen), ook werd de uitbetalingstermijn zelf ingekort. Bij omzetting van de richtlijn dient de uitbetalingstermijn beperkt te worden tot 20 werkdagen, die enkel in zeer uitzonderlijke gevallen en met instemming van de bevoegde authoriteiten 10 dagen verlengd mogen worden. Aan het voorstel van de Commissie voor een nog kortere termijn, werd enigsinds tegemoetgekomen door artikel 1,6. 91 Dit artikel bepaalt dat ‘de Commissie – uiterlijk tegen 16 maart 2011 - bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moet uitbrengen over de doeltreffendheid en de termijnen van de uitbetalingsprocedures, waarin beoordeeld wordt of het wenselijk is om de termijn van 20 dagen te verminderen tot 10 werkdagen.’92 Een derde belangrijke verandering kan teruggevonden worden in de afschaffing van de mogelijkheid tot medeverzekering. Uit verschillende gebeurtenissen (zoals de bank run bij Northern Rock) was gebleken dat deze medeverzekering het vertrouwen van de deposanten ondermijnde, waardoor deze moest verdwijnen. Merk op dat deze afschaffing voor België niet veel invloed kende, daar het principe van medeverzekering hier (net zoals in 14 andere lidstaten) nooit toegepast werd. 93 Tot slot, vult artikel 1,5 van de depositogarantierichtlijn van 2009 de informatieverplichtingen die op de kredietinstellingen rusten ook verder aan. Deposanten dienen op basis van de richtlijn onder meer geïnformeerd te worden als voor een bepaald deposito geen dekking geldt. 58. ONDERZOEK DOOR DE COMMISSIE – Hierboven werd reeds verduidelijkt dat de nieuwe regelen van de depositogarantierichtlijn van 2009 geen eindpunt waren in de hervorming van het depositogarantiestelsel. Artikel 1,7 van deze depositogarantierichtlijn bepaalt de volgende stap in dit proces: meer bepaald was de Commissie verplicht om tegen 31 december 2009 een verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de 7 topics die beschreven worden in de Richtlijn. Het eerste topic betreft de harmonisatie van de financiering. In vorige Richtlijnen werden hierover nooit regelen opgelegd, waardoor er veel diversiteit bestaat tussen de verschillende
91
Oorspronkelijk stelde de Commissie 3 dagen voor, maar deze termijn werd onrealistisch bevonden door het Europees Parlement. R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 127. 92
Art. 1, 6, a) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134. 93
Overweging 9 en Art. 1,3, c) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134.
28
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming depositogarantiestelsels. In 2009 waren er 6 lidstaten die geen enkele vorm van voorfinanciering kenden, terwijl 21 lidstaten (minstens gedeeltelijk) ex ante financierden.94 Ten tweede moet de Commissie nagaan of het gepast zou zijn om tijdelijk verhoogde balansen te voorzien en moet deze ook de voorwaarden hiervan opstellen. Onder het voorzien van verhoogde balansen moet begrepen worden dat het depositogarantiestelsel bepaalde grote, doch tijdelijk aangehouden bedragen, zou dekken. Dergelijke verhoogde dekking zou bijvoorbeeld nuttig kunnen zijn in het geval van een verkoop van vastgoed, de opname van een groepsverzekering en de opname pensioenkapitalen.95 Ten derde belastte de depositogarantierichtlijn van 2009 de Commissie met een onderzoek naar mogelijke modellen voor risicogewogen bijdragen. Hoewel deze risicogewogen bijdragen de moral hazard zouden kunnen verminderen, kenden in 2009 immers slechts 7 lidstaten één of andere vorm van risicogewogen bijdragen. België was hier niet bij. 96 Een vierde topic die de Commissie diende te onderzoeken was de oprichting van een Europees depositogarantiestelsel. Zo diende de Commissie onder andere de kosten na te gaan van een communautair depositogarantiefonds.97 Ten vijfde was de Commisie belast met een onderzoek naar de verrekening van tegoeden en schulden van de deposant. De Commissie kreeg de opdracht om het effect, de doeltreffendheid en de mogelijke vereisten van deze netto-tussenkomst te bestuderen. 98 Als voorlaatste topic voorziet de Richlijn van 2009 in een onderzoek naar de harmonisatie van de gedekte producten en deposanten. De Richtlijn van 2009 liet immers nog steeds toe dat bepaalde
94
Art. 1,7, a) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134-135. 95
Art. 1,7, b) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 135. 96
Art. 1,7 c) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 135. 97
Art. 1,7 d) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 135. 98
Art. 1,7 e) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134.
29
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming deposito’s en deposanten uitgesloten werden en bijna alle lidstaten maakten hier naarstig gebruik van. Deze grote uitsluitingen konden echter nefast zijn voor een snelle uitbetaling en dienden daarom opnieuw onderzocht te worden.99 Tot slot diende de Commissie ook een onderzoek te voeren naar de mogelijke oprichting van een noodfonds. Het grote voordeel van dit noodfonds zou zijn dat de consumenten een deel van hun geld vrijwel onmiddellijk zouden kunnen opvragen, waardoor de deposanten hun meest dringende en levensnoodzakelijke uitgaven kunnen verrichten. 100 59. VOORSTEL TOT NIEUWE DEPOSITOGARANTIERICHTLIJN – Op basis van bovenstaand onderzoek bracht de Commissie op 12 juli 2010 een nieuw voorstel tot Richtlijn uit. 101 Dit voorstel tot richtlijn is een aanvulling op de Richtlijn van 2009 en heeft tot doel de verschillen tussen de depositogarantiestelsels van de verschillende EER-lidstaten verder op te heffen.102 60. Een eerste vlak waarvoor het voorstel tot Richtlijn in harmonisatie voorziet is de dekking. In tegenstelling tot de vorige Richtlijnen, opteerde de Commissie voor een opname of uitsluiting van volledige categoriën van deposanten en deposito’s, omdat een onderscheid tussen bepaalde categorieën niet alleen duur, maar ook bijzonder tijdrovend is. Meer nog, in haar Verslag aan het Europees Parlement en de Raad argumenteerde de Commissie zelfs dat de kost om grote ondernemingen103 te identificeren (deze zijn nu immers uitgesloten) hoger geraamd wordt dan de voordelen die verwacht worden bij het behoeden van uitbetaling aan dergelijk laag aantal deposanten.104 Met betrekking tot de dekking werden op meerdere vlakken wijzigingen doorgevoerd, waarvan ik de belangrijkste 5 bespreek. Een eerste belangrijke wijziging bestaat erin dat de meeste discretionaire 99
Art. 1,7 f) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134. 100
Art. 1,7 g) Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 135. 101
Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 102
Dit blijkt ook letterlijk uit artikel 3, eerste lid van het Voorstel tot Richtlijn dat bepaalt dat er geen beletsel is voor een fusie van stelsels uit verschillende lidstaten; Advies van Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, Pb C. 323, 9. 103
Lees: ondernemingen die geen vereenvoudigde balans mogen opstellen.
104
Het aantal ondernemingen die geen vereenvoudigde balans mogen opstellen wordt geraamd op 1,3%.
30
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming uitsluitingen verplicht gesteld worden en geüniformiseerd worden. Het voorstel tot Richtlijn voorziet hierbij zowel in uitzonderingen met betrekking tot deposito’s 105 als in uitzonderingen met betrekking tot deposanten.106 Belangrijk is dat de vroegere uitzondering met betrekking tot grote ondernemingen hier niet langer voorzien wordt. Ten tweede, is de dekking van deposito’s niet langer valutagebonden, waardoor ook deposito’s in US dollar, Zwitserse franken en yen uitbetaald dienen te worden onder dit voorstel.107 Ten derde, werd in artikel 5,2 van het voorstel gehoor gegeven aan de vraag voor tijdelijk verhoogde balansen. Lidstaten kunnen op basis van dit artikel beslissen om deposito’s die voortvloeien uit onroerendgoedtransacties voor particuliere, niet-zakelijke doeleinden en deposito’s die verband houden met bijzondere gebeurtenissen in het leven (zoals een huwelijk, een echtscheiding, invaliditeit of overlijden van een deposant) te dekken boven de limiet van 100.000 euro. De balansen worden wel slechts tijdelijk verhoogd, waardoor de dekking beperkt is tot 12 maanden na de creditering van het bedrag / nadat dergelijke gebeurtenis heeft plaatsgevonden.108 Ten vierde werd de mogelijkheid tot verrekening van de vorderingen en de verplichtingen van de deposant afgeschaft en dit ook na faillissement. En tot slot voorziet het voorstel tot richtlijn ook definitief in de grens van 100.000 euro.109 De grens van 100.000 euro werd reeds ingesteld door de Richtlijn van 2009, maar aangezien door urgentie toen geen effectenbeoordeling uitgevoerd werd, voorzag artikel 1,3 in een voorwaarde. De nodige effectenbeoordeling vond naar aanleiding van dit
105
Art. 2, 1, a) van het voorstel tot Richtlijn bepaalt dat een instrument geen deposito is als (1) het bestaan ervan enkel en alleen aangetoond kan worden door een ander schuldbewijs dan een rekeningafschrift, (2) de hoofdsom ervan niet à pari terugbetaalbaar is of (3) als de hoofdsom ervan alleen à pari terugbetaalbaar is in het kader van een bepaalde garantie of regeling van de kredietinstelling of een derde. 106
Het gaat onder meer over overheidsinstanties, financiële instellingen en personen die geld witwassen. Art.4 voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 107
De uitbetaling vindt plaats in de munteenheid waarin de rekening is aangehouden. Voor een omzetting van euro naar de nationale munteenheid dient de wisselkoers van de dag waarop de Richtlijn in werking treedt toegepast te worden. Het afronden van bedragen is toegelaten.; Overweging 12 en artikel 5, 4 en 5 voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def; Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 4. 108
Artikel 5, lid 2 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def; Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 4. 109
Het voorstel tot Richtlijn bepaalt in haar art. 6, lid 6 dat dit bedrag om de 5 jaar getoetst moet worden door de Commissie en eventueel zelfs vroeger als er onvoorzienbare gebeurtenissen een eerdere toetsing noodzakelijk maken. Ook is het op basis van art. 6, lid 7 mogelijk om dit bedrag te indexeren op basis van de door de Commissie gepubliceerde consumentenindex.
31
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming voorstel wel plaats en deze maakte duidelijk dat de verhoging tot 100.000 euro gehandhaafd dient te worden. 110 61. Naast veranderingen met betrekking tot de dekking, voorziet het voorstel tot Richtlijn ook in een verdere verkorting van de uitbetalingtermijn. Op basis van dit voorstel tot Richtlijn zou de volledige uitbetaling moeten plaatsvinden binnen de 7 dagen (in plaats van 20 werkdagen zoals voorzien in de depositogarantierichtlijn van 2009). Er werd geopteerd voor een volledige uitbetaling en niet eerst een uitbetaling via een noodfonds, omdat er bij een gedeeltelijke betaling 2 keer betaald zou moeten worden waardoor de kosten veel groter zijn. Ook argumenteerde de Commissie dat een gedeeltelijke uitbetaling het idee zou kunnen wekken dat het depositogarantiefonds over onvoldoende middelen beschikt en hierdoor kan opnieuw gevaar ontstaat voor een bank run. Om een betaling binnen de voorziene uitbetalingstermijn mogelijk te maken voorziet het voorstel tot Richtlijn vooreerst in een uitzondering op deze termijn en ten tweede in een wijziging van de terugbetalingprocedure. De uitzondering betreft het geval waar de deposant geen rechthebbende is van de bedragen op rekening. In dit geval kunnen de lidstaten een langere terugbetalingstermijn bepalen met een bovengrens van 3 maanden. 111 De vernieuwde terugbetalingsprocedure berust op een verhoogde informatieverplichting tussen het depositogarantiestelsel en de kredietinstellingen. In tegenstelling tot de vorige Richtlijnen, dienen de deposanten in dit voorstel niet om de uitbetaling te verzoeken. De depositogarantiestelsels dienen rechtstreeks informatie in te winnen bij de kredietinstellingen, die verplicht zijn om de nodige informatie over deposito’s en deposanten te verstrekken van zodra het stelsel hierom verzoekt.112
110
De Commissie beriep zich hiervoor op volgende 4 elementen: 1) Vele lidstaten hebben de dekking van 100.000 euro reeds aangenomen, waardoor het verminderen van de dekking verwarrend zou zijn, 2) het verminderen van de dekking zou het vertrouwen van de deposanten opnieuw kunnen ondergraven, waardoor het risico op een bank run onnodig vergroot zou worden, 3) bij een vermindering kan het idee ontstaan dat de Europese Unie geen duidelijke visie, noch consequente globale strategie heeft en 4) de vaste dekking tot 100.000 euro is de optimale oplossing op het vlak doelmatigheid en kostenefficiëntie, daar zij de kosten voor de banken en deposanten niet onnodig verhooft en er toch voor zorgt dat 95% van de deposito’s volledig gedekt zijn. Bij een dekking van 200.000 euro zou dit slechts 2% meer zijn, waardoor een dekking tot 200.000 euro niet verantwoord is; Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def, 3. 111
Art. 7, lid 1 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def; Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def, 56. 112
Art. 3, lid 7, Art. 6, lid 5 en Art. 7, lid 2 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def.
32
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 62. Belangrijk is dat dit voorstel van Richtlijn voor het eerst ook voorziet in Europese bepalingen met betrekking tot de financiering van het depositogarantiestelsel. Hoewel de redactie van artikel 9 voor verbetering vatbaar is, voorziet het – mij inziens - in een doordacht 4-stapsmechanisme met betrekking tot de financieringsbronnen. Eerst en vooral dient er binnen de 10 jaar een solide reserve aangelegd te worden binnen het Fonds. Deze reserve moet worden gespijsd door een jaarlijkse bijdrage op 30 juni en een periodieke bijdrage van de deelnemers op 30 juni113, en dit tot de streefwaarde (1,5% van alle voor dekking door het depositogarnatiestelsels in aanmerking komende deposito’s114) bereikt is.115 Indien deze reserve echter niet voldoende is, zal beroep gedaan worden op de tweede financieringsbron. De tweede financieringbron houdt in dat de banken buitengewone bijdragen moeten betalen en dit tot maximum 0,5% van de in aanmerking komende deposito’s.116 In derde intantie voorziet het voorstel in de mogelijkheid om (binnen bepaalde voorwaarden) bij andere depositogarantiestelsels binnen de EU geld te lenen. Deze lening moet binnen de vijf jaar terugbetaald worden. De terugbetaling gebeurt aan de hand van bijkomende heffingen en een subrogatie in de rechten van de deposant tegen de failliete kredietinstelling.117 Indien voorgaande financieringsbronnen niet toereikend zijn kan beroep gedaan worden op het sluitstuk van dit 4-stapsmechanisme: de alternatieve financieringsregeling.118 Hierboven werd reeds verduidelijkt dat er steeds een reserve aangelegd moet worden binnen het depositogarantiestelsel. Het hoeft geen betoog dat dit geld goed besteed dient te worden en daarom bepaalt het voorstel tot Richtlijn ook waarvoor deze financiële middelen gebruikt mogen worden. Artikel 9, vijfde lid bepaalt (logischerwijs) dat dit geld in hoofdzaak gebruikt dient te worden voor de 113
Merk op dat er niet voorzien is in eenmalige toetredingskosten.
114
Art. 2, lid 1, h) voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 115
Wanneer de fiancieringscapacteit achterblijft bij de streefwaarde, wordt de betaling van de bijdragen in elk geval hervat tot de streefwaarde bereikt is. Bedragen de beschikbare financiële middelen minder dan twee derde van de streefwaarde, dan beloopt de periodieke bijdrage ten minste 0,25 % van de in aanmerking komende deposito’s. Merk op dat er een overgangstermijn van 10 jaar voorzien is om de streefwaarde te bereiken. Hierdoor zal het financieringsmechanisme slechts na 10 jaar operationeel worden. Art. 9, lid 1 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 116
Art. 9, lid 3 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 117
Art. 10 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 118
Art. 9, lid 6 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def.
33
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming uitbetaling van de deposanten, maar daarnaast kan het geld ook gebruikt worden voor de financiering van de overdracht van deposito’s aan de andere kredietinstellingen119 en voor het voorkomen van bankfaillissementen. Verder bepaalt overweging 23 van het voorstel ook dat het geld van een depositogarantiestelsel ook alleen belegd worden in activa met een lage risicograad. Opmerkelijk is dat hoewel het begrip ‘activa met een lage risicograad’ in de artikelen zelf gedefinieerd wordt120, nagelaten werd om ook deze bepaling in de artikelen op te nemen. Het laatste luik van de financiering in dit voorstel tot Richtlijn betreft de veelbesproken risicogewogen bijdrage. Naar aanleiding van het een onderzoek van de Commissie werd beslist om in de risicogewogen bijdrage als volgt te berekenen: eerst en vooral dient het door het depositogarantiestelsel te innen bedrag bepaald te worden (dit bedrag wordt berekend overeenkomstig de hierboven vermelde streefwaarde) en vervolgens moet dit bedrag verdeeld worden onder de kredietinstellingen die lid zijn van het depositogarantiestelsel. De verdeling onder de verschillende kredietinstellingen gebeurt op basis van het risico waaraan de kredietinstelling blootgesteld wordt, daarbij rekening houdende dat alle bedragen dienen te liggen tusen de 75 en de 200% van het bedrag dat door een bank met een gemiddeld risico betaald zou moeten worden. Het risicoprofiel van een bank wordt voor 75% berekend aan de hand van een reeks kernindicatoren die verplicht zijn voor elke lidstaat en voor 25% door een reeks aanvullende indicatoren die de lidstaten optioneel kunnen hanteren. Wat verstaan moet worden onder deze kernindicatoren en aanvullende indicatoren is terug te vinden in bijlage II van het voorstel tot Richtlijn. Deze slaan allemaal op de 4 courante risicoklassen: zijnde kapitaaltoereikendheid, kwaliteit van de activa, winstgevendheid en liquiditeit.121 63. Hoewel problemen met betrekking tot bijkantoren door dit voorstel tot Richtlijn nog niet volledig van de baan zijn, is dit voorstel voor de deposant reeds een belangrijke stap vooruit. Artikel 12 van het voorstel voorziet dat het depositogarantiestelsel van de lidstaat van ontvangst het enige contactpunt zal zijn voor de deposant van een bijkantoor in een andere lidstaat. Dit depositogarantiestelsel krijgt hierdoor niet alleen de taak om te communiceren met de deposant, ook zal dit stelsel instaan voor de uitbetaling, wat de situatie voor de deposant vereenvoudigd. Om deze taak als contactpersoon te kunnen vervullen verplicht het derde en vierde lid van artikel 12 de
119
Merk op dat de door het depositogarantiestelsel gedragen kosten hier niet hoger mogen liggen dan het bedrag van de gedekte deposito’s bij de betrokken financiële instelling. 120
e
art. 2, 1 lid, j) voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 121
Art. 11 voorstel tot Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def.
34
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming stelsels
om
elkaar
relevante
informatie
te
verstrekken
en
schriftelijke
samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten. 64.
Tot slot voorziet het voorstel, naast de verhoogde informatieplicht ten aanzien van het
depositogarantiestelsel, ook in een strengere informatieverplichting ten aanzien van deposanten. Op basis van artikel 14 rust op elke kredietinstellingen een verplichting om (potentiële en feitelijke) deposanten mee te delen of hun deposito gedekt is onder het depositogarantiestelsel, en zo ja welk stelsel hier van toepassing is. Bij potentiële deposanten dient dit te gebeuren voor het contract gesloten is aan de hand van een ondertekening van een informatieblad122 en bij feitelijke deposanten aan de hand van informatie op rekeningafschriften die bevestigen dat de deposito’s in aanmerking komen, verwijzen naar een bovenvermeld informatieblad en mededelen waar het te vinden is. Deze informatieoverdracht mag echter wel niet uitgebuit worden. In elk geval moet vermeden worden dat de kredietinstelling deze informatieoverdracht zal aanwenden als marketingstrategie en daarom dient de kredietinstelling zich bij reclame te beperken tot een verwijzing naar het depositogarantiestelsel. 65. Merk op dat de tekst die de Commissie op 12 juli 2010 redigeerde tot op heden (begin mei 2011) echter nog steeds een voorstel is. Opdat het voorstel uit zou monden in een Richtlijn is er nog goedkeuring vereist door de Raad van Ministers en het Europees Parlement.123 Deze goedkeuring wordt meestal voorafgegaan door een reeks adviezen en een uitvoerige bespreking en beoordeling door nationale en Europese politici.
124
In casu werd reeds advies ingewonnen bij de Europese
toezichthouder125 en de Europese Centrale Bank126. Het advies van de Europese toezichthouder beperkte zich hierbij tot de gegevensbeschermingsaspecten van het voorstel. Het advies van de Europese Centrale Bank bespreekt het volledige voorstel. Beide adviezen poneren weinig kritiek op het voorstel tot Richtlijn. De belangrijkste adviezen bestaan erin de kortere uitbetalingstermijn op de lange baan te schuiven (zodat eerst een evaluatieverslag over de haalbaarheid opgemaakt kan
122
Hiervoor dient de template van bijlage III van het voorstel tot Richtlijn gebruikt te worden.
123
Persbericht Europese Commise bij Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels: “Commissie stelt pakket voor om de consumentenbescherming te verbeteren en het vertrouwen in de financiële diensten te versterken”, 12 juli 2010, 1. 124
http://www.europa-nu.nl/id/vh7okz4tn6d0/wat_komt_er_aan#p1
125
Advies van Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, Pb C. 323, 9-10. 126
Advies van Europese Centrale Bank inzake een voorstel voor richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de depositogarantiestelsels (herschikking) en inzake het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van het Europees Parlement en de Raad inzake beleggerscompensatie-stelselsels, Pb C. 99, 1-8.
35
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming worden) en de berekeningsmethode voor de risicogewogen bijdrage nog gedetailleerder uit te werken. 66. VOORSTEL TOT NIEUWE BELEGGERSCOMPENSATIERICHTLIJN – Naar aanleiding van talrijke klachten van beleggers met betrekking tot de dekking van beleggerscompensatie, de financiering van het beleggerscompensatiestelsel en de vertraging in het verkrijgen van compensatie127 stelde de Commissie in 2010 een voorstel tot beleggercompensatierichtlijn op.128 Het voorstel tot Richtlijn wijzigt de bestaande beleggerscompensatierichtlijn van 1997 op verschillende vlakken, waarvan ik hieronder de belangrijkste bespreek. 67. Een eerste belangrijke wijziging bestaat in de uitbreiding van de dekking. Deze uitbreiding bestaat uit 2 componenten: (i) de gedekte tegoeden/beleggers en (ii) het niveau van de compensatie. De wijzigingen met betrekking de eerste component (de gedekte tegoeden) vloeien voornamelijk voort uit de verandering van de Richtlijn beleggingsdiensten door de Richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID). Deze wetswijziging zorgde ervoor dat veel bepalingen van de beleggerscompensatierichtlijn van 1997 niet meer afgestemd waren op de huidige wetgeving en hier diende verandering in gebracht te worden. Een update van de gedekte tegoeden en beleggers is niet alleen terug te vinden in de uitbreiding tot alle beleggingsdiensten en activiteiten die onder de MiFID vallen; ook past het voorstel de classificatie van de als professional te beschouwen klanten aan ingevolge de MiFID-definitie.129 Ten derde voorziet het voorstel tot Richtlijn ook in een uitbreiding tot de derde-bewaargever. Ingevolge de MiFID-richtlijn konden de financiële instrumenten ook aangehouden worden bij een derde-bewaargever, maar de beleggerscompensatierichtlijn van 1997 was hier niet op voorzien. Onder de Richtlijn van 1997 waren beleggers immers alleen gedekt voor de financiële instrumenten die door de beleggingsonderneming verloren zijn gegaan om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van een beleggersonderneming en dit gaf aanleiding tot problemen.130 Het voorstel tot Richtlijn komt tegemoet aan deze lacune en bepaalt dat
127
Persbericht Europese Commise bij Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels: “Commissie stelt pakket voor om de consumenten-bescherming te verbeteren en het vertrouwen in de financiële diensten te versterken”, 12 juli 2010, 3. 128
Voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def. 129
De lijst van de professionele en intitutionele beleggers van de Richtlijn van 1997 was immers niet aangepast MiFID-richtlijn. 130
De Madoff-beleggingsfraudezaak van 2008 is een recent voorbeeld hiervan. Persbericht Europese Commise bij Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels: “Commissie stelt pakket voor om de consumenten-bescherming te verbeteren en het vertrouwen in de financiële diensten te versterken”, 12 juli 2010, 4.
36
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming beleggers ook compensatie kunnen verkrijgen wanneer financiële instrumenten niet teruggeven kunnen worden door het faillissement van een derde-bewaarder.131 Hoewel de veranderingen met betrekking tot de gedekte tegoeden en beleggers dus voornamelijk terug te brengen zijn tot de invoering van de MiFID-richtlijn, gaat deze redenering niet voor alle uitbreidingen op. De maatregel die houders van een recht van deelneming in een instelling voor beheer van collectieve beleggingen in effecten (icbe) compensatie biedt bij faillissement van de icbe-depositaris of –subbewaarder, de maatregel die een verplichte dekking voorschrijft voor gelden in andere valuta’s dan die van de lidstaten132 en de maatregel die voorziet in een uitzondering voor personen die strafrechtelijk veroordeeld zijn tot het witwassen van geld en personen die zich schuldig gemaakt hebben aan handel met voorwetenschap en marktmanipulatie staan hier volledig los van. Om rekening te houden met inflatie in de Europese Unie en om het niveau van dekking beter af te stemmen op de gemiddelde waarde van de beleggingen die door retailklanten in de EU aangehouden worden, werd het niveau van compensatie in het voorstel tot Richtlijn verhoogd van 20.000 euro naar 50.000 euro.133 Merk op dat deze 50.000 euro nog steeds minder is dan de 100.000 euro die het voorstel tot depositogarantierichtlijn voorziet. Hierdoor kan twijfel ontstaan over de vraag onder welk garantiestelsel de gelden vallen die in het kader van het verrichten van beleggingsdiensten bij de bank aangehouden zijn. Het voorstel beleggerscompensatierichtlijn lost dit conflict op en specifieert dat bij twijfelgevallen de belegger op grond van het depositograntiestelsel gecompenseerd dient te worden. 68.
Een tweede belangrijk topic in de beleggerscompensatierichtlijn is de financiering.134 De
financieringsmethode waarin het voorstel tot beleggerscompensatierichtlijn voorziet loopt vrij gelijk met het stapsmechanisme van het voorstel tot depositogarantierichtlijn. Net zoals in het voorstel tot depositogarantierichtlijn zal gewerkt worden in verschillende lagen waar de volgende financieringsbron slechts aangesproken wordt als de vorige is uitgeput. In eerste instantie zullen de marktdeelnemers hiervoor bijdragen moeten storten in een fonds, en dit tot een minimumstreefwaarde bereikt wordt. Volstaat dit niet, dan zal achtereenvolgens beroep gedaan 131
Het voorstel voert echter geen dekking in voor het geval waar door een beleggingsonderneming gelden gedeponeerd worden, daar de MiFID een zeer strikte lijst opneemt van instellingen waar gelden van cliënten mogen worden gedeponeerd. 132
In de beleggerscompensatierichtlijn van 1997 hadden de lidstaten de mogelijkheid om gelden in andere valuata uit te sluiten van de dekking door het compensatiestelsel. 133
Lidstaten die bij het uitvaardigen van de Richtlijn een hoger compensatieniveau kennen, hebben een termijn van 3 jaar om zich aan te passen aan het dekkingsniveau. (de grandfathering clause) 134
Art. 4bis voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def.
37
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming worden op het invorderen van extra bijdragen (bij de gedekte entiteiten) en het opnemen van kredieten bij andere compensatiestelsels.135 Hiernaast dient ook gezorgd te worden voor andere gediversifieerde financieringsbronnen. 69. Ten derde voorziet het Commissievoorstel - door de wijziging van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn van 1997 - ook in een beperking van de medeverzekering. Deze wijziging zorgt ervoor dat cliënten niet langer een deel van het verlies moeten dragen indien er zich bij de onderneming fraude of andere problemen met de systemen of beschermingsmaatregelen van de onderneming voordoen. 70.
Daar het onder de huidige wetgeving soms jaren kan duren voordat de beleggers enige
compensatie verkrijgen136, voorziet het voorstel tot Richtlijn in een in een versnelde compensatie137. De belangrijkste wijziging bestaat erin dat er in het Commissievoorstel voorzien wordt in 2 mogelijke maximumtermijnen voor uitbetaling. In principe wordt nog steeds zo snel mogelijk (en ten laatste 3 maanden nadat de geldigheid en het bedrag van de vordering zijn vastgesteld138) het volledige bedrag uitbetaald, maar als dit niet gebeurt binnen een bepaalde periode voorziet het Commissievoorstel
in
een
achterpoortje.
Vanaf
het
moment
dat
een
bepaalde
terugbetalingstermijn139 overschreden is, dient immers een voorlopige uitbetaling uitbetaling te gebeuren
140
en dit ongeacht of de vordering geverifieerd is of niet. Hierdoor worden lange
wachttijden vermeden en kunnen de beleggers (althans voor een deel) spoedig over hun geld beschikken. Dat er een voorlopige uitbetaling zou plaatsvinden betekent evenwel niet dat er geen verificatie van de geldigheid en het bedrag van de vorderingen meer plaatsvindt. Voor de uitbetaling van het saldo zou het wachten op deze verificatie nog altijd noodzakelijk141 zijn en wanneer uit deze verificatie zou blijken dat de vordering ongegrond was zal het voorlopig uitbetaalde bedrag ook gerecupereerd worden. 135
Merk op dat deze solidariteit tussen de nationale stelsels natuurlijk wel aan voorwaarden onderworpen is. Zo moet de lening binnen de 5 jaar na het verzoek terugbetaald worden. Voor verdere uitwerking zie art. 4 ter voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def. 136
De voorziene terugbetalingstermijn van 3 maanden begint in de huidige Richtlijn pas te lopen vanaf het moment waarop de geldigheid en het bedrag van de vordering zijn vastgesteld. 137
Art. 2 en 9, lid 2 voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def. 138
In uitzonderlijke gevallen zou een compensatiestelsel de bevoegde autoriteiten wel kunnen verzoeken om deze termijn te verlengen, en dit maximum voor 3 maanden. 139
9 maanden na de in artikel 2, lid 2 of lid 2 ter bedoelde vaststelling of beslissing heeft plaatsgevonden.
140
De voorlopige uitbetaling betreft één derde van de geschatte waarde van de vordering.
141
Het volledige bedrag dient uitbetaald te zijn binnen de 3 maanden nadat de geldigheid en het bedrag van de vordering zijn vastgesteld.
38
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Voorts zou een inwerkingtreding het Commissievoorstel er ook voor zorgen dat de bevoegde authoriteit binnen de 3 maanden moet vaststellen of een onderneming in staat is haar verplichtingen ten aanzien van de beleggers na te komen. 71.
Een laatste belangrijk item van het Commissievoorstel betreft een uitbreiding van de
informatieverstrekking aan de beleggers142. Beleggingsondernemingen hebben (op grond van het voorstel) de verplichting om zowel de potentiële als feitelijke beleggers te informeren over het toepasselijke beleggerscompensatiestelsel143, het gedekte bedrag en de dekking. Daarnaast dienen ook de icbe-beheerders in duidelijke en eenvoudige bewoordingen informatie te verstrekken over wat daadwerkelijk gedekt wordt door de stelsels. 72. BESCHERMING VOOR VERZEKERINGEN – Hoewel voor rekeninghouders en beleggers reeds in de jaren ’90 Europese regelgeving opgemaakt werd, vond voor de verzekeringssector nog altijd geen harmonisatie plaats van de beschermingsstelsels. Slechts 12 van de 30 EU/EER-lidstaten beschikten in 2010 over één of andere vorm van garantiestelsel en hierdoor waren ongeveer 26% van alle levensverzekeringen en 56% van alle niet-levensverzekeringen onbeschermd. 144 73. Beseffende dat het gebrek aan harmonisering problemen met zich meebrengt145 richtte de Commissie in 2001 een werkgroep op om de piste van een garantieregeling voor de verzekeringssector te onderzoeken, maar deze werkgroep maakte geen ontwerp tot garantieregeling op. Hoewel de werkgroep in haar laatste vergadering (eind 2005) met meerderheid van stemmen pleitte voor een Europese coördinatie was er immers geen consensus bereikt over de omvang en de inhoud ervan. Hierdoor werd de opmaak van een garantiestelsel op de lange baan geschoven.146
142
Art. 10, lid 1 voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def. 143
Indien geen conpensatie geldt in hoofde van het compensatiefonds moet dit meegedeeld worden.
144
Volgende landen beschikken over een beschermingsstelsel: Bulgarije, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Letland, Malta, Noorwegen, Polen, Roemenië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370,2; Memo Europese Commissie, “Insurance Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 1; http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/guarantee_en.htm. 145
Het gebrek aan harmonisering zorgt ervoor dat het dekkingsniveau en de financieringswijze van de verschillende stelsels sterk uiteenloopt en hierdoor wordt het vertrouwen van de verzekerden ondermijnd. Ook leiden de verscheidene regels tot een verstoring van de grensoverschrijdende competitie. Memo Europese Commissie, “Insurance Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 1-2. 146
http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/guarantee_en.htm
39
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 74. Naar aanleiding van de recente financiële onrust kwam de nood aan bescherming terug in de kijker te staan en de Europese Commissie verklaarde in haar mededeling van 4 maart 2009147 dat ze de adequaatheid van een garantiestelsel in de verzekeringssector opnieuw zou onderzoeken en een gepast wetgevend voorstel zou doen. Deze belofte gaf aanleiding tot de opmaak van het witboek betreffende verzekeringsgarantiestelsels.148 Het witboek bouwt voort op het werk van bovenvermelde werkgroep, de bevindingen van het Oxera-rapport, het werk van de CEIOPS149, een voorafgaande raadpleging en informeel overleg met de belanghebbenden150 en dient beschouwd te worden als een voorloper op het ontwerp tot Richtlijn. In dit witboek zette de Commissie strategisch uiteen hoe ze de verzekeringsgarantie wenst te bereiken en hierdoor hoopte ze dan reacties te krijgen uit het Europese veld (voor 31 november 2010 moesten alle meningen medegedeeld worden151). Dankzij de opmaak van dit witboek kunnen reacties reeds bij de opmaak van een voorstel meegewogen worden en heeft een voorstel dus meer kans tot slagen.152 Concreet stelde de Commissie in haar Witboek van 2010 voor om een Richtlijn153 uit te vaardigen die alle lidstaten verplicht om een beschermingsstelsel in te voeren die natuurlijke personen en bepaalde aangewezen rechtspersonen uitbetaalt wanneer hun verzekeraar niet meer in staat zou zijn om zijn contractuele verbintenis na te komen. Zowel levensverzekeringen als de niet-levensverzekeringen154 moeten volgens de Commissie gedekt worden. Wat de financiering betreft stelde de Commissie voor om te vertrekken van een ex ante financiering waar verzekeraars bijdragen zouden moeten betalen analoog hun risicoprofiel. Indien deze bijdragen niet zouden volstaan, zou aanvullend beroep kunnen
147
Mededeling van de Europese voorjaarsraad: “Op weg naar Europees herstel”, COM(2009) 114 def., 7.
148
Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370.
149
Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors. Merk op dat dit comité met ingang van 1 januari 2011 vervangen werd door ‘the European Insurance and Occupational Pensions Authority’ (EIOPA). https://eiopa.europa.eu/ 150
http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/guarantee_en.htm
151
Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370, 13.
152
http://www.europa-nu.nl/id/vh7dpuqg98yo/witboek
153
De commissie verkoos een Richtlijn omdat deze juridisch bindend is, maar de lidstaten bij de omzetting toch de ruimte geeft om vrij hun methode en vorm te kiezen. Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370, 8. 154
Het witboek voorziet echter niet in een dekking voor herverzekering en pensioenfondsen zoals gedefinieerd in de Richtlijn 2003/4/EG en ook de motorrijtuigenverzekering dient volgens de Commissie niet onder het garantiestelsel te vallen. De lidstaten zouden wel vrij zijn om deze dekking uit te breiden, daar het witboek spreekt over een minimunharmonisatie. Memo Europese Commissie, “Insurance Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 2.
40
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming gedaan worden op ex post financiering. Tot slot voorziet het Witboek, met betrekking tot bijkantoren die in een andere lidstaat gevestigd zijn dan hun hoofdkantoor, ook in een afweging van een dekking door het stelsel in het thuisland en deze door het stelsel van het vestigingsland. De Commissie beslechtte deze afweging in het voordeel van het ‘home country principle’.155 75. Tot op heden - mei 2011 – werd door de Commissie nog geen voorstel tot Richtlijn uitgevaardigd voor de verzekeringssector, maar als alles goed loopt mag later dit jaar wel een voorstel tot Richtlijn verwacht worden.156
2.3.B. BELGIË 76.
België kende reeds jaren voor de invoering van Europese regelgeving een vorm van
depositobescherming. Naar aanleiding van verschillende gebeurtenissen en de noodzakelijke omzetting van de verschillende Europese Richtlijnen werden de regels wel verder uitgediept een aangepast. Hieronder bespreek ik kort de evolutie van de Belgische wetgeving. 77.
VOOR DE JAREN ’70 -
Voor de jaren ’70 kende de Belgische rechtsorde geen
depositobeschermingsstelsel. De bescherming van de spaarder situeerde zich hier voornamelijk in de fase voor het faillissement. In plaats van tussen te komen in geval van faillissement, zorgde de wetgever ervoor dat faillissementen ten alle tijde voorkomen werden. Niet alleen voerde de Belgische wetgever daarom in 1932 een verbod op gemengde banken157 in, ook zorgde zij voor een sterk prudentieel toezicht ter behoud van de solvabiliteit van de kredietinstellingen.158 Het sluitstuk van de wetgevende maatregelen kan teruggevonden worden in de oprichting van een Herdiscontrerings- en Waarborginstituut159 (HWI) en de Bemiddellingscomissie160 (in het jaar 1935).
155
Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370, 8-12.
156
Memo Europese Commissie, “Insurance Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 4.
157
Door het verbod van 22 augustus 1934 dienden banken zich op te splitsen in enerzijds een depositobank (die geen deelnemingen heeft in de industriële ondernemingen of handelsvenootschappen ) en anderzijds een portefeuillemaatschappij (die dergelijke deelnemingen zou verwerven en beheren); KB nr. 2 van 22 augustus 1934; H. DE MUYNCK, Bank- en beurswezen in België, Gent, Academia Press, 2009, 27. 158
In 1934 werd het Centraal Bureau voor de Kleine Spaarders opgericht dat gelast was met de controle op de private spaarkassen. Wet 7 december 1934 tot instelling van een Centraal Bureau voor de kleine spaarders, BS 8 december 1934, 6480. 159
KB nr. 175 van 13 juni 1935 houdende instelling van een Herdisconterings- en Waarborginstituut, BS 14 juni, 3856; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18. (www.heinonline.org) 160
Art. 35 KB nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, BS 10 juli 1935, 4362.
41
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Dit Herdisconterings- en Waarborginstituut werd opgericht om liquiditeitssteun te bieden aan financiële instellingen in moeilijkheden en samen met de Bankcommissie zorgde deze ook voor de overname of sanering van banken in moeilijkheden. De preventieve aanpak die de wetgever hanteerde wierp zijn vruchten af. In de periode van 1945 tot 1975 kende de Belgische banksector geen enkel faillissement.161 78. JAREN ’70: DE EERSTE FORMELE DEPOSITOBESCHERMING – In de context van de economische en financiële wereldcrisis van de jaren ’70 werd in 1975 een Buitengewoon Interventiereserve opgericht bij het Herdisconterings- en Waarborginstituut. Dit Bijzonder Beschermingsfonds werd opgericht op basis van een overeenkomst tussen het H.W.I. en de meerderheid van de banken en spaarkassen. In deze overeenkomst verbonden de financiële instellingen zich ertoe om (via het Bijzonder Beschermingsfonds) tot 3 miljard BEF162 tussen te komen om deelnemende instellingen met liquiditeits- of solvabiliteitsmoeilijkheden te hulp te komen. Het Bijzonder Beschermingsfonds werd gespijsd door bijdragen van de deelnemende banken en spaarkassen. Merk op dat het belang van de overeenkomst van 1975 wel genuanceerd dient te worden. Vooreerst werd de eerste tranche van 500.000 BEF163 nog steeds gedragen door de eigen middelen van het Herdisconterings- en Waarborgfonds en ten tweede was er nog een (te) grote vrijheid. Deze vrijheid situeerde zich op twee vlakken. Vooreerst waren de banken en spaarkassen niet verplicht om deel te nemen aan deze regeling en ten tweede hadden de deposanten ook geen subjectief recht op tussenkomst. Elke interventie was afhankelijk van een beslissing door het HWI dat discretionair de modaliteiten van terugbetaling kon vastleggen. Willekeur was hierbij echter wel uit den boze.164 79. Hoewel er tussen 1975 en 1984 verschillende succesvolle (preventieve en curatieve) interventies waren165 kwam de bescherming door het Bijzondere Beschermingsfonds toch onder vuur te liggen. Niet alleen gaf de toen geldende regelgeving aanleiding tot verschillende rechtzaken met betrekking
161
H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 129–137; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 278, 279 en 333. 162
Of 74.368.057, 43 euro
163
Of 12.394.676, 24 euro
164
BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 7; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 279; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18. (www.heinonline.org). 165
In deze periode werd de volledige 500 miljoen BEF (of 12.394. 676, 24 euro) opgebruikt en kwam het Bijzonder Beschermingfonds tussen voor 1, 4 miljard BEF (of 34.705.093,47 euro).
42
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming tot de bevoegdheid van het HWI166, de modaliteiten van terugbetaling en de uitsluiting van de betaling167; ook waren bepaalde kleinere banken niet tevreden. Met deze zwaktes in het achterhoofd werd in 1984 nagelaten bovenstaande overeenkomst (die gesloten werd voor een duur van 5 jaar) te verlengen.168 80. 1985: ONSTAAN VAN EEN SUBJECTIEF RECHT OP UITBETALING – Hoewel kritiek geuit werd op het vorige depositogarantiestelsel bleven de financiële instellingen zich wel bewust van het feit dat er nood was aan een veiligheidsnet. Dit besef gaf aanleiding tot de depositogarantieregeling van 1985. Het depositogarantiestelsel van 1985 werd uitgebouwd aan de hand van 2 met het HWI gesloten protocollen: een protocol met de Vereniging van Private Spaarkassen en een protocol met de Belgische Vereniging van Banken. 169 81. Hoewel de protocollen zowel de preventieve170 als de curatieve tussenkomst gestructureerder uitwerken, vinden de voornaamste veranderingen plaats binnen de curatieve tussenkomst. Artikel 2 van de protocollen vat de tussenkomst door het depositogarantiestelsel goed samen. Dit artikel bepaalt het volgende: ‘in geval van faillissement of gerechtelijk akkoord van een bank of van een spaarkas (i) die zich bij dit protocol heeft aangesloten, betaalt het Instituut, (ii) binnen de grenzen van het beschikbare bedrag van het Fonds (...) (iii) onder de voorwaarden die in deze sectie zijn bepaald,
166
Hierbij werd opgeworpen dat de interventie ten aanzien van de deposanten buiten het maatschappelijk doel van het H.W.I. viel, aangezien de taak van het H.W.I. erin bestond om bijstand te verlenen aan de banken en niet aan de deposanten. Het Hof van Cassatie trad deze stelling niet bij. 167
Beweerd werd dat er geen onderscheid gemaakt mocht worden tussen de verschillende valuta omdat er een gelijkheid van gebruikers van de openbare dienst is. Ook hier was het Hof van Cassatie het niet eens. Cassatie oordeelde dat de regel van gelijkheid van burgers niet uitsluit dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende deposanten. Zolang een rechtvaardiging voorligt, is een onderscheid toegelaten. 168
BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 7-8; BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, Bescherming van deposito’s en financiële instrumenten: 10 vragen over het nieuwe systeem, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1999, 7; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 279 - 280. 169
BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 9; BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, Bescherming van deposito’s en financiële instrumenten: 10 vragen over het nieuwe systeem, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1999, 7. 170
Het protocol bepaalt dat een preventieve aanpak aangewezen is wanneer deze minder duur is dan een rechtstreekse uitbetaling of wanneer het algemeen belang van het financieel stelsel hierom vraagt. Er werd éénmaal preventief opgetreden in deze periode ter begeleiding van de vereffening van de spaarbank Minerve. M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 282.
43
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming de houders van gelddeposito’s, kasbons en obligaties in Belgische frank terug.’ 171 Uit dit artikel zijn 3 belangrijke elementen te weerhouden die ik hierboven reeds genummerd heb. Eerst en vooral dient opgemerkt te worden dat - hoewel deze protocollen voorzagen in een subjectief recht op uitbetaling – de deelname aan het depositogarantiestelsel nog altijd vrijwillig was. Deze vrijheid kende echter wel geen grote implicaties. Alle in België gevestigde banken en spaarkassen waren aangesloten bij het depositobeschermingsfonds en vanaf 1992 waren ook alle ondernemingen die onder de Wet vielen aangesloten.172 Ten tweede werd binnen dit depositogarantiestelsel alleen uitbetaald binnen de beschikbare middelen van het fonds. In tegenstelling tot de vorige regeling, werd het fonds hier gespijsd door een jaarlijkse voorafname van 0,20% op de deposito’s, kasbons en obligaties in Belgische frank die deze instelling ophaalde bij het publiek. Als deze bijdragen niet toereikend waren om alle gerechtigden uit te betalen, werd het prorata-beginsel toegepast. Merk op dat de aangesloten instellingen en de aangesloten privéspaarbanken elk over een afzonderlijk fonds beschikten. Een laatste belangrijk gegeven is dat het protocol de voorwaarden van de uitbetaling vastlegde. Een uitbetaling diende in elk geval beperkt te blijven tot deposito’s in Belgische frank en dit tot maximum 500.000 BEF173 per spaarder. Verder voorzagen de protocollen ook in de uitsluiting van bepaalde spaarders. De uitsluiting kon hierbij zowel haar grondslag vinden in het aard van een tegoed (bvb. buitenlandse valuta, tegoeden tegen preferentiële vergoeding, achtergestelde schuldvorderingen) als in de persoon van de schuldeiser (bvb. omdat de schuldeiser een bestuurder of betekenisvolle aandeelhouder is van een gefailleerde instelling, een andere financiële instelling,...).174 82. 1988: DERDE PROTOCOL- In 1988 werd een derde protocol ondertekend met de Nationale Kas voor het Beroepskrediet. Het protocol steunde op dezelfde tegemoetkomingsbeginselen als bovenstaande 2 protocollen en zorgde ervoor dat de deposito’s bij verenigingen voor beroepskrediet
171
BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 9-10; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18. (www.heinonline.org) 172
Zelfs Belgische bijkantoren van buitenlandse instellingen waren aangesloten. M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 282; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18. (www.heinonline.org) 173
12.394, 68 euro
174
BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 10; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 281-282; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18. (www.heinonline.org)
44
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming die erkend waren door de Nationale Kas voor het Beroepskrediet gedekt werden.175 83. BEURSVENNOOTSCHAPPEN: DE WET VAN 4 DECEMBER 1990 – Daar waar voor banken, spaarkassen en verenigingen voor beroepskrediet gekozen werd om de beschermingsregeling in te voeren aan de hand van een privaatrechtelijke conventie (protocol), werd voor beursvennootschappen gekozen om dit te doen aan de hand van een Wet. Artikel 60 tot 64 van de Wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten voerde een beschermingsstelsel in voor beursvennootschappen.
176
De Wet van 1990 legde echter alleen de grote beginselen van de
bescherming vast. Voor een verdere uitwerking van de modaliteiten moest beroep gedaan worden op een Algemeen Reglement. 84. VERPLICHTE AANSLUITING VOOR KREDIETINSTELLINGEN: WET 17 JUNI 1991 – Hierboven werd reeds vermeld dat de aansluiting bij het depositogarantiestelsel in de jaren ’80 nog steeds vrijwillig was. Zowel de Wet van 17 juni 1991 177 als de Wet van 22 maart 1993178 probeerden hier verandering in te brengen, maar de Koning bleef in gebreke om de inwerkingstreding van deze bepalingen te regelen.179 85. OMZETTING DEPOSITOGARANTIERICHTLIJN VAN 1994 – De Richtlijn van 1994 zorgde ervoor dat de wetgever in 1994 genoodzaakt was om nieuwe wetgevende maatregelen te nemen. De wetgever zette deze Richtlijn om in de Wet van 23 december 1994180 en zorgde er op deze manier voor dat het depositobeschermingsstelsel bij kredietinstellingen voor het eerst een wettelijke basis kreeg in artikel 110 tot 110sexies van de Bankwet. Hieronder bespreek ik kort de belangrijkste wijzigingen die deze omzetting met zich meebracht. Vooreerst uniformiseerde de Wet van 23 december 1994 de regelen voor alle kredietinstellingen. 175
Ontwerp van wet inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen, Parl.St. Senaat 1994-
95, nr. 1243-1, 2. 176
Wet 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, BS 22 december 1990, 23 800.
177
Deze Wet verplichtte alle openbare en particuliere kredietinstellingen om aan te sluiten bij de depositobeschermingsregelen. Wet 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële venootschappen, BS 9 juli 1991, 15 257. 178
De Wet van 22 maart 1993 is de omzetting van de Tweede bankrichtlijn. De wetgever zag de verplichte toetreding hier als één der voorwaarden tot het verkrijgen van een bankvergunning . Wet 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen, BS 19 april 1993, 8 650. 179
M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 282-283. 180
Wet 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen, BS 13 januari 1995, 645.
45
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Waar vroeger een protocol bestond voor de banken, één voor de spaarbanken en één voor de kredietverenigingen die erkend waren door de Nationale Kas voor Beroepskrediet
zorgde de
omzetting van de Richtlijn ervoor dat deze nu allemaal onder dezelfde regeling vallen. Deze nieuwe regeling treft eveneens de openbare instellingen181.182 Ten tweede was het, ondanks vorige pogingen, ook deze omzettingswet die de verplichte deelname aan het depositogarantiestelsel doorvoerde voor kredietinstellingen. Kredietinstellingen waren vanaf 1 januari 1995 verplicht om te mee te participeren aan het depositogarantiestelsel en moesten in het kader hiervan ook bijdragen storten. 183 Ten derde was er ook een forse verandering in de gestipuleerde bijdragen en dekking. In tegenstelling tot de protocollen waren de bijdragen (van 0,2% van de tegoeden die in aanmerking kwamen voor terugbetaling) noch beperkt in de tijd, noch was er een bovengrens voorzien. In de omzettingswet stond de bescherming van de spaarder centraal, maar hierin diende niet overdreven te worden. Indien er genoeg geld beschikbaar was in het fonds, mocht een instelling haar bijdrage stopzetten van zodra haar totale individuele bijdrage aan het fonds 0,5% van haar tegoeden die voor terugbetaling in aanmerking komen bedraagt. Was er echter niet genoeg geld aanwezig in het fonds om alle gerechtigde deposanten tot 20.000 ECU184 te dekken dan dienden (tot 0,04% van die tegoeden) aanvullende bijdragen betaald te worden. De uitbreiding van de dekking tot 20.000 ECU waarover in de vorige zin sprake is, was niet de enige uitbreiding van de dekkingsgrens. In tegenstelling tot de Protocollen voorziet de omzettingswet niet in een uitzondering voor alle buitenlandse valuta; ook tegoeden in munten van lidstaten van de Europese Gemeenschap en in ECU werden hier gedekt (tegoeden in andere valuta niet). Merk op dat de Belgische wetgever bij de omzetting van de Richtlijn milder was dan nodig. De Belgische wetgever maakte bij de omzetting geen gebruik van haar mogelijkheid om een mede-verzekering in te voeren en de wet voorzag ook in de dekking van kasbons, obligaties en andere schuldbewijzen indien deze op naam zijn of in open
181
Merk op dat artikel 248 van de Wet van 17 juni 1991 voorzag in een beschermingsregeling voor de openbare kredietinstellingen, maar deze werd nooit ten uitvoer gelegd. Daar deze openbare instellingen hiervoor nog geen depositobescherming genoten, werd voor openbare kredietinstellingen in een overgangsregime voorzien. Voor een bespreking van dit overgangsregime zie: BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 20-21. 182
Jaarverslag CBF 1994-1995, 34; M. TISON, “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 300; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 19. (www.heinonline.org) 183
A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18-19. (www.heinonline.org) 184
Tot eind 1999 was dit echter wel nog 15 000 ECU.
46
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming bewaargeving gehouden worden bij de uitgevende bank of de instelling die zij aanstelt.185 De Richtlijn verplicht deze dekking niet.186 Tot slot werd door de Wet van 23 december 1994 voor het eerst voorzien in een regeling voor de in België gevestigde bijkantoren (van buitenlandse kredietinstellingen). Daar de ingevoerde regelgeving louter een omzetting is van de Europese Richtlijn, verwijs ik wat betreft de regelgeving naar de hierboven besproken regels. Opmerkelijk is wel dat verscheidende Europese bijkantoren gebruik maakten van hun recht om aan te sluiten bij het Belgische depositogarantiestelsel. Ook alle extracommunautaire bijkantoren traden toe tot de Belgische depositobeschermingsregeling. Deze laatste toetreding beruste echter wel niet op een vrije keuze, maar werd noodzakelijk omdat hun buitenlandse stelsels enkel tegemoetkoming verleenden op hun grondgebied of voor tegoeden in hun nationale munt. 187 86. Hoewel in bovenstaande bespreking misschien de indruk gewekt werd dat de omzettingswet alle modaliteiten van de uitbetaling vastlegde is dit alles behalve waar. De omzettingswet van 1994 beperkte zich tot die aspecten die door de onderhandelaars werden gekozen en die conform een correcte omzetting van de Richtlijn wettelijk geregeld moesten worden. Voor andere aspecten diende beroep gedaan te worden op het Protocol van 4 januari 1995 tussen de kredietinstellingen188 en het HWI. 189 87. INFORMATIEVERSTREKKING: KB 24 JANUARI 1995 - Omdat deposanten zouden beseffen dat er een depositogarantiestelsel bestaat en de grenzen hiervan zouden kennen, werd bij KB190 informatieverplichting ingevoerd. Meer concreet, dienden kredietinstellingen hun deposanten mee
185
Indien de effecten minder dan één maand voor de deficiëntie op naam zijn gesteld of in open bewaargeving gegeven werden, kan de houder wel alleen dekking genieten indien deze bewijst ter goeder trouw gehandeld te hebben. De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 18. 186
Jaarverslag CBF 1994-1995, 34-35; BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 18-19; M. TISON, “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 300; A. BRUYNEEL en A. MILLER, “Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 19. (www.heinonline.org) 187
Jaarverslag CBF 1994-1995, 35.
188
Meer bepaald: de Belgische vereniging der Banken, de NKBK en een aantal niet bij de Vereniging der Banken aangesloten spaarbanken. 189
Ontwerp van wet inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen, Parl.St. Senaat 199495, nr. 1243-1, 3; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 283-336. 190
KB 24 januari 1995 betreffende de informatieverstrekking aan deposanten over de bescherming van de deposito’s bij de kredietinstellingen, BS 7 februari 1995, 2 693.
47
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming te delen welke depositobeschermingsregeling van toepassing was. 88. OMZETTING BELEGGERSCOMPENSATIERICHTLIJN VAN 1997 – Enkele jaren na de omzetting van de depositogarantierichtlijn, drong ook de omzetting van de beleggerscompensatierichtlijn zich op. De omzetting van deze beleggerscompensatierichtlijn gebeurde bij Wet van 17 december 1998.191 89. Naar aanleiding van deze omzetting werd een Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten opgericht. Deze nieuwe openbare instelling was een samensmelting van het depositogarantiestelsel
van
kredietinstellingen
(HWI)
en
beursvennootschappen; die hierdoor beide ontbonden werden. fusioneerden
ontstond
(voor
het
eerst)
een
eengemaakte
het 192
interventiefonds
van
Doordat beide fondsen
beschermingsregeling
voor
kredietinstellingen, beursvennootschappen en vennootschappen voor vermogensbeheer naar Belgisch recht. Niettemin diende voor de uitbetaling en de financiering wel nog een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende categorieën van financiële instellingen. Deposito’s en financiële instrumenten werden bijvoorbeeld elk gedekt tot 20.000 euro.193 90. De eenmaking van de stelsels werd doorgetrokken in de protocollen. In 1999 werd een nieuw Protocol ondertekend tussen het Fonds enerzijds en (de vertegenwoordigers van) kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen
anderzijds,
waarvan
de
belangrijkste
modaliteiten
en
financieringsbepalingen gepubliceerd werden in het Belgisch staatsblad.194 91. Daar de invloed van deze omzettingswet vrij beperkt was (het Fonds kwam slechts 1 keer tussen), ga ik opnieuw alleen in op de belangrijkste wijzigingen. Ik bespreek hierbij eerst de veranderingen in de dekking en vervolgens de modaliteiten en procedure van terugbetaling. Hierboven werd reeds vermeld dat artikel 26 van de omzettingswet het plafond van tegemoetkoming 191
Wet 17 december 1998 tot oprichting van een Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelen voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 31 december 1998, 42 104. 192
Art. 30 tot 35 Wet 17 december 1998 tot oprichting van een Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelen voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 31 december 1998, 42 104. 193
Bij overgangsmaatregel blijft het plafond echter wel 15.000 euro tot 31 december 1999. Art. 26 Wet 17 december 1998 tot oprichting van een Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelen voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 31 december 1998, 42 104; Jaarverslag CBF 1998-1999, 22-23; M. TISON, “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 301. 194
Mededeling van 25 februari 1999 van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten over de beschermingsregeling voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 25 februari 1999; Jaarverslag CBF 1998-1999, 22.
48
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming zowel voor financiële instrumenten als voor deposito’s vastgelegde op 20.000 euro. Dit plafond is echter niet de enige wijziging in de dekking. Wat betreft kredietinstellingen was nu ook vergoeding mogelijk voor niet-recupereerbare financiële instrumenten die de deficiënte kredietinstelling onder zich hield en ook kwamen alle deposito’s voor de aanschaf van financiële instrumenten of voor terugbetalingen in dat verband nu in aanmerking. Voor de omzettingswet werd deze laatste categorie enkel gedekt als deze aangehouden werden in euro of een munt van een Europese lidstaat. De dekking voor deposanten bij kredietinstellingen vergrootte dus duidelijk dankzij de Wet van 1998, maar deze stelling gaat niet voor iedereen op. Bij beursvennootschappen bracht het dubbele plafond van 20.000 euro in de meeste gevallen een beperking van de dekking met zich mee, daar vroeger een globale limiet gold tot ongeveer 62.000 euro195 per klant. Slechts in twee gevallen betekende de Wet hier een verbetering: (i) als een cliënt veel gebonden deposito’s aanhield bij de beursvennootschap en (ii) als bij de beursvennootschap voor meer dan 5 miljoen euro aangehouden werd. Dit was respectievelijk omdat - hoewel er een limiet globale limiet was tot 62.000 euro- de vergoeding voor gebonden deposito’s nooit meer bedragen dan 12.500 euro en omdat per beursvennootschap een globale limiet gold van ongeveer 5 miljoen euro. Een laatste belangrijke wijziging in de dekking was de bescherming voor klanten van vennootschappen voor vermogensbeheer. Deze dekking was volledig nieuw, maar was wel voorwaardelijk. Enkel klanten die aantoonden dat ze ter goeder trouw handelden (maw: zonder weet van het verbod voor die vennootschap om deposito’s en financiële instrumenten van de cliënten in ontvangst te nemen en te bewaren) konden dekking genieten.196 Met de invoering van de euro in het voortuitzicht werd bepaald dat elke uitbetaling diende te gebeuren in euro. Deze regel was echter wel niet absoluut. Tot 21 december 2001 konden de begunstigden verzoeken om terugbetaald te worden in BEF en tegoeden in een andere valuta dan deze van de EU-landen die aangehouden werden bij een bijkantoor van een buitenlandse financiële instellingen werden sowieso uitbetaald in de munt van het vestigingsland van het bijkantoor. Het Fonds beschikte over 3 maanden om deze uitbetaling tot een goed eind te brengen. Deze 3 maanden namen voor depositobescherming aanvang bij de deficiëntie van de financiële instellingen en voor financiële instrumenten bij de vaststelling van het bedrag en het feit dat de vordering voor tegemoetkoming in aanmerking komt. 197 92.
UITBREDING INFORMATIEVERSTREKKING : KB 25 mei 1999 – Daar in 1999 een nieuwe
beschermingsregeling voor deposito’s en financiële instrumenten in werking trad, werd besloten een
195
2,5 miljoen BEF.
196
M. TISON, “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 301-302.
197
M. TISON, “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 302-303.
49
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming nieuw KB uit te vaardigen om ook de informatieverplichtingen te optimaliseren. In dit kader ontstond het KB van 25 mei 1999 betreffende de informatieverstrekking aan deposanten en beleggers.198 Dit KB verrruimde de informatieplicht voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht en alle Belgische beleggingsondernemingen die (op basis van artikel 1 van het KB van 29 januari 1999) moeten deelnemen aan een collectieve beschermingsregeling voor financiële instrumenten op verschillende vlakken. 93. Naast de deposito- of garantieregeling waaraan de cliënten deelnemen, dienden de geviseerde instellingen nu ook informatie te verstrekken over het bedrag van de door die regeling geboden dekking en de door de regeling gedekte activa en hiernaast hadden de cliënten, op basis van een louter verzoek, het recht om op schriftelijke en gedetailleerde wijze geïnformeerd te worden over de andere tegemoetkomingensvoorwaarden en de in het vooruitzicht van een terugbetaling of schadeloosstelling te vervullen formaliteiten. Deze uitgebreide informatieplicht trad in werking op 9 juni 1999. 94.
Merk
op
dat
de
in
België
gevestigde
bijkantoren
van
kredietinstellingen
en
beleggingsondernemingen naar buitenlands recht waarvan de tegoeden door de Belgische depositoof beleggersbeschermingsregeling gedekt waren, aan dezelfde verplichten onderworpen waren. 95.
PREJUDICIËLE VRAAG ARBITRAGEHOF: ARREST 2001 – Hoewel dankzij de omzetting van de
depositogarantierichtlijn reeds een uitbreiding plaatsvond tot alle tegoeden in euro of in de munt van een lidstaat van de EU, werden tegoeden in een andere valuta niet gedekt in het begin van de 21e eeuw. Dit verschil in behandeling tussen deposanten gaf in 2000 aanleiding tot een prejudiciële vraag aan het Abritragehof (thans Grondwettelijk Hof).199 Deze prejudiciële vraag – uitgaande van de Rechtbank van Eerste aanleg te Brussel - luidde als volgt: ‘Is artikel 4 van de wet van 23 december inzake depositobeschermingsregelingen voor kredietinstellingen, daar waar zij enkel in een depositobescherming voorziet voor deposito’s en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingen, voor zover deze zijn uitgedrukt in Belgische Frank, in ECU of in de munt van een lidstaat van de Europese Unie, en andere munten
198
KB 25 mei 1999 betreffende de informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 9 juni 1999, 21 484.
199
In mei 2007 werd de benaming ‘Arbitragehof’ vervangen door ‘Grondwettelijk Hof’. Op deze manier stemde de benaming beter overeen met de wettelijke bevoegdheden van dit rechtscollege, dat gaandeweg bevoegd geworden was voor de toetsing van de wetten, decreten en ordonnanties aan Titel II van de Grondwet, artikel 170, 172 en 191 G.W.; http://www.const-court.be/nl/common/home.html
50
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming uitsluit van deze depositobescherming in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet?’200 96. Het Arbitragehof stelde in haar arrest van 20 september 2001 dat dit niet het geval was, daar het verschil in behandeling tussen de deposanten naar gelang de munt waarin hun deposito’s aangehouden zijn, beruste op een objectief criterium dat evenredig was en in verband stond met het doel van de wetgever. Ter rechtvaardiging van deze beslissing argumenteerde het Arbitragehof dat de financiële levensvatbaarheid van de beschermingsregelen ertoe noopt niet alle deposito’s voor terugbetaling in aanmerking te laten komen. De nadruk moest gelegd worden op de bescherming van de kleine spaarder en dit deed de wetgever hier ook. De wetgever mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat de deposito’s van de kleine spaarder doorgaans uitgedrukt zijn in euro of in de munt van een lidstaat van de Europese Unie en dat deposito’s in niet-Europese munten geen courant beleggingsinstrument vormden voor de kleinere spaarder.201 Tot slot argumenteerde het Arbitragehof ook dat de deposanten vrijelijk en met volledige kennis van de beschermingsregeling de munt konden kiezen waarin hun deposito’s uitgedrukt zijn. 202 97.
De belissing van het Arbitragehof was een logische beslissing. Uit meerdere wetgevende
documenten valt duidelijk af te leiden dat de bescherming van de kleine spaarder centraal staat. Ook het Hof van Cassatie velde in 1988 een analoge beslissing. Naast de stabiliteit van het stelsel en de vrije keuze zouden nog argumenten naar voren kunnen worden geschoven waarom het niet opportuun is om deze buitenlandse valuta op te nemen in de dekking. Eerst en vooral verzekert deze manier van handelen de monetaire solvabiliteit en ten tweede voorkomt deze manier van handelen ook dat potentiële wisselkoersrisico’s gedekt worden.203 98. CRISIS 2008 : BASIS VOOR NIEUWE KONINKLIJKE BESLUITEN – De turbulenties op de financiële markten zorgden ervoor dat het vertrouwen van de spaarder aangetast werd. Om dit vertrouwen terug te winnen besloot de Wetgever de Europese Richtlijnen niet af te wachten204 en voegde zij bij
200
Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001, 2.
201
Merk op dat deposito’s die dienen voor een belegging en niet-recupereerbare financiële instrumenten wel gedekt zijn als ze in een andere munt uitgedrukt zijn. 202
Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001; SWENNEN, H., “Bankrekeningen en bankdeposito’s” in TILLEMANS, B. (ed.), Bankcontracten, Brugge, Die Keure, 2004, (61) 80-82. 203
M. TISON, “Depositobescherming en het gelijkheidsbeginsel” (noot onder Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001), Bank Fin. R. 2001, 252-256. 204
Dit betekent echter niet dat er helemaal geen rekening gehouden werd met de Europese ontwikkelingen. Vele van de hieronder besproken maatregelen steunen op de verklaring van de Ministers van Financiën van 7 oktober 2008. H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 132.
51
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Wet van 15 oktober 2008205 een nieuw artikel 117bis toe aan de Wet van 2 augustus 2008 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. De invoering van dit artikel zorgde ervoor dat de Koning, na advies van het Comité voor financiële stabiliteit, bevoegd was om nieuwe wetgevende maatregelen te nemen teneinde de omvang en de gevolgen van een crisis te beperken. De bevoegdheid van de Koning was echter niet onbeperkt. De Koninklijke besluiten die genomen werden op basis van deze bepaling dienden bekrachtigd te worden binnen de 12 maanden vanaf de datum van hun inwerkingtreding. 99. KB 14 NOVEMBER 2008 – De Koning maakte naarstig gebruik van deze bevoegdheid en vaardigde 2 maanden na de toekenning van deze bevoegdheid haar eerste Koninklijk Besluit uit.206 Dit Koninklijk Besluit bracht op 2 vlakken belangrijke wijzigingen met zich mee. Enerzijds werd de dekking binnen het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten uitgebreid en anderzijds werd een ‘Bijzonder fonds voor de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen’ opgericht. Ik bespreek hieronder de voornaamste bepalingen van dit Koninklijk Besluit. 100. Door het KB van 14 november 2008 werd de dekking door het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten voor deposito’s207 opgetrokken tot 50.000 euro en tevens zorgde dit KB ervoor dat gedematerialiseerde kasbons, obligaties en andere schuldbewijzen deze bescherming genieten.208 Deze uitbreiding van de bescherming trad met terugwerkende kracht tot 7 oktober 2008 in werking. Op het eerste zicht lijkt deze inwerkingtreding een vreemde beslissing, daar er tussen 7 oktober 2008 en de afkondiging van het Koninklijk besluit geen enkel geval van falen plaatsvond die onder deze beschermingsregeling ressorteerde. Toch is deze beslissing niet geheel onverklaarbaar, omdat de Raad voor Economische en Financiële zaken op 7 oktober verklaard had dat de Europese lidstaten overeengekomen waren om binnen het jaar een garantie tot 50.000 euro
205
Art. 2 Wet 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, BS 17 oktober 2008, 55 634. 206
KB 14 november 2008 tot uitvoering van de Wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 17 november 2008, 61 285. (hierna- voor het gemak - afgekort als: KB 14 november 2008) Met uitzondering van artikel 1 en 2 trad dit KB in werking op 17 november 2008 (bij de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad). 207
Deze uitbreiding geldt enkel voor deposito’s! Voor financiële instrumenten blijft de bescherming van 20.000 euro behouden; Verslag Directiecomité CBFA 2008-2009, 13. 208
Art. 1 en 2 KB 14 november 2008; Verslag Directiecomité CBFA 2008-2009, 12-13.
52
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming aan te bieden aan de particulieren.209 101. De tweede belangrijke wijziging situeerde zich in de oprichting van het ‘Bijzonder fonds voor bescherming van deposito’s en levensverzekeringen’ (hierna ‘Bijzonder Fonds’ of ‘Bijzonder Beschermingsfonds’). Dit Bijzonder Fonds werd opgericht in de schoot van de Deposito- en Consignatiekas en richt zich tot 2 groepen. Vooreerst richt zij zich tot iedereen die ook bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten aangesloten is . Bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten aangesloten kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beursvennootschappen werden op basis van het Koninklijk Besluit verplicht om zich aan te sluiten bij het Bijzondere Fonds.210 Deze aansluiting zorgde ervoor dat alle deposito’s voor een aanvullende schijf van 50.000 euro gedekt werden.211 Deze aanvullende schijf kon echter wel alleen aangesproken worden als de eerste schijf van 50.000 euro uitgeput werd en zal dus slechts dekking bieden voor de bedragen tussen de 50.000 en de 100.000 euro.212 De tweede geviseerde groep omvat alle levensverzekeringsondernemingen die erkend zijn als verzekeraar van levensverzekeringen met een gewaarborgd rendement en die behoren tot de tak 21 zoals bepaald in bijlage I van het KB van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen. De uitbreiding tot deze producten vindt haar oorzaak in het feit dat deze hetzelfde doelpubliek van spaarders aantrekken dat aangetrokken wordt door de klassieke spaarporducten die door kredietinstellingen aangeboden worden.213 In tegenstelling tot de eerste groep, waren deze levensverzekeringsondernemingen echter niet verplicht om zich aan te sluiten. De keuze om aan te sluiten lag volledig in de handen van de verzekeringsondernemingen en
209
T. MANIQUET, “Protection des dépôts et des assurances sur la vie”, Bank Fin. R.2009, 46; www.consilium.europa.eu/showFocus.aspx?lang=NL&focusID=315. 210
Deze verplichting is ook van toepassing op EU-bijkantoren die gebruik maakten van hun mogelijkheid om toe te treden en op beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, zoals bedoeld in deel III van de Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, voor zover zij de beleggingsdienst van individueel portefeuillebeheer uitvoeren. Art. 4, §1 KB 14 november 2008. 211
De draagwijdte van de bescherming is terug te vinden in artikel 5, 1° en 2° van het KB van 14 november 2008. 212
Art. 6 KB 14 november 2008; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 133. 213
Verslag aan de Koning bij KB 14 november 2008; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 133.
53
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming gebeurde bij aangetekende brief aan de Minister van Financiën214. Eens aangeloten was de deelname wel verplicht voor een periode van één jaar die liep tot 31 december van het jaar waarin de bescherming in werking trad.
215
Het grote voordeel van de aansluiting was dat bovenstaande
levensverzekeringscontracten vanaf de ontvangst van de betaling van de jaarlijkse bijdragen en van het toegangsrecht gedekt werden. Volgende contracten vallen echter niet onder de dekking: (i) de contracten zoals bepaald in de Wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingsstelsel van die pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en (ii) de contracten zoals in de programmawet van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen van zelfstandigen. Hierna worden de gedekte contracten:‘levensverzekeringscontracten’ genoemd. Het weze duidelijk dat het Bijzonder Fonds natuurlijk niet elk verlies uitbetaalt. Ook voor levensverzekeringscontracten gaat het om een dekking bij faillissement, gerechtelijk akkoord of wanneer de CBFA (huidige FSMA) het Bijzondere Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij vastgesteld heeft dat de financiële toestand van de verzekeringsonderneming haar ertoe geleid heeft de terugbetaling van een opeisbaar tegoed te weigeren en haar niet meer in staat stelt om een dergelijk tegoed onmiddellijk of binnen afzienbare termijn terug te betalen. Deze contracten worden dankzij het KB gedekt tot de afkoopwaarde van het contract, berekend de dag voorafgaand aan de dag waarop het in gebreke blijven van de toetredende verzekeringsinstelling vastgesteld is216 en maximum tot 100.000 euro. In tegenstelling tot de eerste groep werd voorzien dat het volledige bedrag van 100.000 euro gedekt door het Bijzondere Beschermingsfonds.217 De wijze waarop het Bijzonder Beschermingsfonds gespijsd werd, werd neergelegd in artikel 7 en volgende van het KB van 14 november 2008. Concreet betekende dit een financiering door jaarlijkse bijdragen218 van alle deelnemers en de verzekeringsondernemingen moesten ook toegangsrechten219
214
In deze brief moet minstens melding gemaakt worden van het bedrag van de verbintenissen ten overstaan van de verzekeringsnemers en begunstigden dat de verzekeringsonderneming wil laten beschermen, alsook van het bedrag en de samenstelling van de erop betrekking hebbende dekkingswaarden. 215
Art. 4, §2 KB 14 november 2008.
216
Deze vaststelling gebeurt door de CBFA (huidige FSMA), tenzij het faillissement uitgesproken is of een procedure van gerechtelijk akkoord ingesteld is. Taxen worden niet inbegrepen. 217
Art. 6 verslag aan de Koning bij KB van 14 november 2008.
218
De jaarlijkse bijdrage betreft voor de instellingen die ook onder het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten vallen 0,031% van de deposito’s die in aanmerking komen voor terugbetaling, berekend op 30 september van het vorige jaar. Voor levensverzekeringsondernemingen werd de jaarlijkse bijdrage vastgelegd op 0,05% van de inventarisreserves van de beschermde contracten voor de
54
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming betalen. Hoewel beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve beleggingen en vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies onder deze regeling vallen220, moesten deze geen jaarlijkse bijdragen betalen, omdat het voor deze instellingen verboden is om deposito’s te houden. Zij moesten slechts bijdragen in het Bijzonder Fonds indien dit tussenkwam ingevolge het in gebreke blijven van een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging of een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies. 221 Het Bijzonder Beschermingsfonds is natuurlijk geen bodemloos vat. Om de middelen van het Bijzonder Beschermingsfonds veilig te stellen, voorziet artikel 9 van het KB van 14 november 2008 in een subrogatierecht. Op basis van dit subrogatierecht kan het Bijzonder Fonds bij elke betaling aan een klant van een ingebrekeblijvende instelling de rechten van de klant ten opzichte van de betrokken instelling uitoefenen, waardoor een deel van het uitbetaalde geld gerecupereerd kan worden.
222
Tevens bepaalt het KB van 14 november 2008 wat er moet gebeuren indien het
Bijzondere Beschermingsfonds niet voldoende middelen heeft of ingeval een vennootschap van instellingen voor collectieve belegging of een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies in gebreke blijft: in dit geval schiet de Deposito- en Consignatiekas de gelden voor. Hoe de Deposito- en Consignatiekas terugbetaald dient te worden hangt af van de reden waarom de Deposito- en Consignatiekas voorschiet. Indien deze voorschiet omdat er niet voldoende middelen zijn in het Bijzondere Fonds, zullen twee maatregelen genomen worden. Eerst en vooral zal 50% van de latere bijdragen gebruikt worden om de door de Deposito- en Consignatiekas voorgeschoten bedragen aan te zuiveren en ten tweede dienen de levensverzekeringsondernemingen elk jaar een bijdrage te betalen die gelijk is 0,01% van de inventarisreserve van de levensverzekeringscontracten en dit tot het voorschot aangezuiverd is. Merk op dat bij de opstelling van het KB waarschijnlijk een materiële misslag gebeurde. In artikel 9, §4 wordt verwezen naar artikel 8, §1, eerste lid, 2° om de bijdrage te berekenen, terwijl uit het Verslag aan de Koning duidelijk blijkt dat het een verwijzing
verzekeringsondernemingen. Wanneer een instelling slechts in de loop van het jaar deelneemt aan het Bijzonder Fonds zullen zijn bijdragen uiteraard maar pro rata temporis verschuldigd zijn. 219
Het toegangsrecht werd vastgesteld op 0,25% van de inventarisreserves van de beschermde contracten.
220
Indien deze vennootschappen in strijd met het verbod toch deposito’s van klanten bijhouden, worden deze klanten onder bepaalde voorwaarden schadeloos gesteld. 221
Art. 7 en 8 verslag aan de Koning bij KB van 14 november 2008 ; T. MANIQUET, “Protection des dépôts et des assurances sur la vie”, Bank Fin. R.2009, 46; S. PAUWELS, “De werking en organisatie van het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen”, Bank Fin. R. 2009, 105. 222
Dit subrogatierecht was reeds enige tijd voorzien voor het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instellingen. 55
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming naar artikel 8, §1, eerste lid, 3° had moeten zijn.223 Indien de Deposito- en Consignatiekas voorschoot omdat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging of een vennootschap voor vermogensbeheer of beleggingsadvies in gebreke bleef, zijn het deze instellingen die de Deposito- en Consignatiekas terugbetalen door bijzondere bijdragen te storten. De eerste storting van een bijzondere bijdrage betreft 4000 euro en iedere storting hierna is vastgesteld op 0,5% van de jaarlijkse positieve bruto-opbrengst. 224 Hoewel het KB van 14 november 2008 geen informatieverplichtingen bevat, beperkt het wel de mededelingsmogelijkheid van de deelnemers aan het Bijzondere Fonds. Artikel 6, lid 7 bepaalt dat deelnemers aan het Bijzondere Fonds geen reclame mogen maken over hun bescherming. Dat er geen reclame gemaakt mag worden betekent echter niet dat de klanten niet ingelicht mogen worden van deze bescherming. Het KB van 14 november 2008 stipuleerde geen sanctie voor de nietnakoming van dit reclameverbod, hiervoor was het wachten op het KB van 16 maart 2009. 102. Hierboven werd reeds vermeld dat de Koninklijke Besluiten die genomen werden op basis van de wet van 15 oktober 2008 bekrachtigd dienden te worden binnen de 12 maanden na hun inwerkingtreding.
Deze bekrachtiging vond plaats aan de hand van artikel 199 van de
programmawet van 2008.225 103. KB 16 MAART 2009226 – Het KB van 16 maart 2009 vormt een aanvulling op het KB dat hierboven besproken werd. Zowel de tegemoetkomingsvoorwaarden als de financiering van de tegemoetkomingen werden hier verder uitgewerkt. Omdat deze bepalingen eerder theoretisch zijn en op de meeste vlakken niet ingrijpend gewijzigd zijn in de laatste jaren verwijs ik voor een verdere bespreking naar punt 2.4. 104. De belangrijkste wijzigingen van het KB van 16 maart 2009 betaan uit (i) de wijziging van artikel 11, eerste lid, 3° door het KB van 22 juli 2010 227 en (ii) enkele wijzigingen door de programmawetten (zoals de verplichte aansluiting voor levensverzekeringsondernemingen en de inkorting van de uitbetalingstermijn). 223
Art. 9 verslag aan de Koning bij KB van 14 november 2008.
224
Art. 9 KB van 14 november 2008.
225
Programmawet 22 december 2008, BS 29 december 2008, 68 649; S. PAUWELS, “De werking en organisatie van het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen”, Bank Fin. R. 2009, 105. 226
Trad in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad: 25 maart 2009.
227
KB 22 juli tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 22 juli 2010, 50 277.
56
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 105. UITBREIDING INFORMATIE VERPLICHTING: KB 29 AUGUSTUS 2009 – Hoewel in 1999 nog een nieuw KB genomen werd met betrekking tot informatieverstrekking, werd nagelaten om de depositogarantierichtlijn van 1994 en de beleggerscompensatierichtlijn van 1997 correct om te zetten. Voor een correcte omzetting van de informatieverplichtingen van deze Richtlijnen was het wachten op het Koninklijk Besluit van 29 augustus 2009.228 106. Het KB van 29 augustus 2009 voegde 2 zaken toe aan de bestaande informatieverplichting. Vooreerst dienen de kredietinstellingen en beleggersvennootschappen de informatie niet alleen meer schriftelijk, maar ook in bevattelijke vorm te verstrekken. Ten tweede dienen de deposanten en beleggers nu ook geïnformeerd te worden wanneer hun deposito niet gedekt is. 229 107. PROGRAMMAWET 23 DECEMBER 2009 – De artikelen 164 tot 172 van de programmawet van 23 december 2009
230
brachten belangrijke wijzigingen aan binnen het depositobeschermingsstelsel.
Deze wijzigingen zijn - mijns inziens – niet altijd duidelijk geformuleerd. Toch poog ik hieronder een duidelijke uiteenzetting te geven van de belangrijkste veranderingen. 108. Een eerste verandering behandelt de verdeling in de tegemoetkoming tussen het Beschermingsfonds en het Bijzonder Beschermingsfonds. Daar waar het KB van 14 november 2008 nochants bepaalde dat deposito’s bij kredietinstellingen en beleggingsondernemingen voor een eerste schijf van 50.000 euro bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten gedekt werden en voor de schijf van 50.000,01 tot 100.000 euro
door het Bijzonder
Beschermingsfonds, werd bij artikel 164 en artikel 165 van de programmawet een complexere regeling ingevoerd. Voor alle gevallen waarin de instelling in gebreke blijft na 1 januari 2011 bepaalt artikel 164 het volgende: ‘het Fonds (lees: Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten) doet slechts een terugbetaling in de mate dat zijn interventiereserve en de staatswaarborg - zoals bedoeld in artikel 110 sexies231- volstaan om eerst de financiële instrumenten bedoeld in artikel 113, §2, eerste lid, van 228
KB 29 augustus 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 mei 1999 betreffende informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 11 september 2009, 61 737. 229
Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2009, 11.
230
Programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310.
231
De staatswaarborg waarover hier sprake is vloeit voort uit het feit dat er voor openbare kredietinstellingen en kredietinstellingen die ontstaan zijn uit de privatisering van een vroegere openbare kredietinstellingen vroeger beschermd werden door een algemene en bijzondere staatswaarborg. Daar zij een afwijkende regeling hadden, hebben deze instellingen in het verleden geen bijdragen moeten storten aan de beschermingsregeling.
57
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen232 en vervolgens de voormelde gelddeposito’s bedoeld in artikel 113, §2, tweede lid, van de voornoemde wet van 6 april 1995233 terug te betalen of te vergoeden. Deze terugbetaling door het Fonds is tevens beperkt tot een tegemoetkoming van 100.000 euro door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen voor wat betreft de bescherming.’ Na een grondige studie van de site van het Bijzonder Beschermingsfonds234 en navraag bij de Secretaris-Generaal van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten235 dient dit artikel – mijns inziens – samen bekeken te worden met de aanvragen tot terugbetaling. Daar enkel voor de terugbetaling van financiële instrumenten beroep moet worden gedaan op het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten is het logisch dat deze terugbetaling prioritair is. De bescherming van de spaarder dient immers centraal te staan. Door deze terugbetaling priortair te maken voor het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten ondervinden de andere spaarders ook geen nadeel. Personen die terugbetaling wensen van deposito’s en levensverzekeringen dienen enkel bij het Bijzonder Beschermingsfonds aanvraag te doen. Dit Bijzonder Beschermingsfonds zal voor het volledige bedrag van 100.000 euro uitbetalen en zal dit vervolgens verhalen op het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten.236 Deze onderlinge compensatie betreft in principe het volledige bedrag, maar deze instelling zal enkel uitbetalen indien er nog voldoende middelen zijn na de uitbetaling van (i) de bedragen die verschuldigd zijn omdat de bank financiële instrumenten hield voor rekening van de Om dit onevenwicht te compenseren voerde de wetgever een overgangsmaatregel in die ervoor zorgde dat de kosten van defficiëntie niet onmiddellijk op het Beschermingfonds terecht kwamen. Meer bepaald, voorzag de wetgever in een bijzondere staatswaarborg van 75.000.000 euro. Slechts indien deze bijzondere staatswaarborg van 75.000.000 euro uitgeput is, mag beroep gedaan worden op de middelen die na 1995 aan het Beschermingsfonds zijn gestort; S. PAUWELS, “Commentaar bij artikel 110sexies wet 22 maart 1993” in X, Financieel recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 49-52. 232
Het gaat hier om financiële instrumenten die voor rekening van de beleggers gehouden worden of schadevergoedingen voor financiële instrumenten die door de instelling, de onderneming of de vennootschap verschuldigd zijn en dit ongeacht de valuta waarin de financiële instrumenten zijn uitgedrukt. 233
Het gaat hier om gelddeposito's die voor rekening van de beleggers worden gehouden in het vooruitzicht dat zij voor de verwerving van financiële instrumenten of hun terugbetaling zullen worden aangewend. 234
Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2009, 12; www.bijzonderbeschermingsfonds.be 235
De Heer Debremaeker Herman.
236
Zo er voldoende middelen zijn in het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten zal dit tussenkomen voor het volledige bedrag.
58
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming beleggers, (ii) de schadevergoedingen voor financiële instrumenten die door
de instelling,
onderneming of vennootschap verschuldigd zijn en (iii) de gelddeposito’s die voor rekening van de beleggers gehouden werden om een verwerving van financiële instrumenten te doen of voor hun terugbetaling. Concreet houdt dit artikel voor de spaarder eigenlijk geen enkele beperking in, daar deze nog altijd het volledige bedrag van 100.000 euro zal kunnen invorderen bij het Bijzonder Beschermingsfonds. Alleen de verdeling tussen de Fondsen onderling werd hierdoor getroffen. 109. Een tweede belangrijke wijziging die de programmawet met zich meebracht situeert zich op het vlak van de aansluiting bij het Bijzonder Beschermingsfonds. Daar waar onder het vrijwillige regime slechts 1 levensverzekeraar aansloot (Ethias), werd vanaf 1 januari 2011 een verplichting ingevoerd om aan te sluiten bij het Bijzonder Beschermingsfonds. Deze verplichting blijkt uit artikel 166 van de programmawet, die nu bepaalt dat de levensverzekeringsondernemingen dienen deel te nemen en uit de verandering van de woorden ‘toetredende verzekeringsinstelling’ door de woorden ‘verzekeringsonderneming’. 110. Ten derde wijzigde de programmawet van 23 december 2008 ook de financieringswijze van het Bijzonder Beschermingsfonds. Daar waar het Bijzonder Beschermingsfonds onder het KB van 14 november 2008 gefinancierd werd door jaarlijkse bijdragen van alle deelnemers en toegangsrechten door
de
verzekeringsondernemingen,
werden
nu
de
rollen
omgedraaid.
De
verzekeringsondernemingen dienen vanaf 1 januari 2011 geen toegangsrechten meer te betalen237 en de kredietinstellingen en beleggingsvennootschappen (met uitzondering van vennootschappen voor vermogensbeheer) die hier vroeger niet toe verplicht waren, moeten dit sinds eind 2010 wel doen. Hun toegangsrecht werd vastgelegd op 0,10% van het bedrag op 30 september 2010 van de deposito’s die in aanmerking komen voor terugbetaling, waarvan de ene helft betaald moest worden tegen 15 december 2010 en de andere helft tegen 15 januari 2011. Voor instellingen die voor het eerst deelnemen na 15 december 2010, werd de Koning gemachtigd om het toegangsrecht te bepalen. Dit is echter nog niet gebeurd. De programmawet paste tevens de te storten jaarlijkse bijdragen aan. Voor beide categorieën van deelnemers werd het jaarlijkse bedrag verhoogd naar 0,15%. Voor levensverzekeringscontracten zal dit percentage nu berekend worden op het bedrag op 30 september van het vorige jaar.238
237
Hun bescherming treedt nu in werking door de betaling van de jaarlijkse bijdrage.
238
R. FELTKAMP, “Depositobescherming – financiële instellingen en tussenpersonen”, T.B.H. 2010, 279. 59
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 111. Tot slot beïnvloeden artikel 170 en 171 ook de plaats in de faillissementsprocedure. Artikel 170 verbetert hierbij de plaats van het Bijzonder Beschermingsfonds en artikel 171 beïnvloedt de plaats van de cliënten die slechts voor een deel van hun vorderingen schadeloos werden gesteld. De positie van de eerste categorie werd verbeterd door te bepalen dat de schuldvorderingen in hoofdsom en de bijkomende schuldvorderingen van het Bijzonder Beschermingsfonds op de instelling in het kader van beschermingsregelen voor deposito’s en levensverzekeringen bevoorrecht zijn op alle roerende goederen van de instelling.
239
Dit voorrecht neemt plaats na de voorrechten
240
van artikel 19, 4° nonies van de Hypotheekwet.
Voor de tweede categorie werd bepaald dat zij, in afwijking van artikel 1252 B.W., in gelijke rang staan met het Fonds voor de uitoefening van de rechten met betrekking tot wat nog verschuldigd is. Het valt te betreuren dat dergelijke belangrijke veranderingen in een programmawet werden gegoten die naar mijn persoonlijke mening dan ook nog eens behoorlijk onduidelijk geformuleerd werd. 112. OMZETTING RICHTLIJN 2009/14/EG : PROGRAMMAWET 2010 – Kort nadat alle Belgische wetgevingen hervormd waren, drong de omzetting van de recentste Europese Richtlijn241 zich op. Deze Europese Richtlijn werd omgezet in hoofdstuk 7 van de programmawet van 29 december 2010, die in werking trad op 1 januari 2011.242 113. Een eerste belanrijk topic betreft de verkorting van de termijn door artikel 57 en 60. Deze termijn werd op 2 manieren verkort. Eerst en vooral werd bepaald dat de beslissing waarmee het ingebreke blijven - van de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheersvennootschap of instellingen voor collectieve belegging- naar Belgisch Recht vastgesteld wordt243, vanaf 1 januari 2011 moest/moet gebeuren binnen de 5 werkdagen nadat voor het eerst vastgesteld werd dat de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheersvennootschap van instellingen voor collectieve 239
Het gaat hier om hetzelfde voorrecht als dat van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. 240
Betreft alle voorrechten die voortvloeien uit schuldvorderingen van de verzekeraar in geval van betaling van verzekeringscontracten en renten wegens arbeidsongeval tijdens de schorsing van de waarborg van het verzekeringscontract. 241
Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft. 242
Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506.
243
Deze beslissing gebeurt door de autoriteit belast met het prudentiële toezicht: zijnde de CBFA (huidige FSMA).
60
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming belegging heeft nagelaten om een verschuldigd en betaalbaar deposito terug te betalen.244 Ten tweede werd ook de uitbetalingstermijn verkort. Indien het gaat om een terugbetaling van deposito’s of gelddeposito’s dienen deze vanaf 1 januari 2011 uitbetaald te worden binnen de 20 werkdagen te rekenen vanaf het in gebreke blijven van de kredietinstelling, beleggingsonderneming, beheersvennootschap of instelling voor collectieve belegging. Deze termijn is verlengbaar met 10 werkdagen, maar een verlenging is alleen toegestaan in uitzonderlijke gevallen of in het geval van gelddeposito’s ook als er zich specifieke omstandigheden voordoen waarin de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheersvennootschap van instelling voor collectieve belegging in gebreke blijft.245 Indien het daarentegen gaat om een terugbetaling of schadeloosstelling analoog artikel 112, voorziet de Wet in een soepelere termijn. In dit geval dient uitbetaald te worden binnen een termijn van 3 maanden nadat de vordering van de belegger in aanmerking genomen is en het bedrag van de vordering is vastgesteld. Ook deze termijn is verlengbaar in uitzonderlijke omstandigheden of in specifieke gevallen waarin de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging in gebreke blijft. Het betreft een verlenging van ten hoogste 3 maanden.246 114.
Om een uitbetaling binnen deze verkorte termijnen mogelijk te maken voorziet de
programmawet in 2 belangrijke informatieverplichtingen ten aanzien van de Fondsen. De eerste informatieverplichting houdt in dat de autoriteit die belast is met het prudentieel toezicht de Fondsen dient te informeren van zodra zij problemen op het spoor komt die waarschijnlijk tot interventie zullen leiden. Deze informatieverplichting zorgt ervoor dat de Fondsen reeds voor de vaststeling van de tekortkoming op de hoogte zijn van de problemen en dat zij zich kunnen voorbereiden op een eventuele interventie.247 De tweede informatieplicht situeert zich later in het proces
en
legt
de
in
gebreke
gebleven
kredietinstelling,
beleggingsonderneming
of
beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging – of in geval van faillissement : de curator – de verpichting op om de Fondsen alle gegevens mede te delen die zij nodig hebben om de deposito’s te betalen.248
244
Hievoor bedroeg deze termijn 21 dagen. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl St. Kamer 2010-2011, 771, 30. 245
Het is de autoriteit die belast is met het toezicht dat deze verlenging toekent.
246
Ook in dit geval is het de autoriteit die belast is met prudentiëel toezicht die de beslissing neemt om de termijn te verlengen. 247
Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl St. Kamer 2010-2011, 771, 30.
248
Indien er twijfels bestaan over de juistheid van de gegevens kijkt de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen (of bij faillissement de curator) deze gegevens op hun verzoek na en deelt desgevallend de verbeterde gegevens mee.
61
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 115.
De tweede wijziging betreft de bescherming van bijkantoren. Daar waar vroeger alleen
Europese bijkantoren vrijwillig konden aansluiten tot onze beschermingsregeling, maken artikel 58, 61 en 63 van de programmawet duidelijk dat deze mogelijke aanvullende dekking nu geldt voor alle bijkantoren die hun hoofdkantoor hebben in de Europese Economische Ruimte. Verder dient duidelijk opgemerkt te worden dat het dankzij de programmawet mogelijk is om aan te sluiten bij het Bijzonder Beschermingsfonds. In vroegere wetgeving was alleen sprake van aanvullende bescherming door het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. Net als vroeger is deze aansluiting natuurlijk niet gratis. Elk aangesloten bijkantoor dient verplichtingen na te komen en als zij dit nalaat kan dit gesanctioneerd worden met uitsluiting van het bijkantoor.249 116. Een derde wijziging betreft het gegeven dat de Koning de grens van 100.000 euro mag aanpassen om het in overeenstemming te brengen met het bedrag dat de Europese Commissie aan de inflatie van de Europese Unie werd aangepast.250 Deze bepaling maakt het mogelijk om ontwaarding tegen te gaan. 117. Een vierde wijziging betreft de geheimhoudingsplicht. Zowel artikel 62 als artikel 67 voorzien in wijzigingen hieromtrent. Artikel 62 voorziet in een extra uitzondering op deze geheimhoudingsplicht en bepaalt dat de leden van het Bestuurscomité van het Fonds, de ambtenaren van het Fonds en éénieder die betrokken is bij het beheer van of het toezicht op het beheer van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten informatie mogen bekend maken aan de autoriteit belast met het prudentieel toezicht, het Bijzonder Beschermingsfonds en aan instellingen die beschermingsregelingen voor deposito’s of financiële instellingen van andere Staten beheren. Voor de amtenaren van de Deposito- en Consignatiekas die belast zijn met het beheer van het Bijzonder Beschermingsfonds en eenieder die betrokken is bij het beheer van of het toezicht op het Bijzonder Beschermingsfonds voorziet artikel 67 in nieuwe bepalingen. Normaliteir worden deze gehouden door een geheimhoudingsplicht251, maar ook hierop wordt een uitzondering gemaakt voor de informatie die in het kader van de noodzakelijke samenwerking verleend worden aan de autoriteit belast met het prudentieel toezicht, het Beschermingsfonds voor deposito’s en 249
Deze uitsluiting gebeurt niet onmiddellijk. Eerst wenden de Fondsen zich in samenwerking met de autoriteit belast met het prudentiële toezicht tot de autorteit die de vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling, beleggingsonderneming of beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging waaronder het bijkantoor ressorteert. Slechts indien de toestand niet binnen de 12 maanden verholpen wordt, kunnen de Fondsen, op eensluitend advies van de autoriteit tot uitsluiting beslissen. Deze uitsluiting vindt pas uitwerking na afloop van een opzeggingstermijn van 12 maanden. Voor de termijnverbintenissen is de impact zo goed als onbestaande, daar deze gedekt blijven door de beschermingsregeling tot ze vervallen. Andere tegoeden die voor de uitsluiting gehouden werden, blijven nog 12 maanden gedekt. 250
Art. 66, 1° en 2° Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506.
251
Overtredingen van dit artikel worden bestraft met de straffen bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek.
62
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming financiële instrumenten en aan instellingen die beschermingsregelingen voor deposito’s of levensverzekeringen van andere Staten. 118. Merk op dat de programmawet ook een wijziging invoerde omdat de huidige Belgische wetgeving veranderd was.252 Artikel 35 van de Wet van 2 juni 2010 tot uitbreiding van de herstelmaatregelen voor de ondernemingen uit de bank- en financiële sector253 zorgde ervoor dat de Wet
continuïteit
ondernemingen
verzekeringsondernemingen,
niet
toepasselijk
beleggingsondernemingen
is en
op
de
kredietinstellingen,
beheersvennootschappen
van
instellingen voor collectieve belegging; waardoor dit geschrapt diende te worden in de gevallen waarin het beschermingsfonds tussenkomt. Opmerkelijk is dat deze programmawet alleen voorziet in de aanpassing van artikel 6 van het KB van 14 november 2008 (die voorziet in de tussenkomst door het Bijzondere Beschermingsfonds). Hierdoor laat de programmawet na om de tussenkomst het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten aan te passen.
2.4. De huidige Belgische wetgeving: een korte toelichting 119. Hierboven werd de evolutie van de Belgische wetgeving reeds toegelicht. In dit deel geef ik een korte samenvatting van de huidige Belgische regeling. Ik deel deze bespreking op in 5 delen: (i) de cumulatieve voorwaarden om dekking te bekomen, (ii) de omvang van de tegemoetkoming, (iii) de procedure om dekking te verkrijgen, (iv) de financiering van het stelsel en (v) de informatieverplichting.
2.4.A. CUMULATIVE VOORWAARDEN OM DEKKING TE BEKOMEN
120. Opdat een tegoed gedekt zou worden dienen volgende 4 vragen positief beantwoord te worden: (i)
valt
de
instantie
waar
het
tegoed
waar
de
aangehouden
wordt
onder
de
depositobescherming? (ii)
is
het
een
geval
depositobescherming
tussenkomt?
(iii) valt het product waarin het tegoed is ondergebracht onder het stelsel? (iv) val ik als klant onder het stelsel?
252
Art. 66, 3° Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506.
253
Wet 2 juni 2010 tot uitbetaling van de herstelmaatregelen voor de ondernemingen uit de bank- en financiële sector, BS 14 juni 2010, 37 063.
63
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Instanties die aangesloten zijn bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten en het Bijzonder Beschermingsfonds 121. Hieronder behandel ik de instanties die aangesloten dienen te zijn bij de Fondsen. Eerst en vooral ga ik hierbij in op een aantal categorieën van aangesloten instellingen (zijnde: de kredietinstellingen, de beursvennootschappen, de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en de levensverzekeringsondernemingen),
ten
tweede
ga
ik
in
op
de
regelgeving
voor
grensoverschrijdende situaties en ik beëindig dit topic door een bespreking van de mogelijkheid tot uitsluiting. 122. KREDIETINSTELLINGEN – De in België gevestigde kredietinstellingen werden reeds bij Wet van 22 maart 1993254 verplicht om deel te nemen aan het depositobeschermingsregeling. Meer nog, deze wet zag hun deelname aan de beschermingsregeling voor kredietinstellingen als een voorwaarde om een vergunning te bekomen van de FSMA (voormalige CBFA). Hierdoor zijn alle kredietinstellingen aangesloten bij beide beschermingsfondsen. Het begrip kredietinstelling dient te worden ingevuld op basis van artikel 110 van de Wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.255 Het betreft: ‘alle ondernemingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito’s of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening OF waarvan de werkzaamheden bestaan in het uitgeven van betaalinstrumenten in de vorm van elektronisch geld.’ Het betreft zowel de klassieke banken als de spaar- en effectenbank.256 123.
BEURSVENNOOTSCHAPPEN – Een tweede categorie die dient aan te sluiten betreft alle
beursvennooschappen naar Belgisch recht. Voor een invulling van het begrip beursvennootschap dient gekeken te worden naar artikel 112 van de Wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsonderneming.257 Merk op dat de beursvennootschappen in het KB van 14 november 2008 niet vermeld staan als instellingen die zich moeten aansluiten bij het Bijzonder Beschermingsfonds. 254
Wet 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen, BS 19 april 1993, 8 650.
255
Art. 2, 1° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 256
www.protectionfund.be
257
Wet 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995, 15 976; Art. 2, 2° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950.
64
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 124.
VENNOOTSCHAPPEN
VOOR
VERMOGENSBEHEER
EN
BELEGGINGSADVIES
EN
BEHEERSVENNOOTSCHAPPEN VAN INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING – Ook vennootschappen
voor vermogensbeheer en beleggingsadvies258 en de beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging259 naar Belgisch recht dienen deel te nemen aan het beschermingsstelsel van beide Fondsen. 125. LEVENSVERZEKERINGSONDERNEMINGEN – Daar waar de aansluiting vroeger facultatief was, dienen alle verzekeringsondernemingen die erkend zijn in de hoedanigheid van verzekeraar van levensverzekeringen met gewaarborgd rendement behorend tot de tak 21 zoals bepaald in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen260 sinds 1 januari 2011 verplicht aan te sluiten bij het Bijzonder Beschermingsfonds.
261
In tegenstelling tot de vorige instellingen, dienen deze
levensverzekeringsondernemingen zich echter wel niet aan te sluiten bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. 126.
BIJKANTOREN
–
Om
te
weten
of
bijkantoren
van
kredietinstellingen
en
beleggingsondernemingen onder onze depositobescherming ressorteren, dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang de plaats van hun hoofdkantoor. Indien hun hoofdkantoor ook in België valt is het natuurlijk logisch dat het Belgische depositogarantiestelsel zal tussenkomen, maar voor bijkantoren met een buitenlands hoofdkantoor is dit niet zo eenvoudig. De Belgische wetgeving maakt voor dit geval een onderscheid tussen (i) de situatie waar het hoofdkantoor gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en (ii) de situatie waar dit niet het geval is. Indien het hoofdkantoor gevestigd is een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, voorziet de wet in een facultatieve toetreding tot de Beschermingsfondsen. Meer concreet, bepaalt de wet dat de bijkantoren hier steeds gedekt worden door het Beschermingsfonds van hun lidstaat (en hier in principe dus niet hoeven aan te sluiten), maar indien de bescherming die in hun thuisland 258
Zoals bedoeld in artikel 112 van de Wet van 6 april 1995 inzake het statuut en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995, 15 976. 259
Het gaat hier om beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zoals bedoeld in deel III van de Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, voor zover zij de beleggingsdienst van individueel portefeuillebeheer uitvoeren. 260
De voorwaarde van het behoren tot de tak 21 houdt in dat het moet gaan om een levensverzekering die niet verbonden is met een beleggingsfonds en geen bruidschats- of geboorteverzekering is. KB 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991, 7 483. 261
Art. 166 Programmawet 22 december 2008, BS 29 december 2008, 68 649; Art. 2, 5° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950.
65
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming aangeboden wordt minder is dan de in België aangeboden dekking beschikken zij wel over de mogelijkheid om zich aan te sluiten. De aansluiting in België zal dan gebeuren voor het deel dat de Belgische wetgever meer dekt en is dus een louter aanvullende dekking. 262 Ook indien het hoofkantoor in een land ligt die geen lid is van de EER voorziet de Belgische wetgeving in een dekking door het thuisland. In dit geval kan het bijkantoor die in het thuisland niet minstens een gelijkwaardige dekking geniet wel verplicht worden om ook toe treden tot de Belgische beschermingsregeling. dekking.
Net als bij de bijkantoren uit EER-landen, betreft het een aanvullende
263
Dat er voor de EER-landen een aansluitingsmogelijkheid bestaat en voor niet EER-landen een verplichting is ingegeven door het feit dat er in de EER-landen reeds een minimumnorm ingevoerd werd door de depositogarantierichtlijn van 1994.264 In niet-EER landen bestaat deze minimumnorm echter niet. Door een verplichte aansluiting voorkomt de wetgever hier dat er een te geringe of zelf helemaal geen dekking geboden zou worden. Hoewel deze regeling op het eerste zicht, goed doordacht lijkt valt kritiek te uiten op deze aanvullende dekking. Voor een behandeling van deze kritieken verwijs ik naar Deel 3.3 waar ik deze problematiek bespreek aan de hand van het faillissement van Icesave. 127. MOGELIJKHEID TOT UITSLUITING – Merk op dat instellingen - na het doorlopen van een opzegtermijn - uitgesloten kunnen worden indien zij hun verplichtingen ten aanzien van het Fonds niet nakomen of het reclameverbod niet respecteren. Deze uitsluiting zal meestal tot gevolg hebben dat de tegoeden na verloop van een vooropgestelde termijn niet meer gedekt worden door het beschermingsstelsel. Bij voorbeeld verwijs ik hiervoor naar artikel 4 van het KB van 16 maart 2009 (dat handelt over verzekeringsondernemingen) en naar artikel 58 en 61 van de Programmawet van 29
december
2010
(die
handelen
over
de
bijkantoren
van
kredietinstellingen,
beleggingsondernemingen en beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een lidstaat van de EER).
262
Art 58 en 61 Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506; Art. 4, §1, 3° KB 14 november 2008; Art. 31, 1° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 263
Art. 31, 2° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 264
Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels.
66
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 128. LIJST AANGESLOTEN INSTELLINGEN – Het fonds maakt de naam van alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen die gedekt zijn bekend en deelt ook mee wanneer deze niet langer gedekt zijn.265 In bijlage 1 en 2 van deze thesis werd een lijst van de aangesloten instellingen opgenomen. Bijlage 1 omvat alle instellingen die aangesloten zijn bij het Beschermingsfonds van deposito’s en financiële instrumenten en bijlage 2 betreft alle instellingen die aangesloten zijn bij het Bijzonder Beschermingsfonds.
Gevallen waarin het depositobeschermingsstelsel tussenkomt 129. HUIDIGE WETGEVING - Het depositogarantiestelsel komt tussen bij deficiëntie van bovengenoemde aangesloten instellingen. De term defficiëntie dekt zowel het geval waar de instelling failliet verklaard wordt als het geval waarin de FSMA (de voormalige CBFA) het Fonds ter kennis brengt van de onhoudbare situatie. De FSMA zal overgaan tot dergelijke kennisgeving wanneer zij heeft vastgesteld dat de onderneming / de instelling gezien haar financiële positie, de terugbetaling van een opeisbaar tegoed heeft moeten weigeren en niet meer in staat is om dergelijke tegoeden onmiddellijk, noch binnen afzienbare termijn terug te betalen. 266 130.
TEGEMOETKOMINGSREGLEMENT:
GERECHTERLIJK
AKKOORD
-
Merk
op
dat
het
tegemoetkomingsreglement van het Beschermingsfonds267 nog spreekt over het geval waar een verzoek voor een gerechterlijk akkoord ingediend werd en het geval waar gedagvaard werd voor gerechtelijk akkoord. Deze bepaling is op 2 vlakken achterhaald. Eerst en vooral werd het gerechtelijk akkoord bij wet van 31 januari 2009268 veranderd door de gerechtelijke reorganisatie en ten tweede zorgde de hierboven besproken programmawet van 29 december 2009269 ervoor dat de wet gerechtelijke reorganisatie niet toepasselijk is op de kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.
265
Art. 23,§1, eerste lid KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 266
Art. 6, lid 5° KB 14 november 2008 zoals gewijzigd door de Programmawet 29 december 2010. Art. 5 Tegemoetkomingsreglement van het Beschermingsfonds, gecoördineerde versie van 21 september 2009. 267
Tegemoetkomingsreglement van het Beschermingsfonds, gecoördineerde versie van 21 september 2009.
268
Wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009, 8 436. Deze wet trad in werking op 1 april 2009. 269
Hierboven werd reeds vermeld dat deze vaststelling nu moet gebeuren binnen de 5 werkdagen. Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506.
67
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Gedekte producten 131. De gedekte producten verschillen naar gelang de instelling waar deze aangehouden worden. Achtereenvolgens
ga
ik
in
op
de
gedekte
producten
bij
kredietinstellingen,
bij
beursvennootschappen, bij beleggersvennootschappen en bij de levensverzekeringsondernemingen. Ik beëindig dit topic met een bespreking van een aantal algemene uitsluitingen. 132. GEDEKTE TEGOEDEN BIJ EEN KREDIETINSTELLING – Volgende tegoeden komen voor dekking in aanmerking bij een kredietinstelling: (i)
alle deposito’s270 van fondsen die uitgedrukt zijn in euro of in de munt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte271. Deze bedragen worden gedekt ongeacht hun oorsprong of bestemming. Ook tegoeden die aangehouden worden in het kader van een zelfstandige beroepsactiviteit zullen bijvoorbeeld worden gedekt. 272 Dit betreft zowel de bedragen op zicht-, termijn of spaarrekening als het Proton-saldo. 273
(ii)
deposito’s van fondsen in een andere munt dan bovenvermelde munt, indien deze bestemd zijn voor de verwerving van financiële instrumenten of voor terugbetalingen ervan. Het komt aan de cliënt toe om deze bestemming te bewijzen. Voor fondsen die niet gedeponeerd zijn op een contantenrekening die exclusief is gekoppeld aan de werking van een effectenrekening, wordt het bewijs geleverd door realistische aankooporders of door verkoopborderellen voor financiële instrumenten die dateren van minder dan 12 maanden voor de faillietverklaring of vaststelling door de FSMA.274
270
Een bankdeposito is een bedrag in speciën dat door de bezitter (de depositohouder) ter bewaring aan de bankier wordt gegeven. H. DE MUYNCK, Bank- en beurswezen in België, Gent, Academia Press, 2009, 46. 271
Volgende munten vallen onder deze regeling: de euro, de Britse pond, de Poolse Zloty, de Deense Kroon, de Zweedse Kroon, De Estlandse Kroon, de Tjechische Kroon, de Noorse Kroon, de Ijslandse Kroon, de Hongaarse Forint, De Letse Lats, De Roemeense Leu, de Bulgaarse Lev en de Litouwse Litas. De Amerikaanse dollar valt hier niet onder. www.protectionfund.be Merk op (i) dat de uitsluiting van de vreemde valuta aanleiding gaf tot een arrest bij het arbitragehof: dit arrest werd besproken in randnummer 95 tot en met 97 (ii) dat het voorstel tot depositogarantierichtlijn van 2010 dit onderscheid opheft. (zie randnummmer 60) 272
Art. 6, 1° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950; T. MANIQUET, “Protection des dépôts et des assurances sur la vie”, Bank Fin. R.2009, 45; www.fsma.be; www.protectionfund.be. 273
M. VERHEYE, “Welke bescherming genieten uw spaartegoeden?”, Professioneel vermogensadvies 2009/14,
2. 274
Art. 6, 2° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950.
68
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming (iii)
kasbons, obligaties of andere bancaire schuldvorderingen die uitgegeven zijn door de deficiënte kredietinstelling indien deze (a) uitgedrukt zijn in euro of de munt van een lidstaat van de EER en (b) op naam zijn, dematerialiseerd zijn of in open bewaargeving worden gehouden volgens de regels en (c) binnen de grenzen van artikel 11.
275
Bij de verwijzing naar artikel 11 moet voornamelijk aandacht geschonken worden aan artikel 11, 4° van het KB van 16 maart 2009. Dit artikel bepaalt dat ‘wanneer kasbons, obligaties of andere bancaire schuldvorderingen hetzij op naam gesteld zijn van een andere persoon dan de rechthebbende van de tegoeden, hetzij gedematerialiseerd zijn op naam van een andere persoon dan de rechthebbende van de tegoeden, hetzij in open bewaargeving zijn gegeven op naam van een andere persoon dan de rechthebbende van de tegoeden, zij slechts in aanmerking komen voor terugbetaling indien de houder ervan bewijst dat hij er eigenaar van is geworden krachtens een recht verworven voor de datum van de deficiëntie.’ Indien deze kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingen minder dan 1 maand voor de deficiëntie op naam gesteld zijn, gedematerialiseerd zijn of in open bewaargeving worden gehouden, dient een extra voorwaarde voldaan te zijn. Deze worden enkel in aanmerking genomen als de houder bewijst dat hij ter goeder trouw heeft gehandeld.276 Tot slot dient ook nog vermeld te worden dat deze waarborg op basis van de Europese Richtlijn inzake depositogarantie niet toegekend kan worden aan achtergestelde leningen, die behoren tot de categorieën vermeld in artikel 57 van richtlijn 2006/48/EC van het Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.277 132. GEDEKTE TEGOEDEN BIJ EEN BEURSVENNOOTSCHAP -
Bij de defficiëntie van een
beursvennootschap zal tussengekomen worden voor alle deposito’s die aangehouden worden om financiële instrumenten aan te kopen of voor terugbetalingen hiervan. 278
275
De kasbon aan drager wordt bijgevolg niet gedekt. Art. 6, 3° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 276
Art. 11, 3° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 277
www.fsma.be, www.protectionfund.be
278
Art. 7 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950.
69
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 133. GEDEKTE TEGOEDEN BIJ EEN VENNOOTSCHAP VOOR VERMOGENSBEHEER EN BELEGGINGSADVIES OF BIJ EEN BEHEERSVENNOOTSCHAP VAN INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING –
Net als bij
beursvennootschappen worden in geval van deficiëntie van deze beleggingsondernemingen dekking verleend voor alle deposito’s die aangehouden worden om financiële instrumenten aan te kopen of voor terugbetalingen hiervan. Daar deze beleggingsondernemingen in principe geen geld mogen opnemen, noch financiële instrumenten mogen houden voor rekening van cliënten, is de terugbetaling bij deze instellingen wel aan een bijkomende voorwaarde onderworpen. Opdat het beschermingsstelsel zou tussenkomen is het noodzakelijk dat de cliënt aantoont dat hij, in onwetendheid van het verbod, ter goeder trouw tegoeden heeft toevertrouwd aan de deficiënte vennootschap. Aantonen dat je als cliënt onwetend bent van het verbod is geen koud kunstje, daar de cliënten hier in principe door de betrokken ondernemingen op de hoogte van gebracht worden. 279 134. GEDEKTE TEGOEDEN BIJ EEN VERZEKERINGSONDERNEMING – Bij deficiëntie van een verzekeringsonderneming zullen enkel de (i) levensverzekeringscontracten (ii) met gewaarborgd rendement, (iii) die behoren tot het Belgisch recht en (iv) behoren tot de tak 21 gedekt worden. Het behoren tot tak 21 moet gelezen worden zoals bepaald in bijlage 1 van het KB van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringondernemingen en omvat bijgevolg alle levensverzekeringen die niet verbonden zijn met een beleggingsfonds en geen bruidschats- of geboorteverzekering zijn. 280 Het weze duidelijk dat hier alleen bovenstaande levensverzekeringen gedekt worden. Overeenkomsten zoals bedoeld door de Wet van 13 maart 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingsstelsel van die pensioenen en overeenkomsten van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de overeenkomsten bedoeld door de bepalingen van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen worden niet gedekt worden door het garantiestelsel.281 135. UITSLUITINGEN – De Belgische regelgever maakte gebruik van de – in de Richtlijn voorziene mogelijkheid om een aantal categorieën van producten uit te sluiten. Artikel 10, 6° tot 8° van het KB van 16 maart 2009 voorziet in een uitsluiting voor: (i) alle tegoeden die voortkomen uit transacties 279
Art 8 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95; www.protectionfund.be 280
KB 22 februari 1991 houdende algemeen verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991, 7 483. 281
reglement
betreffende
de
controle
op
de
Art. 5, eerste lid, 3° KB 14 november 2008. www.bijzonderbeschermingsfonds.be
70
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming waarvoor een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken, die in kracht van gewijsde is gegaan, wegens het witwassen van geld, (ii) de verplichtingen die voortvloeien uit het onderschrijven van handelspapieren zoals eigen accepten en promessen en (iii) de tegoeden die behoren tot het eigen vermogen van de kredietinstellingen.
Gedekte cliënten 136. BESCHERMDE PERSONEN – Bij depositobescherming staat de bescherming van de kleine spaarder centraal. 282 Het is hierbij onbelangrijk of het gaat om een natuurlijke dan wel een rechtspersoon en ook de leeftijd zal geen enkel rol spelen. (ook minderjarigen zullen dekking genieten)283 137. UITZONDERING - Om te verzekeren dat er genoeg middelen zijn om deze kleinere spaarder te vergoeden werd (bij artikel 10, 1° tot en met 5° en artikel 21 van het KB van 16 maart 2009) voorzien in een groot aantal uitgesloten personen.284 Het betreft in essentie een uitsluiting van de aangesloten instellingen zelf, grote ondernemingen285, overheidsinstellingen, personen die wegens hun bijzonder gunstige behandeling of verbondenheid met de deficiënte instelling geen bescherming verdienen en personen die valse verklaringen hebben afgelegd of fraude hebben gepleegd.
2.4.B. OMVANG VAN DE TEGEMOETKOMING
138. Om de omvang van de tegemoetkoming door het beschermingsfonds te berekenen dienen 2 stappen doorlopen te worden. Eerst en vooral dient het bedrag van de schuldvordering van de cliënt berekend te worden en indien dit hoger is dan de toegestane limiet dient dit in tweede instantie beperkt te worden. Hieronder bespreek ik eerst en vooral hoe het bedrag van de - voor het depositogarantiefonds relevante – schuldvordering dient bepaald te worden en vervolgens licht ik de limieten toe. Ik sluit dit topic af met enkele kleine tips voor de spaarders om hun geld veilig te stellen.
282
Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001, 4.
283
www.protectionfund.be
284
Het in België van kracht zijnde garantiestelsel nam alle door de Richtlijn toegelaten uitsluitingen van deposanten over en voegde bij artikel 21 zelfs een uitzondering toe die niet uitdrukkelijk in de richtlijn vermeld wordt. 285
Merk op dat VZW’s altijd in aanmerking komen voor de waarborg van de beschermingsregel, ook als deze groot zijn. www.protectionfund.be
71
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
Berekening van de totale schuldvordering 138.
PRINCIPE – De basisbeginselen voor de berekening van de - voor depositobescherming
relevante - schuldvordering werden vastgelegd in artikel 11 van het KB van 16 maart 2009. Het vertrekpunt van deze regeling betreft het feit dat alle gedekte schuldvorderingen van éénzelfde cliënt
op
dezelfde
kredietintelling,
dezelfde
beleggingsonderneming,
dezelfde
verzekeringsondeneming OF dezelfde failliete boedel per categorie286 opgeteld dienen te worden. 287 De schuldvorderingen worden hiervoor in aanmerking genomen voor het bedrag in hoofdsom of voor hun nominale waarde, voor de vervallen of gelopen opbrengsten en voor de waarde van hun eventuele nevenopbrengsten, op de laatste dag voor de dag waarop het faillissement is uitgesproken of waarop de deficiëntie door de FSMA meegedeeld werd aan het Fonds. 288 139. CONCRETE PROBLEMEN - De situatie is echter niet altijd zo eenvoudig. Hieronder ga ik in op een aantal concrete problemen die zich bij het bepalen van dit bedrag kunnen voordoen. 140. MUNT VAN LIDSTAAT DIE GEEN EURO AANGENOMEN HEEFT OF VAN EEN NIET-EUROPESE LIDSTAAT – Het is mogelijk dat de tegoeden uitgedrukt zijn in de munt van een lidstaat die de euro niet heeft aangenomen of van een niet-lidstaat. Deze tegoeden zullen op basis van artikel 11, 6° KB 16 maart 2009 omgerekend moeten worden op basis van de gemiddelde marktkoers op de laatste marktdag voor de dag waarop het faillissement van de instelling uitgesproken werd of waarop de FSMA het Fonds de deficiëntie meedeelde.
141. DE CLIËNT HEEFT ZELF SCHULDEN BIJ DE DEFICIËNTE INSTELLING – De vraag stelt zich of het invloed heeft dat de cliënt zelf schulden heeft bij de deficiënte instelling. Om te weten hoe we hiermee om moeten gaan moet een onderscheid gemaakt worden tussen de gevallen waar schuldvergelijking mogelijk is en deze waar geen schuldvergelijking mogelijk is. Indien een wettelijke of conventionele vergelijking van de schulden van de cliënt of begunstigde mogelijk is dient deze op basis van artikel 11, 1° en 2° toegepast te worden. 289
286
Deze categoriën betreffen: de deposito’s, de financiële instrumenten en de levensverzekeringscontracten.
287
Art. 11, 1° en 2° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 288
Art. 11, 5° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 289
Het is hierbij onbelangrijk of de verzekeringsnemer begunstigde is van een door hem onderschreven contract of van een door andere personen onderschreven beschermd contract.
72
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Deze wettelijke of conventionele schuldvergelijking is echter wel niet steeds mogelijk. Opdat de wettelijke schuldvergelijking mogelijk zou zijn, dient aan de voorwaarden van artikel 1291 en volgende B.W. voldaan te zijn. De belangrijkste voorwaarde betreft de vereiste dat beide vorderingen opeisbaar zijn.290 De opeisbaarheid van de schuldvordering van de cliënt levert bij faillissement geen problemen op dankzij artikel 22 van de Faillissementswet291, maar daarmee is de kous niet af. Vooral de opeisbaarheid van de vordering van de instelling op de cliënt zorgt hier voor problemen. De vorderingen van de deficiënte instelling worden in principe immers niet opeisbaar door de defficiëntie en zullen dus reeds opeisbaar moeten zijn los van de deficiëntie. Het enige geval waar de deficiëntie van de instelling ervoor zal zorgen dat de vordering opeisbaar is, is het geval waar voorzien werd in een ‘close-out netting’-beding. Dergelijke nettingovereenkomsten zijn echter wel niet toegelaten voor natuurlijke personen die geen koopman zijn, daar een arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 november 2008 besliste dat artikel 14 en 15, §1 Wet Financiële Zekerheden onwettig zijn in zoverre zij van toepassing zijn op natuurlijke personen die geen koopman zijn. In vele gevallen zullen ook deze bedingen dus geen uitweg bieden. 292 Indien geen schuldvergelijking mogelijk is voor de schulden of verbintenissen die de cliënt heeft ten aanzien van de kredietinstelling, beleggingsonderneming of verzekeringsonderneming wordt de terugbetaling pas verricht na aftrek van het bedrag ervan, behalve wanneer deze schulden en verbintenissen worden gewaarborgd door andere toereikend geachte zekerheden dan de tegoeden waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd. 293 142. MEERDERE PERSONEN HEBBEN RECHTEN OP DE GELDEN – Een derde mogelijke probleemsituatie betreft het geval waar meerdere personen rechten kunnen doen gelden op de tegoeden. Er moet hierbij een verschil gemaakt worden tussen (i) de situatie waar deze personen rechten kunnen doen gelden als lid van een vereniging, groepering of een onverdeeldheid zonder rechtspersoonlijkheid en (ii) de situatie waar de rechten gelden op het integrale bedrag van de tegoeden. In de eerste situatie zal er in principe vanuit gegaan worden dat deze gelden toebehoren aan 1 persoon (de vereniging/groepering of onverdeeldheid). Dit vermoeden kan echter wel weerlegd 290
Hiernaast zal bijvoorbeeld ook samenhang noodzakelijk. In de rechtsleer werd aangenomen dat bedingen van eenheid van rekening die gelden in het voordeel van de bank ook in het voordeel van de cliënt gelden. 291
Dit artikel bepaalt dat het vonnis van faillietverklaring tot gevolg heeft dat alle vervallen schulden opeisbaar worden ten aanzien van de gefailleerde. 292
GwH 27 november 2008, nr. 167/2008; E. DIRIX, “Compensatiebedingen: een tweesnijdend zwaard?”, R.W. 2008-2009, 1021-1022. 293
Art.11, 11° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95.
73
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming worden wanneer de identiteit van de personen die rechten kunnen doen gelden op de voormelde tegoeden vastgesteld is of kan worden. In dit laatste geval wordt het bedrag verdeeld in de bewezen verhouding en als deze niet aangetoond kan worden zal het bedrag gelijk verdeeld worden tussen alle rechthebbenden.294 Indien meerdere personen daarentegen rechten kunnen doen gelden op het integrale bedrag van de tegoeden295 en hiervoor een handtekening volstaat van één van de personen, die handelt in een andere hoedanigheid dan lasthebber wordt anders gerekend. Bij uitbetaling zal men ervan uitgaan dat elke rechthebbende een even groot deel bezit, tenzij ieders aandeel bewezen wordt. 296 143. REKENING MET GELDEN VAN DERDEN – Een laatste bijzonder geval betreft de situatie waar de formele eigenaar niet de begunstigde is. Hierbij dient onder meer gedacht te worden aan de derdenrekeningen van gerechtsdeurwaarders, notarissen en advocaten. Opnieuw maakte het KB van 16 maart 2009 hier een onderscheid tussen verschillende categorieën. Een eerste categorie hiervan betreft de ‘tegoeden op rekeningen, geopend op naam van beoefenaars van niet-financiële beroepen, die uitsluitend middelen van derden bevatten en uitsluitend voor verrichtingen met deze middelen worden gebruikt’. Deze tegoeden zullen als schuldvorderingen van derden beschouwd worden indien ‘de betrokken rekeningen zijn onderverdeeld in subrubrieken op naam van deze derden in de boekhouding van de instelling die optreedt als bewaarder’ of ‘wannneer het aandeel van deze derden door de houder van de rekening wordt aangetoond op basis van een mededeling bij stortingen, overschrijvingen en opvragingen’.297 Alle andere tegoeden die in eigen naam, maar voor rekening van een derde gehouden worden dienen beschouwd te worden als tegoeden die toebehoren aan deze derde indien deze derde identificeerbaar was bij de uitspraak van het faillissement of bij de mededeling van de deficiëntie aan de Fondsen door de FSMA.298
294
Art. 11, 7° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 295
Dit is bijvoorbeeld het geval voor de gezamelijke rekening.
296
Art. 11, 8° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 297
Art 11, 9° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 298
Art 11, 10° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95.
74
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 144.
REKENINGEN DIE DOOR DE BEURSVENNOOTSCHAP GEOPEND ZIJN BIJ EEN BEWAARDER - De
tegoeden op rekeningen die door een beursvennootschap zijn geopend bij een instelling die optreedt als bewaarder met toepassing van artikel 77, §2, tweede lid van de Wet van 6 april 1995, dienen steeds beschouwd te worden als tegoeden van de cliënt. Deze toerekening gebeurt ongeacht of deze tegoeden op een rekening met subrubrieken op naam van individuele cliënten of op een gezamelijke cliëntenrekening geplaatst zijn. Wel heeft de vorm van de rekening invloed op het bedrag van de toerekening. Daar waar bij rekeningen met subrubrieken op naam van individuele cliënten duidelijk afgeleid kan worden hoeveel van wie is, is dit bij de gezamelijke cliëntenrekening niet zo. De gezamelijke cliëntenrekening dient na aftrek van de bedragen die toekomen aan de beursvennootschap en de tegoeden op subrubrieken van individuele cliënten verhoudingsgewijs verdeeld te worden.299 Merk op dat de tegemoetkomingen voor tegoeden op rekeningen met subrubrieken op naam van individuele cliënten, die door een beursvennootschap zijn geopend bij een hierboven vermelde instelling steeds uitbetaald dienen te worden tegen de ondertekening van een kwijting analoog artikel 11, 12° KB 16 maart 2009.
Limieten 145. DEPOSITO’S – De limiet van de gedekte deposito’s werd bij artikel 2 en 6 van het KB van 14 november 2008 opgetrokken tot 100.000 euro. Deze 100.000 euro zal in eerste instantie uitbetaald worden door het Bijzonder Beschermingsfonds, maar zal in de mate van het mogelijke gerecupereerd worden op het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten.300 146. FINANCIËLE INSTRUMENTEN – Daar waar alle andere limieten in de loop der jaren opgetrokken werden, bleef de limiet voor financiële instrumenten 20.000 euro per deposant. Het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten verantwoordt dit doordat er zeer sterke waarborgen gelden voor financiële instrumenten301. Dankzij deze maatregelen is het risico dat 299
Art. 11, 12° KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 300
Art. 164 en 165 programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310.
301
Niet alleen zorgde de MIFID-Richtlijn voor een perfectionering van de gedragsregels voor financiële instellingen en de regelgeving op het vlak van ordeuitvoering, ook werden de regels inzake de bewaring van de financiële instrumenten voor rekening van de cliënten verstevigd. Belangrijker nog, is dat de cliënt de rechtmatige eigenaar blijft van de effecten. Hierdoor beschikt de cliënt over een rechtstreeks revindicatierecht, op basis waarvan de effecten teruggegeven moeten worden door de curator. De effecten vallen bijgevolg niet in de boedel van een eventueeel faillissement. Enkel in geval van administratieve fouten of andere onregelmatigheden zullen de cliënten hun effecten niet terugkrijgen en dienen ze beroep te doen op de beschermingsregeling. www.protectionfund.be
75
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming er na teruggave van alle beschikbare effecten nog een vordering openstaat van de cliënt op de deficiënte instelling klein. 302 147. LEVENSVERZEKERINGSPRODUCTEN – Levensverzekeringscontracten worden op basis van artikel 6, tweede tot vierde lid gedekt tot (i) de afkoopwaarde
van het contract berekend de dag
voorafgaand aan de dag waarop het in gebreke blijven van de toetredende verzekeringsinstelling vastgesteld is303, verminderd met de taksen en (ii) maximum tot 100.000 euro. In tegenstelling tot de deposito’s werd voorzien dat het volledige bedrag van 100.000 euro gedekt wordt door het Bijzondere Beschermingsfonds.304 148. INFLATIE – Merk op dat artikel 66, 1° en 2° van de programmawet van 29 augustus 2010 in de mogelijkheid voorziet om de bedragen die het Bijzonder Beschermingsfonds uitkeert (zijnde: de deposito’s en de levensverzekeringsovereenkomsten) aan te passen om het in overeenstemming te brengen met het bedrag dat de Europese Commissie aan de inflatie van de Europese Unie heeft aangepast.305
Enkele concrete tips voor de spaarders om hun geld veilig te stellen 149. Indien een cliënt beschikt over een ruim vermogen kunnen de hierboven besproken limieten een belemmering vormen voor een volledige terugbetaling. Doch kan ook een cliënt met een ruim vermogen, er door verschillende technieken voor zorgen dat volledig/ een groot deel van zijn vermogen gedekt wordt bij deficiëntie. Door hun geld verstandig te verspreiden kunnen cliënten ervoor zorgen dat ze in geval van crisis meerdere malen de limieten kunnen bereiken. Ik bespreek hieronder enkele voorname technieken die een cliënt hierbij zou kunnen hanteren. Bij mijn voorbeelden zal ik telkens vertrekken van een vermogen van 120.000 euro. Merk voorafgaand wel op dat deze spreiding in realiteit natuurlijk ingegeven zal worden door persoonlijke voorkeuren. Zo heeft elke instelling zijn eigen risico’s en kent elk product andere eigenschappen. Tevens dient opgemerkt te worden dat deze spreiding tijdig moet gebreuren, daar (zoals hierboven vermeld werd) rekening wordt gehouden met de situatie op de dag voor (i) de uitspraak van het 302
www.protectionfund.be
303
Deze vaststelling gebeurt door de CBFA (huidige FSMA), tenzij het faillissement uitgesproken is of een procedure van gerechtelijk akkoord ingesteld is. 304
Art. 6 verslag aan de Koning bij KB 14 november 2008.
305
Art. 66, 1° en 2° Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506.
76
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming faillissement of (ii) de mededeling van deficiëntie aan het Fonds door de FSMA.306 150. MOGELIJKHEID 1: DIVERSIFIËREN OVER VERSCHILLENDE CATEGORIEËN PRODUCTEN – Daar het bedrag van de tegemoetkoming berekend wordt per categorie, zou het spreiden over de verschillende categorieën ervoor kunnen zorgen dat de cliënt meer geld recupereert. Zo zal het vermogen van 120.000 euro bij bank A slechts voor 100.000 euro vergoed worden indien dit volledige vermogen aangehouden wordt in deposito’s, terwijl bij een spreiding over deposito’s (100.000) en financiële instrumenten (20.000) het volledige bedrag zal kunnen worden gerecupereerd. 151. MOGELIJKHEID 2: VERSPREIDEN OVER VERSCHILLENDE INSTANTIES – Tevens blijkt uit de bepalingen van artikel 11, 1° en 2° van het KB van 16 maart 2009 dat de schuldvorderingen ten aanzien van verschillende instanties niet samengevoegd worden. In plaats van het volledige vermogen van 120.000 euro bij 1 enkele instelling aan te houden (en het risico te lopen om de limieten te overschrijden) zou het hierdoor nuttig kunnen zijn om het vermogen te verspreiden over 2 verschillende instellingen: bijvoorbeeld voor 60.000 bij kredietinstelling A en voor 60.000 euro bij kredietinstelling B. Het grote voordeel van de spreiding is dat je bij beide instellingen tot de limiet kan gaan en dat een vrije keuze tussen het aanhouden als deposito, het investeren in financiële instrumenten en de levensverzekeringen mogelijk zal blijven. 152. MOGELIJKHEID 3: GEMEENSCHAPPELIJKE REKENING – Het houden van een gemeenschappelijke rekening kan nuttig zijn, omdat het geld op een gemeenschappelijke rekening geacht wordt in gelijke delen aan de medehouders toe te behoren. Daar waar bij afzonderlijke rekeningen van 110.000 euro en 10.000 euro 10.000 euro niet gedekt zouden zijn, wordt een gemeenschappelijke rekening van 120.000 euro in principe geacht voor 60.000 toe te behoren aan persoon A en voor 60.000 euro aan persoon B. In dit geval wordt het volledige bedrag gedekt. 153. PRAKTIJK – Er bestaan niet echt gegevens over de mate waarin deze principes toegepast worden. Hoewel het opvallend is dat de spaarders in de nasleep van de crisis hun gelden meer spreiden over verschillende instellingen307, kan niet vastgesteld worden om welke redenen deze spreiding doorgevoerd werd. De kans is groot dat de spaarders deze spreiding niet zagen als een techniek om meer geld terug te krijgen en eerder hun geld gingen spreiden omdat de kans dat 2 banken failliet gaan veel kleiner is dan het faillissement van 1 bank. Het feit dat uit onderzoek blijkt 306
Art. 11, 5° j° art 5 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 307
S. DECRAENE, “Het vertrouwen herstellen is de uitdaging bij uitstek van de financiële sector”, Bank Fin. 2009, 193.
77
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming dat vele spaarders niet vertrouwd zijn met de depositogarantieregelen (laat staan met de limieten ervan) versterkt deze stelling.308
2.4.C. PROCEDURE OM DEKKING TE VERKRIJGEN 154. BEKENDMAKING – Daar het voor de spaarder onmogelijk is om de situatie van elke aangesloten instelling bij te houden, rust op de beschermingsfondsen een verplichting om elk geval van deficiëntie bekend te maken. Deze bekendmaking is de eerste stap in het uitbetalingsproces. Het beschermingsfonds moet ieder gedekt geval van deficiëntie van een kredietinstelling, beursvennootschap, beleggingsonderneming of verzekeringsonderneming alsook de termijnen die vooropgesteld zijn om de tegemoetkomingen te betalen bekendmaken. Deze bekendmaking zal gebeuren in het Belgisch Staatsblad en indien bijkantoren gevestigd zijn in het buitenland dient dit ook te gebeuren via de daar officiële of gebruikelijke methode. 309 Het fonds zal bij deficiëntie tevens de de voorwaarden, de regels en de wijze van terugbetaling en schadeloosstelling meedelen aan iedere belanghebbende.310 155. STAPPEN VAN DE SPAARDER – Nu de spaarder op de hoogte is van de deficiëntie is zij in de mogelijkheid om stappen te ondernemen om uitkering te verkrijgen. 156. De belangrijkste stap in dit proces is het indienen van een tegemoetkomingsaanvraag. Deze aanvraag gebeurt aan de hand van door het fonds opgestelde gestandaardiseerde formulieren311 en dient plaats te vinden binnen de 2 maanden vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.312 Deze termijn van 2 maanden is in principe voorgeschreven op straffe van verval. Doch was de wetgever niet onredelijk en voorzag zij in 2 nuanceringen. Eerst en vooral kan het Fonds deze termijn verlengen en ten tweede voorziet het KB ook de mogelijkheid om rekening te houden met de
308
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 41. (www.ssrn.com) 309
Art. 14 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 310
Art. 23, §1, tweede lid KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 311
Art. 16 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 312
Voor bijkantoren in het buitenland vindt de bekendmaking plaats via de officiële of gebruikelijke manier.
78
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming gevallen waar tijdige indiening omwille van gewettigde redenen niet mogelijk was.313 Deze aanvraag moet voor financiële instrumenten gebeuren bij het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. Voor terugbetaling van deposito’s en levensverzekeringen dient dit te gebeuren bij het het Bijzonder Beschermingsfonds.314 Dit betekent echter wel niet dat deze fondsen uiteindelijk de last zullen moeten dragen. Beide fondsen beschikken over een subrogatierecht315 en ook zal het Bijzonder Beschermingsfonds het voor deposito’s uitbetaalde bedrag zo mogelijk verhalen op het Beschermingsfonds van deposito’s en financiële instrumenten.316 157. In bepaalde bijzondere gevallen worden nog andere vereisten gesteld. Het eerste bijzondere geval betreft het geval van faillissement. In geval van faillissement is de aangifte van de schuldvordering een noodzakelijke voorwaarde voor de terugbetaling. Merk op dat de spaarder enkel tegemoetkoming zal krijgen indien deze nog geen uitkering heeft verkregen bij het faillissement. 317 Een tweede bijzonder geval betreft de situatie waar de kredietinstellingen een federatie vormen. In dit geval moeten de cliënten eerst terugbetaling vorderen van de centrale instelling van de federatie. Slechts indien deze terugbetaling onsuccesvol is, zullen de fondsen tussenkomen.318 Een derde een laatste bijzonder geval waar het KB over spreekt is dit waar meerdere kredietinstellingen hoofdelijk verbonden zijn tot de verbintenissen. Ook hier zal de cliënt eerst terugbetaling moeten vorderen van de tegoeden van de hoofdelijk verbonden instellingen.319
313
Art. 17 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 314
www.bijzonderbeschermingsfonds.be
315
Art. 20, 1° KB van 16 maart 2009 bepaalt hier tevens dat de tegemoetkoming slechts kan gebeuren nadat de deposant de uitdrukkelijke en gelijktijdige indeplaatstreding van het Fonds in zijn schuldvordering en eventuele terugvorderingsrechten aanvaardde. 316
Art 164 Programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310.
317
Art. 18 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 318
Art. 12 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 319
Art. 12 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95.
79
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 158. UITBETALING – De uitbetalingstermijn werd behoorlijk verkort bij de Programmawet van 29 december 2010. Daar deze verkorting hierboven reeds uitvoerig besproken werd, verwijs ik voor deze nieuwe uitbetalingstermijn naar randnummer 113. Merk op dat het KB van 16 maart 2009 voorziet in aan aantal gevallen waarin de uitkering van de tegemoetkoming kan of moet opgeschort worden door de fondsen. Het betreft (i) het geval waarbij de cliënt de gevraagde gegevens voor het onderzoek van zijn aanvraag om terugbetaling niet verstrekt, (ii) de situatie waarbij er twijfel bestaat over de gegrondheid van de gegevens waarop de tegemoetkomingsaanvraag steunt en (iii) het geval waar de rechthebbende beschuldigd is van een misdrijf in verband met het witwassen van geld, waarvan de betrokken tegoeden worden vermoed afkomstig te zijn.320
2.4.D. DE FINANCIERING VAN HET STELSEL 159. Opdat bovenbesproken dekking zou kunnen plaatsvinden, dienen de Fondsen natuurlijk op één of andere manier gefinancierd te worden. Hieronder bespreek ik door welke middelen de fondsen jaarlijks gespijsd worden. Ik maak hierbij abstractie van alles wat reeds door overdracht aanwezig was in het fonds en specifieke waarborgen zoals de bijzondere en tijdelijke staatswaarborg voor openbare kredietinstellingen. 160. MIDDELEN VAN HET BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN FINANCIËLE INSTRUMENTEN – Iedere kredietinstelling en beursvennootschap IS verplicht om een jaarlijkse bijdrage te betalen, opgesplitst in volgende 3 delen: -
een deelbijdrage van 0,0175% van de deposito’s die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming
-
een deelbijdrage van 0,7% van de positieve bruto-opbrengsten van het voorafgaande jaar, na aftrek van het renteresultaat
-
een deelbijdrage van 0,001% van de financiële instrumenten gehouden voor de rekening van derden.321
Daar instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies in principe geen geld aanhouden, dienen zij geen jaarlijks bijdragen te storten in het 320
Art. 19, lid 1 en art. 22 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 321
Jaarverslag CBF 1998-1999, 23; Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2008, 23.
80
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumtenten. Zij zullen alleen bijdragen indien een soortgenoot deficiënt zou worden. Tevens dienen zij evenwel te delen in de administratieve kosten van het beheer van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumtenten. In 2009 betaalden zij hiervoor een bijdrage van 154 euro.322 161. MIDDELEN VAN HET BIJZONDER BESCHERMINGSFONDS – Deze financiering van het Bijzonder Beschermingsfonds werd overlaatst grondig gewijzigd door de Programmawet van 23 december 2009. In deze programmawet vergat de Koning echter wel de bepalingen van het KB van 16 maart 2009 aan te passen. (alleen het KB van 14 november 2008 werd hier onder handen genomen) Verkeerdelijk spreekt het KB van 16 maart 2009 nog steeds van een vrijwillige toetreding van de levensverzekeringsondernemingen die hiervoor toegangsrechten dienen te betalen.323 Doch mogen deze strijdige bepalingen geen probleem vormen. Vertrekkende van de hiërachie der rechtsnormen en de regel ‘lex posterior derogat priori’ dienen de bepalingen van de programmawet als priortair beschouwd te worden, waardoor een verdere uiteenzetting hierop verdergaat. De middelen van het Bijzonder Beschermingsfonds worden jaarlijks als volgt uitgebreid324: SOORT BIJDRAGE
Jaarlijkse bijdragen325
PERSO(O)NEN DIE DEZE MOET(EN) STORTEN 1. Kredietinstellingen (ook de in België werkzame bijkantoren van een Europese kredietinstelling die gebruik maakten van facultatieve toetredingsmogelijkheid) 2. Beleggingsvennootschappen (ook de in België werkzame bijkantoren van een Europese beleggingsvennootschap die gebruik maakten van facultatieve toetredingsmogelijkheid)
322
OMVANG BIJDRAGE Voor 1 en 2: 0,15% van het bedrag van deposito’s die in aanmerking komen voor de terugbetaling, bepaald op 30 september van het vorige jaar
Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2009, 13.
323
Zie onder meer art. 25 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 95. 324
Betalingen gebeuren aan het Deposito- en Consignatiekas die dit doorstort aan de Schatkist (art. 8, §3 KB 14 november 2008) 325
De betrokken ondernemingen moeten hiervoor mededeling doen aan het fonds van de gegevens die nodig zijn voor de vastsstelling van de berekeningsgrondslag van hun jaarlijkse bijdrage. Art 24 KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950; Art. 169 programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310, j° art. 8 KB 14 november 2008.
81
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming
met uitzondering van vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies 3. Verzekeringsondernemingen
NOOT: beheersvennootschappen voor collectieve belegging dienen deze niet te storten
Toegangsrechten326
Voor 3: 0,15% van de inventariswaarde, bepaald op 30 september van vorig jaar (deze inventariswaarde dient bepaald te worden zoals bepaald analoog KB van 14 november 2003)
1. kredietinstellingen 2. beleggingsvennootschappen, met uitzondering van vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies
0,10% van het bedrag van de deposito’s die in aanmerking komen voor terugbetaling, bepaald op 30 september 2010
NOOT: beheersvennootschappen voor collectieve belegging en levensverzekeringsondernemingen dienen deze niet te betalen
Voor toetredingen na 16 december 2010 (waar nog onvoldoende bijdragen ingebracht zijn) dient nog KB opgemaakt te worden
indeplaatsstelling327
De deficiënte instelling
Zoveel als gerecupereerd kan worden dankzij deze schuldvordering
Indien bovenstaande middelen niet volstaan OF wanneer een vennootschap voor vermogensadvies en beleggingsadvies of een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging in gebreke blijft328, schiet de Deposito- en Consignatiekas de gelden voor. Voor een bespreking van de terugbetaling aan de Deposito- en Consignatiekas verwijs ik naar randnummer 101 en artikel 26 en
326
Art. 169, 5° programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009.
327
Art. 9 KB 14 november 2008.
328
Deze dienen alleen bijdragen te betalen na de deficiëntie van een soortgenoot.
82
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming volgende van het KB van 16 maart 2009.329
2.4.E. DE INFORMATIEPLICHT VAN KREDIETINSTELLINGEN EN BELEGGINGSONDERNEMINGEN
162. RECHT OP INFORMATIE - Hierboven werd reeds vermeld dat een informatieplicht rust op de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aangesloten zijn bij het depositogarantiestelsel. In sommige gevallen zal de instelling de informatie zelf moeten meedelen, terwijl in andere gevallen om informatie verzocht dient te worden. Meer concreet dient de aangesloten beleggingsvennootschap of kredieting op eigen intiatief informatie meedelen over (i) de deposito- of beleggersbeschermingsregelen(en) waaraan zij deelnemen, (ii) het bedrag van de door die regeling(en) geboden dekking en (iii) de door deze regeling(en) gedekte activa. Indien een activa niet gedekt zou zijn, dient de instelling dit ook mee te delen. Deze informatie dient steeds in bevattelijke en duidelijke vorm verstrekt te worden. 330 Voor informatie over de andere tegemoetkomingsvoorwaarden en de in het vooruitzicht van een terugbetaling of schadeloosstelling te vervullen formaliteiten is echter wel een verzoek vereist. Na een verzoek heeft de aanvrager wel recht op schriftelijke en gedetailleerde informatie. 331 163. RECLAME – Merk op dat het Koninklijke besluit van 14 november 2008 een reclameverbod oplegt aan de deelnemers van het Bijzonder Beschermingsfonds.332
2.5. APRA Leven als eerste toepassingsgeval van de nieuwe beschermingsregelen 164. Kort na de invoering van de verplichte bescherming voor verzekeringsproducten, bewees dit beschermingsstelsel reeds zijn nut. Voor de eerste keer sinds mensenheugenis werd in ons land een levensverzekeraar geliquideerd, meer bepaald: APRA Leven.
329
KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. 330
Art. 2 KB 29 augustus 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 mei 1999 betreffende informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 11 september 2009, 61 737. 331
Art. 2 KB 29 augustus 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 mei 1999 betreffende informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 11 september 2009, 61 737. 332
Art. 6, lid 7 KB 14 november 2008.
83
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming 165. DE PROBLEMEN BIJ APRA LEVEN333 – Apra Leven was een verzekeringskantoor dat actief was in de verzekeringssector. Het kantoor telde in België 3700 klanten van wie een 1000-tal voor groepsverzekeringen en 2700 voor tak 21-producten. Ook in Spanje had het een bijkantoor met een 1000-tal klanten. 166. De problemen bij APRA Leven begonnen toen een Spaanse zakenman (Juan Manuel Vila Llauger) in 2005 APRA Leven overnam. Naar aanleiding van deze overname werd beslist om zich te begeven op de vastgoedmarkt en dit bleek een verkeerde beslissing. 167. Natuurlijk werd niet meteen beslist om APRA Leven te liquideren. De beslissing tot liquidatie is het gevolg van een evolutie, die begon in 2009. In september 2009 besliste de CBFA (huidige FSMA), wegens vastgestelde tekortkomingen met betrekking tot de activa en de organisatie van de onderneming, om APRA Leven onder strikt toezicht te plaatsen. Dit toezicht bleek echter niet voldoende. De raad van bestuur was niet in de mogelijkheid om op bevredigende wijze gevolgen te geven aan de verzoeken van de CBFA en hierdoor werden de bestuurders in juni 2010 vervangen. Er werd een nieuwe raad van bestuur samengesteld, en deze stelde in akkoord met de CBFA ook volgende 2 externe bestuurders aan: Chris Defrancq en Claude Desseille (beiden zwaargewichten in de Belgische verzekeringssector). De taak van deze externe bestuurders bestond er grotendeels in om een onderzoek te voeren naar de financiële toestand van APRA Leven en naar oplossingen te zoeken om deze verzekeringsonderneming terug gezond te maken. Hoewel naarstig naar mogelijke uitwegen gezocht werd, kwam er geen licht aan het einde van de tunnel. Uit hun eerste verslag van oktober 2010 bleek dat de voorafgaande voorwaarden om de tekorten op te lossen niet vervuld waren en dat de aandeelhouders niet bereid waren om tegemoet te komen met de nodige herkapitalisatie. Dit negatieve verslag gaf aanleiding tot nieuwe maatregelen van de CBFA. Op 12 oktober 2010 vaardigde de CBFA een verbod uit voor APRA Leven om vrij over haar activa te beschikken.334
333
De Tijd, CBFA haalt verzekeraar Apra Leven uit de markt, 8 maart 2011; De Tijd, Gedwongen vereffening Apra Leven haalt geschiedenisboeken, 9 maart 2011.; De Tijd, Hulp voor klanten dankzij de crisis, 9 maart 2011; De Tijd, Spaans avontuur Apra mislukt, 9 maart 2011; Frequent gestelde vragen aan de CBFA met betrekking tot APRA Leven (http://www.cbfa.be/nl/act/html/faq.asp); Persmededeling APRA Leven CBFA (http://www.cbfa.be/nl/press/html/2011-03-08_apraleven.asp)
334
Door dit verbod was het voor APRA Leven verboden om betalingen te doen zonder voorafgaande toestemming van de CBFA.
84
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming Wanneer later opnieuw tekortkomingen en onregelmatigheden335 vastgesteld werden, was de maat vol. De CBFA zag geen perspectief op verbetering. Zij besloot om het dossier over te maken aan het parket van Antwerpen, trok de toelating van verzekeraar met onmiddellijke ingang in en besloot de verzekeringsonderneming te schrappen van de lijst van toegelaten verzekeringsondernemingen. Met toepassing van artikel 48/12 van de Wet van 9 juli 1975 werd Apra Leven hierdoor van rechtswege ontbonden. Om de gelijkheid tussen de verzekeringsschuldeisers te waarborgen, besliste de CBFA in haar zitting van 4 maart 2011 tevens om de lopende verzekeringsovereenkomsten met onmiddellijke ingang te schorsen.336 Daar de verzekeringsonderneming niet langer aan haar verplichtingen kon voldoen ten aanzien van de tak 21-klanten, is de tussenkomst van het Bijzondere Beschermingsfonds hier gerechtvaardigd. 337 168. TUSSENKOMST BIJZONDER BESCHERMINGSFONDS338 – Dankzij de nieuwe Belgische regeling bracht de ontbinding niet voor alle aangeslotenen zware gevolgen met zich mee. Verzekeringsschuldeisers 339
van de individuele levensverzekeringscontracten – met een gewaarborgd rendement die behoren
tot de tak 21 - konden vanaf 4 maart 2011 aanspraak maken op een tegemoetkoming van het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen. Om aanspraak te maken op deze tegemoetkoming dienden de verzekeringsschuldeisers in principe voor 9 mei 2011 een aanvraag in te dienen bij het Bijzonder Beschermingsfonds, maar deze termijn werd verlengd tot 17 augustus 2011.340 Gedekte personen kunnen dus nog steeds een aanvraag indienen. Zij kunnen dit doen via de post341 (niet noodzakelijk aangetekend) of via mail342.
De aanvraag dient te bestaan uit een
335
Er waren in het buitenland verwervingen van activa die als dekkingswaarden gelden en ook waren er mogelijke strafrechtelijke inbreuken (misbruik van vennootschapsgoederen). 336
Deze schorsing had evenwel geen betrekking op het uitbetalen van voorschotten op rentebetalingen of op verzekeringsprestaties die de verzekeringsondernemingen verschuldigd zijn aan de verzekerden of begunstigden in het kader van de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst die op eindvervaldag is gekomen. Er is wel een voorwaarde om niet onder de schorsing te vallen: alle premies moeten betaald geweest zijn. 337
Officieel bericht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: Publicatie in toepassing van artikelen 26, §3, tweede lid en 47, §1 van de wet van 9 juli 1975, BS 8 maart 2011, 15 590. 338
De Tijd, Hulp voor klanten dankzij de crisis, 9 maart 2011; Website APRA Leven (http://www.apraleven.com/NL/index_nl.php); Algemeen Bericht Bijzonder Beschermingsfonds en Persbericht Bijzonder Beschermingsfonds (www.bijzonderbeschermingsfonds.be/nl/intro.htm). Wanneer zich een toestand voordoet zoals bedoeld in artikel 5 dient het fonds dit op basis van art. 23, §1, tweede lid bekend maken. 339
Onder verzekeringsschuldeisers dient verstaan te worden: verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden van een verzekeringsovereenkomst. 340
Mededeling website APRA leven, 6 mei 2011 (http://www.apraleven.com/NL/index_nl.php.); Mededeling website Bijzonder Beschermingsfonds (http://www.bijzonderbeschermingsfonds.be/nl/Intro.htm). 341
In dit geval kreeg de aanvrager een ontvangstbewijs via mail.
342
Bij een aanvraag via mail kreeg de aanvrager een ontvangstbewijs via een brief op het thuisadres.
85
Deel 2: Theoretisch kader rond depositobescherming standaard aanvraagformulier en volgende bijlagen: -
Voor een natuurlijke persoon die geen rente-uitkering geniet: een kopie van de identiteitskaart
-
Voor een natuurlijke persoon die een rente-uitkering geniet: een kopie van de identiteitskaart en een bewijs van de laatste rente-uitkering
-
Voor een vertegenwoordiger van een natuurlijke persoon: een kopie van de identiteitskaart van de
vertegenwoorder
en
van
de
vertegenwoordigde
en
een
document
dat
de
vertegenwoordigingsbevoegdheid bewijst -
Voor een rechtspersoon: een kopie van de identiteitskaart van de vertegenwoordiger en een document dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid bewijst.
Het standaard aanvraagformulier voor APRA Leven is terug te vinden in Bijlage 3 en 4 bij deze thesis. Om alle gerechtigden op de hoogte te brengen van de noodzakelijke aanvraag, werd op 8 maart 2011 een officiële mededeling gedaan in het Belgisch Staatsblad door het Bijzonder Beschermingsfonds.343 Merk op dat niet alle contracten van APRA Leven getroffen worden door deze beschermingsregel. Niet alleen vallen de groepsverzekeringen en aanvullende pensioencontracten van zelfstandigen niet onder de bescherming; ook geldt deze niet voor de Spaanse verzekeringscontracten. Voor de Spaanse verzekeringscontracten wordt in overleg met de Spaanse toezichthouder naar een oplossing gezocht.344
343
Officiële bericht van federale overheidsdiensten financiën algemene administratie van de Thesaurie Deposito- en Consignatiekas: Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 8 maart 2011, 15 590- 15 591. 344
Frequent gestelde vragen aan (http://www.cbfa.be/nl/act/html/faq.asp).
de
CBFA
met
betrekking
tot
APRA
Leven
86
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening?
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 169. Het uitvaardigen van de regelen ter bescherming van de spaarders is een bijzonder moeilijke opdracht. Niet alleen stelt zich de vraag of een expliciet depositogarantiestelsel wel gewenst is, tevens dient bij elke stap in de uitwerking een afweging te gebeuren van de voor- en nadelen. In onderstaand deel zal ik dieper ingaan op de uitdagingen die de opmaak van een depositogarantiestelsel met zich meebrengt en ga ik na of de huidige wetgeving de beste optie is. Ik zal hier voornamelijk de nadruk leggen op de uitdagingen binnen de kredietsector.
3.1. Impliciete versus expliciete depositogarantie 3.1.A. ONDERSCHEID TUSSEN IMPLICIETE EN EXPLICIETE DEPOSITOGARANTIE 170. In de literatuur wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen de impliciete en expliciete depositogarantie. Het grote verschil tussen deze 2 vormen van depositogarantie bestaat erin dat er bij expliciete depositogarantie een wettelijke basis is voor de depositogarantie, waar deze bij impliciete depositogarantie onbreekt. Bij impliciete depositogarantie berust de tegemoetkoming eerder op een beleidsoordeel van de overheid, dan op vaststaande beginselen. 345
3.1.B. AFWEGING 171. Hoewel impliciete garantie het grote voordeel biedt dat het stelsel heel flexibel is, brengt de impliciete garantie enkele specifieke problemen met zich mee. 172. VERTROUWEN - Vooreerst zorgt het ontbreken van duidelijke beschermingsregelen ervoor dat het vertrouwen van de spaarder kleiner is. Daar de beslissing om tussen te komen bij impliciete depositogarantie berust op de goodwill van de overheid weet de spaarder niet langer met zekerheid of zijn tegoeden dekking zullen genieten346. Meer nog, het gevaar bestaat dat de politici een
345
M. HORN, “Discuss the role of a deposit insurance scheme within a system of bank regulation. What is the rationale for deposit insurance and what are the problems of implementing it?”, 2008, 9. (http://www.essex.ac.uk/economics/eesj/AU08/horn248.pdf) 346
N. KETCHA, “Deposit insurance system design and considerations”, in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Strengthening the banking system in China: issues and expertise, Bazel, 1999, (221) 226-227.
87
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? secundaire agenda hebben en hun beslissing laten beïnvloeden door politieke factoren.347 Dit zorgt voor onrust. De vaststelling dat de bank de facto steeds tussenkomt kan dit gevoel ook niet sussen. Deze vaststelling creëert geen enkele vorm van subjectief recht en geeft nog steeds geen antwoord op de vraag voor hoeveel de overheid in dit geval zou tussenkomen. 173. FINANCIERING - Een tweede probleem die de impliciete depositogarantie met zich meebrengt is de financiering. Bij gebrek aan regelen zal bij impliciete depositogarantie geen enkele vorm van voorfinanciering plaatsvinden en dit maakt het uitbetalen moeilijker. Al het geld dient op het laatste ogenblik bijeen gezocht te worden en hierdoor komt een snelle uitbetaling in het gevaar. Tevens zal het gebrek aan regels over de financiering ervoor zorgen dat de last volledig op de schouders van de overheid terecht komt en vele landen hebben reeds een grote betalingsschuld. Het gevaar bestaat dat de overheid hiervoor extra belastingen zal moeten heffen en dat de spaarder uiteindelijk zelf meefinanciert. Bij een expliciete depositogarantie kan dit voorkomen worden door te bepalen dat de banken de kost van de depositogarantie moeten dragen. 348 174. TOO-BIG-TO-FAIL - Een derde en laatste belangrijk punt dat pleit in het voordeel van de expliciete depositogarantie is de ‘too-big-to-fail’-problematiek. Deze problematiek houdt in dat de grote banken zich sterker voelen, omdat zij meer kans hebben om gered te worden. De invloed van hun faillissement zou een te grote invloed hebben op de economie en hierdoor voelt de overheid zich genoodzaakt om deze banken te redden. Bij kleine banken is de angst voor de economische implicaties veel minder aanwezig, waardoor de drang om tussen te komen veel kleiner is. Deze ongelijke situatie zorgt ervoor dat er oneerlijke concurrentie onstaat. Grote banken zullen veel meer risico’s kunnen en durven nemen, omdat zij zeker zijn van een tussenkomst zo die nodig is. Kleine banken zijn daarentegen genoodzaakt om op veilig te spelen. 349 De expliciete depositogarantie vermindert deze ‘too-big-to-fail’-problematiek. De overheid zal het zich - op basis van deze duidelijke regels - kunnen veroorloven om ook de grote banken failliet te laten gaan en na dit faillissement worden gelijke regels opgelegd voor alle deposanten/beleggers. Deze regels van uitbetaling onder het depositogarantiestelsel gelden ongeacht of deze hun tegoeden 347
A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 16. (www.ssrn.com)
348
M. HORN, “Discuss the role of a deposit insurance scheme within a system of bank regulation. What is the
rationale for deposit insurance and what are the problems of implementing it?”, 2008, 9. (http://www.essex.ac.uk/economics/eesj/AU08/horn248.pdf); A. SANTOMERO “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 17 (www.ssrn.com) 349
N. KETCHA, “Deposit insurance system design and considerations”, in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Strengthening the banking system in China: issues and expertise, Bazel, 1999, (221) 226-227; V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 105-106. (www.ssrn.com).
88
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? aanhouden bij een kleine of een grote instelling en zorgen er dus voor dat na het faillissement geen ongelijke behandeling aanwezig is. 350 175. Uit praktijk blijkt dat dit laatste voordeel wel niet overdreven mag worden. Wanneer Nederland bijvoorbeeld de keuze moest maken of zij overheidshulp zou toekennen, werd verkozen om enkel de 2 grootste banken (Fortis en ABN AMRO) te nationaliseren en van de nodige middelen te voorzien. Andere kleinere kredietsintellingen zoals Van der Hoop Bankiers NV, de Indover Bank351 en Landsbanki Island HF werden echter niet gered. Blijkbaar deed het expliciete depositogarantiestelsel de angst om een bank failliet te laten gaan toch niet volledig verdwijnen en blijven sommige dieren toch gelijker dan anderen. 352
3.1.C. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING
176. In de huidige Belgische wetgeving werd terecht gekozen353 voor de invoering van een expliciete depositogarantie. De flexibiliteit (die een impliciete depositogarantie biedt) weegt niet op tegen de verhoogde zekerheid, stevigere financiering en de vermindering van de ‘too-big-to-fail’problematiek.
3.2. Omvang van de bescherming 177. De moeilijkste beslissing die bij de oprichting van een depositogarantiestel dient genomen te worden betreft de omvang van bescherming. Enerzijds dient de bescherming voldoende groot te zijn om het vertrouwen van de spaarder te behouden, maar anderzijds mag deze bescherming niet te groot zijn, omdat dit ervoor zou zorgen dat er ‘moral hazard’ veroorzaakt wordt bij de deposanten.354
350
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 125; H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 423; V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 105-106. (www.ssrn.com) 351
Voluit: Indonesische Overzeese Bank.
352
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 423; G. VAN DAAL, “Kredietinstellingen en kredietcrisis: some animals are more equal than others”, TvI 2009, 28. 353
Ik besef dat deze keuze hier niet bij de Belgische wetgever lag, daar de Europese regelgever richtlijnen oplegde, maar dit laat ik voor dit deel even buiten beschouwing. 354
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 105128; H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 420; M. TISON, “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in E. W YMEERSCH (ed.), Financieel recht
89
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening?
3.2.A. VERTROUWEN VAN DE SPAARDER 178. Onder deel 2.2.B. werd reeds geargumenteerd dat niet elke vorm van depositogarantie blijkt te volstaan om het vertrouwen van de spaarder te behouden. Opdat het depositogarantisestelsel een bank run en bank panic zou helpen voorkomen dient het voldoende dekking te bieden. Een stelsel dat gebaseerd is op het principe van medeverzekering, een lange uitbetalingstermijn kent en waar het plafond van de dekking te laag is lijken hier niet te volstaan.355
3.2.B. GEVAAR OP MORAL HAZARD 179. Aan de andere kant mag de dekking echter niet te groot zijn. Studies hebben bewezen dat een bank die onder een (sterk) depositogarantiestelsel valt veel minder rekening houdt met de externaliteiten van haar handelingen. In plaats van voorzichtig op te treden, zal de bank geneigd zijn de grenzen van het stelsel af te tasten en te streven naar grote winsten op korte termijn. De belangrijkste component van dit gedrag is het nemen van risico’s. Meerdere studies hebben dat een (goed dekkend) depositogarantiestelsel ervoor zorgt dat er meer risico’s genomen worden.356 Hoewel veel interessante onderzoeken bestaan hierover, zal ik mijn uiteenzetting van de extra risico’s in essentie baseren op een studie van IOANNIDOU en PENAS. 357 180. ACHTERGROND VAN DE STUDIE VAN IOANNIDOU EN PENAS – De studie van IOANNIDOU en PENAS analyseerde de gevolgen van de invoering van het depositogarantiestelsel in Bolivia. De keuze van deze 2 rechtseconomisten viel op Bolivia daar dit land een opkomende economie is waar het depositogarantiestelsel ingevoerd werd tijdens de onderzoeksperiode (december 2001)358 en omdat de invoering van de depositogarantieregeling hier niet samenging met andere regelgevende veranderingen. Tevens kende Bolivia geen sterke inflatie tijdens de onderzochte jaren.
tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 277; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 2. (www.ssrn.com) 355
H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 134; K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 41-42. (www.ssrn.com) 356
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 107-108; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 1. (www.ssrn.com) 357
V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 95-115. (www.ssrn.com) 358
Daarvoor golden enkel dubbelzinnige impliciete garanties.
90
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? De studie gebeurde aan de hand van de ‘Central de Information de Riesgos Crediticios’ (CIRC); een database die in Bolivia dient als openbaar register en beheerd wordt door de Boliviaanse toezichthouder. Deze database bevat gedetailleerde informatie over alle leningscontracten die door een formele financiële instelling in Bolivië afgesloten werden en kan bijgevolg beschouwd worden als een betrouwbare bron. Merk op dat deze rechtseconomisten ook alleen rekening hielden met de leningen waarbij het ontstaan lag in een beslissing van de bank, rekening-couranten werden bijgevolg buiten beschouwing gelaten. 181. RESULTAAT VAN HET ONDERZOEK – Uit een vergelijking van de situatie voor en na de invoering van het depositogarantiestelsel bleek duidelijk dat de banken sneller risicovollere leningen toestonden na de invoering. De subprime-leningen stegen maar liefst met 6% en dit werd ook niet gecompenseerd door meer zekerheden te eisen of kortere terugbetalingstermijnen359 te stipuleren. In tegendeel, de aangeboden onderpanden daalden zelfs met 12%. 360 Het zou echter een beetje kort door de bocht zijn om te stellen dat het genomen risico alleen bepaald wordt door de bank zelf. Ook de door de spaarders opgelegde marktdiscipline heeft een enorme invloed op de genomen risico’s. Spaarders hebben er normaalgezien alle belang bij om met argusogen toe te kijken op het door de bank gevoerde beleid en zo mee een bankfaillissement te voorkomen. Naarmate een (sterkere) depositobescherming ingevoerd wordt, verdwijnt deze marktdiscipline echter. In gedachten ruilen de spaarders dan hun onzekere faillissementsdividenden in tegen deposito’s van het beschermingsfonds en denkende dat ze sowieso gedekt, gaan de spaarders langzaamaan afzien van hun toezichthoudende taak. De deposanten zijn niet langer geïnteresseerd in het bankportfolio en dit is nefast voor de genomen risico’s. 361
359
Deze kortere terugbetalingstermijnen zouden nuttig zijn omdat hier vaker informatie vrijgegeven wordt (bij de heronderhandeling). Merk op dat echter wel niet veel ruimte was voor een verdere inkorting van de looptijden. De looptijd van een lening was in Bolivia reeds enorm kort: vaak was er looptijd van slechts 6 maanden) V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 110-112. (www.ssrn.com) 360
Voor een meer empirische analyse verwijs ik naar V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 95-115. (www.ssrn.com) 361
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 108; H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 136; V. IOANNIDOU en M. PENAS, “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 104 . (www.ssrn.com); A. ANGKINAND en C. WIHLBORG, “Deposit insurance coverage, ownership and banks’ risk-taking in emerging markets”, 2010, 3 (www.ssrn.com); A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 2. (www.ssrn.com); T. TEMZELIDES, “Are bank runs contagious?”, Federal Reserve bank of Philadelphia
91
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 182. Merk op dat de invloed van deze marktdiscipline wel niet overschat mag worden. De invloed van de marktdiscipline gaat alleen op wanneer de consument de genomen risico’s degelijk kan inschatten en wanneer deze weet welke depositogarantie er op hem van toepassing is. 362
3.2.C. TUSSENOPLOSSING 183. Om een degelijk depositogarantiestelsel tot stand te brengen dient bijgevolg een evenwichtsoefening te gebeuren. Enerzijds mag het stelsel er niet voor zorgen dat de spaarder zijn vertrouwen in het stelsel verliest en anderzijds dient het stelsel ook tegemoet te komen aan de moral hazard. Ik bespreek hieronder enkele aandachtspunten. 184. WETGEVEND KADER ROND DEPOSITOBESCHERMING - Het belangrijkste aandachtpunt is dat er een sterk wetgevend kader aanwezig dient te zijn rond de depositobescherming. De functie van dit depositobeschermingsstelsel is tweezijdig. Enerzijds dient deze wetgeving als ondersteuning voor het depositogarantiestelsel en anderzijds kan deze extra wetgeving de externaliteiten (lees: moral hazard) eigen aan depositogarantie beperken. Het rapport van het Baselcomité voor banktoezicht en de internationale associatie voor depositogarantieverzekeraars verantwoorden deze nood aan een wetgevend kader als volgt: “Om geloofwaardig te zijn en toch moral hazard te vermijden moet een depositogarantiesysteem deel uitmaken van een goed ontworpen, opgebouwd en uitgevoerd financieel vangnet. Dit vangnet omvat prudentiële regelgeving en toezicht en een ‘lender of last resort’.” (vrije vertaling) 363 Bij de omkadering van de depositogarantie dient aan verschillende soorten wetgeving gedacht te worden. Een eerste soort betreft de kapitaalvereisten van de bank. Door te voorzien in voldoende kapitaal wordt een buffer ingebouwd voor onverwachte verliezen en deze minimumvereiste beperkt ook de bewegingsvrijheid van de bank, wat het gevaar op moral hazard verminderd. Tevens zal de grotere bijdrageplicht van de eigenaars ervoor zorgen dat zij meer te verliezen hebben wanneer de aandelen kelderen, waardoor hun toezicht strenger wordt. 364
business review 1997, 3-14. (http://www.philadelphiafed.org/research-and-data/publications/ business review/1997/november-december/brnd97tt.pdf) 362
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 44. (www.ssrn.com) 363
BASEL COMMITTEE ON BANKING SUPERVISION en INTERNATIONAL ASSOCIATION OF DEPOSIT INSURERS, “Core principles for effective deposit insurance systems”, 2009, 7 en 9. (http://www.bis.org/publ/bcbs151.pdf) 364
R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 359-368; K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern
92
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? Een tweede categorie maatregelen dient betrekking te hebben op de corporate governance. In deel 1 werd reeds verduidelijkt dat de regelen inzake corporate governance naar aanleiding van de crisis grondig verstrengd werden. Deze verstrenging kent een belangrijk effect op de risicobereidheid van de bestuurder. Door een bonussysteem op langere termijn en een beperking/afschaffing van de ‘golden parachute’ verliezen de bankbestuurders hun drijfveer om risico’s te nemen en zal meer op zeker gespeeld worden.365 Een derde niveau waarop maatregelen dienen genomen te worden is dit van het prudentieel toezicht. Op basis van een goed prudentieel toezicht moet ervoor gezorgd dat iedere kredietinstelling zijn plichten naleeft. Op deze manier kan een bankfaillissement voorkomen worden. Een vierde belangrijk topic - tot slot - is de vaststelling van goede boekhoudkundige regels en openbaarmakingsregimes. Nauwkeurige, betrouwbare en tijdige informatie zorgt ervoor dat de spaarder een gefundeerde uitspraak kan doen over het risicoprofiel van een bank en dat de marktdiscipline aangescherpt wordt. 185. BIJKOMENDE MAATREGELEN - Een goede omkadering zal niet alle externaliteiten die een zeer grote of zeer kleine dekking met zich meebrengt kunnen teniet doen. Op één of andere manier moet ervoor gezorgd worden dat de bank en de spaarder geprikkeld worden om hun taak ter harte te nemen en dat het vertrouwen toch niet ondermijnd wordt. 186. DRIJFVEER VOOR DE BANK – Naast het totale bedrag van de dekking zelf kan de moral hazard bij de bank verminderd worden door de invoering van een risicogewogen bijdrage. Deze risicogewogen bijdrage houdt in dat een bank zal moeten bijdragen aan het fonds in verhouding tot het risico dat hij neemt, waardoor hij er voordeel aan doet minder risicovol te gaan handelen. Voor mogelijke uitwerkingen van een risicogewogen bijdrage verwijs ik naar punt 3.3.B. Gelieve op te merken dat, hoewel deze risicogewogen bijdrage reeds in meerdere landen van toepassing is, de invloed vooralsnog klein was. De verschillen die nu bestaan tussen de bijdragen van risicovolle en risico-arme banken zijn te klein om effect te ressorteren. 366
Rock crisis”, 2008, 50 (www.ssrn.com); A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 19. (www.ssrn.com) 365
K. GRAWFORD, “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 47-49. (www.ssrn.com) 366
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 421.
93
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 187. DRIJFVEER VOOR DE SPAARDER – Het spreekt voor zich dat je de spaarder nog steeds het meest treft waar het pijn doet: in hun portefeuille. Hierdoor zou een eerste mechanisme om de spaarder te prikkelen kunnen bestaan in het invoeren van de medeverzekering. De medeverzekering is een techniek die ervoor dat hoewel de spaarder gedekt is, deze toch steeds een deel van het verlies draagt. Door het risico voor een klein deel op deze spaarder te leggen, heeft deze terug prikkels om controle uit te oefenen op de bank. Het bedrag van de medeverzekering vastleggen is wel geen gemakkelijke onderneming. Deze medeverzekering mag de dekking niet uitholen, maar moet ook groot genoeg zijn om effect te ressorteren. Bij voorbeeld kan vermeld worden dat de medeverzekering bij Icesave (een eigen risico van 10% voor de schijf van 20.000 tot 40.000 euro) niet voldoende bleek om effect te hebben. 367 Ten tweede kan ook gewerkt worden aan de uitsluiting van bepaalde soorten spaarders die minder hard nood hebben aan deze dekking. De uitgesloten personen zullen in dit geval nog steeds marktdiscipline eisen. Een laatste manier waarop je de spaarder attent zou kunnen maken is door de uitbouw van een gefaseerde uitbetaling. Merk op dat een gefaseerde uitbetaling te verkiezen is boven een langere uitbetalingstermijn, omdat het noodzakelijk is dat de cliënt aan haar meest dringende noden kan voldoen. Een enorm lange uitbetalingstermijn zou het vertrouwen van de cliënt teveel aantasten.368
3.2.D. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING 188. Sinds de crisis werden voornamelijk maatregelen genomen om de bescherming van de spaarder nog te versterken. De uitbetalingstermijn werd verder verkort en ook de dekking werd opgetrokken. Door deze ingrijpende wijziging dreigt de balans nogal door te wegen aan de kant van de bescherming, waardoor de moral hazard te weinig vermeden wordt. Doch is er geen reden tot paniek. Het is niet meer dan normaal dat na een systeemcrisis als deze de nadruk gelegd wordt op een grotere bescherming voor de spaarder, omdat bank runs en bank panic ten allen tijde vermeden moet worden. Toch betekent deze sterke bescherming niet dat er helemaal geen remedies zijn tegen moral hazard. De Belgische rechtsorde beschikt over een degelijk wetgevend kader en tevens ziet het ernaar uit dat ook andere maatregelen genomen zullen worden op termijn. Hierbij denk ik voornamelijk aan de risicogewogen bijdrage die als hot topic ook 367
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 112; B. VERBUNT en R. VERJANS, “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 82. 368
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 421.
94
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? opgenomen is in het voorstel tot Europese Richtlijn van 2010.369
3.3. De financiering van het depositogarantiestelsel 189. Een derde obstakel dat bij de opmaak van een depositogarantiestelsel overwonnen dient te worden is de vraag hoe het stelsel gefinancierd zal worden. Op meerdere vlakken dienen hier keuzes gemaakt te worden. Hieronder ga ik achtereenvolgens in op (i) de vraag wie het stelsel moet betalen, (ii) de vraag in welke mate bijgedragen dient te worden, (iii) de vraag of voorfinanciering te verkiezen is.
3.3.A. FINANCIERINGSBRONNEN 190.
In de rechtsleer bestaat veel onenigheid over wie het depositogarantiestelsel dient te
financieren. Hieronder ga ik in op de 3 meest voor de hand liggende mogelijkheden en bespreek ik van elk systeem enkele voor- en nadelen. 191. DE SPAARDER FINANCIERT – De eerste mogelijkheid bestaat erin dat de spaarders een deel van hun ontvangen rente afstaan aan het depositogarantiefonds. Dit idee is niet nieuw en wordt in Nederland reeds toegepast voor het beleggerscompensatiestelsel. Aan de ene kant is deze financieringswijze toe te juichen, omdat het ervoor zorgt dat banken die reeds in de moeilijkheden zitten niet nog dieper in de problemen komen en omdat het logisch is dat de personen die zekerheid ontlenen aan het stelsel hier ook voor betalen. 370 Anderzijds is het systeem niet feilloos. Het gevaar bestaat dat de deposanten hun fondsen verminderen en zich onthouden om te investeren.371 Een situatie waar het geld opnieuw onder de matras bewaard wordt moet ten allen tijde vermeden worden. Niet alleen zou het aantal misdrijven in dergelijke situatie sterk toenemen, ook zou de creatie van geld hierdoor onmogelijk worden. Deze zware gevolgen en het gevaar voor de ‘dode hand’ nopen mij ertoe te besluiten dat een volledige doorrekening aan de spaarder best vermeden kan worden.
369
Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 370
B. VERBUNT en R. VERJANS, “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 85. 371
A. MORRISSEN en L. WHITE “Is deposit insurance a good thing, and if so, who should pay for it?”,2006, 23. (www.ssrn.com)
95
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 192. DE OVERHEID FINANCIERT – Een tweede mogelijkheid betreft de overheidsfinanciering door een belasting die losstaat van de band met het bankwezen.372 Het grote voordeel van een overheidsfinanciering is de zekerheid op terugbetaling. De overheid heeft het recht om belastingen te heffen en dient dus beschouwd te worden als een zeer kredietwaardige instelling. De spaarder hoeft niet te twijfelen of het Fonds wel voldoende middelen bezit en kan op zijn 2 oren slapen. Deze zekerheid helpt een bank run te voorkomen. Een tweede voordeel van deze overheidsfinanciering is, dat er geen / weinig extra kosten verbonden zijn aan het verzamelen van fondsen, daar deze samen met de andere belastingen opgevraagd kunnen worden. Ten derde beweren sommige rechtsgeleerden ook dat dit zich zal verhalen in de bankkosten. Dit argument met echter genuanceerd worden, daar de markt van financiële producten nog steeds een erg competitieve markt is. Door deze sterke competitie is de kans relatief klein dat de kosten volledig doorgerekend worden aan de klant en zelfs als dit zou gebeuren zou de kost toch relatief klein zijn. Berekeningen van de Europese Commissie maakten duidelijk dat hun verhoogde dekking bijvoorbeeld slechts aanleiding zou geven tot een daling van 0,1% van rente op spaarrekeningen of een stijging van de bankkosten op rekening-courant met 7 tot 12 euro.373 Een laatste voordeel is dat de liquiditeiten van de bank hier niet in het gevaar komen. Zij staan los van deze bijdragen en voelen de steunmaatregelen niet in hun portefeuille.374 Dat de banken los staan van deze bijdragen heeft echter ook nadelen. Nu de banken deze kosten niet moeten dragen, wordt het risico op ‘moral hazard’ groter. Dit is niet het enige nadeel. Daar vele overheden al veel overheidsschulden hebben is de kans groot dat hier aanvullende belastingen voor zullen moeten geheven worden. Door deze aanvullende belastingen heeft de spaarder niet langer het gevoel ‘gered’ te zijn, want op het einde van dit rit betaalt hij zelf mee de rekening. 193. DE BANKEN FINANCIEREN – Een laatste optie is de mogelijkheid om de banken de last van het stelsel te laten dragen aan de hand van bijdragen. De voor- en nadelen van deze manier van werken werden hierboven reeds indirect aangehaald. Enerzijds is zorgt deze bijdrage voor een verkleining van de moral hazard, maar anderzijds kan moeilijk van banken verwacht worden bij te dragen wanneer zij reeds in de problemen zitten.375 Het 372
Er wordt hier gesproken over een belasting die losstaat van het bankwezen om een duidelijk verschil te maken met de vorige situatie. 373
Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 5.
374
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 421; A. MORRISSEN en L. WHITE “Is deposit insurance a good thing, and if so, who should pay for it?”,2006, 5. (www.ssrn.com) 375
96
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? hanteren van een systeem van voorfinanciering kan dit tegenargument echter wel verzachten. 194. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE WETGEVING – Natuurlijk is de situatie niet zo zwart wit als hierboven
voorgesteld
financieringsbronnen.
werd.
Dit
is
Meestal ook
in
is het
er
een
Belgische
combinatie systeem
van het
deze geval.
verschillende Hoewel
het
depositogarantiesysteem gebaseerd is op een financiering door de banken, laat de overheid de banken immers niet in de steek. De overheid zal tussenkomen door bankfaillisementen te vermijden: zij zal banken nationaliseren waar nodig en noodfondsen voorzien. Ik ben bijgevolg dan ook te vinden voor de situatie waar de banken de kosten van het systeem dragen, daar ik denk dat de overheid haar taak sowieso ter harte zal nemen. Tevens zouden andere financieringsmethodes ervoor zorgen dat de spaarder voor een groot deel bijdraagt in de kosten van het stelsel, wat eigenlijk in strijd is met de doelstelling van het stelsel (zorgen dat geen enkele spaarder geld verliest).
3.3.B. BEREKENING VAN DE BIJDRAGE: VLAK TARIEF VERSUS RISICOGEWOGEN BIJDRAGE 195. Er kan op twee manieren te werk gegaan worden om de bijdragen te berekenen die de banken moeten betalen. Enerzijds kan er gewerkt worden aan de hand van vlakke tarieven en anderzijds kan gewerkt worden met risicogewogen bijdragen. Eerst ga ik in op de voor- en nadelen van het systeem, vervolgens bespreek ik enkele modellen voor risicogewogen bijdragen en ik beëindig (net zoals bij de andere topics) met een beoordeling van het huidige Belgische systeem. 196. VOOR- EN NADELEN VAN DE SYSTEMEN – Vele landen (waaronder België) hebben gekozen voor een systeem die werkt op basis van vlakke bijdragen. Dit systeem werd voornamelijk gekozen omwille van de eenvoud. Het inschatten van het risico is een bijzonder moeilijke taak. Niet alleen dienen hier de juiste indicatoren gevonden te worden, tevens vergt deze manier van werken ook enorm veel tijd. Meer nog, elke verandering in het risicoprofiel van een bank zou bij een risicogewogen systeem meegedeeld moeten worden. Dit vergt niet alleen een enorm sterke samenwerking tussen de betaler en de toezichthouder, maar zorgt er ook voor dat het bepalen van de bijdrage een werk zonder einde is. Gelet op voorgaande argumentering kunnen we ons dus de vraag stellen of de invoering van een risicogewogen bijdrage geen ‘mission impossible’ is.376 Toch kan het niet onbelangrijk zijn om een risicogewogen bijdrage in te voeren. Vooreerst zorgt een risicogewogen bijdrage ervoor dat bankier die goed op hun winkel hebben gepast en veilig
376
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 423; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 17. (www.ssrn.com)
97
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? geïnvesteerd hebben beloond worden, doordat ze minder moeten bijdragen. Bij een systeem van vlakke bijdragen is dit niet het geval. Integendeel, daar waar banken die risico’s nemen de winst volledig zelf opstrijken, wordt de kost van falen gespreid over de deelnemers. Deze vlakke tarieven zorgen er bijgevolg voor dat er een overdracht van rijkdom is van de conservatieve belegger naar deze die risico’s neemt en dat het nemen van risico’s verkeerdelijk aangemoedigd wordt. Een tweede argument is dat het meten van risico’s ervoor zorgt dat er een waarschuwingsindicator aanwezig is. Daar banken verplicht zijn om hun risico’s aan te geven, kan veel sneller op de bal gespeeld worden, wat belangrijk kan zijn om een bankfaillissement te voorkomen. 377 Merk op dat de risicogewogen premie wel alleen aanzet tot minder risico’s indien het verschil voor een risicovolle en een risicoloze bank zeker is en groot genoeg is. Wanneer de premiedifferentiatie enkel ad hoc is en triviaal toegepast zou worden kent deze geen effect. Deze vereiste werd bij de 8 Europese landen378 die een risicogewogen premie invoerden jammergenoeg niet ten harte genomen. De grenzen in deze landen blijven steeds tussen de 75% tot 140% van het standaardbedrag. In de Verenigde Staten van Amerika wordt daarentegen een groter verschil gehanteerd. 379 197. MODELLEN VOOR RISICOGEWOGEN BIJDRAGE –
Door
de
keuze
te
maken
voor
een
risicogewogen systeem zal hanteren is de kous echter niet af. Het is noodzakelijk om de manier vast te leggen waarop deze bijdragen vastgelegd zullen worden. Het vastleggen hiervan bestaat uit 2 componenten. Eerst en vooral dient beslist te worden aan de hand van welke factoren het risico berekend zal worden en ten tweede moet beslist worden in welke mate dit risico zal doorwegen. Het spreekt voor zich dat er verschillende factoren in rekening kunnen worden gebracht om het risico te berekenen. Tijdens de bespreking van de mogelijke factoren zal ik mij voornamelijk baseren op de drie modellen die Europese Commissie naar voren schoof in haar onderzoek van 2008.380 De Europese Commissie maakte dit onderzoek op naar aanleiding van artikel 12 van de 377
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 125; P. CLAROTTI “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 110; E. DIRIX, “Compensatiebedingen: een tweesnijdend zwaard?”, R.W. 2008-2009, 1020; H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 420; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 17-18. (www.ssrn.com) 378
Zo beschikten Frankrijk, Polen, Portugal, Zweden en Finland in 2008 reeds over een risicogewogen bijdrage. Annex 1 bij EUROPESE COMMISSIE, “Possible Models for risk-based contributions to EU Deposit Guarantee Schemes”, juni 2009, 38. (http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm) 379
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 422; A. SANTOMERO, “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 17-18. (www.ssrn.com) 380
EUROPESE COMMISSIE, “Possible Models for risk-based contributions to EU Deposit Guarantee Schemes”, juni 2009, 38. (http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm)
98
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? depositogarantierichtlijn van 1994. Dit artikel bepaalde dat er modellen dienden ontwikkeld te worden voor de invoering van een risicogewogen bijdrage en dat de Commissie hierover tegen 2009 een verslag moest uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. 381 Een eerste mogelijk model dat de Europese Commissie naar voren schoof is het ‘Single Indicator Model’. Dit model vertrekt vanuit één van volgende boekhoudig geïnspireerde indicatoren, zijnde: kapitaaltoereikendheid382, kwaliteit van de activa383, winstgevendheid384 of liquiditeit385. Een tweede mogelijk model is het ‘Multiple Indicator Model’. Net als het eerste model vertrekt dit model van boekhoudkundige gegevens, maar in plaats van zich te concentreren op 1 indicator wordt hier een combinatie gemaakt van de verschillende indicatoren. Zowel de kapitaaltoereikendheid, de kwaliteit van de activa, de winstgevendheid als de liquiditeit zullen hier van belang zijn en dit in de vooraf bepaalde verhouding. Het nadeel van deze eerste 2 modellen is echter dat deze steeds gebaseerd zijn op het verleden. Om hieraan tegemoet te komen stelde de Europese Commissie nog een derde model voor: het ‘Default Risk Model’. Dit model kijkt naar hoe groot de kans op wanbetalen is voor het komende jaar, door te vertrekken van marktprijsinformatie. 198. De Europese Commissie maakte zelf reeds een afweging tussen deze verschillende modellen en ik kan niet anders dan deze bij te treden. Deze keuze viel op het tweede stelsel en dit om volgende redenen. Het derde stelsel zou teveel moeilijkheden vergen, omdat hier gewerkt wordt aan de hand van marktprijsinformatie. Vele leden van het depositogarantiestelsel beschikken echter niet over marktprijsinformatie en dit maakt de vaststelling van het risico dus onmogelijk. Het eerste stelsel daarentegen dient om andere redenen aan de kant geschoven te worden. Experimenten386 over de eerste 2 modellen maakten duidelijk dat bij dit ‘Single Indicator Model’ veel waardevolle informatie
381
Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels. 382
De verhouding van het kapitaal van de bank op de activa. Deze indicator is belangrijk omdat het kapitaal als buffer fungeert voor onverwachte verliezen. 383
Deze indicator gaat de kwaliteit van de kredietportefeuille na. Meer specifiek gaat deze na hoe groot de kans op wanbetalen is. Eventueel houdt zij bij deze vaststelling ook rekening met de rendementen. 384
Het vermogen dat een bank heeft om inkomsten te genereren is van belang omdat dit mee bepaalt of het mogelijk is om het kapitaal te verhogen, de toekomstige verliezen te dekken, haar activa uit te breiden of een dividend uit te keren aan de aandeelhouders. 385
Bij een liquiditeitsbeoordeling gaat de bank na in welke mate de bank aan haar verplichtingen kan voldoen.
386
Dit experiment werd uitgevoerd op monsters van banken die voor dit doel gebouwd waren met behulp van de Bankscope TM datebase en die 862 bankinstellingen binnen de EU dekt.
99
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? verloren zou gaan die bij andere indicatoren wel aan het licht zou komen. Een model dat gebaseerd is op 1 enkele indicator zou hierdoor een vertekend beeld kunnen geven en dit moet ten allen tijde vermeden worden. Het tweede model kent deze problemen niet en komt als winnaar uit de bus.387 199. De door dit onderzoek naar voren geschoven modellen zijn natuurlijk niet de enige. Tevens zou rekening gehouden kunnen worden met componenten zoals de kwaliteit van het management en de gevoeligheid aan het marktrisico of kan een publieke verzekeraar ingeschakeld worden om het risico te bepalen.388 200. Eens bepaald is hoe het risico vastgelegd zal worden, dient bepaald te worden hoe zwaar dit risico zal doorwegen. In randnummer 186 en 196 werd reeds geargumenteerd dat het verschil groot genoeg en zeker dient te zijn. 201. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING – Hoewel dit in het kader van het voorstel tot Richtlijn op termijn waarschijnlijk zal veranderen beschikt de Belgische regelgeving nog steeds over een systeem van vlakke tarieven. Gezien de huidige informatiemogelijkheden kan een systeem van risicogewogen bijdragen niet onoverkomelijk zijn en dient - mijns inziens - gestreefd te worden naar een dergelijk goed uitgebalanceerd systeem.
3.3.C. EX ANTE VERSUS EX POST 202. BEGRIPPEN - De fondsen van het depositogarantiestelsel kunnen zowel ex ante als ex post opgehaald worden. Een ophaling ex ante houdt in dat de financiële middelen op regelmatige basis opgehaald worden, ongeacht of zich een schadegeval voordoet. Dankzij deze bijdragen worden dan financiële reserves aangelegd voor het geval zich een schadevergoeding zou voordoen. Bij een ‘ex post’-financiering worden de gelden daarentegen enkel opgehaald indien zich een schadevergoeding voordeed. Hieronder ga ik kort in op de voordelen van beide systemen.389 203. VOORDELEN VAN VOORFINANCIERING – Het meest voor de hand liggende voordeel bestaat erin dat het geld onmiddellijk beschikbaar is, waardoor er een snellere uitbetaling kan plaatsvinden. Doch is dit meest voor de hand liggende voordeel niet het sterkste. Uit de praktijk bleek dat de uitbetalingen bij een ‘ex post’-financiering vaak even vlug gebeuren en tevens zit er bij voorfinanciering meestal niet genoeg geld in de fondsen om volledige schadegevallen te kunnen 387
EUROPESE COMMISSIE, “Possible Models for risk-based contributions to EU Deposit Guarantee Schemes”, juni 2009, 31-36. (http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm) 388
P. CLAROTTI, “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in B ANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 110. 389
H. DEBREMAEKER, “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 135.
100
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? dekken. Uit een peiling van de Europese Commissie in 2008 bleek dat de dekkingsgraad van de meeste ‘ex ante’-fondsen slechts 0,7% van het totaal aantal deposito’s zou dekken. Versta me niet verkeerd: de dekking van alle deposito’s is niet noodzakelijk en eigenlijk zelfs niet opportuun390, maar deze vaststelling zwakt het argument dat onmiddellijk veel geld beschikbaar is wel af. Een argument dat sterker doorweegt is het argument dat de failliete bank bij voorfinanciering meebetaalt in de kosten van de tussenkomst. Het spreekt voor zich dat dit bij ‘ex post’-financiering niet mogelijk is, daar het gebrek aan middelen net het probleem vormt bij deficiëntie. Bij voorbeeld kan hier verwezen worden naar de situatie van Icesave. Dankzij voorfinanciering bestaalde Icesave reeds 1,6 biljoen euro van de noodzakelijke tussenkomst. Hoewel dit slechts een klein stuk van het noodzakelijke geld was, gaat dit toch om een veel geld dat via deze manier reeds gerecupereerd werd.391 Een derde voordeel van de voorfinanciering betreft het feit dat voorfinanciering een groter stabiliserend effect heeft. Hoewel er vaak geen snellere tussenkomst mogelijk is, is deze gedachte wel aanwezig in de gedachten van de spaarders en dit zorgt ervoor dat de spaarders zich minder vlug zorgen maken.392 Een vierde een laatste voordeel bestaat erin dat het risico dat er niet genoeg geld gemobiliseerd kan worden kleiner is. Doordat het noodzakelijke geld in verschillende jaren opgehaald werd, gaat het steeds om kleinere bedragen en kan dit geld dus makkelijker vrijgemaakt worden. Tevens zijn de banken bij voorafbetaling beter voorbereid op deze betaling, terwijl deze bij tussenkomst onverwachter is (toch zeker wat de omvang betreft). 204. VOORDELEN VAN ‘EX POST’-FINANCIERING – Hoewel de voordelen van voorfinanciering zwaar doorwegen beschikt ook een financiering ‘ex post’ over een aantal mooie troeven. Vooreerst is het geld langer beschikbaar in het financiëele systeem. Daar waar de ‘ex ante’-bijdragen na een investering in een fonds slechts voor beperkte doeleinden gebruikt mogen worden, blijft het geld bij nafinanciering vrij beschikbaar. Het geld zal hier nog steeds aangewend kunnen worden voor beleggingen en kredietverlening, wat de economie ten goede komt.
390
Zo stelde de Europese Commissie in haar Memo van 2010 dat de beste optie eruit zou bestaan dat het fonds 75% van de schade kan betalen aan de hand van voorfinanciering en deze andere 25% zou bekostigen door bijkomende bijdragen. Indien dit niet voldoende is, biedt zij een lening bij een ander depositogarantiestelsel of op de financiële markt voor als aanvulling. Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 2-3. 391
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 424.
392
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 424.
101
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? Een tweede argument dat pleit voor een nafinanciering zijn de kosten. Daar het fonds de gelden niet hoeft bij te houden, zullen ook geen kosten moeten gedaan worden voor het beheer van dit geld.393 Volgende landen verkozen dergelijk ‘ex post-systeem: Nederland, Slovenië, Italië, Oostenrijk, de Verenigde Staten en Roemenië.394 205. BEOORDELING HUIDIGE BELGISCHE REGELGEVING – De Belgische regelgever vond –mijns inzienseen mooi evenwicht tussen voor- en nafinanciering. De basis van het stelsel in België blijft nog altijd gebaseerd op de voorfinanciering, maar indien nodig kan nog steeds beroep gedaan worden op extra bijdragen achteraf. Door deze 2 systemen te combineren geniet het Belgische stelsel de voordelen van een financiering ‘ex ante’ en voorkomt het tevens dat er onnodig veel geld aan de kant zou gezet moeten worden.
3.4. Grensoverschrijdend aspect: Het op bijkantoren toepasselijke beschermingsstesel 206. PROBLEEM - Hierboven (randnummer 50) werd reeds vermeld dat in Europa gekozen werd voor een dekking door het thuisland (het land waar het hoofdkantoor gevestigd is). Deze dekking kan dan (al dan niet verplicht) aangevuld worden door een dekking in het vestigingsland. Op zich lijkt deze aanvullende dekking logisch, maar deze regeling brengt echter toch een aantal problemen mee. Hieronder ga ik in op de 2 grootste problemen/vragen: (i) het probleem dat de land van vestiging machteloos staat en (ii) wat er gebeurt als het thuisland niet uitbetaalt. Daar deze problemen laatst uitvergroot werden door de ‘Icesave-case’, die grote media-aandacht kon genieten, zal ik deze problematiek behandelen in het licht van deze zaak. Deze bespreking zal 3 delen omvatten. In het eerste deel zal ik ingaan op de Ijslandse crisis en de plaats van Icesave in deze crisis. In het tweede deel ga ik in op de problematiek van het toezicht en tot slot ga ik in op de problemen bij de uitbetaling van de Icesave-spaarders. Daar de problemen voor de Nederlandse en de Britse spaarder analoog waren beperk ik mij in onderstaande bespreking alleen tot de Nederlandse situatie.
393
H. GROENEVELD, “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 421.
394
Annex 1 bij EUROPESE COMMISSIE, “Possible Models for risk-based contributions to EU Deposit Guarantee Schemes”, juni 2009, 38. (http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm)
102
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening?
3.4.A. DE IJSLANDSE CRISIS EN DE PLAATS VAN ICESAVE HIERIN
207. ACHTERGROND: ONTSTAAN ICESAVE – Om de problematiek rond Icesave ten volle te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om een korte toelichting te geven over de omstandigheden waarin dit bijkantoor tot stand is gekomen. Het verhaal begon in de jaren ’90. Na jaren van overheidsinmenging besloot de Ijslandse overheid tot ecomomische hervormingen over te gaan. Verschillende essentiële takken ondervonden werden gedereguleerd en de financiële markten waren hier één van.
395
Aangespoord door deze deregulering en het gunstige buitenlandse klimaat396 besloten de Ijlandse banken hun activiteiten uit te breiden naar het buitenland. Door zeer gunstige rentetarieven aan te bieden groeiden de Ijslandse banken tot giganten en voor het eerst in jaren stond een Ijslandse kredietinstelling in de ranking van de 600 grootste bedrijven ter wereld. Meer nog, zij bereikten met 3 de bovenste helft; zijnde: Landsbanki, Glitnir en Kaupthing. Icesave kan - als bijkantoor van Landsbanki – als een kind van deze internationalisering beschouwd worden. 397 208. ONTSTAAN VAN DE PROBLEMEN – Door deze enorme ontwikkeling op korte termijn ontstond eigenlijk een soort luchtbel van economische groei. Het probleem met deze groei was dat deze voornamelijk gebaseerd was op buitenlands geld en dat de banken veel te veel geld uitleenden. Buitenlandse leningen werden slechts voor een klein deel gedekt door deposito’s of reserves en de centrale bank, noch de overheid waren in staat om deze bedragen te ondersteunen. De 3 grootste banken alleen al kenden een balanstotaal van 186 miljard dollar, wat 14 keer meer was dan het BBP van Ijsland. Zolang de de winkel draaiende bleef, was er nog niet echt een issue. De problemen ontstonden wanneer Bearn Stearns uitgekocht werd bij een federale reddingsoperatie en Lehnman Brothers failliet ging. De crisis verspreidde zich razendsnel over de wereld. De interbankenmarkt droogde op en investeerders (die speculeerden op de kroon) vroegen hun geld terug.398 Hoewel de 395
De overheid verminderde ook de personen- en vennootschapsbelasting, privatiseerde overheidsbedrijven, liberaliseerde de producten- en arbeidsmarkt en hervormde het pensioensysteem. 396
Deze enorme deregulering had immers tot een oververhitting geleid, waardoor de Europese Commissie haar inflatiedoelstellingen niet meer kon halen. (Ijsland kende toen de grootste gemiddelde inflatie van de OESOlanden) Om deze oververhitting enigszins te verzachten besloot de Centrale bank een hoge interestvoet op te leggen. Deze hoge rentevoet zorgde ervoor dat de rentetarieven in het buitenland goedkoper waren en dat de banken naar het buitenland trokken. 397
I. FRIDRIKSSON, “The Collapse of Icelandic Banks and cross-border collaboration”, Bank Fin. 2010, 100; D. RAFNSSON, en G. VAN VLIET, Het icesave drama: hoe een handvol Ijslanders de financiële wereld uitkleedde, Arnhem, Lannoo, 2010, 28; R. SPRUK, “Iceland’s financial and economic crisis: causes, consequences and implications”, 2010, 35-36. (www.ssrn.com) 398
Doordat de Ijslandse kroon de laatste jaren zo sterk door inflatie getergd werd, wat dit een van de eerste munten die het vertrouwen verloor. R. SPRUK, “Iceland’s financial and economic crisis: causes, consequences and implications”, 2010, 25. (www.ssrn.com)
103
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? Ijslandse regering verschillende pogingen deed om tussen te komen (zoals het stemmen van een Noodwet die de overname van een bank met betalingsproblemen mogelijk maakte)399, kon deze niet voldoende helpen en de 3 grootste banken duwden Ijsland in de grootste depressie ooit. 400 209. ICESAVE - Eén van de vele bijkantoren401 die hierdoor in de problemen kwam, was Icesave. Icesave was een bijkantoor van Landsbanki, dat opgericht werd in 2006.402 Dit bijkantoor richtte zich tot de Britse spaarders en was sinds mei 2008 tevens actief op de Nederlandse kredietmarkt. Door haar aanlokkelijk rentepercentage slaagde Icesave erin om in enkele jaren een enorm klantenbestand op te bouwen: in Groot-Brittanië haalde ze bijna voor 5 miljard euro op (bij 300.000 klanten) en in Nederland 2 miljard euro (1,6 miljard van de 120.000 spaarders en 400 miljoen van 13 gemeentebesturen). 403 210. De problemen bij Icesave werden bekend gemaakt op 6 oktober 2008, door een bericht op de website van Icesave. Dit bericht luidde als volgt: ‘Beste Icesave-spaarder, Helaas moeten wij meedelen dat Icesave zijn verplichtingen als spaarbank niet langer na kan komen, doordat onze hoofdvestiging Landsbanki ten gevolge van de kredietcrisis in grote financiële problemen is gekomen. Dit betekent dat de transacties die vanaf maandagmiddag zijn gedaan,
399
De regering besliste zo bijvoorbeeld ook om 3 nieuwe banken af te splitsen en de avtiva en passiva van de oude banken over te nemen om de veiligheid van de deposito’s te bewaren. De schulden en derrivaten werden dan achtergelaten in de oude bank die geliquideerd werd. Merk tevens op dat de nationalisatie van Glitnir niet doorging omdat de bank meer problemen had dan aanzienlijk gedacht. Ook de tussenkomst voor Kaupting was niet voldoende. (Ijslandse centrale bank kwam hier met 500 miljoen euro over de brug); R. SPRUK, “Iceland’s financial and economic crisis: causes, consequences and implications”, 2010, 7-9. (www.ssrn.com); M. WAIBEL, “Iceland’s financial crisis – quo vadis international law”, 2. (www.ssrn.com) 400
In 2006 werd slechts 30% van de uitgegeven leningen ondersteund door deposito’s . R. SPRUK, “Iceland’s financial and economic crisis: causes, consequences and implications”, 2010, 34, 36 (www.ssrn.com); M. WAIBEL, “Iceland’s financial crisis – quo vadis international law”, 1. (www.ssrn.com) 401
Ook de bijkantoren van Kaupthing ondervonden moeilijkheden. Kaupthing had onder andere een vestiging in België met 20.000 klanten. (grote aantal klanten kwam er doordat Kaupthing Robeco Bank overnam) Daar echter geen belangrijke problemen ontstonden in Kaupthing België bespreek ik dit bijkantoor niet. 402
Merk op dat Icesave een internetspaarbank was.
403
Wanneer de CEO van Landsbanki (Signurjon Th, Arnason) door de businesskatern Frettabladid uitgeroepen werd tot hét online genie van de spaarwereld reageerde deze als volgt: ‘het enige wat ik moet doen is aan het eind van de dag tellen hoeveel geld er is binnengekomen, afgelopen week was dit 50 miljoen pond.’ D. RAFNSSON, en G. VAN VLIET, Het icesave drama: hoe een handvol Ijslanders de financiële wereld uitkleedde, Arnhem, Lannoo, 2010, 45.
104
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? noodgedwongen niet meer zijn doorgevoerd.’404 211. Daar de spaarbank niet langer aan haar verplichtingen kon voldoen (deficiënt was) diende het depositogarantiestelsel zijn rol te vervullen. Op basis van hogerbeschreven regels diende deze tussenkomst als volgt gebeuren: -
Eerst en vooral diende Ijsland (als thuisland) alle bedragen uitbetalen waarvoor haar depositogarantiestelsel dekking bood: namelijk tot € 20.887 euro
-
Daar Icesave gebruik had gemaakt van haar facultatieve bevoegdheid en zich had aangesloten bij het Nederlandse depositogarantiestelsel diende het Nederlandse beschermingsstelsel alle bedragen boven de 20.887 euro te dekken en dit tot de grens van de Nederlandse bescherming, zijnde: 100.000 euro. Deze grens van 100.000 euro werd op 7 oktober 2008 ingevoerd door de Minister van Financiën. 405 Oorspronkelijk werd deze termijn beperkt tot een jaar, maar deze werd verlengd.406
212. Bij deze dekking liep het echter mis. Eerst en vooral ontstonden in Nederland kritieken dat hun stelsel zoveel moest betalen, terwijl zij macheloos stonden ten aanzien van de problemen en ten tweede weigerde Ijsland elke dekking.
3.4.B. CONTROLE DOOR HET THUISLAND: STAAT HET VESTIGINGSLAND HIER MACHTELOOS? 213.
AANKAARTEN WANVERHOUDING - Naar aanleiding van de publieke verontwaardiging dat
Nederland hier met zoveel geld over de brug moest komen voor een situatie die zij eigenlijk niet in handen had, werd de wanverhouding tussen de depositobescherming en de controle aangekaart. Hoewel het vestigingsland van een bijkantoor de problemen soms al van ver zag aankomen, diende dit land macheloos toe te kijken als het land van herkomst niet optrad; wat het geval was bij Icesave. De President van De Nederlandsche Bank (DNB) verklaarde dat hij Ijsland reeds in augustus 2008 had verzocht om het aantrekken van spaargeld uit Nederland te verminderen, maar Ijsland wou hier niet aan meewerken. De Nederlandsche Bank beweerde dat ze Juridisch niets kon ondernemen (daar het 404
De Standaard, Britse en Nederlandse klanten van internetspaarbank Icesave kunnen niet meer bij hun spaargeld, 9 oktober 2010. 405
Merk op dat ook de medeverzekering afgeschaft werd. Hiervoor kende Nederland een medeverzekering van 10% voor het deel tussen de 20.000 en de 40.000. Persbericht De Nederlandsche Bank, “DNB treedt in overleg met Ijslandse autoriteiten over Icesave”, 7 oktober 2008.(http://www.dnb.nl/nieuws-enpublicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/persberichten-2008/dnb188903.jsp); 406
Persbericht website De Nederlandsche Bank, “Dekking Depositogarantie blijft 100.000 euro, 11 maart 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/nieuws-2009/dnb213890.jsp)
105
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? land van vestiging geen enkele macht heeft om op te treden) en ook morele druk was niet vanzelfsprekend. Ingegeven door het gevaar op een bank run besliste De Nederlandsche Bank het probleem niet aan de kaak te stellen.407 214. EVALUATIE - Eens de storm was gaan liggen, rees de vraag of De Nederlandsche Bank hier effectief niet kon tussenkomen en de Nederlandse Minister van Financiën verzocht de Falculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam om een grondige evaluatie uit te voeren over de gang van zaken rondom Icesave. Dit onderzoek werd opgebouwd rond 12 centrale vragen. 408 Ik zal voornamelijk ingaan op de de vraag of het vestigingsland controle kan uitoefenen en baseer mij bij deze analyse op de Europese regelgeving. 215. JURIDISCHE BEHANDELING – Voor de juridische analyse van de controlemogelijkheden dient een onderscheid gemaakt te worden tussen 2 stadia: (i) de fase waarin het bijkantoor zich vestigt in een EER land en (ii) de fase waarin het bijkantoor reeds gevestigd is in een EER-land. Voor beide uiteenzettingen dient verwezen te worden naar de Bankenrichtlijn van 2006.409 216. Met betrekking tot de fase van vestiging vertrekt de Europese regelgever van een Europees Paspoort. Dit Europees paspoort houdt in dat een bank die in één van de lidstaten een bankvergunning verkreeg, vrij bijkantoren mag oprichten in een andere lidstaat en via deze bijkantoren dezelfde activiteiten mag uitoefenen als het hoofdkantoor. De lidstaat van ontvangst dient hier te vertrouwen op de vergunning van de lidstaat van herkomst en kan geen belemmeringen opleggen met betrekking tot een extra vergunning of een dotatiekapitaal. Meer nog: de ontvangstlidstaat moet er tevens voor zorgen dat het bijkantoor haar werkzaamheden zonder belemmeringen kan uitvoeren.410 De bevoegdheid om belemmeringen op te leggen komt dus duidelijk alleen toe aan de lidstaat van herkomst (van het hoofdkantoor), die nagaat of er redenen zijn om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur of de financiële positie van de bank.411 De lidstaat van onvangst kijkt toe. Op de onmacht om belemmeringen op te leggen
407
B. VERBUNT en R. VERJANS, “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 85-86. 408
Kamerbrief Ministerie van Financiën, Evaluatie Icesave, 28 november 2008. (www.minfin.nl)
409
Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. 410
Art. 16 en 23 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. 411
Om deze controle mogelijk te maken voorziet artikel 28 van de Richtlijn in de verplichting voor de bank om de lidstaat van herkomst te melden dat ze haar diensten zal aanbieden in een andere lidstaat.
106
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? bestaat wel 1 uitzondering: na de mededeling dat er een bijkantoor komt heeft de lidstaat van ontvangst 2 maanden de tijd om zich voor te bereiden en voorwaarden op te leggen die om redenen van algemeen belang vereist zijn.
412
Deze bevoegdheid dient echter wel eng geïnterpreteerd te
worden413 en mag in geen geval in strijd zijn met de vrijheid van vestiging of dienstverlening in het algemeen.414 217. Het tweede stadium waarin controle mogelijk zou zijn is de fase waarin de activiteiten reeds aangevangen zijn. Naar aanleiding van het geval van Icesave werd vaak geargumenteerd dat er geen enkele controlemogelijkheid was in hoofde van het vestigingsland. Hoewel het bedrijfseconomisch toezicht inderdaad enkel door de staat van herkomst uitgeoefend wordt (‘home state control’)415, dient deze stelling – mijns inziens - genuanceerd te worden. De liquiditeit van het bijkantoor zelf is wel nog onderworpen aan het toezicht door de lidstaat van ontvangst416 en daarenboven voorziet de Richtlijn in andere vormen van controle. Voor het toezicht op het marktrisico bepaalt de Richtlijn zelf reeds dat er een nauwe samenwerking moet zijn tussen de beide toezichthouders417 en in artikel 30 werd een mogelijkheid opgenomen om tussen te komen indien het bijkantoor de nationale regelgeving van de staat van ontvangst niet naleeft. Indien het gaat om een overtreding van een geharmoniseerde regel, wordt in eerste instantie nog wel beroep gedaan op de controlefunctie van van niet-geharmoniseerde bepalingen. Toch zal de ontvangstlidstaat niet machteloos zijn. Wanneer de maatregelen van het vestigingsland niet helpen, kan deze lidstaat zelf optreden en indien hoogdringend en onontbeerlijk voor de bescherming van de inleggers, beleggers of anderen voor wie de diensen worden verricht, kunnen eventueel conservatoire maatregelen opgelegd worden. Bij een overtreding van niet-geharmoniseerde regelen ging de Europese regelgever zelfs nog verder. Hier
412
Art 25 en 26 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. 413
Deze mag niet verder gaan dan noodzakelijk is om het algemeen belang te dienen.
414
A. DE MOOR, C. PERRON, en P. KROP, “De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank inzake Icesave”, Opdracht in onderzoek van Ministerie van Financiën, 11 juli 2009, 13-15. 415
Alleen het land van herkomst kan de solvabiliteit en liquiditeit van de volledige bank beoordelen. Art. 40 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. 416
Art. 41 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. 417
Art. 42 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.
107
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? kan de ontvangstlidstaat onmidddellijk zelf optreden. 418 218. Dat een controlemogelijkheid bestaat in deze fase betekent echter niet dat hier in het geval van Icesave beroep op kon worden gedaan kon worden. Het Icesave-rapport oordeelde dat het voor De Nederlandsche Bank inderdaad onmogelijk was om juridische stappen te ondernemen, daar het probleem zich voordeed op een ander vlak dan dat waarvoor De Nederlandsche Bank bevoegd was.419 Uit de Icesave-case dient besloten te worden dat een verruiming van de controle zich opdringt.
3.4.C. DE UITBETALING VAN DE ICESAVE-SPAARDERS: WANNEER KOMT IJSLAND HAAR VERPLICHTINGEN NA? 219. GARANTIE DOOR NEDERLANDSE OVERHEID - Hoewel Ijsland juridisch gezien voor 20.887 euro per spaarder diende tussen te komen, weigerde deze elke dekking, met als reden dat er geen geld meer was in het Fonds. Dit leidde tot een groot ongenoegen bij de spaarders. Om dit ongenoegen te temperen besloot de Nederlandse Minister van Financiën (Wouter Bos) om zich ten aanzien van de spaarder garant te stellen voor deze eerste schijf en daarnaast zou De Nederlandsche Bank ook de volledige afwikkeling van de aanvragen verzorgen.420 Zo gezegd, zo gedaan: op 13 oktober 2008 werd het Nederlandse depositogarantiestelsel in werking gesteld voor alle rekeninghouders van Icesave.421 220. VERZOEK TOT TERUGBETALING - Dat de spaarders nu van vergoeding verzekerd waren, deed echter wel geen afbreuk aan de uitbetalingsplicht van Ijsland. Nederland verzocht Ijsland om een terugbetaling van het deel dat zij voor Ijsland voorgeschoten had, zijnde 20 887 euro per spaarder.
418
Art. 30-32 Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen; A. DE MOOR, C. PERRON, en P. KROP, “De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank inzake Icesave”, Opdracht in onderzoek van Ministerie van Financiën, 11 juli 2009, 15-16. 419
Voor een uitgebreidde behandeling zie: A. DE MOOR, C. PERRON, en P. KROP, “De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank inzake Icesave”, Opdracht in onderzoek van Ministerie van Financiën, 11 juli 2009, 58-60. 420
Persbericht website Nederlandse Bank: “Nederlandse Bank stelt depositogarantiestelsel voor spaarders bij Icesave in werking”, 9 oktober 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-enarchief/persberichten-2008/dnb189105.jsp) 421
B. VERBUNT en R. VERJANS, “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 81; De Tijd, Nederland schiet spaarders Icesave te hulp, 11 oktober 2008. Merk op dat ook voor de Britse spaarders een garantie geboden werd door het plaatselijke depositogarantiestelsel.
108
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 221. POGINGEN TOT AKKOORD - Ook hier liepen de onderhandelingen met Ijsland echter niet van een leien dakje. Het eerste terugbetalingsplan werd geweigerd door Nederland en Engeland, omdat de invoering van maxima (zoals dat de terugbetaling niet groter mocht zijn dan 2% van de jaarlijkse Ijslandse groei422) de terugbetaling ten de voorziene datum (2024) niet mogelijk maakte. Toch waren Nederland en Engeland niet de moeilijkste partijen bij het bekomen van een akkoord. Hoewel het tweede terugbetalingsplan423 (januari 2009) onmiddellijk door het Ijslandse Parlement werd goedgekeurd (met een krappe meerderheid van 3 stemmen), stelde zich een probleem dat zich slechts 1 keer in de Ijslandse geschiedenis had voorgedaan. Ingegeven door de massaal ondertekende petitie424 van de belastingsbetaler weigerde de Ijslandse president (Grimsson) om het Icesave-akkoord te ondertekenen en hierdoor diende (op basis van de grondwet) een referendum te worden gehouden.425 De inwoners van Ijsland namen dit in dank af en in de grootste krant van Ijsland, Morgunbladid, verscheen die week een cartoon waar Grimsson in een supermanpakje over het parlement vliegt.426 Gezien deze vele berichten voelden Nederland en het Verenigd Koninkrijk de bui al hangen en probeerden de Ijslandse bevolking nog e sussen door (i) de rente variabel te maken (in plaats van een vaste 5,5% en (ii) te stellen dat er in 2009-2010 geen rente betaald zou moeten worden. Deze inspanningen mochten echter niet baten, daar ze niet aanvaard werden door de Ijsland.427 Zoals verwacht stemden de Ijslanders op het referendum van 6 maart 2010 tegen de terugbetaling, maar dat het zo hallucinant zou zijn had niemand verwacht: maar liefst 93% van de Ijslanders stemden tegen!428 Gelet op deze publieke afkeuring, werd op 10 december 2010 een nieuw ontwerpakkoord bereikt dat voor Ijsland gunstiger was dan het vorige ontwerpakkoord. Op basis van dit akkoord moeten de Ijslanders slechts vanaf 2016 schulden aflossen, was maar 3% rente verschuldigd (in plaats van 5,5%) en diende slechts tegen 2046 volledig terugbetaald worden (hoeveel per jaar was afhankelijk van de 422
Wat neerkwam op een bedrag van 7, 2 miljoen euro per jaar.
423
Dit akkoord bevatte een terugbetaling van 3,8 miljard. Indien in 2024 nog niet alle tegoeden betaald werden ging de terugbetaling gewoon verder. 424
Maar liefst 61.000 van de 310.000 inwoners ondertekenden deze petitie. Deze argumenteerden dat het oneerlijk zou zijn als de belastingsbetaler zou moeten opdraaien voor de fout van een fianciële instelling. Tevens vonden de Ijslanders het hypocriet dat zij nu zouden moeten tussenkomen voor Nederlanders/Britten die jarenlang profiteerden van de hoge interesten van de internetbank. De Tijd, Ijsland betaalt VK en Nederland terug, 2 januari 2010. 425
De Tijd, Ijslandse President weigert Icesave-akkoord te tekenen, 2 januari 2010.
426
De Tijd, Een koude oorlog met Reyjaik, 9 januari 2010.
427
De Tijd, Ijsland verwerpt bod over Icesave, 23 februari 2010.
428
De Tijd, Ijsland zegt ‘neen’ tegen terugbetaling, 8 maart 2010.
109
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? snelheid van de ecomomie). Dit akkoord werd midden februari (2011) door het Ijslandse parlement goedgekeurd, maar opnieuw gaf Grimsson geen krimp. Hij hield vol dat het volk soeverein was en de goedkeuring werd opnieuw afhankelijk van een referendum. Hoewel de uitslag reeds veel minder uitgesproken was, stemde het Ijslandse volk op 9 april opnieuw tegen de terugbetaling. Deze keer met 59, 1% van de stemmen. 429 222. KANTTEKENING - Dat steeds tegen dit akkoord gestemd werd is opmerkelijk, daar Nederland toch een sterke stok achter de deur had bij deze onderhandelingen. Niet alleen weigerde Nederland in te stemmen met het noodkrediet (dat Ijsland broodnodig had)430 voordat een regeling gevonden werd voor Ijsland en daarenboven brengt deze weigering de mogelijke toetreding van Ijsland tot de Europese Unie in het gedrang. Hoewel voor de crisis de vrees van controle op de visserij Ijsland steeds had tegengehouden om het lidmaatschap aan te vragen, zorgde de crisis ervoor dat de financiële stabiliteit bij een lidmaatschap van de Europese Unie de bovenhand nam en in juli 2009 vroeg Ijsland officieel het Europees lidmaatschap aan.431 Hoewel Nederland zich hier nog vrij vriendelijk opstelde tegenover Ijsland, liet het weten dat zij zich zal verzetten tegen de afronding van hoofdstuk 9 van het toetredingsakkoord (de financiële kant van de toetreding) zolang er geen akkkoord is over de schulden van Ijsland.432 223. VOLGENDE STAP : HARDE MAATREGELEN – Nu duidelijk werd dat een akkoord een onbegonnen zaak is, besliste Nederland grotere stappen te ondernemen. Ijsland is immers gebonden door het recht van de Europese vrijhandelszone – waar de afspraken rond depositobescherming zijn gemaakt en in het kader hiervan moet ze de afspraken naleven. In haar Kamerbrief van 12 april 2011 verklaarde de Minister van Financiën het volgende:
429
Kamerbrief Ministerie van Financiën, Uitslag Icesave referendum, 12 april 2011. (www.minfin.nl)
430
Merk op dat Nederland wat betreft de lening van het IMF geen blokkerende minderheid geeft, indien zij de toekenning van fondsen wil blokkeren dient ze de andere leden van het IMF overtuigen van het belang van een afspraak. De nodige overtuiging vond plaats, waardoor de lening door het IMF verbonden werd aan de voorwaarde dat er een akkoord bereikt werd over Icesave. Persbericht website Nederlandse Bank: “Nederlandse Bank stelt depositogarantiestelsel voor spaarders bij Icesave in werking”, 9 oktober 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/persberichten-2008/dnb189105.jsp); De Tijd, Ijsland kijkt naar IMF-krediet van 4,8 miljard euro, 18 november 2008. 431
Advies van Commissie betreffende het verzoek van Ijsland om toetreding tot de Europese Unie, COM (2010) 62, def., 1; M. WAIBEL, “Iceland’s financial crisis – quo vadis international law”, 1. (www.ssrn.com) 432
Videoreportage: Wekelijks gesprek met de Minister van Financiën, 12 april 2011, (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/videos/2011/04/12/wekelijks-gesprek-rtlz-12-april2011.html)
110
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening?
‘ De tijd van onderhandelen is nu voorbij. Het uitblijven van een oplossing dwingt ons en IJsland het recht zijn beloop te laten hebben. De EFTA Surveillance Authority (ESA) zal naar verwachting, nu duidelijk is dat de betrokken partijen niet via onderhandelingen tot een oplossing kunnen komen, zijn infractieprocedure tegen IJsland hervatten. Op 26 mei 2010 oordeelde de ESA al dat IJsland op grond van de EU richtlijn inzake depositogarantiestelsels verplicht is om de Icesave depositohouders tot een bedrag van €20 887 te compenseren. Hieruit vloeit voort dat IJsland verplicht is om Nederland en het Verenigd Koninkrijk, die dit bedrag hebben voorgeschoten, (met rente) terug te betalen. Wanneer de IJslandse regering besluit zich niet bij het oordeel van de ESA neer te leggen, ligt een gang naar het EFTA Hof in de rede. Nederland en het Verenigd Koninkrijk zullen de ESA indien gewenst ondersteunen bij deze zaak. Nederland heeft zelf geen rechtsingang bij het EFTA Hof. Nog deze week zal overleg plaatsvinden tussen mijn Ministerie en vertegenwoordigers van de ESA. Tijdens dit overleg zal ook aandacht gevraagd worden voor de door de 100.000 groep bij de ESA ingediende klacht, waarop de ESA nog steeds niet gereageerd heeft. Nederland blijft nauw contact onderhouden met het Verenigd Koninkrijk over de te ondernemen vervolgstappen inzake Icesave. Met het VK bestuderen we ook nog de geschillenbeslechtingprocedure die artikel 111 van het Verdrag mogelijk maakt. In deze procedure speelt de Commissie een sleutelrol.’433
224. PROBLEEM OVERROEPEN? – Hoewel de situatie uitzichtloos lijkt omdat de belastingsbetaler weigert tussen te komen voor de fouten van een financiële instelling wil ik graag vermelden dat er toch licht is aan het eind van de tunnel. De boedel van de Ijslandse bank Icesave is nog altijd niet uitgekeerd en met de boedel van deze instelling zou reeds 90% van de Nederlandse leningen kunnen worden terugbetaald. Versta me niet verkeerd, ik begrijp dat de klanten van Icesave niet de enige rechthebbenden waren op deze boedel. Ook het Ijslandse depositogarantiestelsel, klanten die nog niet vergoed werden en ander schuldeisers beschikken hier over een vorderingsrecht. Doch is de kans reëel dat de Nederlandse overheid hier een deel van de koek zal krijgen, wat het probleem (toch al deels) zou oplossen.434
433
Kamerbrief Ministerie van Financiën, Uitslag Icesave referendum, 12 april 2011. (www.minfin.nl); R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 128. 434
Kamerbrief Ministerie van Financiën, Uitslag Icesave referendum, 12 april 2011. (www.minfin.nl); Videoreportage: Wekelijks gesprek met de Minister van Financiën, 12 april 2011, (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/videos/2011/04/12/wekelijks-gesprek-rtlz-12-april2011.html)
111
Deel 3: Doorstaat het depositogarantiestelsel de evenwichtsoefening? 225. Merk tot slot op dat het ontwerp tot depositogarantierichtlijn van 2010 expliciet voorziet in een wederzijdse ontleningsmogelijkheid tussen de depositogarantiestelsels. Deze bepaling zou een stap vooruit zijn, daar zij de modaliteiten waaronder de lening plaats kan vinden en terugbetaald moet worden een wettelijke basis geeft.
3.5 Grensoverschrijdend aspect: verschillende behandeling van bijkantoren en dochterondernemingen 226. Ik had deze kritische noot nog graag afgesloten met de opmerking dat bijkantoren een andere grensoverschrijdende behandeling genieten dan dochterondernemingen. Daar waar bijkantoren mogelijks gedekt worden door 2 depositobeschermingsstesels, wordt een dochtervennootchap van een Europese bank steeds uitsluitend gedekt door het land van vestiging. Vaak kan dit verschil in behandeling tot een verschillende dekkingsgraad aanleiding geven en vele spaarders zijn zich hier niet van bewust. Tevens wordt hierdoor oneerlijke concurrentie veroorzaakt tussen bedrijven die hun activiteiten uitwerken aan de hand van bijkantoren en deze die geopteerd hebben voor dochterondernemingen. 227. Het probleem van de verschillende behandeling werd in een Comuniqué van de Europese Commissie (november 2006) erkend, maar de Europese Commissie besloot de Richtlijn niet aan te passen. 435
435
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 126.
112
Deel 4: Besluit
Deel 4: Besluit 228. ONMISBAAR - Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt duidelijk dat de depositogarantie een onmisbaar gegeven is binnen ons financieel stelsel. Hoewel bepaalde aspecten van deze depositogarantie onder vuur staan, zorgt dit stelsel voor een gevoel van zekerheid en dit is primoriaal in tijden van crisis. 229. UITBREIDING - Om systematische bank runs te voorkomen werd de aangeboden dekking in de nasleep van de crisis verder uitgebreid, maar deze evolutie is nog niet aan haar eindstuk toe. De kans is groot dat de nieuwe voorstellen tot Richtlijn binnen afzienbare tijd goedgekeurd worden en dat een nieuwe omzetting in het Belgisch recht zich zal opdringen. Positief aan dit laatste ontwerp is dat dit zich niet alleen inlaat met het geruststellen van de spaarder, maar tevens aandacht besteedt aan de uitbouw van een stevig financieringsmechanisme. Voornamelijk de risicogewogen bijdrage juich ik toe. 230. PAN-EUROPEES SYSTEEM - Verder is het niet onwaarschijnlijk dat op termijn een pan-Europees systeem gecreëerd zal worden. Er werden reeds meerdere stappen ondernomen in de richting van dit PAN-Europees systeem. Hierbij valt onder meer te denken aan (i) de vestiging van een ‘European supervisory authority’ en een ‘European systemic risk board’436, (ii) het rapport van het ‘Financial Stability Forum’ over de verbetering van de markt en de institutionele veerkracht437, (iii) het rapport van het ‘Basel Committee on Banking supervision’ en de ‘International Association of Deposit Insurers’ die enkele kernprincipes voor een efficiënt depositogarantiestelsel uitwerkte438, (iv) de voorstellen van het Europese Parlement439 en (v) tot slot artikel 19, lid 4 voorstel tot Richtlijn van de
436
Op 23 september keurde de Commissie voorstellen goed tot oprichting van een Europees systeem van toezichthouders. In het kader van deze goedkeuring werden 3 Europese toezichthoudende autoriteiten opgericht en een Europees comité voor risico. 437
Dit rapport pleitte voor de invoering van internationale beginselen betreffende het depositogarantiestelsel en werkte een aantal beginselen uit. Merk op dat zij er wel alleen voor pleitten op een kader uit te werken, dat in een breed aantal gevallen kan aarden. Naast dit kader voorzien zij in variëteit tussen de verschillende stelsels. 438
BASEL COMMITTEE ON BANKING SUPERVISION en INTERNATIONAL ASSOCIATION OF DEPOSIT INSURERS, “Core principles for effective deposit insurance systems”, 2009, 26. (http://www.bis.org/publ/bcbs151.pdf) 439
De Europese Commissie stelde voor om een Europees depositogarantiefonds op te richten dat het nationale zou vervangen en gefinancierd zou worden door financiële instellingen en in uitzonderlijke gevallen de overheid. R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 129.
113
Deel 4: Besluit Europese Commissie.440 Dit laatste artikel bepaalt dat de Europese Commissie uiterlijk tegen 31 december 2015 bij het Europees Parlement en de Raad verslag moet uitbregen over de wenselijkheid om het bestaande depositogarantiestelsel te vervangen door één stelsel voor de gehele Europese Unie. Tevens moet de Europese Commissie op basis van dit artikel een wetgevend voorstel doen hiervoor. 231. Op basis van bovenstaande opsomming kunnen we stellen dat er duidelijk veel voorstanders zijn van een Europese eenmaking en dit is ook logisch gezien de vele voordelen die dit stelsel met zich mee zou brengen. Niet alleen zou een Europees stelsel veel grensoverschrijdende problemen oplossen (zoals bijvoorbeeld de problemen met de Europese bijkantoren), tevens is dergelijk stelsel veel gemakkelijker te hanteren. Voor alle Europese landen zou de wetgeving volledig dezelfde zijn en dit zorgt voor duidelijkheid in hoofde van de spaarder. Een derde belangrijk argument bestaat erin dat er door een hogere graad van coördinatie ook geen concurrentievervalsing meer is. De spaarder hoeft in dergelijke situatie niet langer te kijken of alle Europese banken wel dezelfde dekkingsgraad genieten en kan haar beslissing louter baseren op de kwaliteit van de aangeboden diensten.441 Ten vierde kan dergelijke eenmaking er tevens voor zorgen dat er sneller opgetreden kan worden indien zich een systematisch risico voordoet. De uitbetalende instantie dient niet langer na te gaan onder welk stelsel gedekt moet worden en kan overgaan tot een snelle en correcte uitbetaling. Dat niet langer nagegaan dient te worden onder welk stelsel gedekt dient te worden, brengt tevens een enorme inperking van de kosten mee. Uit een peiling van de Europese Commissie blijkt dat dergelijke eenmaking maar liefst 40 miljoen euro zou besparen.442 Last but not least, tenslotte, is het voordeel dat de spaarders veel meer geld hebben om op terug te vallen. Doordat alle fondsen samengevoegd worden hoeft niet meer nagedacht worden over mogelijke leningen tussen de verschillende stelsels en tevens is de impact van een bankfaillissement op het fonds veel kleiner. 443 232. Hoewel het lijkt dat een Europese eenmaking de perfecte oplossing is, is de vestiging van een Europees systeem toch een grote uitdaging. De vestiging van een Europees depositogarantiestelsel vraagt een vergaande solidariteit tussen de leden (deze moeten immers elkaars deficiënties dekken) 440
Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 441
Merk op dat deze concurrentievervalsing natuurlijk reeds afnam dankzij de maximumharmonisatie van de laatste depositogarantierichtlijn. Toch bestaan er nog kleine verschillen, daar landen met een hogere dekking deze dekking mochten behouden. 442
Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 3.
443
Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 3-4; R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 129; R. VANDER VENNET, “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 363-366.
114
Deel 4: Besluit en dit kan een probleem vormen voor de landen die eerder gericht zijn op zelfbehoud dan op eenheid. Tevens zal het moeilijk worden om rekening te houden met alle verschillen die aanwezig zijn op de Europese bankenmarkt, kunnen zich juridische problemen444 voordoen en kan de vraag gesteld worden in welke mate een coördinatie gewenst is.445 Zowel het gekozen toepassingsgebied als de gekozen vorm maken een groot verschil binnen de creatie van een Europees stelsel. Concreet kan met betrekking tot het toepassingsgebied bijvoorbeeld gekozen worden tussen (i) een stelsel dt alle banken omvat, (ii) een stelsel dat alleen de grote/ systematisch belangrijke banken treft en (iii) een stelsel dat alleen de grensoverschrijdende banken treft. De Europese Commissie pleitte in haar verslag aan het Europees Parlement en de Raad voor een toepassing van deze eerste optie, daar een andere keuze potentieel verstorend zou zijn en onverenigbaar lijkt met de interne markt.446 Ik treed deze stelling bij. Ook de verhouding ten aanzien van de andere wetgeving is van primordiaal belang. Ten eerste kan gekozen worden voor een Europees stelsel dat complementair is met de bestaande nationale depositogarantiestelsels. Ten tweede kan gekozen worden voor een soort college van de depositogarantiestelsels die nu bestaan en tot slot kan gekozen worden voor een Europees depositogarantiestelsel dat de bestaande vervangt.447 Persoonlijk ben ik voorstander van het derde, daar dit het enige stelsel is dat alle hierboven opgesomde voordelen daadwerkelijk kan aanbieden.448 Toch besef ik dat de vestiging van dergelijk stelsel de grootste uitdaging is. Ik hoop dat de komende jaren een compromis gevonden kan worden, waarbij de stelsels op een verantwoorde manier kunnen fusioneren. Mijns inziens, zou dit de kers op 444
Er dient bijvoorbeeld nagegaan te worden of dit Europees stelsel conform artikel 5 van het EU-verdag is.
Artikel 5 EU-verdrag voorziet in een subsidiariteitsbeginsel en een evenredigheidsbeginsel. Hoogstwaarschijnlijk zal dit artikel niet tot problemen leiden. Naar analogie van: Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft; Overweging (niet genummerd) Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de deposito- garantiestelsels; Overweging 17; Overweging 36 Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. 445
R. AYADI, M. BALLING, en F. LIERMAN, “Deposit guarantee schemes: how to re-establish clients’confidence”, Bank Fin. 2010, 121; 446
Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def. 447
R. AYADI en R. LASTRA, “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 129.
448
Een stelsel dat complementair is zou het – mijns inziens- bijvoorbeeld alleen nog ingewikkelder maken.
115
Deel 4: Besluit de taart zijn van een jarenlang streven naar uniformiteit. 233. EINDNOOT – Tot slot, zou ik zou deze uiteenzetting graag afsluiten met een analoge noot als waarmee ik deze thesis begonnen ben. De uitwerking van een depositogarantie was/is onbetwistbaar een belangrijke stap in het kader van de bescherming van de spaarder, maar dit stelsel staat hier niet alleen. Wetgeving zoals deze inzake prudentieel toezicht en insolventierecht mogen niet uit het oog verloren worden, want de regels van depositogarantie zijn nooit berekend op een instorting van het volledige financiële systeem. Voor bedragen die niet in aanmerking komen voor dekking zal de spaarder nog steeds betrokken dienen te worden in de faillissementsprocedure, waar hij dezelfde rang zal innnemen als het depositogarantiestelsel zelf.449
449
Art. 171 Programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310; www.protectionfund.be.
116
Bijlagen BIJLAGE 1: LIJST VAN DE INSTELLINGEN DIE AANGESLOTEN ZIJN BIJ HET BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN FINANCIËLE INSTRUMENTEN450 1. Kredietinstellingen naar Belgisch recht Banken
450
ANTWERPSE DIAMANTBANK N.V., Pelikaanstraat 54, 2018 Antwerpen AXA BANK EUROPE N.V., verkort: AXA BANK, Vorstlaan 25, 1170 Brussel BANCA MONTE PASCHI BELGIO N.V., Jozef II-straat 24, 1000 Brussel BANK DEGROOF N.V., Nijverheidsstraat 44, 1040 Brussel BANK DELEN & DE SCHAETZEN N.V., verkort: Bank Delen of Bank de Schaetzen of DDS Bank, Jan Van Rijswijcklaan 184, 2020 Antwerpen BANK J. VAN BREDA EN C° N.V., Ledeganckkaai 7, 2000 Antwerpen BANK VAN DE POST N.V., Anspachlaan 1, 1000 Brussel BANQUE ENI N.V., Regentlaan 43-44, 1000 Brussel BANQUE TRANSATLANTIQUE BELGIUM N.V., De Crayerstraat 14, 1000 Brussel BYBLOS BANK EUROPE N.V., Montoyerstraat 10 bus 3, 1000 Brussel CBC BANQUE N.V., Grote Markt 5, 1000 Brussel CITIBANK BELGIUM N.V., Generaal Jacqueslaan 263 g, 1050 Brussel DELTA LLOYD BANK N.V., Sterrenkundelaan 23, 1210 Brussel DEUTSCHE BANK N.V., Marnixlaan 13-15, 1000 Brussel DEXIA BANK BELGIE N.V., Pachecolaan 44, 1000 Brussel ETHIAS BANK N.V., Sterrenkundelaan 19, 1210 Brussel EUROCLEAR BANK N.V., Koning Albert II-laan 1, 1210 Brussel EUROPABANK N.V., Burgstraat 170, 9000 Gent FORTIS BANK N.V., Warandeberg 3, 1000 Brussel GOFFIN BANK N.V., Verlorenbroodstraat 120 bus 1, 9820 Merelbeke ING België N.V., Marnixlaan 24, 1000 Brussel KBC BANK N.V. , Havenlaan 2, 1080 Brussel KEYTRADE BANK N.V., Vorstlaan 100, 1170 Brussel LOMBARD ODIER DARIER HENTSCH & CIE (BELGIE) N.V., Louizalaan 81 bus 12, 1050 Brussel PUILAETCO DEWAAY PRIVATE BANKERS, Herrmann Debrouxlaan 46, 1160 Brussel SANTANDER BENELUX N.V., Nerviërslaan 85, 1040 Brussel SOCIETE GENERALE PRIVATE BANKING, Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent
www.beschermingsfonds.be, geüpdate tot 1 april 2011.
117
SHIZUOKA BANK (EUROPE) N.V., Louizalaan 283 bus 13, 1050 Brussel THE BANK OF NEW YORK MELLON N.V., Montoyerstraat 46, 1000 Brussel UBS BELGIUM N.V., Tervurenlaan 300 , 1150 Brussel UNITED TAIWAN BANK N.V., Regentlaan 45/46 1000 Brussel VAN LANSCHOT BANKIERS BELGIE N.V., Desguinlei 50, 2018 Antwerpen
Federatie van kredietinstellingen
LANDBOUWKREDIET BANK N.V., verkort: Landbouwkrediet, alsook de aangesloten instellingen: LANBOKAS C.V. en AGRICAISSE C.V., Sylvain Dupuislaan 251, 1070 Brussel
Spaarbanken of spaarkassen
ARGENTA SPAARBANK N.V., verkort: ASPA, Belgiëlei 49-53, 2018 Antwerpen BANQUE CPH C.V.B.A., verkort: CPH, rue Perdue 7, 7500 Tournai CENTEA N.V., Mechelsesteenweg 180, 2018 Antwerpen CENTRALE KREDIETVERLENING N.V., verkort: C.K.V., Mannebeekstraat 33, 8790 Waregem RECORD BANK N.V., Henri Matisselaan 16, 1140 Brussel VDK (SPAARBANK) N.V., voluit: Volksdepositokas (Spaarbank), Sint-Michielsplein 16, 9000 Gent
Kredietverenigingen behorende tot het net van het Beroepskrediet
ANTWERPS BEROEPSKREDIET C.V.B.A., verkort: ABK, Frankrijklei 136, 2000 Antwerpen BEROEPSKREDIET N.V., Waterloolaan 16, 1000 Brussel BKCP C.V.B.A., Waterloolaan 16, 1000 Brussel ONDERLING BEROEPSKREDIET C.V.B.A., Graaf van Vlaanderenplein 19, 9000 Gent
Effectenbanken
DIERICKX, LEYS & CIE EFFECTENBANK N.V., verkort: Dierickx, Leys & Cie of Dierickx, Kasteelpleinstraat 44, 2000 Antwerpen VAN DE PUT & C°, EFFECTENBANK - BANQUE DE TITRES C.V.A., verkort: Van De Put & C°, Van Putlei 74-76, 2018 Antwerpen
Instellingen voor electronisch geld
HI-MEDIA PORTE MONNAIE ELECTRONIQUE N.V., verkort HPME, Vrijwilligerslaan 19, 1160 Brussel TUNZ.COM N.V., Terhulpsesteenweg 187, 1170 Brussel
2. Bijkantoren in België van kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte
BANK OF AMERICA NA, Uitbreidingstraat 180 bus 6, 2600 Antwerpen 118
BANK OF BARODA, Wetstraat 28, 1040 Brussel BANK OF INDIA, Schupstraat 18-20, 2018 Antwerpen HABIB BANK LTD, Tervurenlaan 2, 1040 Brussel JPMORGAN CHASE BANK, Koning Albert II-laan 1, 1210 Brussel STATE BANK OF INDIA, Korte Herentalsestraat 3, 2018 Antwerpen SUMITOMO MITSUI BANKING CORPORATION, Montoyerstraat 51 Bus 6, 1000 Brussel THE BANK OF NEW YORK MELLON, Montoyerstraat 46, 1000 Brussel THE BANK OF TOKYO - MITSUBISHI UFJ LTD, Louis Schmidtlaan 29, 1040 Brussel
3. Beursvennootschappen naar Belgisch recht
ALENA N.V., Terhulpensesteenweg 130 bus 5, 1000 Brussel BKCP SECURITIES N.V., Louizalaan 390, 1050 Brussel BOCKLANDT B.V.B.A., Onze Lieve Vrouwstraat 2 bus 1, 9100 Sint-Niklaas CAPITAL @ WORK N.V., Kroonlaan 153, 1050 Brussel DELANDE & CIE N.V., Montoyerstraat 31 bus 5, 1000 Brussel CREDIT AGRICOLE - VAN MOER - COURTENS N.V., Priorijdreef 19, 1160 Brussel FUND ADMINISTRATION SERVICE & TECHNOLOGY NETWORK BELGIUM N.V., verkort: FASTNET Belgium, Havenlaan 86C B 320, 1000 Brussel GOLDWASSER EXCHANGE & C° B.V.B.A., A. Demeurlaan 35, 1060 Brussel KBC SECURITIES N.V., Havenlaan 12, 1080 Brussel LAWAISSE BEURSVENNOOTSCHAP G.C.V., Sint-Jorisstraat 6, 8500 Kortrijk LELEUX ASSOCIATED BROKERS N.V., Wildewoudstraat 17, 1000 Brussel LEO STEVENS & CIE B.V.B.A., Schildersstraat 33, 2000 Antwerpen MERIT CAPITAL N.V., Museumstraat 12D, 2000 Antwerpen MTS ASSOCIATED MARKETS N.V., Komediantenstraat , 22, 1000 Brussel PETERCAM N.V., Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel PIRE & CIE N.V., rue du Collège 24, 6000 Charleroi RBC DEXIA INVESTOR SERVICES, Rogierplein 11, 1210 Brussel TRUSTINVEST N.V., Jordaenskaai 5, 2000 Antwerpen VAN BAUWEL & C° G.C.V., Bisschopstraat 70, 2060 Antwerpen VAN GLABBEEK & C° BEURSVENNOOTSCHAP B.V.B.A., Kipdorp 43, 2000 Antwerpen VAN GOOLEN & C° B.V.B.A., Guldenberg 8, 2000 Antwerpen WEGHSTEEN & DRIEGE N.V., Oude Burg 6, 8000 Brugge
4. Andere instellingen naar Belgisch recht Vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies
A.I.M. TRADING N.V., Brughoevestraat 6, 2820 Rijmenam ACCURO N.V., Anselmostraat 2, 2018 Antwerpen AXA IM BENELUX N.V., Vorstlaan 36, 1170 Brussel AXA PRIVATE MANAGEMENT N.V., Vorstlaan 25, 1170 Brussel AXITIS N.V., Generaal de Gaullelaan 41, 1050 Brussel COHEN & STEERS EUROPE N.V., Terhulpensesteenweg 166, 1170 Brussel COMPAGNIE DE GESTION PRIVEE N.V., Waterloose Steenweg 868 (5de verdieping), 1180 Brussel 119
DAVENPORT VERMOGENSBEHEER N.V., Izegemsestraat 135, 8800 Roeselare DDEL PORTFOLIO SOLUTION N.V., A.J. Slegerslaan 79 , 1200 Brussel ECONOWEALTH, Joe Englishstraat 54, 2140 Antwerpen ELECTRABEL PORTFOLIO SERVICES N.V., Regentlaan 8, 1000 Brussel FIDES ASSET MANAGEMENT N.V., Tervurenlaan 72, 1040 Brussel FINACOR & ASSOCIES N.V., Fonsnylaan 38 bus 4, 1060 Brussel GLOBAL CAPITAL MANAGEMENT N.V., verkort: Global Capital of GCM, Romboutsstraat 3 Bus 4, 1932 SINT-STEVENS-WOLUWE HORATIUS VERMOGENSBEHEER N.V., Rijselsestraat 28/01, 8500 Kortrijk KARAKTER INVEST B.V.B.A., Wielewaallaan 13, 1850 Grimbergen MERCIER VANDERLINDEN ASSET MANAGEMENT N.V., Jan Van Rijswijcklaan 143, 2018 Antwerpen QUAESTOR N.V., Hof ter Weze 7, 8800 Roeselaere SELECTUM VERMOGENSBEHEER N.V., Kipdorp 39 bus 0B, 2000 Antwerpen SERCAM N.V., Handelstraat 39-41 bus 7, 1000 Brussel VALUE SQUARE S.A., Derbystraat 319 - Maaltecenter blok G, 9051 Gent VANGUARD INVESTMENTS EUROPE N.V., Building L - drève Richelle 161, 1410 Waterloo WEALTHEON N.V. Prins van Oranjelaan 34, 1180 Brussel
Beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging
DEXIA ASSET MANAGEMENT BELGIUM N.V., Koningsstraat 180, 1000 Brussel BNP Paribas Investment Partners Belgium, en abrégé: BNPP IP Belgium, Sterrenkundelaan 14, 1210 Brussel ING Investment Management Belgium N.V., afgekort: IIM Belgium, Marnixlaan 24 , 1000 Brussel KBC ASSET MANAGEMENT N.V., Havenlaan 2, 1080 Brussel
120
BIJLAGE 2: LIJST VAN INSTELLINGEN DIE AANGESLOTEN ZIJN BIJ HET BIJZONDER BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN LEVENSVERZEKERINGEN 451 1. Kredietinstellingen
451
ANTWERPSE BEROEPSKREDIET C.V.B.A.,Frankrijklei 136, 2000 Antwerpen ANTWERPSE DIAMANTBANK N.V., Pelikaanstraat 54, 2018 Antwerpen ARGENTA SPAARBANK N.V., Belgiëlei 49-53, 2018 Antwerpen AXA BANK EUROPE N.V, Vorstlaan 25, 1170 Brussel BANCA MONTE PASCHI BELGIO N.V., Jozef II-straat 24, 1000 Brussel BANK DEGROOF N.V., Nijverheidsstraat 44, 1040 Brussel BANK DELEN & DE SCHAETZEN N.V., Jan Van Rijswijcklaan 184, 2020 Antwerpen BANK J. VAN BREDA en C° N.V., Ledeganckkaai 7, Antwerpen BANK OF AMERICA N.A, Uitbreidingstraat 180/6, 2600 Antwerpen BANK OF BARODA, Wetstraat 28, 1040 Brussel BANK OF INDIA, Schupstraat 18-20, 2018 Antwerpen BANK VAN DE POST N.V., Anspachlaan 1, 1000 Brussel BANK CPH C.V.B.A., Rue Perdue 7, 7500 Tournai BANQUE ENI N.V., Regentlaan 43-44, 1000 Brussel BANQUE TRANSATLANTIQUE BELGIUM N.V., De Craeyerstraat 14, 1000 Brussel BEROEPSKREDIET N.V., Kunstlaan 6-9, 1210 Brussel BKCP C.V.B.A., Waterloolaan 8, 1000 Brussel BYBLOS BANK EUROPE N.V., Montoyerstraat 10 bus 3, 1000 Brussel CBC BANQUE N.V., Grote Markt 5, 1000 Brussel CENTEA N.V., Mechelsesteenweg 180, 2018 Antwerpen CENTRALE KREDIETVERLENING N.V., Mannebeekstraat 33, 8790 Waregem CITIBANK BELGIUM N.V., Generaal Jacqueslaan 263 g, 1050 Brussel DELTA LLOYD BANK N.V., Sterrenkundelaan 23, 1210 Brussel DEUTSCHE BANK N.V., Marnixlaan 13-15, 1000 Brussel DEXIA BANK BELGIE N.V., Pachecolaan 44, 1000 Brussel DIERICKX, LEYS & CIE EFFECTENBANK N.V., Kasteelpleinstraat 44, 2000 Antwerpen ETHIAS BANK N.V., Sterrenkundelaan 19, 1210 Brussel EUROCLEAR BANK N.V., Koning Albert II-laan 1, 1210 Brussel EUROPABANK N.V., Burgstraat 170, 9000 Gent FORTIS BANK N.V., Warandeberg 3, 1000 Brussel GOFFIN BANK N.V., Verlorenbroodstraat 120 bus 1, 9820 Merelbeke HABIB BANK LTD, Tervurenlaan 2, 1040 Brussel ING BELGIE N.V., Marnixlaan 24, 1000 Brussel JP MORGEN CHASE BANK N.A., Koning Albert II-laan 1, 1210 Brussel KBC BANK N.V. , Havenlaan 2, 1080 Brussel KEYTRADE BANK N.V., Vorstlaan 100, 1170 Brussel LANDBOUWKREDIET BANK N.V., Sylvain Dupuislaan 251, 1070 Brussel
www.bijzonderbeschermingsfonds.be, geüpdate tot 7 maart 2011.
121
LOMBARD ODIER DARIER HENTSCH & CIE (BELGIE) N.V., Louizalaan 81 bus 12, 1050 Brussel ONDERLING BEROEPSKREDIET C.V.B.A., Graaf van Vlaanderenplein 19, 9000 Gent PUILAETCO DEWAAY PRIVATE BANKERS, Herrmann Debrouxlaan 46, 1160 Brussel RECORD BANK N.V., Rue G. Clemenceau 13, 4000 Liège SANTANDER BENELUX N.V., Nerviërslaan 85, 1040 Brussel SG PRIVATE BANKING N.V., Kortrijksesteenweg 302, 9000 Gent SHIZUOKA BANK (EUROPE) N.V., Louizalaan 283/13, 1050 Brussel STATE BANK OF INDIA, Korte Herentalsestraat 3, 2018 Antwerpen SUMITOMO MITSUI BANKING CORPORATION, Montoyerstraat 46, 1000 Gent THE BANK OF NEW YORK MELLON N.V., Montoyerstraat 46, 1000 Brussel THE BANK OF TOKYO – MITSUBISHI UFJ LTD, Louis Schmidtlaan 29, 1040 Brussel UBS BELGIUM N.V., Tervurenlaan 300, 1150 Brussel UNITED TAIWAN BANK N.V., Regentlaan 45/46 1000 Brussel VAN DE PUT & C°, EFFECTENBANK – BANQUE DE TITRE S.C.A, Van Putlei 74-76 VAN LANSCHOT BANKIERS BELGIE N.V., Desguinlei 50, 2018 Antwerpen VDK (SPAARBANK) S.A., Sint-Michielsplein 16, 9000 Gent
2. Beursvennootschappen
ALENA N.V., Terhulpensesteenweg 130 bus 5, 1000 Brussel BINCK BELGIE N.V, de Keyzerlei 58, 2018 Antwerpen BKCP SECURITIES N.V., Louizalaan 390, 1050 Brussel BOCKLANDT B.V.B.A., Onze Lieve Vrouwstraat 2 bus 1, 9100 Sint-Niklaas CAPITAL @ WORK N.V., Kroonlaan 153, 1050 Brussel DELANDE & CIE N.V., Montoyerstraat 31 bus 5, 1000 Brussel DRESDNER, VAN MOER, COURTENS N.V., Priorijdreef 19, 1160 Brussel FUND ADMINISTRATION SERVICE & TECHNOLOGY NETWORK BELGIUM N.V., Havenlaan 86C/ 320, 1000 Brussel GOLDWASSER EXCHANGE & C° B.V.B.A., A. Demeurlaan 35, 1060 Brussel KBC SECURITIES N.V., Havenlaan 12, 1080 Brussel LAWAISSE BEURSVENNOOTSCHAP G.C.V., Sint-Jorisstraat 6, 8500 Kortrijk LELEUX ASSOCIATED BROKERS N.V., Wildewoudstraat 17, 1000 Brussel LEO STEVENS & CIE B.V.B.A., Schildersstraat 33, 2000 Antwerpen MERIT CAPITAL N.V., Museumstraat 12D, 2000 Antwerpen MTS ASSOCIATED MARKETS N.V., Komediantenstraat , 22, 1000 Brussel PETERCAM N.V., Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel PIRE & CIE N.V., rue du Collège 24, 6000 Charleroi RBC DEXIA INVESTOR SERVICES, Rogierplein 11, 1210 Brussel TRUSTINVEST N.V., Jordaenskaai 5, 2000 Antwerpen VAN BAUWEL & C° G.C.V., Bisschopstraat 70, 2060 Antwerpen VAN GLABBEEK & C° BEURSVENNOOTSCHAP B.V.B.A., Kipdorp 43, 2000 Antwerpen VAN GOOLEN & C° B.V.B.A., Guldenberg 8, 2000 Antwerpen WEGHSTEEN & DRIEGE N.V., Oude Burg 6, 8000 Brugge
3. Verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht aangesloten bij het Bijzonder Beschermingsfonds
122
ABN AMRO LIFE CAPITAL BELGIUM, Kanselarij 17 A, 1000 Brussel AG INSURANCE N.V., E. Jacqmainlaan 53, 1000 Brussel ALLIANZ BELGIUM N.V.(EX AGF BELGIUM INS), Lakenstraat 35, 1000 Brussel APRA LEVEN (schorsing vergunning vanaf 04/03/11), Jan Van Rijswijcklaan 66, 2018 Antwerpen ARGENTA ASSURANTIES N.V., Belgiëlei 49-53, 2018 Antwerpen AXA BELGIUM N.V., Vorstlaan 25, 1170 Brussel CARDIF LEVEN N.V., Bergensesteenweg 1424, 1070 Brussel CIGNA LIFE INSURANCE COMPAGNY OF EUROPE N.V., Kortenberglaan 52, 1000 Brussel CONTASSUR LEVENSVERZEKERINGEN N.V., Troonplein 1, 1000 Brussel CORONA N.V., Metrologielaan 2, 1130 Brussel CPH LIFE C.V.B.A., Reu Perdue 7, 7500 Tournai CREDIMO N.V., Weversstraat 6-10, 1730 Asse DE FEDERALE PENSIOENEN N.V., Stoofstraat 12, 1000 Brussel DE FEDERALE VERZEKERINGEN – LEVEN ONDERLINGE VERZEKERINGSVERENIGING, Stoofstraat 12, 1000 Brussel DELTA LLOYD LIFE N.V., Fosnylaan 38, 1060 Brussel DEXIA INSURANCE BELGIUM N.V., Livingstonestraat 6, 1000 Brussel ERGO LIFE N.V., Bischoffsheimlaan 1-8, 1000 Brussel ETHIAS S.A., Rue des Croisiers 24, 4000 Liège FIDEA, Van Eycklei 14/3, 2018 Antwerpen GENERALI BELGIUM, Louizalaan 149, 1050 Brussel ING LIFE BELGIUM, Sint-Michielswarande 70, 1040 Brussel INTEGRALE CCA GEMEENSCHAPPELIJKE KAS, Place St. Jacques 11/101, 4000 Liège KBC VERZEKERINGEN N.V., Professor Roger van Overstraetenplein 2, 3000 Leuven LANDBOUWKREDIET VERZEKERINGEN N.V., Sylvain Dupuislaan 251, 1070 Brussel L’ARDENNE PREVOYANTE N.V., Avenue des Dermineurs 5, 4970 Stavelot MERCATOR VERZEKERINGEN N.V., Desquinlei 100, 2018 Antwerpen METLIFE INSURANCE N.V., Pleinlaan 11, 1050 Brussel NATEUS LIFE N.V., Frankrijklei 79, 2000 Antwerpen NATIONALE SUISSE VERZEKERINGEN N.V., Tweekerkenstraat 14, 1000 Brussel P&V VERZEKERINGEN, Koningsstraat 151, 1210 Brussel CVBA PATRONALE LIFE N.V., Belliardstraat 3, 1040 Brussel RIJKSDIENST VOOR PENSIOENEN – BW, Zuidertoren, 1060 Brussel SECUREX LEVEN ONDERLINGE VERZEKERINGSVERENIGING, Genèvestraat 4/1, 1140 Brussel SEPIA N.V., Livingstonelaan 6, 1000 Brussel SERVIS – LIFE N.V., Vorstlaan 25 TOTAL PENSIONS BELGIUM N.V., Nijverheidstraat 52, 1040 Brussel VIVIUM N.V., Koningsstraat 153, 1210 Brussel VOORZORGKAS VOOR APOTHEKERS ONDERLINGE VERZEKERINGSVERENIGING, Archimedesstraat 61, 1000 Brussel WHESTIA, ASSURANCES WALLONNES LOGEMENT N.V., Rue de l’Ecluse 21, 6000 Charleroi XERIUS ONDERLINGE VERZEKERINGSVERENING, Brouwersvliet 4, 2000 Antwerpen ZA VERZEKERINGEN, Jan Van Rijswijcklaan 162, 2020 Antwerpen
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
BIJLAGE 5: BIBLIOGRAFIE EUROPESE REGELGEVING EN AANVERWANTE DOCUMENTEN EUROPESE REGELGING: Richtl. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels. Richtl. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels. Richtl. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. Richtl. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft. Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/46/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecurisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het belongingsbeleid. VOORBEREIDENDE DOCUMENTEN: Witboek van de Commissie met betrekking tot de voltooiing van de interne markt, COM(85)310 def. Voorstel voor een richtlijn van de raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen, COM(85)788 def., Pb C. 356, 55-59. Voorstel voor een Richtlijn van de Raad inzake beleggingsdiensten op effectenmarkten, COM(88)776. Voorstel voor een Richlijn van de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(92)188 def. Voorstel voor Richtlijn van de Raad inzake beleggingscompensatiestelsels, COM(93)381 def. Mededeling van de Europese voorjaarsraad: “Op weg naar Europees herstel”, COM(2009) 114 def. Voorstel voor Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de beleggerscompensatiestelsels, COM(2010)371 def. Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, COM(2010)368 def. Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de herziening van Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels, COM(2010)369 def. Witboek van de Commissie met betrekking tot verzekeringsbeschermingsstelsels, COM(2010)370.
139
Advies van Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels, Pb C. 323, 9-10. Advies van Europese Centrale Bank inzake een voorstel voor richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de depositogarantiestelsels (herschikking) en inzake het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van het Europees Parlement en de Raad inzake beleggerscompensatiestelselsels, Pb C. 99, 1-8. Advies van Commissie betreffende het verzoek van Ijsland om toetreding tot de Europese Unie, COM (2010) 62, def. AANBEVELINGEN Aanbeveling van de Commissie van 22 december 1986 betreffende de invoering van de depositogarantiestelsels in de Gemeenschap, 87/63/EEG. PERSBERICHTEN EN MEMO’s: Persbericht Europese Commissie bij Richtl. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels: “Financial Services: Commissioner Monti welcomes adaption of Investor compensation Directive”, 19 februari 1997, 2. Persbericht Europese Commise bij Voorstel voor Richtlijn .../.../EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de depositogarantiestelsels: “Commissie stelt pakket voor om de consumentenbescherming te verbeteren en het vertrouwen in de financiële diensten te versterken”, 12 juli 2010, 5. Memo Europese Commissie, “Deposit Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 6. Memo Europese Commissie, “Insurance Guarantee Schemes – Frequently Asked Questions”, 12 juli 2010, 5. RAPPORTEN: EUROPESE COMMISSIE, “Possible Models for risk-based contributions to EU Deposit Guarantee Schemes”, juni 2009, 38. (http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm)
BELGISCHE WETGEVING EN AANVERWANTE DOCUMENTEN WETGEVING Wet 7 december 1934 tot instelling van een Centraal Bureau voor de kleine spaarders, BS 8 december 1934, 64 80. Wet 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, BS 22 december 1990, 23 800.
140
Wet 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële venootschappen, BS 9 juli 1991, 15 257. Wet 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen, BS 19 april 1993, 8 650. Wet 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen, BS 13 januari 1995, 645. Wet 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995, 15 976. Wet 17 december 1998 tot oprichting van een Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelen voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 31 december 1998, 42 104. Wet 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, BS 17 oktober 2008, 55 634. Programmawet 22 december 2008, BS 29 december 2008, 68 649. Wet 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009, 8 436. Programmawet 23 december 2009, BS 30 december 2009, 82 310. Wet 2 juni 2010 tot uitbetaling van de herstelmaatregelen voor de ondernemingen uit de bank- en financiële sector, BS 14 juni 2010, 37 063. Programmawet 29 december 2010, BS 31 december 2010, 83 506. KB nr. 2 van 22 augustus 1934 KB nr. 175 van 13 juni 1935 houdende instelling van een Herdisconterings) en Waarborginstituut, BS 14 juni 1935, 3 856. KB nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, BS 10 juli 1935, 4 362. KB 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991, 7 483. KB 24 januari 1995 betreffende de informatieverstrekking aan deposanten over de bescherming van de deposito’s bij de kredietinstellingen, BS 7 februari 1995, 2 693. KB 25 mei 1999 betreffende de informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 9 juni 1999, 21 484. KB 14 november 2008 tot uitvoering van de Wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de Wet 2 141
augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 17 november 2008, 61 285. KB 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 25 maart 2009, 23 950. KB 29 augustus 2009 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 mei 1999 betreffende informatieverstrekking aan deposanten en beleggers, BS 11 september 2009, 61 737. KB 22 juli 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito’s en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 22 juli 2010, 50 277. VOORBEREIDENDE DOCUMENTEN: Ontwerp van wet inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen, Parl.St. Senaat 1994-95, nr. 1243-1. Verslag aan de Koning bij KB 14 november 2008 tot uitvoering van de Wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 17 november 2008, 61 285. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (I), Parl St. Kamer 2010-2011, 771. VARIA: Mededeling van 25 februari 1999 van het Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten over de beschermingsregeling voor deposito’s en financiële instrumenten, BS 25 februari 1999. Tegemoetkomingsreglement van het Beschermingsfonds, gecoördineerde versie van 21 september 2009. Officiële bericht van federale overheidsdiensten financiën algemene administratie van de Thesaurie Deposito- en Consignatiekas: Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen, BS 8 maart 2011, 15 590- 15 591. RECHTSPRAAK EUROPESE RECHTSPRAAK HvJ 13 mei 1997, C-233/94, Duitsland/ Parlement en Raad. BINNENLANDSE RECHTSPRAAK Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001. GwH 27 november 2008, nr. 167/2008. 142
BUITENLANDSE RECHTSPRAAK Hof Amsterdam (OK) 24 november 2008, LJN BG5150.
RECHTSLEER
BOEKEN EN VERZAMELWERKEN: BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, De hervorming van het depositogarantiestelsel, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1995, 37. BELGISCHE VERENIGING VAN BANKEN, Bescherming van deposito’s en financiële instrumenten: 10 vragen over het nieuwe systeem, Brussel, Belgische vereniging van banken, 1999, 43. CLAROTTI, P., “La directive relative aux systèmes de garantie des dépôts” in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Mélanges Jean Pardon: studies inzake bank en financieel recht, Brussel, Bruylant, 1996, 105-128. DE MUYNCK, H., Bank- en beurswezen in België, Gent, Academia Press, 2009, 314. KETCHA, N., “Deposit insurance system design and considerations”, in BANK FOR INTERNATIONAL SETTLEMENTS (ed.), Strengthening the banking system in China: issues and expertise, Bazel, 1999, (221) 221-239. PAUWELS, S. “Commentaar bij artikel 110sexies wet 22 maart 1993” in X, Financieel recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, 49-52. RAFNSSON, D., en VAN VLIET, G., Het icesave drama: hoe een handvol Ijslanders de financiële wereld uitkleedde, Arnhem, Lannoo, 2010, 224. SWENNEN, H., “Bankrekeningen en bankdeposito’s” in TILLEMANS, B. (ed.), Bankcontracten, Brugge, Die Keure, 2004, (61) 79-82. TISON, M., “Depositobescherming in België na de wet van 23 december 1994” in W YMEERSCH, E. (ed.), Financieel recht tussen oud en nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, (275) 275-336. BIJDRAGEN IN BELGISCHE TIJDSCHRIFTEN: AYADI, R. en LASTRA, R., “Proposals for reforming deposit guarantee schemes in Europe”, Bank Fin. 2010, 122-130. AYADI, R., BALLING, M., en LIERMAN, F., “Deposit guarantee schemes: how to re-establish clients’confidence”, Bank Fin. 2010, 120-121. BONTE, R., “De financiële crisis: lessen vanuit het banktoezicht”, Bank Fin. 2009, 112-116. DEBREMAEKER, H., “De depositobescherming in deze tijden van beroering”, Bank Fin. 2009, 129–137.
143
DECRAENE, S., “Het vertrouwen herstellen is de uitdaging bij uitstek van de financiële sector”, Bank Fin. 2009, 191-195. DE SMET, B., “Why insurers differ from banks”, Bank Fin. 2010, 315-320. DIRIX, E., “Compensatiebedingen: een tweesnijdend zwaard?”, R.W. 2008-2009, 1020-1022. FELTKAMP, R., “Depositobescherming – financiële instellingen en tussenpersonen”, T.B.H. 2010, 279. FRIDRIKSSON, I., “The Collapse of Icelandic Banks and cross-border collaboration”, Bank Fin. 2010, 100-109. GROENEVELD, H., “Towards a balanced deposit guarantee system in Europe”, Bank Fin. 2009, 419-426. LIERMAN, F. en WIBAUT, S., “What lessons may be drawn from the financial crisis?”, Bank Fin. 2011, 67-70. LOWET, L., “De financiële crisis en de verzekeringssector: “Tout va bien madame la marquise?””, Bank Fin. 2009, 162-170. MANIQUET, T., “Protection des dépôts et des assurances sur la vie”, Bank Fin. R.2009, 45-48. PAUWELS, S., “De werking en organisatie van het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen”, Bank Fin. R. 2009, 105-107. TISON, M., “Deposito’s en financiële instrumenten – Bescherming – Zekerheden – FIF”, T.B.H. 1999, 299-303. TISON, M., “Depositobescherming en het gelijkheidsbeginsel” (noot onder Arbitragehof 20 september 2001, nr. 110/2001), Bank Fin. R. 2001, 252-255. VANDER VENNET, R., “Een nieuw paradigma voor een moderne banksector”, Bank Fin. 2009, 359-368. VERHEYE, M., “Gevolgen van de financiële crisis”, Professioneel Vermogensadvies 2010/3, 1- 2. VERHEYE, M., “Welke bescherming genieten uw spaartegoeden?”, Professioneel vermogensadvies 2008/14, 2-3. X, “Wat brengen de financiële markten in 2009?”, Professioneel Vermogensadvies 2009/1, 1-3. OPDRACHT IN ONDERZOEK VAN DE OVERHEID: DE MOOR, A., PERRON, C. en KROP, P., “De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank inzake Icesave”, Opdracht in onderzoek van Ministerie van Financiën, 11 juli 2009. BUITENLANDSE BIJDRAGEN BEEKHOVEN VAN DEN BOEZEM, F., “Gemakkelijke overdraagbaarheid van vorderingen: oorzaak of oplossing van kredietcrisis?”, TvI 2010, 35-37. HORSTEN, P., “Woekercrisis en kredietpolissen”, Tijdschrift voor financieel recht 2008, 287-288.
144
VAN DAAL, G., “Kredietinstellingen en kredietcrisis: some animals are more equal than others”, TvI 2009, 27-28. VERBUNT, B. en VERJANS, R., “De toekomst van het depositogarantiestelsel”, Tijdschrift voor financieel recht, 2009, 81-86. WESTEINDE, M., “De kredietcrisis: gevolgen voor de credit rating agencies binnen de EU”, Tijdschrift voor financieel recht 2009, 60-68. BIJDRAGEN OP INTERNET: ANGKINAND, A. en WIHLBORG, C., “Deposit insurance coverage, ownership and banks’ risk-taking in emerging markets”, 2010, 41. (www.ssrn.com) BASEL COMMITTEE ON BANKING SUPERVISION en INTERNATIONAL ASSOCIATION OF DEPOSIT INSURERS, “Core principles for effective deposit insurance systems”, 2009, 26. (http://www.bis.org/publ/bcbs151.pdf) BRUYNEEL, A. en MILLER, A.,“Belgium implements deposit-guarantee scheme”, International Financial Law Review 1995, 18-20. (www.heinonline.org) CALSON, S., DOSCH, J. en HANSEN, K., “How safe are Bank Deposits?”, CPA Journal 2009, 50-53. (http://elin.ugent.be/libhub) GARCIA, G. en PRAST, H., “Depositor and investor Protection in the EU and the Netherlands: A brief history”, 34. (www.dnb.nl/binaries/ot054_tcm46-146064.pdf) GRAWFORD, K., “Robert Peston ate my bank: how perceptions of risk, failure and insolvency created the Northern Rock crisis”, 2008, 123. (www.ssrn.com) HORN, M., “Discuss the role of a deposit insurance scheme within a system of bank regulation. What is the rationale for deposit insurance and what are the problems of implementing it?”, 2008, 14. (http://www.essex.ac.uk/economics/eesj/AU08/horn248.pdf) IOANNIDOU, V. en PENAS, M., “Deposit insurance and bank risk-taking: evidence from internal loan ratings”, 2010, 95-115. (www.ssrn.com) MORRISSEN, A. en WHITE, L., “Is deposit insurance a good thing, and if so, who should pay for it?”,2006, 26. (www.ssrn.com) O’CONNOR, A. en SANTOS-ARTEGA, F., “Information and intertemporal decision processes in Banking: the run on Northern Rock”, 43. (www.ssrn.com) SANTOMERO, A., “Deposit insurance: do we need it and why”, 1997, 20. (www.ssrn.com) SPRUK, R., “Iceland’s financial and economic crisis: causes, consequences and implications”, 2010, 65. (www.ssrn.com) TEMZELIDES, T., “Are bank runs contagious?”, Federal Reserve bank of Philadelphia business review 1997, 3-14. (http://www.philadelphiafed.org/research-and-data/publications/ business review/1997/november-december/brnd97tt.pdf) 145
WAIBEL, M., “Iceland’s financial crisis – quo vadis international law”, 6. (www.ssrn.com) YORULMAZER, T., “Liquidity, bank runs and bailouts: spillover effects during the Northern Rock episode”, 2009, 13. (www.ssrn.com) ONDERZOEK IN OPDRACHT VAN DE OVERHEID: DE MOOR, A., PERRON, C. en KROP, P., “De bevoegdheden van de Nederlandsche Bank inzake Icesave”, Opdracht in onderzoek van Ministerie van Financiën, 11 juli 2009, 70.
BIJGEWOONDE STUDIEDAGEN DG INTERNATIONAL MARKET AND SERVICES, Building a crisis management framework for the internal
market, 19 maart 2010. INSTITUUT VOOR FINANCIEEL RECHT UNIVERSITEIT GENT, Bezoldiging van de bedrijsleider, 7 april 2011.
VERSLAGEN EN PERSMEDEDELINGEN CBF/ CBFA (huidige FSMA) Jaarverslag CBF 1994-1995, 33-37. Jaarverslag CBF 1996-1997, 79. Jaarverslag CBF 1998-1999, 21-24. Verslag Directiecomité CBFA 2008-2009, 12-13. Officieel bericht van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen: Publicatie in toepassing van artikelen 26, §3, tweede lid en 47, §1 van de wet van 9 juli 1975, BS 8 maart 2011, 15 590.
ACTIVITEITENVERSLAG EN JAARREKENING BESCHERMINGSFONDS VOOR DEPOSITO’S EN FINANCIËLE INSTRUMENTEN
Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2008, 56. Activiteitenverslag en jaarrekening beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten 2009, 28.
BERICHTEN NEDERLANDSE OVERHEID EN NEDERLANDSCHE BANK
146
Persbericht website Nederlandsche Bank, “Dekking Depositogarantie blijft 100.000 euro, 11 maart 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/nieuws-2009/dnb213 890.jsp) Persbericht website Nederlandsche Bank, “DNB treedt in overleg met Ijslandse autoriteiten over Icesave”, 7 oktober 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-en-publicaties/nieuwsoverzicht-enarchief/persberichten-2008/dnb188903.jsp) Persbericht website Nederlandse Bank: “Nederlandse Bank stelt depositogarantiestelsel voor spaarders bij Icesave in werking”, 9 oktober 2008. (http://www.dnb.nl/nieuws-enpublicaties/nieuwsoverzicht-en-archief/persberichten-2008/dnb189105.jsp) Kamerbrief Ministerie van Financiën, Evaluatie Icesave, 28 november 2008. (www.minfin.nl) Kamerbrief Ministerie van Financiën, Uitslag Icesave referendum, 12 april 2011. (www.minfin.nl)
RELEVANTE WEBSITES
ALGEMEEN GEBRUIKT: www.beschermingsfonds.be www.bijzonderbeschermingsfonds.be http://ec.europa.eu/internal_market/bank/guarantee/index_en.htm http://ec.europa.eu/internal_market/insurance/guarantee_en.htm http://ec.europa.eu/internal_market/securities/isd/investor_en.htm www.minfin.nl www.rechtspraak.nl
MEER SPECIFIEKE TOEPASSING: http://www.apraleven.com/NL/index_nl.php www.assuralia.be/index.php?id=355&L=0&tx_ttnews[tt_news]=1967&cHash= 213ce538ab73484618fdebfe83c0211c http://www.cbfa.be/nl/act/html/faq.asp http://www.cbfa.be/nl/press/html/2011-03-08_apraleven.asp www.consilium.europa.eu/showFocus.aspx?lang=NL&focusID=315 http://www.const-court.be/nl/common/home.html
147
https://eiopa.europa.eu/ http://www.europa-nu.nl/id/vh7dpuqg98yo/witboek www.fsma.be/nl/Consumers/Savings%20and%20investments%20and%20insurance/Protection%20of %20deposits.aspx http://www.guardian.co.uk/business/gallery/2008/sep/12/northernrock.banking http://www.iadi.org/Publications.aspx?id=53. http://www.philadelphiafed.org/
ACTUALITEIT De Standaard, Britse en Nederlandse klanten van internetspaarbank Icesave kunnen niet meer bij hun spaargeld, 9 oktober 2010. De Tijd, Nederland schiet spaarders Icesave te hulp, 11 oktober 2008. De Tijd, Ijsland kijkt naar IMF-krediet van 4,8 miljard euro, 18 november 2008. De Tijd, Ijsland betaalt VK en Nederland terug, 2 januari 2010. De Tijd, Ijslandse President weigert Icesave-akkoord te tekenen, 2 januari 2010. De Tijd, Een koude oorlog met Reyjaik, 9 januari 2010. De Tijd, Ijsland verwerpt bod over Icesave, 23 februari 2010. De Tijd, Ijsland zegt ‘neen’ tegen terugbetaling, 8 maart 2010. De Tijd, CBFA haalt verzekeraar Apra Leven uit de markt, 8 maart 2011. De Tijd, Gedwongen vereffening Apra Leven haalt geschiedenisboeken, 9 maart 2011. De Tijd, Hulp voor klanten dankzij de crisis, 9 maart 2011. De Tijd, Spaans avontuur Apra mislukt, 9 maart 2011. De Morgen, Londen en Den Haag willen Ijslandse kwestie voor de rechtbank uitvechten, 11 april 2011. Videoreportage: Wekelijks gesprek met de Minister van Financiën, 12 april 2011, (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/videos/2011/04/12/wekelijks-gesprek-rtlz12-april-2011.html)
148