stuk ingediend op
526 (2009-2010) – Nr. 1 7 mei 2010 (2009-2010)
Ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX
verzendcode: OND
2
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 INHOUD
Memorie van toelichting ....................................................................................
3
Voorontwerp van decreet d.d. 5 februari 2010 ....................................................
73
Advies van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming SYNTRA Vlaanderen ........................................................................................................
115
Advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen ..............................
121
Advies van de Vlaamse Onderwijsraad ..............................................................
127
Protocol nr. 719 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling ‘Vlaamse Gemeenschap’ van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 23 februari en 9, 16 en 23 maart 2010 ................................................................
141
Protocol nr. 486 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 23 februari en 9, 16 en 23 maart 2010 ....
161
Protocol nr. 29 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs op 9, 18 en 25 maart 2010 .........................................
177
Protocol nr. 22 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor de basiseducatie op 16 en 23 maart 2010 ...................................................
185
Voorontwerp van decreet d.d. 2 april 2010 ........................................................
197
Advies van de Raad van State ............................................................................
259
Ontwerp van decreet ..........................................................................................
283
Kind- en Jongereneffectrapport (JoKER) ..........................................................
337
V l a a m s P a r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
3
MEMORIE VAN TOELICHTING I.
ALGEMENE INLEIDING
Het voorliggende ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX heeft als operationele doelstelling een aantal technische correcties aanbrengen aan bestaande niveau- en themadecreten met als doel: – een goede werking van het schooljaar 2010-2011 met een aantal vereenvoudigingen; – rechtszekerheid bieden aan het onderwijslandschap over een aantal decretale bepalingen; – verlenging van een reeks lopende tijdelijke projecten. Het ontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen inzake de twee decreten Rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s onder andere: dienstprestaties in internaten, het decreet Gelijke kansen, decreet Kwaliteit in onderwijs. II. VOORNAAMSTE BEPALINGEN 1. Basisonderwijs Het hoofdstuk basisonderwijs bevat een reeks technische aanpassingen en een verlenging van een aantal eerder genomen beslissingen. De voornaamste bepalingen die nieuw zijn, hebben te maken met: – permanent onderwijs aan huis per onderwijsniveau (basis- of secundair onderwijs); – informatieverplichtingen bij elke inschrijving van een leerling; – aanpassing van de verplichting inzake aanwezigheid van kleuters voor scholen met een toegestane afwijkende uurregeling. 2.
Secundair onderwijs
Het hoofdstuk secundair onderwijs bevat twee belangrijke vernieuwingen die voortvloeien uit het vernieuwingstraject Accent op Talent: – de mogelijkheid wordt voorzien om een tweede onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers te organiseren. Door de beperking weg te nemen dat het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers een eenjarige opleiding is, kan het rendement ervan worden verhoogd. Nieuwkomers krijgen via een tweede onthaaljaar een verder intensief taalonderricht, waardoor ze nadien over betere slaagkansen beschikken. Deze mogelijkheid is voorlopig alleen maar voorzien voor het schooljaar 2010-2011 om een evaluatie mogelijk te maken; – de mogelijkheid om leerlingen individueel vrij te stellen van bepaalde studieonderdelen. Scholen, de toelatingsklassenraad met alle betrokken leraars, kunnen voortaan een ruimer lokaal vrijstellingenbeleid hanteren dat zou moeten uitmonden in een meer efficiënte en effectieve tijdsbesteding door leerlingen. Door het lesprogramma samen te stellen met programmaonderdelen die voor een leerling nieuw zijn of remediëring vereisen, kan zijn belangstelling gewekt blijven en kunnen zijn tekorten worden weggewerkt. Er wordt voorzien in een decretale rechtsgrond voor investeringen in didactische uitrusting van technische en beroepsopleidingen en voor financiële steun aan leerlingen die een opleiding volgen voor een knelpuntberoep. Het nu voorzien in een decretale beslissing
V L A A M S P A R LEMENT
4
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
laat toe om later met voldoende tijd voor de scholen en onderwijsadministratie de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen. Voor het leren en werken is het zo dat de competenties die voor de beroepsgerichte vorming zullen worden vastgelegd, in principe en in eerste instantie zullen worden gebaseerd op erkende beroepskwalificaties. Het decreet wordt nu zo aangepast dat naast dit principe het mogelijk is om toch competenties te bepalen, indien er geen erkende beroepskwalificaties voorhanden zijn. In dat geval bepaalt de Vlaamse Regering de alternatieve referentiekaders en de competenties die daaruit afgeleid worden. Daardoor biedt men de studenten de garanties dat ook bij het ontbreken van erkende beroepskwalificaties, ze toch een erkende onderwijskwalificatie kunnen verwerven. Er is een wijziging die voortaan toelaat dat leerlingen geïntegreerd onderwijs (GON) die als ‘matig’ beschouwd worden in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs (hbo) vanaf het schooljaar 2010-2011 recht hebben op twee jaar GON-begeleiding, indien aan de voorwaarden voldaan is. Verder zijn er een reeks technische actualisaties van een aantal bestaande bepalingen secundair onderwijs: – technische aanpassingen inzake het opvolgen van de reglementering inzake de organisatie van de studies; – verduidelijking inzake de aanvragen tot erkenning van structuuronderdelen in bestaande scholen; – schrappen van het derde jaar van de tweede graad, dat toch niet meer ingericht wordt; – verfijning van de omvorming van de vierde graad in leerjaren derde graad, zoals werd bepaald in het decreet Hoger Beroepsonderwijs; – eenvormigheid inzake beroep delibererende klassenraad en kwalificatiecommissie voor OV3 en OV4 buitengewoon secundair onderwijs (OV: opleidingsvorm); – versoepeling inzake data bij de procedure voor programmatie van structuuronderdelen in het onderwijsniveau Se-n-Se (secundair-na-secundair); – leerlingen die toegelaten zijn tot het volgen van de alternerende beroepsopleiding met een attest van verworven bekwaamheden en die slagen voor de alternerende beroepsopleiding, kunnen een attest van verworven bekwaamheden krijgen; – geldigheid van de engagementsverklaring voor het deeltijds beroepsonderwijs; zoals afgesproken in het decreet betreffende de engagementsverklaring in het leerplichtonderwijs; – een aantal leerlingen van type 7 die al voor de programmatiestop in de school waren ingeschreven, kunnen veranderen van opleiding in opleidingsvorm 3; – plaats van de coördinator deeltijds beroepsonderwijs in de globale puntenenveloppe secundair onderwijs, zoals bepaald in het decreet Leren en Werken en het decreet Secundair Onderwijs van 1998; – lerarenondersteuning en stagebegeleiding kan voortaan met het pakket uren en punten dat is toegewezen aan de scholengemeenschap; – voor de ambten van technisch adviseur(-coördinator) die voorheen bestond voor de vierde graad verpleegkunde BSO, wordt het nieuwe HBO5 verder meegenomen. 3.
Deeltijds kunstonderwijs
Er wordt in de mogelijkheid van een ‘genadejaar’ voorzien bij het niet bereiken van of programmatie- of rationalisatienormen. Een aantal projecten in het deeltijds kunstonderwijs worden verlengd. De verlenging van de projecten zorgt er niet alleen voor dat de expertise bij de leerkrachten en het opleidingsaanbod voor de leerlingen behouden blijft, maar maakt het ook mogelijk om eventuele vernieuwingen nog drie schooljaren te laten proefdraaien. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
5
Er is een aangepaste regeling ingeschreven voor de verslaggeving door het samenwerkingsverband deeltijds kunstonderwijs in Brussel. 4.
Volwassenenonderwijs
De specifieke lerarenopleidingen hebben een afzonderlijk statuut binnen het onderwijslandschap. Daarom moet aan het decreet betreffende het volwassenenonderwijs een bepaling toegevoegd worden die de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleidingen regelt. Als algemene toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleidingen georganiseerd door de Centra voor Volwassenenonderwijs gelden: het voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht en het beschikken over een diploma van het secundair onderwijs, een diploma van het hoger onderwijs of een gelijkwaardig verklaard diploma. Cursisten die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, moeten een brugprogramma volgen. Voor een aantal regiovreemde vestigingsplaatsen blijkt de bestaande regeling te strikt te zijn. Door de omvorming van de vroegere lineair georganiseerde opleidingen of opleidingen met een voorlopig modulair structuurschema naar opleidingen met definitief modulaire opleidingsprofielen, kan het gebeuren dat een centrum onderwijsbevoegdheid voor bepaalde opleidingen verliest. Normaal wordt dan voorzien in een ambtshalve concordantie van de oude opleidingen naar de nieuwe opleidingen, waardoor het centrumbestuur niet opnieuw onderwijsbevoegdheid moet aanvragen. Voor de regiovreemde vestigingsplaatsen is dat alleen mogelijk indien er ook een positief advies bij consensus is gegeven door de algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs. Dit advies wordt nu weggelaten. Het wordt voortaan mogelijk dat een centrumbestuur op basis van een gemotiveerde aanvraag een afwijking op de decretaal voorziene rationalisatienorm kan verkrijgen na advies van de Vlaamse Onderwijsraad. De mogelijkheid tot afwijking is gelijkaardig aan de regeling die geldt voor de instellingen van het basis, secundair en deeltijds kunstonderwijs. Dit geldt zowel voor de Centra voor Basiseducatie als voor de Centra voor Volwassenenonderwijs. De begrenzing van het inschrijvingsgeld op 400 of 1200 euro voor de specifieke lerarenopleidingen in centra voor volwassenenonderwijs wordt gehandhaafd. In de samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering, de pedagogische begeleidingsdiensten en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (VOCVO) is bepaald dat er uiterlijk op 15 januari 2010 een voorstel voor de opleiding aanvullende algemene vorming zal ingediend worden. Er is vertraging opgelopen. Om cursisten in de mogelijkheid te stellen hun aangevatte opleiding algemene vorming BSO 3 of algemene vorming TSO 3 te voleindigen, is het noodzakelijk de overgangsperiode met één schooljaar te verlengen tot en met het schooljaar 2011-2012. Het afsprakenkader Nederlands tweede taal van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 voorziet in een specifieke verdeling van de cursisten, wanneer zich een tekort voordoet in het aanbod waardoor wachtlijsten ontstaan. Deze wachtlijsten zorgen ervoor dat cursisten soms lange tijd moeten wachten voor ze met Nederlandse taallessen kunnen starten, of in sommige gevallen niet kunnen voldoen aan de soms opgelegde verplichtingen (bijvoorbeeld in het kader van inburgering). Het afsprakenkader voorziet nu in de mogelijkheid dat in zo’n geval de andere aanbodsverstrekker de doelgroep bedient die initieel niet voor hem bestemd is. Dit wil zeggen dat een Centrum voor Volwassenenonderwijs aanbod basiseducatie organiseert of omgekeerd.
V L A A M S P A R LEMENT
6
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Tot op heden was het bij gebrek aan decretale regeling niet mogelijk om uitvoering te geven aan deze bepaling uit het afsprakenkader. Deze nieuwe artikelen maken dit wel mogelijk. In het kader van de nieuwe taalkennisvereisten die in OD XIX en in OD XX vastgelegd werden enerzijds en de wijze waarop die taalkennis kan bewezen worden anderzijds, zal de Vlaamse Regering vijf centra (één per provincie) voor volwassenenonderwijs aanduiden om als examencommissie te fungeren (OD: Onderwijsdecreet). 5.
Hoger onderwijs
Hogeronderwijsinstellingen gaan meer samenwerken bij de organisatie van opleidingen. Ze gaan gezamenlijk opleidingsonderdelen aanbieden, ze richten gezamenlijke bachelors en masters in, bestaande opleidingen in een instelling worden samengevoegd met opleidingen in een andere instelling, of ze wensen binnen een instelling verschillende opleidingen samen te voegen tot één opleiding (al dan niet met verschillende afstudeerrichtingen). Het wordt nu ook mogelijk om meerdere opleidingen samen te voegen tot één opleiding. Ingevolge gewijzigde wetgeving vervallen de rationalisatiemiddelen. Dit impliceert dat de instellingen geen rationalisatieplannen kunnen indienen om aanspraak te maken op die bijkomende rationalisatiemiddelen. De bestaansreden van de commissie van experten – het geven van een advies over de ingediende rationalisatieplannen – valt weg. Aangezien het weinig zinvol is om deze commissie te laten bestaan enkel en alleen voor de beoordeling van aanvragen voor wijziging van studieomvang, wordt deze taak toegewezen aan de Erkenningscommissie. Hierop aansluitend wordt een aanvraag voor studieduurverlenging en studieduurvermeerdering losgekoppeld van het indienen van een rationalisatieplan. De instellingen hoger onderwijs krijgen een bedrag in het kader van de mobiliteitstoelage dat zij zelf moeten verdelen. Daartoe worden de studenten in twee categorieën ingedeeld. Er is nu een aanvulling opgesteld van deze regeling met de begrippen: beursstudent, beurstariefstudent en bijna-beursstudent. Indien het instellingsbestuur op grond van een of meer bewijzen van bekwaamheid of van eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit, zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is. Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma, doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht. Om rechtszekerheid te garanderen voor studenten en hogeronderwijsinstellingen is er nood aan een decretale regeling die in uitzonderlijke gevallen van overmacht – bijvoorbeeld zware of langdurige ziekte, zwaar verkeersongeval enzovoort – een wijziging van de stand van het leerkrediet van de student mogelijk maakt. Het is immers redelijk dat een billijke oplossing gezocht wordt voor studenten die door een dergelijke overmachtsituatie niet kunnen of konden deelnemen aan examens, wat in normale omstandigheden leidt tot een verlies van leerkrediet. Een student dient zich in eerste instantie te wenden tot zijn eigen hogeschool of universiteit, als hij meent dat hij zich in een overmachtsituatie bevindt, waardoor hij niet aan de examens kan deelnemen van opleidingsonderdelen waarvoor hij studiepunten heeft opgenomen. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7
Het is mogelijk dat de instelling in bepaalde overmachtsituaties tot het besluit zal moeten komen dat er geen oplossing bestaat die niet automatisch leidt tot verlies van leerkrediet. Op eenvoudig verzoek van de student bezorgt de instelling haar besluit in dergelijke gevallen aan de Vlaamse Regering. Verder zijn een aantal administratieve vereenvoudigingen voor het hoger onderwijs opgenomen: – integratie verslaggeving studentenbegeleiding en taalgebruik voor het onderwijs in het bestaande jaarverslag; – wegwerken van de termijn waarbij er een accreditatietermijn toegestaan is voor een opleiding van minder dan zes jaar; – in het belang van de studenten en instellingen is de datum voor indiening van een aanvraag wijziging benoeming opleiding vervroegd naar 1 november en het oordeel van de Erkenningscommissie naar 1 december; – de instellingen kunnen nu zelf attesten uitreiken voor verloren diploma’s die in het verleden behaald werden. Wat het uitreiken van attesten voor verloren diploma’s betreft, betekent dit dat de Vlaamse overheid zich hiermee niet meer zal bezighouden. 6.
Studiefinanciering
Het hoofdstuk studiefinanciering voorziet een aantal correcties en actualiseringen voor het decreet van 2007 betreffende de studiefinanciering: – de begrippen hoger onderwijs en voortgezette opleiding worden voorzien; – voor studiefinanciering dient ofwel de in het buitenland gevolgde opleiding, ofwel de buitenlandse onderwijsinstelling, erkend te zijn door de buitenlandse overheid; – er is geen studiefinanciering meer voor een basisopleiding, als er een combinatie is met het volgen van een niet-financierbaar voorbereidingsprogramma dat toegang geeft tot een voortgezette opleiding; – buiten de Europese Hogeronderwijsruimte is er enkel nog studiefinanciering voor het volgen van studies, wanneer die bijdragen tot de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline; – het begrip hoger onderwijs wordt gedefinieerd, wat duidelijkheid brengt bij de puntentelling in de leefeenheid; – een leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is, behoudt zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding al voltooid had. Belangrijk is een administratieve vereenvoudiging rond het opvolgen van onvolledige dossiers studiefinanciering: behandelingstermijnen worden ingekort van twee jaar naar één jaar. Als een dossier voor studiefinanciering onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt, aan de dienst worden bezorgd, tenzij: 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog fiscaal in behandeling zijn; 2° een verzoekschrift, bezwaarschrift of een ontheffing inzake fiscaliteit, in behandeling is; 3° het een aanvraag betreft van een gehuwde student. 7.
Rechtspositie onderwijspersoneel
Inzake het vacant verklaren van betrekkingen van afwezige directeurs is in 2009 een regeling ingevoegd in de decreten Rechtspositie. Dit artikel wordt nu aangepast om de interpretatiemoeilijkheden die gerezen zijn, het hoofd te bieden. In cao VIIIbis is afgesproken de salarisschalen van de kinderverzorgers in de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalige hoofdstedelijke gebied Brussel met ingang van 1 september 2009 te verhogen. Ze genieten voortaan dezelfde verloning als de kinderverzorgers van het basis- en buitengewoon secundair onderwijs. V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
In cao VIIIbis is eveneens een betere regeling afgesproken dan die in Onderwijsdecreet XIX voorzien was voor de uitbreiding van het aantal betrekkingen van studiemeesteropvoeder internaat als compensatie voor het feit dat de nachtprestaties van die opvoeders vanaf 1 september 2009 niet langer voor drie, doch wel voor vier uren worden verrekend. Daarnaast kunnen er nog andere maatregelen voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van de studiemeesters-opvoeders genomen worden. Er wordt een aantal wijzigingen aangebracht aan de taalkennisvereisten voor het onderwijspersoneel enerzijds en aan de manier waarop die taalkennis kan bewezen worden anderzijds. 8.
Andere bepalingen
De periode van experimenteren om de wachtrijen bij inschrijving in een school op te lossen loopt af einde schooljaar 2009-2010 of bij het afsluiten van de aanmeldingsprocedure voor de inschrijvingen voor het schooljaar 2010-2011. In afwachting van een structurele oplossing is het noodzakelijk om de experimentele aanmeldingsprocedure met één jaar (2011-2012) te verlengen. Aangaande de subsidies aan ouderkoepelverenigingen is er een transfer van de huidige budgetten naar VCOO, KOOGO en GO! Ouders. Om dit evenwichtig te laten verlopen, is er nood aan een nieuwe verdeelsleutel voor het bepalen van het bedrag van de subsidieenveloppe. Voortaan geldt het aantal leerlingen dat elk net telt als parameter. (VCOO: Vlaams Centrum voor Ondersteuning van Ouderverenigingen; KOOGO: Koepel van Ouderverenigingen van het Officieel Gesubisieerd Onderwijs; GO!: Gemeenschapsonderwijs) Het decreet betreffende de kwaliteit, heeft voor alle onderwijsniveaus de opname in de erkenning eenvormig willen regelen. Aangezien er voor de CLB-sector vandaag enkel gesproken wordt van opname in de financiering of subsidiëring, wordt verduidelijkt dat de opname in de financiering of subsidiëring tegelijk ook de opname in de erkenning veronderstelt (CLB: centrum voor leerlingenbegeleiding). III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK II. BASISONDERWIJS Artikel II.1 Het gaat om een technische wijziging. In het artikel 2 wordt het toepassingsgebied van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 bepaald. Daarbij wordt duidelijk gesteld dat slechts één artikel betrekking heeft op de internaten. De verwijzing naar dit artikel, “artikel 27, §4”, is door de invoeging van artikelen over kostenbeheersing in het decreet van 6 juli 2007 niet meer correct en moet vervangen worden door “artikel 27quater”. Artikel II.2 De bevolkingsdichtheid van een gemeente wordt momenteel vastgesteld op basis van de laatste volkstelling door het Nationaal Instituut voor de Statistiek. De laatste volkstelling dateert van 2001. Vroeger werden er 10-jaarlijkse volkstellingen uitgevoerd. Dit is niet meer het geval. In 2011 is er dus geen nieuwe volkstelling beschikbaar. De gegevens van 2001 zijn echter aan een update toe. Bovendien bestaat de benaming ‘Nationaal Instituut voor de Statistiek’ als dusdanig niet meer. De definitie van ‘bevolkingsdichtheid’ dient dus aangepast te worden aan deze nieuwe realiteit om ook nog in de toekomst werkbaar te zijn. De federale overheidsdienst (FOD) bevoegd voor de coördinatie van de openbare statistiek (momenteel onderdeel van de FOD Economie, Kmo, Middenstand en Energie) berekent jaarlijks de bevolkingsdichtheid van de Belgische gemeenten. Omdat de bevolV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
9
kingsdichtheid van een gemeente implicaties kan hebben op de subsidieerbaarheid en financierbaarheid van scholen en vestigingsplaatsen dient deze informatie zowel recent als stabiel te zijn. Oude gegevens gebruiken, bijvoorbeeld van 2001, is niet wenselijk. Jaarlijks de gegevens wijzigingen is echter evenmin wenselijk, omdat het tot onzekerheid bij de scholen zal leiden. Daarom worden de gegevens van de federale overheidsdienst bevoegd voor de coördinatie van de openbare statistiek gebruikt voor periodes van zes schooljaren die samenhangen met de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen. De puntenenveloppe ter ondersteuning van de scholengemeenschappen is immers gedeeltelijk gebaseerd op de bevolkingsdichtheid van de gemeenten. Leerlingen van scholen uit dun bevolkte gemeenten worden zwaarder gewogen bij de berekening van deze stimulus voor de scholengemeenschappen. Het merendeel van de scholen heeft de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar als teldag. Dit betekent dat voor wat de financierbaarheid of subsidieerbaarheid in het schooljaar 2011-2012 betreft de meeste scholen op de eerste schooldag van februari van 2011 zullen tellen (1 februari 2011). Dit is ook 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen die start op 1 september 2011. Daarom is de inwerkingtreding van dit artikel 1 februari 2011. Artikel II.3 Artikel 13 van het decreet basisonderwijs heeft te maken met toelatingsvoorwaarden voor het lager onderwijs. Om toegelaten te worden tot het gewoon lager onderwijs moet een leerling zes jaar zijn voor 1 januari van het lopende schooljaar. Als hij nog niet de leeftijd van zeven jaar heeft bereikt of zal bereiken voor 1 januari van het lopende schooljaar, moet hij onder meer het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende Nederlandstalige school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode gedurende ten minste 220 halve dagen aanwezig zijn geweest. Enkele basisscholen kennen een toegestane afwijkende uurregeling, waardoor zij evenveel lestijden programmeren, maar die lestijden op een andere manier verspreiden over een week. Kleuters die in zo’n school zijn ingeschreven, zullen dus meer of minder halve schooldagen hebben dan wat standaard het geval is. Voor deze leerlingen wordt dan ook een afwijkingsmogelijkheid voorzien via een besluit van de Vlaamse Regering. Geen terugwerkende kracht verlenen zou in het nadeel zijn van kleuters die ingeschreven zijn in een school die een afwijkende uurregeling hanteert. De terugwerkende kracht verhindert een onnodige discriminatie tussen kleuters in scholen die wel het opgelegd aantal uren inrichten, maar enerzijds volgens een standaard uurregeling en anderzijds volgens een toegestane afwijkende uurregeling waar bijvoorbeeld het aantal lestijden verdeeld is over minder halve schooldagen. Door de huidige regelgeving die ingevoerd werd op 1 september 2009, ongewijzigd te laten bestaan zou die discriminatie ingang vinden vanaf 1 september 2009. Artikel II.4 Dit artikel betreft technische correcties en gelijkvormigheid met het artikel 13. Bij de wijziging in het decreet van 20 maart 2009 werden enkele bepalingen ten onrechte weggeschreven in het betrokken artikel 18. Het voorstel van artikel voegt deze bepalingen terug in. Concreet gaat het om: – de verplichting om kennis te nemen van de adviezen van de klassenraad en van het CLB; – het feit dat 5-jarigen die starten in het lager onderwijs leerplichtig zijn; – de mogelijkheid om 5-jarigen ook in het buitengewoon lager onderwijs in te schrijven.
V L A A M S P A R LEMENT
10
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Gelijkvormigheid met het artikel 13: – toevoeging van de bepaling (zie artikel 13, §2, dat de bepalingen over het verblijf in een Nederlandstalige kleuterschool of het afleggen van een proef niet van toepassing zijn op leerlingen die worden ingeschreven in Franstalige scholen in de rand- en taalgrensgemeenten die deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied); – enkele basisscholen kennen een afwijkende uurregeling, waardoor zij evenveel lestijden programmeren, maar die lestijden op een andere manier verspreiden over een week. Kleuters die in zo’n school zijn ingeschreven, zullen dus meer of minder halve schooldagen hebben dan wat standaard het geval is. Voor deze leerlingen wordt dan ook een afwijkingsmogelijkheid voorzien via een besluit van de Vlaamse Regering (zie het nieuwe artikel 13, §2bis). Voor de terugwerkende kracht wordt gewezen naar de motivatie bij artikel II.3. Artikel II.5, 1° Het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 bepaalt ook in artikel 28 dat het schoolbestuur ouders bij de eerste inschrijving van hun kind schriftelijke informatie moet bezorgen over een aantal thema’s. Eén van die thema’s is de organisatie van de oudercontacten. Door de invoering van de engagementsverklaring in het basisonderwijs bevat het decreet basisonderwijs nu echter ook de verplichting om vanaf 1 september 2010 inzake het oudercontact (wederzijdse) engagementen op te nemen in het schoolreglement (zie artikel 37, §2, 3°, voor het kleuteronderwijs en §3, 9°, voor het lager onderwijs). Om doublures en planlast voor de scholen te vermijden is het aangewezen om de bepaling inzake het oudercontact enkel te behouden in artikel 37 (engagementsverklaring) en deze te verwijderen bij de schriftelijke info (artikel 28). Artikel II.5, 2°, II.7 De verplichtingen die de overheid door middel van het decreet basisonderwijs en het decreet Gelijke Onderwijskansen (GOK) oplegt bij de inschrijving, gelden voor alle inschrijvingen, dus niet enkel bij de eerste inschrijving in een school. Ook voor een kind dat ingeschreven wordt in een school, later weer uitgeschreven wordt en nog later in dezelfde school ingeschreven (wat men als een niet-eerste inschrijving zou kunnen beschouwen), moet de school de informatieverplichtingen uit artikel 28 en 37 van het decreet basisonderwijs en uit artikel III.1 van het decreet Gelijke Onderwijskansen, nakomen. Artikel II.6 Het decreet basisonderwijs bepaalt momenteel dat permanent onderwijs aan huis kan verstrekt worden door een school voor buitengewoon onderwijs. Hierbij wordt niet uitdrukkelijk bepaald dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan. Dit betekent dat in theorie een school van het buitengewoon secundair onderwijs een leerling basisonderwijs permanent onderwijs aan huis kan geven. In de praktijk levert dit administratieve problemen op. De betrokken leerling kan immers niet ondergebracht worden in een opleidingsvorm die in de school voor buitengewoon secundair onderwijs (buso) ingericht wordt en het is (onder meer) op basis van de opleidingsvorm dat in het buso de omkadering en het werkingsbudget bepaald worden. Door te verduidelijken dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan, wordt dit probleem weggewerkt. Een identieke regeling is ingeschreven voor het buitengewoon secundair onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
11
Artikel II.8 Er is een stijgende aandacht voor Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) als problematiek die aanleiding kan geven tot specifieke onderwijsnoden. Verder zijn er de werkzaamheden van de verbredings- en verdiepingsbegeleiders die scholen die initiatieven wensen te nemen ten aanzien van een auti-aanbod, ondersteunen. Binnen de scholen voor buitengewoon onderwijs is er een zekere dynamiek op gang gekomen en plannen meerdere scholen de uitbouw van een auti-aanbod. De meeste van deze scholen zien de werking rond autisme binnen een nieuw op te richten onderwijstype 7. Op zich is het goed dat scholen deze initiatieven op korte termijn willen nemen. Maar: – de oprichting van type 7 met het oog op enkel jongeren met een problematiek binnen het autismespectrum staat haaks op het inschrijvingsrecht zoals dat in het GOKdecreet is opgenomen. Binnen de bestaande regelgeving horen type 7-scholen immers alle jongeren met een type 7-attest op te nemen; – voor de toekomst wordt gewerkt aan een nieuwe oprichtingsprocedure voor een nieuw aanbod aan types. In die procedure staan overleg en kwaliteitsbewaking centraal. Zeker voor de werkingen ten aanzien van de doelgroep H (ASS) is het belangrijk dat de oprichting ervan kwaliteitsvol en in goed overleg gebeurt; – de oprichting van bijkomend aanbod type 7 doorkruist het debat over de omkadering die voor doelgroep H (ASS) nog bepaald moet worden. Daarom werd het onmogelijk gemaakt dat er een bijkomend aanbod type 7 kon ontstaan, in afwijking van de artikelen 101 (type van vrije keuze), 103 (oprichten van een school), 111 (oprichten van een type) en 112 (omvormingvorming van een type) voor het schooljaar 2009-2010. Deze oprichtingsstop wordt nu verder verlengd voor het schooljaar 20102011. Artikel II.9 Het betreft hier een verduidelijking van de werkwijze inzake het genadejaar. De vorige teldag is voor scholen die, omwille van een herstructurering, tellen op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, steeds de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar. Artikel II.10 Het gaat om een technische aanpassing. Zowel het decreet betreffende de engagementsverklaring in het leerplichtonderwijs als het decreet betreffende het onderwijs XIX voegen in artikel 125decies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 een punt 2° in. Het punt met betrekking tot het zorgbeleid moet de nummering 6° meekrijgen. Beide punten werden oorspronkelijk op 1 september 2009 ingevoegd, zodat ook de latere technische aanpassing dezelfde datum meekrijgt. De rechtszekerheid houdt in dat een regelgeving correct is en dat een onvolledigheid snel en precies hersteld wordt. De nieuwe regelgeving is voor scholen en scholengemeenschappen ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassing moet derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant.
V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
HOOFDSTUK III. SECUNDAIR ONDERWIJS AFDELING I. WET BETREFFENDE DE WIJZIGING VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN DE ONDERWIJSWETGEVING Artikel III.1,1°, III.2,1°, III.33, 1°, III.35 In tegenstelling tot de oorspronkelijke tekst van de schoolpactwetgeving die van toepassing was voor het secundair onderwijs, is momenteel in diezelfde wet niet meer opgenomen dat voor erkenning, financiering of subsidiëring, een onderwijsinstelling moet voldoen aan de wet- en regelgeving betreffende de organisatie van de studies. Idem voor het decreet Leren en Werken. Dit is nochtans een fundamentele voorwaarde omdat, onder andere, het volledig curriculum van leerlingen gaande van toelating tot studiesanctionering daarop gebaseerd is. Om het geheel sluitend te maken wordt dit criterium dan ook expliciet terug ingevoegd, zowel voor het voltijds onderwijs als voor het stelsel van leren en werken. Artikel III.1,2° III.2,2° In het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs is de rol en de procedure vastgelegd van de inspectie met betrekking tot nieuwe scholen of structuuronderdelen ervan. Op de ‘aanvragen’ van de inrichtende machten tot erkenning, respectievelijk financiering of subsidiëring van deze scholen of structuuronderdelen wordt echter niet ingegaan. Voor het secundair onderwijs zijn de bepalingen daarover opgenomen in de artikelen 24bis en 24ter van de Schoolpactwet van 29 mei 1959. Deze bepalingen zijn deels onvolledig en deels in strijd met het Kwaliteitsdecreet. Daarom wordt thans duidelijk en ondubbelzinnig weergegeven in welke gevallen een aanvraag is vereist en waarnaar die dient gericht. Vermits in het decreet Kwaliteit louter het erkenningaspect aan bod komt, blijft de regeling rond opname in de financiering- of subsidiëringregeling zijn plaats in de Schoolpactwet behouden. Lezing van de vigerende decreetgeving wijst uit dat zich voor de andere niveaus of vormen van onderwijs, in tegenstelling tot het secundair onderwijs, geen wijziging opdringt. Artikel III.3 De Schoolpactwet stelt dat gesubsidieerde onderwijsinstellingen ertoe gemachtigd zijn om de toegekende werkingsmiddelen te plaatsen op een zicht-, termijnrekening of een depositoboekje bij een private of openbare kredietinstelling. Voor het basisonderwijs geldt geen analoge bepaling meer, zodat onderwijsinrichters er volledig vrij hun subsidies kunnen beheren en bij financiële instellingen plaatsen en vrij voor meer actuele financiële producten kunnen kiezen. Ingevolge de wetten op de Rijkscomptabiliteit moeten uiteraard alle opbrengsten die belegde werkingsmiddelen genereren, terug naar het onderwijs vloeien. AFDELING II. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS II Artikel III.4,1°, III.8, III.16, III.18, III.19, III.20 Binnen de structuur van het voltijds secundair onderwijs komt momenteel nog steeds een derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs voor, dat wordt ingericht onder de vorm van een vervolmakingsjaar. Concreet gaat het om een totaal van zes verschillende vervolmakingsjaren die voortbouwen op gelijknamige opties van het onderliggende leerjaar. In de praktijk echter worden deze vervolmakingsjaren sedert het schooljaar 2005-2006 in geen enkele Vlaamse secundaire school meer aangeboden bij gebrek aan succes. Dat is niet vreemd, vermits deze jaren nog stammen uit een periode waarin er nog geen leerplicht tot 18 gold en tal van beroepsleerlingen zich, na een lagere cyclus of tweede graad, mits één bijkomend jaar konden vervolmaken, vooraleer in te treV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
13
den op de arbeidsmarkt. Het op leeftijd zitten in een vervolmakingsjaar betekent momenteel dat men nadien nog één jaar leerplichtig is, zodat het – mede omwille van de huidige kwalificatievereisten die het beroepsleven stelt – opportuner is rechtstreeks voor een derde graad te opteren. De voorliggende bepalingen heffen het vervolmakingsjaar als structuuronderdeel dan ook op vanaf het schooljaar 2010-2011. Artikel III.4, 2° Onderwijsdecreet II van 31 juli 1990, zoals gewijzigd in 2009, bepaalt dat de vierde graad beroepssecundair onderwijs (die nog slechts uit twee opleidingen, plastische kunsten en modevormgeving, bestaat) vanaf het schooljaar 2012-2013 progressief wordt afgebouwd. In de marge van het decreet van 30 april 2009 inzake Se-n-Se en HBO, heeft de overheid met de betrokken onderwijsinrichters afgesproken dat in nauw overleg zou worden gezocht naar een alternatief studieaanbod voor de vierde graad die op termijn wegvalt. Hoewel het in totaal slechts om vier onderwijsinstellingen gaat, betreft het toch een relatief aanzienlijk aantal leerlingen dat via deze leerweg naar de arbeidsmarkt stroomt. De voorgestelde oplossing bestaat erin dat de huidige tweejarige opleidingen van de vierde graad worden vervangen door twee éénjarige opleidingen (naar keuze van de inrichtende macht: twee beroepsspecialisaties dan wel één beroepsspecialisatie en één Se-n-Se), niveau derde graad, uit het in Vlaanderen bestaande studieaanbod. Wat Se-n-Se betreft, impliceert dit dat het gaat om een opleiding van twee semesters, wat overeenkomt met één studiejaar. Er is bewust niet voor een Se-n-Se van één of drie semesters gekozen, omdat a) in het actueel opleidingsaanbod dergelijke opleidingen nog niet voorkomen, b) er op korte termijn geen opleidingen Se-n-Se zullen bijkomen, aangezien Se-n-Se moeten leiden tot een onderwijskwalificatie niveau 4 en er nog geen concrete onderwijskwalificaties zijn vastgelegd, en c) het ontstaan van nieuwe opleidingen in het secundair onderwijs afgeremd wordt door de ingevoerde programmatiestop. De globale studieduur en, ipso facto, het pakket aan omkadering blijven dus dezelfde. Op deze wijze wordt wel het leerprogramma geactualiseerd en hebben de leerlingen de mogelijkheid voor een éénjarige dan wel tweejarige studiecyclus te opteren met, vooral, uitzicht op een diploma van secundair onderwijs al na één jaar. De inrichtende macht kiest ten slotte zelf of met deze omzetting van start wordt gegaan per 1 september 2010, 2011 dan wel 2012. In antwoord op het VLOR-advies wordt aangestipt dat de bepaling dat de omzetting er niet mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht, geldt voor zowel het punt a) als het punt b). Artikel III.5 Onderwijsdecreet II van 31 juli 1990, zoals gewijzigd in 2009 bepaalt dat de vierde graad beroepssecundair onderwijs vanaf het schooljaar 2012-2013 progressief wordt afgebouwd. Dit betekent dat in het schooljaar 2012-2013 nog enkel het tweede leerjaar van desbetreffende tweejarige opleidingen wordt ingericht en dat vanaf het schooljaar 2013-2014 de vierde graad volledig zal zijn opgeheven. In artikel 52 van Onderwijsdecreet II dient een correctie te gebeuren om in overeenstemming te zijn met die kalender. Artikel III.6 In het kader van de projecten ‘Accent op Talent’ hebben de deelnemende scholen een aantal afwijkingen kunnen toepassen op vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen, teneinde onderwijsinnovaties uit te proberen en zodoende de projectdoelstellingen te bereiken. Sommige van die afwijkingen zijn vaker toegepast dan andere en zijn ook meer succesvol gebleken. Dit wordt aangetoond in een evaluatierapport van de inspectie onderwijs. De inspectie duidt aan welke afwijkingen nuttig en opportuun zijn gebleken V L A A M S P A R LEMENT
14
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
voor het bereiken van de vooropgestelde doelen. Op basis van de conclusies van de inspectie heeft de stuurgroep van deze tijdelijke projecten een aantal aanbevelingen geformuleerd naar organieke omzetting van de desbetreffende afwijkingen in decreet- en regelgeving. In onderhavig decreet komen de decretale initiatieven aan bod, andere maatregelen (in totaal 4) worden geregeld via een wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 op de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. In concreto gaat het thans om de mogelijkheid om een tweede onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers te organiseren. Het succes daarvan is deels te verklaren door de specifieke contextfactoren inherent aan de proeftuin in kwestie. Vooraleer echter de desbetreffende afwijking om te zetten in decreet- of regelgeving die dan standaard in alle scholen wordt ingevoerd, is het meer aangewezen om scholen buiten het proeftuinenconcept vrijwillig van deze afwijking gebruik te laten maken. Indien een methodiek of structuur op deze wijze uitgetest wordt in andere scholen, zullen contextfactoren minder een rol spelen bij de uiteindelijke resultaten. De motivering voor die afwijking is de volgende. Door de strikte begrenzing weg te nemen dat onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers een eenjarige opleiding is, kan het rendement van deze specifieke onderwijsvoorziening worden verhoogd. Hieronder wordt dan verstaan dat nieuwkomers via een tweede onthaaljaar nog steeds intensief taalonderricht kunnen krijgen, waardoor ze nadien over betere slaagkansen beschikken. Het aanbod van een tweede onthaaljaar is, voor alle duidelijkheid, louter een keuze van de onderwijsinrichter en geen verplichting. Het tweede jaar onthaaljaar wordt voor de leerling gelijkgesteld, op het vlak van studiesanctionering, met een bepaald leerjaar van de eerste graad zodat dit leerjaar nadien niet meer in alle gevallen hoeft te worden overgezeten. Door de VLOR gevraagd naar verduidelijking betekent dit concreet dat de klassenraad beslist over de toekenning van een oriënteringsattest A, B of C (en naargelang van het geval een getuigschrift van basisonderwijs of een getuigschrift van de eerste graad) over het eerste leerjaar A of B, het tweede leerjaar van de eerste graad of het beroepsvoorbereidend leerjaar in functie van de individuele leerling. Dit studiebewijs laat verdere doorstroom binnen het regulier onderwijs toe. Indien die leerling ook over een gelijkwaardigheidsattest zou beschikken, dan kan hij terugvallen op het meest gunstige stuk voor toelating tot een hoger leerjaar. Rekening houdend met de latere slaagkansen van de leerling door het volgen van dit jaar wordt de gebruikelijke duur van het studiecurriculum dus niet verlengd. Daarenboven wordt voor een tweede onthaaljaar geen extra financiering of subsidiëring verleend. Zoals gevraagd door de VLOR wordt benadrukt dat de gunstige leerlingencoëfficiënten die gelden voor het eerste onthaaljaar, ook gelden voor het tweede (teldatum: 1 februari van het voorafgaand schooljaar); de ontwikkelingsdoelen (Nederlands voor nieuwkomers) die gelden voor het eerste onthaaljaar, gelden ook voor het tweede. Dit vloeit voort uit de ingevoerde bepaling dat voor toepassing van alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld wordt met het eerste onthaaljaar. Uitzondering hierop wordt gemaakt voor de extra financiering of subsidiëring van het eerste onthaaljaar tijdens het lopende schooljaar (dit is dubbele financiering of subsidiering) die niet wordt doorgetrokken naar het tweede onthaaljaar, enerzijds, omdat dient vermeden dat dubbele financiering in het secundair onderwijs de standaardregel wordt en anderzijds, omdat voor opvolging van anderstalige nieuwkomers nu al een pakket van 22 extra uren-leraar aan de scholengemeenschap wordt toegekend. Het is opportuun om de gevolgen van de invoering op ruimere schaal van een tweede onthaaljaar in kaart te brengen. Bij de onderhandelingen hebben vooral de vakorganisaties daarop aangedrongen. Een tweede onthaaljaar kan ingrijpende repercussies hebben, zowel onderwijsorganisatorisch als op personeelsvlak. Derhalve wordt de mogelijkheid om een V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
15
tweede onthaaljaar in te richten, voorlopig beperkt tot het schooljaar 2010-2011 en zal in de loop van dat schooljaar een evaluatie uitgevoerd worden. De resultaten van die evaluatie moeten toelaten beleidsconclusies te formuleren met het oog op een duurzame structurele regeling. Artikel III.7 In het kader van de projecten ‘Accent op Talent’ hebben de deelnemende scholen een aantal afwijkingen kunnen toepassen op vigerende wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen, teneinde onderwijsinnovaties uit te proberen en zodoende de projectdoelstellingen te bereiken. Sommige van die afwijkingen zijn vaker toegepast dan andere en zijn ook meer succesvol gebleken. Dit wordt aangetoond in een evaluatierapport van de inspectie onderwijs. De inspectie duidt aan welke afwijkingen nuttig en opportuun zijn gebleken voor het bereiken van de vooropgestelde doelen. Op basis van de conclusies van de inspectie heeft de stuurgroep van deze tijdelijke projecten een aantal aanbevelingen geformuleerd naar organieke omzetting van de desbetreffende afwijkingen in decreet- en regelgeving. In de voorliggende artikelen komen de bedoelde decretale initiatieven aan bod; andere maatregelen (in totaal 4) worden geregeld via een wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 op de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. In concreto gaat het thans om afwijkingen met betrekking tot meer individuele leertrajecten. Het succes daarvan is deels te verklaren door de specifieke contextfactoren inherent aan de proeftuin in kwestie. Vooraleer echter de desbetreffende afwijkingen om te zetten in decreet- of regelgeving die dan standaard in alle scholen wordt ingevoerd, is het meer aangewezen om scholen buiten het proeftuinenconcept vrijwillig van deze afwijkingen gebruik te laten maken. Indien een methodiek of structuur op deze wijze uitgetest wordt in andere scholen, zullen contextfactoren minder een rol spelen bij de uiteindelijke resultaten. De respectieve motivering voor desbetreffende afwijkingen is de volgende: – afwijking 1°: het hanteren van een ruimer lokaal vrijstellingenbeleid moet in een meer efficiënte en effectieve tijdsbesteding uitmonden. Omdat dit een impact kan hebben op alle leraars, moet de beslissende toelatingsklassenraad wel uit alle leraars bestaan (daar waar normaliter enkele leraars volstaan). Tijdens de vrijgekomen uren wordt de lessentabel op maat van de betrokken leerling alternatief ingevuld. Daarbij kan worden gefocust op programmaonderdelen die nieuw zijn, die uitgediept worden of die remediëring vereisen. Op die manier wordt de belangstelling van de leerling gewekt of kunnen zijn tekorten worden weggewerkt, wat bijdraagt tot een optimale studieloopbaan. Per saldo blijft de studiebelasting voor de betrokken leerling wel dezelfde als voor de overige leerlingen uit zijn groep, vermits het totaal aantal wekelijkse lesuren niet wordt verminderd; – afwijkingen 2° en 3°: de opties secundair-na-secundair (Se-n-Se) (voorheen: specialisatiejaren tso en kso) worden bevolkt door niet-leerplichtige leerlingen van wie het gros al het diploma van secundair onderwijs bezit. Het zijn opties die sterk kwalificatieverhogend zijn, gewaardeerd worden door het bedrijfsleven en de tewerkstellingsperspectieven bevorderen. De aantrekkingskracht van de Se-n-Se optillen door maatregelen op het vlak van toeleiding en invulling, maar ook door opleiding en werk combineerbaar te maken, kan positieve effecten sorteren voor (potentiële) werknemers en werkgevers. Ingaand op het VLOR-advies wordt bevestigd dat deze nieuwe maatregelen stoelen op een gunstige evaluatie door de onderwijsinspectie van de betrokken proeftuinen en op het akkoord van de stuurgroep die de tijdelijke projecten (Accent op Talent – ruimte voor onderwijsinnovatie) opvolgt. De maatregelen vormen een eerste kleine stap in de richting van een hervormd secundair onderwijs. De onderwijsinspectie zal bij schooldoorlichtingen nagaan op welke wijze en in welke mate van deze maatregelen gebruik wordt gemaakt en ze zal hierover rapporteren in haar jaarverslag.
V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Op het vlak van toelating en evaluatie van leerlingen hebben de scholen een verstrekkende pedagogische autonomie. Dat daarbij de rol van de klassenraden vergroot, is niet onlogisch. Wat tot de kernopdrachten van klassenraden behoort, behoort tot de kerntaken van het onderwijsgebeuren. Artikel III.9 Het bestaande artikel 74quater bepaalt momenteel dat permanent onderwijs aan huis kan verstrekt worden door een school voor buitengewoon onderwijs. Hierbij wordt niet uitdrukkelijk bepaald dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan. Dit betekent dat in theorie een school van het buitengewoon basisonderwijs aan een leerling secundair onderwijs het permanent onderwijs aan huis kan geven. In de praktijk levert dit administratieve problemen op. Door te verduidelijken dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan, wordt dit probleem weggewerkt. Een identieke regeling is ingevoerd voor het basisonderwijs (II.6). Artikel III.10, III.40 Het decreet van 20 maart 2009 stelt dat vanaf de inschrijvingen van leerlingen voor het schooljaar 2010-2011 het schoolreglement een engagementsverklaring moet bevatten met een aantal afspraken tussen school en ouders. Het was de bedoeling van de decreetgever om deze maatregel op het volledige leerplichtonderwijs van toepassing te maken, dus met inbegrip van het deeltijds beroepssecundair onderwijs. In deze laatste vorm van onderwijs hanteert men evenwel het begrip ‘centrumreglement’, zodat een uitbreiding in het decreet naar die term noodzakelijk is. De retroactiviteit is nodig, omdat inschrijvingen voor een bepaald schooljaar vanaf 1 september van het voorafgaand schooljaar van start kunnen gaan. In beginsel kunnen de inschrijvingen, op basis van het centrumreglement, in het deeltijds beroepssecundair onderwijs voor het schooljaar 2010-2011 dus al aanvangen vanaf 1 september 2009. Om de gewenste gelijke behandeling te bereiken tussen leerlingen voltijds secundair onderwijs en beroepsonderwijs moet voor alle leerlingen secundair onderwijs met de engagementsverklaring vanaf 1 september 2009 rekening worden gehouden. Alle betrokken onderwijsverstrekkers werden hiervan trouwens vóór 1 september 2009 op de hoogte gebracht. De voorgestelde aanpassingen werden tijdig gecommuniceerd aan alle betrokken centrumbesturen en werden de facto overal opgevolgd. Er kan dus nu niet meer teruggekomen worden op effectief uitgevoerde wederzijdse engagementen van centrumbesturen respectievelijk ouders/leerlingen. Artikel III.11 Er wordt nu enkel een verhaalmogelijkheid vermeld in de regelgeving voor beslissingen van delibererende klassenraden, waardoor er kan in beroep gegaan worden tegen beslissingen van de klassenraden in het gewoon secundair onderwijs en in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingvorm 3 en 4. Dit geldt dus niet voor beslissingen van kwalificatiecommissies van opleidingsvorm 3. Dit wordt nu toegevoegd. Door de uitbreiding wordt het beroep in de toekomst ook mogelijk tegen beslissingen van de kwalificatiecommissies in de opleidingsvorm 3. Artikel III.12 Verpleegkunde is een knelpuntberoep. Vanuit het beleidsdomein onderwijs zijn dan ook al tal van maatregelen genomen om, zonder afbreuk te doen aan de essentiële onderwijskwaliteit, de instroom in de opleiding te bevorderen en de organisatiemodaliteiten te versoepelen. Ook de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
17
levert inspanningen om sociaal kwetsbaren te stimuleren een verpleegopleiding aan te vatten. Eén van deze inspanningen is het extra begeleiden en ondersteunen van cursisten, wat ertoe leidt dat een deel van de opleiding over een langer dan gebruikelijke duurtijd wordt gespreid. De school duidt in dit verband de doelgroep aan en beslist of ze al dan niet dergelijk project opstart. Deze faciliteit vergt evenwel een aanpassing van de vigerende decreetgeving, in het bijzonder met het oog op het vermijden dat een langere opleidingsduur een extra financieringslast voor onderwijs zou teweegbrengen. Door het voorstel blijft met andere woorden de maatregel budgettair neutraal. De bepaling heeft terugwerkende kracht met ingang van 1 september 2009, aangezien reeds een leerlingencohorte in dit systeem is gestapt en het dus gaat om een juridisch bevestigen van een al bestaande situatie. Artikel III.13 Het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs voert een aantal wijzigingen door aan de structuur van het voltijds secundair onderwijs. Via amendering heeft het Vlaams Parlement in fine de maatregel goedgekeurd dat, in een overgangsperiode, de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs die bestaat uit de tweejarige opleidingen modevormgeving en plastische kunsten, behouden blijft. Deze handhaving betreft zowel de structuur van beide opleidingen als de wijze van diplomering. Evenwel is de tekstuele vertaling van deze intentie niet geheel correct verlopen. De mogelijkheid dat, onder bepaalde voorwaarden, regelmatige leerlingen ook in het eerste leerjaar van de desbetreffende opleidingen een diploma van secundair onderwijs kunnen behalen, is weggevallen, zodat de diplomering nog enkel in het eindjaar zou kunnen plaats vinden. De thans voorgestelde bepaling corrigeert dit euvel. De genomen maatregel heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009, omdat het een rechtzetting betreft in het decreet Se-n-Se/HBO van 30 april 2009, dat eveneens op 1 september 2009 in werking is getreden. Het is een positieve maatregel die opgeheven leerlingenrechten opnieuw invoert. In aanvulling op het advies van Syntra Vlaanderen wordt bevestigd dat ingevolge het decreet Leren en Werken van 10 juli 2008 de instellingen in de leertijd een getuigschrift van de tweede graad secundair onderwijs en een diploma secundair onderwijs kunnen uitreiken. Als in Onderwijsdecreet II van 31 juli 1990 is opgenomen dat voor het behalen van een diploma secundair onderwijs het bezit van een getuigschrift van de tweede graad nodig is, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling, dan valt onder die laatste omschrijving ook de leertijd. De leertijd wordt immers erkend en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap en moet, conform het advies van de Raad van State bij het decreet Leren en Werken, als ‘onderwijs’ worden beschouwd. AFDELING III. DECREET HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET SECUNDAIR ONDERWIJS Artikel III.14, III.15, III.17 In bepaalde gevallen is de programmatie van structuuronderdelen afhankelijk van een beslissing van de Vlaamse Regering, onder meer voor opleidingen Se-n-Se (secundair-nasecundair). De regering baseert zich daarbij op een advies van enerzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de inspectie en anderzijds de Vlaamse Onderwijsraad. Omwille van deze procedure moet een aanvraag tijdig, dit wil zeggen uiterlijk 30 november van het voorafgaande schooljaar, worden ingediend. Opleidingen Se-n-Se kunnen starten zowel op 1 september als op 1 februari. Vermits de termijn tussen 30 november en 1 februari V L A A M S P A R LEMENT
18
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
(van het tweede daaropvolgende kalenderjaar) onnodig lang is, wordt de uiterste indieningsdatum voor programmaties per 1 februari op 30 juni van het voorafgaande schooljaar gebracht. Verder wordt bepaald dat de goedkeuringsprocedure ten hoogste twee maanden in beslag mag nemen, schoolvakanties niet meegerekend, zodat de onderwijsverstrekkers snel uitsluitsel hebben over hun programmatieaanvragen en hun werking hierop kunnen afstemmen. Het is een duidelijke beleidskeuze om administratieve procedures te versnellen, zeker indien het neerkomt op het aanpassen van het studieaanbod. Waar andere opleidingsverstrekkers (VDAB, Syntra enzovoort) er in slagen om snel en accuraat in te spelen op opleidingsbehoeften, moet ook het leerplichtonderwijs sneller kunnen reageren. Aangezien in het kader van programmaties als referentiedatum voor de vaststelling van het studieaanbod 1 oktober van het lopende schooljaar wordt genomen, dat wil zeggen één maand na de aanvang van het schooljaar, vergt de mogelijkheid om met een opleiding Se-n-Se ook bij het begin van het tweede semester te starten (= 1 februari) dat ook 1 maart als tweede ijkdatum voor een programmatie van een optie Se-n-Se, wordt toegevoegd. Artikel III.21 Bij de aanwendingsmogelijkheden van de extra uren-leraar die als stimulans naar de scholengemeenschappen secundair onderwijs gaan, werden de woorden ‘lerarenondersteuning, stagebegeleiding’ in 2006 geschrapt, omdat vanaf dan precies voor die taken uren voor mentorschap werden toegekend. Door het decreet van 18 december 2009 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 worden echter geen mentoruren meer toegekend vanaf het schooljaar 2010-2011. Met de voorgestelde toevoeging wordt de tekst hersteld, zoals deze door Onderwijsdecreet XIV van 14 februari 2003 was ingevoegd op basis van cao VI die in 2001 werd afgesloten tussen de overheid en de vakorganisaties. Artikel III.22 De vigerende decreetgeving bepaalt dat in scholen met een relatief gering aantal leerlingen de directeur bijkomend belast wordt met een gedeeltelijke onderwijsopdracht of met een opdracht van internaatsbeheerder. Uitgangspunt is dat, omwille van de beperkte omvang van de leerlingenpopulatie, de directiefunctie minder taken omvat dan gemiddeld voor een secundaire onderwijsinstelling mag worden aangenomen. Het kan echter niet de bedoeling zijn dat in dergelijke situatie de directeur bijkomend met een voltijdse opdracht van internaatsbeheerder wordt belast, aangezien er dan van overbelasting sprake is en beide opdrachten onmogelijk nog naar behoren kunnen worden vervuld. Vermits het ambt van beheerder van een internaat opdeelbaar is in twee halftijdse betrekkingen, wordt het decreet aangepast in die zin dat de extra opdracht slechts een halftijdse betrekking in het ambt van beheerder behelst. Artikel III.23 tot en met III.28 1° De decreetgeving op de globale puntenenveloppe en de decreetgeving op Se-n-Se en HBO hebben elkaar doorkruist, vandaar dat HBO5 verpleegkunde niet werd vermeld in de ontworpen bepalingen betreffende de globale puntenenveloppe. Het is echter steeds de bedoeling geweest om de regeling (voor de ambten van technisch adviseur(coördinator)) die voorheen bestond voor de vierde graad verpleegkunde BSO ongewijzigd te behouden. Door een technische correctie wordt deze regeling hersteld. 2° Se-n-Se en HBO5 hebben niet de teldatum 1 februari, maar wel de teldata 15 januari en 1 juni. Het is echter zeer moeilijk om het aantal leraarsopdrachten praktijk voor die structuuronderdelen te isoleren door die afwijkende teldata te hanteren. Het ligt dan ook meer voor de hand, zowel om een correcte berekening als om een sluitende controle te kunnen uitvoeren, met een eenvormige datum te werken voor alle betrekkingen praktische vakken, namelijk 1 februari van het voorafgaand schooljaar. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
19
Deze bepalingen hebben retroactiviteit met ingang van 1 september 2009, omdat het om een juridische rechtzetting gaat die in overeenstemming is met het optreden van overheid en schoolbesturen op het terrein. Artikel III.29 Technische aanpassing om het opschrift van de titel in overeenstemming te brengen met de inhoud van de onderliggende bepalingen. Artikel III.30 Het artikel creëert een algemene rechtsgrond die het uitvoeren van investeringsoperaties in didactische uitrusting mogelijk maakt en de Vlaamse Regering machtigt in dit kader verdere regels uit te vaardigen. De rechtsgrond voor de vorige investeringsoperaties, met name het artikel 103 in het decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs was tijdelijk en liep tot het schooljaar 2008-2009. Vermits het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 voorziet dat het investeringsprogramma voor de basisuitrusting van technische en beroepsgerichte opleidingen wordt voortgezet en er ook in functie van de voorziene actie ‘Technici voor de toekomst’ investeringen in didactische uitrusting rond groene energie zullen moeten gebeuren, is het nodig hiervoor een rechtsgrond te voorzien. De maatregel richt zich op het voltijds gewoon en buitengewoon technisch en beroepssecundair onderwijs, op het deeltijds beroepssecundair onderwijs én op de leertijd. De investeringen die tot hiertoe al hebben plaatsgevonden worden momenteel geëvalueerd, onder meer via bevraging van de sectoren en de scholen. Van de voorwaarde dat alle instellingen gezamenlijk per onderwijszone een investeringsplan moeten opstellen, wordt afgestapt, omdat het niet bijdraagt tot de beoogde efficiëntie. Immers, de investeringsbehoeften van instellingen zijn vaak sterk uiteenlopend (omwille van verschillende leerplannen) en de aankoopprocedures van de respectieve netten verlopen dermate anders, waardoor aan de bedoeling om door gezamenlijke aankoop kostprijzen te drukken niet tegemoet wordt gekomen. Tot slot zijn sommige onderwijszones zo uitgestrekt, dat contacten – laat staan samenwerking – tussen bepaalde instellingen totaal onbestaande is. In antwoord op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, SERV, wordt gesteld dat de RTC (regionale technologische centra) niet worden betrokken, omdat hun opdracht zich focust op hoogtechnologische apparatuur en nascholing, daar waar de hier voorgestelde regeling gaat om basisuitrusting in de instellingen zelf. De delegatie aan de Vlaamse Regering is beperkt van omvang. Het gaat over vaststelling van een som per leerling die eventueel zal beschikbaar komen voor alle aan te duiden afdelingen zonder onderscheid naar instelling toe. Daarbij gaat het enkel om de aankoop of beveiliging van didactische uitrusting. In dit verband moeten de betrokken instellingen via een investeringsplan de noden aantonen. Een commissie waarvan de onderwijsnetten en Syntra deel uitmaken, zal de investeringsplannen beoordelen. Ingediende investeringsplannen kunnen door de instelling worden bijgestuurd. De delegatie aan de Vlaamse Regering doet geen afbreuk aan de bepalingen inzake terugvorderingen en subsidies opgenomen in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. V L A A M S P A R LEMENT
20
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Artikel III.31 Met de voorziene bepaling wordt een algemene rechtsgrond gecreëerd om knelpuntpremies te kunnen toekennen, wanneer er hiervoor budgettaire ruimte is. De toekenning van premies voor het volgen van opleidingen die leiden naar de invulling van een knelpuntberoep, werd onder de vorige legislatuur gestart als instroombevorderende maatregel. Het is een maatregel om de kosten, verbonden aan het volgen van een aantal van de betrokken opleidingen te milderen. Ook in het Vlaams Regeerakkoord 2009-2014 is voorzien dat, om het aantal knelpunten op de arbeidsmarkt te reduceren, concrete initiatieven zullen genomen worden. De maatregel richt zich op het voltijds gewoon en buitengewoon technisch en beroepssecundair onderwijs, op het deeltijds beroepssecundair onderwijs én op de leertijd. De decretale rechtsgrond wordt nu al ingeschreven, omdat binnen de beperkte periode van één begrotingsjaar en de periode van openstellen van de instellingen er heel wat budgettaire en administratieve uitvoeringsmaatregelen moeten genomen worden op het niveau van de onderwijsadministratie en van de schooladministratie. De delegatie aan de Vlaamse Regering is beperkt van omvang. Het gaat over het vaststellen van een som per leerling die eventueel zal beschikbaar komen voor alle aan te duiden opleidingen zonder onderscheid naar instelling toe. Het gaat enkel om opleidingen die toegang geven tot knelpuntberoepen en waarover de onderwijsactoren zullen geraadpleegd worden. De begunstigde instellingen moeten echter geen aanvraag indienen; de toekenning gebeurt automatisch op basis van de leerlingendatabank van het Vlaams ministerie van Onderwijs. Artikel III.32 De bijlage heeft betrekking op voorbije schooljaren en is derhalve overbodig. AFDELING IV. DECREET BETREFFENDE HET STELSEL VAN LEREN EN WERKEN Artikel III.33, 1°, III.35 Zie memorie van toelichting bij artikel III.1,1°. Artikel III.33,2°, III.34 In het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs is de rol en de procedure vastgelegd van de inspectie met betrekking tot nieuwe scholen of structuuronderdelen ervan. Op de ‘aanvragen’ van de inrichtende machten tot erkenning respectievelijk financiering of subsidiëring van deze scholen of structuuronderdelen wordt evenwel niet ingegaan. Voor het secundair onderwijs zijn de bepalingen daarover opgenomen in de artikelen 24bis en 24ter van de Schoolpactwet van 29 mei 1959 en, specifiek toegepast op het deeltijds beroepssecundair onderwijs, hernomen in de artikelen 10 en 11 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap. Deze bepalingen zijn deels onvolledig en deels in strijd met het Kwaliteitsdecreet. Zoals in onderhavig Onderwijsdecreet XX gebeurt voor de Schoolpactwet, wordt thans ook voor het decreet Leren en Werken duidelijk en ondubbelzinnig ingeschreven in welke gevallen een aanvraag is vereist en waarnaar die dient gericht.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
21
Artikel III.36 Om in het deeltijds beroepssecundair onderwijs en in de leertijd een transparant en actueel opleidingsaanbod tot stand te brengen, worden alle bestaande opleidingen gescreend. Voor de opleidingen die na deze oefening overblijven, worden voor het luik beroepsgerichte vorming competenties opgelijst die worden afgeleid van referentiekaders. Voor wat het deeltijds beroepssecundair onderwijs betreft, valt het tijdstip voor de invoering van het resultaat van die screening samen met het tijdstip waarop van een lineaire naar een veralgemeende modulaire onderwijsorganisatie wordt overgestapt. Het decreet Leren en Werken bepaalt momenteel dat het geheel van deze procedure de periode 2009 tot en met 2012 bestrijkt. In het thans voorliggende artikel wordt de desbetreffende kalender evenwel uitgebreid tot en met (1 september) 2015. Het komt dan aan de Vlaamse Regering toe om te beslissen, wanneer binnen die kalender een bepaald studiegebied precies aan bod komt. De bedoeling hiervan is alleszins om de werkzaamheden inzake screening, competentiebepaling en modularisering te laten sporen met een aantal ingrijpende nieuwe ontwikkelingen die zich binnen onderwijs voordoen of die op zijn minst een impact hebben op onderwijs. Concreet wordt dan verwezen naar de implementatie van het decreet op de kwalificatiestructuur, de uitwerking van nieuwe (beroeps)competentieprofielen door de SERV of, bij ontstentenis hiervan, de vastlegging door de Vlaamse Regering van alternatieve referentiekaders en de oprichting van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming. In antwoord op het SERV-advies wordt gesteld dat door een en ander maximaal op elkaar af te stemmen, vermeden wordt dat werkzaamheden rond het opleidingsaanbod worden verricht en vervolgens onderwijsmaatregelen worden ingevoerd die op korte termijn zouden worden doorkruist door andere initiatieven. Er wordt dan ook voldoende tijd voor uitgetrokken, zonder op enigerlei wijze op afstel af te stevenen. Trouwens, voor een aantal sectoren is deze beweging al achter de rug (namelijk per 1 september 2009 voor bouw, decoratie en hout). Artikel III.37, III.38, III.42, III.43, III.44, IV.16, V.5 De hier besproken artikelen hebben te maken met de mogelijkheid om competenties in onderwijs te bepalen, indien er geen erkende beroepskwalificaties zijn. Hiervoor worden aanpassingen doorgevoerd in een reeks decreten: – decreet Leren en Werken; – decreet Hoger Beroepsonderwijs; – decreet betreffende de eindtermen secundair onderwijs; – decreet Herstructurering Hoger Onderwijs; – decreet Kwalificatiestructuur; – decreet Volwassenenonderwijs. De wijzigingen aan de artikelen 30 en 32 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken stellen voorop dat de competenties die voor de beroepsgerichte vorming zullen worden vastgelegd, in principe en in eerste instantie zullen gebaseerd worden op erkende beroepskwalificaties. De wijziging maakt naast dit principe mogelijk om toch competenties te bepalen voor de beroepsgerichte vorming, indien er geen erkende beroepskwalificaties voorhanden zijn en dit tot zolang er geen beroepskwalificaties zijn. In dat geval bepaalt de regering de alternatieve referentiekaders en de competenties die daaruit afgeleid worden. De competenties vastgelegd op basis van deze referentiekaders zullen gebruikt kunnen worden om onderwijskwalificaties uit te werken en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties beschikbaar zijn. Daardoor wordt aan de studenten en cursisten de garanties geboden dat ook bij het ontbreken van erkende beroepskwalificaties ze wel een erkende onderwijskwalificatie kunnen verwerven. V L A A M S P A R LEMENT
22
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De wijziging aan het artikel 12 van het Herstructureringsdecreet hoger onderwijs heeft dezelfde bedoeling. Het creëert in het hoger beroepsonderwijs de mogelijkheid te werken met alternatieve referentiekaders en om daaruit competenties af te leiden, indien er geen beroepskwalificaties voor handen zijn. De wijziging aan het decreet Kwalificatiestructuur heeft als bedoeling een decretale rechtsgrond te voorzien om met competenties die in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, de leertijd en het hoger beroepsonderwijs als alternatief worden geformuleerd voor de beroepskwalificaties, ook onderwijskwalificaties te kunnen samenstellen. Een belangrijke voorwaarde om de competenties uit alternatieve referentiekaders te kunnen gebruiken in plaats van beroepskwalificaties is dat deze beschreven worden op basis van descriptoren. De wijzigingen aan het decreet Hoger Beroepsonderwijs, het decreet Volwassenenonderwijs en het decreet betreffende de eindtermen in het secundair onderwijs herformuleren de huidige artikelen waarin het gebruik van alternatieve referentiekaders werd vastgelegd. De herformulering maakt duidelijk dat de Vlaamse Regering zowel de referentiekaders als de competenties daaruit afgeleid, zal vastleggen. Bij deze uitvoering zullen de VLOR en de SERV betrokken worden. De inwerkingtreding wordt doorgeschoven naar het uitvoeringsbesluit. Dit betekent niet noodzakelijk dat de inwerkingtreding in 2010 wordt verlaat, maar dat op basis van het uitvoeringsbesluit de inwerkingtreding wel anders kan zijn voor de verschillende onderwijsniveaus, indien nodig. Artikel III.39, VIII.9, VIII.10, VIII.11, VIII.14 In het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap werd voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de Syntra’s (leertijd) bepaald onder welke voorwaarden een centrum leerlingen mag weigeren, zodat er voor het overige impliciet een inschrijvingsrecht ontstaat. Dit gebeurde naar analogie met de regels vervat in het decreet Gelijke Onderwijskansen. Dat recht op inschrijving is in de leertijd echter niet afdwingbaar, omdat het decreet Leren en Werken nergens een koppeling maakt met de lokale overlegplatforms en de commissie leerlingenrechten die nochtans essentiële onderdelen zijn van het gelijkekansenbeleid. Ook binnen de specifieke regelgeving op de leertijd zijn er momenteel onvoldoende rechtsbeschermende maatregelen die als valabel alternatief zouden kunnen gelden. Vandaar dat in het decreet Gelijke Onderwijskansen thans de Syntra’s mee opgenomen worden voor alle aspecten van het inschrijvingsrecht. Zodoende geldt het inschrijvingsrecht op dezelfde wijze in de leertijd als in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs. Een andere pijler van het decreet Gelijke Onderwijskansen, namelijk het geïntegreerd ondersteuningsaanbod (toekenning van extra GOK-uren), wordt echter niet doorgetrokken naar de leertijd. Dat ook in de leertijd jongeren kunnen worden ingeschreven die aan de gelijkekansenindicatoren beantwoorden en die nood hebben aan extra zorg, ondersteuning en begeleiding, wordt onderkend. Dat niettemin voor de leertijd thans geen extra GOK-uren worden ingeschreven, heeft een dubbele reden: enerzijds laat de budgettaire toestand van de Vlaamse overheid niet toe om meer middelen in personeelsomkadering te investeren, anderzijds is het systeem van uren-leraar – dat inherent is aan het secundair onderwijs – niet bruikbaar voor de leertijd, omdat daar met een totaal ander financieringsmechanisme wordt gewerkt. Artikel III.41 Vanaf het schooljaar 2009-2010 zijn diverse personeelsmiddelen geïntegreerd in een globale puntenenveloppe die met het oog op verdeling over de scholen aan de scholengeV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
23
meenschap secundair onderwijs wordt toegekend. Het zijn dus niet langer zogenaamd ‘gekleurde’ middelen. Daaronder valt ook het ambt van coördinator in de niet-autonome centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. In artikel 87, eerste lid van het decreet Leren en Werken staat evenwel nog altijd een tegengestelde bepaling, die ten onrechte niet is opgeheven. De memorie van toelichting bij Onderwijsdecreet XIX van 8 mei 2009 die de globale puntenenveloppe invoert en cao VIII die daaraan vooraf is gegaan, zijn daarover nochtans zeer duidelijk. De rechtszekerheid vraagt dat voor een regelgeving met tegenstrijdigheden, de verbeteringen snel en precies aangebracht worden. De nieuwe regelgeving puntenenveloppe is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels rond de puntenenveloppe met hun correcties coherent op éénzelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant. Daarbij komt dat voor het ambt van coördinator DBSO, de berekeningsmodaliteiten van de puntenenveloppe (vanaf 1 september 2009) dezelfde blijven als bij de vroegere toekenning van aparte ‘gekleurde’ middelen (voor 1 september 2009) en dus geen wijziging inhouden aan de bestaande verworvenheden van onderwijsverstrekkers. AFDELING V. DECREET EINDTERMEN SECUNDAIR ONDERWIJS Artikel III.42 Zie memorie van toelichting bij artikel III.37. AFDELING VI. DECREET HOGER BEROEPSONDERWIJS Artikel III.43 Zie memorie van toelichting bij artikel III.37. AFDELING VII. KWALIFICATIESTRUCTUUR Artikel III.44 Zie memorie van toelichting bij artikel III.37. AFDELING VIII. BUITENGEWOON SECUNDAIR ONDERWIJS Artikel III.45 Per onderwijsniveau kunnen leerlingen geïntegreerd onderwijs (GON) die als ‘matig’ beschouwd worden twee jaar begeleiding krijgen. Het hoger beroepsonderwijs wordt nu als hoger onderwijs gezien, waar dit tot nu toe niet het geval was voor de vierde graad beroepssecundair onderwijs. Het gewijzigde Onderwijsdecreet II bepaalt immers dat vanaf het schooljaar 2009-2010 de opleiding verpleegkunde wordt aangeduid als hoger beroepsonderwijs, behorend tot het niveau hoger onderwijs, en uitsluitend organiseerbaar door secundaire scholen. Indien het onderwijsbeleid consequent wil blijven met deze bepaling, zou de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs inderdaad recht moeten geven op opnieuw twee jaar GON-begeleiding. Echter door de huidige GON-regelgeving is dit momenteel niet mogelijk, vermits er enkel onderscheid gemaakt wordt tussen GON in secundaire scholen en GON in hogescholen en er nergens sprake is van GON op niveau hoger onderwijs in secundaire scholen. Dit wordt met deze wijziging mogelijk gemaakt. Zo hebben GON-leerlingen die als ‘matig’ beschouwd worden in de opleiding verpleegkunde van het V L A A M S P A R LEMENT
24
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
hoger beroepsonderwijs vanaf het schooljaar 2010-2011 inderdaad recht op opnieuw twee jaar GON-begeleiding, indien aan de voorwaarden voldaan is. De meeste leerlingen met GON-ondersteuning hebben de diagnose autismespectrumstoornis (ASS). De leerlingen met deze diagnose hebben het zeer moeilijk in het communiceren en omgaan met anderen, iets wat net een basisvereiste is, niet alleen in de opleiding verpleegkunde, maar ook bij de tewerkstelling als verpleegkundige. Een ASS-leerling die in het verpleeg- of verzorgingswezen wenst te gaan werken, zal dan ook eerder voor een andere opleiding zoals logistiek assistent kiezen, dan voor verpleegkunde. Idem voor een ASS-leerling die doelbewust voor hoger onderwijs gaat, waaronder hoger beroepsonderwijs: ook die zal zelden voor verpleegkunde opteren. Het GON-aspect is met andere woorden irrelevant bij de studiekeuze van leerlingen met ASS, zodat onderhavig artikel slechts op een heel minieme leerlingengroep betrekking heeft. Artikel III.46 Technische correctie van het bestaande artikel. In dit artikel zijn de certificeringsmogelijkheden op het einde van de integratiefase geregeld. Zo is het door een vorige correctie bij het decreet van 8 mei 2009 mogelijk dat leerlingen die toegelaten zijn tot het volgen van de alternerende beroepsopleiding met een attest van verworven bekwaamheden en die slagen voor de alternerende beroepsopleiding, ook het getuigschrift van de opleiding of het getuigschrift van verworven competenties of het kwalificatiegetuigschrift personenzorg kunnen ontvangen, nadat zij voor de kwalificatiecommissie gekomen zijn. Er wordt nu toegevoegd dat deze leerlingen ook een attest van verworven bekwaamheden (met meer bekwaamheden dan vermeld op het initiële attest) kunnen krijgen. De terugwerkende kracht heeft te maken met het feit dat de certificering nu al wordt toegekend bij leerlingen in de integratiefase. Om de al toegestane rechten van leerlingen niet te schaden is er een terugwerkende kracht nodig vanaf 1 september 2009. Artikel III.47 Het is sinds het schooljaar 2009-2010 onmogelijk gemaakt dat er bijkomend aanbod type 7 kan ontstaan. De formulering van het oorspronkelijke artikel met de programmatiestop blijkt echter voor het buitengewoon secundair onderwijs enkele ongewenste gevolgen te hebben: zo verhindert ze de doorstroming van enkele leerlingen in opleidingen en vestigingsplaatsen van de scholen van het buitengewoon secundair onderwijs. Dit was zeker niet de bedoeling. Dit is zo, omdat in het buitengewoon secundair onderwijs tot 2009-2010 nog nooit is geprogrammeerd per type. Door de programmatie van type 7 mogelijk te maken en die onmiddellijk ook te verbieden, komt de doorstroming van enkele leerlingen in de opleidingen en vestigingsplaatsen van de scholen van het buitengewoon secundair onderwijs in moeilijkheden. Een aantal leerlingen van type 7 die al voor de programmatiestop in de school waren ingeschreven, kunnen niet veranderen van opleiding in opleidingsvorm 3, als er in die opleiding waar ze naartoe wensen te gaan op de teldatum van 2008-2009 toevallig geen type 7 leerlingen waren ingeschreven. In dit artikel wordt het oorspronkelijk artikel nu bijgestuurd met terugwerkende kracht om te bereiken dat de programmatiestop van 1 september 2009 enkel nog geldt voor scholen en voor opleidingsvormen (niet meer voor opleidingen en vestigingsplaatsen). De terugwerkende kracht beschermt de verworven rechten van leerlingen, omdat de gewenste doorstroming van leerlingen, die al ingeschreven waren, mogelijk blijft. Daarenboven wordt in het artikel de programmatiestop ook verlengd voor het schooljaar 2010-2011, in afwachting van het dossier leerzorg. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
25
HOOFDSTUK IV. LEVENSLANG LEREN AFDELING I. DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS ONDERAFDELING I. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS II Artikel IV.1 Artikel 3quater van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II vormt de rechtsgrond voor de toekenning van werkingsmiddelen aan de academies voor deeltijds kunstonderwijs (dko) en bepaalt de berekeningswijze van die werkingsmiddelen. Op 27 juni 2003 werd deze regeling licht gewijzigd, maar de wijziging werd foutief ingeschreven in §3 van artikel 3ter (over internaten) in de plaats van in §3 van artikel 3quater (over dko). De wijziging ging in op 1 juli 2003. In het decreet staan sinds die dag dus twee niet helemaal identieke rechtsgronden voor de werkingsmiddelen van dko. In de praktijk heeft het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming steeds de regeling van vóór 2003 gevolgd om de werkingsmiddelen toe te kennen. In die oude regeling wordt rekening gehouden met de index van de consumptieprijzen, terwijl de regeling van 2003 de werkingsmiddelen linkt aan de gezondheidsindex. De fout van 2003 rechtzetten kan door het schrappen van artikel 3ter, §3, van het decreet. Op die manier blijft enkel de in de realiteit gebruikte regeling in artikel 3quater, §3, overeind. De bepalingen hebben dus noodzakelijkerwijs als inwerkingtredingdatum 1 juli 2003 om de werkingsmiddelen die de academies de laatste jaren hebben ontvangen, te garanderen. Artikel IV.2 Naar analogie van de regeling in het basisonderwijs (artikel 114 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997) wordt in de mogelijkheid van een ‘genadejaar’ bij het niet bereiken van programmatie- of rationalisatienormen voorzien. Het is een methode om instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag niet aan de rationalisatienormen of programmatienormen voldoen, verder te financieren of te subsidiëren. Om te garanderen dat de afwijking van de normen slechts voor één schooljaar kan gebeuren, wordt het bereiken van de normen op de voorgaande teldag als voorwaarde gesteld. Op die teldag moeten de rationalisatie- en programmatienormen zowel voor de instelling in haar geheel, als voor elk filiaal, studierichting en graad bereikt zijn. De hier nieuw ontworpen regelgeving heeft de bedoeling om zowel in het geval van programmatie als van rationalisatie een genadejaar te voorzien. Artikel IV.3, IV.4, 1°, IV.5 De voorgestelde technische wijzigingen aan het decreet betreffende het onderwijs II zijn ‘reparaties’ die geen enkel inhoudelijk of financieel gevolg hebben. – Opheffing tegenstelling tussen decreet en besluit inzake minimaal aantal lesuren Artikel 94, §3, bepaalt dat de hogere graad in de studierichting beeldende kunst (BK) uit 4 leerjaren met ten minste 10 wekelijkse lestijden bestaat of uit 5 leerjaren met ten minste 8 wekelijkse lestijden. Sinds 1 september 2009 zijn er nieuwe opleidingen aan het BK-aanbod toegevoegd via een aanpassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichV L A A M S P A R LEMENT
26
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 ting Beeldende Kunst. Twee van die opleidingen, kunstexploratie en digitale beeldende kunst, kunnen enkel de vierjarige hogere graad organiseren, die bovendien ten minste 6 lesuren bevat. Daarnaast is het minimaal aantal wekelijkse lestijden van de nieuwe opties theatervormgeving 12 als de hogere graad 4 leerjaren duurt en 10 als hij 5 leerjaren bevat. Deze studiebelasting is geadviseerd door de onderwijsinspectie. Om deze tegenspraak op te heffen, is een aanpassing van het decreet noodzakelijk.
– Vervanging van de bepalingen inzake programmatie van opties In artikel 97 en 97bis van het Onderwijsdecreet II wordt bij de opsomming van mogelijke programmaties in het deeltijds kunstonderwijs de programmatie van opties vermeld. Programmatie van opties is een piste die wel even is besproken bij recente wijzigingen aan de dko-regelgeving, maar die nooit in de andere regelgeving van het deeltijds kunstonderwijs is opgenomen. De verwijzing ernaar is hier dus overbodig. De tekst met verwijzing naar de programmatie van opties wordt vervangen door een nieuwe zonder deze vermelding. De terugwerkende kracht is noodzakelijk omwille van de rechtszekerheid. Tegenstrijdigheden in verschillende wetteksten moeten snel en precies hersteld worden. In haar advies over het recente ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering1 dat de organisatiebesluiten beeldende kunst en muziek, woordkunst en dans aanpast, merkte de Raad van State (advies 47.481/1 van 12 oktober 2009) de tegenstelling tussen Onderwijsdecreet II en het ontwerpbesluit eveneens op. De Raad stelt dat het uitvoeringsbesluit “slechts doorgang kan vinden, nadat daartoe een decretale rechtsgrond is gecreëerd”. Aangezien de bepalingen in het uitvoeringsbesluit al op 1 september 2009 in werking getreden zijn en enkele academies al met de nieuwe opties in kwestie zijn gestart, is diezelfde inwerkingtredingsdatum nodig voor de decretale rechtsgrond. Artikel IV.4, 2° Artikel IV.11, 2°, van dit ontwerp van decreet wijzigt gedeeltelijk de timing voor het zelfevaluatierapport dat de tijdelijke projecten intergemeentelijke en regionale samenwerking moeten bezorgen. Door de verlenging van deze tijdelijke projecten komt er ruimte om de zelfevaluatie stapsgewijze op te bouwen: tegen 1 april 2010 een probleemverkenning, tegen 1 april 2011 een voorstel voor structurele verankering van samenwerkingsverbanden. Ook het netoverschrijdende Samenwerkingsforum dko Brussel, dat in feite ook een regionaal samenwerkingverband maar geen tijdelijk project is, moet zo’n zelfevaluatierapport bezorgen tegen 1 april 2010. Het is dan ook logisch dat de wijziging ook geldt voor het Samenwerkingsforum. Op die manier kan ook het Samenwerkingsforum de zelfevaluatie gefaseerd uitwerken. Naast een zelfevaluatierapport tegen 1 april, moet het forum ook jaarlijks tegen 1 mei een werkingsverslag bezorgen aan de Vlaamse Regering. Om onnodige planlast te vermijden, wordt voor beide documenten vanaf het schooljaar 2010-2011 als uiterste indieningsdatum 1 april bepaald. Een aantal verplichtingen rond evaluatie die zouden gelden op 1 april 2010, wordt verplaatst naar 1 april 2011, zodat het noodzakelijk is de ingangsdatum van 1 maart 2010 te 1
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting ‘Beeldende kunst’, het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen ‘Muziek’, ‘Woordkunst’ en ‘Dans’ en het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende tijdelijke projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2002 betreffende tijdelijke projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
27
gebruiken. De nieuwe evaluatieregeling is afgesproken met de betrokken schoolbesturen in Brussel, zodat het gaat om een bevestiging van reeds in de praktijk geldende afspraken. ONDERAFDELING II. DECREET HOUDENDE ENKELE DRINGENDE MAATREGELEN VOOR HET DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS Artikel IV.6 tot en met IV.12 Het nieuwe decreet voor het deeltijds kunstonderwijs waarvan de ingangsdatum op 1 september 2013 gepland is, zal het opleidingsaanbod en de organisatie van het deeltijds kunstonderwijs in zijn geheel hertekenen. De projecten opgenomen in de decreetsbepalingen liggen inhoudelijk volledig in de lijn van de beoogde vernieuwingen: – de bijkomende maatschappelijke opdracht van het dko om cultuur- en kunsteducatie in het kleuter- en leerplichtonderwijs te versterken; – het bevorderen van gelijke kansen; – het aanpassen van de leertrajecten en -omgeving aan de behoeften van diverse doelgroepen, in het bijzonder leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften; – vernieuwing van het opleidingsaanbod (onder andere cross-overopleidingen, muziekopleidingen Turkse en Arabische instrumenten); – het vakoverschrijdend integreren van leerinhouden; – het samenwerken van academies in regionale samenwerkingsverbanden. Zonder regelgevend initiatief lopen de volgende tijdelijke projecten af op 31 augustus 2010: – kunstopleidingen voor leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften (tijdelijke projecten aangepaste beeldende vorming, tijdelijke projecten ortho-agogische muzikale vorming); – samenwerkingsverbanden tussen het deeltijds kunstonderwijs en het kleuter- en leerplichtonderwijs (tijdelijke projecten muzische vorming en tijdelijke projecten kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen, het tijdelijke project indimalimexchi.co). – de opleidingen beeldverhaal, conceptuele kunst, integratiekunst mozaïek, muziektheater, saz, schoenontwerpen en ud; – geïntegreerde lesmethodiek en leerstofintegratie in de lagere graad muziek en projectonderwijs in de hogere graad beeldende kunst; – intergemeentelijke samenwerking Haspengouwse academie; – intergemeentelijke samenwerking Hagelandse academie; – intergemeentelijke samenwerking Noord-Limburg; – intergemeentelijke samenwerking Noorderkempen; – intergemeentelijke samenwerking Noord-Antwerpen. Zonder regelgevend initiatief lopen de volgende tijdelijke projecten af op 31 augustus 2011: – kunstopleidingen voor leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften (tijdelijke project inclusief muziekonderricht); – samenwerkingsverbanden tussen het deeltijds kunstonderwijs en het kleuter- en leerplichtonderwijs (tijdelijke project passe-partout); – de opleidingen geluidsleer en opnametechniek, regie podiumkunsten, saz en sounddesign. Er zou dan een lacune optreden van drie of twee schooljaren, in afwachting van de opname in een nieuw decreet. De expertise die in de vorige schooljaren is opgebouwd, dreigt verloren te gaan, als de personeelsleden die in deze projecten aangesteld zijn, hun betrekking verliezen of naar hun oorspronkelijke opdracht terugkeren. V L A A M S P A R LEMENT
28
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Voor de leerlingen heeft het aflopen van de projecten het gevolg dat ze hun opleiding voor enkele schooljaren moeten stopzetten, wat nadelig is voor de continuïteit van het leerproces. Bovendien zou het niet verlengen van de projecten voor leerlingen met specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften en projecten die zich richten op culturele minderheden, een verkeerd signaal zijn in het licht van het bevorderen van gelijke kansen voor deze doelgroepen. Het aflopen van de tijdelijke projecten intergemeentelijke samenwerking ten slotte zou als gevolg hebben dat het dko-aanbod verdwijnt in een groot aantal landelijke gemeenten in betrokken regio’s. De voorgestelde verlenging van de projecten zorgt er niet alleen voor dat de expertise bij de leerkrachten en het opleidingsaanbod voor de leerlingen behouden blijft, maar maakt het ook mogelijk om de vernieuwingen nog drie schooljaren te laten proefdraaien. De resultaten van het denkwerk van de werkgroepen ‘leerlingen met speciale noden in het deeltijds kunstonderwijs’ en ‘afstemming tijdelijke projecten kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen en muzische vorming’ enerzijds en de zelfevaluatie van de tijdelijke projecten regionale samenwerking2 anderzijds kan daarbij in de praktijk uitgetest worden. Op die manier zijn er nog verfijningen mogelijk met het oog op de definitieve verankering in het nieuwe decreet voor het dko. Daartoe is het noodzakelijk dat de oorspronkelijke organisatorische en inhoudelijke voorwaarden aangepast kunnen worden, weliswaar binnen de perken van de huidige omkadering. In de voorliggende artikelen verleent de decreetgever aan de Vlaamse Regering de delegatie om, indien nodig, de oorspronkelijke voorwaarden te wijzigen. Deze gewijzigde voorwaarden moeten naderhand decretaal bekrachtigd worden. Om de betrokken instellingen de nodige tijd te geven om kennis te nemen van deze nieuwe voorwaarden en zich hierop voor te bereiden zullen de wijzigingen ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012. Op die manier heeft de overheid de tijd om advies in te winnen over de rapporten van de werkgroepen die op 1 mei 2010 worden opgeleverd en de daaruit voortvloeiende gewijzigde voorwaarden. Met deze verfijning komt de overheid tegemoet aan een vraag van de VLOR. Om de periode tussen het aflopen van de projecten en opname in het nieuwe decreet te overbruggen, stellen we voor om de projecten met drie schooljaren te verlengen onder de volgende voorwaarden: – de aanbevelingen van de werkgroepen en zelfevaluatie worden in de praktijk gebracht, voor zover zij binnen de huidige projectomkadering gerealiseerd kunnen worden; – de tijdelijke projecten inzake het versterken van cultuur- en kunsteducatie in het kleuteren leerplichtonderwijs en de tijdelijke projecten inzake het bevorderen van gelijke kansen worden vanaf het schooljaar 2011-2012 geïntegreerd; – de oorspronkelijke organisatorische en inhoudelijke voorwaarden zoals decretaal bekrachtigd3, blijven van toepassing, voor zover zij het uitwerken van de aanbevelingen niet belemmeren; – de voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de extra omkadering zoals decretaal bekrachtigd4, blijven behouden.
2
3
4
Artikel 3 en 5 van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs. Artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs. Artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
29
Het decreet van 10 juli 2008 verplicht de regionale samenwerkingsverbanden tot het indienen van een zelfevaluatie tegen 1 april 2010. Naast een beschrijving van de evolutie van het project en een sterkte-zwakteanalyse moet dit rapport een inschatting bevatten over onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen. Daarbij moet rekening gehouden worden met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap. Er wordt wel een verschil gemaakt in de regeling tussen de projecten met leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (IV.6) en de projecten regionale netwerken voor expertiseuitwisseling (IV.7), waar naar aanleiding van de komende aanbevelingen in de eindrapporten respectievelijk een inspanningsverbintenis en een resultaatsverbintenis wordt gevraagd van de projectorganisatoren. Voor de projecten met leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften is de kans immers reëel dat de projectorganisatoren bepaalde aanbevelingen niet op korte termijn kunnen volgen (bijvoorbeeld aanpassingen aan infrastructuur); voor de andere projecten is dit gevaar er niet. Het is verder zo dat de verlenging van de projecten niet is gekoppeld aan de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport, maar wel het al dan niet van toepassing blijven van de oorspronkelijke voorwaarden. De machtiging aan de Vlaamse Regering om desgevallend gewijzigde voorwaarden op te leggen is in die zin beperkt dat binnen een termijn van zes maanden er een decretale bekrachtiging moet zijn. Het is in elk geval niet de bedoeling om nu al essentiële aspecten te wijzigen. Op dit ogenblik wordt immers een niveaudecreet voor het deeltijds kunstonderwijs voorbereid, dat inhoud en vorm van dit onderwijsniveau fundamenteel herdenkt. Door de tijdelijke projecten te verlengen wil de Vlaamse Regering precies de periode naar de invoering van dat niveaudecreet (gepland voor 1 september 2013) overbruggen en gebruiken om (bijkomende) lessen te trekken uit de tijdelijke projecten. De verlenging van de projecten met drie schooljaren maakt het mogelijk om hierin stapsgewijs te werk te gaan. De projectorganisatoren zullen zich in een eerste stap tegen 1 april 2010 concentreren op een probleemverkenning en in een tweede stap tegen 1 april 2011 op een uitgewerkt voorstel. Een aantal verplichtingen rond evaluatie die zouden gelden op 1 april 2010 worden verplaatst naar 1 april 2011, zodat het noodzakelijk is de ingangsdatum van 1 maart 2010 te gebruiken. De nieuwe evaluatieregeling is afgesproken met de betrokken schoolbesturen, zodat het gaat om een bevestiging van reeds in de praktijk geldende afspraken. AFDELING II. VOLWASSENENONDERWIJS Artikel IV.14, IV.21, IV.23, IV.30, IV.32, IV.33, 3°,4° In het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX werden een aantal belangrijke aanpassingen doorgevoerd aan de onderwijstaalwetgeving. Deze aanpassingen werden ingevoegd in de decreten Rechtspositie voor het onderwijspersoneel, het Kwaliteitsdecreet voor de inspectie en het decreet Volwassenenonderwijs voor de personeelsleden van de basiseducatie. De nieuwe regeling voorziet in een aangepast stelsel van taalkennisvoorwaarden voor de aanstelling van het personeel, alsook in een uitbreiding van het aantal mogelijkheden om de taalkennis te bewijzen. Dat kan nu bijvoorbeeld ook met een studiebewijs van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling die het vereiste niveau van taalkennis aantoont. Daarnaast blijft het mogelijk de taalkennis te bewijzen via de examencommissie. V L A A M S P A R LEMENT
30
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Tot op heden werd een examencommissie georganiseerd door het ministerie van Onderwijs en Vorming. Bij de herziening van de onderwijstaalwetgeving werd ook de werking van die examencommissie geëvalueerd. Daarbij werd vastgesteld dat er zich een aantal knelpunten voordoen, vooral op organisatorisch vlak. Ook is de huidige wijze van examineren niet meer aangepast aan de hedendaagse inzichten met betrekking tot competentiegericht evalueren. Daarom is geopteerd om een nieuw model van examencommissie te voorzien. Na overleg met de sociale partners is de conclusie dat de Centra voor Volwassenenonderwijs goed geplaatst zijn om als examencommissie op te treden. Veel Centra voor Volwassenenonderwijs organiseren opleidingen Nederlands tweede taal en Frans op vier richtgraden die elk beantwoorden aan een ERK-niveau, en beschikken bijgevolg over de nodige expertise om in te staan voor het toetsen van de vereiste taalkennis van het onderwijspersoneel (ERK: Europees Referentiekader). Deze artikelen voeren een aantal wijzigingen aan het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs door, zodat het mogelijk wordt dat de Centra voor Volwassenenonderwijs kunnen optreden als examencommissie. Om te vermijden dat er systematisch moet worden verwezen naar verschillende artikelen uit drie verschillende decreten en om de leesbaarheid van de decreetsbepalingen te verhogen, wordt er een definitie van ‘examencommissie’ in artikel 2 van het decreet Volwassenenonderwijs opgenomen. Om ervoor te zorgen dat Centra voor Volwassenenonderwijs met onderwijsbevoegdheid voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 en Frans richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 de examencommissies kunnen organiseren, wordt deze opdracht opgenomen in artikel 63 van het decreet Volwassenenonderwijs. Er wordt ook een delegatie naar de Vlaamse Regering voorzien om nadere modaliteiten te bepalen. Het is de bedoeling om in eerste instantie slechts vijf Centra voor Volwassenenonderwijs (één per provincie) de bevoegdheid te geven op te treden als examencommissie. De modaliteiten die de Vlaamse Regering zeker dient te bepalen zijn: – de evaluatieperiodes: dat zouden er twee moeten zijn (in mei en in november); – de termijnen waarbinnen de examencommissies de resultaten van het examen dienen te attesteren. Dat is belangrijk in functie van vaste benoeming in december en voor aanstelling volgend schooljaar in september; – het vastleggen van eventuele onverenigbaarheden, bijvoorbeeld dat een leerkracht geen taalexamen kan afleggen in het centrum waar hij is aangesteld; – de bekendmaking van de lijst van examinatoren; – voor het taalexamen van december 2010: gelet op het feit dat er maar één toets per niveau en per taal zal zijn, moeten alle examens op dezelfde dag en hetzelfde moment afgenomen worden; – dat er per examenperiode slechts eenmaal een examen kan afgelegd worden per taal en per niveau. Om dat te garanderen dient er voor de start van de examenperiode ingeschreven te worden voor het examen; – de procedure en de selectiecriteria die zullen gehanteerd worden om de onderwijsbevoegdheid met betrekking tot de organisatie van de examencentra toe te kennen; – de kandidaten die zich aanmelden voor een examen kunnen niet geweigerd worden. Er is voor gekozen om een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per examenperiode te vragen aan de deelnemers bij de examencommissie. Dit is een zelfde tegemoetkoming als degene die gevraagd wordt voor deelname aan de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap in het kader van het behalen van een diploma secundair onderwijs. Om dit mogelijk te maken worden wijzigingen aangebracht aan artikelen 108 en 109 van het decreet Volwassenenonderwijs. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
31
De Centra voor Volwassenenonderwijs die een examencommissie organiseren, zullen daarvoor 80 aanvullende lestijden ontvangen. Hiervoor wordt artikel 98 van het decreet Volwassenenonderwijs gewijzigd. Omdat de bevoegdheid om een examencommissie te organiseren tijdelijk is, kunnen de betrekkingen op basis van deze aanvullende lestijden niet vacant worden verklaard. De betrokken personeelsleden kunnen enkel als tijdelijk personeelslid aangesteld worden De ontwikkeling van de taalexamens wordt een nieuwe opdracht voor het samenwerkingsverband tussen de pedagogische begeleidingsdiensten en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenonderwijs, Vocvo. Hiervoor wordt artikel 49 van het decreet Volwassenenonderwijs gewijzigd. Niet alleen wordt de nieuwe opdracht ingeschreven, maar ook wordt bepaald dat de Vlaamse Regering hiervoor jaarlijks een bijkomende subsidie toekent aan het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten. De ontwikkeling van de taalexamens voor december 2010 zal gebeuren onder leiding en coördinatie van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV). Beide organisaties worden bijgestaan door externe deskundigen op vlak van taaltoetsen voor Nederlands en Frans. Vanaf mei 2011 zal AKOV de ontwikkelde taaltoetsen analyseren en valideren alvorens ze kunnen gebruikt worden door de examencommissies. Ook hier zal blijvend gebruik gemaakt worden van de externe deskundigen. Het systeem van de taalexamencommissies zal na het examen in december 2010 geëvalueerd worden waarbij onder meer zal gekeken worden naar het aantal toegekende lestijden voor de uitvoering van deze opdracht, de hoogte van het inschrijvingsgeld dat aan de kandidaten gevraagd wordt en het aantal centra dat onderwijsbevoegdheid heeft gekregen voor de examencommissies, alsook hun regionale spreiding. Ook zal moeten nagegaan worden of de ontwikkeling van de taaltoetsen volstaan. Artikel IV.15 In het decreet betreffende het secundair na secundair en het hoger beroepsonderwijs wordt gesteld dat een opleiding van het hoger beroepsonderwijs een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van tenminste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten heeft. Om de situatie transparanter te maken naar studenten en cursisten, om het werk van de Commissie HBO en AKOV te vereenvoudigen en naar analogie met het hoger onderwijs, willen we de mogelijkheden met betrekking tot de studieomvang beperken tot opleidingen van 90 studiepunten of 120 studiepunten. Artikel IV.16 Zie memorie van toelichting bij artikel III.37. Artikel IV.17, IV.19, IV.20 Het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 regelt in artikel 34 de toelatingsvoorwaarden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Als gevolg van het decreet secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs worden specifieke lerarenopleidingen echter niet langer gerangschikt als hoger beroepsonderwijs. Ze hebben nu een afzonderlijk statuut binnen het onderwijslandschap. Daarom moet aan het decreet betreffende het volwassenenonderwijs een bepaling toegevoegd worden die de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleidingen regelt. Als algemene toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleidingen georganiseerd door de Centra voor Volwassenenonderwijs, gelden: het voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht en het beschikken over een diploma van het secundair onderwijs, een diploma van het hoger onderwijs of een gelijkwaardig verklaard diploma. V L A A M S P A R LEMENT
32
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
In afwijking van de vereiste studiebewijzen kunnen cursisten die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, toch toegelaten worden tot de specifieke lerarenopleiding, als zij een brugprogramma volgden. Deze afwijkende toelatingsvoorwaarde voor de specifieke lerarenopleiding was al opgenomen in artikel 20 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007. Omwille van de leesbaarheid van het decreet wordt de inhoud van artikel 20 nu in dit artikel betreffende de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleiding opgenomen. Het oorspronkelijke artikel 20 dient bijgevolg te worden geschrapt. In antwoord op het SERV-advies wordt gesteld dat nu al de toegang voor cursisten zonder diploma SO beperkt is. Wat met dit Onderwijsdecreet XX wordt aangepakt, zijn een aantal technische wijzigingen van artikelen die van toepassing zijn op de specifieke lerarenopleiding. Dat is ook het geval voor het artikel 34 over de toelatingsvoorwaarden voor het hoger beroepsonderwijs waar nog geen onderscheid wordt gemaakt voor de specifieke lerarenopleiding. Ten gronde is het zo, dat het eigenlijk niet opportuun is om het makkelijker te maken dat men zonder diploma secundair onderwijs kan instappen in de specifieke lerarenopleiding. Het diploma secundair onderwijs omvat een brede set aan competenties waarvan mag verondersteld worden dat de leerkracht ze in voldoende mate beheerst. In opvolging van het advies van de VLOR wordt de mogelijkheid voorzien dat de kandidaat-cursisten voor de specifieke lerarenopleiding zonder diploma secundair onderwijs vrijgesteld worden van het brugprogramma op basis van een toelatingsproef. In de omzendbrief aan de centra voor volwassenenonderwijs wordt wel opgenomen dat zij cursisten zonder diploma secundair onderwijs bij de start van de specifieke lerarenopleiding dienen te informeren over de tewerkstellingskansen als leerkracht. Hierdoor wordt vermeden dat cursisten die de specifieke lerarenopleiding gevolgd hebben, nadien niet tewerkgesteld kunnen worden omdat zij niet over het vereiste basisdiploma beschikken. De toevoeging van een afzonderlijke bepaling over de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleiding vereist ook een aanpassing van het artikel 35, zodat dit ook van toepassing blijft op de specifieke lerarenopleiding. Artikel 35 bepaalt in §1 dat er geen bijkomende toelatingsvoorwaarden kunnen gesteld worden met betrekking tot beginmodules van een opleiding en modules die niet sequentieel geordend zijn en in §2 dat cursisten onder bepaalde voorwaarden op basis van reeds verworven competenties of kwalificaties toch kunnen instappen in modules die sequentieel geordend zijn en waarvoor dus bepaalde instapvoorwaarden gelden. Omwille van de rechtszekerheid voor de betrokken cursisten en centra is het noodzakelijk dat de nieuwe artikelen met terugwerkende kracht ingang vinden op hetzelfde moment dat het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs in werking traden, namelijk op 1 september 2009. Vanaf 1 september 2009 was er geen regeling meer inzake toelatingsvoorwaarden en die onduidelijkheid in de regelgeving moet met dezelfde datum worden weggewerkt. Artikel IV.18 Ten gevolge van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wordt de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs niet meer onder het hoger beroepsonderwijs gerangschikt. Daarom zijn een aantal technische wijzigingen noodzakelijk aan het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Zo wordt een nieuw artikel 34bis ingevoegd dat de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke lerarenopleiding regelt. Daarbij is voorzien dat cursisten die niet over het diploma V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
33
secundair onderwijs beschikken een toelatingsproef kunnen afleggen om toegelaten te worden tot de opleiding. Eén van de voorwaarden voor de centra is dat zij de nadere modaliteiten met betrekking tot die toelatingsproef vermelden in hun centrumreglementen. Een soortgelijke regeling is voorzien in artikel 34 dat de toelatingsvoorwaarden voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs regelt. Alleen staat daar in het laatste lid dat niet de modaliteiten, maar wel de voorwaarden voor de toelatingsproef in het centrumreglement dienen opgenomen te worden. Aangezien het echter niet om bijkomende voorwaarden gaat en enkel om de modaliteiten, wordt via dit artikel een technische aanpassing aan artikel 34 van het decreet Volwassenenonderwijs doorgevoerd. Artikel IV.22, IV.24 De laatste jaren voert de overheid een activeringsbeleid dat anderstaligen aanmoedigt of in sommige gevallen ook verplicht om Nederlandse taallessen te volgen. Deze Nederlandse taallessen worden aangeboden door de centra voor volwassenenonderwijs (CVO), de centra voorbasiseducatie (CBE) en de universitaire talencentra. Het zijn de Huizen van het Nederlands die op basis van een intake en een cognitieve vaardigheidstest de cursisten doorverwijzen naar ofwel een aanbod bij een CBE, ofwel een aanbod van een CVO. De oriëntering door het Huis van het Nederlands is bindend. Het Huis van het Nederlands oriënteert een kandidaat-cursist naar een CBE, wanneer die ofwel: – analfabeet is; – minder dan 7 jaar scholing heeft gevolgd in het land van herkomst; – op basis van de intake over beperkte cognitieve vaardigheden blijkt te beschikken. De andere cursisten worden naar een CVO of een universitair talencentrum doorverwezen, al naargelang het leervermogen en het educatief perspectief van de betrokkene. Het gehanteerde referentiekader, het cursusaanbod, de basiscompetenties van de opleiding Nederlands tweede taal (NT2) richtgraad 1 en de contexten zijn dezelfde voor de CVO en de CBE. Er is wel een verschillende opleidingsduur naargelang de leer- en cognitieve vaardigheden van de cursist. Deze verdeling van het aanbod en de wijze waarop cursisten worden georiënteerd, is vastgelegd in het afsprakenkader Nederlands tweede taal dat op 15 mei 2009 werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Het afsprakenkader voorziet echter in een mogelijke afwijking op deze verdeling, met name, wanneer zich een tekort voordoet in het aanbod waardoor wachtlijsten ontstaan. Deze wachtlijsten zorgen ervoor dat cursisten soms lange tijd moeten wachten voor ze met Nederlandse taallessen kunnen starten, of in sommige gevallen niet kunnen voldoen aan de soms opgelegde verplichtingen (bijvoorbeeld in het kader van inburgering). Het afsprakenkader voorziet in de mogelijkheid dat in zo’n geval de andere aanbodsverstrekker de doelgroep bedient die initieel niet voor hem bestemd is. Dit betekent dat een centrum voor volwassenenonderwijs een aanbod basiseducatie organiseert of omgekeerd. Tot op heden was het bij gebrek aan decretale regeling niet mogelijk om uitvoering te geven aan deze bepaling uit het afsprakenkader. Deze nieuwe artikelen maken het mogelijk dat een CVO tijdelijk het aanbod basiseducatie Nederlands tweede taal kan organiseren of een CBE tijdelijk de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs kan organiseren. Dit om een wachtlijstproblematiek op te lossen. V L A A M S P A R LEMENT
34
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Het standpunt van de SERV dat de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs een totaal verschillend publiek zouden hebben, is niet volledig. Ook in de centra voor volwassenenonderwijs worden heel wat mensen ingeschreven die beperkte leervaardigheden hebben of als laaggeletterd kunnen beschouwd worden, bijvoorbeeld in vele beroepsgerichte opleidingen. Heel wat CVO hebben ervaring en expertise opgebouwd om deze zwakkere doelgroep te bedienen. Er zijn geen afdoende argumenten om te stellen dat de CVO niet in staat zouden zijn om anderstaligen met beperktere leervaardigheden een geschikt aanbod NT2 aan te bieden. De cursisten zullen nog altijd een leertraject op maat blijven volgen. De overdracht van onderwijsbevoegdheid blijft ook beperkt tot het aanbod voor de gealfabetiseerden. Het aanbod voor de zeer traaglerende en analfabete cursisten blijft een exclusieve bevoegdheid voor de CBE. Verder wordt aangevuld dat de sector basiseducatie tussen 2005 en 2010 kan rekenen op een groei van de middelen met 38% en daarmee op vlak van middelen in verhouding de sterkst groeiende sector is binnen onderwijs. Tegelijkertijd wordt objectief vastgesteld dat in de referteperiode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 de middelen voor het opleidingsaanbod NT2 in het volledige volwassenenonderwijs niet overal even efficiënt werden aangewend. Het is omwille van die reden dat er voor geopteerd is om geen extra middelen meer te voorzien, maar om binnen de huidige middelen maximale efficiëntie na te streven. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat het niet de bedoeling is om op grote schaal gebruik te maken van deze oplossing. Daarom wordt voorzien in een dubbele adviesfase via de VLOR en het regionale consortium volwassenenonderwijs. Deze maatregel heeft een tijdelijk karakter en dient dus na enige tijd geëvalueerd te worden. Het is heel duidelijk de bedoeling dat dit een noodoplossing is om heel acute en grote problemen inzake het aanbod NT2 op te lossen. Deze bepalingen moeten samen gelezen worden met de artikelen IV.28, IV.31, IV.33, 2°. Artikel IV.25 Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs voorziet in de mogelijkheid dat een centrumbestuur een bepaald structuuronderdeel (vestigingsplaats of onderwijsbevoegdheid voor een opleiding) kan overhevelen naar een ander centrumbestuur. Artikel 65 van dat decreet bepaalt de procedure en modaliteiten voor een dergelijke overheveling van structuuronderdeel. Het betreffende artikel omvat echter een tegenspraak over het aspect financiering of subsidiëring van het over te hevelen structuuronderdeel. In §3, tweede lid, van het artikel staat dat de centrumbesturen via onderlinge overeenkomst bepalen of de overheveling van een structuuronderdeel gepaard gaat met een overdracht van leraarsuren. In §4 staat echter dat voor de subsidiëring of financiering de overheveling geacht wordt al te hebben plaatsgevonden in de voorafgaande referteperiode. Dit betekent dat alle leraarsuren en punten die gegenereerd werden via onderwijsactiviteiten in dat structuuronderdeel automatisch mee overgeheveld worden. Derhalve is een technische aanpassing aan dit artikel noodzakelijk, waarbij duidelijk wordt gemaakt dat de bepaling uit §4 geldt voor de overgedragen leraarsuren en niet voor het geheel van het structuuronderdeel. Artikel IV.26 Met het decreet betreffende het onderwijs XIX werd een strengere regeling voor de uitoefening van onderwijsbevoegdheid in de regiovreemde vestigingsplaatsen van de centra V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
35
voor volwassenenonderwijs ingevoerd. De strengere regeling bestaat erin dat in de regiovreemde vestigingsplaatsen alleen nog de onderwijsbevoegdheid mag uitgeoefend worden voor die opleidingen die er effectief werden ingericht in de periode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009. Het centrumbestuur kreeg de mogelijkheid om die onderwijsbevoegdheid uit te breiden met opleidingen waarvoor het centrum voor volwassenenonderwijs onderwijsbevoegdheid had op 1 september 2007 of met opleidingen waarvoor het nadien via ambtshalve concordantie onderwijsbevoegdheid heeft gekregen. Om die onderwijsbevoegdheid uit te mogen oefenen diende de algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs wel een positief advies te verlenen bij consensus. Deze regeling blijkt nu voor een aantal centra te strikt te zijn. Door de omvorming van de vroegere lineair georganiseerde opleidingen of opleidingen met een voorlopig modulair structuurschema naar opleidingen met definitief modulaire opleidingsprofielen, kan het gebeuren dat een centrum onderwijsbevoegdheid voor bepaalde opleidingen verliest. Normaal gezien wordt dan voorzien in een ambtshalve concordantie van die oude opleidingen met de nieuwe opleidingen, waardoor het centrumbestuur niet opnieuw onderwijsbevoegdheid moet aanvragen. Voor de regiovreemde vestigingsplaatsen is dat alleen mogelijk indien er ook een positief advies bij consensus is gegeven door de algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs. Omdat het niet vanzelfsprekend is dat dit positief advies bij consensus verleend wordt, dreigt het centrum voor haar regiovreemde vestigingsplaats die onderwijsbevoegdheid te verliezen, waardoor deze niet langer in stand kan gehouden worden. Gelet op het feit dat alle opleidingen van het volwassenenonderwijs in de toekomst nog zullen aangepast worden, dreigt een scenario waardoor de regiovreemde vestigingsplaatsen verplicht moeten afbouwen. Dit laatste effect werd niet beoogd door de decreetgever, zodat een aanpassing aan de regeling zich opdringt. Die aanpassing houdt in dat wanneer een opleiding die in de voorziene periode in de regiovreemde vestigingsplaats werd ingericht, een ambtshalve concordantie krijgt, er geen positief advies bij consensus van het consortium volwassenenonderwijs meer vereist is om de onderwijsbevoegdheid te verkrijgen. De retroactieve inwerkingtreding vanaf 1 september 2009 is noodzakelijk omdat de oorspronkelijke regeling ingang vond vanaf die datum. Om de rechten van de betrokken centra inzake regiovreemde vestigingen verder ononderbroken uit te oefenen dient het aangepaste artikel ook vanaf die datum ingang te vinden. De nieuwe regelgeving is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde ingangsdatum van toepassing worden voor de onderwijsklant. Artikel IV.27, IV.29 Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs voorziet in een rationalisatienorm voor de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs. Het behalen van de rationalisatienorm is een financierings- of subsidiëringsvoorwaarde. Wanneer blijkt dat de rationalisatienorm niet gehaald wordt, dan dient het centrum het eerstvolgende schooljaar te starten met de afbouw, waarbij de cursisten in staat moeten worden gesteld om de aangevatte opleidingen binnen het normale tijdsbestek te beëindigen. Omdat de referteperiode afloopt op 31 maart van het kalenderjaar, is het in de praktijk zo dat de centra pas laat in het schooljaar zekerheid hebben over het al dan niet behalen van de rationalisatienorm. Wanneer het centrum dan op 1 september van datzelfde jaar moet beginnen met de afbouw, dan kan dat tot organisatorische problemen leiden. De afbouw van een centrum vraagt toch een zekere planning en voorbereiding, wat niet altijd haalbaar is binnen het korte voorziene tijdsbestek. V L A A M S P A R LEMENT
36
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Ook kunnen er gerechtvaardigde motieven zijn om tijdelijk een afwijking op die rationalisatienorm toe te staan. Dit kan bijvoorbeeld in het geval het centrum een herstructurering ondergaat of wanneer zou blijken dat een bepaald type uniek en maatschappelijk waardevol opleidingsaanbod door de afbouw van het centrum dreigt te verdwijnen. Het zoeken van een oplossing voor dat aanbod kan meer tijd vergen dan nu voorzien is in het decreet. Deze wijziging maakt het mogelijk dat een centrumbestuur op basis van een gemotiveerde aanvraag een afwijking op de decretaal voorzien rationalisatienorm kan verkrijgen na advies van de Vlaamse Onderwijsraad. Deze mogelijkheid tot afwijking is identiek aan de regeling die geldt voor de instellingen van het secundair onderwijs. Alleen de datum van aanvraag is verschillend. Dat komt omdat de referteperiode in het volwassenenonderwijs die bepalend is voor het al dan niet behalen van de rationalisatienorm, afloopt op 31 maart. Later dan 15 april kan de aanvraag niet ingediend worden, omdat in dat geval een goedkeuring van het dossier door de Vlaamse Regering niet haalbaar is. Omdat de rationalisatienorm geldt voor zowel de centra voor basiseducatie als de centra voor volwassenenonderwijs, dient deze bepaling ingeschreven te worden voor beide soorten instellingen. Artikel IV.28, IV.31 Deze bepalingen moeten samen gelezen worden met de artikelen IV.22 en IV.24. Artikelen 86, §2, en 103 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs voorzien in de mogelijkheid dat de centra niet-aangewende voltijdsequivalent, vte, of leraarsuren overdragen naar andere centra. Die overdracht is echter beperkt tot maximaal 2% van het totale aantal toegekende vte of leraarsuren op schooljaarbasis. Omwille van de wachtlijstproblematiek voor opleidingen Nederlands tweede taal is het noodzakelijk om een afwijking te voorzien op die begrenzing tot 2%. Onderzoek heeft aangetoond dat er zich in bepaalde regio’s in Vlaanderen tekorten voordoen op het vlak van aanbod Nederlands tweede taal. Anderzijds kan er vastgesteld worden dat sommige centra ruim meer dan de voorziene 2% van hun vte of leraarsuren niet aanwenden. Door in deze concrete situatie de mogelijkheid te voorzien dat er afgeweken wordt van de begrenzing tot 2%, kan door een meer efficiënte (her)verdeling van de vte of leraarsuren een deel van de wachtlijstproblematiek opgelost worden. Dit betekent dat centra die niet-aangewende vte of leraarsuren willen overdragen naar een centrum dat een wachtlijst heeft voor een opleiding Nederlands tweede taal, geen begrenzing meer kent in het aantal mogelijk over te dragen vte of leraarsuren. De wijzigingen aan artikel 86, §2, en 103 laten toe om in deze concrete situatie af te wijken van de 2%-begrenzing. Artikel IV.33, 1° Het betreft een technische aanpassing. Artikel 109, §2, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bepaalt dat voor opleidingen van het secundair volwassenenonderwijs en het hoger beroepsonderwijs het inschrijvingsgeld begrensd is op 400 euro per schooljaar of 1200 euro voor de hele opleiding. Tot vorig jaar werd de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs gerangschikt onder het hoger beroepsonderwijs. Door het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair en het hoger beroepsonderwijs wordt de specifieke lerarenopleiding nu als een aparte opleiding gezien in het volwassenenonderwijs, los van het hoger beroepsonderwijs. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
37
Een onbedoeld gevolg van deze aanpassing is nu dat de begrenzing van het inschrijvingsgeld op 400 of 1200 euro niet meer toegepast kan worden op de specifieke lerarenopleiding, aangezien deze niet expliciet in dit artikel vermeld wordt. Een retroactieve inwerkingtreding is noodzakelijk, omdat de centra de begrenzing zijn blijven toepassen voor de inschrijvingen in het schooljaar 2009-2010. Het was immers nooit de bedoeling om die begrenzing op te heffen voor de specifieke lerarenopleiding. Het betreft hier een vergetelheid in het decreet van 30 april 2009 betreffende het hoger beroepsonderwijs. Omwille van de rechtszekerheid voor betrokken cursisten en centra is het noodzakelijk dat de wijziging ingang vindt op 1 september 2009, samen met het in de praktijk gevoerde beleid inzake inschrijvingen. Artikel IV.33, 2° In een nieuw artikel 64, §9, wordt het mogelijk dat een centrum voor volwassenenonderwijs in specifieke omstandigheden en na een beslissing van de Vlaamse Regering een aanbod Nederlands tweede taal – richtgraad 1 uit het leergebied Nederlands tweede taal van een centrum voor basiseducatie kan organiseren. Doelstelling van deze maatregel is om wachtlijsten voor deze opleiding in sommige centra voor basiseducatie sneller weg te werken. Dit gebeurt door gebruik te maken van niet-aangewende leraarsuren bij deze centra voor volwassenenonderwijs. De cursisten van een opleiding Nederlands tweede taal in de basiseducatie hoeven, net als alle andere cursisten van de centra voor basiseducatie, geen inschrijvingsgeld meer te betalen. Bij de centra voor volwassenenonderwijs moeten cursisten voor een aanbod Nederlands tweede taal een verminderd inschrijvingsgeld te betalen. Deze cursisten kunnen wel gebruik maken van één van de mogelijke vrijstellingscategorieën die voorzien zijn in artikel 109 van het decreet Volwassenenonderwijs. Zo worden inburgeraars die de opleiding NT2 volgen in het kader van het inburgeringstraject volledig vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld. De in dit artikel bedoelde cursisten die het betreffende aanbod in een centrum voor volwassenenonderwijs zullen volgen, werden na een intake en de afname van een cognitieve vaardigheidstest door het Huis van het Nederlands doorverwezen naar een centrum voor basiseducatie. Deze regeling zou als gevolg hebben dat door de tijdelijke organisatie van dit aanbod door een centrum voor volwassenenonderwijs deze cursisten een inschrijvingsgeld zouden moeten betalen, waar de andere cursisten die deze opleiding wel in een centrum voor basiseducatie zouden volgen dit niet moeten doen. Dat zou als discriminerend beschouwd kunnen worden. Daarom wordt met deze wijziging van artikel 109 een vrijstelling toegekend aan deze groep van cursisten die door het Huis van het Nederlands aan een centrum voor basiseducatie werd toegewezen, maar tengevolge deze maatregel dezelfde opleiding volgen in een centrum voor volwassenenonderwijs. De verificatie zal nagaan in welke mate de vrijgestelde cursisten door het Huis van het Nederlands effectief aan een centrum voor basiseducatie werden toegewezen. Artikel IV.33, 3° Artikel 109, §6 en §7, voorziet enerzijds in een bijdrage voor cursisten die deelnemen aan een evaluatie voor een opleiding van het studiegebied algemene vorming zonder de lessen gevolgd te hebben en anderzijds in een zelfde bijdrage voor de deelname aan een evaluatie voor een opleiding die men in afstandsonderwijs gevolgd heeft. Het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX schrijft een nieuwe onderwijsbevoegdheid in voor de centra voor volwassenenonderwijs, met name de organisatie van V L A A M S P A R LEMENT
38
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
examencommissies waar men peilt naar de taalkennis van sommige personeelsleden die in het onderwijs aangesteld zijn. Voor deelname aan zo’n taalexamen dienen de centra een bijdrage te vragen van 15 euro. De hoogte van het bedrag is in overeenstemming met wat wordt gevraagd in artikel 109, §6, voor de cursisten die deelnemen aan een evaluatie voor een opleiding van het studiegebied algemene vorming zonder de lessen gevolgd te hebben, alsook met het bedrag dat gevraagd wordt aan de deelnemers aan de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap. Voor de examencommissie is echter voorzien dat de centra een bedrag van 15 euro moeten vragen. In artikel 109, §6, is nog voorzien dat de centra dat bedrag mogen vragen en dat het een maximumbedrag is. Bijgevolg kan er ook een lager bedrag gevraagd worden. De wijziging aan artikel 109, §6, houdt in dat men in de toekomst ook aan de cursisten die deelnemen aan een evaluatie voor een opleiding van het studiegebied algemene vorming zonder de lessen gevolgd te hebben een bedrag van 15 euro moet vragen. Zo zijn beide artikelen in overeenstemming met elkaar. Artikel IV.33, 5° Artikel 109, §7, is dan weer zonder voorwerp. Het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX schrapte immers de bevoegdheid van de centra voor volwassenenonderwijs om cursisten te evalueren die afstandsonderwijs volgden bij Begeleid Individueel Studeren voor die opleidingen waarvoor het centrum onderwijsbevoegdheid heeft (voormalig artikel 63, §1, 5°). Die onderwijsbevoegdheid werd geschrapt wegens het stopzetten van Begeleid Individueel Studeren. De centra voor volwassenenonderwijs kunnen op basis van artikel 28 nu zelf afstandsonderwijs inrichten. De cursist betaalt daarvoor het gewone inschrijvingsgeld en dient dus geen extra bijdrage meer te betalen voor deelname aan het examen. Bijgevolg wordt artikel 109, §7, opgeheven. Artikel IV.34 Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal, als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Als de aanwerving van het personeelslid niet steunt op een bekwaamheidsbewijs, voldoet het personeelslid aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als het in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs, behaald aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Artikel IV.35 1° Met ingang van 1 september 2009 is een nieuwe regeling van kracht betreffende de vereiste taalkennis bij een aanstelling van een personeelslid in het onderwijs of als lid van de inspectie. Het gaat om de kennis van het Nederlands als onderwijstaal, evenals de kennis van het Frans waar deze verplicht als tweede taal moet worden onderwezen in het basisonderwijs. Deze regelgeving geldt ook voor de Franstalige scholen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. Het gaat dan specifiek om de kennis van het Frans als onderwijstaal, de kennis van het Nederlands als bestuurstaal en ook de kennis van het Nederlands waar deze verplicht als tweede taal moet worden onderwezen. Een personeelslid dat kandideert bij een schoolbestuur voor een aanstelling in een betrekking, kan zijn vereiste taalkennis via diverse mogelijkheden aantonen. Een van deze mogelijkheden is het behalen van een getuigschrift van een examencommissie dat het vereiste taalniveau aantoont.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
39
Tot vorig schooljaar organiseerde de Vlaamse overheid zelf deze taalexamens. De nieuwe regelgeving had echter ook tot doel om deze examens op een andere en meer flexibele wijze te organiseren. De wijziging die hier wordt voorgesteld, laat toe dat de overheid de taalexamens niet langer zelf organiseert, maar dit laat doen door onderwijsinstellingen. Hier wordt vooral gedacht aan een rol voor de centra voor volwassenenonderwijs die al de nodige expertise hebben opgebouwd met betrekking tot het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen en ook al sinds het schooljaar 2004-2005 taalopleidingen aanbieden die op dit kader steunen. 2° Verder houdt dit artikel in dat de Vlaamse Regering maatregelen treft voor personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regels inzake taalkennis (1 september 2009) al een getuigschrift betreffende hun taalkennis hebben behaald bij een wettelijk erkende examencommissie (een door de Vlaamse Regering ingerichte examencommissie, examens die door Selor (Selectie en Orïentatie – selectiebureau van de federale overheid) werden georganiseerd enzovoort). Deze examencommissies werkten of werken (Selor) immers niet op basis van de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen die met ingang van 1 september 2009 als kader gelden voor de nieuwe taalregeling. Bij het invoeren van de nieuwe taalregeling zijn weliswaar overgangsbepalingen ingevoerd voor personeelsleden die vroeger bij de taalexamencommissie ingericht door het ministerie van Onderwijs en Vorming al een getuigschrift behaalden met betrekking tot de kennis van de onderwijstaal (Nederlands) of van de verplichte tweede taal (Frans), maar zij kunnen enkel gebruik maken van deze bepaling, indien zij effectief aangesteld geweest zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling. Met deze maatregel kan de Vlaamse Regering ook de getuigschriften valideren van personeelsleden die nog niet aangesteld zijn geweest vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling inzake taalkennis. Bovendien biedt de maatregel een oplossing voor de personeelsleden die vroeger bij Selor een getuigschrift behaalden met betrekking tot de kennis van de bestuurstaal Nederlands. Voor de personeelsleden die de kennis van de bestuurstaal moeten bewijzen (de personeelsleden van de Franstalige scholen in de faciliteitengemeenten), werden bij de invoering van de nieuwe taalregeling immers geen specifieke overgangsmaatregelen voorzien. Zie ook de memorie van toelichting bij de artikelen VII.6, VII.17. Artikel IV.36, IV.37 Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs werd alle regelgeving met betrekking tot centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie gecoördineerd in één niveaudecreet. De vroegere regelgeving die van toepassing was op het volwassenenonderwijs, werd daarin geïntegreerd en opgeheven. Er blijken echter nog een aantal regelgevingen te bestaan die niet meer van toepassing zijn, maar nog niet formeel werden opgeheven. Met dit artikel worden nog één decreet en twee uitvoeringsbesluiten die niet meer van toepassing zijn, opgeheven. Artikel IV.38 Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs stelt dat de opleiding aanvullende algemene vorming in combinatie met een certificaat van een door de Vlaamse Regering bepaalde opleiding in het volwassenenonderwijs leidt tot een diploma secundair onderwijs. De opleiding aanvullende algemene vorming zal de opleidingen algemene V L A A M S P A R LEMENT
40
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
vorming BSO 3 en algemene vorming TSO 3, die in uitvoering van het vorige decreet Volwassenenonderwijs (1999), in combinatie met een certificaat van een door de Vlaamse Regering bepaalde opleiding, leiden tot een diploma secundair onderwijs. In de samenwerkingsovereenkomst van 23 mei 2008 tussen de Vlaamse Regering, de pedagogische begeleidingsdiensten en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs (Vocvo) is bepaald dat de decretale stuurgroep (het samenwerkingsverband tussen de pedagogische begeleidingsdiensten en het Vocvo) die bevoegd is voor de ontwikkeling van opleidingen voor het volwassenenonderwijs uiterlijk op 15 januari 2010 een voorstel voor de opleiding aanvullende algemene vorming zal indienen. De opleiding zal vervolgens vanaf het schooljaar 2010-2011 ingevoerd worden. Om cursisten in de mogelijkheid te stellen hun aangevatte opleiding algemene vorming BSO 3 of algemene vorming TSO 3 te voleindigen, was het zonder meer noodzakelijk de overgangsperiode voorzien in artikel 182, §1, met één schooljaar te verlengen tot en met het schooljaar 20102011. Het opleidingsprofiel werd echter niet ingediend op 15 januari 2010. Door de opgelopen vertraging is het noodzakelijk om de overgangstermijn daarom met nog één schooljaar extra te verlengen. De nieuwe overgangsmaatregel loopt daarom tot en met het schooljaar 2011-2012. Artikel IV.39 In een aangepast artikel 103 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs is voorzien in de mogelijkheid dat de centra voor volwassenenonderwijs nietaangewende leraarsuren overdragen naar andere centra. Die overdracht is echter beperkt tot maximaal 2% van het totaal aantal toegekende leraarsuren op schooljaarbasis. In uitvoering van artikel 130 van het decreet Volwassenenonderwijs bereidt de Vlaamse Regering een besluit voor met betrekking tot de prestatieregeling en de vaststelling van het recht op een salaris in een ambt in de centra voor volwassenenonderwijs. Dit besluit voorziet onder andere in een nieuwe prestatieregeling voor het onderwijzend personeel van de centra voor volwassenenonderwijs. Daarbij wordt de prestatieopdracht niet meer bepaald op basis van het type vak, maar wel op basis van het studiegebied waarin de leerkracht les geeft. Deze nieuwe regeling zou mogelijks als gevolg kunnen hebben dat er zich verschuivingen voordoen in de leraarsuren van de centra. Centra kunnen dat echter zelf reguleren via overdrachten van leraarsuren van of aan een ander centrum. Dit veronderstelt echter wel dat deze centra in die overdracht niet beperkt worden tot de 2%-begrenzing. Omdat het hier een eenmalige situatie betreft, dient opheffing van de begrenzing op de overheveling slechts voor één schooljaar (2010-2011) voorzien te worden. Artikel IV.40 Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs voorziet in een rationalisatienorm voor de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs. Het behalen van de rationalisatienorm is een financierings- of subsidiëringsvoorwaarde. Wanneer blijkt dat de rationalisatienorm niet gehaald wordt, dan dient het centrum het eerstvolgende schooljaar te starten met de afbouw, waarbij de cursisten in staat moeten worden gesteld om de aangevatte opleidingen binnen het normale tijdsbestek te beëindigen. Tijdens de referteperiode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 bleek dat het Centrum voor Volwassenenonderwijs HIRL, Schoolstraat 1, 3200 Aarschot, de vooropgestelde rationalisatienorm van 120.000 lesurencursist niet haalde. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
41
Het centrumbestuur van dit centrum voor volwassenenonderwijs vroeg om de voorziene afbouw met één schooljaar te mogen uitstellen. De reden voor dit uitstel is dat het betreffende centrum momenteel een ingrijpende herstructurering ondergaat, waarbij ze haar belangrijkste opleiding (met name de sociale readaptatiewetenschappen) wil laten accrediteren tot een professionele bacheloropleiding. De visitatieprocedure die aan zo’n accreditatieaanvraag voorafgaat, vindt plaats in het schooljaar 2009-2010. Wanneer het centrum in kwestie op 1 september 2009 haar opleiding diende af te bouwen of een fusie diende aan te gaan, werd deze visitatie onmogelijk gemaakt en kon het centrumbestuur haar opleiding niet laten accrediteren. Daarom voorziet deze uitzonderingsbepaling in een eenjarige afwijking op de voorziene rationalisatienorm voor het betreffende centrum voor volwassenenonderwijs. Omwille van de rechtszekerheid voor het betreffende centrumbestuur, de aangestelde personeelsleden en omwille van de bescherming van de ingeschreven cursisten dient deze bepaling met retroactieve kracht in werking te treden op 1 september 2009. Om in de toekomst dergelijke uitzonderingsartikelen te vermijden wordt in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs een organieke bepaling ingeschreven die het mogelijk maakt dat de Vlaamse Regering in bepaalde gevallen kan afwijken van de rationalisatienorm. HOOFDSTUK V. HOGER ONDERWIJS AFDELING I. FINANCIERING EN CONTROLE UNIVERSITAIRE INSTELLINGEN Artikel V.1 Het bestaande artikel 151 verplicht de universiteiten in principe tot een waardeschatting van elk onroerend goed bij desaffectatie. Ondertussen is dit achterhaald door nieuwe boekhoudwetgeving en het Investeringsfonds. De regeling die oorspronkelijk bedoeld was om te verhinderen dat universiteiten gesubsidieerde gebouwen met ‘winst’ zouden verkopen, is daardoor overbodig geworden. De schrapping van dit artikel past in de context van administratieve lastenvermindering voor de universiteiten. AFDELING II. HOGESCHOLEN Artikel V.2 Artikel 107 van het Hogescholendecreet bepaalt dat de hogescholen jaarlijks een aparte rapportering moeten maken over de studentenbegeleiding. Op grond van het BVR van 10 maart 1998 houdende vastlegging van de voorschriften voor het opstellen van het jaarverslag van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap moeten de hogescholen ook in het jaarverslag jaarlijks algemeen en specifiek gerapporteerd worden over begeleiding van de eerstejaarsstudenten, en dit per departement, per studiegebied en per opleiding. Aangezien de informatie over de studentenbegeleiding in het jaarverslag moet opgenomen worden, zorgt de bijkomende aparte rapportering alleen maar voor overbodige administratieve lasten voor de hogescholen. In het actieplan Administratieve vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving voor het beleidsveld hoger onderwijs, dat op 16 januari 2009 aan de Vlaamse Regering overgemaakt is, is dan ook een actiepunt opgenomen om artikel 107 te schrappen. Deze maatregel sluit ook aan bij het engagement van de overheid in het protocol bij de onderhandelingen over de besparingsmaatregelen voor de jaren 2009 en 2010 om de nodige maatregelen voor te stellen om het actieplan uit te voeren. Het schrappen van deze overbodige – want dubbele – verslaggeving leidt tot een vermindering van de administratieve lasten en de werkdruk in de hogescholen.
V L A A M S P A R LEMENT
42
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De rapportering over de studentenbegeleiding wordt ook opgenomen in het nieuwe BVR met richtlijnen voor de uitwerking van het jaarverslag, dat in ontwikkeling is. Artikel V.3 Artikel 332 van het Hogescholendecreet (HSD) stelt het volgende: “In afwachting van de door de Vlaamse Regering vastgelegde bezoldigingsregeling, zoals bepaald in artikel 135, blijft het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar onderwijs van kracht met uitzondering van de artikelen 4, 5, 16, §1, B, 17 en 41 tot en met 49.”. Er is op dit moment door de Vlaamse Regering nog geen eigen bezoldigingsregeling voor de leden van het onderwijzend personeel vastgelegd, zodat de weerhouden bepalingen van het KB van 15 april 1958 nog steeds van toepassing zijn. Artikel 16, §1, B, regelt de opname in de geldelijke anciënniteit van diensten met onvolledige prestaties. In de oorspronkelijke versie van het KB van 15 april 1958, die van toepassing was op het moment dat het Hogescholendecreet goedgekeurd werd, luidde het opschrift bij artikel 16, §1, B, “Met beperking tot 10 jaar”. Omdat de toepassing van de beperking tot 10 jaar van onvolledige diensten niet langer gewenst was voor de hogescholen, werd artikel 16, §1, B, van het KB op 1 januari 1996 buiten werking gesteld voor de hogescholen. Hierbij was het dus enkel de bedoeling de beperking tot 10 jaar op te heffen, maar niet het feit dat onvolledige diensten konden meetellen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit. In die zin was de huidige formulering niet duidelijk. Bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 2003 tot wijziging van sommige aspecten van de regelgeving betreffende de bezoldiging van sommige personeelsleden in het onderwijs werd het opschrift bij artikel 16, §1, B, vervangen door de woorden “Eveneens onbeperkt:” waardoor de beperkte meeneembaarheid van de diensten tot 10 jaar ook voor het leerplichtonderwijs opgeheven werd. De wijziging aan het opschrift van artikel 16, §1, B, heeft uitwerking met ingang van 1 november 1996. Op het moment van de wijziging aan artikel 16, §1, B, had ook artikel 332 moeten aangepast worden. De facto werden de meeste onvolledige diensten die in artikel 16, §1, B, opgenomen zijn immers ook voor het personeel van de hogescholen mee opgenomen in de geldelijke anciënniteit. De enige uitzondering zijn de diensten die een personeelslid heeft verstrekt in het gefinancierde of gesubsidieerde onderwijs met beperkt leerplan. Voor het meenemen van deze diensten geldt er een specifieke regeling, die opgenomen is in artikel 18, §1, 3°, van het KB van 15 april 1958. De voorgestelde wijziging aan artikel 332 van het Hogescholendecreet conformeert de regelgeving aan de praktijk die al jaren toegepast wordt en zorgt voor meer juridische duidelijkheid. Als artikel 16, §1, B, in zijn geheel uit de uitzonderingsgronden zou geschrapt worden, kan er een nieuwe onduidelijkheid ontstaan, met name over de meeneembaarheid van de diensten verstrekt in het onderwijs met beperkt leerplan. Om betwistingen hierover te vermijden, worden deze diensten, en alleen deze diensten, in de uitzonderingsgrond behouden. De andere diensten die in artikel 16, §1, B, opgenomen zijn, kunnen wel mee opgenomen worden in de geldelijke anciënniteit aan de hogescholen. De diensten verstrekt in het onderwijs met beperkt leerplan, komen dus voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking, indien aan de voorwaarden van artikel 18, §1, 3°, is voldaan. De retroactieve inwerkingtreding van dit artikel tot 1 november 1996 is nodig, omdat dit de datum is waarop de diensten in artikel 16, §1, B, onverkort kunnen meegenomen worden in de geldelijke anciënniteit en ook de datum is waarop deze bepaling de facto al toegepast wordt voor de hogescholen. Op die manier wordt de juridische leemte volledig opgevuld tussen effectief toegekende rechten op het onderwijsveld en de teksten uit de geldende regelgeving. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
43
AFDELING III. HERSTRUCTURERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.4 In een aantal artikelen – artikel 63sexies, 63septies, 63duodecies, 63 undecies, 2°, van het Structuurdecreet van 4 april 2003 – wordt aan de Erkenningscommissie een aantal nieuwe opdrachten toegekend. Deze wijziging past artikel 9bis, dat de adviesopdracht van de Erkenningscommissie vastlegt, aan deze uitbreiding van opdrachten aan. Artikel V.5 Zie memorie van toelichting bij artikel III.37. Artikel V.6 In het decreet betreffende het secundair na secundair en het hoger beroepsonderwijs wordt gesteld dat een opleiding van het hoger beroepsonderwijs een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van tenminste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten heeft. Om de situatie transparanter te maken naar studenten en cursisten, om het werk van de Commissie HBO en AKOV te vereenvoudigen en naar analogie met het hoger onderwijs, willen we de mogelijkheden met betrekking tot de studieomvang beperken tot opleidingen van 90 studiepunten of 120 studiepunten. Artikel V.7 Zoals bepaald in artikel 17 van het decreet op de kwalificatiestructuur beperken de domeinspecifieke leerresultaten voor het doctoraat zich tot een verwijzing naar de op basis van de Dublindescriptor uitgeschreven algemene niveaubeschrijving die opgenomen is in artikel 58, §2, 4°. Vlaanderen kent geen erkende ‘doctoraatsopleiding’ die op zich leidt tot een diploma en dus een kwalificatie van niveau 8. Vlaanderen erkent enkel het uitreiken van de graad van doctor op zich na het succesvol afleggen van een proefschrift. Hiertoe volstaat een beschrijving op zeer algemeen niveau. Voor wat betreft het niveau 8 van de Vlaamse kwalificatiestructuur wordt als kwalificatie de niveaudescriptor van artikel 58, §2, 4°, opgenomen. In het betreffende artikel 58, §2, 4°, wordt echter conform met voorgaande werkwijze – gezien het feit dat Vlaanderen momenteel geen erkende doctoraatsopleiding kent – deze overbodige vermelding geschrapt. Het betreft de ‘doctoraatsvoorbereidingen’ die leiden tot de graad van doctor die de doctorandus brengen tot de leerresultaten vermeld in de niveaudescriptor van artikel 58, §2, 4°. Artikel V.8 De oorspronkelijke §1 van artikel 59ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen handelt over de mogelijkheid om in de accreditatieaanvraag afstudeerrichtingen en/of vestigingsplaatsen uit te sluiten op basis van een negatieve externe beoordeling. De door OD XIX toegevoegde §2 breidt die mogelijkheid met vier bijkomende opleidingsvarianten uit: de taalvariant, het studietraject voor werkstudenten, verschillende vormen van diplomering en gezamenlijke opleidingsprogramma’s. Voor de volledigheid worden de onderscheiden vestigingsplaatsen en afstudeerrichtingen in §2 opnieuw vermeld. Omdat de bijkomende opleidingsvarianten niet in V L A A M S P A R LEMENT
44
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
§1 vermeld worden, is het niet voor alle betrokkenen duidelijk in welke mate de bepalingen van §1 ook op deze opleidingsvarianten slaan. Daarom is het beter om eerst alle te vermelden varianten op te sommen die in zowel de externe beoordeling als het accreditatiebesluit moeten opgenomen worden en daarna de verplichting tot aparte beoordeling en de mogelijkheid tot specifieke uitsluiting van accreditatie(aanvraag). Verder wordt de toestand van de opleidingsvarianten gedateerd op het tijdstip van de visitatie. Het vervangend artikelvoorstel is dan ook hoofdzakelijk een tekstuele herschikking en verduidelijking, zoals oorspronkelijk bedoeld, en geen inhoudelijke wijziging. De rechtszekerheid houdt in dat een regelgeving correct is en dat tegenstrijdigheden in verschillende decreetteksten snel en precies hersteld worden. De nieuwe regelgeving is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant. Artikel V.9 In artikel 60, §2, derde lid, is voorgeschreven dat een toepassing van de accreditatietermijn niet tot gevolg mag hebben dat een opleiding geaccrediteerd zou zijn voor minder dan zes jaar. Aanpassing van de accreditatietermijnen kadert in de vrijwaring – zo veel mogelijk – van een gelijktijdige en geclusterde organisatie van de externe beoordelingen. Om de clustering te garanderen blijkt het soms noodzakelijk te zijn om buiten de decretaal bepaalde vork van termijn te gaan. Een aanpassing van de maximumtermijn van tien jaar is niet aangewezen om die clustering te garanderen en dit vooral om het vertrouwen in ons stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie te bewaren. Daarom wordt er voorgesteld om het derde lid aan te passen en de ondergrens van de vork te schrappen. Artikel V.10 In Onderwijsdecreet XIX werd in artikel 59ter een aantal opleidingsvarianten ingevoerd die uitgesloten kunnen worden in een accreditatieaanvraag. Deze wijziging stemt artikel 60ter hierop af. De rechtszekerheid houdt in dat een regelgeving correct is en dat tegenstrijdigheden in verschillende decreetteksten snel en precies hersteld worden. De nieuwe regelgeving is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant. Artikel V.11 De bepaling die momenteel in artikel 60octies van het Structuurdecreet staat, is overgenomen in artikel 63decies van de voorgestelde clustering van de artikelen die betrekking hebben op herschikkingen in het opleidingenaanbod. Daardoor kan artikel 60octies opgeheven worden. Dit artikel gaat in met terugwerkende kracht op 1 september 2009. Aangezien artikel 60octies wordt overgenomen in een geheel van artikelen onder V.15, moeten de data van inwerkingtreding hier dezelfde zijn, namelijk 1 september 2009. De terugwerkende kracht wordt derhalve bepaald door artikel V.15. Artikel V.12 De huidige regelgeving voorziet dat een aanvraag voor de uitbreiding van de studieomvang deel uitmaakt van een rationalisatieplan, zoals bepaald in artikel 51 van het decreet V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
45
van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. In het decreet van 2009 houdende bepalingen tot begeleiding van de derde aanpassing van de begroting 2009 is het bedrag voorzien voor de rationalisatie in de begrotingsjaren 2010 en 2011 geschrapt. Dit impliceert dat de instellingen dan ook geen rationalisatieplannen kunnen indienen om aanspraak te maken op bijkomende rationalisatiemiddelen. Een aanvraag voor studieduurverlenging moet dan ook losgekoppeld worden van het indienen van een rationalisatieplan. Daartoe wordt in dit artikel dan ook de tweede alinea van artikel 63bis, ingevoerd door artikel V.46 van het decreet betreffende het onderwijs XIX, van het Structuurdecreet geschrapt. Artikel V.13 De huidige regelgeving voorziet dat een aanvraag voor de uitbreiding van de studieomvang deel uitmaakt van een rationalisatieplan, zoals bepaald in artikel 51 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen (hierna Financieringsdecreet genoemd). De beoordeling van deze plannen, met inbegrip van de aanvragen voor de uitbreiding van de studieomvang, gebeurt door de commissie van experten, zoals bepaald in artikel 52, §3, van het Financieringsdecreet. In het decreet van 2009 houdende bepalingen tot begeleiding van de derde aanpassing van de begroting 2009 is het bedrag voorzien voor de rationalisatie in de begrotingsjaren 2010 en 2011 geschrapt. Dit impliceert dat de instellingen dan ook geen rationalisatieplannen kunnen indienen om aanspraak te maken op bijkomende rationalisatiemiddelen. Dit betekent ook dat de belangrijkste bestaansreden van de commissie van experten – het geven van een advies over de ingediende rationalisatieplannen – wegvalt. Aangezien het weinig zinvol is om deze commissie te laten bestaan enkel en alleen voor de beoordeling van aanvragen voor wijziging van studieomvang, wordt deze taak toegewezen aan de Erkenningscommissie. Deze commissie heeft in het verleden al ervaring opgebouwd met de beoordeling van de capaciteitsplannen in de wetenschappen voor de invoering van de masters van 120 studiepunten. Het voorstel van artikel wijst de adviesopdracht voor het beoordelen van de aanvragen voor uitbreiding van de studieomvang dan ook toe aan de Erkenningscommissie. Artikel V.14 De Vlaamse Regering kan beslissen om de studieomvang van een bestaande masteropleiding te verminderen op basis van het advies van de commissie van experten zoals bepaald in artikel 52 van het Financieringsdecreet. Het decreet van 2009 houdende bepalingen tot begeleiding van de derde aanpassing van de begroting 2009 heeft het beoordelen van rationalisatieplannen geschrapt en hier wordt voorgesteld om de beoordeling van de aanvragen voor studieduurvermeerdering toe te kennen aan de Erkenningscommissie. Het is dan ook evident om de adviesverlening in verband met studieduurvermindering eveneens toe te wijzen aan de Erkenningscommissie. Dit artikel wordt ook uitgebreid. De Vlaamse Regering kan de studieomvang van een opleiding vermeerderen of verminderen, na advies van de Erkenningscommissie, als dit genoodzaakt wordt bij of krachtens een wet, een decreet of een Europese richtlijn die voorwaarden of richtlijnen vastlegt met betrekking tot de studieomvang. De Vlaamse Regering kan ook de studieomvang verminderen op basis van een aanvraag van de instellingen die deze opleiding aanbieden, dit na advies van de Erkenningscommissie. Tevens wordt in dit artikel vermeld tegen welke datum de instellingen een aanvraag moeten indienen en tegen wanneer de Vlaamse Regering hierover een beslissing moet nemen.
V L A A M S P A R LEMENT
46
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Artikel V.15 Binnen het Vlaamse hoger onderwijs zijn op het gebied van het aanbod van onderwijs een aantal bewegingen aan de gang met het oog op rationalisatie en optimalisatie. Hogeronderwijsinstellingen gaan meer samenwerken bij de organisatie van opleidingen. Ze gaan gezamenlijk opleidingsonderdelen aanbieden, ze richten gezamenlijke bachelors en masters in, bestaande opleidingen in een instelling worden samengevoegd met opleidingen in een andere instelling, of ze wensen binnen een instelling verschillende opleidingen samen te voegen tot één opleiding (al dan niet met verschillende afstudeerrichtingen). Een aantal van deze vormen van samenwerking of herschikkingen zijn al decretaal mogelijk. Zo voorziet artikel 86 van het Structuurdecreet dat twee of meer hogescholen of twee of meer universiteiten binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma kunnen uitreiken en de betreffende graad bachelor of master kunnen verlenen aan de student die met succes een door de betrokken hogescholen of universiteiten gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid. In deze context zijn een aantal elementen nog niet geregeld. Zo bestaat er geen decretale regeling voor het samenvoegen van meerdere opleidingen tot één opleiding binnen een instelling. Een aantal instellingen heeft in deze context in het voorjaar 2009 bij de Erkenningscommissie een aanvraag ingediend voor naamswijziging, maar de Erkenningscommissie heeft zich in haar oordeel van 24 april 2009 hiervoor niet bevoegd verklaard. De commissie was van oordeel dat het samenvoegen van opleidingen een herstructurering is, die niet onder de noemer van naamswijziging kan gevat worden. De Vlaamse Regering is deze zienswijze bijgetreden. Dit impliceert dat tot op heden een samengevoegde opleiding moet beschouwd worden als een nieuwe opleiding, en dat daartoe de procedure voor de erkenning van nieuwe opleidingen moet gevolgd worden. Voor het louter samenvoegen van bestaande opleidingen is dat een omslachtige procedure. De regelgeving bevat ook nog een aantal lacunes inzake accreditatie, namelijk in het geval dat opleidingen omgevormd worden tot gezamenlijke opleidingen of in het geval dat meerdere opleidingen samengevoegd worden. Met dit artikel wordt een aanzet gegeven om de mogelijke vormen van herschikkingen van het opleidingsaanbod enigszins te clusteren en de lacunes in de regelgeving inzake accreditatie (verschillende accreditatietermijnen, het samenvoegen/gezamenlijk organiseren van geaccrediteerde opleidingen en opleidingen met een tijdelijke erkenning) op te vangen. Het eerste artikel (63novies) geeft een opsomming van wat in dit hoofdstuk begrepen wordt onder herschikkingen, namelijk het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding (dit conform de bepalingen in artikel 24bis, 24quater en 86), het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of de masteropleiding op het ogenblik van de omvorming niet aanbiedt, en het samenvoegen van twee of meer opleidingen binnen een instelling. Artikel 63decies is de overname van het vroegere artikel 60octies. Het volledige artikel wordt, mits enige verduidelijking, onder dit hoofdstuk geplaatst dit om de regelingen in verband met herschikkingen op één plaats binnen het Structuurdecreet te krijgen. Artikel 63undecies regelt de samenvoeging van twee of meer bacheloropleidingen en twee of meer masteropleidingen tot één opleiding binnen een instelling. In artikel 63duodecies wordt de procedure vastgelegd voor de aanvraag en de beoordeling voor het organiseren van 1) een gezamenlijke opleiding waarbij de toetredende instelling de opleiding nog niet aanbiedt en 2) voor het samenvoegen van opleidingen tot één opleiding. Voor het eerste blijft de toets van de Erkenningscommissie beperkt tot het verifiëren van de onderwijsbevoegdheid en van de aanwezigheid van het nodige document van de associatie. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
47
Voor het organiseren van gezamenlijke opleidingen, conform artikel 86 van het Structuurdecreet verandert er niets. Instellingen die conform die artikel opleidingen willen samenvoegen en gezamenlijk organiseren, kunnen dit zoals in het verleden op eigen initiatief blijven doen conform de bestaande regelgeving. Artikel 63ter decies regelt wat er moet gebeuren in het geval de accreditatietermijn verschillend is van opleidingen die willen uitgebouwd worden tot een gezamenlijke opleiding of van opleidingen die samengevoegd worden tot één opleiding. Hierbij aansluitend wordt vastgelegd wat er moet gebeuren, als één van de opleidingen een tijdelijke erkenning heeft. Er is voorzien dat als de beslissing van de Vlaamse Regering niet aan het instellingsbestuur wordt meegedeeld binnen een termijn van dertig kalenderdagen, het voorstel van het instellingsbestuur geacht positief beoordeeld te zijn. Hiermee wordt de rechtszekerheid van het instellingsbestuur beoogd. Als de Vlaamse Regering niet in staat is om tijdig een beslissing te nemen, wordt de instelling niet onnodig in onzekerheid gelaten, maar heeft zij de garantie dat er op korte termijn duidelijkheid komt (een impliciete positieve beoordeling). Een snelle beslissing is immers noodzakelijk opdat de instelling tijdig kan starten met de voorbereidingen voor het volgende academiejaar, met inbegrip van het maken van informatiemateriaal voor (toekomstige) studenten. Komt daarbij dat de bekendmaking van de beslissing in dit specifiek geval geregeld is. De hogeronderwijsinstellingen moeten voor 1 mei alle wijzigingen aan opleidingen doorgeven aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, die deze wijzigingen opneemt in het Hoger Onderwijsregister conform de bepalingen van artikel 63 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs. Hierdoor is de publiekrechtelijke bekendmaking van de (stilzwijgende) beslissing gegarandeerd. Dit artikel gaat in met terugwerkende kracht op 1 september 2009. In artikel 63undecies wordt verwezen naar de goedgekeurde rationalisatieplannen. Conform artikel 53 van het Financieringsdecreet moet de Vlaamse Regering een beslissing nemen over de rationalisatieplannen vóór 1 december. De datum van het nieuwe artikel wordt hierop afgestemd. Voor de goede werking van de administratieve dienstverlening en besluitvormingsproces binnen de hogescholen en het beleidsdomein onderwijs is het noodzakelijk dat al over de nieuwe regelgeving beschikt wordt op 1 september 2009. Artikel V.16, 1° In Onderwijsdecreet XIX werd in artikel 59ter een aantal opleidingsvarianten ingevoerd die uitgesloten kunnen worden in een accreditatieaanvraag. Deze wijziging stemt artikel 64 hierop af. De rechtszekerheid houdt in dat een regelgeving correct is en dat tegenstrijdigheden in verschillende decreetteksten snel en precies hersteld worden. De nieuwe regelgeving is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant. Artikel V.16, 2° en 3° Momenteel kunnen de instellingen een aanvraag tot wijziging in benaming van een opleiding, in de onderwijstaal van een opleiding en in de aard van de opleiding indienen bij de Erkenningscommissie uiterlijk op 1 april van het academiejaar voorafgaand aan datgene waarin de wijzigingen van toepassing zijn. De Erkenningscommissie geeft uiterlijk op 1 mei een oordeel over de ingediende aanvraag. Op dat ogenblik is het evenwel te laat om de
V L A A M S P A R LEMENT
48
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
nieuwe benaming, onderwijstaal, aard op te nemen in de brochures en informatiemateriaal voor studenten die het volgende academiejaar een opleiding willen starten. Om deze reden wordt met het voorstel van artikel de datum voor indiening van een aanvraag vervroegd naar 1 november en het oordeel van de Erkenningscommissie naar 1 december. De instellingen hebben dan nog de tijd om de aangepaste benamingen op te nemen in de brochures en informatiemateriaal voor de studieinformatiedagen (SID-in’s) en de opendeurdagen voor toekomstige studenten. Een bijkomend voordeel is dat de Erkenningscommissie haar werkzaamheden beter kan spreiden. Momenteel lopen de procedure voor de macrodoelmatigheid en de procedure voor deze aanvragen quasi gelijktijdig. Artikel V.17 De voorgestelde tekst machtigt de instellingen om zelf attesten uit te reiken voor verloren diploma’s die in het verleden behaald werden. De universiteiten hebben dat altijd gedaan voor de diploma’s van de wetenschappelijke graden en doen dat sedert 1991 voor alle universitaire diploma’s. De hogescholen doen dit ook voor alle diploma’s uitgereikt door de hogescholen sedert 1995. Met betrekking tot de voorheen uitgereikte diploma’s worden de attesten afgeleverd door de Vlaamse overheid. Voor de hogeschooldiploma’s is dat op basis van de gegevens verstrekt door de betrokken hogeschool. Voor de vroegere diploma’s van de wettelijke graden van de universiteiten is dat op basis van het register van de wettelijke diploma’s. Wat het uitreiken van attesten voor verloren diploma’s betreft, betekent dit dat de Vlaamse overheid zich hiermee niet meer zal bezighouden. De rol van de Vlaamse overheid is nu al zeer beperkt. Voor de diploma’s van de hogescholen van voor 1995 maken de instellingen nu al zelf een attest op vraag van een student dat dan gewoon ter ondertekening naar de administratie gestuurd wordt. Het is een stuk eenvoudiger dat ze zelf het attest kunnen ondertekenen. Het enige dat echt wordt overgedragen door de overheid, zijn de attesten voor de wettelijke diploma’s aan de universiteiten. Artikel V.18, 1°, V.19 Door de invoering van beide artikelen worden de bepalingen van de Erasmus Mundus programma’s uitgebreid tot alle Europese onderwijsprogramma’s, dit zowel voor de huidige als voor de toekomstige, die gezamenlijk ingerichte opleidingen met een multipele of gezamenlijke diplomering vooropstellen. Op deze manier vallen projectvoorstellen die onder andere kaderprogramma’s dan Erasmus Mundus worden ingediend, ook volledig onder deze regeling. Met andere woorden, het doel is dus de deelname aan deze programma’s door de Vlaamse hogeronderwijsinstellingen mogelijk te maken. Artikel V.18, 2° Op dit ogenblik zijn de instellingen verplicht einde januari een apart verslag over het gebruik van andere onderwijstalen aan de Vlaamse Regering te bezorgen, terwijl ze enkele maanden later (voor 31 mei) een volledig jaarverslag (ten aanzien van alle voorzieningen van de instellingen) moeten indienen. Hierdoor krijgt men overlappingen tussen de beide vormen van rapportering. Het besluit over de jaarverslagen wordt in de nabije toekomst herzien. Het is dan ook de bedoeling de rapportering over het taalgebruik hierin te incorporeren. Dit past in het kader van de afspraken rond administratieve vereenvoudiging tussen de overheid en de VLUHR (Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad). De praktische modaliteiten over de rapportering over het gebruik van een andere onderwijstaal worden opgenomen in het nieuwe BVR met de richtlijnen over de uitwerking van het jaarverslag, dat in de maak is.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
49
AFDELING IV. FLEXIBILISERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.20 Artikel 5 van het flexibiliseringsdecreet stelt dat: “Het instellingsbestuur bepaalt voor elke opleiding een opleidingsprogramma dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen. Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma houdt het instellingsbestuur rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.”. De Europese Commissie vindt dat deze formulering te weinig garanties biedt dat de instellingen dat ook effectief uitvoeren en in de praktijk brengen. Daarom wordt er in het tweede lid ‘rekening houden met’ vervangen door ‘naleven’ en wordt er aan het artikel een derde lid toegevoegd dat de Vlaamse Regering machtigt om nadere instructies geven aan de instellingen. Artikel V.21 Deze wijziging sluit aan bij de wijziging aan artikel 17 van het decreet betreffende de kwalificatiestructuur. Omdat Vlaanderen geen specifieke doctoraatsopleiding kent die op zich tot een diploma leidt, is het niet nodig om voor doctoraten domeinspecifieke leerresultaten uit te schrijven. Artikel V.22 In het decreet van 30 april 2009 is een procedure vastgelegd voor de beschrijving en de validatie van de domeinspecifieke leerresultaten van elke bachelor en masteropleiding. Het ligt dan ook voor de hand dat we de bewoordingen van het artikel 51 aanpassen aan die terminologie. De motivering waarmee het oorspronkelijk artikel 51 in het decreet van 30 april 2004 werd ingevoerd, blijft overeind. Het gaat om de uitreiking van een diploma rechtstreeks op grond van een vergelijking van de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding en de competenties en leerresultaten die blijken uit een of meerdere bewijzen van bekwaamheid en eerder verworven kwalificaties, zonder dat de persoon een inschrijving moet nemen voor de opleiding en zonder dat de bestaande vrijstellingsprocedures opleidingsonderdeel per opleidingsonderdeel doorlopen moeten worden. Door het expliciet linken van het vergelijkend onderzoek in het kader van artikel 51 aan de domeinspecifieke leerresultaten wordt het onderscheid met een vrijstellingsonderzoek in het kader van artikel 47 waarbij de vergelijking gebeurt op grond van een inhoudelijke vergelijking van de verschillende opleidingsonderdelen duidelijker. Artikel 51 geeft ook duidelijk aan dat het om een substantieel verschil dient te gaan, indien de instelling niet overgaat tot een diplomering. In geval van artikel 51 zal de aanvrager een geheel van competenties voorleggen die dan getoetst dienen te worden aan het pakket van leerresultaten eigen aan dat domein. De verworven competenties worden globaal getoetst binnen de context van die opleiding zonder één voor één de inhoud en de eindcompetenties van de afzonderlijke opleidingsonderdelen in beschouwing te nemen. Dit is voor de student die doorgaans reeds een bekwaamheidsonderzoek heeft doorlopen, en de instelling een meer efficiënte manier van werken, ingeval geopteerd wordt voor een rechtstreekse diplomering en niet voor vrijstelling van een gedeelte van een opleiding of bepaalde opleidingsonderdelen. V L A A M S P A R LEMENT
50
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De gezamenlijke beschrijving en validatie van de domeinspecifieke leerresultaten gebeurt gradueel in functie van de visitatie- en accreditatiecyclus waarbij de instellingen dus progressief de kaders uitwerken. Het proces zal pas volledig voltooid zijn het academiejaar 2017-2018. Zolang de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding echter niet gevalideerd zijn kan de instelling het onderzoek verder uitvoeren, zoals dit in de praktijk momenteel doorgaans gebeurt in het kader van de vrijstellingsprocedure van artikel 47. Als er geen duidelijk omschreven domeinspecifieke leerresultaten voorhanden zijn, is het namelijk logisch dat om na te gaan of de aanvrager voor een rechtstreekse diplomering dezelfde eindcompetenties of leerresultaten heeft verworven als de ingeschreven studenten, de eerder verworven competenties (EVC’s) en eerder verworven kwalificaties (EVK’s) zal toetsen aan de eindcompetenties van de verschillende opleidingsonderdelen die zij in haar opleidingsprogramma heeft opgenomen. In een aantal gevallen zal de instelling zelf noodgedwongen moeten afpunten op basis van de inhoud van het opleidingsprogramma wat zeker in het geval van een bekwaamheidsbewijs op grond van EVC geen aangewezen werkwijze is. Deze maatregel mag er echter niet toe leiden dat een persoon die een diploma heeft van instelling A, zo maar aan een instelling B kan vragen om hetzelfde diploma uit te reiken. Artikel V.23 Artikel 56 van het Flexibiliseringsdecreet voorziet dat een hogeronderwijsinstelling een hoger studiegeld kan vragen voor studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit mag maximaal het dubbele bedragen van de bedragen die vastgesteld zijn voor het reguliere studiegeld. De instellingen geven aan dat deze werkwijze moeilijk uitvoerbaar is en voor interpretatie vatbaar, dit omdat er voor de studiegelden drie categorieën studenten vastgesteld zijn, waar voor iedere categorie het studiegeld op een andere manier berekend wordt, namelijk: – de studenten die een inschrijving nemen voor ten hoogste 53 studiepunten; – de studenten die een inschrijving nemen voor ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten; – de studenten die een inschrijving nemen voor meer dan 66 studiepunten. De voorgestelde wijziging maakt hiermee komaf en stelt dat de instelling een bijkomend studiegeld van maximum 10 euro kan vragen voor ieder studiepunt waarvoor de student geen leerkrediet heeft. Concreet betekent dit dat een student met niet voldoende leerkrediet een studiegeld moet betalen dat bestaat uit: 1° het normale studiegeld, berekend overeenkomstig artikel 56, §1, §2 of §3, afhankelijk van het aantal opgenomen studiepunten; en 2° maximum 10 euro extra per opgenomen studiepunt waarvoor de student geen leerkrediet meer heeft. Er wordt geopteerd voor een bedrag van 10 euro per studiepunt, omdat in de oorspronkelijke bepaling voor de eerste categorie van studenten, ook het vast gedeelte kon verdubbeld worden. De regeling in dit artikel werd uitgewerkt om duidelijkheid te creëren. De huidige bestaande regelgeving geeft niet duidelijk aan welke elementen voor de vaststelling van het studiegeld dubbel moeten aangerekend worden bij een student met een negatief leerkrediet. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk of het vaste gedeelte van het studiegeld ook moet meegeteld worden. Een tweede reden om dit artikel in te voeren is dat studenten voor een aantal studiepunten het gewone inschrijvingsgeld zullen moeten betalen en voor een aantal andere (waarvoor ze geen leerkrediet hebben) het dubbele. Het aanrekenen van een dubbel studiegeld is in dergelijk gemengd systeem dan ook moeilijk uit te voeren. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
51
Er kan met zekerheid gesteld worden dat de nieuwe regeling ten opzichte van de bestaande regelgeving geen verhoging van studiegeld zal meebrengen voor de meeste studenten. Enkel in het geval een student een inschrijving neemt voor meer dan 53 studiepunten en voor geen enkel studiepunt nog leerkrediet heeft, kan het studiegeld een beetje meer bedragen dan het huidige studiegeld. In dit geval kan verwezen worden naar de uitspraak van het Grondwettelijk Hof in het arrest nr. 105/2008 van 17 juli 2008. De vzw ‘Vlaamse Vereniging van Studenten’ vroeg hier een vernietiging van artikel 21 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen. Volgens de verzoekende partijen zou de bestreden bepaling afbreuk doen aan de hiervoor vermelde standstill-verplichting. Het Hof heeft dit beroep verworpen en heeft hiervoor onder meer de volgende argumenten gegeven: “B.8.5. De bestreden maatregel is niet van dien aard dat zij op zulk een beduidende wijze het maximumbedrag van het studiegeld doet toenemen dat zij in strijd zou zijn met de uit het voormelde Verdrag voortvloeiende verplichting. Dat maximumbedrag kan niet als een ernstige en aanzienlijke hinderpaal voor de toegang tot het desbetreffende onderwijs worden beschouwd, mede gelet op de omstandigheid dat de bestaande afwijkingen waarin ten gunste van beursstudenten en bijna-beursstudenten is voorzien, onverkort blijven gelden. B.8.6. Uit wat voorafgaat volgt dat de bestreden bepaling geen maatregel is die afbreuk doet aan de doelstelling van de geleidelijke invoering van de kosteloosheid, zodat zij niet onbestaanbaar is met artikel 24, § 3, eerste lid, eerste zin, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2.1 en 13.2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.”. Het voorgestelde artikel is volledig in lijn met deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof. AFDELING V. STUDIEFINANCIERING EN STUDENTENVOORZIENINGEN IN HET HOGER ONDERWIJS Artikel V.24 Artikel 79 stelt dat aan de instellingen een bedrag gegeven wordt in het kader van de mobiliteitstoelage dat zij zelf moeten verdelen. Daartoe worden de studenten in twee categorieën ingedeeld. Deze voorgestelde wijziging verandert niets aan dit principe, maar voert de begrippen beursstudent, beurstariefstudent en bijna-beursstudent in. Aangezien de hoger onderwijsinstellingen vertrouwd zijn met deze categorieën, vereenvoudigt dit de manier van werken voor de instellingen. AFDELING VI. RECHTSPOSITIEREGELING VAN DE STUDENT, DE MEDEZEGGENSCHAP IN HET HOGER ONDERWIJS, DE INTEGRATIE VAN BEPAALDE AFDELINGEN VAN HET HOGER ONDERWIJS VOOR SOCIALE PROMOTIE IN DE HOGESCHOLEN EN DE BEGELEIDING VAN DE HERSTRUCTURERING VAN HET HOGER ONDERWIJS Artikel V.25 De regelgeving op het hoger onderwijs heeft de voorbije jaren heel wat aanpassingen ondergaan door de invoering van nieuwe regelgeving en wijzigingsbepalingen. Vaak zijn thema’s die onderling samenhangen over meerdere decreten verspreid. Daardoor zijn er inconsistenties in de regelgeving ontstaan en is de regelgeving een onoverzichtelijk kluwen geworden. In de beleidsnota onderwijs 2009-2014 wordt aangegeven dat er met het oog op een basisdecreet hoger onderwijs in een eerste fase een coördinatie komt van de verschillende decreten waarin de regels en de definities zoveel mogelijk consistent gemaakt worden. Door de coördinatie kan de regelgeving overzichtelijker en transparanter gemaakt worden. V L A A M S P A R LEMENT
52
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
In het zogenaamde Aanvullingsdecreet van 19 maart 2004 was er al een coördinatiemachtiging opgenomen. Deze machtiging ging uit van vijf thematisch geordende coördinaties van de regelgeving betreffende het hoger onderwijs. De voorliggende wijziging past de coördinatiemachtiging aan met het oog op de uitvoering van de beleidsnota. In plaats van vijf afzonderlijke coördinaties komt er één globale coördinatie van de regelgeving betreffende het hoger onderwijs. Dit sluit aan bij de opzet van de decreten van 12 juni 1991 en 13 juli 1994 betreffende respectievelijk de universiteiten en de hogescholen waarin ook alle aspecten betreffende het onderwijsniveau in één gezamenlijk decreet opgenomen waren. Eén grote coördinatie maakt de regelgeving ook overzichtelijker. In zijn advies nr. 47.188 van 10 december 2009 bij het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot coördinatie van de wettelijke en decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs geeft de Raad van State aan dat, als het gaat om het samenbrengen van alle wetten of decreten die eenzelfde voorwerp betreffen, er sprake is van een codificatie in plaats van een coördinatie. Aangezien het de bedoeling is alle decreten die betrekking hebben op het hoger onderwijs samen te brengen, ongeacht of ze over de financiering, organisatie of het personeelsstatuut gaan, gaat het hier eerder om een codificatie dan om een coördinatie. De nieuwe tekst is grotendeels een overname van de huidige bepaling met dien verstande dat er van een codificatie gesproken wordt en dat het gaat om één globale codificatie in plaats van meerdere codificaties. De codificatie beperkt zich tot de gewone decreten die op het hele hoger onderwijs slaan. Bijzondere decreten en decreten die op een enkele instelling slaan zoals het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vallen niet onder de codificatie. AFDELING VII. FINANCIERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.26 Als studenten een diploma van een initiële masteropleiding behalen, wordt het leerkrediet op grond van artikel 49 van het Financieringsdecreet met 140 studiepunten verminderd. Als een student bij de inschrijving geen leerkrediet zou gekregen hebben omwille van het contract waarmee de student ingeschreven is, verkrijgt de student door de toepassing van artikel 49 een negatief saldo op het leerkrediet. Om dit te vermijden wordt aan artikel 46 toegevoegd dat het individuele leerkrediet toegekend wordt, ongeacht het soort contract waarmee een student zich inschrijft. De regelgeving over het leerkrediet is in werking getreden bij het academiejaar 2008-2009. Om de rechtszekerheid van de studenten te garanderen, heeft deze aanpassing terugwerkende kracht tot op de datum van de inwerkingtreding van het leerkrediet. Artikel V.27 Om rechtszekerheid te garanderen voor studenten en hogeronderwijsinstellingen is er nood aan een decretale regeling die in uitzonderlijke gevallen van overmacht – bijvoorbeeld zware of langdurige ziekte, zwaar verkeersongeval enzovoort – een wijziging van de stand van het leerkrediet van de student mogelijk maakt. Het is immers redelijk dat een billijke oplossing gezocht wordt voor studenten die door een dergelijke overmachtsituatie niet kunnen of konden deelnemen aan examens, wat in normale omstandigheden leidt tot een verlies van leerkrediet. Dit voorstel van artikel bevestigt dat een student zich in eerste instantie moet wenden tot zijn eigen hogeschool of universiteit, als hij meent dat hij zich in een overmachtsituatie bevindt, waardoor hij niet aan de examens kan deelnemen van opleidingsonderdelen waarvoor hij studiepunten heeft opgenomen. Artikel 78, 11°, van het Structuurdecreet voorziet immers uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat de student en de instelling in een dergelijke context samen naar gepaste oplossingen zoeken binnen het examenverloop. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
53
Het is mogelijk dat de instelling in bepaalde overmachtsituaties tot het besluit zal moeten komen dat er geen oplossing bestaat die niet automatisch leidt tot verlies van leerkrediet. Op eenvoudig verzoek van de student bezorgt de instelling haar besluit in dergelijke gevallen aan de Vlaamse Regering. In het kader van de algemene delegatie van bevoegdheden binnen de Vlaamse Regering met betrekking tot de uitvoering van decreten, betekent dit in de praktijk dat de instelling haar besluit bezorgt aan de minister bevoegd voor het Onderwijs, die deze bevoegdheid verder kan delegeren naar een leidend ambtenaar van zijn administratie. Het gaat hier over een belangrijke beslissing voor de student en het is dan ook van fundamenteel belang dat elke student op dezelfde manier behandeld wordt. Dit betekent concreet dat de beslissing op een onderbouwde manier moet genomen worden op basis van de beoordeling van het dossier en dat deze beslissing dan ook grondig gemotiveerd wordt. Daarom moet er binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen een beslissing komen van de Vlaamse Regering. Het voorstel geeft niet aan wanneer de instelling een beslissing moet nemen en dit voor de volgende reden: stel dat een student juist voor of tijdens de examens een zwaar ongeluk krijgt. Hij kan onmogelijk opdagen op de examens, het leerkrediet is op dat ogenblik niet zijn eerste bekommernis. Hij geneest en kan vanaf november (volgend academiejaar) terug de lessen volgen. Hij kan dan nog naar de instelling gaan met de vraag om zijn leerkrediet terug te krijgen op basis van een overmachtsituatie het vorige academiejaar. Uiteraard is er op dat ogenblik geen oplossing meer mogelijk, waarop de instelling deze beslissing neemt en doorstuurt naar de Vlaamse Regering. Door de aard van de overmacht – zware ziekte, verkeersongeval enzovoort – bevindt de student zich dikwijls al in een kwetsbare situatie, waarbij hij niet extra belast moet worden om zelf alle stappen te zetten om nog een bijkomende procedure op te starten bij een externe instantie. Dit is dan ook de reden dat de instelling deze beslissing moet doorsturen naar de overheid. Als de overheid het ermee eens is dat de beslissing van de instelling geheel of gedeeltelijk terecht is, en met andere woorden ook van oordeel is dat er voor de specifieke overmachtsituatie geen oplossing mogelijk is die niet automatisch leidt tot een verlies van leerkrediet, dan worden de studiepunten verbonden aan de opleidingsonderdelen waarvoor geen gepaste oplossing mogelijk is, opnieuw toegevoegd aan het leerkrediet. Als de overheid evenwel meent dat een gepaste oplossing wel mogelijk zou moeten zijn, dan worden de instelling en de student geacht om alsnog tot die oplossing te komen en wordt de stand van het leerkrediet niet aangepast. Het voorstel van artikel stelt ook duidelijk dat de instelling niet zelfstandig kan beslissen om de stand van het leerkrediet van een student in een overmachtsituatie te wijzigen. Door het oordeel aan de overheid over te laten, wordt een gelijke behandeling van vergelijkbare situaties beoogd. Op die manier wordt ook vermeden dat het systeem van het leerkrediet op termijn ondermijnd wordt door een al te ruime niet getoetste interpretatie van overmacht. Artikel V.28 Bij de uitvoering van de overgangsmaatregel die bij het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX in het Financieringsdecreet werd ingevoerd met betrekking tot de eenmalig opbouw van het leerkrediet tot 60 studiepunten voor de studenten die in het academiejaar 2007-2008 in een masteropleiding waren ingeschreven is gebleken dat er ten aanzien van deze regeling een aantal interpretatieproblemen opduiken. De aanpassing aan artikel 49 moet deze problemen oplossen. V L A A M S P A R LEMENT
54
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De regelgeving over het leerkrediet is in werking getreden bij het academiejaar 2008-2009. Om de rechtszekerheid van de studenten te garanderen, heeft deze aanpassing terugwerkende kracht tot op de datum van de inwerkingtreding van het leerkrediet. AFDELING VIII. KWALIFICATIESTRUCTUUR Artikel V.29 Instellingen in het hoger onderwijs beschrijven gezamenlijk de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen in het hoger onderwijs op basis van de in artikel 58, §2, van het Structuurdecreet vastgelegde niveaudescriptoren. Dit gebeurt onder coördinatie van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, VLIR, en de Vlaamse Hogescholenraad, VLHORA. Artikel 58, §2, 4°, omvat ook een niveaubeschrijving op basis van de Dublindescriptor voor doctoraatsopleidingen en doctoraatsvoorbereidingen, leidend tot de graad van doctor. Voor het hoger onderwijs heeft de decreetgever bepaald dat de gezamenlijk uitgeschreven domeinspecifieke leerresultaten voor de bachelor, master en doctor automatisch na validering door de NVAO opgenomen worden als kwalificaties van respectievelijk niveau 6, 7 en 8 van de Vlaamse kwalificatiestructuur. In het decreet op de kwalificatiestructuur wordt in artikel 17 dus ook voor het doctoraat deze werkwijze vermeld. De domeinspecifieke leerresultaten voor het doctoraat zouden zich echter kunnen beperken tot een verwijzing naar de op basis van de Dublindescriptor uitgeschreven algemene niveaubeschrijving die opgenomen is in artikel 58, §2, 4°. Vlaanderen kent geen erkende doctoraatsopleiding die op zich leidt tot een diploma en dus een kwalificatie van niveau 8. Vlaanderen erkent enkel het uitreiken van de graad van doctor op zich na het succesvol afleggen van een proefschrift. Hiertoe volstaat een beschrijving op zeer algemeen niveau. Om de instellingen niet nodeloos werk te laten verrichten wordt wat de doctoraten betreft, de werkwijze aangepast in het decreet. Voor de doctoraten dienen geen domeinspecifieke leerresultaten uitgeschreven te worden. Voor wat betreft het niveau 8 van de Vlaamse kwalificatiestructuur wordt als kwalificatie de niveaudescriptor van artikel 58, §2, 4°, opgenomen. Artikel V.30 Het blijkt onrealistisch dat voor alle opleidingen in het hoger onderwijs een volledig nieuw domeinspecifiek referentiekader op kwaliteitsvolle wijze wordt uitgewerkt tegen 20122013. Dit zou een onmogelijke logistieke inspanning veronderstellen van de instellingen. Het is logischer dit te laten aansluiten bij de visitatie- en accreditatiecyclus waarbij de instellingen dus progressief de kaders kunnen uitwerken. Voor elke opleiding dienen domeinspecifieke leerresultaten opgemaakt te zijn ten laatste eind academiejaar 2017-2018 (in plaats van de nu decretaal bepaalde datum), waarbij VLIR en VLHORA op regelmatige basis aan de overheid verslag uitbrengen van de vorderingen. Er wordt ook expliciet bepaald dat de instellingen ervoor moeten zorgen dat de domeinspecifieke leerresultaten gereed zijn en gevalideerd, vóórdat het zelfevaluatierapport van de betreffende opleiding of opleidingen moet gereed zijn in het kader van de externe kwaliteitszorg en de visitatiecyclus. Dit geldt in ieder geval voor de opleidingen waarvan de accreditatieperiode afloopt op het einde van het academische jaar 2013-2014 en later. Het zelfevaluatierapport, ZER, van deze opleidingen moet tegen het einde van 2011 opgeleverd worden. Voor de opleidingen waarvan de accreditatieperiode afloopt op het einde van het academisch jaar 2012-2013, zal het wellicht niet in alle gevallen mogelijk zijn om die domeinspecifieke leerresultaten gevalideerd te krijgen, voordat het ZER van die opleidingen moet gereed zijn. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
55
AFDELING IX. ONDERWIJSDECREET XIX Artikel V.31 Met artikel V.44 van het onderwijsdecreet XIX werd het artikel 61, §2, derde lid, 2°, van het Structuurdecreet vervangen door een nieuwe bepaling die erop neerkomt dat de accreditatietermijn van nieuwe opleidingen vastgesteld wordt op de nominale duur van de opleiding plus twee jaar. Voor een initiële bacheloropleiding komt dit neer op vijf jaar. Het bewuste artikel trad in werking op 1 september 2009. In se zou dit pas van toepassing zijn op de nieuwe opleidingen die voor het eerst vanaf het academiejaar 2009-2010 worden georganiseerd. Voor de nieuwe masteropleidingen lijkt dit in orde. Doch deze wijziging van de termijnen zou ook van toepassing moeten kunnen zijn op de vroegere nieuwe initiële bacheloropleidingen. Daarom wordt er voorgesteld om de datum van inwerkingtreding te differentiëren. HOOFDSTUK VI. STUDIEFINANCIERING Artikel VI.1 Dit artikel formaliseert wat begrepen moet worden onder het begrip hoger onderwijs, rekening houdende met de belendende onderwijsregelgeving in het hoger onderwijs. Daarnaast wordt het begrip voortgezette opleiding toegelicht, waardoor duidelijk wordt welke opleidingen onder het cumulverbod, bepaald in artikel 25 van het decreet over studiefinanciering, ressorteren. Er wordt tegemoetgekomen aan de opmerking van de VLOR met betrekking tot de uitbreiding van de definitie van het begrip ‘hoger onderwijs’ naar ook het hoger beroepsonderwijs dat georganiseerd wordt door de centra voor volwassenenonderwijs. Hiermee wordt nog niet de uitbreiding van studiefinanciering naar het hoger beroepsonderwijs gerealiseerd, maar wordt wel verduidelijkt dat deze opleidingen (blijven) meetellen bij het bepalen van de puntenlast binnen een leefeenheid. Artikel VI.2 In artikel 15 van hetzelfde decreet worden in §2 na het woord “vormingsprogramma”, de woorden “de Vlaamse Regering” geschrapt. Deze technische correctie wordt ingevoerd omdat de huidige situatie zo is dat instellingen erkend worden door de Vlaamse Regering. Er is geen afzonderlijke erkenning meer voor de vormingsprogramma’s door de Vlaamse Regering. Artikel VI.3 De studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap kan onder bepaalde voorwaarden ook toegekend worden voor het volgen van onderwijs in het buitenland. Naar analogie met de meeneembaarheidsvoorwaarden die gelden in het hoger onderwijs, wordt bepaald dat hetzij de in het buitenland gevolgde opleiding, hetzij de buitenlandse onderwijsinstelling, erkend moet zijn door de buitenlandse bevoegde overheid. Artikel VI.4 In dit artikel wordt het cumulverbod verder verfijnd: naar analogie met de voortgezette opleidingen, moeten ook voorbereidingsprogramma’s die gevolgd worden om toegang te krijgen tot een voortgezette opleiding, vallen onder het cumulverbod. Daartoe wordt bepaald dat studenten die een financierbare basisopleiding combineren met het volgen van een niet-financierbaar voorbereidingsprogramma dat toegang geeft tot een voortgezette opleiding, niet langer een studietoelage kunnen krijgen voor het volgen van de basisV L A A M S P A R LEMENT
56
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
opleiding. Uiteraard geldt dit cumulverbod niet, wanneer de student in de basisopleiding in zijn diplomajaar zit. Artikel VI.5, VI.6 De bedoeling van het decreet was steeds om de Vlaamse studiefinanciering meeneembaar te maken naar het buitenland; dit zowel bij horizontale mobiliteit (uitwisselingsprojecten zoals Socrates en Erasmus waarbij de student een gedeelte van zijn opleiding in het buitenland of in een andere gemeenschap gaat volgen, maar ingeschreven blijft in een Vlaamse onderwijsinstelling), als bij verticale mobiliteit (waarbij de student ingeschreven is voor het volgen van een opleiding in een onderwijsinstelling in het buitenland of in een andere gemeenschap). De praktijk wijst echter uit dat wat betreft de verticale mobiliteit buiten de Europese Hogeronderwijsruimte (EHOR), ten gevolge van de geldende voorwaarden inzake het niet-bestaan van een gelijkwaardige opleiding in Vlaanderen, enkel studiefinanciering toegekend wordt voor het volgen van buitenlandse studies die – mochten zij in Vlaanderen aangeboden worden – niet binnen het toepassingsgebied van studiefinanciering zouden vallen. Om die reden wordt de verticale mobiliteit in beginsel teruggebracht tot de Europese Hogeronderwijsruimte. De Vlaamse Regering kan evenwel beslissen toch studiefinanciering te verlenen aan studenten die in het kader van verticale mobiliteit buiten de Europese Hogeronderwijsruimte studies volgen, teneinde jongeren met een hoog potentieel op het terrein van de exacte wetenschappen de kans te geven hun potentieel te ontplooien aan een gerenommeerde onderwijsinstelling. Verduidelijkt wordt bijgevolg dat de opleiding een kwalitatief hoog wetenschappelijk niveau dient te behalen. Dit zal getoetst kunnen worden aan de hand van de gerealiseerde wetenschappelijke verwezenlijkingen (onderzoek, publicaties enzovoort) van de buitenlandse instelling en de wetenschappelijke aard van de opleiding. Uitwisselingen in het kader van horizontale mobiliteit, blijven wel steeds mogelijk buiten de EHOR. Hier geldt immers geen gelijkwaardigheidstoets, aangezien de student gewoon enkele opleidingsonderdelen van een Vlaamse opleiding aan een samenwerkende buitenlandse onderwijsinstelling volgt. Met dit artikel wordt geen afbreuk gedaan aan het voornemen in het Vlaamse regeerakkoord om de studentenmobiliteit verder te versterken, dat nog invulling moet krijgen. Artikel VI.7, VI.13 Dit artikel verduidelijkt dat enkel een extra punt toegekend wordt indien er meerdere studenten in de leefeenheid hoger onderwijs volgen aan een erkende onderwijsinstelling. Tevens wordt limitatief gepreciseerd dat enkele andere types van voortgezet onderwijs (master-na-master en bachelor-na-bachelor), ook extra punten kunnen opleveren. Tegelijk wordt verduidelijkt dat het aantal extra punten dat in de leefeenheid toegekend wordt voor studenten hoger onderwijs of sommige vormen van voortgezet onderwijs, gelijk is aan de som van die studenten verminderd met één. Artikel VI.8 Het bedrag van de schooltoelage voor het lager onderwijs, wordt bepaald door het referentie-inkomen. Wanneer dit inkomen de maximuminkomensgrens benadert, heeft men recht op de minimumtoelage. Is het referentie-inkomen daarentegen gelijk aan of lager dan de minimuminkomensgrens, krijgt met de volledige (of soms zelfs uitzonderlijke) schooltoelage. Ligt het inkomen ergens tussen de minimuminkomens- en de maximuminkomensgrens, krijgt men een schooltoelage die zich ergens situeert tussen de minimumschooltoelage en de volledige toelage. Dit artikel bevestigt dat het bedrag van de schooltoelage voor het lager onderwijs, net zoals in de andere studieniveaus, in dergelijk geval afgerond wordt tot twee cijfers na de komma. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
57
Artikel VI.9 Het recht op studiefinanciering kan maar worden vastgesteld, nadat de dienst beschikt over alle noodzakelijke informatie. Aangezien sommige informatie alleen verstrekt kan worden door de burger, vraagt de dienst deze bij hem op. Op grond van de huidige regelgeving krijgen aanvragers twee jaar de tijd om hun aanvraagdossier te vervolledigen. In de situatie van een gehuwd student die een aanvraag doet op grond van vermoedelijk inkomen, is dit te verantwoorden. In de andere gevallen betekent dit een nodeloos in behandeling staan van een dossier en een nodeloze verzwaring van het proces van dossierbehandeling voor de administratie, waardoor het sociale karakter van deze maatregel verloren gaat. Het nieuwe artikel kort deze termijn van twee jaar in tot een jaar. Artikel VI.10 Het is mogelijk dat leerlingen in het modulair onderwijs hun opleiding voltooien, nog voor het einde van het schooljaar. Na het voltooien van hun opleiding worden deze leerlingen uitgeschreven door hun school. Op 30 juni zijn zij dus niet langer ingeschreven. Opdat deze leerlingen hun schooltoelage niet zouden verliezen, wordt voorzien in een uitzonderingsregime. Een deelcertificaat is geen eindmoment van een opleiding. In de nieuwe regeling die hier voorgesteld wordt, gaat het enkel om de leerlingen die vóór het einde van het schooljaar uitgeschreven zijn, omdat hun opleiding (module) ook voltooid is. Leerlingen die daarentegen een deelcertificaat behalen, hebben hun volledige opleiding daardoor niet beëindigd. Deze leerlingen hebben dus – ook in de toekomst – geen recht op schooltoelage: men moet de opleiding afmaken. Dit artikel dient met terugwerkende kracht in werking te treden op 1 september 2007, zijnde het eerste schooljaar waarin deze situatie zich voor het eerst kon voordoen. De terugwerkende kracht wil een discriminatie voorkomen voor jongeren die allen afstuderen, maar in de ene school met een einddatum 30 juni, en in de andere school een vroegere datum door onder meer een modulaire organisatie van de studies. De bepaling houdt dan ook in dat jongeren die niet op een datum van 30 juni afstuderen, het recht op hun schooltoelage behouden. Rekening houdend met het gelijkheidsbeginsel en de doelstelling van studiefinanciering om het onderwijs voor iedereen toegankelijk te maken, is een retroactieve inwerkingtreding van deze bepaling – waarbij overigens enkel een gunstigere behandeling voor de burgers gerealiseerd wordt – noodzakelijk. Artikel VI.11 Naar analogie met het Klachtendecreet, wordt de termijn waarbinnen bezwaarschriften beantwoord moeten worden van zestig dagen teruggebracht tot veertig dagen. Artikel VI.12 Ter realisatie van de automatische toekenning van studiefinanciering, is het in de huidige stand van zaken onmogelijk om rekening te houden met een feitelijke scheiding in het jaar waarin de feitelijke scheiding plaatsvindt. In het jaar waarin de feitelijke scheiding plaatsvindt, levert de FOD Financiën immers nog een gezamenlijke aanslag af aan de nog gehuwde belastingplichtigen. De FOD Financiën levert pas een aparte aanslag af in het jaar dat volgt op de feitelijke scheiding. Zodra de FOD Financiën overgaat tot het apart belasten van feitelijk gescheiden partners in het jaar van de feitelijke scheiding, zal er voor het recht op studiefinanciering rekening gehouden kunnen worden met het jaar waarin de feitelijke scheiding plaatsvond.
V L A A M S P A R LEMENT
58
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
HOOFDSTUK VII. RECHTSPOSITIE ONDERWIJSPERSONEEL AFDELING I. EN II. DECRETEN RECHTSPOSITIE Artikel VII.1, VII.12 Met ingang van 1 september 2010 worden diverse aspecten van de personeelsregelgeving voor de centra voor volwassenenonderwijs gewijzigd. Kern van deze wijzigingen is dat vanaf die datum de begrippen opleidingen en modules als referentiepunt zullen worden gebruikt voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het onderwijzend personeel. Deze begrippen treden in de plaats van het begrip ‘vak’ als referentiepunt voor de rechtspositie van het personeel. Dit leidt tot een meer correcte en meer transparante inzetbaarheid van het onderwijzend personeel. Een van de wijzigingen behelst de invoering van nieuwe ambtsbenamingen. Zo wordt onder meer het huidige ambt van leraar hoger onderwijs voor sociale promotie in een CVO vanaf 1 september 2010 vervangen door het ambt van lector. De decreten Rechtspositie hanteren momenteel enkel de term leraar om te refereren naar het onderwijzend personeel in onder meer het volwassenenonderwijs. Een strikte lezing van deze term zou vanaf 1 september 2010 betekenen dat de lector in het volwassenenonderwijs niet meer als leraar wordt beschouwd en dat derhalve de rechten en plichten van deze personeelsleden niet meer ten volle zouden kunnen worden gegarandeerd. Om dit te vermijden wordt een definitie van de term leraar ingevoegd. Artikel VII.2, VII.13 Het artikel 17bis, respectievelijk 19bis, wordt technisch herschikt, zodat duidelijk wordt dat een personeelslid zijn kennis van de onderwijstaal kan bewijzen via het diploma waarmee hij in zijn betrekking wordt aangesteld of via een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Artikel VII.3, VII.14 De opleidingsprofielen voor de modulaire opleidingen Europese Talen groep 2 – Richtgraad 1 zijn recent goedgekeurd door de Vlaamse Regering met het oog op onderhandelingen. Voor de talen Grieks, Pools en Turks van diezelfde groep Europese talen is in het tweede lid van artikel 17ter, §4, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en in het tweede lid van artikel 19ter, §4, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs een afwijking voorzien op het vereiste taalkennisniveau van de onderwijstaal voor het bestuurs- en onderwijzend personeel. De personeelsleden die uitsluitend met een opdracht in een van deze talen worden belast, moeten voor de onderwijstaal het ERK-niveau A2 aantonen in plaats van C1. De Europese talen groep 2 wordt met ingang van 1 september 2010 uitgebreid met nieuwe talen zoals Bulgaars, Fins, Hongaars, Servisch-Kroatisch en Tsjechisch. Dit artikel voegt deze talen toe aan de bestaande reeks talen waarvoor nu al een afwijking bestaat op het vereiste niveau van kennis van de onderwijstaal. Voor de reden waarom dit taalkennisniveau voor die talen werd ingeschreven kan worden verwezen naar de memorie bij Onderwijsdecreet XIX:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
59
“– deze talen zijn in die mate afwijkend van onze taal dat het praktisch niet mogelijk is de taal voldoende te beheersen als niet-moedertaalspreker om er les over te geven in de richtgraad 1 en 2; – zonder een lager beheersingsniveau van de onderwijstaal dan voor de levende vreemde talen toe te laten, zal het nauwelijks mogelijk zijn deze talen aan te bieden in het volwassenenonderwijs; – het gaat om opleidingen in het volwassenenonderwijs – in tegenstelling met het secundair onderwijs hebben de cursisten geen ander doel dan die vreemde taal te leren, en hebben ze in regel hun formele leertraject Nederlands beëindigd.”. De toevoeging van de nieuwe talen gaat ook gepaard met een aanpassing van het vereiste niveau van kennis van de onderwijstaal. Het hiervoor vermelde principe blijft gehanteerd: omwille van de specificiteit van de te onderrichten taal wordt een lager beheersingsniveau van de onderwijstaal vereist, maar dit niveau wordt vanaf 1 september 2010 op het niveau B1 gelegd. Het eerder gehanteerde niveau A2 blijkt immers onvoldoende kwaliteitsgaranties te bieden om te kunnen spreken van een adequaat taalonderricht en een adequaat functioneren van het personeelslid in het centrum voor volwassenenonderwijs. In artikel 19ter, §4, van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs wordt daarenboven een technische aanpassing aangebracht. De afwijking op het vereiste niveau van taalkennis voor de onderwijstaal is bedoeld voor het onderricht van levende vreemde talen. Volgens §4 van artikel 19ter slaat de afwijking in het gesubsidieerd onderwijs ook op kunstvakken. Het gaat hier echter om een vergissing. Deze bepaling werd in 2009 bij het invoeren van deze nieuwe regelgeving, initieel voorgesteld door de overheid, maar niet weerhouden tijdens de onderhandelingen. In de tekst van artikel 19ter, §4, werd de toevoeging echter niet geschrapt. Artikel VII.4, VII.15 Artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs bevat de bepaling dat de vereiste taalkennis van een personeelslid kan aangetoond worden via een diploma dat dit personeelslid in de vereiste onderwijstaal heeft behaald. De nieuwe taalregeling die met ingang van 1 september 2009 werd ingevoerd – en die voormelde wet deels opheft – neemt deze bepaling over voor zover het gaat om Nederlands als onderwijstaal. Met de toevoeging dat de vereiste kennis van de bestuurstaal kan worden aangetoond via het diploma van aanstelling, wordt voor alle taalvereisten die de decreten Rechtspositie opleggen, eenzelfde principe ingevoerd: een personeelslid kan zijn taalkennis voor hetzij de onderwijstaal, hetzij de verplichte tweede taal Frans, hetzij de bestuurstaal in eerste instantie bewijzen via het diploma waarmee het wordt aangeworven. Het aantonen van de bestuurstaal is een verplichte aanstellingsvoorwaarde in de Franstalige scholen op Vlaams grondgebied. Het huidige administratief personeel van deze Franstalige scholen is (op één uitzondering na) aangesteld op basis van een Nederlandstalig diploma. Door deze aanpassing met terugwerkende kracht in te voeren, wordt vermeden dat personeelsleden die in dergelijke situatie vertoeven, opnieuw hun taalkennis expliciet moeten aantonen. Er wordt voorkomen dat personeelsleden die in dienst waren met de vereiste taalkennis op 1 september 2009, met de nieuwe regeling in een rechtsonzekerheid komen over hun aanstelling in het onderwijs. V L A A M S P A R LEMENT
60
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Artikel VII.5,VII.16 Artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs bevat de bepaling dat de vereiste taalkennis van een personeelslid kan aangetoond worden via een diploma dat dit personeelslid in de vereiste onderwijstaal heeft behaald. De nieuwe taalregeling die met ingang van 1 september 2009 werd ingevoerd – en die voormelde wet deels opheft – neemt deze bepaling over, voor zover het gaat om Nederlands als onderwijstaal. Voor het onderricht van Frans als verplichte tweede taal in het basisonderwijs werd echter geen gelijkaardige bepaling overgenomen. Deze aanpassing zet deze lacune recht en laat toe dat een onderwijzer in het basisonderwijs zijn kennis van het Frans als verplichte tweede taal kan aantonen via een diploma dat hij in het Frans heeft behaald of dat Frans vermeldt als onderdeel van het behaalde diploma. Door deze aanpassing met terugwerkende kracht in te voeren, wordt vermeden dat personeelsleden die in dergelijke situatie vertoeven, opnieuw hun taalkennis expliciet moeten aantonen. Er wordt voorkomen dat personeelsleden die in dienst zijn met de vereiste taalkennis op 1 september 2009 met de nieuwe regeling in een rechtsonzekerheid komen over hun aanstelling in het onderwijs. Artikel VII.6, VII.17 De bepaling in punt 1 is een technische aanpassing. De bepaling in punt 2 laat toe dat de Vlaamse Regering maatregelen treft voor personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regels inzake taalkennis (1 september 2009) al een getuigschrift betreffende hun taalkennis hebben behaald bij een wettelijk erkende examencommissie (een door de Vlaamse Regering ingerichte examencommissie, examens die door Selor werden georganiseerd enzovoort). Deze examencommissies werkten of werken (Selor) immers niet op basis van de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen die met ingang van 1 september 2009 als kader gelden voor de nieuwe taalregeling. Bij het invoeren van de nieuwe taalregeling zijn weliswaar overgangsbepalingen ingevoerd voor personeelsleden die vroeger bij de taalexamencommissie ingericht door het ministerie van Onderwijs en Vorming, al een getuigschrift behaalden met betrekking tot de kennis van de onderwijstaal (Nederlands) of van de verplichte tweede taal (Frans), maar zij kunnen enkel gebruik maken van deze bepaling, indien zij effectief aangesteld geweest zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling. Met deze maatregel kan de Vlaamse Regering ook de getuigschriften valideren van personeelsleden die nog niet aangesteld zijn geweest vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling inzake taalkennis. Bovendien biedt de maatregel een oplossing voor de personeelsleden die vroeger bij Selor een getuigschrift behaalden met betrekking tot de kennis van de bestuurstaal Nederlands. Voor de personeelsleden die de kennis van de bestuurstaal moeten bewijzen (de personeelsleden van de Franstalige scholen in de faciliteitengemeenten), werden bij de invoering van de nieuwe taalregeling immers geen specifieke overgangsmaatregelen voorzien. In punt 3 wordt toegevoegd dat een personeelslid dat is aangesteld op basis van een taalafwijking tijdens de periode van de taalafwijking, niet in aanmerking komt voor een aanstelling van doorlopende duur. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
61
Een personeelslid dat niet voldoet aan de taalvereisten, kan aangesteld worden op basis van een taalafwijking die een periode van maximaal drie jaren omvat. Dit personeelslid kan al vóór 1 september 2009 tijdelijke diensten gepresteerd hebben via een taalafwijking op basis van de toenmalige regelgeving inzake taalvereisten. Op deze wijze kan dergelijk personeelslid voldoende dienstanciënniteit verwerven om het recht op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur op te eisen. Door dit recht zou een inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs of een directeur in het gemeenschapsonderwijs verplicht worden om betrekkingen aan te bieden aan een personeelslid dat de vereiste taalkennis niet bezit. Deze verplichting druist in tegen de vrije keuzemogelijkheid die de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs of een directeur in het gemeenschapsonderwijs heeft om dergelijk personeelslid al dan niet aan te werven. Indien er zich op dat ogenblik tegelijk een (nieuw) personeelslid zou aandienen dat nog geen recht heeft op tijdelijke aanstelling voor doorlopende duur, maar dat wel over de vereiste taalkennis bezit, ontstaat er bovendien een contradictie tussen de voorwaarde “Indien een inrichtende macht/directeur moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste taalbekwaamheid bezit (…)”, en de verplichting om een betrekking aan te bieden aan het personeelslid dat wel recht heeft op aanstelling voor doorlopende duur, maar niet de vereiste taalbekwaamheid bezit. Deze juridische incoherentie moet rechtgezet worden. De logica vereist dat een personeelslid dat in se niet aan de reguliere aanstellingsvoorwaarden voldoet, uiterlijk tot het einde van het schooljaar kan worden aangesteld en geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur kan claimen tot op het ogenblik dat hij aan alle gestelde voorwaarden voldoet. Voor afwijkingen inzake het bekwaamheidsbewijs of de leeftijdsgrens (boven de 65 jaar) is dit reeds decretaal vastgelegd. Naar analogie hiermee dient een aanstelling voor doorlopende duur ook uitgesloten te worden in geval van gebrek aan de vereiste taalkennis. Met ingang van 1 september 2010 wordt van een personeelslid dat in een centrum voor volwassenenonderwijs wordt belast met het onderwijzen van een specifieke vreemde taal, vereist dat hij de kennis van de onderwijstaal bewijst op het niveau B1. Initieel werd hier het niveau A2 vereist, maar dit niveau blijkt onvoldoende kwaliteitsgaranties te bieden voor een adequaat talenonderwijs in het volwassenenonderwijs. De toevoeging in punt 4 laat toe dat personeelsleden die al in het schooljaar 2009-2010 op basis van een taalafwijking met betrekking tot het op dat ogenblik vereiste niveau A2 werden aangesteld in een opdracht in een van de vermelde taalopleidingen, een jaar extra krijgen om aan het vereiste niveau van taalkennis te voldoen. Artikel VII.7, VII.8, VII.18, VII.19 Uit een gerechtelijke uitspraak van een Arbeidshof met betrekking tot een aanstelling in het vrij gesubsidieerd onderwijs blijkt dat de huidige tekst van §2 onduidelijk is en zou toelaten dat een personeelslid voor doorlopende duur wordt aangesteld, zonder dat dit personeelslid aan alle voorwaarden ter zake voldoet. Deze tekstaanpassing heft deze onduidelijkheid op. Artikel VII.9, VII.20 Met ingang van 1 september 2010 worden diverse aspecten van de personeelsregelgeving voor de centra voor volwassenenonderwijs gewijzigd. Kern van deze wijzigingen is dat vanaf die datum de begrippen opleidingen en modules als referentiepunt zullen worden gebruikt voor de administratieve en geldelijke rechtspositie van het onderwijzend personeel. Deze begrippen treden in de plaats van het begrip V L A A M S P A R LEMENT
62
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
‘vak’ als referentiepunt voor de rechtspositie. Dit leidt tot een meer correcte en meer transparante inzetbaarheid van het onderwijzend personeel. De keuze voor de modulaire organisatie van het volwassenenonderwijs betekent echter niet dat alle opleidingen van de ene op de andere dag in een modulaire structuur moeten worden aangeboden. Het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bevat immers een overgangsperiode voor de lineaire opleidingen waarvoor nog een modulair opleidingsprofiel moet ontwikkeld worden en voor de voorlopig modulaire opleidingen waarvoor nog geen definitief goedgekeurd profiel voorhanden is. Voor deze opleidingen is er een overgangsperiode voorzien tot en met het schooljaar 2011-2012. In deze overgangsperiode moeten alle opleidingsprofielen ontwikkeld zijn, zodat de centra voor volwassenenonderwijs uiterlijk op 1 september 2012 voor alle opleidingen de overstap maken naar definitief goedgekeurde modulaire profielen. Dit maakt dat de centra voor volwassenenonderwijs op dit ogenblik met diverse situaties worden geconfronteerd: sommige opleidingen worden nog volledig volgens de lineaire structuur georganiseerd, andere worden voorlopig modulair georganiseerd en weer een andere reeks opleidingen heeft al een definitief goedgekeurd profiel. De overgang van de huidige vakken naar de nieuwe begrippen ‘opleiding’ en ‘module’ gaat gepaard met ambtshalve en individuele concordanties die ingaan op 1 september 2010. Volgens de huidige regelgeving kan een centrum voor volwassenenonderwijs na onderhandeling in het lokaal comité een lijst van betrekkingen opmaken die in aanmerking komen voor vaste benoeming op 1 januari van het volgende schooljaar. Deze lijst bevat betrekkingen die vacant zijn op 15 april. Voor de centra voor volwassenenonderwijs betekent dit dat ze op 15 april betrekkingen moeten vacant verklaren die worden ingericht op basis van een vak, maar dat de uiteindelijke betrekking op 1 januari 2011 op basis van een opleiding of module zal ingericht worden. De ambtshalve en individuele concordanties vormen de vakken weliswaar om naar opleidingen of modules, maar gezien de omvang van de operatie (er zijn momenteel ongeveer 1500 modules die kunnen worden ingericht vanaf 1 september 2010) is het aangewezen de huidige vacantverklaring uit te stellen tot in het najaar. Op deze wijze kan op een rechtszekere wijze bepaald worden welke betrekkingen in aanmerking komen voor vaste benoeming en kunnen de personeelsleden zich kandidaat stellen voor een duidelijke en concrete betrekking die ingebed is in de nieuwe organisatievorm (opleiding of module). Het tekstvoorstel houdt in dat de vacantverklaring tijdens de overgangsperiode van de huidige organisatievormen in de centra voor volwassenenonderwijs (lineaire, voorlopige modulaire en definitief modulaire opleidingen) naar een eenduidig modulaire organisatie vanaf 1 september 2012 gebeurt voor 15 oktober en dit op basis van de toestand op 15 september. In artikel VII.20, 1°, wordt voor het gesubsidieerd onderwijs een aanpassing aangebracht aan de wijze waarop een inrichtende macht haar vacante betrekkingen moet meedelen met het oog op een vaste benoeming op 1 januari daaropvolgend. Tot op heden stelt de regelgeving dat een inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs haar vacante betrekkingen in het kader van vaste benoeming moet meedelen aan de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden inzake vaste benoeming. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
63
Deze mededeling vindt echter plaats op een tijdstip dat nog niet alle potentiële kandidaten effectief aan de voorwaarden inzake vaste benoeming voldoen. Hierdoor bestaat de kans dat deze potentiële kandidaat zich niet tijdig kan aanmelden als kandidaat voor vaste benoeming. Deze wijziging houdt in dat de inrichtende macht haar vacante betrekkingen openbaar maakt en aldus aan al haar personeelsleden meedeelt welke betrekkingen vacant zijn met het oog op een vaste benoeming op 1 januari daaropvolgend. Daarbij deelt ze ook mee aan welke voorwaarden een personeelslid moet voldoen om in aanmerking te komen voor een kandidaatstelling voor vaste benoeming. Deze aanpassing houdt ook een vereenvoudiging in, omdat er geen voorafgaande selectie van potentiële kandidaten moet worden gemaakt door de inrichtende macht en de inrichtende macht ook niet langer verplicht is om de mededeling individueel aan elke potentiële kandidaat te bezorgen. Artikel VII.10, VII.21 In cao VIII is in punt 3.1.5. ‘Vervanging van een directeur die langdurig afwezig is’ hierover het volgende opgenomen: “De langdurige afwezigheid van een directeur op school omwille van het feit dat hij gebruik maakt van een aantal verlofstelsels, kan een hypotheek leggen op een stabiele schoolorganisatie. In overleg met de inrichtende machten, de vakorganisaties en de overheid zal tegen het einde van het schooljaar 2006-2007 worden nagegaan in welke gevallen en op welke wijze hiervoor een oplossing kan worden gevonden.”. Om hieraan uitvoering te geven werd in de decreten Rechtspositie een artikel ingevoegd door het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX. Dit artikel wordt met dit voorstel aangepast om de interpretatiemoeilijkheden die gerezen zijn, het hoofd te bieden. De ‘algemene’ regel houdt in dat de betrekking van een directeur die gedurende minstens drie volledige schooljaren afwezig is omwille van het feit dat hij gebruik maakt van een aantal verlofstelsels, vacant kan worden verklaard. Er wordt nu verduidelijkt dat deze algemene regel geldt voor eerste aanvragen en voor verlengingen van een of meer van de vermelde verlofstelsels. Bij de afwijking voor directeurs die op 1 september 2009 al afwezig waren, wordt uitdrukkelijk toegevoegd dat deze afwijking geldt tot en met 1 september 2012. Als de directeur die tussen 1 september 2009 en 1 september 2012 onder de overgangsmaatregel valt, na 1 september 2012 afwezig blijft wegens gebruik van een of meerdere van de vermelde verlofstelsels, geldt op dat ogenblik voor hem de organieke regel. Dit betekent dat de inrichtende macht vanaf 1 september 2012 aan deze directeur moet meedelen dat ze bij een afwezigheid van drie opeenvolgende schooljaren al of niet gebruik zal maken van de mogelijkheid om zijn betrekking vacant te verklaren. Artikel VII.11, VII.23 Via het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX werden in de decreten Rechtspositie met betrekking tot de onderwijstaal nieuwe taalvereisten ingevoerd voor personeelsleden die worden aangesteld in het onderwijs. Bij de overgangsmaatregelen die via dit decreet werden ingeschreven, werd geen rekening gehouden met de noodzaak om ook voor de bestuurstaal te voorzien in een overgangsbepaling. Dit wordt door de toevoegingen in de artikelen 103novies, §1, en 84septiesdecies, §1, rechtgezet. We voegen daaraan telkens de vroegere bestuurstaalregeling toe en V L A A M S P A R LEMENT
64
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
vervangen het begrip ‘onderwijstaal’ door het bredere begrip ‘taalvereisten’ waarmee we zowel onderwijstaal als bestuurstaal vatten. In de artikelen 103novies, §2, en 84septiesdecies, §2, wordt een technische correctie uitgevoerd. Deze paragrafen bevatten een overgangsregeling voor de kennis van de tweede taal. Het gebruik van de term ‘onderwijstaal’ bleek tot uiteenlopende interpretaties aanleiding te geven. We vervangen deze term daarom door de term ‘tweede taal’. In de §3 van voormelde van dezelfde artikelen wordt ten slotte een aanpassing aangebracht met betrekking tot de aanstelling van een onderwijzer in het basisonderwijs. Initieel werd bij het invoeren van de nieuwe bepalingen met betrekking tot de vereisten ten aanzien van de onderwijstaal – en meer bepaald vooral voor het onderwijzen van de verplichte tweede taal in het basisonderwijs – een overgangsmaatregel ingevoerd voor onderwijzers in het basisonderwijs die tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma van bachelor in het onderwijs voor het lager onderwijs behalen. De omschrijving van het diploma in de bedoelde overgangsmaatregel is echter te eng en sluit daardoor bepaalde personeelsleden uit die onder de voorgaande regelgeving wel aan alle voorwaarden inzake de taalvereisten voldeden. De overgangsmaatregel moet dus aangepast worden, zodat bij de overgang van het oude naar het nieuwe regelgevend kader alle betrokken personeelsleden op gelijke voet worden behandeld. Om de gelijke behandeling te garanderen, wordt dit artikel met terugwerkende kracht ingeschreven, zodat alle beoogde personeelsleden in aanmerking komen voor de bedoelde overgangsmaatregel en hun aanstelling niet in het gedrang komt. Artikel VII.22 Artikel 40bis, §4, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding bepaalt dat elke inrichtende macht van een pedagogische begeleidingsdienst een procedure van werving voorlegt aan de Vlaamse Regering. Deze bepaling is ingevoegd in het decreet van 27 maart 1991 door het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en stond voorheen in artikel 93, §3, van het opgeheven decreet van 17 juli 1997 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten met dien verstande dat er in 1991 ook nog aan toegevoegd was dat de wervingsprocedure gelijkaardig moest zijn aan de procedure voor de werving van de inspectieleden. Gelet op het feit dat ook voor de werving van andere personeelsleden in het onderwijs de wervingsprocedure niet door de overheid wordt vastgelegd of ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd, wordt deze verplichting ook aan de pedagogische begeleidingsdiensten niet langer opgelegd. De wijziging wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, omdat de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten vanaf 1 september 2009 ingeschreven zijn in de decreten Rechtspositie. AFDELING III. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS III Artikel VII.24 Hoofdstuk II van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III bevat de rechtsgrond met betrekking tot de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
65
Artikel 4 in het desbetreffende artikel bepaalt op welke personeelsleden en instellingen de Vlaamse Regering deze regels kan van toepassing verklaren. Dit artikel bevat echter nog verwijzingen naar instellingen en personeelsleden van het hoger onderwijs en naar de leden van de inspectie van de Vlaamse Gemeenschap. In tussentijd zijn beide groepen niet langer onderhevig aan deze regelgeving. Het artikel wordt dan ook in die zin aangepast dat de Vlaamse Regering de regelgeving inzake de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling van toepassing kan maken op de personeelsleden, instellingen en inrichtende machten die ressorteren onder de beide decreten Rechtspositie van 27 maart 1991 en op de leden van de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken die ressorteren onder het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. Daarnaast worden nog een aantal technische aanpassingen aangebracht in het artikel. AFDELING IV. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIII Artikel VII.25 Het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek bevat de decretale rechtsgrond voor de terugbetaling van de vervoerskosten voor het openbaar vervoer en de fietsvergoedingen voor woon-werkverkeer. Artikel XI.1 van voormeld decreet vermeldt de personeelscategorieën op wie de voorziene terugbetaling van de vervoerskosten en de fietsvergoeding van toepassing zijn. Het betreft volgende personeelscategorieën: 1° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; 2° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding; 3° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; 4° de personen tewerkgesteld als gesubsidieerde contractuelen in de onderwijsinstellingen en de centra voor leerlingenbegeleiding; 5° de contractuelen betaald ten laste van het Departement Onderwijs, met uitzondering van deze van de centra voor basiseducatie; 6° de contractuelen, betaald met het werkingsbudget van de onderwijsinstellingen; 7° de personeelsleden van de Brusselse kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Als gevolg van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs zijn de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten volledig ingeschreven in de decreten Rechtspositie. Zij komen echter niet in aanmerking voor de terugbetaling van de vervoerskosten voor het openbaar vervoer en de fietsvergoedingen voor woon-werkverkeer. Zij moeten dan ook expliciet uitgesloten worden uit het toepassingsgebied van hoofdstuk XI van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek. De wijziging wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, omdat via het decreet van 8 mei 2009 de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten vanaf 1 september 2009 ingeschreven zijn in de decreten Rechtspositie. Deze retroactieve inwerkingtreding schaadt geen verkregen situaties: er zijn geen vergoedingen toegekend aan de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten op basis van artikel XI.1 van het decreet van 13 juli 2001. V L A A M S P A R LEMENT
66
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
AFDELING V. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIV Artikel VII.26 In cao VIIIbis is afgesproken dat de salarisschalen van de kinderverzorgers in de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel, met ingang van 1 september 2009 verhoogd worden, zodat zij dezelfde verloning genieten als de kinderverzorgers van het basis- en buitengewoon secundair onderwijs, die over dezelfde bekwaamheidsbewijzen beschikken. Dat betekent dat zij vanaf 1 september 2009 de verloning ontvangen die technisch uitgedrukt wordt via het kengetal 143. Omdat het decreetsartikel echter nog het kengetal 151 vermeldt, is het nodig om in het decreetsartikel het juiste kengetal op te nemen. Tezelfdertijd worden de termen ‘weddenschaal’ en ‘wedde’ geactualiseerd in de termen ‘salarisschaal’ en ‘salaris’. Omdat het toekennen van een kengetal een louter technische aangelegenheid is – de eigenlijke bedragen worden vastgelegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende de salarisschalen van bepaalde personeelsleden van het onderwijs – wordt tevens een machtiging opgenomen om in het vervolg dergelijke aanpassingen te laten gebeuren via de Vlaamse Regering. De voorgestelde aanpassing is van louter technische aard, waardoor het aangewezen is om dit in het vervolg via de Vlaamse Regering te regelen. Ten slotte worden de salarisschalen van de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van de decreten Rechtspositie, ook via besluiten van de Vlaamse Regering geregeld. De wijziging gaat met terugwerkende kracht in op 1 september 2009, zodat ze samenvalt met het ogenblik dat de loonsverhoging voorzien in cao VIIIbis effectief ingegaan is, met name op 1 september 2009. Op deze wijze worden de voordelen die via deze loonsverhoging worden toegekend met ingang van de voorziene datum van kracht voor de kinderverzorgers van de kinderdagverblijven van het gemeenschapsonderwijs gelegen in het tweetalig hoofdstedelijk gebied Brussel. Artikel VII.27, VII.28, VII.29 Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs werd in het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV de rechtsgrond opgenomen op basis waarvan de Vlaamse Regering bekwaamheidsbewijzen kan vastleggen voor de personeelsleden van de centra voor basiseducatie. De tekst hiervan, artikel X.39, moet aangepast worden aan een wijziging die artikel 127 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs inmiddels ondergaan heeft: bij het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX werd namelijk de omschrijving van het personeel in de basiseducatie verfijnd, met een indeling in drie categorieën. De rechtsgrond voor de bekwaamheidsbewijzen moet enkel voor de eerste twee categorieën gelden. Het betreft een technische aanpassing. In artikel X.40 en artikel X.42 wordt voor de basiseducatie het begrip ‘functie’ toegevoegd naast het woord ‘ambt’, omdat in de basiseducatie geen sprake is van ambten, maar wel van functies. Ook dit is een technische aanpassing. Deze technische aanpassingen aan de rechtsgrond voor bekwaamheidsbewijzen basiseducatie hebben uitwerking met ingang van de oorspronkelijke ingangsdatum van het desbetreffende artikel, namelijk 1 september 2008. Ook de verfijning aan artikel 127 van het decreet Volwassenenonderwijs via het decreet van 8 mei 2009, die de directe aanleiding van deze aanpassing vormt, had die ingangsdatum. Op deze manier is de rechtsgrond sluitend geregeld voor het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot vaststelling V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
67
van de functies, de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen in de centra voor basiseducatie. HOOFDSTUK VIII. ANDERE BEPALINGEN AFDELING I. DIENSTPRESTATIES IN INTERNATEN Artikel VIII.1, VIII.2 Hier wordt geregeld de uitbreiding van het aantal betrekkingen van studiemeesteropvoeder internaat als compensatie voor het feit dat de nachtprestaties van die opvoeders (dat wil zeggen de prestaties tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen) vanaf 1 september 2009 niet langer voor drie, doch wel voor vier uren worden verrekend. Via Onderwijsdecreet XIX van 8 mei 2009 was al om die reden een verhoging van de middelen vanaf het schooljaar 2009-2010 voorzien, doch ingevolge extra budgettaire ruimte die door cao VIIIbis is ontstaan kan die verhoging worden opgetrokken. Concreet worden 3,768 in de plaats van de twee uren bijkomend verleend per organieke voltijdse betrekking van studiemeester-opvoeder internaat. Ook kleinere internaten worden daardoor in de mogelijkheid gesteld om de verhoging van de nachtprestaties te compenseren. De Vlaamse Regering zal diverse regelgevingen aanpassen met betrekking tot de internaten, opvangcentra en tehuizen die buiten de regelgeving vallen op de internaten voor leerlingen van het gewoon onderwijs. Voor het gewoon onderwijs dient het hier decretaal te worden aangepast: het KB van 18 april 1967 rond de omkadering in het Rijksonderwijs en de Schoolpactwet van 29 mei 1959. Het is niet de bedoeling van de decreetgever om hier de bevoegdheid te verlenen aan de Vlaamse Regering om de prestatieregeling van het personeel van de internaten te regelen, vermits de noodzakelijke rechtsgrond daarvoor is terug te vinden in de decreten Rechtspositie van 27 maart 1991 voor het gemeenschapsonderwijs (artikel 3, 12°) respectievelijk gesubsidieerd onderwijs (artikel 5, 13°). Beide artikelen geven al duidelijk de bevoegdheid aan de Vlaamse Regering. Als definitie van opdracht van een personeelslid geldt het volgende: aantal prestatie-eenheden per week door een personeelslid verricht in een bepaald ambt in een instelling of centrum en, indien het een onderwijsopdracht betreft, in een bepaald onderwijsniveau, in een bepaalde opleiding of in een bepaalde module of in een bepaald vak en de specialiteit ervan of een ermede gelijkgestelde activiteit, en in voorkomend geval, de graad en voor het voltijds secundair onderwijs eventueel het HBO5, en de onderwijsvorm of de opleidingsvorm. De prestatie-eenheid is de basiseenheid die voor een bepaald ambt door de Vlaamse Regering wordt vastgesteld. De retroactiviteit wordt verklaard door het feit dat deze extra middelen al aan alle internaten zijn toegekend sedert het begin van het schooljaar 2009-2010 en dat alsnog een rechtsgrond dient gecreëerd te worden. AFDELING II. SUBSIDIERING VAN OUDERKOEPELVERENIGINGEN Artikel VIII.3 Dit artikel definieert de begrippen ‘leerling’ en ’onderwijsnet’. Artikel VIII.4, VIII.5 De ouderverenigingen VCOV (Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen) en EVO (Educatieve Vereniging voor Ouderwerking in het Officieel Onderwijs) worden vandaag via een facultatieve subsidie betoelaagd. Het is de bedoeling dat deze twee verenigingen vanaf 2011 ondergebracht worden in het reguliere kader voor de subsidiëring van V L A A M S P A R LEMENT
68
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ouderkoepelverenigingen. Deze twee verenigingen zullen met ingang van 1 januari 2011 meer bepaald opgaan in de drie ouderkoepelverenigingen die vandaag gesubsidieerd worden overeenkomstig het decretale kader: VCOO, KOOGO en GO! Ouders. De middelen die bij wijze van facultatieve subsidie aan VCOV en EVO toegekend werden, worden aan de subsidie-enveloppes van dit decreet toegevoegd. Het betreft met andere woorden een budgetneutrale operatie. Om deze transfer van de huidige budgetten naar VCOO, KOOGO en GO! Ouders evenwichtig te laten verlopen, is er nood aan een nieuwe verdeelsleutel voor het bepalen van het bedrag van de subsidie-enveloppe. Voortaan geldt het aantal leerlingen dat elk net telt als parameter. Het gebruik van een sokkel blijft behouden. AFDELING III. DECREET BETREFFENDE DE CENTRA VOOR LEERLINGENBEGELEIDING Artikel VIII.6 Artikel 35 van het decreet betreffende de kwaliteit heeft voor alle onderwijsniveaus de opname in de erkenning eenvormig willen regelen. Aangezien er voor de CLB-sector vandaag enkel gesproken wordt van opname in de financiering of subsidiëring, wordt hier verduidelijkt dat de opname in de financiering of subsidiëring tegelijk ook de opname in de erkenning veronderstelt. Artikel VIII.7 Dit artikel regelt hoe een centrum een aanvraag moet indienen om erkend, gefinancierd en gesubsidieerd te worden, welke voorwaarden onderzocht zullen worden om deze aanvraag te beoordelen en wanneer de erkenning uitwerking heeft. Dit artikel moet dus samen gelezen worden met artikel 35 van het decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs, waarin het generieke procedurele luik – dit is onafhankelijk van het onderwijsniveau – inzake de erkenning geregeld wordt. Wanneer een centrum vraagt om in de erkenning opgenomen te worden, zit het nog in een opstartfase. Het is bijgevolg aangewezen dat de ontwikkeling van het centrum van nabij opgevolgd wordt en de inspectie op korte termijn een tweede onderzoek uitvoert, ditmaal in het kader van een doorlichting. Tegelijk moet het recent erkende centrum voldoende tijd krijgen om haar strategische doelstellingen ten volle te realiseren. Daarom wordt bepaald dat – naar analogie met het basisonderwijs – het centrum na ten minste een jaar na de opname in de erkenning, doorgelicht zal worden. AFDELING IV. DECREET GELIJKE ONDERWIJSKANSEN Artikel VIII.8, VIII.9, VIII.11 Uitbreiding inschrijvingsrecht naar de leertijd. Zie memorie van toelichting bij artikel III.39. Artikel VIII.10 1° Zie memorie van toelichting bij artikel II.5. 2° Het decreet betreffende gelijke onderwijskansen bepaalt dat voorafgaand aan een inschrijving de ouders dienen in te stemmen met het pedagogisch project en het schoolreglement. Op dit ogenblik wordt in de regelgeving niet nader omschreven hoe deze instemming gegeven moet worden. In principe kan het ook om een mondeling akkoord gaan. In situaties van een mondeling akkoord kan er nadien evenwel gemakkelijker betwisting tussen school en ouders ontstaan. In extremis kunnen ouders bijvoorbeeld zelfs ontkennen dat ze het pedagogisch project en het schoolreglement te zien gekregen V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
69
hebben, wat niet het geval is, als ze schriftelijk verklaard hebben met beide in te stemmen. Om latere betwisting tussen school en ouders over de instemming te vermijden is het bijgevolg aangewezen dat vastgelegd wordt dat het akkoord van de ouders schriftelijk verleend moet worden. Dit is des te meer aangewezen omwille van de engagementsverklaring die zal opgenomen worden in het schoolreglement en waar beide partijen (school en ouders) zich uitdrukkelijk tot een aantal zaken engageren. Artikel VIII.12 Er wordt verwezen naar VI.24, §2. Dit is geen juiste verwijzing, want er zou moeten verwezen worden naar VI.24, §3. Dit is een technische correctie die nu reeds zo wordt toegepast, vandaar dat het artikel met terugwerkende kracht moet in werking treden. Artikel VIII.13 De periode van experimenteren om de wachtrijen op te lossen en de kampeertoestanden te vermijden loopt af einde schooljaar 2009-2010 of bij het afsluiten van de aanmeldingsprocedure met betrekking tot de inschrijvingen voor het schooljaar 2010-2011. Onmiddellijk daarna wordt er, op basis van de evaluaties van de lopende experimenten, initiatief genomen voor een decretale verankering van het kader voor een aanmeldingsprocedure vanaf het schooljaar 2012-2013. Maatregelen die ingaan voor het schooljaar 2012-2013, moeten al één jaar op voorhand kunnen ingaan, want inschrijven kan ten vroegste de eerste september van het voorafgaande schooljaar, dus op 1 september 2011. In afwachting van deze structurele oplossing en om het tussenjaar te overbruggen is het noodzakelijk om de experimentele aanmeldingsprocedure met één jaar te verlengen. AFDELING V. VLAAMS AGENTSCHAP VOOR ONDERNEMERSVORMING Artikel VIII.14 Uitbreiding inschrijvingsrecht naar de leertijd. Zie memorie van toelichting bij artikel III.39. Artikel VIII.15 De vigerende regelgeving rond de bekwaamheidsvereisten van lesgevers in de leertijd vertoont een aantal inconsequenties en onvolkomenheden. Door de voorgestelde regeling wordt hieraan verholpen. AFDELING VI. DECREET BETREFFENDE DE KWALITEIT VAN ONDERWIJS Artikel VIII.16 Het betreft een inhoudelijke rechtzetting. Het is uiteraard geen voltijdse, doch een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur die omgezet kan worden in een bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator. Deze correctie wordt met terugwerkende kracht doorgevoerd, zodat de pedagogische begeleidingsdiensten al met ingang van 1 september 2009 kunnen genieten van de (gunstigere) bedoeling van de wetgever. V L A A M S P A R LEMENT
70
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Artikel VIII.17, 1° De wijziging die hier wordt voorgesteld, laat toe dat de overheid de taalexamens niet langer zelf organiseert, maar dit laat doen door onderwijsinstellingen. Hier wordt vooral gedacht aan een rol voor de centra voor volwassenenonderwijs die al de nodige expertise hebben opgebouwd met betrekking tot het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor Talen (ERK) en ook al sinds het schooljaar 2004-2005 taalopleidingen aanbieden die op dit kader steunen. Zie ook de memorie van toelichting bij de corresponderende artikelen in de hoofdstukken IV en VII. Artikel VIII.17, 2° Het decreet van 21 oktober 2009 houdende interpretatie van de artikelen 44, 44bis en 62, §1, 7°, 9° en 10°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 bepaalt dat de Vlaamse inspectie ook bevoegd is voor de Franstalige scholen op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. De leden van de inspectie die in het kader van deze bevoegdheid doorlichtingen zullen uitvoeren in deze scholen, moeten de Franse taal machtig zijn op het niveau C1 van het ERK. Deze toevoeging bepaalt dat een lid van de inspectie de vereiste kennis van het Frans kan bewijzen via een diploma of studiebewijs dat binnen de regelgeving voor het Vlaamse onderwijs wordt beschouwd als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het vak Frans in het secundair onderwijs of in het volwassenenonderwijs. Dit neemt niet weg dat voor alle communicatie die valt onder de bestuurstaalwet, de bestuurstaal, dus het Nederlands, wordt gebruikt. Artikel VIII.18, VIII.19 In het decreet Kwaliteit is een aantal bepalingen met betrekking tot de tuchtprocedure tegenstrijdig met elkaar. Dit is het geval met de artikelen 125 en 126. In §2 van artikel 125 is momenteel opgenomen dat een tuchtmaatregel definitief is, nadat de termijn waarbinnen beroep tegen een voorstel tot tuchtstraf kan worden ingesteld, verstreken is, terwijl artikel 126 stelt dat een tuchtstraf eerst wordt voorgesteld en daarna wordt uitgesproken. Er wordt dan ook voorgesteld om de tweede paragraaf van artikel 125 in overeenstemming te brengen met artikel 126. Daarnaast wordt voorgesteld om artikel 126 in overeenstemming te brengen met artikel 136. Artikel 136 bepaalt dat bij eenparigheid het advies van de raad van beroep bindend is. De raad van beroep neemt in dat geval de eindbeslissing. In het vijfde lid van artikel 126 is momenteel opgenomen dat een tuchtstraf in beroep steeds wordt uitsproken door de Vlaamse Regering. Er wordt dan ook voorgesteld om in het vijfde lid van artikel 126 toe te voegen dat de raad van beroep de tuchtstraf in beroep definitief uitspreekt, wanneer hij eenparig advies heeft uitgebracht. Beide wijzigingen worden ingevoerd met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2009. De rechtszekerheid houdt in dat een regelgeving correct is en dat tegenstrijdigheden in verschillende decreetteksten snel en precies hersteld worden. De nieuwe regelgeving is ingevoerd met ingang van 1 september 2009 en de aanpassingen moeten derhalve dezelfde datum meekrijgen. Dit houdt in dat de nieuwe rechtsregels samen met hun correcties coherent op dezelfde datum van toepassing worden voor de onderwijsklant. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
71
Daarbij komt dat de decreetswijziging niet raakt aan enige procedure in het kader van artikel 125 of 126 van het decreet van 8 mei 2009. Artikel VIII.20 Artikel 224 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs bepaalt dat de kandidaten die geslaagd zijn voor de proef, vermeld in artikel 23 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten (dit is de ‘oude’ wervingsreserve voor onderwijsadviseur), vanaf 1 mei 2009 ambtshalve toegelaten worden tot de proeftijd in het ambt van onderwijsadviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling (DVO). Als gevolg van het advies van de Raad van State worden de personeelsleden die op 31 augustus 2009 waren aangesteld bij de DVO (de navorsers, de onderwijsadviseurs en de directeur) geconcordeerd naar respectievelijk het ambt van inspecteur en van coördinerend inspecteur. De Raad van State heeft immers geoordeeld dat de opdrachten die de personeelsleden van de DVO uitvoeren, niet langer kunnen verantwoorden dat deze personeelsleden een bijzonder onderwijsstatuut hebben. De concordantie naar het ambt van inspecteur en coördinerend inspecteur zorgt ervoor dat deze personeelsleden hun onderwijsstatuut kunnen behouden. De ontwikkelingstaken op het vlak van eindtermen, curriculumontwikkeling en organisatie van peilingsproeven die voorheen tot het takenpakket van de DVO behoorden, zullen worden uitgevoerd door het agentschap Kwaliteitzorg Onderwijs en Vorming. De leden van de voormalige Dienst voor Onderwijsontwikkeling kunnen vanaf 1 september 2009 vanuit de inspectie naar het agentschap gedetacheerd worden. Voor de personeelsleden die op 1 mei 2009 toegelaten worden tot de proeftijd, betekent dit dat ze vanuit deze proeftijd gedetacheerd worden. Artikel 70 van het decreet Kwaliteit bepaalt dat de proeftijd één volledig en effectief te presteren jaar omvat. Dit betekent dat, wanneer deze personeelsleden ervoor kiezen om de taken op het vlak van eindtermen, curriculumontwikkeling en peilingtoetsen verder uit te oefenen in het agentschap, zij de facto nooit vast benoemd zouden kunnen worden in het ambt van inspecteur. Met voorliggend voorstel wordt hieraan tegemoet gekomen, doordat de periode dat zij de taken binnen het agentschap uitvoeren die voorheen tot het takenpakket van de DVO behoorden, gelijkgesteld wordt met effectieve prestaties die aldus in aanmerking komen voor de proeftijd. Deze bepaling wordt ingevoerd met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2009, zodat rechten die op 1 september 2009 zijn toegekend ook vanaf die datum effectief kunnen uitgeoefend worden. Artikel VIII.21 Artikel 225 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs bevat de overgangsmaatregel dat er geen personeelsleden tot de proeftijd kunnen toegelaten of vastbenoemd worden in het ambt van inspecteur, zolang het percentage vermeld in artikel 62, §2, van hetzelfde decreet bereikt of overschreden is. Artikel 62, §2, bepaalt dat maximaal 85% van de ambten van inspecteur wordt uitgeoefend door inspecteurs die tot de proeftijd zijn toegelaten of die vastbenoemd zijn. Deze overgangsmaatregel geldt vanaf 1 september 2009. Wanneer bovenstaande overgangsmaatregel wordt toegepast, kunnen de inspecteurs die op 31 augustus 2009 in de proeftijd waren aangesteld in het ambt van inspecteur, niet vastbenoemd worden, wanneer ze de proeftijd hebben doorlopen. Om hieraan tegemoet te komen wordt artikel 225 van het decreet van 8 mei 2009 aangevuld met de bepaling dat de inspecteurs die op 31 augustus 2009 tot de proeftijd zijn toegelaten, na 1 september 2009 V L A A M S P A R LEMENT
72
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
vastbenoemd kunnen worden in het ambt van inspecteur als de evaluatie van de proeftijd wordt besloten met het gemotiveerd voorstel tot benoeming. De bepaling wordt met terugwerkende kracht ingevoerd om betrokken inspecteurs vast te kunnen benoemen na het verstrijken van de proeftijd.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 5 februari 2010
V L A A M S P A R LEMENT
73
74
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
75
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX
DE VLAAMSE REGERING,
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Na beraadslaging,
BESLUIT:
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
76
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Afdeling I. Decreet basisonderwijs Art.II.1. In artikel 2, §2 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, wordt de zinsnede“artikel 27, §4” vervangen door de zinsnede “artikel 27quater”. Art.II.2. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 8°, worden de woorden "zoals dit berekend werd op basis van de laatst uitgevoerde volkstelling en vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek" vervangen door de woorden "zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen, bedoeld in artikel 125quinquies, § 2, beschikbaar is"; 2° het punt 22°, vervangen bij het decreet van 22 december 2000, wordt vervangen door wat volgt: “22° herstructurering : a) in het gewoon basisonderwijs: het oprichten of afschaffen van een vestigingsplaats of het oprichten of afschaffen van een onderwijsniveau in een school of vestigingsplaats. b) in het buitengewoon basisonderwijs : het oprichten of afschaffen van een vestigingsplaats of het oprichten of afschaffen van een onderwijsniveau in een school of het oprichten of afschaffen van een type in een school.”. Art.II.3. Aan artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009, wordt een §2bis toegevoegd, die luidt als volgt: “§2bis. In afwijking van §1, 1° bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.”. Art.II.4. Aan artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1 en §2 wordt telkens een zin toegevoegd die luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
77
“Na kennisneming van en toelichting bij het advies van de klassenraad, nemen de ouders daaromtrent een beslissing.”; 2° er wordt een §3 toegevoegd die luidt als volgt: “§3. In afwijking van §1 bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.”; 3° er wordt een §4 toegevoegd die luidt als volgt: “§4. De leerling die voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in §1 of §2 en in het lager onderwijs wordt ingeschreven, is onderworpen aan de leerplicht.“. Art.II.5. In artikel 28, §1 en §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 13 juli 2001, wordt het woord “eerste” geschrapt. Art.II.6. In art. 35, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” vervangen door de woorden “buitengewoon basisonderwijs”. Art.II.7. In artikel 37, §4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 28 juni 2002, wordt het woord “eerste” geschrapt. Art.II.8. In artikel 112bis van hetzelfde decreet worden tussen de woorden ”in het schooljaar 2009-2010” en het woord “geen” de woorden “ en het schooljaar 20102011” ingevoegd. Art.II.9. Artikel 115 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt: “Art.115. §1. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag van de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, zoals bepaald in artikel 114, §1, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen, blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen. §2. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag van de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, zoals bepaald in artikel 114, §2, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de volgende voorwaarden vervuld waren :
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
78
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden.”. Art.II.10. In artikel 125decies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 20 maart 2009 en 8 mei 2009 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 2°, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009 en impliciet opgeheven bij decreet van 8 mei 2009, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt : Ǝ2° de inhoud en de toepassing van de engagementsverklaring vermeld in artikel 37;Ǝ; 2° een punt 6° wordt ingevoegd dat luidt als volgt : “6° de overdracht naar een andere scholengemeenschap van punten voor het voeren van een zorgbeleid verkregen op basis van artikel 125duodecies1, §1, op voorwaarde dat een school op basis van artikel 125quinquies §4ter, 1° en 2°, de scholengemeenschap verlaat en toetreedt tot de scholengemeenschap naar waar de punten voor het voeren van een zorgbeleid worden overgedragen.”. Afdeling II. Inwerkingtreding Art.II.11. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel II.3, II.4, II.10 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel II.2, 1° dat in werking treedt op 1 februari 2011. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II Art.III.1. In artikel 49 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, vervangen bij decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt bij het punt 2° de bepaling c) opgeheven; 2° in het tweede lid worden de volgende bepalingen toegevoegd: “Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet de betrokken inrichtende macht de optie modevormgeving respectievelijk de optie plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, om, naar keuze: a) hetzij naar één optie van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-nSe, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald, b) hetzij naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald,
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
79
zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een nietbestaand studiegebied wordt opgericht.”. Art.III.2. In artikel 52 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de woorden “het schooljaar 2013-2014” vervangen door de woorden “het schooljaar 2012-2013”. Art.III.3. In artikel 52quater van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de huidige tekst wordt ondergebracht in een §1; 2° tussen de woorden “wordt gerangschikt,” en de woorden “is een specifiek” worden de woorden “en dat uit één onthaaljaar bestaat” ingevoegd; 3° een §2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§2. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten beslissen om in afwijking van §1 een tweede onthaaljaar te organiseren onder de hierna vermelde modaliteiten. 1° Het tweede onthaaljaar is voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd. 2° Naast de lestijden besteed aan de vakken die behoren tot de basisvorming worden de overige lestijden van het wekelijkse lessenrooster, dat maximaal 34 lestijden omvat, door de klassenraad ingevuld in functie van de individuele leerling. In elk geval moeten aan het vak Nederlands voor nieuwkomers ten minste 8 wekelijkse lestijden worden besteed. 3° De studiebekrachtiging vindt plaats naar analogie met de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs gekozen in functie van de individuele leerling. 4° De specifieke financiering of subsidiëring, bedoeld in §1, geldt niet voor het tweede onthaaljaar. 5° Onverminderd het in 1° tot en met 4° gestelde, wordt voor de toepassing van alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld met het eerste onthaaljaar.”. Art.III.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 52quinquies.1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 52quinquies.1. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 48, 2°, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2° of 3° hierna. 1° Het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel, dat al dan niet wordt overgezeten, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
80
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
In voorkomend geval moet de lessentabel hoe dan ook ten minste 28 wekelijkse lestijden omvatten. 2° Het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties. In voorkomend geval moet de lessentabel hoe dan ook ten minste 28 wekelijkse lestijden omvatten. 3° Het spreiden van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur. In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan, de regelmatige leerling op de toepasbare teldatum in elk schooljaar slechts voor de helft van het gebruikelijke verrekend.”. Art.III.5.. In artikel 74bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden in 1°, punt a), de volgende woorden opgeheven: “het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar”. Art.III.6. In artikel 74quater, §2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” vervangen door de woorden “buitengewoon secundair onderwijs”. Art.III.7. In artikel 74octies, §3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009, wordt het woord “schoolreglement” vervangen door de woorden “school- of centrumreglement”. Art.III.8. In artikel 74novies van hetzelfde decreet, wordt §1, 4°, b), ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt: “b) de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden of kwalificatiecommissies;”. Art.III.9.. In artikel 84bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000, 19 juli 2002 en 30 april 2009, wordt in het punt 2° tussen het laatste en het voorlaatste gedachtestreepje, een gedachtestreepje ingevoegd, waarvan de tekst luidt: “- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
81
Afdeling II. Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs Art.III.10. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt in het punt 27°, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, onder b) de volgende zin toegevoegd: “Voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se, wordt evenwel 1 oktober of 1 maart van de twee voorafgaande schooljaren als datum vooropgesteld.”. Art.III.11. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht 1° In §1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”. 2° In §2 wordt de volgende zin toegevoegd: “De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in §1 bedoelde uiterste indieningsdatum.”. Art.III.12.. In artikel 29, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006 en 30 april 2009, wordt het punt 5° opgeheven. Art.III.13. In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In §1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”; 2° In §2 wordt de volgende zin toegevoegd: “De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in §1 bedoelde uiterste indieningsdatum.”. Art.III.14. Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
82
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.III.15. In artikel 44, §2, van hetzelfde decreet wordt het punt 4° opgeheven. Art.III.16. In artikel 50, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt in 1°, punt b), het vierde gedachtestreepje opgeheven. Art.III.17. Het opschrift van titel XIII van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : “Titel XIII. Bijzondere financiële ondersteuningsmaatregelen voor instellingen voor technisch of beroepsonderwijs”. Art.III.17bis. Artikel 103 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art.103. §1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan instellingen voor het gewoon of buitengewoon technisch of beroepssecundair onderwijs, extra middelen toekennen die bestemd zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in didactische uitrusting wordt verstaan: de aankoop van didactische uitrusting of de beveiliging van reeds aanwezige didactische uitrusting. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie vallen. §2. Per regelmatig leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra middelen toegekend. Om voor extra middelen in aanmerking te kunnen komen, moeten de betrokken instellingen een investeringsplan opstellen. Het investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde, minimale onderdelen. §3. De beoordeling van de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is samengesteld uit twee afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming en twee afgevaardigden van de inspectie onderwijs, enerzijds, en één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, anderzijds. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering. De commissie garandeert dat een aanvankelijk als ‘onvoldoende’ bevonden plan, bijgestuurd kan worden en éénmaal opnieuw mag worden ingediend binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de commissie. §4. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de controle op de aanwending van deze extra middelen.”. Art.III.18. In hetzelfde decreet wordt het artikel 103 vervangen, door wat volgt : “Art.103. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende financiering voor instellingen van het
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
83
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, met inbegrip van de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en, voor wat betreft de leertijd, de centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, die opleidingen geven die leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen en modaliteiten van deze bijkomende financiering.”. Art.III.19. In hetzelfde decreet wordt de Bijlage II opgeheven. Afdeling III. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art.III.20. In artikel 28, §2, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden " of 1 september 2012" vervangen door de woorden ", 1 september 2012, 1 september 2013, 1 september 2014 of 1 september 2015". Art.III.21. In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt in §1, de eerste alinea vervangen door wat volgt : “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Als er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.”. Art.III.22. In artikel 32 van hetzelfde decreet wordt in §1, de eerste alinea vervangen door wat volgt : “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Als er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening.”. Art.III.23. In artikel 48, 3°, van hetzelfde decreet worden in het eerste lid de woorden “ voor deeltijds beroepssecundair onderwijs” geschrapt. Art.III.24. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
84
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Het centrumreglement van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs omvat ook een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal. Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het centrumreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt.”. Art.III.25. In artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid opgeheven. Afdeling IV. Eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art.III.26. Artikel 7ter van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs wordt vervangen door wat volgt : “Voor die specifieke gedeelten van opleidingen waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en dit zolang er geen erkende beroepskwalficaties zijn.”. Afdeling V. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs Art.III.27. In artikel 161, §2, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen, als vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, en dit zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn.”. Afdeling VI. Buitengewoon secundair onderwijs Art.III.28. In artikel 5bis, §1, van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd die luiden als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
85
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 “Geïntegreerd secundair onderwijs bestaat zowel op het niveau secundair onderwijs als op het niveau hoger onderwijs. Het geïntegreerd secundair onderwijs in de opleiding verpleegkunde behoort tot het niveau hoger onderwijs, het geïntegreerd secundair onderwijs in de overige stuctuuronderdelen van het secundair onderwijs behoort tot het niveau secundair onderwijs.”. Art.III.29. Artikel 5quinquies van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt :
“Art.5quinquies. De integratiefase wordt bekrachtigd met een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding in een bepaald bedrijfssector, en in voorkomend geval, een (kwalificatie)getuigschrift, een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden.”. Art.III.30. Artikel 35/1 van het koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : “Artikel 35/1. In afwijking van de artikelen 32 en 35, §1, 5° en 6° en §2 kan in een school of opleidingsvorm het type 7 niet opgericht worden in het schooljaar 20092010 en 2010-2011. In het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 wordt de oprichting van type 7 beschouwd als een programmatie, voor de scholen en opleidingsvormen die op de teldatum van het schooljaar 2008-2009 geen leerlingen van dat type hadden.”. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art.III.31. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel III.7, III.9, III.24, III.25, III.29, III.30 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel III.8 dat in werking treedt op 1 juni 2010. 3° de artikelen III.21, III.22, III.26 en III.27 die in werking treden op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk IV. Levenslang leren Afdeling I. Deeltijds kunstonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II Art.IV.1. Aan artikel 93 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II wordt een §5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. Instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag, zoals bepaald in artikel 96 §2, 1°, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
86
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° de instelling in haar geheel voldeed aan de voor haar geldende rationalisatienormen of programmatienormen; 2° elk filiaal, elke studierichting en elke graad voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen.”. Art.IV.2. Aan artikel 94, §3, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de volgende zinnen toegevoegd: “Voor de opties kunstexploratie en digitale beeldende kunst bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste zes wekelijkse lestijden. Voor de optie theatervormgeving bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste twaalf wekelijkse lestijden of vijf leerjaren met tenminste tien wekelijkse lestijden.”. Art.IV.3. In artikel 97,§2, 2° en in artikel 97bis, §1 van hetzelfde decreet worden de woorden “filialen, studierichtingen, graden en opties” vervangen door de woorden “filialen, studierichtingen en graden”. Onderafdeling II. Decreet houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs Art.IV.4. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In §1 worden de woorden “31 augustus 2010” vervangen door de woorden “31 augustus 2013”; 2° De punten 2° en 3° worden vervangen door wat volgt: “2° aangepaste beeldende vorming in de Academie Noord van Brasschaat, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Eeklo, de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk, de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunst van Mol, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Turnhout, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst 'Kunstacademie De Lei' van Leuven en de Stedelijke academie voor Schone Kunsten van Hasselt. 3° inclusief muziekonderricht in de Gemeentelijke Muziek- en Woordacademie van Wijnegem, zoals goedgekeurd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 en decretaal bekrachtigd bij het decreet van 13 juli 2007 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008”; 3° Paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: “§4.De projectorganisatoren leveren inspanningen om de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, zoals vermeld in §3, te realiseren.”;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
87
4° Er worden de §5 tot en met §6 toegevoegd, die luiden als volgt: §5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende urenleraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden.”. Art.IV.5. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In §1 worden de woorden “deeltijds kunstonderwijs inzake muzische vorming worden verlengd tot en met 31 augustus 2010” vervangen door de woorden “regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplichtonderwijs worden verlengd tot en met 31 augustus 2013”; 2° In §2 wordt de eerste zin geschrapt. 3° Er worden de §4 tot en met §6 toegevoegd, die luiden als volgt: “§4. De instellingen realiseren de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, zoals vermeld in artikel 4, §2 en §3. §5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende urenleraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden.”. Art. IV.6. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In §1 worden de woorden “31 augustus 2010” vervangen door de woorden “31 augustus 2013 en geïntegreerd in het tijdelijke project zoals vermeld in artikel 4, §1”; 2° Aan het eerste lid van §2 worden de volgende woorden toegevoegd: “voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport, zoals vermeld in §3, niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden.”; 3° In het tweede lid van §2 worden de woorden “muzische vorming” vervangen door de woorden “zoals vermeld in artikel 4, §1”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
88
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.IV.7. In artikel 6 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden ‘31 augustus 2010’ worden vervangen door de woorden ‘31 augustus 2013’; 2° in punt 7 worden de woorden “modulair systeem” vervangen door het woord “projectonderwijs” en worden de woorden “de naam van dit tijdelijke project wordt gewijzigd in projectonderwijs” geschrapt. 3° in punt 9 worden de woorden “en de Academie voor Muziek en Woordkunst van Berchem” toegevoegd; 4° de punten12 tot en met 15 worden toegevoegd, die luiden als volgt: “12° geluidsleer en opnametechniek in de Stedelijke Muziekacademie van Geel; 13° passe-partout in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst van Oudenaarde; 14° regie podiumkunsten in de Hagelandse Academie voor Muziek en Woord, de Academie voor Podiumkunsten van Gent en de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier; 15° sounddesign in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Deeltijds Kunstonderwijs te Antwerpen”. Art.IV.8. Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art.IV.9. In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In §1 worden de woorden “31 augustus 2010” vervangen door de woorden “31 augustus 2013”; 2° In punt 4° van §2 worden de woorden “tegen 1 april 2010” vervangen door de woorden “jaarlijks tegen 1 april”; 3° §3 wordt vervangen door, wat volgt: “§3. De projectorganisatoren remediëren de te verbeteren punten die het zelfevaluatierapport, zoals vermeld in §2, 4°, aangeeft.”; 3° Er worden de §4 en §5 toegevoegd, die luiden als volgt: “§4. De voorwaarden zoals vermeld in §2 en de voorwaarden met betrekking tot. de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §5. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de remediëring ten gevolge van het zelfevaluatierapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op die decretaal bekrachtigd worden.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
89
Art. IV.10. Aan artikel 8bis van hetzelfde decreet wordt een punt 5°toegevoegd dat luidt als volgt: “5° De projectorganisatoren remediëren de te verbeteren punten die het zelfevaluatierapport, zoals vermeld in artikel 8, §2, 4°, aangeeft.”. Onderafdeling III. Inwerkingtreding Art.IV.11. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van artikelen IV.2 en IV.3 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. Afdeling II. Volwassenenonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het volwassenenonderwijs Art.IV.12. In artikel 12 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt de laatste zin van §3, vervangen, door wat volgt : “ Voor opleidingen die leiden naar een beroep waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de basiscompetenties voor de opleidingen worden afgeleid. De basiscompetenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en dit zolang tot er geen erkende beroepskwalficaties zijn.”. Art.IV.13. In hetzelfde decreet wordt het artikel 20 opgeheven. Art.IV.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.34bis. §1. Om als cursist toegelaten te worden tot een specifieke lerarenopleiding, moet de cursist voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een diploma van het secundair onderwijs; 2° een diploma van het hoger onderwijs; 3° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de voorgaande diploma’s. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het centrumbestuur personen, die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een specifieke lerarenopleiding. §2. In afwijking van §1, tweede lid, moeten de cursisten van de specifieke lerarenopleiding, die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, een door de Vlaamse Regering vast te leggen brugprogramma volgen.”. Art.IV.15. In hetzelfde decreet worden in artikel 35, §1 en §2 de woorden “artikel 31, 32, 33 en 34” vervangen door de woorden “artikel 31, 32, 33, 34 en 34bis”. Art.IV.16. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
90
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Artikel 62bis. In afwijking van artikel 62, kan de Vlaamse Regering aan een Centrum voor Basiseducatie dat gelegen is in hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als de hoofdvestigingsplaats van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs, onderwijsbevoegdheid toekennen voor deze opleiding. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie.”. Art.IV.17. In artikel 64 van hetzelfde decreet wordt een §9 ingevoegd, dat luidt als volgt: “§9. In afwijking van artikel 63, §1, kan de Vlaamse Regering aan één of meerdere Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs en waarvan de hoofdvestigingsplaats gelegen is in hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als een Centrum voor Basiseducatie dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid, voor de opleiding Nederlands tweede taal – richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie, onderwijsbevoegdheid toekennen voor deze opleiding. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
91
Art.IV.18. In artikel 65, §4 van hetzelfde decreet worden de woorden “de overheveling” vervangen door de woorden “de overdracht van leraarsuren, zoals bedoeld in §3, tweede lid,”. Art.IV.19. In artikel 70, §4 van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : “Het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat gemachtigd wordt leraarsuren aan te wenden in een vestigingsplaats buiten het werkingsgebied van de hoofdvestigingsplaats, kan in deze vestigingsplaats uitsluitende de volgende onderwijsbevoegdheid uitoefenen: 1° opleidingen die tijdens de referteperiode 1 april 2008 tot 31 maart 2009 effectief in deze vestigingsplaats werden ingericht; 2° opleidingen die inhoudelijk overeenstemmen met de opleidingen bedoeld in 1° en waarvoor het centrumbestuur onderwijsbevoegdheid heeft verkregen via de procedure, bedoeld in artikel 181. De onderwijsbevoegdheid, verleend op basis van artikel 197bis, wordt hierbij niet in rekening gebracht.”. Art.IV.20. In artikel 83 van hetzelfde decreet wordt een derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Basiseducatie een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art.IV.21. In artikel 86, §2 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid ingevoegd dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid geldt er geen beperking op het aantal over te dragen VTE wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Basiseducatie dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal – richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 62bis.”. Art.IV.22. In artikel 97, §4 van hetzelfde decreet wordt een derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Volwassenenonderwijs een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
92
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art.IV.23. In artikel 103 van hetzelfde decreet wordt een §4 ingevoegd die luidt als volgt: “§4. In afwijking van §1 geldt er geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 64, §9.”. Art.IV.24. In artikel 109, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in §2 worden tussen de woorden “en het hoger beroepsonderwijs” en “begrensd op 400 euro per schooljaar” de woorden “en voor de specifieke lerarenopleiding” ingevoegd; 2° in §3 wordt een 10° ingevoegd, die luidt als volgt: “10° ingeschreven zijn voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 64, §9.”. Art.IV.25. In artikel 128sexies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt aan punt 3° een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.IV.26. In hetzelfde decreet wordt een artikel 164bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.164bis. Het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van laaggeschoolde volwassenen wordt opgeheven met ingang van 1 september 2010”. Art.IV.27. In hetzelfde decreet wordt een artikel 176bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art 176bis. De volgende regelingen worden opgeheven met ingang van 1 september 2010: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende de vaststelling van de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie waartoe ook de voltijds leerplichtigen worden toegelaten;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
93
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 2° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2004 betreffende structuurwijzigingen in het hoger onderwijs voor sociale promotie.”.
Art.IV.28. In artikel 182, §1, van hetzelfde decreet, worden de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010” vervangen door de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2010-2011”. Art.IV.29. In hetzelfde decreet wordt een artikel 192bis ingevoegd dat luidt als volgt: “Art. 192bis. In afwijking van artikel103, §1, geldt er ten gevolge de uitvoering van de bepalingen in artikel 130 voor het schooljaar 2010-2011 geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer een centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs.”. Art.IV.30. In hetzelfde decreet wordt een artikel 197quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.197quinquies. In afwijking op artikel 97, §1 komt het Centrum voor Volwassenenonderwijs HIRL te Aarschot, in aanmerking voor subsidiëring tijdens het schooljaar 2009-2010 op voorwaarde dat dit centrum tijdens de referteperiode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 ten minste 100.000 lesurencursist behaald heeft”. Onderafdeling II. Inwerkingtreding Art.IV.31. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel IV.13, IV.14, IV.15, IV.19, IV.24, IV.30 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel IV.16, IV.17 die in werking treden op 1 juli 2010. 3° artikel IV. 12 dat in werking treedt door een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Afdeling I. Financiering en controle universitaire instellingen Art.V.1. Artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen wordt opgeheven. Afdeling II. Hogescholen Art.V.2. In artikel 332 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden “16, §1, B” vervangen door de woorden “16, §1, B, a) voor wat betreft de werkelijke diensten die een personeelslid heeft verstrekt in het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijs met beperkt leerplan.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
94
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 Afdeling III. Herstructurering hoger onderwijs Art.V.3. In artikel 12, §1 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt een lid toegevoegd dat luid als volgt: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en dit zolang tot er geen erkende beroepskwalficaties zijn.”. Art.V.4. In artikel 60ter, 2° van hetzelfde decreet worden de woorden “afstudeerrichtingen en/of vestigingsplaatsen” vervangen door de woorden “opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet”. Art.V.5. In hetzelfde decreet wordt artikel 60octies, ingevoegd bij het decreet van 1 september 2009, opgeheven. Art.V.6. In hetzelfde decreet wordt in artikel 63bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, de tweede alinea geschrapt. Art.V.7. Artikel 63sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.63sexies. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend een besluit inzake de uitbreiding van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en het ingediende dossier.”. Art V.8. In artikel 63septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “de commissie van experten zoals bepaald in artikel 52, §3, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen” vervangen door de woorden “de Erkenningscommissie”. Art.V.9. In afdeling 2 van hetzelfde decreet wordt een Onderafdeling 3ter Herschikkingen in het opleidingsaanbod, bestaande uit artikel 63novies tot en met 63ter decies, ingevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod Art.63novies. Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod wordt begrepen: 1° het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 24bis, 24quater en 86 van dit decreet; 2° het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals bedoeld in artikel 63decies;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
95
3° het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel 63undecies. Art.63decies. §1. Als een bestaande bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel 86 van dit decreet, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen. §2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner een vestiging heeft in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen. Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd. §3. In het geval dat een hogeschool of universiteit niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan deze hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding als de hogeschool of universiteit deze opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding. Art.63undecies. Als een hogeschool of universiteit twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk één bachelor- of masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien voldaan is aan één van de volgende voorwaarde: 1° de samenvoeging van opleidingen maakt deel uit van een goedgekeurd rationalisatieplan, ingediend tegen 30 juni 2009, zoals bedoeld in de artikelen 51, 52 en 53 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen; 2° de Erkenningscommissie heeft een positief oordeel uitgebracht over de samenvoeging van opleidingen. Art.63duodecies. §1. De instellingsbesturen die een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform artikel 63decies wensen te organiseren dienen uiterlijk op 1 april een dossier in bij de Erkenningscommissie voor de opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 63decies, §1 en §2. §2. Voor de samenvoeging van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen tot één bacheloropleiding of masteropleiding dient het instellingsbestuur uiterlijk op 1 april een aanvraag in bij de voor de samengevoegde opleiding die de instelling het daaropvolgend accademiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
96
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° de doelstellingen en beoogde leerresultaten van de samengevoegde opleiding verschillen niet substantieel van de oorspronkelijke opleidingen; 2° de samenhang (transparantie) van de benamingen blijft bewaard; 3° de taalvereisten voor de opleidingen, bepaald in artikel 91, worden nageleefd. §3. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvragen, bedoeld in §1 en §2 moeten worden gevoegd. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 1 mei van hetzelfde kalenderjaar uit. Ze bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur, aan de instantie die belast is met de opmaak van het Hoger Onderwijsregister en aan het departement Onderwijs en Vorming. Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie, of als het oordeel niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De termijn voor de tweede aanvraag gaat in : 1° de dag na de datum van ontvangst van het negatieve oordeel; 2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Erkenningscommissie is verstreken. In het geval de instelling een tweede aanvraag indient, deelt de Vlaamse Regering haar beslissing aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de datum van ontvangst van de tweede aanvraag. Als de beslissing van de Vlaamse Regering niet wordt meegedeeld binnen die termijn van dertig kalenderdagen, wordt het voorstel van het instellingsbestuur geacht positief beoordeeld te zijn. Art.63ter decies.§1. In het geval dat de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding verschillend is, dan legt het Accreditatieorgaan de aanvangsdatum van de accreditatietermijn vast van de samengevoegde opleiding, met dien verstande dat deze aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van al de opleidingen die worden samengevoegd. In het geval dat de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, dan kan het Accreditatieorgaan op vraag van de participerende instellingen de aanvangsdatum van de accreditatietermijn op dezelfde datum brengen, met dien verstande dat deze nieuwe aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de participerende opleidingen. Het Accreditatieorgaan neemt deze beslissing na overleg met het evaluatieorgaan dat instaat voor de coördinatie van de visitaties, waarbij de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen, vermeld in artikel 93, §2, nagestreefd wordt. §2. In het geval dat bij een gezamenlijk georganiseerde opleiding één of meer participerende opleidingen een tijdelijke erkenning heeft, dan vragen de instellingsbesturen gezamenlijk de accreditatie aan voor de opleiding met de tijdelijke erkenning volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
97
In het geval dat minstens één van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding een tijdelijk erkenning heeft, dan vraagt het instellingsbestuur voor de samengevoegde opleiding de accreditatie aan volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.”. Art V.10. In artikel 93, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de woorden “om masteropleidingen van Erasmus Mundus” vervangen door de woorden “om masteropleidingen die werden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen Multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld”. Art.V.11. In artikel 95bis.1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “De masteropleidingen die als masteropleidingen worden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt voorgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies.”. Afdeling IV. Flexibilisering hoger onderwijs Art.V.12. In artikel 56, §1, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per studiepunt bedragen.”. Afdeling V. Studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs Art.V.13. In artikel 79 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009, wordt in §1, het punt 1°, vervangen door wat volgt: “ 1° categorie 1 bestaat uit: - beurstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 3° van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten; - beurstariefstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2,5° van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; - bijna-beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 6° van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De Vlaamse
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
98
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 Regering kan het bedrag van 1.240 euro, zoals vermeld in artikel 2, 6°, verhogen tot maximum 5.000 euro.”. Afdeling VI. Kwalificatiestructuur
Art.V.14. In artikel 14 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur wordt in de laatste alinea een zin toegevoegd die luidt als volgt : “Onder beroepskwalificatie worden in dit artikel ook de competenties begrepen zoals bedoeld in paragraaf 1 van artikel 30 en paragraaf 1 van artikel 32 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de competenties zoals bedoeld in paragraaf 1 van artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.”. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art.V.15. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel V.2 dat uitwerking heeft met ingang van 1 november 1996; 2° artikel V.4, V.5, V.9 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 3° artikel V.1, V.6, V.7, V.8 die in werking treden op 1 juni 2010. 4° artikel V.3, V.14 die in werking treden op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum.
Hoofdstuk VI. Studiefinanciering Art.VI.1. In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden de bepalingen onder 16°/1 en 43°/1 ingevoegd, die luiden als volgt : “16°/1 hoger onderwijs: een van volgende opleidingen: a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, zoals bepaald in artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; b) een specifieke lerarenopleiding; c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding; d) een schakelprogramma; e) het hoger beroepsonderwijs dat gevolgd wordt aan een hogeschool; 43°/1 voortgezette opleiding: een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-namasteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;”. Art.VI.2. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden “, en bovendien hetzij de
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
99
onderwijsinstelling, hetzij de studierichting of opleiding erkend is door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie”. Art.VI.3. In artikel 25 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding“ ingevoegd tussen de woorden “voor het volgen van een voortgezette opleiding”en de woorden “waarvoor overeenkomstig artikel 21, §1 geen studietoelage gegeven kan worden”. Art.VI.4. Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art.29. Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage. Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.”. Art.VI.5. In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria: 1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van het structuurdecreet geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming; 2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van erkenningscommissie, vermeld in artikel 9 van het structuurdecreet.” ; Art.VI.6. In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen, door wat volgt: “§3. Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in §1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding volgen. Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt. In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.”. Art.VI.7. Artikel 49 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, waarvan de bestaande tekst §1 zal vormen, wordt aangevuld met een §2, die luidt als volgt: “§2. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
100
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.VI.8. Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt vervangen, door wat volgt: “Art.54. Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt aan de dienst worden bezorgd, tenzij : 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën; 2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid; 3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, 3°. In dit geval moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het school- of academiejaar in kwestie aan de dienst worden bezorgd. In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de dienst uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.”. Art.VI.9. In hoofdstuk III, afdeling II van hetzelfde decreet wordt een artikel 66/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 66/1. In afwijking van artikel 66, behoudt de leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding reeds voltooid had.“. Art.VI.10. In artikel 68, derde lid, van hetzelfde decreet, wordt het woord “zestig” vervangen door het woord “veertig”. Art.VI.11. Artikel VII.8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het Onderwijs XIX, wordt opgeheven. Art.VI.12. In artikel VII.9 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het Onderwijs XIX, wordt de bepaling onder 3° opgeheven. Art.VI.14. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel VI.9 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 2° artikel VI.11, VI.12 die in werking treden op 31 augustus 2010. Hoofdstuk VII. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
101
Art.VII.1. Aan artikel 17bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid waarvan de aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of dat de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal vermeldt, voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal.”. Art.VII.2. In artikel 17sexies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt aan punt 3° een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.VII.3. Artikel 42bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 42bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. §2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §5, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Bij gebrek aan dergelijke schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de betrekking niet vacant verklaren. Deze door de betrokken directeur voor kennisgeving ondertekende mededeling kan niet meer gewijzigd worden, tenzij na uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Als deze schriftelijke mededeling niet is gedaan, kan de raad van bestuur de volledige betrekking maar vacant verklaren mits uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
102
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf 1 september 2009. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de drie voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 oktober 2009 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 slechts gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5, dan kan de raad van bestuur vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2010 al afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en dit verlofstelsel een karakter van onbepaalde duur heeft, kan de raad van bestuur in afwijking van §2 zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2012. De raad van bestuur moet dit aan de betrokken directeur schriftelijk meedelen vóór 1 oktober 2010. Deze mededeling moet minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te ondertekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
103
verzending. Bij gebrek aan een dergelijke schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de betrekking niet als vacant beschouwen. Deze door de betrokken directeur voor kennisgeving ondertekende mededeling kan niet meer gewijzigd worden, tenzij na uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Als deze schriftelijke mededeling niet is gedaan, kan de raad van bestuur de volledige betrekking maar als vacant beschouwen mits uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf 1 september 2009. §5. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn: a) Verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b) Verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs. c) Verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; d) Verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; e) Verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; f)Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschapsof Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; g) Verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; h) Politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
104
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
i) Verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; j) Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. §6. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §5 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art.VII.4. In artikel 103novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt: “§3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaams gewest.”. Afdeling II. Rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VII.5. Aan artikel 19bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid waarvan de aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of dat de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal vermeldt, voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal.”. Art. VII.6. In artikel 19sexies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt aan punt 3° een zin toegevoegd, die luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
105
“De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.VII.7. Artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 39bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. §2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §5, dan moet de inrichtende macht vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of zij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet als een vacante betrekking zal beschouwen en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Bij gebrek aan dergelijke schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de betrekking niet vacant verklaren. Deze door de betrokken directeur voor kennisgeving ondertekende mededeling kan niet meer gewijzigd worden, tenzij na uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Als deze schriftelijke mededeling niet is gedaan, kan de inrichtende macht de volledige betrekking maar als een vacante betrekking beschouwen mits uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf 1 september 2009. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de drie voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 oktober 2009 als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
106
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 slechts gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van dit verlofstelsel, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5, dan kan de inrichtende macht vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2010 al afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en dit verlofstelsel een karakter van onbepaalde duur heeft, kan de inrichtende macht in afwijking van §2 zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2012. De inrichtende macht moet dit aan de betrokken directeur schriftelijk meedelen vóór 1 oktober 2010. Deze mededeling moet minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te ondertekenen, bezorgt de inrichtende macht zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Bij gebrek aan een dergelijke schriftelijke mededeling kan de inrichtende macht de betrekking niet als vacant beschouwen. Deze door de betrokken directeur voor kennisgeving ondertekende mededeling kan niet meer gewijzigd worden, tenzij na uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Als deze schriftelijke mededeling niet is gedaan, kan de inrichtende macht de volledige betrekking maar als vacant beschouwen mits uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf 1 september 2009. §5. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
107
a)Verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b) Verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs; c)Verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; d) Verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; e) Verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs; f) Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschapsof Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; g) Verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; h) Politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV; i) Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. §6. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §5 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art.VII.8.In artikel 84septiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
108
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“§3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 19quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaams gewest.”. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs III Art.VII.9. Artikel 4 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 4. §1. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit hoofdstuk binnen door haar bepaalde grenzen van toepassing verklaren op: 1° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs van toepassing zijn; 2° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding van toepassing zijn; 3° de personeelsleden op wie de bepalingen van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van toepassing zijn. §2. De in §1 bedoelde regeling geldt alleen voor de personeelsleden die op het ogenblik van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking: 1° vast benoemd zijn; 2° de betrekking van het ambt waarin zij vast benoemd zijn uitoefenen : - in het gemeenschapsonderwijs als hoofdambt of als bijbetrekking. In dit laatste geval zijn de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit nr. 68 van 20 juli 1982 tot regeling van de geldelijke toestand van de personeelsleden die in het Rijksonderwijs met een bijbetrekking belast zijn; - in het gesubsidieerd onderwijs als hoofdambt; c) op de vooravond van de te nemen maatregel een salaris of salaristoelage ten laste van de Vlaamse Gemeenschap genieten. De vast benoemde personeelsleden die op regelmatige wijze in verlof of afwezig zijn of ter beschikking zijn gesteld om een andere reden dan de in artikel 5 bedoelde ontstentenis van betrekking, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde personen. §3. De bij dit hoofdstuk ingestelde regeling geldt niet voor de personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt in toepassing van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.”. Afdeling IV. Decreet betreffende het onderwijs XIII
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
109
Art.VII.10. In artikel XI.1, §1, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: “1° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst;”. 2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: “2° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, met uitzondering van de gesubsidieerde leden van de pedagogische begeleidingsdiensten;”. Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV Art.VII.11. In artikel X.26, §1, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: “1° Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende salarisschalen toegekend: a) salarisschaal 143 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs; b) salarisschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs; c) salarisschaal 356 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om de hierboven vermelde kengetallen te wijzigen. Indien het aldus vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het dit laatste salaris genieten totdat het een ten minste gelijk salaris bekomt overeenkomstig bovenvermelde salarisschalen. De bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen zijn deze die de Vlaamse Regering vastlegt voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs.”. Art.VII.12. In artikel X.39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden in punt 8° de woorden “artikel 127” vervangen door de woorden “artikel 127, §1, 1° en 2°”. Art.VII.13. In artikel X.40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden de woorden “tot elk ambt” vervangen door de woorden “tot elk ambt of voor de basiseducatie tot elke functie”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
110
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.VII.14. In artikel X.42 van hetzelfde decreet worden de woorden “voor een ambt” vervangen door de woorden “voor een ambt of voor de basiseducatie voor een functie”. Afdeling VI. Inwerkingtreding Art.VII.15. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van 1° artikel VII.12, VII.13, VII.14 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008. 2° artikel VII.1,VII.5, VII.4, VII.8, VII.10, VII.11 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. Hoofdstuk VIII. Andere bepalingen Afdeling I. Dienstprestaties in internaten Art.VIII.1. In artikel 27, §1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, vervangen bij het decreet van 22 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt onder 3° het punt c) vervangen door wat volgt: “c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) respectievelijk b) naargelang van het geval, dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan 8 respectievelijk 9 uren. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”. Art.VIII.2. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het rijksonderwijs wordt berekend, laatst vervangen bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het punt c) vervangen door wat volgt: “c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) en b), dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan voormeld aantal betrekkingen vermenigvuldigd met 3,768 uur en met afronding naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
111
aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”. Afdeling II. Decreet gelijke onderwijskansen Art.VIII.3. In artikel III.1, §2 van het decreet betreffende gelijke onderwijskansen van 28 juni 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord “eerste” wordt geschrapt; 2° in het tweede lid wordt tussen het woord “na” en het woord “instemming” het woord “schriftelijke” ingevoegd. Art.VIII.4. In artikel I.2 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “het buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “en het deeltijds beroepssecundair onderwijs” de woorden “, de leertijd“ ingevoegd. Art.VIII.5. In artikel II.1 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In punt 4° wordt tussen de woorden “, in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.” en de woorden “Wat het gemeenschapsonderwijs betreft,” de zin “ In de leertijd en in het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt hiermee het centrumbestuur bedoeld.“ ingevoegd. 2° Er wordt een punt 8°/1 ingevoegd dat luidt als volgt : 8°/1 leertijd : de opleiding zoals bepaald in artikel 26, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen; 3° Aan punt 19° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : “ Onder school en school voor gewoon secundair onderwijs wordt met uitzondering van de bepalingen van Hoofdstuk VI ook een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat betreft de opleiding in de leertijd ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen. Art.VIII.6. In paragraaf §2 van artikel III.8 van hetzelfde decreet worden in het laatste lid tussen de woorden “ in het deeltijds beroepssecundair onderwijs” en de woorden “: op het niveau van het centrum” de woorden “ en in de leertijd” ingevoegd. Art.VIII.7. In artikel VI.25, §3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “artikel VI.24, §2” vervangen door de woorden “artikel VI.24, §3”. Art.VIII.8. In artikel X.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
112
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° in §1 worden in het eerste lid de woorden “tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011” vervangen door de woorden “tijdens de schooljaren 2009-2010, 20102011 en 2011-2012”; 2° §3 wordt vervangen door wat volgt : “ §3. Het lokaal overlegplatform evalueert de goedgekeurde experimentele aanmeldingsprocedures van de schooljaren 2009-2010 en 2010-2011. Het evaluatieverslag wordt voor 1 november 2009 en 1 november 2010 ter kennis van de Vlaamse Regering gebracht.”. Afdeling III. Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Art.VIII.9. In artikel 38, §3, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt : “3° Deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, §2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen. Onder "samenwerken" wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven.”. Afdeling IV. Decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs Art.VIII.10. In artikel 16, §4, eerste lid van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zin “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator.” vervangen als volgt: “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator.”. Art.VIII.11. In artikel 125 van hetzelfde decreet wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2.Een tuchtmaatregel is definitief op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de tuchtstraf definitief heeft uitgesproken of op het ogenblik dat de raad van beroep na een beroepsprocedure een eenparig advies heeft uitgebracht.”. Art.VIII.12. In artikel 126 van hetzelfde decreet wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: “In beroep wordt een tuchtstraf uitgesproken door:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
113
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 1° de Vlaamse Regering, als de raad van beroep geen eenparig advies heeft uitgebracht; 2° de raad van beroep, als de raad van beroep een eenparig advies heeft uitgebracht.”.
Art.VIII.13. Aan artikel 224 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De prestaties die door de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, worden uitgeoefend binnen een door de Vlaamse Regering aangeduide dienst en die slaan op opdrachten die tot 31 augustus 2009 behoorden tot de opdrachten van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in artikel 9, §1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, worden beschouwd als effectieve prestaties tijdens de proeftijd in het ambt van inspecteur, zoals vermeld in artikel 70.”.
Afdeling V. Inwerkingtreding Art.VIII.14. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van artikel VIII.1, VIII.2, VIII.7, VIII.10, VIII.11, VIII.12, VIII.13 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. . Hoofdstuk IX. Autonome bepalingen Art.IX.1. Het besluit van van de Vlaamse Regering tot coördinatie van de wettelijke en decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs wordt bekrachtigd. Art.IX.2. De volgende bepalingen, zoals gewijzigd worden opgeheven : 1° artikel 2, 3, 4, 6quater, 7, 24bis, 24ter, 24quater, 24quinquies, 25 ,26, 27, §1, eerste, tweede, vierde lid, §2, 28, §1, 29, 31, 32, §1, 32quater, 35, 36, 36bis van de Wet van 29 mei1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving; 2° wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, behalve artikel 20; 3° Koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het voltijds secundair onderwijs; 4° koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs; 5° Koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
114
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
6° artikel 3quinquies, 4, 5, 46 tot en met 60, 64, 74bis tot en met 74viciessemel, 84bis tot en met 84novies, 84quinquies, 192, 198, 199 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II; 7° artikel 75 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI; 8° artikel 67, 71 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII, voor het secundair onderwijs; 9° decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs; 10° artikel 42 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX; 11° artikel 157 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI; 12° artikel IV.14, artikel V.9 tot en met V.13 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII Mozaïek; 13° artikel X.5 van het decreet van 15 juli 2005 betreffende het onderwijs XV, voor wat betreft het secundair onderwijs; 14° artikel IX.1,2° van het decreet van 7 juli 2006 betreffende het onderwijs XVI; 15° artikel X.3, X.6, X.7 van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII; 16° artikel XI.2, XI.6 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII; 17° artikel VI.1 tot en met VI.19, VI.20, VI.21 tot en met VI.28, X.1, X.1bis, met uitzondering van artikel VI.3bis van het decreet van 22 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen I; 18° artikel 4 tot en met 19 en 21 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft. Art.IX.3. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 juli 2010.
Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel,
Pascal SMET
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ADVIES VAN HET VLAAMS AGENTSCHAP VOOR ONDERNEMERSVORMING SYNTRA VLAANDEREN
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
115
116
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
117
118
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
119
120
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
121
ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
122
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
123
124
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
125
126
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ADVIES VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
127
128
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
129
130
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
131
132
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
133
134
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
135
136
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
137
138
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
139
140
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 719 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling ‘Vlaamse Gemeenschap’ van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 23 februari en 9, 16 en 23 maart 2010
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
141
142
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
143
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
SECTORCOMITE X – ONDERWIJS (Vlaamse Gemeenschap) en COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN – Afdeling 2 – Onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap". Brussel, 2 april 2010 PROTOCOL nr. 719 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERINGEN VAN SECTORCOMITE X EN VAN ONDERAFDELING "VLAAMSE GEMEENSCHAP" VAN AFDELING 2 VAN HET COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN OP 23 FEBRUARI EN 9, 16 EN 23 MAART 2010
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit: 1. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering voorzitter; 2. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport – lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand – lid,
de afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten: - het Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door: mevr. Jo DEGROOTE, pedagogisch adviseur en beleidsondersteuning DKO mevr. mevr. Ellen VAN DEN BLOCK, juridisch stafmedewerker de hr. Filip SMETS, diensthoofd beleidsondersteuning de hr. Gustaaf DE BEULE, juridische dienst BaO
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
144
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
- het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, vertegenwoordigd door: de hr. Dirk DEBROEY, stafmedewerker
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door: de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris - het Christelijk Onderwijzersverbond, vertegenwoordigd door: mevr. Hilde LAVRYSEN, directeur COV mevr. Marianne COOPMAN, adjunct-algemeen secretaris COV - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door: mevr. Arlette CHRISTIAENS, secretaris-begeleider de hr. Frank LEFEVER, adjunct algemeen secretaris de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs - uitgezonderd met de artikelen VII.3 en VII.7 voor wat het COV betreft.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Engagementen van de overheid 1. De overheid zal een evaluatie uitvoeren met betrekking tot de klassenraden in het voltijds secundair onderwijs. Hieronder worden respectievelijk de toelatingsklassenraad, de begeleidende klassenraad en de delibererende klassenraad verstaan waarrond de regelgeving is vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. De evaluatie zal zich toespitsen op: - de samenstelling - de bevoegdheden - de functionering - de rechtsgeldigheid van beslissingen, van elk van desbetreffende klassenraden. De resultaten van de evaluatie en de beleidsaanbevelingen die daaruit voortvloeien zullen uiterlijk op 31 augustus 2012 worden opgeleverd. Ook voor het basisonderwijs zal er een debat gehouden worden over de klassenraad, meer bepaald over de samenstelling, de plaats en de bevoegdheid ervan. 2. De sociale partners zullen inzage krijgen in het besluit van de Vlaamse Regering tot coördinatie van de wettelijke en decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs, vooraleer het definitief goedgekeurd wordt door de Vlaamse Regering.
OVSG geeft een protocol van akkoord bij het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX. Dit genummerd decreet bevat hoofdzakelijk technische bepalingen en elementen die een dringende oplossing vereisen. Hoewel dit h.i. ook het opzet is van de genummerde decreten merkten zij in het verleden vaak dat heel wat principiële kwesties op een minder gepaste manier in deze decreten werden opgenomen. OVSG hoopt dan ook dat onderwijsdecreet XX op dit vlak een breuk met het verleden betekent en dat toekomstige genummerde decreten op dit vlak op dezelfde leest geschoeid blijven. Hoewel zij de inspanningen van de overheid waarderen om alle decreten jaarlijks voor 1 mei in het parlement in te dienen (los van de vraag of dit tijdstip vroeg genoeg is om een ordentelijke start van het komende schooljaar te garanderen), maken zij zich zorgen omtrent de wijze waarop men deze deadline poogt te behalen. Net als de vorige jaren zullen verscheidene principiële kwesties nog via amendement toegevoegd worden. Zij erkennen dat hier items bij zijn die inderdaad een dringende oplossing nodig hebben en waarvoor OVSG voor sommige trouwens zelf tekstvoorstellen indiende (vb. rond capaciteit en inschrijvingsbeleid). En zij gaan ervan uit dat deze alsnog met de sociale partners worden doorgesproken zoals dat in het verleden ook al gebeurde. Toch ware het beter deze werkwijze voor uitzonderlijke en dringende situaties te houden en het decreet in zijn geheel formeel te onderhandelen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
145
146
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
In het secundair onderwijs zullen programmatieaanvragen in de toekomst binnen de twee maanden beantwoord zijn. Vroeger duurde het maanden tot instellingen uitsluitsel hadden over hun aanvraag en was er na de toezegging nauwelijks tijd over voor een degelijke voorbereiding. Aan dit probleem wordt nu verholpen, tenminste wat de aanvragen betreft die voor 30 november worden ingediend. Voor Se-n-Se opleidingen waarvoor de aanvraag tegen 30 juni wordt ingediend, verandert er echter niet veel. Pas in november zal er uitsluitsel zijn of de opleiding vanaf februari mag worden ingericht. Het niveaudecreet deeltijds kunstonderwijs liep ondertussen al wel wat vertraging op. De verlenging van de lopende tijdelijke projecten in afwachting van dit decreet is terecht. Het initiatief om de wachtlijsten NT2 weg te werken door CBE’s en CVO’s tijdelijk elkaars onderwijsbevoegdheid toe te kennen, verdient h.i. een kans. Vraag is wel of de betrokken centra over voldoende huisvesting beschikken om de extra cursisten op te vangen. OVSG herinnert de overheid daarom aan het engagement dat zij nam ten tijde van het decreet volwassenenonderwijs om ook voor het volwassenenonderwijs de nodige infrastructuurmiddelen te voorzien. Principieel schaart OVSG zich achter het idee van de inrichting van de taalexamens in de centra voor volwassenenonderwijs. Zij kunnen zich echter niet akkoord verklaren met de wijze waarop één en ander in dit decreet is uitgewerkt. OVSG is van mening dat deze bevoegdheid ten volle aan de centra dient toe te komen. De overheid verkiest echter een bovenstructuur te creëren waarbij de ontwikkeling en het beheer van de taaltoetsen centraal beheerd wordt, met het argument dat de kwaliteit dient bewaakt te worden. Dit ondermijnt het imago van het volwassenenonderwijs en de maatschappelijke waarde van de diploma’s die er worden afgeleverd. Daar waar de overheid zelf afnemend veld is, voorziet zij immers bijkomende kwaliteitsgaranties. Hoe kan zij dan van andere potentiële afnemers verwachten dat die de studiebekrachtiging die afgeleverd wordt door een CVO als gelijkwaardig beschouwt met die van andere instellingen? Wat de evaluatie van dit geheel betreft, hoopt OVSG dat ook de kosten en baten van dit systeem afgewogen worden. Enerzijds vrezen zij dat het voorziene budget niet zal volstaan om de kosten te dekken. Anderzijds stellen zij zich ernstige vragen of de enorme inspanningen die de centrale ontwikkeling van de taaltoetsen zal vergen, wel in verhouding staat tot het resultaat. Te meer daar de expertise voor de ontwikkeling van deze taaltoetsen in de betrokken centra gehaald moet worden. Hun lijkt het alleszins evidenter en efficiënter om de expertise aan te wenden waar ze zit. Tot slot stellen zij zich ook vragen bij de termijnen en de snelheid waarmee deze maatregel gerealiseerd dient te worden. Principieel vinden zij dat het opstarten van de concrete uitvoering tijdens de formele onderhandelingen omtrent de basisprincipes een aanfluiting van het sociaal overleg. Bovendien maken zij zich geen illusies dat de snelheid waarmee één en ander werd uitgewerkt onvermijdelijk tot ondoordachte en ongelukkige keuzes heeft geleid.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Op 1 september 2009 werden de eindtermen Frans vastgelegd voor alle basisscholen in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor nieuw afgestudeerde onderwijzers behoort hun opleiding in een voldoende hoog niveau Frans te voorzien. Mensen met een ouder diploma mochten voor 1 september 2009 echter enkel in het Vlaamse Gewest in alle groepen van het lager onderwijs les geven. In het hoofdstedelijk gewest moest men qua kennis van het Frans aan bijkomende vereisten voldoen om in de hoogste groepen te mogen lesgeven. Om te vermijden dat deze mensen rechten zouden verliezen, voorziet men een overgangsmaatregel dat zij binnen het Vlaams Gewest ondanks de hogere vereisten wat Frans betreft, toch over heel het lager onderwijs les mogen blijven geven. Deze mensen krijgen dit recht echter niet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit heeft als bizar effect dat deze mensen om leerlingen dezelfde eindtermen te laten bereiken in het ene gewest wel en in het andere niet aan bijkomende voorwaarden dienen te voldoen.
Provinciaal Onderwijs Vlaanderen geeft voor het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs, een protocol van akkoord Voorliggend voorontwerp van decreet bevat een aantal technische aanpassingen aan de regelgeving en introduceert eveneens een aantal nieuwe beleidsinitiatieven. Zij overlopen bondig enkele voor provinciaal onderwijs Vlaanderen meest relevante aandachtspunten uit het ontwerpdecreet: - Hoofdstuk III, Secundair Onderwijs - Art III, 3 voorziet de mogelijkheid om een tweede jaar ‘Onthaalklas’ (Anderstalige Nieuwkomers) op te richten echter zonder het extra pedagogische comfort zoals voorzien voor het eerste jaar. Provinciaal Onderwijs Vlaanderen meent dat dit in principe een lovenswaardige maatregel is maar heeft twijfels bij de concrete haalbaarheid van de organisatie van zulk een tweede jaar zonder de extra middelen, gelet op de grote nood aan de heel intensieve culturele, sociaal-economische en pedagogische begeleiding die deze jongeren nodig hebben - inzonderheid ‘niet-begeleide minderjarigen’. Eén en ander zal blijken bij de evaluatie – zoals voorzien volgend jaar. -
Art III, 4 maakt individuele leertrajecten mogelijk in de loop van het secundair onderwijs en tijdens de Se-n-Se-opleidingen. Provinciaal onderwijs Vlaanderen was en is sterk voorstander van de projecten die zich als doel stel(d)(l)en de maximale ontginning van talenten mogelijk te maken (cf. ‘Accent op Talent’, KBS). Daarnaast is er toch ook de bezorgdheid om de rechtszekerheid van leerlingen (en hun ouders). Volgens Provinciaal Onderwijs Vlaanderen is het een opdracht van de overheid en inzonderheid de onderwijsinspectie om goed op te volgen of de leerlingen en hun ouders voldoende en voldoende op voorhand actief geïnformeerd worden over alle mogelijke consequenties van het instappen in individuele leertrajecten, waarbij de evaluatie in feite wordt uitgesteld.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
147
148
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
-
Art III 8 bis gaat eveneens over flexibilisering, met name in de 4de graad Verpleegkunde. Het lijkt hen logisch dat voor deze opleiding geen kansen onbenut gelaten worden die ertoe bijdragen dat werkenden en werkzoekenden via bijvb. een VDAB-opleidingstraject, deze opleiding zouden kunnen volgen.
-
Art III 17 bis verschaft de rechtsgrond voor het geven van extra middelen voor didactische uitrusting vanTSO/BSO-opleidingen. Zij treden deze zienswijze volmondig bij. Zij vinden het wel jammer dat deze noodzakelijke tussenkomsten in onderwijskundige investeringen alleen mogelijk zullen zijn in tijden van budgettaire ruimte, daar waar zij menen dat er permanent nood is aan zulke investeringen willen zij hun TSO/BSO aanbod aantrekkelijk en à jour houden. Art III 18 doet nogmaals hetzelfde maar dan voor opleidingen naar ‘knelpuntbereoepen’.
-
Art III 26 bevat een zienswijze die ook o.m. in het HBO zal herhaald worden : met name dat in het geval beroepscompetentieprofielen in een welbepaalde sector ontbreken, dat dan de Vlaamse Regering initiatief kan nemen tot het ontwikkelen van onderwijscompetenties. Zij beamen dit volmondig en manen de overheid aan tot bekwame spoed in deze. Zij houden zich bereid om mee te werken aan de ontwikkeling van deze onderwijscompetenties.
- Het hoofdstuk Levenslang Leren bevat voor hun provinciale CVO’s enkele belangrijke aandachtspunten. - Zo voorziet Art IV 11 e.v. de rechtsgrond om de centrale examencommissie inzake de taalkennis te decentraliseren naar 1 CVO per provincie. -
Hoofdstuk IV bevat eveneens enkele artikelen m.b.t. ‘Studiefinanciering’ maar trekt de ongelijke behandeling inzake sociaal statuut van de cursist (Volwassenenonderwijs/HBO) versus de student (Hoger onderwijs /HBO) geenszins recht.
- Het Hoofdstuk Rechtspositieregeling voorziet een aantal belangrijke bepalingen: - Art VII 3 geeft decretale rechtsgrond voor de regeling waarbij mits het volgen van een geëigende procedure het ambt van langdurig afwezige directies vacant kan verklaard worden. Deze artikels geven uitvoering van eerdere akkoorden. -
Art VII 6 quater bepaalt dat de vacantverklaringen in het Volwassenenonderwijs met het oog op vaste benoeming op 1 januari van het daaropvolgende jaar gebeurt voor de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 op 15 september. De reden daarvoor is de omschakeling van bekwaamheidsbewijzen per vak, naar bekwaamheidsbewijzen per module en dit precies op 1 september 2010. Deze omvangrijke operatie gaat gepaard met een procedure van ambtshalve en individuele concordanties.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Zij zijn het evident volkomen eens dat de vacantverklaringen op 15 april van betrekkingen die er ‘as such’ niet meer zullen zijn ingevolge de omschakeling op 1 september, weinig zin heeft. Er stelt zich naar hun aanvoelen wel een probleem omdat zolang OD20 niet is goedgekeurd in het Vlaams Parlement, hun Inrichtende Provinciebesturen gehouden zijn de vigerende bepalingen van het DRP te volgen. Zij rekenen op de overheid om via een duidelijke communicatie over deze materie voor alle belanghebbenden duidelijkheid en transparantie te brengen. -
Andere artikelen betreffen de toepassing van de taalwetgeving.
- Een laatste deel artikelen regelen o.a. de financiering van de koepels van de ouderverenigingen, maar zijn wellicht van minder directe relevantie voor de inrichtende besturen van het provinciaal onderwijs. Besluit: Zij overliepen de wat het Vlaams provinciaal onderwijs betreft belangrijkste aandachtspunten uit dit ontwerpdecreet. Daarnaast zijn er een ganse reeks eerder technische aanpassingen aan de regelgeving waarvan zij het belang niet onderschatten, maar die zij niet in detail verder hebben besproken. In algemene zin en tot besluit kunnen zij stellen dat de voorliggende teksten van Onderwijsdecreet XX tot stand zijn gekomen ingevolge goed overleg en een rustige en respectvolle dialoog tussen overheid en sociale partners. Zij hopen dat deze stijl van aanpak zal aangehouden blijven gedurende de rest van deze legislatuur. Provinciaal Onderwijs Vlaanderen geeft voor dit ontwerpdecreet ‘OD20’ bijgevolg een protocol van akkoord.
ACOD Onderwijs gaat akkoord met het voorliggende voorontwerp van decreet, maar wenst volgende opmerkingen te maken: Basisonderwijs Bij artikel II.8, ACOD Onderwijs heeft begrip voor de programmatiestop voor type 7 in het buitengewoon onderwijs, maar dringt er tegelijkertijd op aan dat er duidelijkheid komt waar deze minister naartoe wil met het buitengewoon onderwijs. Het moet op korte termijn duidelijk worden op welke manier kinderen met ASS kunnen opgevangen worden. Bij artikel II.10, ACOD Onderwijs blijft het een vergissing vinden van de vorige minister om vanaf 2011 geen punten toe te kennen om een zorgbeleid te voeren aan scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren. De huidige minister mist zijn eerste kans om dit recht te zetten!
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
149
150
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Secundair onderwijs Bij art. III.3 en art. III.4, beide artikelen voeren een maatregel in die uitgetest werd in één of meer proeftuinen. ACOD Onderwijs betreurt ten zeerste dat dit gebeurt zonder dat er een volledige evaluatie is gemaakt van deze proeftuinen. Met name de personeelsgevolgen werden nog steeds niet geëvalueerd. In artikel III.3 wordt hier deels aan tegemoet gekomen door de invoering te beperken tot 1 schooljaar en een evaluatie te beloven. Omwille van deze beperkte termijn en het niet verplichtend karakter kan ACOD Onderwijs zich neerleggen bij deze maatregel. Bij een eventuele verlenging zullen zij er opnieuw op aandringen dat de nodige specifieke middelen worden voorzien om het bijkomende onthaaljaar op een adequate wijze te kunnen inrichten.
Volwassenenonderwijs In een viertal artikelen (art. IV.16, art. IV.17, art. IV.21 en art. IV.23) worden mechanismen ingevoerd om het probleem van de wachtlijsten voor NT2 aan te pakken. ACOD Onderwijs meent dat deze maatregelen een maat voor niets zullen zijn. De overheid gaat ervan uit dat de centra leraarsuren (CVO’s) of VTE’s (CBE’s) zullen overdragen om het capaciteitsprobleem in één regio op te vangen. ACOD Onderwijs is van mening dat een capaciteitsprobleem moet opgevangen worden door bijkomende middelen te voorzien en niet met halve maatregelen. Dit wekt de indruk dat de Vlaamse overheid het probleem aanpakt terwijl het de verantwoordelijkheid doorschuift naar de centra waar men de middelen niet voorziet om het probleem op te lossen! Daarenboven is het onverklaarbaar dat men de onderwijsbevoegdheid en de bijhorende expertise van de centra niet respecteert. Door de onderwijsbevoegdheid tussen de centra basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs uitwisselbaar te maken, gaat de overheid voorbij aan de rol die men toebedeeld heeft aan de Huizen van het Nederlands. De doorverwijzing wordt plots minder belangrijk, zo niet overbodig. Dit is voor ACOD Onderwijs onbegrijpelijk, zij zullen dit nauwgezet opvolgen en bij verdere besprekingen zullen zij niet aarzelen om de overheid te confronteren met bizarre regelgeving die ze hier tot stand heeft gebracht.
Decreet rechtspositie Bij art. VII.3 en art. VII.7 merken zij op dit de eerste maal is dat deze maatregel in het reguliere onderhandelingscircuit aan bod is gekomen (art. 42bis en art. 39bis werden in OD XIX ingevoegd bij amendement). ACOD Onderwijs wijst erop dat dit een maatregel is die kaderde in uitvoering van CAO VIII, ACOD Onderwijs heeft zijn inhoudelijke appreciatie gegeven ten tijde van deze CAO-besprekingen. Los daarvan willen zij nu nog opmerken dat zij het betreuren dat in de lijst van verloven die in aanmerking genomen worden, ook verloven opgesomd staan die een absoluut recht zijn. Op deze manier worden deze verloven een minder absoluut recht, want ze kunnen geconditioneerd worden door de inrichtende macht.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
151
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Decreet gelijke onderwijskansen Bij art. VIII.8, ACOD Onderwijs is tevreden dat de experimenteerperiode met een jaar verlengd wordt, maar zij vragen daarnaast dat de overheid dit beperkt tot de huidige lopende experimenten en dat de evaluatie niet enkel wordt uitgevoerd door de LOP die het experiment heeft opgezet. ACOD Onderwijs vindt het jammer dat deze discussie niet tijdens de onderhandelingen kon afgerond worden.
Het COV is akkoord met het voorontwerp van onderwijsdecreet XX, uitgezonderd met de artikelen VII.3 en VII.7. Bij de artikelen II-4 en II-8 formuleert het een aantal opmerkingen. Motivatie van niet-akkoord bij de artikelen VII.3 en VII.7 Het COV verzet zich blijvend en principieel tegen de wijze waarop de overheid uitvoering geeft aan de afspraak in cao VIII, punt 3.1.5 waarbij gezocht zou worden naar een oplossing om meer stabiliteit in de schoolorganisatie te creëren m.b.t. de langdurig afwezige directeurs. Uit concrete cijfers verstrekt door de overheid is bevestigd dat in het basisonderwijs het gros van de directeurs afwezig is als gevolg van een verlof tijdelijke andere opdracht (TAO). De reden waarom dit aantal zo hoog is, is de huidige configuratie van de scholengemeenschap. De directeur met coördinerende opdracht in een scholengemeenschap wordt er aangesteld via de TAO. Er is geen vaste benoeming noch onbeperkt mandaat mogelijk. De overheid heeft gemakshalve gekozen voor de oplossing waarbij personeelsleden in functie van de organisatie van de scholengemeenschap gedwongen worden om een keuze te maken tussen een betrekking in de school of een onstabiele betrekking in de scholengemeenschap.
Er is op geen enkel moment gezocht naar een oplossing van de organisatie van school –en scholengemeenschap. de hersamenstelling van de scholengemeenschappen op 1 debat dat nog moet gevoerd worden, is het negeren van signalen niet aanvaardbaar.
in het stabiliseren Rekeninghoudend met september 2011 en het hun pertinente
Opmerkingen Artikel II-4 In de rand van dit artikel wil het COV zijn bezorgdheid uiten over de evolutie van de opdrachten van de klassenraad. In het decreet basisonderwijs (1997) wordt de klassenraad als een begeleidende en ad hoc instantie gedefinieerd. De opdracht inzake het advies bij de toelatingsvoorwaarden overschrijdt de oorspronkelijke, begeleidende bevoegdheid ruimschoots. De verhouding tussen scholen en leerkrachten enerzijds en leerlingen en ouders anderzijds, is traditioneel een verhouding waarin pedagogische en didactische argumenten een doorslaggevende rol spelen. Omwille van een aantal maatschappelijke
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
152
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
factoren spelen in die verhouding steeds vaker juridische argumenten een rol. Ouders en leerlingen gaan gemakkelijker dan vroeger hun gelijk halen bij allerlei beroepsinstanties buiten de school. Die beroepsinstanties houden zelden rekening met pedagogische en didactische motieven die aan de grondslag liggen van de meeste beslissingen op schoolniveau. De toenemende regulering van het inschrijvingsbeleid, de verhoogde begeleidingsaandacht voor leerlingen, de vraag naar sterkere motivering van adviezen en beslissingen en niet het minst de zorg om de draagkracht van schoolteams doen de druk op de klassenraden toenemen. Het COV zal het engagement van de overheid ter zake nauwlettend opvolgen.
Artikel II-8. Het COV ziet de verlenging van de programmatiestop voor de oprichting van type 7 in scholen buitengewoon onderwijs voor nogmaals één schooljaar louter als een bewarende maatregel. Het COV eist dat het debat over de plaats van leerlingen met ASS in het buitengewoon onderwijs op korte termijn gevoerd wordt. Met ingang van het schooljaar 2011-2012 is een concrete oplossing absoluut noodzakelijk.
VSOA Onderwijs geeft een protocol van akkoord aan dit decreet. Toch wil VSOA Onderwijs vooreerst volgende algemene opmerking formuleren. Ze merken dat de overheid zich in dit decreet beperkt tot vooral technische aanpassingen. Het is niet aanvaardbaar dat onder tijdsdruk, in casu de goede voorbereiding van het komende school-/academiejaar, het niet mogelijk is om dringende aanpassingen met betrekking tot personeelsmaterie op te nemen. Niettegenstaande hun protocol van akkoord maken ze volgende bedenking bij onderstaand artikel wat wel weerslag heeft op de werkdruk van het personeel. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs art III.3 VSOA Onderwijs heeft geen bezwaar tegen de organisatie van een tweede onthaaljaar. Ze menen zelfs dat dit een pedagogische meerwaarde kan hebben. Ze kunnen echter niet akkoord gaan dat middelen die bedoeld zijn voor de normale werking worden afgeleid om dit te financieren. Ze nemen akte van de belofte van de overheid om een evaluatie over de personeelsconsequenties volgend schooljaar (2010-2011) op te maken.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De voormelde afvaardiging van de overheid
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisatie, te weten: - de Christelijke Onderwijscentrale, vertegenwoordigd door: mevr. Katrien CERPENTIER, nationaal secretaris COC de hr. Peter GREGORIUS, adjunct secretaris-generaal COC
hebben een gedeeltelijk akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
COC sluit een protocol van gedeeltelijk akkoord af met betrekking tot het voorontwerp van onderwijsdecreet XX. COC is niet akkoord met de artikelen IV-16, IV-17, IV-21 en IV-23. Bij de artikelen, II-8,III-3, III-4, VII-3 en VII-7 formuleert COC een aantal fundamentele opmerkingen.
Motivatie van niet-akkoord COC gaat niet akkoord met de in de artikelen IV.16, IV.17, IV.21 en IV.23 uitgewerkte oplossing voor de in de stad Antwerpen vastgestelde wachtlijsten voor NT2:geen onderling doorschuiven van reguliere omkadering, maar bijkomende omkadering voor de piekwachtlijsten die het gevolg zijn van eigen beleidsbeslissingen van de overheid
COC ziet in dat er een oplossing moet komen voor de wachtlijsten voor NT2 in Antwerpen. Deze wachtlijsten zijn een gevolg van beslissingen die de overheden in ons land zelf hebben genomen: met name het op elkaar ingrijpen van enerzijds de beslissing van de federale regering tot de regularisatie in één beweging – in het najaar van 2009 – van een aanzienlijke groep asielzoekers die in ons land al vele jaren gaandeweg was aangegroeid en anderzijds twee eerdere beleidsopties van de Vlaamse overheid: het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid en de Vlaamse wooncode. Daarom wil COC dat de oplossing voor deze uitzonderlijke situatie niet wordt gezocht in het doorschuiven van de decretaal voorziene, reguliere omkadering van het ene centrum naar het andere, maar in bijkomende omkadering voor die centra waar de piekwachtlijsten zich situeren.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
153
154
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Principiële bedenkingen bij de gehanteerde cijferargumentatie COC maakt zich ernstige zorgen over de manier waarop de voorgestelde doorschuifoperatie vanuit het begrip “efficiëntie” wordt gestaafd met cijfers. Twee argumenten waarom de bij deze onderhandelingen gehanteerde (drie) cijfertabellen en bij eerdere onderhandelingen (en door de minister tot in het Vlaams Parlement toe) gehanteerde 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren van de overheid hun ernstige zorgen baren: 1. Hoewel in [de theoretische berekening van] tabel 3 de voor heel Vlaanderen berekende gemiddelde groepsgrootte voor het studiegebied NT2 14,65 bedraagt (de decretaal vastgelegde deler is 12), worden in de tabellen 1 en 2 de bestaande modules waar de groepsgrootte resp. kleiner is dan 12 en dan 7 toch als argument gebruikt om te suggereren dat de centra hun middelen niet efficiënt zouden aanwenden. 2. De 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren worden door de sector betwist; meer bepaald wordt betwist dat een zo aanzienlijk aantal leraarsuren niet zouden worden aangewend; elk centrum heeft zijn omkadering immers broodnodig en blijkt in de praktijk nauwelijks over niet-aangewende leraarsuren te beschikken. Dezelfde uren worden bovendien – altijd weer in een suggestie van niet-efficiëntie – meer dan één keer gebruikt als argument om de discussie rond de omkaderingsmiddelen te smoren: eerst in de discussie over de nieuwe prestatieregeling in het volwassenenonderwijs, en nu opnieuw in de discussie over de Antwerpse wachtlijsten. COC betwist om de hierna uiteengezette redenen het efficiëntieargument zoals het gehanteerd wordt. De decretaal voorziene, reguliere omkadering steunt op delers die per studiegebied zijn vastgelegd. Binnen die parameters staat het elk centrum vrij om de leraarsuren, na onderhandeling in het lokaal comité, vrij aan te wenden. Zo ontstaat op centrumniveau een zelfregulerend mechanisme waarbij lesgroepen die minder cursisten tellen dan de resp. delers vooropstellen, noodgedwongen gecompenseerd moeten worden door lesgroepen die meer cursisten tellen. Binnen die parameters kan de zelfregulering zich overigens binnen bepaalde grenzen uitstrekken over de schooljaren heen en over de centra heen. Dat systeem is voor COC een behoorlijk uitgebalanceerd systeem, precies om tot een vorm van efficiëntie te dwingen. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken. COC is uiteraard niet gekant tegen het efficiënt aanwenden van de overheidsmiddelen, maar wil niettemin krachtig stellen dat het efficiëntieargument en het adagium van “meten is weten” in een breder perspectief moeten gezien dan in de wachtlijstendiscussie het geval is geweest. Wetenschappelijke cijfergegevens zijn een goede zaak. De interpretatie en de duiding ervan zijn dat evenzeer, onder meer omdat ze contextgebonden zijn. Het begrip “efficiëntie” laat zich volgens COC niet eenzijdig vatten in de koele cijferdans van de computerwetenschap van vandaag, wanneer het – zoals bij NT2 – gaat om een moeilijk proces dat met meer of minder gemotiveerde cursisten moet worden afgelegd. Het onderwijsaanbod van de CVO heette tot voor kort niet voor niets “onderwijs voor sociale promotie” en er wordt niet voor niets gewerkt vanuit een emancipatorische visie die ervoor zorgt dat alle mensen zonder onderscheid volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Het volwassenenonderwijs richt zich ook expliciet naar kansengroepen. Dat veronderstelt dat –
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
wanneer de nood daartoe zich stelt – er moet kunnen gewerkt worden met groepen die kleiner zijn dan de deler vooropstelt. Onderzoek wijst uit dat het terugverdieneffect van in onderwijs geïnvesteerde middelen tot zeven keer de geïnvesteerde middelen bedraagt. Ook dat is een efficiëntieargument, maar in het veel bredere perspectief van het werken met en investeren in mensen en wat dat op de langere termijn kan opleveren.
Principiële bezwaren bij de in OD XX voorliggende doorschuifmodaliteiten Deze bezwaren zijn van tweeërlei aard: 1. COC kan zich principieel niet akkoord verklaren met het gegeven dat de artikelen IV.16 en IV.17 miskennen dat de Centra voor Basiseducatie enerzijds en de Centra voor Volwassenenonderwijs anderzijds elk een eigen doelgroep hebben die een specifieke aanpak vraagt. Dat wordt volgens COC bij de screening en toewijzing die in de Huizen van het Nederlands gebeurt ook in de feiten bevestigd. 2. COC kan zich principieel evenmin akkoord verklaren met het precedent dat wordt geschapen in de artikelen IV.21 en IV.23 en dat erin bestaat dat het onderling doorschuiven van reguliere omkadering in zeer verregaande mate veralgemeend dreigt te worden, op basis van de al uiteengezette volgens hen zeer gebrekkige cijferargumentatie. COC herhaalt dat het reguliere omkaderingssysteem van de huidige delers een behoorlijk uitgebalanceerd systeem is, dat ook beperkte doorschuifoperaties toelaat. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken.
Opmerkingen Artikel II-8. COC erkent de noodzakelijkheid van de verlenging van de programmatiestop Type 7 maar eist dat het debat over de plaats van leerlingen met ASS in het buitengewoon onderwijs op korte termijn gevoerd wordt. Een concrete oplossing is absoluut noodzakelijk. Artikel III-3. COC betreurt dat de proeftuin rond een tweede onthaaljaar organiek wordt ingeschreven. COC is tevreden dat dit maar mogelijk gemaakt wordt voor 1 jaar maar stelt vast dat de evaluatie, zoals voorzien in decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, niet is gebeurd. Het is dan ook van belang dat de overheid hier zijn verantwoordelijk opneemt en een volwaardige evaluatie waar de personeelsconsequenties volledig zijn opgenomen ter harte neemt. Artikel III-4. COC is tevreden met de omschrijving van de toelatingsklassenraad specifiek voor de individuele leertrajecten en met het engagement van de overheid om een evaluatie uit te voeren met betrekking tot de klassenraden. Dat de evaluatie zich zal toespitsen op de samenstelling, bevoegdheden, functionering en rechtsgeldigheid van beslissingen spreekt duidelijk uit het engagement. Hoe men dit gaat aanpakken is op dit ogenblik nog niet duidelijk, maar COC verwacht op elk moment betrokken te worden bij deze evaluatie.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
155
156
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Artikel VII-3 en VII-7. COC kan zich vinden in de aanpassingen die door de overheid worden aangebracht aan respectievelijk artikel 42bis en artikel 39bis van de DRP’s, maar wijzen de overheid ook op het feit dat er op korte termijn problemen kunnen ontstaan met de functie van algemeen directeur en/of coördinerend directeur van de scholengemeenschap. Immers, de overheid stimuleert de vorming van scholengemeenschappen, waarbij er ook wordt voorzien in de mogelijkheid om (een) coördinerende functie(s) op dat niveau op te richten. Het is niet logisch dat een vast benoemd directeur die op vraag van het schoolbestuur een dergelijke functie opneemt moet vaststellen dat datzelfde schoolbestuur zijn/haar ambt van directeur na 3 jaar kan vacant verklaren. Zij vermoeden dat de coördinerende functie op het niveau van de scholengemeenschap bij deze gang van zaken in het gedrang zal komen. De overheid kan niet aan de ene kant de vorming en werking van scholengemeenschappen stimuleren en aan de andere kant maatregelen nemen die in deze zaak contraproductief kunnen zijn. Tot slot wil COC ook zijn appreciatie uitdrukken voor de inspanningen van de overheid om tegemoet te komen aan de door COC in de loop van deze of eerdere onderhandelingen ingebrachte standpunten.
De afvaardiging van het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door: mevr. Hilde ELOOT, adjunct van de directeur de hr. Guido LIESSENS, adjunct van de directeur
gaat niet akkoord met het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
Het GO! onderwijs van de Vlaamse gemeenschap gaat niet akkoord met het voorontwerp. Naar aanleiding van de onderhandelingen over hoofdstuk II-Onderwijs van het voorontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 heeft de overheid er zich formeel toe geëngageerd in onderwijsdecreet XX een rechtsgrond in te schrijven om werkingsmiddelen te kunnen toekennen aan de internaten verbonden aan instellingen voor buitengewoon onderwijs, de tehuizen en de opvangcentra in het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Het gaat hier om een vraag om werkingsmiddelen waarvan de overheid de legitimiteit en de urgentie erkend heeft, ook in een budgettair moeilijke periode. Sinds de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs genereren onderwijsinstellingen middelen op basis van hun leerlingenaantallen en van de socio-economische kenmerken van die leerlingen. Een instelling van het buitengewoon onderwijs van het GO! waaraan een internaat is verbonden, genereert voor die internaatswerking geen extra-middelen: met of zonder internaat, het maakt niet uit, de instelling moet het met dezelfde werkingsmiddelen doen. Hetzelfde geldt voor de tehuizen en de opvangcentra: voor de opvang van de meest kwetsbare van hun leerlingen zijn geen middelen beschikbaar. In het gesubsidieerd vrij onderwijs krijgen die voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap, via Welzijn, naast een grotere omkadering, wel degelijk wezenlijke en zelfs ruime financiële middelen. De onderhandelingen over het voorontwerp van onderwijsdecreet XX zijn afgesloten, zonder dat de overheid haar engagement is nagekomen. Twee keer breekt ze daarmee haar woord. Een eerste keer, omdat zij niet doet waartoe zij zich had verbonden: rechtzetten wat zijzelf als onrechtmatig erkent. Een tweede keer door zich niet te houden aan het akkoord (waarmee zij nochtans ‘geschiedenis’ zou hebben geschreven) over de financiering van het leerplichtonderwijs: iedere leerling, in gelijke omstandigheden, zou gelijke middelen genereren. Niet dus voor het GO!: tenzij het GO! zijn instellingen zou sluiten, is het verplicht middelen voor de leerplichtleerlingen af te leiden naar zijn internaatswerking. In die omstandigheden kan het GO! zich niet akkoord verklaren met het voorliggende voorontwerp.
De overheid verlengt met een jaar de periode waarin kan worden geëxperimenteerd met aanmeldingsprocedures voor de inschrijvingen in het basis- en secundair onderwijs. Het GO! ondersteunt het advies van de VLOR: in afwachting van een grondige evaluatie, op een hoger echelon dan het lokaal overlegplatform, zouden geen nieuwe experimenten mogen worden toegestaan. De overheid mag dan wel al stellen dat zij met de verlenging van de experimenteerperiode voorlopig enkel de verlenging mogelijk maakt van de lopende experimenten en geen voorafname doet op verdere standpunten: door het verlengen van de experimenteerperiode worden nieuwe experimenten ook niet uitgesloten.
Voor het volwassenenonderwijs blijft de overheid bij haar standpunt dat de vacantverklaring van de wervingsambten gedurende drie jaar moet gebeuren op basis van de toestand op 15 september (in de huidige regeling is dat 15 april). Het dreigen voorwaar drukke dagen te worden in het najaar: omvormen naar modulair georganiseerde opleidingen, tegelijk blijven organiseren van lineaire opleidingen, lessenroosters coördineren, ambten en vakken concorderen, vacant verklaren, en op tijd - 1 januari - benoemen. De maatregel wordt doorgevoerd tegen alle vroegere suggesties en verzekeringen van de overheid in. Hij wordt aangekondigd op het ogenblik dat de werkzaamheden voor vacantverklaring in mei al volop zijn opgestart. Hij gaat ook pas in op 1 september, wat de rechtszekerheid niet ten goede komt: tot dan geldt in principe de regelgeving die vacantverklaring oplegt vóór 15 mei.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
157
158
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
159
160
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 486 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 23 februari en 9, 16 en 23 maart 2010
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
161
162
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
163
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS Brussel, 2 april 2010
PROTOCOL nr.486 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS OP 23 FEBRUARI EN 9, 16 EN 23 MAART 2010
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit: 1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel - voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport – lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand – lid,
de afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten: 1. het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, vertegenwoordigd door: de de de de
hr. hr. hr. hr.
Paul WILLE, secretaris-generaal VSKO Kurt BERTELOOT, directeur VDKVO Hugo RUYMBEKE, stafmedewerker VVKBaO Chris SMITS, secretaris-generaal VVKSO
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
164
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2. het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers, (FOPEM, IPCO, Steinerfederatie, VOOP) vertegenwoordigd door: de hr. Frans DE COCK, effectieve onderhandelaar
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door: de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris - het Christelijk Onderwijzersverbond, vertegenwoordigd door: mevr. Hilde LAVRYSEN, directeur COV mevr. Marianne COOPMAN, adjunct-algemeen secretaris COV - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door: mevr. Arlette CHRISTIAENS, secretaris-begeleider de hr. Frank LEFEVER, adjunct algemeen secretaris de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs, - uitgezonderd met artikel III.4 dat een artikel 52quinquies.1 invoegt bij het decreet betreffende het onderwijs II voor wat het VSKO betreft, - uitgezonderd met de artikelen VII.3 en VII.7 voor wat het COV betreft.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Engagementen van de overheid 1. De overheid zal een evaluatie uitvoeren met betrekking tot de klassenraden in het voltijds secundair onderwijs. Hieronder worden respectievelijk de toelatingsklassenraad, de begeleidende klassenraad en de delibererende klassenraad verstaan waarrond de regelgeving is vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs. De evaluatie zal zich toespitsen op: - de samenstelling - de bevoegdheden - de functionering - de rechtsgeldigheid van beslissingen, van elk van desbetreffende klassenraden. De resultaten van de evaluatie en de beleidsaanbevelingen die daaruit voortvloeien zullen uiterlijk op 31 augustus 2012 worden opgeleverd. Ook voor het basisonderwijs zal er een debat gehouden worden over de klassenraad, meer bepaald over de samenstelling, de plaats en de bevoegdheid ervan.
2. De sociale partners zullen inzage krijgen in het besluit van de Vlaamse Regering tot coördinatie van de wettelijke en decretale bepalingen betreffende het secundair onderwijs, vooraleer het definitief goedgekeurd wordt door de Vlaamse Regering.
Het VSKO onderschrijft een protocol van akkoord bij het voorstel van decreet betreffende onderwijsdecreet XX, met uitzondering van artikel III.4 dat een artikel 52quinquies.1 invoegt bij het decreet betreffende het onderwijs II. Het VSKO heeft fundamentele bezwaren bij de ‘1°’ van dit ingevoegde artikel 52 quinquies.1 (mogelijkheid om leerlingen vrij te stellen van vakken waarvoor ze het vorige schooljaar geslaagd waren). Het VSKO vindt dit voorstel zeer verregaand met mogelijk grote gevolgen voor het onderwijslandschap: In haar motivering verwijst de overheid naar de resultaten van de proeftuinprojecten. Het VSKO stelt zich hierbij de vraag of de evaluatie van de betrokken proeftuinprojecten dit voorstel voldoende ondersteunt. Volgens het “Evaluatierapport van de proeftuinprojecten (20052008)” is deze afwijking toegepast in 3 (van de 14 betrokken) proeftuinen en telkens in zeer specifieke situaties: één in de vierde graad; één in het 1ste leerjaar B (om het leerjaar voor anderstalige leerlingen over twee schooljaren te spreiden); één in het 2de leerjaar van de derde graad aso (waar overzitters werden vrijgesteld van “vakken waarvoor ze de eindtermen bereikt hadden”).
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
165
166
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Het VSKO vreest dat het slagen voor het geheel van de vorming – een belangrijk principe in de huidige regelgeving – door de voorgestelde maatregel sterk genuanceerd wordt, dat er (opnieuw) sterk geredeneerd wordt in termen van vakken (waartussen een hiërarchie zou kunnen ontstaan). Het VVKSO verwijst naar uitspraken van de Raad van State, zoals het Arrest Van Montfort, nr. 170 231, 19 april 2007.Hier concludeert de Raad van State immers dat een leerling "van een zorgvuldig delibererende klassenraad toch mag vernemen waarom dit ene tekort voor wiskunde niet wordt gecompenseerd door de andere behaalde cijfers om te kunnen besluiten dat verzoeker voor het geheel van de vorming heeft voldaan". De kans is ook worden en door het overzitten vrijstellingen
zeer groot dat scholen tegen elkaar zullen uitgespeeld ouders en leerlingen sterk onder druk worden gezet om bij van een leerjaar of het veranderen van studierichting te krijgen.
In ondergeschikte orde vindt het VSKO dat er geen specifieke motivering is om in dit geval de toelatingsklassenraad uit te breiden met alle leden van het onderwijzend personeel die les geven in het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert. Bovendien vindt het VSKO dat dit voorstel in de realiteit van een school (ervan uitgaande dat dergelijke beslissingen bij verandering van studierichting en dus in de meeste gevallen bij het begin van het schooljaar dienen genomen te worden), nauwelijks organiseerbaar is en leidt tot een bijkomende vergaderdruk van leraars. Het VSKO gaat hier van de veronderstelling uit dat alle stemgerechtigde leden verplicht zijn om aan de klassenraad deel te nemen, zoals dit nu bij de delibererende klassenraad het geval is. Het VSKO vindt het betreurenswaardig dat in een tijd waarin de mogelijkheden tot communicatie zo divers zijn dat het VSKO-voorstel tot opheffing van de verplichting om in het basisonderwijs het schoolreglement schriftelijk aan te bieden, te versoepelen in die zin dat het schoolreglement ook via elektronische drager kon aangeboden worden en mits vraag van de ouders schriftelijk, niet weerhouden is. De ouders van de kinderen in het basisonderwijs hebben in vele gevallen immers ook kinderen in het secundair onderwijs, waar deze mogelijkheid wel kan. Het VSKO kan zich vinden in de nieuwe systematiek voor het bewijzen van taalkennis via examencommissie in een beperkt aantal CVO’s. Het VSKO is echter nadrukkelijk vragende partij om op korte termijn te evalueren of de middelen die toegekend worden aan de centra voor volwassenenonderwijs die een examencommissie kunnen organiseren wel toereikend zijn of correct verdeeld worden. Voor het VSKO is de beperking tot het schooljaar 2010-2011 die in het decreet volwassenenonderwijs ingeschreven wordt middels artikel IV 29 niet realistisch. Het ligt immers voor de hand dat de introductie van nieuwe prestatienoemers ook in de jaren daarop nog effect zal ressorteren. Het VSKO kan niet begrijpen dat de overheid er niet toe overgegaan is om ook aan de cursisten van de HBO5-opleidingen en de SLO in de centra voor Volwassenenonderwijs een studietoelage toe te kennen. De verantwoording die de overheid inroept getuigt, zeker voor de SLO in de CVO’s die leidt tot eenzelfde studiebewijs als de SLO in de universiteiten, van een ongelijke behandeling van de betrokken cursisten.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ACOD Onderwijs gaat akkoord met het voorliggende voorontwerp van decreet, maar wenst volgende opmerkingen te maken: Basisonderwijs Bij artikel II.8, ACOD Onderwijs heeft begrip voor de programmatiestop voor type 7 in het buitengewoon onderwijs, maar dringt er tegelijkertijd op aan dat er duidelijkheid komt waar deze minister naartoe wil met het buitengewoon onderwijs. Het moet op korte termijn duidelijk worden op welke manier kinderen met ASS kunnen opgevangen worden. Bij artikel II.10, ACOD Onderwijs blijft het een vergissing vinden van de vorige minister om vanaf 2011 geen punten toe te kennen om een zorgbeleid te voeren aan scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren. De huidige minister mist zijn eerste kans om dit recht te zetten!
Secundair onderwijs Bij art. III.3 en art. III.4, beide artikelen voeren een maatregel in die uitgetest werd in één of meer proeftuinen. ACOD Onderwijs betreurt ten zeerste dat dit gebeurt zonder dat er een volledige evaluatie is gemaakt van deze proeftuinen. Met name de personeelsgevolgen werden nog steeds niet geëvalueerd. In artikel III.3 wordt hier deels aan tegemoet gekomen door de invoering te beperken tot 1 schooljaar en een evaluatie te beloven. Omwille van deze beperkte termijn en het niet verplichtend karakter kan ACOD Onderwijs zich neerleggen bij deze maatregel. Bij een eventuele verlenging zullen zij er opnieuw op aandringen dat de nodige specifieke middelen worden voorzien om het bijkomende onthaaljaar op een adequate wijze te kunnen inrichten.
Volwassenenonderwijs In een viertal artikelen (art. IV.16, art. IV.17, art. IV.21 en art. IV.23) worden mechanismen ingevoerd om het probleem van de wachtlijsten voor NT2 aan te pakken. ACOD Onderwijs meent dat deze maatregelen een maat voor niets zullen zijn. De overheid gaat ervan uit dat de centra leraarsuren (CVO’s) of VTE’s (CBE’s) zullen overdragen om het capaciteitsprobleem in één regio op te vangen. ACOD Onderwijs is van mening dat een capaciteitsprobleem moet opgevangen worden door bijkomende middelen te voorzien en niet met halve maatregelen. Dit wekt de indruk dat de Vlaamse overheid het probleem aanpakt terwijl het de verantwoordelijkheid doorschuift naar de centra waar men de middelen niet voorziet om het probleem op te lossen! Daarenboven is het onverklaarbaar dat men de onderwijsbevoegdheid en de bijhorende expertise van de centra niet respecteert. Door de onderwijsbevoegdheid tussen de centra basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs uitwisselbaar te maken, gaat de overheid voorbij aan de rol die men toebedeeld heeft aan de Huizen van het Nederlands. De doorverwijzing wordt plots minder belangrijk, zo niet overbodig. Dit is
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
167
168
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
voor ACOD Onderwijs onbegrijpelijk, zij zullen dit nauwgezet opvolgen en bij verdere besprekingen zullen zij niet aarzelen om de overheid te confronteren met bizarre regelgeving die ze hier tot stand heeft gebracht.
Decreet rechtspositie Bij art. VII.3 en art. VII.7 merken zij op dit de eerste maal is dat deze maatregel in het reguliere onderhandelingscircuit aan bod is gekomen (art. 42bis en art. 39bis werden in OD XIX ingevoegd bij amendement). ACOD Onderwijs wijst erop dat dit een maatregel is die kaderde in uitvoering van CAO VIII, ACOD Onderwijs heeft zijn inhoudelijke appreciatie gegeven ten tijde van deze CAO-besprekingen. Los daarvan willen zij nu nog opmerken dat zij het betreuren dat in de lijst van verloven die in aanmerking genomen worden, ook verloven opgesomd staan die een absoluut recht zijn. Op deze manier worden deze verloven een minder absoluut recht, want ze kunnen geconditioneerd worden door de inrichtende macht.
Decreet gelijke onderwijskansen Bij art. VIII.8, ACOD Onderwijs is tevreden dat de experimenteerperiode met een jaar verlengd wordt, maar zij vragen daarnaast dat de overheid dit beperkt tot de huidige lopende experimenten en dat de evaluatie niet enkel wordt uitgevoerd door de LOP die het experiment heeft opgezet. ACOD Onderwijs vindt het jammer dat deze discussie niet tijdens de onderhandelingen kon afgerond worden.
Het COV is akkoord met het voorontwerp van onderwijsdecreet XX, uitgezonderd met de artikelen VII.3 en VII.7. Bij de artikelen II-4 en II-8 formuleert het een aantal opmerkingen. Motivatie van niet-akkoord bij de artikelen VII.3 en VII.7 Het COV verzet zich blijvend en principieel tegen de wijze waarop de overheid uitvoering geeft aan de afspraak in cao VIII, punt 3.1.5 waarbij gezocht zou worden naar een oplossing om meer stabiliteit in de schoolorganisatie te creëren m.b.t. de langdurig afwezige directeurs. Uit concrete cijfers verstrekt door de overheid is bevestigd dat in het basisonderwijs het gros van de directeurs afwezig is als gevolg van een verlof tijdelijke andere opdracht (TAO). De reden waarom dit aantal zo hoog is, is de huidige configuratie van de scholengemeenschap. De directeur met coördinerende opdracht in een scholengemeenschap wordt er aangesteld via de TAO. Er is geen vaste benoeming noch onbeperkt mandaat mogelijk. De overheid heeft gemakshalve gekozen voor de oplossing waarbij personeelsleden in functie van de organisatie van de scholengemeenschap gedwongen worden om een keuze te maken tussen een betrekking in de school of een onstabiele betrekking in de scholengemeenschap.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
169
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Er is op geen enkel moment gezocht naar een oplossing van de organisatie van school –en scholengemeenschap. de hersamenstelling van de scholengemeenschappen op 1 debat dat nog moet gevoerd worden, is het negeren van signalen niet aanvaardbaar.
in het stabiliseren Rekeninghoudend met september 2011 en het hun pertinente
Opmerkingen Artikel II-4 In de rand van dit artikel wil het COV zijn bezorgdheid uiten over de evolutie van de opdrachten van de klassenraad. In het decreet basisonderwijs (1997) wordt de klassenraad als een begeleidende en ad hoc instantie gedefinieerd. De opdracht inzake het advies bij de toelatingsvoorwaarden overschrijdt de oorspronkelijke, begeleidende bevoegdheid ruimschoots. De verhouding tussen scholen en leerkrachten enerzijds en leerlingen en ouders anderzijds, is traditioneel een verhouding waarin pedagogische en didactische argumenten een doorslaggevende rol spelen. Omwille van een aantal maatschappelijke factoren spelen in die verhouding steeds vaker juridische argumenten een rol. Ouders en leerlingen gaan gemakkelijker dan vroeger hun gelijk halen bij allerlei beroepsinstanties buiten de school. Die beroepsinstanties houden zelden rekening met pedagogische en didactische motieven die aan de grondslag liggen van de meeste beslissingen op schoolniveau. De toenemende regulering van het inschrijvingsbeleid, de verhoogde begeleidingsaandacht voor leerlingen, de vraag naar sterkere motivering van adviezen en beslissingen en niet het minst de zorg om de draagkracht van schoolteams doen de druk op de klassenraden toenemen. Het COV zal het engagement van de overheid ter zake nauwlettend opvolgen.
Artikel II-8. Het COV ziet de verlenging van de programmatiestop voor de oprichting van type 7 in scholen buitengewoon onderwijs voor nogmaals één schooljaar louter als een bewarende maatregel. Het COV eist dat het debat over de plaats van leerlingen met ASS in het buitengewoon onderwijs op korte termijn gevoerd wordt. Met ingang van het schooljaar 2011-2012 is een concrete oplossing absoluut noodzakelijk.
VSOA Onderwijs geeft een protocol van akkoord aan dit decreet. Toch wil VSOA Onderwijs vooreerst volgende algemene opmerking formuleren. Ze merken dat de overheid zich in dit decreet beperkt tot vooral technische aanpassingen. Het is niet aanvaardbaar dat onder tijdsdruk, in casu de goede voorbereiding van het komende school-/academiejaar, het niet mogelijk is om dringende aanpassingen met betrekking tot personeelsmaterie op te nemen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
170
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Niettegenstaande hun protocol van akkoord maken ze volgende bedenking bij onderstaand artikel wat wel weerslag heeft op de werkdruk van het personeel. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs art III.3 VSOA Onderwijs heeft geen bezwaar tegen de organisatie van een tweede onthaaljaar. Ze menen zelfs dat dit een pedagogische meerwaarde kan hebben. Ze kunnen echter niet akkoord gaan dat middelen die bedoeld zijn voor de normale werking worden afgeleid om dit te financieren. Ze nemen akte van de belofte van de overheid om een evaluatie over de personeelsconsequenties volgend schooljaar (2010-2011) op te maken.
De voormelde afvaardiging van de overheid
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisatie, te weten: - de Christelijke Onderwijscentrale, vertegenwoordigd door: mevr. Katrien CERPENTIER, nationaal secretaris COC de hr. Peter GREGORIUS, adjunct secretaris-generaal COC
hebben een gedeeltelijk akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
COC sluit een protocol van gedeeltelijk akkoord af met betrekking tot het voorontwerp van onderwijsdecreet XX. COC is niet akkoord met de artikelen IV-16, IV-17, IV-21 en IV-23. Bij de artikelen, II-8,III-3, III-4, VII-3 en VII-7 formuleert COC een aantal fundamentele opmerkingen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Motivatie van niet-akkoord COC gaat niet akkoord met de in de artikelen IV.16, IV.17, IV.21 en IV.23 uitgewerkte oplossing voor de in de stad Antwerpen vastgestelde wachtlijsten voor NT2:geen onderling doorschuiven van reguliere omkadering, maar bijkomende omkadering voor de piekwachtlijsten die het gevolg zijn van eigen beleidsbeslissingen van de overheid
COC ziet in dat er een oplossing moet komen voor de wachtlijsten voor NT2 in Antwerpen. Deze wachtlijsten zijn een gevolg van beslissingen die de overheden in ons land zelf hebben genomen: met name het op elkaar ingrijpen van enerzijds de beslissing van de federale regering tot de regularisatie in één beweging – in het najaar van 2009 – van een aanzienlijke groep asielzoekers die in ons land al vele jaren gaandeweg was aangegroeid en anderzijds twee eerdere beleidsopties van de Vlaamse overheid: het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid en de Vlaamse wooncode. Daarom wil COC dat de oplossing voor deze uitzonderlijke situatie niet wordt gezocht in het doorschuiven van de decretaal voorziene, reguliere omkadering van het ene centrum naar het andere, maar in bijkomende omkadering voor die centra waar de piekwachtlijsten zich situeren.
Principiële bedenkingen bij de gehanteerde cijferargumentatie COC maakt zich ernstige zorgen over de manier waarop de voorgestelde doorschuifoperatie vanuit het begrip “efficiëntie” wordt gestaafd met cijfers. Twee argumenten waarom de bij deze onderhandelingen gehanteerde (drie) cijfertabellen en bij eerdere onderhandelingen (en door de minister tot in het Vlaams Parlement toe) gehanteerde 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren van de overheid hun ernstige zorgen baren: 1. Hoewel in [de theoretische berekening van] tabel 3 de voor heel Vlaanderen berekende gemiddelde groepsgrootte voor het studiegebied NT2 14,65 bedraagt (de decretaal vastgelegde deler is 12), worden in de tabellen 1 en 2 de bestaande modules waar de groepsgrootte resp. kleiner is dan 12 en dan 7 toch als argument gebruikt om te suggereren dat de centra hun middelen niet efficiënt zouden aanwenden. 2. De 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren worden door de sector betwist; meer bepaald wordt betwist dat een zo aanzienlijk aantal leraarsuren niet zouden worden aangewend; elk centrum heeft zijn omkadering immers broodnodig en blijkt in de praktijk nauwelijks over niet-aangewende leraarsuren te beschikken. Dezelfde uren worden bovendien – altijd weer in een suggestie van niet-efficiëntie – meer dan één keer gebruikt als argument om de discussie rond de omkaderingsmiddelen te smoren: eerst in de discussie over de nieuwe prestatieregeling in het volwassenenonderwijs, en nu opnieuw in de discussie over de Antwerpse wachtlijsten. COC betwist om de hierna uiteengezette redenen het efficiëntieargument zoals het gehanteerd wordt. De decretaal voorziene, reguliere omkadering steunt op delers die per studiegebied zijn vastgelegd. Binnen die parameters staat het elk centrum vrij om de leraarsuren, na onderhandeling
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
171
172
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
in het lokaal comité, vrij aan te wenden. Zo ontstaat op centrumniveau een zelfregulerend mechanisme waarbij lesgroepen die minder cursisten tellen dan de resp. delers vooropstellen, noodgedwongen gecompenseerd moeten worden door lesgroepen die meer cursisten tellen. Binnen die parameters kan de zelfregulering zich overigens binnen bepaalde grenzen uitstrekken over de schooljaren heen en over de centra heen. Dat systeem is voor COC een behoorlijk uitgebalanceerd systeem, precies om tot een vorm van efficiëntie te dwingen. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken. COC is uiteraard niet gekant tegen het efficiënt aanwenden van de overheidsmiddelen, maar wil niettemin krachtig stellen dat het efficiëntieargument en het adagium van “meten is weten” in een breder perspectief moeten gezien dan in de wachtlijstendiscussie het geval is geweest. Wetenschappelijke cijfergegevens zijn een goede zaak. De interpretatie en de duiding ervan zijn dat evenzeer, onder meer omdat ze contextgebonden zijn. Het begrip “efficiëntie” laat zich volgens COC niet eenzijdig vatten in de koele cijferdans van de computerwetenschap van vandaag, wanneer het – zoals bij NT2 – gaat om een moeilijk proces dat met meer of minder gemotiveerde cursisten moet worden afgelegd. Het onderwijsaanbod van de CVO heette tot voor kort niet voor niets “onderwijs voor sociale promotie” en er wordt niet voor niets gewerkt vanuit een emancipatorische visie die ervoor zorgt dat alle mensen zonder onderscheid volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Het volwassenenonderwijs richt zich ook expliciet naar kansengroepen. Dat veronderstelt dat – wanneer de nood daartoe zich stelt – er moet kunnen gewerkt worden met groepen die kleiner zijn dan de deler vooropstelt. Onderzoek wijst uit dat het terugverdieneffect van in onderwijs geïnvesteerde middelen tot zeven keer de geïnvesteerde middelen bedraagt. Ook dat is een efficiëntieargument, maar in het veel bredere perspectief van het werken met en investeren in mensen en wat dat op de langere termijn kan opleveren.
Principiële bezwaren bij de in OD XX voorliggende doorschuifmodaliteiten Deze bezwaren zijn van tweeërlei aard: 1. COC kan zich principieel niet akkoord verklaren met het gegeven dat de artikelen IV.16 en IV.17 miskennen dat de Centra voor Basiseducatie enerzijds en de Centra voor Volwassenenonderwijs anderzijds elk een eigen doelgroep hebben die een specifieke aanpak vraagt. Dat wordt volgens COC bij de screening en toewijzing die in de Huizen van het Nederlands gebeurt ook in de feiten bevestigd. 2. COC kan zich principieel evenmin akkoord verklaren met het precedent dat wordt geschapen in de artikelen IV.21 en IV.23 en dat erin bestaat dat het onderling doorschuiven van reguliere omkadering in zeer verregaande mate veralgemeend dreigt te worden, op basis van de al uiteengezette volgens hen zeer gebrekkige cijferargumentatie. COC herhaalt dat het reguliere omkaderingssysteem van de huidige delers een behoorlijk uitgebalanceerd systeem is, dat ook beperkte doorschuifoperaties toelaat. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Opmerkingen Artikel II-8. COC erkent de noodzakelijkheid van de verlenging van de programmatiestop Type 7 maar eist dat het debat over de plaats van leerlingen met ASS in het buitengewoon onderwijs op korte termijn gevoerd wordt. Een concrete oplossing is absoluut noodzakelijk. Artikel III-3. COC betreurt dat de proeftuin rond een tweede onthaaljaar organiek wordt ingeschreven. COC is tevreden dat dit maar mogelijk gemaakt wordt voor 1 jaar maar stelt vast dat de evaluatie, zoals voorzien in decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, niet is gebeurd. Het is dan ook van belang dat de overheid hier zijn verantwoordelijk opneemt en een volwaardige evaluatie waar de personeelsconsequenties volledig zijn opgenomen ter harte neemt. Artikel III-4. COC is tevreden met de omschrijving van de toelatingsklassenraad specifiek voor de individuele leertrajecten en met het engagement van de overheid om een evaluatie uit te voeren met betrekking tot de klassenraden. Dat de evaluatie zich zal toespitsen op de samenstelling, bevoegdheden, functionering en rechtsgeldigheid van beslissingen spreekt duidelijk uit het engagement. Hoe men dit gaat aanpakken is op dit ogenblik nog niet duidelijk, maar COC verwacht op elk moment betrokken te worden bij deze evaluatie. Artikel VII-3 en VII-7. COC kan zich vinden in de aanpassingen die door de overheid worden aangebracht aan respectievelijk artikel 42bis en artikel 39bis van de DRP’s, maar wijzen de overheid ook op het feit dat er op korte termijn problemen kunnen ontstaan met de functie van algemeen directeur en/of coördinerend directeur van de scholengemeenschap. Immers, de overheid stimuleert de vorming van scholengemeenschappen, waarbij er ook wordt voorzien in de mogelijkheid om (een) coördinerende functie(s) op dat niveau op te richten. Het is niet logisch dat een vast benoemd directeur die op vraag van het schoolbestuur een dergelijke functie opneemt moet vaststellen dat datzelfde schoolbestuur zijn/haar ambt van directeur na 3 jaar kan vacant verklaren. Zij vermoeden dat de coördinerende functie op het niveau van de scholengemeenschap bij deze gang van zaken in het gedrang zal komen. De overheid kan niet aan de ene kant de vorming en werking van scholengemeenschappen stimuleren en aan de andere kant maatregelen nemen die in deze zaak contraproductief kunnen zijn. Tot slot wil COC ook zijn appreciatie uitdrukken voor de inspanningen van de overheid om tegemoet te komen aan de door COC in de loop van deze of eerdere onderhandelingen ingebrachte standpunten.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
173
174
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
175
176
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 29 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs op 9, 18 en 25 maart 2010
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
177
178
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
179
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS
Brussel, 2 april 2010
PROTOCOL nr.29 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS OP 9, 18 EN 25 MAART 2010
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX – Hoofdstuk V Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit: 1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – lid; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Regering – lid; 4. mevr. Ingrid LIETEN, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding Regering – lid
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
180
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
de afvaardiging van de besturen, te weten:
mevr. Erika EECKHOUT, administratief directeur Erasmushogeschool Brussel mevr. Marie-Paule JACOBS, beheerder UHasselt de hr. Jan TROMMELMANS, algemeen directeur, Karel de Grote-Hogeschool Antwerpen de hr. Toon MARTENS, algemeen directeur KHLeuven de hr. Bert OVERLAET, directeur personeelsdienst KULeuven de hr. Jan VENY, personeelsdirecteur VUB de hr. Dirk MANGELEER, beheerder, Universiteit Gent de hr. Serge SIMON, beheerder, Universiteit Antwerpen
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door: de hr. Hugo DECKERS, algemeen secretaris ACOD-onderwijs de hr. Dany BOLLENS, afgevaardigde ACOD-onderwijs de hr. Peter DE KEYZER, gewestelijk secretaris ACOD-overheidsdiensten - de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten (de Christelijke Onderwijscentrale COC en ACV-openbare diensten), vertegenwoordigd door: de de de de
hr. hr. hr. hr.
Rudy VAN RENTERGHEM, adjunct secretaris-generaal COC Chris HERREMAN, secretaris ACV-openbare diensten Jan SOONS, afgevaardigde ACV-openbare diensten Jean BISKUP, afgevaardigde COC
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door: de hr. Dirk DEVOS, secretaris de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX – Hoofdstuk V - Hoger onderwijs
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Engagementen van de overheid De overheid engageert zich in verband met de volgende artikelen om:
-
artikel V.13/1: de sociale partners inzage te geven in de codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs;
-
artikel V.14/2: het mogelijk te maken dat zelfevaluatierapporten volgens de geplande kalender opgemaakt kunnen worden, ook als de validatie van de domeinspecifieke leerresultaten niet tijdig zou kunnen gebeuren
De besturen geven een protocol van akkoord met volgende opmerkingen: -
De besturen betreuren dat een aantal amendementen niet werden behandeld.
-
De besturen nemen akte van de belofte van de overheid om de amendementen die betrekking hebben op personeel mee te nemen in de CAO-besprekingen en desgevallend op redelijke termijn om te zetten in (aangepaste) regelgeving.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
181
182
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
183
184
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 22 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor de basiseducatie op 16 en 23 maart 2010
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
185
186
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
187
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR DE BASISEDUCATIE
Brussel, 2 april 2010
PROTOCOL NR.22 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR DE BASISEDUCATIE OP 16 EN 23 MAART 2010
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX – Hoofdstuk IV Levenslang leren - Afdeling II. Volwassenenonderwijs en Hoofdstuk VII Rechtspositie onderwijspersoneel - Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV – Artikelen VII 12, 13 en 14
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit: 1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – lid; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Regering – lid;
de afvaardiging van de besturen, vertegenwoordigd door: mevr. Liliane Depuis, directeur VOCVO vzw de hr. Christof VANDEN EYNDE, stafmedewerker Federatie Centra Basiseducatie de hr. Rohnny Berden, directeur CBE Limburg-Midden-Noord
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
188
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisatie, te weten: - het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt - Onderwijs (VSOA - onderwijs), vertegenwoordigd door: mevr. Arlette CHRISTIAENS, secretaris-begeleider de hr. Frank LEFEVER, adjunct algemeen secretaris de hr. Lucianus VAN ROMPAEY, afgevaardigde
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX – Hoofdstuk IV - Levenslang leren Afdeling II. Volwassenenonderwijs en Hoofdstuk VII - Rechtspositie onderwijspersoneel - Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV – Artikelen VII 12, 13 en 14, zij het echter dat de besturen een voorbehoud maken bij de artikelen IV.16 en IV.17.
De afvaardiging van de besturen geeft een protocol van akkoord bij Onderwijsdecreet XX, zij het evenwel dat ze bij de artikelen IV.16 en IV.17 het volgende voorbehoud formuleren: • Het uitgangspunt bij de doorverwijzing van een NT2-cursist moet hoe dan ook blijven dat cursisten het best bediend worden in de voor hen meest gepaste voorziening. Daarom willen ze sterk het uitzonderlijke en tijdelijke karakter van deze maatregel benadrukken. • De voorliggende artikelen bevatten geen operationele definitie van het begrip wachtlijst, want art. 37 van het decreet volwassenenonderwijs voldoet wat dat betreft voor alle duidelijkheid niet.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Het decreet volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 voorzag in een heldere taakverdeling tussen de Centra voor Basiseducatie en de Centra voor Volwassenenonderwijs. Voor het leer-/studiegebied Nederlands tweede taal komt die taakverdeling erop neer dat cursisten waarvan op basis van een cognitieve vaardigheidstest blijkt dat ze over beperktere leervaardigheden beschikken door het Huis van het Nederlands doorverwezen worden naar een NT2-traject richtgraad 1 in de Basiseducatie. Dat traject is niet alleen langer dan de mogelijke trajecten in de CVO, maar houdt ook nadrukkelijk rekening met de specifieke leerstijl en het gebrek aan leer- en schoolse vaardigheden, dat eigen is aan een laaggeschoold publiek. De Centra voor Basiseducatie beschikken over de noodzakelijke ervaring en expertise om dat doelpubliek te bedienen. De sterk uitgebouwde leertrajectbegeleiding in de CBE is eveneens gericht op de kenmerken van het doelpubliek. Die expertise wordt ook erkend door samenwerkingspartners. De maatregelen waardoor onderwijsbevoegdheid voor de Basiseducatie-opleiding kan worden overgedragen naar een CVO en vice versa miskennen die expertise én de specifieke expertise van CVO. Zij betreuren daarom sterk dat de memorie van toelichting stelt dat de overdracht van onderwijsbevoegdheid van Basiseducatie naar CVO geen inhoudelijk probleem hoeft in te houden. Zoals ze hierboven al aangaven zijn er h.i. wel degelijk redenen waarom het traject NT2 van 240u bij de CBE thuis hoort. Er wordt in de memorie eveneens gesteld dat de NT2-middelen voor het geheel van het volwassenenonderwijs niet overal efficiënt worden ingezet. Ze wijzen erop dat de cijfers die tijdens de onderhandelingen werden gebruikt enkel de CVO’s betroffen. Belangrijker evenwel is dat die cijfers ook voor de CVO’s niet aantonen dat de middelen inefficiënt worden gebruikt. De vaststelling dat Centra ervoor kiezen om groepen op te starten met minder subsidieerbare cursisten dan de deler, is welbeschouwd positief. Het toont nl. aan dat centra ook investeren in aanbod dat om welke reden ook (intensiteit, geografische redenen, avondonderwijs) minder voor de hand ligt, maar waar wel behoefte aan is. Voor zover daar groepen NT2 tegenover staan die boven de deler gaan (wat zo is), lijkt er hen geen probleem van inefficiëntie te zijn. Dergelijk minder evident aanbod wordt door de overheid trouwens gestimuleerd. Ter illustratie: voor de Centra voor Basiseducatie is regionale spreiding van het aanbod over het werkingsgebied zelfs een erkenningsvoorwaarde. Als de overheid meent dat het in de huidige omstandigheden wenselijk is prioriteit te geven aan bepaalde types van aanbod, dan zijn ze bereid om mee na te denken over de gevolgen van zo’n beleidsoptie. Wat de groei betreft wijzen ze erop dat de 38% waarnaar in de memorie wordt verwezen klopt voor de onderwijsmiddelen die aan de Centra zijn toegekend. Dat betekent echter niet dat de sector daardoor 38% is gegroeid. De toename van onderwijsmiddelen ging gepaard met een afname van andere middelen (b.v. van lokale overheden). Bovendien werd de groei in voltijdse equivalenten, punten en werkingsmiddelen die de Centra voor 2009-2010 hadden moeten krijgen op basis van de referteperiode 2008-2009 slechts voor een klein deel toegekend, doordat het aftoppingsmechanisme werd toegepast, waardoor de Centra niet aan alle verwachtingen die in hen gesteld worden kunnen voldoen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
189
190
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
VSOA Onderwijs geeft een protocol van akkoord aan dit decreet. Toch wil VSOA Onderwijs vooreerst volgende algemene opmerking formuleren. Ze merken dat de overheid zich in dit decreet beperkt tot vooral technische aanpassingen. Het is niet aanvaardbaar dat onder tijdsdruk, in casu de goede voorbereiding van het komende school-/academiejaar, het niet mogelijk is om dringende aanpassingen met betrekking tot personeelsmaterie op te nemen.
De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten: - de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD), vertegenwoordigd door: de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris - de Christelijke Onderwijscentrale (COC), vertegenwoordigd door: mevr. Katrien CERPENTIER, nationaal secretaris COC de hr. Dirk DE ZUTTER, nationaal secretaris COC de hr. Peter GREGORIUS, adjunct secretaris-generaal COC
gaan niet akkoord met het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX – Hoofdstuk IV - Levenslang leren - Afdeling II. Volwassenenonderwijs en Hoofdstuk VII - Rechtspositie onderwijspersoneel - Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV – Artikelen VII 12, 13 en 14
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ACOD Onderwijs gaat niet akkoord met de specifieke artikelen uit OD XX die betrekking hebben op de basiseducatie. Dit niet-akkoord wordt als volgt gemotiveerd: In een viertal artikelen (art. IV.16, art. IV.17, art. IV.21 en art. IV.23) worden mechanismen ingevoerd om het probleem van de wachtlijsten voor NT2 aan te pakken. ACOD Onderwijs meent dat deze maatregelen een maat voor niets zullen zijn. De overheid gaat ervan uit dat de centra leraarsuren (CVO’s) of VTE’s (CBE’s) zullen overdragen om het capaciteitsprobleem in één regio op te vangen. ACOD Onderwijs is van mening dat een capaciteitsprobleem moet opgevangen worden door bijkomende middelen te voorzien en niet met halve maatregelen. Dit wekt de indruk dat de Vlaamse overheid het probleem aanpakt terwijl het de verantwoordelijkheid doorschuift naar de centra waar men de middelen niet voorziet om het probleem op te lossen! Daarenboven is het onverklaarbaar dat men de onderwijsbevoegdheid en de bijhorende expertise van de centra niet respecteert. Door de onderwijsbevoegdheid tussen de centra basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs uitwisselbaar te maken, gaat de overheid voorbij aan de rol die men toebedeeld heeft aan de Huizen van het Nederlands. De doorverwijzing wordt plots minder belangrijk, zo niet overbodig. Dit is voor ACOD Onderwijs onbegrijpelijk. Omwille van het beperkt aantal artikelen die over de basiseducatie handelen en de uitgesproken negatieve houding die zij hebben ten aanzien van deze maatregelen, kunnen zij niet akkoord zijn met de bewuste artikelen.
COC kan zich vanwege de hierna opgesomde argumenten niet akkoord verklaren met de in de artikelen IV.16, IV.17, IV.21 en IV.23 uitgewerkte oplossing voor de in de stad Antwerpen vastgestelde wachtlijsten voor NT2: geen onderling doorschuiven van reguliere omkadering, maar bijkomende omkadering voor de piekwachtlijsten die het gevolg zijn van eigen beleidsbeslissingen van de overheid
COC ziet in dat er een oplossing moet komen voor de wachtlijsten voor NT2 in Antwerpen. Deze wachtlijsten zijn een gevolg van beslissingen die de overheden in ons land zelf hebben genomen: met name het op elkaar ingrijpen van enerzijds de beslissing van de federale regering tot de regularisatie in één beweging – in het najaar van 2009 – van een aanzienlijke groep asielzoekers die in ons land al vele jaren gaandeweg was aangegroeid en
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
191
192
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
anderzijds twee eerdere beleidsopties van de Vlaamse overheid: het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid en de Vlaamse wooncode. Daarom wil COC dat de oplossing voor deze uitzonderlijke situatie niet wordt gezocht in het doorschuiven van de decretaal voorziene, reguliere omkadering van het ene centrum naar het andere, maar in bijkomende omkadering voor die centra waar de piekwachtlijsten zich situeren.
Principiële bedenkingen bij de gehanteerde cijferargumentatie COC maakt zich ernstige zorgen over de manier waarop de voorgestelde doorschuifoperatie vanuit het begrip “efficiëntie” wordt gestaafd met cijfers. Twee argumenten waarom de bij deze onderhandelingen gehanteerde (drie) cijfertabellen en bij eerdere onderhandelingen (en door de minister tot in het Vlaams Parlement toe) gehanteerde 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren van de overheid hun ernstige zorgen baren: 1. Hoewel in [de theoretische berekening van] tabel 3 de voor heel Vlaanderen berekende gemiddelde groepsgrootte voor het studiegebied NT2 14,65 bedraagt (de decretaal vastgelegde deler is 12), worden in de tabellen 1 en 2 de bestaande modules waar de groepsgrootte resp. kleiner is dan 12 en dan 7 toch als argument gebruikt om te suggereren dat de centra hun middelen niet efficiënt zouden aanwenden. 2. De 28.000 à 29.000 zgn. niet aangewende leraarsuren worden door de sector betwist; meer bepaald wordt betwist dat een zo aanzienlijk aantal leraarsuren niet zouden worden aangewend; elk centrum heeft zijn omkadering immers broodnodig en blijkt in de praktijk nauwelijks over niet-aangewende leraarsuren te beschikken. Dezelfde uren worden bovendien – altijd weer in een suggestie van niet-efficiëntie – meer dan één keer gebruikt als argument om de discussie rond de omkaderingsmiddelen te smoren: eerst in de discussie over de nieuwe prestatieregeling in het volwassenenonderwijs, en nu opnieuw in de discussie over de Antwerpse wachtlijsten. COC betwist om de hierna uiteengezette redenen het efficiëntieargument zoals het gehanteerd wordt. De decretaal voorziene, reguliere omkadering steunt op delers die per studiegebied zijn vastgelegd. Binnen die parameters staat het elk centrum vrij om de leraarsuren, na onderhandeling in het lokaal comité, vrij aan te wenden. Zo ontstaat op centrumniveau een zelfregulerend mechanisme waarbij lesgroepen die minder cursisten tellen dan de resp. delers vooropstellen, noodgedwongen gecompenseerd moeten worden door lesgroepen die meer cursisten tellen. Binnen die parameters kan de zelfregulering zich overigens binnen bepaalde grenzen uitstrekken over de schooljaren heen en over de centra heen. Dat systeem is voor COC een behoorlijk uitgebalanceerd systeem, precies om tot een vorm van efficiëntie te dwingen. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
COC is uiteraard niet gekant tegen het efficiënt aanwenden van de overheidsmiddelen, maar wil niettemin krachtig stellen dat het efficiëntieargument en het adagium van “meten is weten” in een breder perspectief moeten gezien dan in de wachtlijstendiscussie het geval is geweest. Wetenschappelijke cijfergegevens zijn een goede zaak. De interpretatie en de duiding ervan zijn dat evenzeer, onder meer omdat ze contextgebonden zijn. Geen enkel van de door de overheid gehanteerde cijfers slaat overigens op de Centra voor Basiseducatie, die hun reguliere zeer grote groei tot op 2 % afgetopt zagen! Het begrip “efficiëntie” laat zich volgens COC niet eenzijdig vatten in de koele cijferdans van de computerwetenschap van vandaag, wanneer het – zoals bij NT2 – gaat om een moeilijk proces dat met meer of minder gemotiveerde cursisten moet worden afgelegd. Het onderwijsaanbod van de CBE werkt niet voor niets gewerkt vanuit een emancipatorische visie die ervoor zorgt dat alle mensen zonder onderscheid volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. De Centra voor Basiseducatie richten zich ook expliciet naar kansengroepen. Dat veronderstelt dat – wanneer de nood daartoe zich stelt – er moet kunnen gewerkt worden met groepen die kleiner zijn dan de deler vooropstelt. Onderzoek wijst uit dat het terugverdieneffect van in onderwijs geïnvesteerde middelen tot zeven keer de geïnvesteerde middelen bedraagt. Ook dat is een efficiëntieargument, maar in het veel bredere perspectief van het werken met en investeren in mensen en wat dat op de langere termijn kan opleveren.
Principiële bezwaren bij de in OD XX voorliggende doorschuifmodaliteiten Deze bezwaren zijn van tweeërlei aard: 1. COC kan zich principieel niet akkoord verklaren met het gegeven dat de artikelen IV.16 en IV.17 miskennen dat de Centra voor Basiseducatie enerzijds en de Centra voor Volwassenenonderwijs anderzijds elk een eigen doelgroep hebben die een specifieke aanpak vraagt. Dat wordt volgens COC bij de screening en toewijzing die in de Huizen van het Nederlands gebeurt ook in de feiten bevestigd. 2. COC kan zich principieel evenmin akkoord verklaren met het precedent dat wordt geschapen in de artikelen IV.21 en IV.23 en dat erin bestaat dat het onderling doorschuiven van reguliere omkadering in zeer verregaande mate veralgemeend dreigt te worden, op basis van de al uiteengezette volgens hen zeer gebrekkige cijferargumentatie. COC herhaalt dat het reguliere omkaderingssysteem van de huidige delers een behoorlijk uitgebalanceerd systeem is, dat ook beperkte doorschuifoperaties toelaat. Of er op dat systeem moet worden ingegrepen, moeten de decretaal voorziene, wetenschappelijk onderbouwde evaluatierondes van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs van 15 juni 2007 uitmaken.
Hoewel COC op de overige artikelen in OD XX betreffende de Basiseducatie geen aanmerkingen heeft, onderschrijft zij daarom een protocol van nietakkoord.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
193
194
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
195
196
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 2 april 2010
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
197
198
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
199
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XX
DE VLAAMSE REGERING,
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Na beraadslaging,
BESLUIT:
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
200
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Afdeling I. Decreet basisonderwijs Art.II.1. In artikel 2, §2 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt de zinsnede“artikel 27, §4” vervangen door de zinsnede “artikel 27quater”. Art.II.2. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden in punt 8°, de woorden "zoals dit berekend werd op basis van de laatst uitgevoerde volkstelling en vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek" vervangen door de woorden "zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen, vermeld in artikel 125quinquies, §2, beschikbaar is". Art.II.3. In artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009, wordt een §2bis ingevoerd, die luidt als volgt: “§2bis. In afwijking van paragraaf 1, 1° bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.”. Art.II.4. Artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 20 maart 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.18. §1. In afwijking van artikel 13, §1 kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het gewoon lager onderwijs ingeschreven worden indien hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 1° het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende Nederlandstalige school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode ten minste 185 halve dagen aanwezig zijn geweest; 2° voldoen aan de proef zoals bepaald in artikel 13, §1, 2°. Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. §2. De in paragraaf 1 gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing op leerlingen die worden ingeschreven in Franstalige scholen in de rand- en taalgrensgemeenten die deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
201
§3. In afwijking van paragraaf 1, 1° bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt. § 4. In afwijking van artikel 13, §4 kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het buitengewoon lager onderwijs ingeschreven worden. Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. §5. De leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die in het lager onderwijs wordt ingeschreven, is onderworpen aan de leerplicht.“. Art.II.5. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 10 juli 2003 en 7 juli 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het punt 6° opgeheven; 2° in paragraaf 1 en paragraaf 2 wordt het woord “eerste” opgeheven. Art.II.6. In artikel 35, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” telkens vervangen door de woorden “buitengewoon basisonderwijs”. Art.II.7. In artikel 37, §4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 28 juni 2002, wordt het woord “eerste” opgeheven. Art.II.8. In artikel 112bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden tussen de woorden ”in het schooljaar 2009-2010” en het woord “geen” de woorden “ en het schooljaar 2010-2011” ingevoegd. Art.II.9. Artikel 115 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt: “Art.115. §1. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, §1, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen, blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen. §2. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, §2, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de eerste
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
202
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de volgende voorwaarden vervuld waren : 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen.”. Art.II.10. In artikel 125decies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 20 maart 2009 en 8 mei 2009 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2°, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009 en impliciet opgeheven bij decreet van 8 mei 2009, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt : Ǝ2° de inhoud en de toepassing van de engagementsverklaring vermeld in artikel 37;Ǝ; 2° er wordt een punt 6°ingevoegd, dat luidt als volgt : “6° de overdracht naar een andere scholengemeenschap van punten voor het voeren van een zorgbeleid verkregen op basis van artikel 125duodecies1, §1, op voorwaarde dat een school op basis van artikel 125quinquies, §4ter, 1° en 2°, de scholengemeenschap verlaat en toetreedt tot de scholengemeenschap naar waar de punten voor het voeren van een zorgbeleid worden overgedragen.”. Afdeling II. Inwerkingtreding Art.II.11. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel II.3, II.4, II.10 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel II.2 dat in werking treedt op 1 februari 2011. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. Art.III.1. In artikel 24bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007, 6 juni 2008, 10 juli 2008 en 8 mei 2009, wordt een punt 21° toegevoegd, dat luidt als volgt: “21° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs”; 2° paragraaf 2 wordt vervangen, door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
203
“§2. Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel.”. Art.III.2. In artikel 24ter van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In paragraaf 1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, vervangen bij het decreet van 10 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “en 20°” vervangen door de woorden “20° en 21°”; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel.”. Art.III.3. Artikel 32quater van dezelfde wet ingevoegd bij het decreet van 5 juli 1989, wordt opgeheven. Afdeling II. Decreet betreffende het onderwijs II Art.III.4. In artikel 49 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt bij het punt 2°, de bepaling c) opgeheven; 2° aan het tweede lid wordt het volgende lid toegevoegd: “Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet de betrokken inrichtende macht de optie modevormgeving respectievelijk de optie plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, om, naar keuze: a) hetzij naar één optie van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-nSe, en bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald,
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
204
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
b) hetzij naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald, zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een nietbestaand studiegebied wordt opgericht.”. Art.III.5. In artikel 52 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de woorden “het schooljaar 2013-2014” vervangen door de woorden “het schooljaar 2012-2013”. Art.III.6. In artikel 52quater van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de huidige tekst wordt ondergebracht in een paragraaf 1; 2° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden “wordt gerangschikt,” en de woorden “is een specifiek” worden de woorden “en dat uit één onthaaljaar bestaat” ingevoegd; 3° een paragraaf 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§2. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten beslissen om in afwijking van paragraaf 1 een tweede onthaaljaar te organiseren gedurende het schooljaar 2010-2011, onder de hierna vermelde modaliteiten. 1° het tweede onthaaljaar is voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd. 2° naast de lestijden besteed aan de vakken die behoren tot de basisvorming worden de overige lestijden van het wekelijkse lessenrooster, dat maximaal 34 lestijden omvat, door de klassenraad ingevuld in functie van de individuele leerling. In elk geval moeten aan het vak Nederlands voor nieuwkomers ten minste 8 wekelijkse lestijden worden besteed. 3° de studiebekrachtiging vindt plaats naar analogie met de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs gekozen in functie van de individuele leerling. 4° de specifieke financiering of subsidiëring, bedoeld in §1, geldt niet voor het tweede onthaaljaar. 5° onverminderd punt 1° tot en met 4°, wordt voor de toepassing van alle overige wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld met het eerste onthaaljaar. De organisatie van het tweede onthaaljaar wordt gedurende het schooljaar 20102011 geëvalueerd.”. Art.III.7. In hetzelfde decreet wordt een artikel 52quinquies/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 52quinquies/1. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog op het aanbieden
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
205
van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 48, 2°, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2° of 3° hierna. 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand schooljaar. In voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) worden de vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld individueel lesprogramma. 2° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties. 3° het spreiden van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur. In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan, de regelmatige leerling op de toepasbare teldatum in elk schooljaar slechts voor de helft van het gebruikelijke verrekend.”. Art.III.8. In artikel 74bis, 1°, a) van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden in 1°, punt a), de volgende woorden opgeheven: “het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar”. Art.III.9. In artikel 74quater, §2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” telkens vervangen door de woorden “buitengewoon secundair onderwijs”. Art.III.10. In artikel 74octies, §3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009, wordt het woord “schoolreglement” telkens vervangen door de woorden “school- of centrumreglement”. Art.III.11. In artikel 74novies, §1, 4° van hetzelfde decreet, wordt punt b), gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt: “b) de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden of kwalificatiecommissies;”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
206
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.III.12. In artikel 74ter decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: "§6. Een onderwijsinstelling kan de door de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in §3, 3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 3, §8, 1°, tweede lid van de wet van 29 mei 1959 worden in voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd.". Art.III.13. In artikel 84bis, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000, 19 juli 2002 en 30 april 2009, wordt in het punt 2° tussen het laatste en het voorlaatste gedachtestreepje, een gedachtestreepje ingevoegd, waarvan de tekst luidt: “- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”. Afdeling III. Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs Art.III.14. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt in het punt 27°, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, onder b) de volgende zin toegevoegd: “Voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se, wordt evenwel 1 oktober en 1 maart van de twee voorafgaande schooljaren als datum vooropgesteld.”. Art.III.15. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht 1° in paragraaf 1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”; 2° aan paragraaf 2 wordt de volgende zin toegevoegd:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
207
“De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in paragraaf 1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend.”. Art.III.16. In artikel 29, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 5° opgeheven. Art.III.17. In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”; 2° aan paragraaf 2 wordt de volgende zin toegevoegd: “De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in paragraaf 1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend.”. Art.III.18. Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art.III.19. In artikel 44, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 4° opgeheven. Art.III.20. In artikel 50, §3, 1°, punt b) van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het vierde gedachtestreepje opgeheven. Art.III.21. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 december 2006 en 10 juli 2008, worden in het tweede lid, punt 2°, tussen de woorden “splitsing van klassen” en de woorden “en leerlingenbegeleiding” de woorden “lerarenondersteuning, stagebegeleiding” ingevoegd. Art.III.22. In artikel 83 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in het tweede lid de woorden "opdracht van beheerder" vervangen door de woorden "halftijdse opdracht van beheerder". Art.III.23. In artikel 95 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 5 worden de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”; 2° in paragrafen 5, 6 en 7 worden de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
208
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.III.24. In artikel 96 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3 worden de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”; 2° in paragraaf 3 worden de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art.III.25. In artikel 97 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in paragraaf 3 de woorden “op de gebruikelijke teldatum” vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art.III.26. In artikel 98 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in paragraaf 3 de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art.III.27. In artikel 99bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in paragraaf 1 de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”. Art.III.28. In artikel 99ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in paragraaf 1 de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”. Art.III.29. Het opschrift van titel XIII van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006, wordt vervangen door wat volgt : “Titel XIII. Bijzondere financiële ondersteuningsmaatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen”. Art.III.30. Artikel 103 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt: “Art.103. §1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen, extra middelen toekennen die bestemd zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in didactische uitrusting wordt verstaan: de aankoop van didactische uitrusting of de beveiliging van reeds aanwezige didactische uitrusting. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie vallen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
209
§2. Per regelmatig leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra middelen toegekend. Om voor extra middelen in aanmerking te kunnen komen, moeten de betrokken instellingen een investeringsplan opstellen. Het investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde, minimale onderdelen. §3. De beoordeling van de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is samengesteld uit drie afgevaardigden van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming en twee afgevaardigden van de inspectie onderwijs, enerzijds, en één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, en één afgevaardigde van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, anderzijds. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering. De commissie garandeert dat een aanvankelijk als ‘onvoldoende’ bevonden plan, bijgestuurd kan worden en één maal opnieuw mag worden ingediend binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de commissie. §4. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de controle op de aanwending van deze extra middelen.”. Art.III.31. Aan titel XIII van hetzelfde decreet wordt een artikel 103bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art.103bis. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende financiering voor instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen die leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen en modaliteiten van deze bijkomende financiering.”. Art.III.32. Bijlage II van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven. Afdeling IV. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art.III.33. In artikel 10 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt: “15° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
210
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij bij de bevoegde administratie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs, tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum.”. Art.III.34. In artikel 11 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum.”. Art.III.35. In artikel 19, §1 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in punt 6° de volgende woorden toegevoegd: “en zijn uitvoeringsreglementering”. Art.III.36. In artikel 28, §2 van hetzelfde decreet worden de woorden " of 1 september 2012" vervangen door de woorden ", 1 september 2012, 1 september 2013, 1 september 2014 of 1 september 2015". Art.III.37. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt in §1, de eerste alinea vervangen door wat volgt : “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
211
Art.III.38. In artikel 32 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet 30 april 2009, wordt in paragraaf 1, de eerste alinea vervangen door wat volgt : “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art.III.39. In artikel 48, 3° van hetzelfde decreet worden in het eerste lid de woorden “ voor deeltijds beroepssecundair onderwijs” opgeheven. Art.III.40. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Het centrumreglement van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs omvat ook een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal. Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het centrumreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt.”. Art.III.41. In artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid opgeheven. Afdeling V. Eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art.III.42. Artikel 7ter van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt : “Art.7ter. Voor die specifieke gedeelten van opleidingen, die gericht zijn op beroepsuitoefening, waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan en tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
212
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening dit zolang er geen erkende beroepskwalficaties zijn. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Afdeling VI. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs Art.III.43. In artikel 161, §2 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Afdeling VII. Kwalificatiestructuur Art.III.44. In artikel 14 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur wordt in de laatste alinea een zin toegevoegd die luidt als volgt : “Onder beroepskwalificatie worden in dit artikel ook de competenties begrepen zoals bedoeld in paragraaf 1 van artikel 30 en paragraaf 1 van artikel 32 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de competenties zoals bedoeld in paragraaf 1 van artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.”. Afdeling VIII. Buitengewoon secundair onderwijs Art.III.45. In artikel 5bis, §1 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd die luiden als volgt: “Geïntegreerd secundair onderwijs bestaat zowel op het niveau secundair onderwijs als op het niveau hoger onderwijs. Het geïntegreerd secundair onderwijs in de opleiding verpleegkunde behoort tot het niveau hoger onderwijs, het geïntegreerd
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
213
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 secundair onderwijs in de overige stuctuuronderdelen van het secundair onderwijs behoort tot het niveau secundair onderwijs.”.
Art.III.46. Artikel 5quinquies van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : “Art.5quinquies. De integratiefase wordt bekrachtigd met een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding in een bepaald bedrijfssector, en in voorkomend geval, een (kwalificatie)getuigschrift, een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden.”. Art.III.47. Artikel 35/1 van het koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : “Artikel 35/1. In afwijking van artikel 32 en 35, §1, 5° en 6° en §2 kan in een school of opleidingsvorm het type 7 niet opgericht worden in het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011. In het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 wordt de oprichting van type 7 beschouwd als een programmatie voor de scholen en opleidingsvormen die op de teldatum van het schooljaar 2008-2009 geen leerlingen van dat type hadden.”. Afdeling IX. Inwerkingtreding Art.III.48. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel III.10, III.12, III.13, III.23 tot en met III.28, III.40, III.41, III.46, III.47 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° de artikelen III.37, III.38, III.42, III.43 en III.44 die in werking treden op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk IV. Levenslang leren Afdeling I. Deeltijds kunstonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II Art.IV.1. In artikel 3ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II wordt paragraaf 3 geschrapt. Art.IV.2. Aan artikel 93 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. Instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag, zoals bepaald in artikel 96, §2, 1°, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de instelling in haar geheel voldeed aan de voor haar geldende rationalisatienormen of programmatienormen;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
214
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° elk filiaal, elke studierichting en elke graad voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen.”. Art.IV.3. Aan artikel 94, §3, tweede lid van hetzelfde decreet worden de volgende zinnen toegevoegd: “Voor de opties kunstexploratie en digitale beeldende kunst bestaat de hogere graad beeldende kunst uit maximaal vier leerjaren met ten minste zes wekelijkse lestijden. Voor de optie theatervormgeving bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste twaalf wekelijkse lestijden of vijf leerjaren met tenminste tien wekelijkse lestijden.”. Art.IV.4. In artikel 97 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, 2° worden de woorden“filialen, studierichtingen, graden en opties” vervangen door de woorden “filialen, studierichtingen en graden”; 2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: “§4. Het Samenwerkingsforum legt jaarlijks uiterlijk op 1 april een werkingsverslag voor aan de Vlaamse Regering, die bijsturingen kan voorstellen. In het schooljaar 2009-2010 legt het Samenwerkingsforum dit werkingsverslag voor uiterlijk op 1 mei 2010. Bovendien bezorgt het Samenwerkingsforum jaarlijks uiterlijk op 1 april een zelfevaluatierapport aan de bevoegde administratie van het ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod: - een beschrijving van de evolutie van het deeltijds kunstonderwijs in het arrondissement Brussel-Hoofdstad sinds het schooljaar van de opstart van het Samenwerkingsforum; - een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van de werking van het Samenwerkingsforum. Uiterlijk op 1 april 2011 bezorgt het Samenwerkingsforum daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap.”. Art.IV.5. In artikel 97bis, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “filialen, studierichtingen, graden en opties” vervangen door de woorden “filialen, studierichtingen en graden”. Onderafdeling II. Decreet houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs Art.IV.6. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
215
1° in paragraaf 1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in paragraaf 1 worden de punten 2° en 3° vervangen door wat volgt: “2° aangepaste beeldende vorming in de Academie Noord van Brasschaat, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Eeklo, de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk, de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunst van Mol, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Turnhout, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst 'Kunstacademie De Lei' van Leuven en de Stedelijke academie voor Schone Kunsten van Hasselt; 3° inclusief muziekonderricht in de Gemeentelijke Muziek- en Woordacademie van Wijnegem, zoals goedgekeurd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 en decretaal bekrachtigd bij het decreet van 13 juli 2007 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008”; 3° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: “§4. De projectorganisatoren leveren inspanningen om de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, zoals vermeld in paragraaf 3, te realiseren.”; 4° er worden een paragraaf 5 en een paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt: “§5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende urenleraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”. Art.IV.7. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden “deeltijds kunstonderwijs inzake muzische vorming worden verlengd tot en met 31 augustus 2010” vervangen door de woorden “regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplichtonderwijs worden verlengd tot en met 31 augustus 2013”; 2° in paragraaf 2 wordt de eerste zin opgeheven.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
216
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
3° er worden een paragraaf 4 tot en met 6 toegevoegd, die luiden als volgt: “§4. De instellingen realiseren de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, vermeld in artikel 4, §2 en §3. §5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende urenleraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden.”. Art.IV.8. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de woorden “31 augustus 2013 en vanaf het schooljaar 2011-2012 geïntegreerd in het tijdelijke project, vermeld in artikel 4, §1”; 2° aan het eerste lid van §2 worden de volgende woorden toegevoegd: “voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport, zoals vermeld in paragraaf 3, niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”; 3° in het tweede lid van paragraaf 2 worden de woorden “muzische vorming” vervangen door de woorden “ zoals vermeld in artikel 4, §1”. Art.IV.9. In artikel 6 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de datum “31 augustus 2010” wordt vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in punt 7° worden de woorden “modulair systeem” vervangen door het woord “projectonderwijs” en worden de woorden “de naam van dit tijdelijke project wordt gewijzigd in projectonderwijs” opgeheven. 3° in punt 9° worden de woorden “en de Academie voor Muziek en Woordkunst van Berchem” toegevoegd; 4° de punten 12° tot en met 15° worden toegevoegd, die luiden als volgt: “12° geluidsleer en opnametechniek in de Stedelijke Muziekacademie van Geel;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
217
13° passe-partout in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst van Oudenaarde; 14° regie podiumkunsten in de Hagelandse Academie voor Muziek en Woord, de Academie voor Podiumkunsten van Gent en de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier; 15° sounddesign in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Deeltijds Kunstonderwijs te Antwerpen;”. Art.IV.10. Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art.IV.11. In artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in paragraaf 2 wordt het punt 4° vervangen door wat volgt: “4° de projectorganisatoren bezorgen jaarlijks tegen 1 april een zelfevaluatierapport van hun project aan de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod: – een beschrijving van de evolutie van het project sinds het schooljaar van de opstart; – een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van het project. Tegen 1 april 2011 bezorgen de projectorganisatoren daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekeninghoudend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap.”; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door, wat volgt: “§3. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende urenleraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing.”; 4° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: “§4. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de remediëring ten gevolge van het zelfevaluatierapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op die decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”. Art.IV.12. Aan artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
218
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“5° De projectorganisatoren remediëren de te verbeteren punten die het zelfevaluatierapport, zoals vermeld in artikel 8, §2, 4°, aangeeft.”. Onderafdeling III. Inwerkingtreding Art.IV.13. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel IV.1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2003; 2° artikel IV.3, IV.4, 1°, IV.5 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 3° artikel IV.4 2° en IV.11,2° die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2010. Afdeling II. Volwassenenonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het volwassenenonderwijs Art.IV.14. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 14°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “14°bis examencommissie: de examencommissie zoals bedoeld in artikel 17sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, artikel 19sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 50 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en artikel 128sexies;”. Art.IV.15. In artikel 5, §3 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.”. Art.IV.16. In artikel 12, §3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt de laatste zin vervangen, door wat volgt : “ Voor opleidingen die leiden naar een beroep waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de basiscompetenties voor de opleidingen worden afgeleid. De basiscompetenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art.IV.17. Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
219
Art.IV.18. In artikel 34, §2 van hetzelfde decreet wordt het laatste lid vervangen door wat volgt: “De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement.”. Art.IV.19. In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.34bis. §1. Om als cursist toegelaten te worden tot een specifieke lerarenopleiding, moet de cursist voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een diploma van het secundair onderwijs; 2° een diploma van het hoger onderwijs; 3° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de voorgaande diploma’s. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het centrumbestuur personen, die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een specifieke lerarenopleiding. §2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, moeten de cursisten van de specifieke lerarenopleiding, die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, een door de Vlaamse Regering vast te leggen brugprogramma volgen. In afwijking van het eerste lid kunnen deze cursisten toegelaten worden tot de opleiding op basis van een toelatingsproef die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de specifieke lerarenopleiding te volgen. De directeur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. De directeur van het centrum maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement.”. Art.IV.20. In hetzelfde decreet worden in artikel 35, §1 en §2, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, de woorden “artikel 31, 32, 33 en 34” telkens vervangen door de woorden “artikel 31, 32, 33, 34 en 34bis”. Art.IV.21. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 8°ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “8°ter: de ontwikkeling en het beheer van taaltoetsen voor de examencommissies zoals bedoeld in artikel 2, 14°bis;”;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
220
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Voor de uitvoering van de opdracht vermeld onder 8°ter stelt de Vlaamse Regering jaarlijks aan het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten, zoals bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, een bijkomende subsidie ter beschikking.”. Art.IV.22. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd dat luidt als volgt: “Art. 62bis. In afwijking van artikel 62, kan de Vlaamse Regering aan een Centrum voor Basiseducatie dat gelegen is in hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als de hoofdvestigingsplaats van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs, onderwijsbevoegdheid toekennen voor deze opleiding. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie.”. Art.IV.23. In artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een paragraaf 3bis ingevoegd, die luidt als volgt: “§3bis. Uitsluitend de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 en Frans richtgraad 1 tot en met richtgraad 4, kunnen een examencommissie organiseren. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten met betrekking tot de organisatie van de examencommissies en de aanwijzing van de Centra voor Volwassenenonderwijs die een examencommissie mogen organiseren.”. Art.IV.24. In artikel 64 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt: “§9. In afwijking van artikel 63, §1, kan de Vlaamse Regering aan één of meerdere Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs en waarvan de hoofdvestigingsplaats gelegen is in hetzelfde consortium volwassenenonderwijs als een Centrum voor Basiseducatie dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
221
artikel 37 eerste lid, voor de opleiding Nederlands tweede taal – richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie, onderwijsbevoegdheid toekennen voor deze opleiding. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs.”. Art.IV.25. In artikel 65, §4 van hetzelfde decreet worden de woorden “de overheveling” vervangen door de woorden “de overdracht van leraarsuren, zoals bedoeld in paragraaf 3, tweede lid,”. Art.IV.26. In artikel 70, §4 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : “Het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat gemachtigd wordt leraarsuren aan te wenden in een vestigingsplaats buiten het werkingsgebied van de hoofdvestigingsplaats, kan in deze vestigingsplaats uitsluitende de volgende onderwijsbevoegdheid uitoefenen: 1° opleidingen die tijdens de referteperiode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 effectief in deze vestigingsplaats werden ingericht; 2° opleidingen die inhoudelijk overeenstemmen met de opleidingen bedoeld in 1° en waarvoor het centrumbestuur onderwijsbevoegdheid heeft verkregen via de procedure, vermeld in artikel 181. De onderwijsbevoegdheid, verleend op basis van artikel 197bis, wordt hierbij niet in rekening gebracht.”. Art.IV.27. Aan artikel 83 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Basiseducatie een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art.IV.28. Aan artikel 86, §2 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
222
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“In afwijking van het eerste lid geldt er geen beperking op het aantal over te dragen VTE wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Basiseducatie dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal – richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 62bis.”. Art.IV.29. In artikel 97, §4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Volwassenenonderwijs een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art. IV.30. In artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 april 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009 wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. Ter uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 63, §3bis heeft een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat werd aangeduid als examencommissie, recht op 80 aanvullende leraarsuren per schooljaar voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs. Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in het eerste lid wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen: 1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het ter beschikkinggestelde personeelslid; 2° het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat voorrang heeft voor een tijdelijke aanstelling of dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21 van het decreet rechtspositie personeelsleden
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
223
gemeenschapsonderwijs en artikel 23 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; 3° de betrekking kan niet worden vacant verklaard. Het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.”. Art.IV.31. In artikel 103 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: “§4. In afwijking van paragraaf 1 geldt er geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 64, §9.”. Art.IV.32. In artikel 108 van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt: “2° de tegemoetkomingen, vermeld in artikel 109, §6, §6bis en §7.”. Art.IV.33. In artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden tussen de woorden “en het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “begrensd op 400 euro per schooljaar” de woorden “en voor de specifieke lerarenopleiding” ingevoegd; 2° in paragraaf 3 wordt een punt 10° ingevoegd, dat luidt als volgt: “10° ingeschreven zijn voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 64, §9.”; 3° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: “§6. Centra die het studiegebied algemene vorming organiseren en evaluaties afnemen van personen die geen lessen gevolgd hebben in het Centrum voor Volwassenenonderwijs in kwestie, vragen hiervoor een tegemoetkoming aan de cursist van 15 euro per evaluatieperiode.”; 4° er wordt een paragraaf 6bis ingevoegd, die luidt als volgt: “§6bis. Centra die een examencommissie organiseren, vragen hiervoor een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per evaluatieperiode.”; 5° paragraaf 7 wordt opgeheven.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
224
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art.IV.34. Artikel 128quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.128quater. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Als de aanwerving van het personeelslid niet steunt op een bekwaamheidsbewijs, voldoet het personeelslid aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als het in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs, dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art.IV.35. In artikel 128sexies, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “ 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.IV.36. In hetzelfde decreet wordt een artikel 164bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.164bis. Het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt opgeheven met ingang van 1 september 2010.”. Art.IV.37. In hetzelfde decreet wordt een artikel 176bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art 176bis. De volgende regelingen worden opgeheven met ingang van 1 september 2010: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende de vaststelling van de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie waartoe ook de voltijds leerplichtigen worden toegelaten; 2° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2004 betreffende structuurwijzigingen in het hoger onderwijs voor sociale promotie.”. Art.IV.38. In artikel 182, §1, van hetzelfde decreet, worden de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010” vervangen door de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012”. Art.IV.39. In hetzelfde decreet wordt een artikel 192bis ingevoegd dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
225
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Art.192bis. In afwijking van artikel 103, §1 geldt er ten gevolge de uitvoering van de bepalingen in artikel 130 voor het schooljaar 2010-2011 geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer een centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs.”. Art.IV.40. In hetzelfde decreet wordt aan titel IX, hoofdstuk IIbis, een artikel 197quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art.197quinquies. In afwijking van artikel 97, §1 komt het Centrum voor Volwassenenonderwijs HIRL te Aarschot, in aanmerking voor subsidiëring tijdens het schooljaar 2009-2010 op voorwaarde dat dit centrum tijdens de referteperiode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 ten minste 100.000 lesurencursist behaald heeft.”. Onderafdeling II. Inwerkingtreding Art.IV.41. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel IV.17, IV.19, IV.20, IV.26, IV.33,1°, IV.40 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel IV.22, IV.24 die in werking treden op 1 juli 2010. 3° artikel IV.16 dat in werking treedt door een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Afdeling I. Financiering en controle universitaire instellingen Art.V.1. Artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 1991, wordt opgeheven. Art.V.2. Artikel 151 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven. Afdeling II. Hogescholen Art.V.3. Artikel 107 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven. Art.V.4. In artikel 332 van hetzelfde decreet worden de woorden “16, §1, B” vervangen door de woorden “16, §1, B, a) voor wat betreft de werkelijke diensten die een personeelslid heeft verstrekt in het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijs met beperkt leerplan.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
226
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 Afdeling III. Herstructurering hoger onderwijs
Art.V.5. In artikel 9bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden een punt 6°, een punt 7°, een punt 8 ° en een punt 9° toegevoegd, die luiden als volgt: “6° op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding bedoeld in de artikelen 63sexies en 63septies; 7° op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding bedoeld in artikel 63septies; 8° op vraag van het instellingsbestuur over het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies; 9° op vraag van het instellingsbestuur over het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, bedoeld in artikel 63duodecies.”. Art.V.6. Aan artikel 12, §1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art.V.7. In artikel 17bis van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.”. Art.V.8. In artikel 58, §2, 4° van hetzelfde decreet, ingevoerd bij artikel 29 van het decreet van 30 april 2009, worden de woorden “doctoraatsopleidingen en” opgeheven. Art.V.9. Artikel 59ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 59ter. §1. Zowel in de in artikel 57bis, §2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling als in het accreditatierapport en accreditatiebesluit wordt in voorkomend
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
227
geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden: 1° de onderscheiden vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt; 2° de onderscheiden afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en); 3° de onderscheiden talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, §2; 4° het studietraject voor werkstudenten, als vermeld in artikel 2, 22°, c) van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen; 5° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze leiden tot onderscheiden vormen van diplomering, te weten diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering; 6° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze georganiseerd worden door onderscheiden instellingsbesturen. §2. De in artikel 57bis, §2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling bevat een beoordeling van elk van in paragraaf 1 vermelde varianten. §3. Indien de in artikel 57bis, §2 bedoelde gepubliceerde externe beoordeling negatief is enkel en alleen op grond van het feit dat bij één of meerdere van de in paragraaf 1 vermelde opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, kan het instellingsbestuur deze variant of varianten uitdrukkelijk uit de accreditatieaanvraag uitsluiten. §4. Indien het Accreditatieorgaan de accreditatie van de betrokken opleiding verleent: 1° wordt in het accreditatiebesluit melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken variant of varianten; 2° verliest het instellingsbestuur, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om de uitgesloten variant of varianten aan te bieden.”. Art.V.10. In artikel 60, §2, derde lid van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “voor minder dan zes jaar of” opgeheven. Art.V.11. In artikel 60ter, 2° van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de woorden “afstudeerrichtingen en/of vestigingsplaatsen” vervangen door de woorden “opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet”. Art.V.12. In hetzelfde decreet wordt artikel 60octies, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, opgeheven. Art.V.13. In hetzelfde decreet wordt in artikel 63bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, de tweede alinea opgeheven. Art.V.14. Artikel 63sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
228
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Art.63sexies. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend een besluit betreffende de uitbreiding van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en het ingediende dossier.”. Art V.15. Artikel 63septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 63septies. §1. De Vlaamse Regering kan de studieomvang van bachelor- of masteropleidingen verminderen of uitbreiden na advies van de Erkenningscommissie om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren. §2. Hogescholen en universiteiten kunnen bij de Vlaamse Regering een aanvraag indienen tot vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding. De aanvraag wordt gezamenlijk ingediend door alle instellingen die de betrokken opleiding aanbieden. Zij dienen deze aanvraag in uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding met verminderde studieduur op zijn vroegst wil aanbieden. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend een besluit inzake de vermindering van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en op basis van het ingediende dossier.”. Art.V.16. In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2 van hetzelfde decreet wordt een “Onderafdeling 3ter Herschikkingen in het opleidingsaanbod”, bestaande uit artikel 63novies tot en met 63ter decies, ingevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod Art.63novies. Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod worden begrepen: 1° het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 24bis, 24quater en 86 van dit decreet; 2° het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals bedoeld in artikel 63decies; 3° het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel 63undecies. Art.63decies. §1. Als een bestaande bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel 86 van dit decreet, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
229
§2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner de desbetreffende onderwijsbevoegheid heeft en de desbetreffende graden mag verlenen in een vestiging in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen. Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd. §3. Wanneer een van de deelnemende hogescholen of universiteiten niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan een hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding in het geval deze hogeschool of universiteit de opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding. §4. De betrokken universiteiten of hogescholen delen voor 1 mei aan de Vlaamse Regering de opleidingen die ze conform §1 van dit artikel in het volgende academiejaar gezamenlijk willen organiseren, mee aan de Vlaamse Regering. Bij deze mededeling wordt het akkoord van de associaties, zoals bedoeld in §2 van dit artikel gevoegd. De hogeschool of universiteit die niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding deelt dit mee aan de Vlaamse Regering voor 1 mei voorafgaand aan het academiejaar waarin de participatie wordt stopgezet. Art.63undecies. Als een hogeschool of universiteit twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk één bachelor- of masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien voldaan is aan één van de volgende voorwaarden: 1° de samenvoeging van opleidingen maakt deel uit van de uitvoering van een goedgekeurd rationalisatieplan, ingediend tegen 30 juni 2009, zoals bedoeld in de artikelen 51, 52 en 53 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen; 2° de Erkenningscommissie heeft een positief oordeel uitgebracht over de samenvoeging van opleidingen. Art.63duodecies. §1. De instellingsbesturen die een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform artikel 63decies wensen te organiseren dienen uiterlijk op 1 november een dossier in bij de Erkenningscommissie voor de opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 63decies, §1 en §2. §2. Voor de samenvoeging van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen tot één bacheloropleiding of masteropleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies dient het instellingsbestuur uiterlijk op 1 november een aanvraag in bij de Erkenningscommissie voor de samengevoegde opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
230
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° de doelstellingen en beoogde leerresultaten van de samengevoegde opleiding verschillen niet substantieel van de oorspronkelijke opleidingen; 2° de samenhang (transparantie) van de benamingen blijft bewaard; 3° de taalvereisten voor de opleidingen, bepaald in artikel 91, worden nageleefd. §3. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvragen, bedoeld in §1 en §2 moet worden gevoegd. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 1 december van hetzelfde kalenderjaar uit. Ze bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur, aan de instantie die belast is met de opmaak van het Hoger Onderwijsregister en aan het departement Onderwijs en Vorming. Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie, of als het oordeel niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De termijn voor de tweede aanvraag gaat in: 1° de dag na de datum van ontvangst van het negatieve oordeel; 2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Erkenningscommissie is verstreken. In het geval de instelling een tweede aanvraag indient, deelt de Vlaamse Regering haar beslissing aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de datum van ontvangst van de tweede aanvraag. Als de beslissing van de Vlaamse Regering niet wordt meegedeeld binnen die termijn van dertig kalenderdagen, wordt het voorstel van het instellingsbestuur geacht positief beoordeeld te zijn. Art.63ter decies.§1. In het geval dat de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, verschillend is, dan legt het Accreditatieorgaan de aanvangsdatum van de accreditatietermijn vast van de samengevoegde opleiding, met dien verstande dat deze aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van al de opleidingen die worden samengevoegd. In het geval dat de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, dan kan het Accreditatieorgaan op vraag van de participerende instellingen de aanvangsdatum van de accreditatietermijn op dezelfde datum brengen, met dien verstande dat deze nieuwe aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de participerende opleidingen. Het Accreditatieorgaan neemt deze beslissing na overleg met het evaluatieorgaan dat instaat voor de coördinatie van de visitaties, waarbij de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen, vermeld in artikel 93, §2, nagestreefd wordt. §2. In het geval dat bij een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, één of meer participerende opleidingen een tijdelijke erkenning heeft, dan vragen de instellingsbesturen gezamenlijk de accreditatie aan voor de opleiding met de tijdelijke erkenning volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
231
In het geval dat minstens één van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, een tijdelijk erkenning heeft, dan vraagt het instellingsbestuur voor de samengevoegde opleiding de accreditatie aan volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.”. Art.V.17. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, 1), b) wordt het woord “afstudeerrichtingen” vervangen door de woorden “opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet”; 2° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden “uiterlijk op 1 april” vervangen door de woorden “uiterlijk op 1 november”; 3° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden “uiterlijk op 1 mei” vervangen door de woorden “uiterlijk op 1 december”. Art.V.18. In hetzelfde decreet wordt een artikel 85bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 85bis. De instellingen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren diploma aan de houders van het diploma. Het attest vermeldt de benaming van de eertijds toegekende graad en de datum van uitreiking van het diploma.”. Art.V.19. In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, worden de woorden “om masteropleidingen van Erasmus Mundus” vervangen door de woorden “om masteropleidingen die werden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld”; 2° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt: “§6. Het instellingsbestuur geeft rekenschap over zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het jaarverslag dat het jaarlijks, conform artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, aan de Vlaamse Regering moet bezorgen. De Vlaamse Regering rapporteert hierover jaarlijks aan het Vlaams Parlement.“. Art.V.20. In artikel 95bis/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “De masteropleidingen die als masteropleidingen worden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
232
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies.”. Afdeling IV. Flexibilisering hoger onderwijs Art.V.21. In artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: “Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma leeft het instellingsbestuur de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden na die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.” 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De Vlaamse Regering kan bij besluit nadere regels vastleggen voor de toepassing van deze bepalingen.”. Art.V.22. Artikel 51, §1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 51. Indien het instellingsbestuur op grond van een of meer bewijzen van bekwaamheid of van eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding, zoals bedoeld in afdeling III van hoofdstuk IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is. Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht. Het instellingsbestuur dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door het of de bewijzen van bekwaamheid gevalideerde competenties en de leerresultaten die blijken uit de eerder verworven kwalificaties en de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding.”. Art.V.23. In artikel 56, §4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per studiepunt bedragen.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
233
Afdeling V. Studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs Art.V.24. In artikel 79 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009, wordt in §1, het punt 1°, vervangen door wat volgt: “ 1° categorie 1 bestaat uit: - beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 3° van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten; - beurstariefstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 5° van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; - bijna-beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 7° van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De Vlaamse Regering kan het bedrag van 1.240 euro, zoals vermeld in artikel 2, 7°, verhogen tot maximum 5.000 euro.”. Afdeling VI. Rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs Art.V.25. Artikel VII.1 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt vervangen door wat volgt: Art.VII.1 §1. De Vlaamse Regering brengt de bepalingen van dit decreet en van de volgende wetten en decreten onder in een codificatie: 1° het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking; 2° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap; 3° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; 4° het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen; 5° het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad; 6° het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
234
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7° het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 8 het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; 9 het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap; 10° het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. De Regering neemt daarbij de wijzigingen in acht die in de bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn of worden aangebracht tot op het tijdstip van de codificatie. §2. In functie van de opdracht tot codificatie kan de Regering: 1° de volgorde en de nummering van de te codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen; 2° de verwijzingen die voorkomen in de te codificeren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen; 3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving; 4° in de bepalingen die niet in de codificatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen aanpassen. §3. De codificatie draagt het volgende opschrift: codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs.”. Afdeling VII. Financiering hoger onderwijs Art.V.26. In artikel 46, §1 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen worden tussen de woorden “een hogeschool of universiteit” en “een eenmalig individueel leerkrediet” de woorden “,ongeacht of het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract,” ingevoegd. Art.V.27. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Een student die meent zich te bevinden in een overmachtsituatie, waardoor hij niet kan of kon deelnemen aan alle of een gedeelte van de examens voor de opleidingsonderdelen waarvoor hij in een academiejaar studiepunten opgenomen heeft, en waardoor hij meent in aanmerking te komen voor een wijziging van de stand van zijn leerkrediet, moet in eerste instantie een beroep doen op de maatregelen die voorzien zijn in de examenregeling van zijn instelling in uitvoering van artikel 78, 11° van het Structuurdecreet. Als de instelling tot het besluit komt dat het onmogelijk is om tot een regeling te komen die niet bij voorbaat tot een verlies van leerkrediet leidt, dan maakt de instelling op verzoek van de student haar besluit, met de nodige overtuigingsstukken,
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
235
binnen een termijn van 15 kalenderdagen, over aan de Vlaamse Regering. Deze termijn gaat in op de dag na deze waarop de instelling tot haar besluit is gekomen. De Vlaamse Regering neemt binnen een termijn van 30 kalenderdagen na de dag van ontvangst van het besluit een beslissing over het dossier. Als de Vlaamse Regering concludeert dat de student zich inderdaad in een situatie van overmacht bevond en het in het tweede lid bedoelde besluit van de instelling geheel of gedeeltelijk gegrond is, beslist de Vlaamse Regering om de studiepunten verbonden aan de opleidingsonderdelen waarvoor geen gepaste regeling mogelijk blijkt, opnieuw toe te voegen aan het leerkrediet van de student. Als de Vlaamse Regering binnen de gestelde termijn geen beslissing genomen heeft, wordt zij geacht in te stemmen met een wijziging van de stand van het leerkediet omwille van een overmachtsituatie. De instelling kan in geen enkel geval eigenmachtig en zonder beslissing van de Vlaamse Regering de stand van het leerkrediet van een student wijzigen omwille van een overmachtsituatie.”. Art.V.28. Artikel 49 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 49. Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de derde en vierde volzin, krijgt een student onder diplomacontract bij de start van het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma heeft behaald, eenmalig en bij wijze van overgangsmaatregel het verschil tussen 60 en het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding bedoeld in artikel 46,§1, 1°, waarvoor hij vanaf het academiejaar 2008-2009 een inschrijving heeft genomen, extra bij het saldo van het leerkrediet. Deze regeling geldt voor zover de student al in het academiejaar 2007-2008 in de desbetreffende masteropleiding ingeschreven was en op voorwaarde dat hij vanaf het academiejaar 2008-2009 het initiële masterdiploma behaalt en vanaf datzelfde academiejaar minder dan 60 studiepunten heeft opgenomen. Als het individueel leerkrediet van een student die nog geen masterdiploma behaald heeft en geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 46, §1, minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten behalve indien zijn leerkrediet al eerder aangevuld is geweest in toepassing van het derde lid. Vanaf het academiejaar waarin hij geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 46,§1, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
236
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten behalve indien de student al een masterdiploma heeft behaald. In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet met toepassing van de bepalingen in dit artikel worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend.”. Afdeling VIII. Kwalificatiestructuur Art.V.29. In artikel 17 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden “en die voor de graad van doctor worden opgenomen als kwalificaties van niveau acht” opgeheven; 2° er wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt als volgt: “Voor de graad van doctor wordt de niveaudescriptor van artikel 58, §2,4° van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen opgenomen als kwalificatie van niveau acht.”. Art.V.30. In artikel 51 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "2012-2013" worden vervangen door de woorden "2017-2018"; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “In de in het eerste lid bedoelde overgangsperiode zorgen de instellingen ervoor dat de beschrijvingen van de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen waarvan de accreditatieperiode eindigt op het einde van het academisch jaar 20132014 en volgende, uitgewerkt en gevalideerd zijn vóór dat het zelfevaluatierapport van die opleidingen, dat opgesteld wordt in het kader van de externe kwaliteitszorg en visitatiecyclus, gereed moet zijn.”. Afdeling IX. Onderwijsdecreet XIX Art.V.31. Aan artikel V.67 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: “5° artikel V.44 dat voor wat betreft de nieuwe initiële bacheloropleidingen uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007.”. Afdeling X. Inwerkingtreding Art.V.32. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel V.4 dat uitwerking heeft met ingang van 1 november 1996;
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
237
2° artikel V.26, V.28 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 3° artikel V.9, V.11, V.12, V.16, V.17, 1°, V.31 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 4° artikel V.1, V.13, V.14, V.15 die in werking treden op 1 juni 2010; 5° artikel V.19, 2° dat in werking treedt op 1 januari 2011; 6° artikel V.6 dat in werking treedt op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk VI. Studiefinanciering Art.VI.1. In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de bepalingen onder 16°/1 en 43°/1 ingevoegd, die luiden als volgt : “16°/1 hoger onderwijs: een van volgende opleidingen: a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, zoals bepaald in artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; b) een specifieke lerarenopleiding; c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding; d) een schakelprogramma; e) het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van de opleiding vermeld in artikel 4, §3, derde lid van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; 43°/1 voortgezette opleiding: een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-namasteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;”. Art.VI.2. In artikel 15 van hetzelfde decreet wordt in §2 na de woorden “vormingsprogramma’s die”, de woorden “door de Vlaamse Regering” geschrapt. Art.VI.3. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden “, en bovendien hetzij de onderwijsinstelling, hetzij de studierichting of opleiding erkend is door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie”. Art.VI.4. In artikel 25 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding“ ingevoegd tussen de woorden “voor het volgen van een voortgezette opleiding”en de woorden “waarvoor overeenkomstig artikel 21, §1 geen studietoelage gegeven kan worden”. Art.VI.5. Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art.29. Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
238
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.”. Art.VI.6. In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria: 1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van het structuurdecreet geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming; 2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van erkenningscommissie, vermeld in artikel 9 van het structuurdecreet.”. Art.VI.7. In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen, door wat volgt: “§3. Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in §1, 1° of 2°, van dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding volgen. Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt. In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.”. Art.VI.8. Artikel 49 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, die luidt als volgt: “§2. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.”. Art.VI.9. Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt vervangen, door wat volgt: “Art.54. Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt aan de dienst worden bezorgd, tenzij :
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
239
1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de Federale Overheidsdienst Financiën; 2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid; 3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, 3°. In dit geval moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het school- of academiejaar in kwestie aan de dienst worden bezorgd. In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de dienst uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.”. Art.VI.10. Aan boek II, titel V, hoofdstuk III, afdeling II van hetzelfde decreet wordt een artikel 66/1 toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 66/1. In afwijking van artikel 66, behoudt de leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding reeds voltooid had.“. Art.VI.11. In artikel 68, derde lid van hetzelfde decreet, wordt het woord “zestig” vervangen door het woord “veertig”. Art.VI.12. Artikel VII.8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het Onderwijs XIX, wordt opgeheven. Art.VI.13. In artikel VII.9 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het Onderwijs XIX, wordt de bepaling onder 3° opgeheven. Art.VI.14. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van : 1° artikel VI.10 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 2° artikel VI.12, VI.13 die in werking treden op 31 augustus 2010. Hoofdstuk VII. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art.VII.1 In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, wordt een punt 36° ingevoegd, dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
240
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“36° leraar: leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs;”. Art.VII.2. Artikel 17bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.17bis. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art.VII.3. In artikel 17ter, §4 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.VII.4. Aan artikel 17quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling.”. Art.VII.5. Aan artikel 17quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs.”. Art.VII.6. In artikel 17sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden “bewijst “ en de woorden “de in artikel 17ter” het woord “eveneens” ingevoegd; 2° in paragraaf 1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
241
“3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 3° in paragraaf 2 worden de woorden ‘voor een vaste benoeming’ vervangen door de woorden ‘voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur’; 4° aan paragraaf 2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “ Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.”. Art.VII.7. In artikel 21, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “ Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art.VII.8. In artikel 21bis, § 2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “ Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art.VII.9. In artikel 28bis, §2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 15 juni 2007, wordt aan het laatste lid de volgende zin toegevoegd. “Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring.”. Art.VII.10. Artikel 42bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
242
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Art. 42bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. §2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §4, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de volledige betrekking niet vacant verklaren tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
243
betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn: a) Verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b) Verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs. c) Verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; d) Verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; e) Verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; f)Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschapsof Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; g) Verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; h) Politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV; i) Verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
244
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; j) Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. §5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art.VII.11. Artikel 103novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.103novies. §1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quater. §2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 17quinquies. §3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaams gewest.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
245
Afdeling II. Rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art.VII.12. Aan artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 26° toegevoegd, dat luidt als volgt: “26° leraar: leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs;”. Art.VII.13. Artikel 19bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art.19bis. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art.VII.14. In artikel 19ter, §4 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden “en kunstvakken” geschrapt; 2° in het tweede lid wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art.VII.15. Aan artikel 19quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling.”. Art.VII.16. Aan artikel 19quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
246
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs.”. Art.VII.17. In artikel 19sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt tussen de woorden “bewijst “ en de woorden “de in artikel 19ter” het woord “eveneens” ingevoegd; 2° in paragraaf 1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 3° in paragraaf 2 worden de woorden ‘voor een vaste benoeming’ vervangen door de woorden ‘voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur’; 4° aan paragraaf 2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “ Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.”. Art.VII.18. In artikel 23, §2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “ Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art.VII.19. In artikel 23bis, §2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “ Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
247
Art.VII.20. In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 december 1993, 21 december 1994, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt: “§1. Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden van haar instellingen de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar. De mededeling van de vacante betrekkingen bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen een personeelslid moet kandideren, evenals de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste benoeming. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden meegedeeld en openbaar gemaakt. De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn.”; 2° aan paragraaf 4 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden de vacante betrekkingen vastgesteld in functie van de toestand op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring.”. Art.VII.21. Artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 39bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. §2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §4, dan moet de inrichtende macht vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of zij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet als een vacante betrekking zal beschouwen en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
248
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de inrichtende macht zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de inrichtende macht de volledige betrekking niet als een vacante betrekking beschouwen, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. Het beschouwen als een vacante betrekking bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van een of meerdere verlofstelsels vermeld in §4,dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4, dan kan de inrichtende macht vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn: a)Verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
249
geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b) Verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs; c)Verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; d) Verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; e) Verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het Gesubsidieerd onderwijs; f) Verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschapsof Gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; g) Verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen en of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; h) Politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV; i) Terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. §5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel als vacant werd beschouwd, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art.VII.22. In artikel 40bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 4 opgeheven. Art.VII.23. Artikel 84septiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
250
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Art. 84septiesdecies. §1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 19bis tot en met 19quater. §2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 19quinquies.” §3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 19quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaams gewest.”. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs III Art.VII.24. Artikel 4 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 4. §1. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit hoofdstuk binnen door haar bepaalde grenzen van toepassing verklaren op: 1° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs van toepassing zijn; 2° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding van toepassing zijn; 3° de personeelsleden op wie de bepalingen van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van toepassing zijn. §2. De in §1 bedoelde regeling geldt alleen voor de personeelsleden die op het ogenblik van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking: 1° vast benoemd zijn; 2° de betrekking van het ambt waarin zij vast benoemd zijn uitoefenen : - in het gemeenschapsonderwijs als hoofdambt of als bijbetrekking. In dit laatste geval zijn de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit nr. 68 van 20 juli 1982 tot regeling van de geldelijke toestand van de personeelsleden die in het Rijksonderwijs met een bijbetrekking belast zijn; - in het gesubsidieerd onderwijs als hoofdambt; c) op de vooravond van de te nemen maatregel een salaris of salaristoelage ten laste van de Vlaamse Gemeenschap genieten.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
251
De vast benoemde personeelsleden die op regelmatige wijze in verlof of afwezig zijn of ter beschikking zijn gesteld om een andere reden dan de in artikel 5 bedoelde ontstentenis van betrekking, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde personen. §3. De bij dit hoofdstuk ingestelde regeling geldt niet voor de personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt in toepassing van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.”. Afdeling IV. Decreet betreffende het onderwijs XIII Art.VII.25. In artikel XI.1, §1 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: “1° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst;”; 2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: “2° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, met uitzondering van de gesubsidieerde leden van de pedagogische begeleidingsdiensten;”. Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV Art.VII.26. In artikel X.26, §1 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: “1° Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende salarisschalen toegekend: a) salarisschaal 143 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs; b) salarisschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs; c) salarisschaal 356 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om de hierboven vermelde kengetallen te wijzigen. Indien het aldus vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het dit laatste salaris genieten totdat het een ten minste gelijk salaris bekomt overeenkomstig bovenvermelde salarisschalen.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
252
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen zijn deze die de Vlaamse Regering vastlegt voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs.”. Art.VII.27. In artikel X.39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden in punt 8° de woorden “artikel 127” vervangen door de woorden “artikel 127, §1, 1° en 2°”. Art.VII.28. In artikel X.40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden de woorden “tot elk ambt” vervangen door de woorden “tot elk ambt of voor de basiseducatie tot elke functie”. Art.VII.29. In artikel X.42 van hetzelfde decreet worden de woorden “voor een ambt” vervangen door de woorden “voor een ambt of voor de basiseducatie voor een functie”. Afdeling VI. Inwerkingtreding Art.VII.30. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel VII.27, VII.28, VII.29 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 2° artikel VII.10 en VII.21 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2010; 3° artikel VII.1, VII.2, VII.4, VII.5, VII.6, 1° en 3°,VII.11, VII.12, VII.13, VII.14, 1°, VII.15, VII.16, VII. 17, 1° en 3°, VII.23, VII.25, VII.26 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. Hoofdstuk VIII. Andere bepalingen Afdeling I. Dienstprestaties in internaten Art.VIII.1. In artikel 27, §1, derde lid van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, vervangen bij het decreet van 22 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt onder 3° het punt c) vervangen door wat volgt: “c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) respectievelijk b) naargelang van het geval, dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan 8 respectievelijk 9 uren. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
253
Art.VIII.2. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het rijksonderwijs wordt berekend, laatst vervangen bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het punt c) vervangen door wat volgt: “c) het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) en b), dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan voormeld aantal betrekkingen vermenigvuldigd met 3,768 uur en met afronding naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”. Afdeling II. Subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen Art.VIII.3. In artikel 2 van het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 1°/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°/1 leerling: elke regelmatige leerling in het basisonderwijs, vermeld in artikel 20 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, en elke onderwijszoekende die ingeschreven is in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instelling voor secundair onderwijs;”; 2° er wordt een punt 1°/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°/2 onderwijsnet: een van de volgende soorten onderwijs: a) gemeenschapsonderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt krachtens het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap; b) gesubsidieerd officieel onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door openbare besturen, met uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap; c) gesubsidieerd vrij onderwijs : onderwijs dat georganiseerd wordt door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;”. Art.VIII.4. Artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
254
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“Art.5. De Vlaamse Regering houdt bij het vastleggen van het bedrag van de subsidie-enveloppes bij de start van elke driejarige periode ten dele rekening met het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt.”. Art.VIII.5. In hetzelfde decreet wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 5/1. In afwijking van artikel 5 houdt de Vlaamse Regering bij het vastleggen van de bedragen van de subsidie-enveloppes die in 2011 aan de gesubsidieerde ouderkoepelverenigingen toegekend worden, ten dele rekening met het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt.”. Afdeling III. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art.VIII.6. In artikel 41, eerste lid van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de woorden “verkrijgt een bestuur financiering of subsidiëring voor elk centrum dat” vervangen door de woorden “wordt een centrum opgenomen in de erkenning, waardoor het bestuur van dat centrum financiering of subsidiëring verkrijgt, indien het centrum”. Art.VIII.7. Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 42. Een centrum dat opgenomen wil worden in de erkenning, dient hiervoor uiterlijk 1 februari een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming. Die administratie stelt hiervoor het aanvraagmodel ter beschikking. De inspectie gaat na of het centrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 41, 1° tot en met 11°, 13°, 14° en 15°. De bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming gaat na of het centrum voldoet aan de programmatie- en rationalisatienormen, vermeld in artikel 41,12°. Indien de Vlaamse Regering een centrum erkent, gaat deze erkenning en de opname in de financiering of subsidiëring in bij de aanvang van het schooljaar volgend op de aanvraag. Het centrum dat opgenomen wordt in de erkenning, wordt doorgelicht na ten minste een jaar na de opname in de erkenning.”. Afdeling IV. Decreet gelijke onderwijskansen Art.VIII.8. In artikel III.1, §2 van het decreet betreffende gelijke onderwijskansen van 28 juni 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord “eerste” wordt geschrapt; 2° in het tweede lid wordt tussen het woord “na” en het woord “instemming” het woord “schriftelijke” ingevoegd.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
255
Art.VIII.9. In artikel I.2 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “het buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “en het deeltijds beroepssecundair onderwijs” de woorden “, de leertijd“ ingevoegd. Art.VIII.10. In artikel II.1 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij de decreten van 6 maart 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 4° wordt tussen de woorden “, in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.” en de woorden “Wat het gemeenschapsonderwijs betreft,” de zin “ In de leertijd en in het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt hiermee het centrumbestuur bedoeld.“ ingevoegd. 2° er wordt een punt 8°/1 ingevoegd dat luidt als volgt : 8°/1 leertijd : de opleiding zoals bepaald in artikel 26, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen; 3° aan punt 19° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : “Onder school en school voor gewoon secundair onderwijs wordt met uitzondering van de bepalingen van Hoofdstuk VI ook een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat betreft de opleiding in de leertijd ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen.”. Art.VIII.11. In paragraaf 2 van artikel III.8 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2008, worden in het laatste lid tussen de woorden “ in het deeltijds beroepssecundair onderwijs” en de woorden “: op het niveau van het centrum” de woorden “ en in de leertijd” ingevoegd. Art.VIII.12. In artikel VI.25, §3 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “artikel VI.24, §2” vervangen door de woorden “artikel VI.24, §3”. Art.VIII.13. In artikel X.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 4 juli 2008, wordt in paragraaf 1, eerste lid de woorden “tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011” vervangen door de woorden “tijdens de schooljaren 2009-2010, 20102011 en 2011-2012”. Afdeling V. Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Art.VIII.14. Aan artikel 38, §3 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt :
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
256
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, §2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen. Onder "samenwerken" wordt verstaan : - de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en - de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken naleven.”. Art.VIII.15. In artikel 4, §2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: “1° voor de cursussen algemene vorming: a) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur; b) een diploma van secundair onderwijs, of een gelijkwaardig diploma, en een bewijs van drie jaar relevante beroepservaring in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, in een centrum voor deeltijdse vorming of in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur;”; 2° in punt 2° wordt c) vervangen door wat volgt: “c) een diploma ondernemersopleiding of een getuigschrift leertijd aangevuld met een attest van bedrijfsbeheer, en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld,”. Afdeling VI. Decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs Art.VIII.16. In artikel 16, §4, eerste lid van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zin “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator.” vervangen, door wat volgt: “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator.”. Art.VIII.17. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
257
1° in paragraaf 3 wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “ 3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 2° er wordt een paragraaf 3bis ingevoegd die luidt als volgt: “§3bis. De personeelsleden die de doorlichtingen doen in de scholen waar de onderwijstaal het Frans is, moeten het Frans beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor Talen. Onverminderd de bepalingen van §3 bewijzen de personeelsleden hun kennis van het vak Frans indien ze in het bezit zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs om Frans te onderwijzen in een instelling voor secundair onderwijs;”. Art.VIII.18. In artikel 125 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. Een tuchtmaatregel is definitief op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de tuchtstraf definitief heeft uitgesproken of op het ogenblik dat de raad van beroep na een beroepsprocedure een eenparig advies heeft uitgebracht.”. Art.VIII.19. In artikel 126 van hetzelfde decreet wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: “In beroep wordt een tuchtstraf uitgesproken door: 1° de Vlaamse Regering, als de raad van beroep geen eenparig advies heeft uitgebracht; 2° de raad van beroep, als de raad van beroep een eenparig advies heeft uitgebracht.”. Art.VIII.20. Aan artikel 224 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De prestaties die door de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, worden uitgeoefend binnen een door de Vlaamse Regering aangeduide dienst en die slaan op opdrachten die tot 31 augustus 2009 behoorden tot de opdrachten van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in artikel 9, §1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, worden beschouwd als effectieve prestaties tijdens de proeftijd in het ambt van inspecteur, zoals vermeld in artikel 70.”. Art.VIII.21. Aan artikel 225 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
258
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
”In afwijking van het eerste lid kunnen de personeelsleden die op 31 augustus 2009 tot de proeftijd toegelaten zijn, vastbenoemd worden na het doorlopen van de proeftijd als de evaluatie van de proeftijd wordt afgesloten met het gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband of als na toepassing van artikel 73 respectievelijk de raad van beroep of de Vlaamse Regering beslist heeft om het voorstel tot ontslag te verwerpen.“. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art.VIII.22. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van artikel VIII.1, VIII.2, VIII.12, VIII.16, VIII.18, VIII.19, VIII.20, VIII.21 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. . Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel,
Pascal SMET
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
259
260
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
261
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
SG
KONINKRIJK BELGIË -----------------
ADVIES 48.077/1 VAN 29 APRIL 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
----------------------------
De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 6 april 2010 door de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet "betreffende het onderwijs XX", heeft het volgende advies gegeven:
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
262
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
* *
*
STREKKING VAN HET VOORONTWERP VAN DECREET Volgens de memorie van toelichting heeft het om advies voorgelegde voorontwerp van decreet "als operationele doelstelling een aantal technische correcties [aan te brengen] aan bestaande niveau- en themadecreten met als doel: -
een goede werking van het schooljaar 2010-2011 met een aantal vereenvoudigingen; rechtszekerheid bieden aan het onderwijslandschap over een aantal decretale bepalingen; verlengen van een reeks lopende tijdelijk projecten".
ALGEMENE OPMERKINGEN I. Legaliteitsbeginsel in onderwijszaken Artikel 24, § 5, van de Grondwet bepaalt dat de inrichting (1), erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet. Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (2) vereist artikel 24, § 5, van de Grondwet dat de door de decreetgever verleende opdrachten slechts op de
(1)
De inrichting van een bepaalde vorm van onderwijs sluit de financiering ervan in (Parl. St. Senaat, B.Z. 1988, nr. 100-1/2/, 91).
(2)
Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk arrest nr. 142/2008, 30 oktober 2008, B.3.
Hof,
zie
bijvoorbeeld .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
263
48.077/1
tenuitvoerlegging van de door de decreetgever zelf vastgestelde beginselen betrekking hebben. Via die opdrachten kan een gemeenschapsregering of een andere overheid de onnauwkeurigheid van die beginselen niet opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet verfijnen (3). In het licht van het legaliteitsbeginsel in onderwijszaken, stellen een aantal bepalingen van het ontwerp een probleem. Daarop zal geval per geval worden gewezen bij de bespreking van de bedoelde artikels.
II. Retroactiviteit Heel wat bepalingen uit het ontwerp hebben terugwerkende kracht. Er kan in dit verband onder meer worden verwezen naar de artikelen II.11, III.48, IV.13, IV.41, V.32, VI.14, VII.30 en VIII.22 van het ontwerp, die de inwerkingtreding van de verschillende hoofdstukken regelen. Zoals het Grondwettelijk Hof er reeds meermaals heeft op gewezen, is de niet-retroactiviteit van wetten of decreten een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid en vereist die waarborg dat het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat eenieder in redelijke mate de gevolgen van een welbepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht (4). Nog volgens het Grondwettelijk Hof kan de terugwerkende kracht van wetten of decreten enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang; indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges worden verhinderd zich uit te spreken over een bepaalde rechtsvraag, vergt de aard van (3)
Over het wettigheidsbeginsel, zie onder meer: B. STEEN , "Het legaliteitsbeginsel in onderwijsaangelegenheden (art. 24, §5 GW): een stand van zaken", T.O.R.B., 2000-01, 347-382; B. STEEN , "Streng, strenger, strengst!? De verhouding tussen de rechtspraak van het Arbitragehof en de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State in constitutionele onderwijsaangelegenheden. Het legaliteitsbeginsel als casus", T.O.R.B., 2006-2007, 213-222; L. VÉNY, Onderwijsrecht. I. Dragende beginselen, Brugge, die Keure, 2010, 97-108.
(4)
Zie onder meer: Grondwettelijk Hof, nr. 49/98, 20 mei 1998, B.4; Grondwettelijk Hof, nr. 17/2000, 9 februari 2000, B.4; Grondwettelijk Hof, nr. 36/2000, 29 maart 2000, B.5. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
264
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden een verantwoording bieden voor het optreden van de wet- of decreetgever dat ten nadele van een categorie burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden (5). Voor elk van de gevallen van terugwerkende kracht waarin het ontwerp voorziet zal derhalve een verantwoording moeten kunnen worden geboden. Het verdient aanbeveling die verantwoording in de memorie van toelichting op te nemen. Bij de bepalingen van het ontwerp die in het licht hiervan een probleem lijken te stellen, zal daarop worden gewezen bij de bespreking van de bedoelde artikels.
VORMVEREISTEN Overleg in verband met fundamentele onderwijshervormingen Artikel II.2 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX heeft in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 een artikel 11bis ingevoegd dat luidt: "De regering informeert de afgevaardigden van de inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties over elke geplande fundamentele onderwijshervorming. Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissingter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van de afgevaardigden van de inrichtende machten een apart o verleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de afgevaardigden van de inrichtende machten. Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van derepresentatieve vakorganisaties een apart overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de (5)
Zie, naast de in de vorige voetnoot geciteerde arresten, onder meer: Grondwettelijk Hof, nr. 64/97, 6 november 1997, B.5; Grondwettelijk Hof, nr. 3/98, 14 januari 1998, B.7; Grondwettelijk Hof, nr. 97/99, 15 september 1999, B.2.3; Grondwettelijk Hof, nr. 89/2000, 13 juli 2000, B.15; Grondwettelijk Hof, nr. 38/2001, 13 maart 2001, B.14.1; Grondwettelijk Hof, nr. 98/2001, 13 juli 2001, B.8.1; Grondwettelijk Hof, nr. 159/2001, 19 december 2001, B.13.1; Grondwettelijk Hof, nr. 6/2003, 22 januari 2003, B.8; Grondwettelijk Hof, nr. 40/2003, 9 april 2003, B.7.1. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
265
48.077/1
minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de representatieve vakorganisaties" (6). Deze regeling is in de plaats gekomen van de regeling vervat in artikel 5 van de schoolpactwet (7), die is opgeheven bij artikel III.1 van onderwijsdecreet XIX. Op grond van de opgeheven bepaling diende aan fundamentele onderwijshervormingen een "overleg onder de afgevaardigden van de inrichtende machten" vooraf te gaan; onder "fundamentele hervorming" diende volgens dezelfde bepaling te worden verstaan "een wijziging in de algemene oriëntering of de duur van de studiën enin de voorwaarden van toelating en overgang van de leerlingen". Zo bevat het ontworpen artikel 18 van het decreet basisonderwijs (artikel II.4 van het ontwerp) toelatingsvoorwaarden voor het lager onderwijs, die op grond van het opgeheven artikel 5 van de schoolpactwet als "fundamentele hervorming" zouden dienen te worden beschouwd. In de nieuwe bepaling is echter geen omschrijving van "fundamentele onderwijshervorming" opgenomen. Ook de memorie van toelichting (8) bevat terzake geen nadere verduidelijking, terwijl over de bespreking in de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement van het ontwerp van decreet dat het onderwijsdecreet XIX geworden is, geen verslag ter beschikking is zodat ook op basis van de bespreking ervan in de commissie niet meer duidelijkheid kan worden bekomen (9). (6)
Zie, in dezelfde zin, voor het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs: de artikelen 46bis en 90bis van het onderwijsdecreet II en artikel 131 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
(7)
Wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
(8)
Parl. St. Vl. Parl., 2008-09, nr. 2159/1, 11-12. Wel bevat de memorie volgende uitleg over de aard van het overleg: "Het overleg wordt niet meer gezien als een vormvereiste om besluiten of decreten tot stand te brengen. Het wordt gezien als ondersteunend voor het formeel overleg tussen de sociale partners in de VLOR-instanties en in de onderhandelingscomités. Het gaat meer om het verduidelijken in de diverse niveaudecreten van het nu al bestaande informeel overleg dat systematischer wordt. Het heeft als hoofddoel het formeel overleg vlotter en minder langdurig te maken zodat het besluitvormingsproces van nieuwe onderwijsregelgeving tijdig kan afgerond worden om te kunnen communiceren met de verschillende onderwijsactoren" (ibidem, 12).
(9)
Bij de artikelsgewijze bespreking in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement zijn alle artikelen "zonder opmerkingen" aangenomen (Hand. Vl. Parl., plenaire vergadering nr. 45, 30 april 2009, 13). .../... 7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
266
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Aangezien de draagwijdte van wat onder "geplande fundamentele onderwijshervorming" moet worden verstaan door de decreetgever niet duidelijk is bepaald, is er aan de Vlaamse Regering meer ruimte gelaten om te oordelen of er al dan niet sprake is van een dergelijke hervorming. De gemachtigde heeft desgevraagd laten weten dat het voorontwerp van decreet geen bepalingen bevat die als fundamentele hervormingen in de zin van artikel 11bis van het decreet basisonderwijs kunnen worden aangemerkt. Het informeren en het voorafgaand overleg op verzoek, zoals voorzien in de betrokken bepaling, hebben dan ook niet plaats gevonden.
ONDERZOEK VAN DE TEKST HOOFDSTUK III - SECUNDAIR ONDERWIJS Afdeling III - Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs
Artikel III.30 Het ontworpen artikel 103, § 4, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, bepaalt dat de Vlaamse Regering verdere regels kan vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de controle op de aanwending van de extra middelen aan instellingen met technische of beroepsgerichte opleidingen. Deze bepaling mag uiteraard niet zo worden begrepen dat ze het de Vlaamse Regering zou mogelijk maken om afbreuk te doen aan de regeling die inzake de terugvordering van subsidies in geval van niet-naleving van de subsidievoorwaarden door de toelagetrekker en de afwending van subsidies van de doeleinden waarvoor ze werden
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
267
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
verleend, is vervat in artikel 57, eerste lid, van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 (10).
Afdeling V - Eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon onderwijs Artikel III.48
Artikel III, 48, 1/, van het ontwerp doet ervan blijken dat aan onder meer de artikelen III.10 en III.40 terugwerkende kracht wordt verleend met ingang van 1 september 2009. De laatstgenoemde bepalingen verplichten het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en de ouders ertoe om diverse wederzijdse afspraken te maken door middel van een engagementsverklaring die in het centrumreglement wordt opgenomen. Dergelijke verplichting kan niet retroactief worden opgelegd.
(10)
Krachtens artikel 71, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten zijn, "tot de inwerkingtreding van de wet bedoeld in artikel 50, § 2, (...) de bepalingen inzake de Rijkscomptabiliteit (...) van overeenkomstige toepassing op de gemeenschappen en de gewesten". Voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, is de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, nog niet in werking getreden. Bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 juni 2007 houdende, voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, uitstel van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof werd de inwerkingtreding van die wet immers uitgesteld tot 1 januari 2010. Het zou echter de bedoeling zijn om de inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003, wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, verder uit te stellen aangezien een ontwerp van koninklijk besluit daartoe om advies is voorgelegd aan de afdeling Wetgeving. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
268
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
HOOFDSTUK IV - LEVENSLANG LEREN Afdeling I - Deeltijds kunstonderwijs
Artikel IV.2
In het ontworpen artikel 93, § 5, van het onderwijsdecreet II wordt voorzien in de mogelijkheid van een 'genadejaar' voor instellingen, studierichtingen, filialen en graden (11) die niet voldoen aan de "rationalisatienormen of programmatienormen". Uit de aard zelf van de regeling lijkt die enkel van toepassing te zijn wanneer de eenheid reeds in de programmatieregeling is opgenomen, met andere woorden op een ogenblik dat voor die eenheid reeds de rationalisatienormen gelden. Het is dan ook de vraag waarom in de ontworpen bepaling melding wordt gemaakt van de programmatienormen (12).
Artikel IV.3 1. De regeling die wordt toegevoegd aan artikel 94, § 3, tweede lid, van onderwijsdecreet II komt reeds voor in artikel 9, §§ 2 en 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting «Beeldende kunst», zoals dit besluit gewijzigd is bij besluit van 30 oktober
(11)
Volgens de gemachtigde geldt de regeling ook voor kunstacademies. Dat zou duidelijker tot uiting moeten worden gebracht in de tekst van het ontwerp (vgl. met artikel 93bis, § 6, van het onderwijsdecreet II).
(12)
Vergelijk met de regeling voor het basisonderwijs waarin alleen melding wordt gemaakt van rationalisatie- of behoudsnormen (zie artikel 115 van het decreet basisonderwijs). .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
269
48.077/1
2009 (13). Ze wordt in het decreet opgenomen omdat de Raad van State, afdeling Wetgeving, er in zijn advies 47.189/1 van 1 oktober 2009 geen rechtsgrond voor zag. Gelet daarop verdient het aanbeveling dat de Vlaamse Regering de betrokken bepalingen van het besluit van 31 juli 1990 zou opheffen om geen twijfel te laten bestaan over de decretale aard van de regels.
2. Uit artikel IV.13, 2/, van het ontwerp blijkt dat artikel IV.3 zal terugwerken tot 1 september 2009. In verband met die retroactiviteit dient het volgende te worden opgemerkt. Het Grondwettelijk Hof heeft in verschillende arresten waarbij een wetsbepaling werd bestreden die mogelijk onwettige verordenende bepalingen overnam en er terugwerkende kracht aan verleende, gesteld dat een "retroactieve vervanging geen aanleiding (geeft) tot rechtsonzekerheid vermits zij de vroegere bepalingen overneemt" (14), of nog, dat dergelijke bepalingen "op het vlak van de kenbaarheid van de wet geen rechtsonzekerheid (doen) ontstaan. [Dergelijke bepalingen] hebben weliswaar een terugwerkend effect, maar bevatten geen nieuwe bepaling in vergelijking met de bepalingen die in het (…) besluit voorkwamen, zodat zij niets anders hebben gedaan dan bepalingen consolideren waarvan de adressaten de draagwijdte kenden"(15).
(13)
Besluit van de Vlaamse Regering van 30 oktober 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting «Beeldende kunst», het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen «Muziek», «Woordkunst» en «Dans» en het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende tijdelijke projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2002 betreffende tijdelijke projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone minderjarigen.
(14)
Zie o.m.: Grondwettelijk Hof nr. 72/2002, 23 april 2002, B.11.4.; Grondwettelijk Hof, nr. 106/2002, 26 juni 2002, B.2.9; Grondwettelijk Hof nr. 3/2003, 14 januari 2003, B.2.
(15)
Grondwettelijk Hof nr. 139/2006, 14 september 2006, B.14. Zie bijv. ook Grondwettelijk Hof nr. 41/2008, 4 maart 2008, B.7.3. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
270
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
De regeling bij besluit die aldus wordt gevalideerd, werd aangenomen op 30 oktober 2009, werkte terug tot 1 september 2009, doch werd pas bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 januari 2010. De kenbaarheid vóór 12 januari 2010 van die regeling was dus problematisch en die rechtsonzekerheid werkt ook door bij het bij decreet hernemen van de regeling. Er kan niet worden gesteld dat de adressaten de draagwijdte van de verordenende bepalingen kenden in de periode van 1 september 2009 tot 12 januari 2010. Voor die inbreuk op de normale waarborg van de voorzienbaarheid en kenbaarheid van het recht zal derhalve een verantwoording moeten kunnen worden gegeven. Voor meer details kan worden verwezen naar de algemene opmerking die in dit verband is gemaakt (zie: Algemene opmerkingen, II. Retroactiviteit).
Artikelen IV.6, IV.7 en IV.11 1. Er is een discrepantie tussen de ontworpen paragrafen 4 die het voorwerp zijn van enerzijds artikel IV.6, 3/, en anderzijds artikel IV.7, 3/. In de eerste bepaling is sprake van "de projectorganisatoren", terwijl in de tweede bepaling sprake is van "de instellingen". Bovendien luidt de eerste bepaling "leveren inspanningen om (… ) te realiseren", wat duidt op een inspanningsverbintenis, terwijl de tweede bepaling gewag maakt van "realiseren", wat lijkt te wijzen op een resultaatsverbintenis. Indien in beide bepalingen hetzelfde is bedoeld, dan is vanuit rechtszekerheidsoogpunt vereist dat dezelfde terminologie wordt gebruikt. Is dit niet het geval, dan zal voor dat verschil in behandeling een verantwoording gegeven moeten kunnen worden.
2. De bedoeling van artikel IV.6, 4/ (ontworpen artikel 3, § 6, van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs) is niet helemaal duidelijk. De bepaling verlengt een aantal bij decreet bekrachtigde tijdelijke projecten, maar slechts "voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren". Daarmee wordt de indruk gewekt dat aan de aanbevelingen van het eindrapport normatieve waarde wordt toegekend.
.../... 7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
271
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 CE
48.077/1
Mocht dit de bedoeling zijn, dan zou het betrokken artikel op gespannen voet staan met de beginselen van het publiek recht. Enerzijds houdt dit immers in dat aan private personen verordenende bevoegdheid wordt toegewezen. Anderzijds moet dat eindrapport niet officieel worden bekendgemaakt. Ten slotte is de constructie een bron van rechtsonzekerheid, aangezien er geen enkele garantie is dat uit het eindrapport kan worden afgeleid welke decretale bepalingen zullen moeten wijken. Mocht de machtiging aan de Regering om "(d)esgevallend (…) gewijzigde voorwaarden (op te leggen)" zo begrepen moeten worden dat het de Regering zal zijn die zal vaststellen of de voorwaarden van de projecten de aanbevelingen van het eindrapport "belemmeren", dan lijkt de regeling op dit punt wel aanvaardbaar. Maar in dat geval rijst hoe dan ook de vraag of de machtiging aan de Regering om af te wijken van bepalingen met een decretale waarde, niet op gespannen voet komt te staan met de artikelen 24, § 5, van de Grondwet en 78 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ook al wordt de verplichting opgelegd om die bepalingen bij decreet te bekrachtigen. Uit de samenhang tussen beide artikelen vloeit immers voort dat essentiële aspecten van de inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs enkel aan de Regering kunnen worden opgedragen, op voorwaarde dat die machtiging "uitdrukkelijk en ondubbelzinnig" is en dat de machtigingsbepaling voorschrijft dat de betrokken bepalingen binnen een redelijke termijn bij decreet worden bekrachtigd. Bovendien lijkt uit de recente rechtspraak ook naar voor te komen dat daartoe bijzondere omstandigheden moeten worden aangevoerd. De ontworpen bepaling is zo algemeen geformuleerd dat niet duidelijk is of de Vlaamse Regering al dan niet essentiële aspecten van de regelgeving zal kunnen wijzigen en bovendien wordt er geen bekrachtigingstermijn bepaald. De stellers van het ontwerp doen er dan ook goed aan het ontworpen procedé aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. Deze opmerking geldt eveneens voor de artikelen IV.7, 3/ (ontworpen paragraaf 6), IV.8, 2/ en IV.11, 4/, van het ontwerp.
Afdeling II - Volwassenenonderwijs Algemene opmerking De artikelen IV.14, IV.21, IV.23, IV.30, IV.32, IV.33 van het ontwerp hebben betrekking op de examencommissie die de kennis van de onderwijstaal vaststelt.
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
272
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
De ontworpen bepalingen vertonen een rechtstreeks verband met de zogenaamde "taalbepalingen" die bij decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX werden ingevoerd in de onderwijswetgeving. In advies 46.096/1, over het voorontwerp dat heeft geleid tot dat decreet, heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, met betrekking tot de taalbepalingen die betrekking hebben op het voldoen aan de taalvereisten van de onderwijstaal opgemerkt dat het "niet duidelijk (is) of de band met de rechtspositieregeling voldoende is om de aangelegenheid als onderwijs en niet als onderwijstaal te kunnen beschouwen" (16). Dat voorbehoud dient, gelet op de nauwe band met die taalbepalingen, ook te worden betrokken op de thans ontworpen bepalingen. Het onderscheid tussen het regelen van het onderwijs (aangelegenheid: onderwijs) en het regelen van het gebruik van de talen voor het onderwijs (aangelegenheid: onderwijstaal) is bevoegdheidsrechtelijk van belang omdat voor het uitoefenen van beide bevoegdheden een ander territoriaal toepassingsgebied geldt (17).
(16)
Parl. St., Vl. Parl., 2008-09, nr. 2159/1, 313.
(17)
Op grond van artikel 127, § 1, eerste lid, 2/, van de Grondwet is de Vlaamse Gemeenschap bevoegd inzake het onderwijs, met uitsluiting van (a) de bepaling van het begin en het einde van de leerplicht, (b) de minimale voorwaarden voor het uitreiken van diploma's en (c) de pensioenregeling. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet, hebben de desbetreffende decreten kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. Naar luid van artikel 129, § 1, 2/, van de Grondwet is de Vlaamse Gemeenschap bevoegd inzake het gebruik van de talen voor het onderwijs in de door de overheid ingerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen. Krachtens artikel 129, § 2, van de Grondwet, hebben de desbetreffende decreten kracht van wet in het Nederlandse taalgebied, uitgezonderd wat betreft, onder meer, de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn, voorschrijft of toelaat. Voor deze faciliteitengemeenten kan in de bepalingen betreffende het gebruik van de talen geen verandering worden aangebracht dan bij een federale wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, van de Grondwet bepaalde meerderheid. Deze decreten hebben derhalve ook geen uitwerking in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het regelen van het gebruik van de talen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is zaak van de federale wetgever gebleven. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
273
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Artikel IV.15 Het nieuw artikel 5, § 3, tweede lid, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bepaalt dat de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten hebben. Vergeleken met de huidige bepaling dient de studieomvang dus ofwel 90 ofwel 120 studiepunten te omvatten, en niet langer "ten minste 90 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten". De voorwaarde dat de opleidingen een minimale globale duur van twee jaar hebben, is reeds opgenomen in de huidige bepaling. Die voorwaarde werd aan de oorspronkelijk ontworpen bepaling toegevoegd om tegemoet te komen aan het advies van de Raad van State (18). Het is echter de vraag of de toevoeging van die voorwaarde berust op een juiste interpretatie van advies 45.921/1. In dat advies werd vastgesteld dat "de minimumduur van de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs 90 studiepunten (bedraagt), hetgeen - gelet op de decretale verhouding tussen het aantal studiepunten en studiejaren (19) - niet overeenkomt met een minimumduur van twee jaar". De toevoeging van de voorwaarde dat de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs "een minimale globale duur van twee jaar" moeten hebben, doet aan die vaststelling geen afbreuk, nu de bepaling van de minimumduur uitgedrukt in studiepunten ongewijzigd is behouden. Op die wijze is bovendien een tegenstrijdigheid in de regelgeving ontstaan, nu daardoor de minimumduur van de opleidingen op twee verschillende wijzen wordt bepaald, waarvan, zoals in voornoemd advies wordt gesteld, de bepaling van de minimumduur in studiepunten in strijd is met de door de federale wetgever voor die opleidingen bepaalde minimumduur van twee jaar (20).
(18)
Adv. RvS 45.921/1, 19 februari 2009, over een voorontwerp van decreet "betreffende de kwalificatiestructuur", Parl. St. Vl. Parl. 2008-09, nr. 2157/1, 275-278. Zie ook: memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende de kwalificatiestructuur, Parl. St. Vl. Parl. 2008-09, nr. 2157/1, 26.
(19)
(voetnoot 5 van het advies) Cf. artikel 2, 43/, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en de omschrijving van "studiejaar" in artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
(20)
Zie artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
274
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Artikel IV.19 De stellers van het ontwerp dienen na te gaan of in het ontworpen artikel 34bis, § 2, tweede lid, van het decreet van 15 juni 2007, naar het voorbeeld van artikel 34, § 2, tweede lid, van hetzelfde decreet, niet ook moet worden bepaald op welk tijdstip de toelatingsproef uiterlijk dient te worden georganiseerd. Het ontbreken van een regeling in die zin in het ontworpen artikel 34bis, § 2, waardoor een verschil in behandeling wordt gecreëerd tussen kandidaat-cursisten, al naar gelang zij onder de regeling van artikel 34, § 2, dan wel onder die van het ontworpen artikel 34bis, § 2, vallen, dient in elk geval te kunnen worden verantwoord in het licht van artikel 24, § 4, van de Grondwet.
Artikel IV.22 Het ontworpen artikel 62bis, eerste lid, van het decreet van 15 juni 2007 zou aan duidelijkheid winnen indien het zou worden gesteld als volgt: "In afwijking van artikel 62, kan de Vlaamse Regering aan een Centrum voor Basiseducatie onderwijsbevoegdheid toekennen voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs, op voorwaarde dat de hoofdvestigingsplaats van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor deze opleiding gelegen is in het werkingsgebied van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het betrokken Centrum voor Basiseducatie behoort".
Artikel IV.23 Het ontworpen artikel 63, § 3bis, van het decreet van 15 juni 2007 machtigt de Vlaamse Regering om de nadere modaliteiten (lees: de nadere regels) te bepalen met betrekking tot de organisatie van de examencommissies en de aanwijzing van de Centra voor Volwassenenonderwijs die een examencommissie mogen organiseren.
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
275
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Het legaliteitsbeginsel vervat in artikel 24, § 5, van de Grondwet verbiedt weliswaar niet dat nadere uitvoeringsregelen door de regering worden vastgesteld, doch vereist dat de decreetgever ten minste de essentiële elementen van de aangelegenheid waarop de machtiging betrekking heeft zelf regelt. De ontworpen machtiging voldoet duidelijk niet aan die voorwaarde.
Artikel IV.24 Met het oog op een meer duidelijke redactie van het ontworpen artikel 64, § 9, van het decreet van 15 juni 2007 wordt mutatis mutandis verwezen naar het tekstvoorstel dat voor het ontworpen artikel 62bis (artikel IV.22 van het ontwerp) wordt gedaan.
Artikel IV.34 Het is niet duidelijk waarom in het ontworpen artikel 128quater van het decreet van 15 juni 2007 niet langer sprake is van een door de Vlaamse Gemeenschap "erkende" onderwijsinstelling. In het huidige artikel 128quater is dat wel het geval. Indien het niet langer in aanmerking nemen van bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door erkende onderwijsinstellingen wel degelijk strookt met de bedoeling van de stellers van het ontwerp, dient het onderscheid dat aldus wordt gemaakt tussen onderwijsinstellingen verantwoord te kunnen worden in het licht van artikel 24, § 4, van de Grondwet. In dat geval dient bovendien te worden nagegaan of het niet meer vermelden van de "erkende" onderwijsinstellingen in het ontworpen artikel 128quater coherent is met de andere bepalingen van het decreet van 15 juni 2007. Zo is bijvoorbeeld in artikel 128sexies, § 1, 1/, van dat decreet ook sprake van "erkende" onderwijsinstellingen. Nochtans wordt die bepaling door het ontwerp ongemoeid gelaten. Deze opmerking geldt mutatis mutandis ook voor artikel IV.35 van het ontwerp (ontworpen artikel 128sexies, § 1, 3/, van het decreet van 15 juni 2007).
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
276
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
HOOFDSTUK V - HOGER ONDERWIJS Afdeling I - Financiering en controle universitaire instellingen
Artikel V.1
Artikel V.1 van het ontwerp strekt ertoe artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen op te heffen. Dat artikel luidt: "De rekeningen worden goedgekeurd door de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs behoort; door bemiddeling van de Minister van Financiën stuurt hij de goedgekeurde rekeningen voor toezicht en visum naar het Rekenhof. Dit Hof kan een toezicht ter plaatse op de comptabiliteit en de verrichtingen van de inrichtingen organiseren". De regeling die is opgenomen in artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 vertoont bevoegdheidsrechtelijk verschillende aanknopingspunten. Voor zover die regeling voorziet in de goedkeuring van de rekeningen van de universiteiten door de voor het universitair onderwijs bevoegde Minister, dient ze te worden aangemerkt als een onderwijsaangelegenheid en bijgevolg als een gemeenschapsaangelegenheid. Voor zover die regeling betrekking heeft op de controle door het Rekenhof en de wijze waarop deze wordt verricht, behoort ze evenwel tot de federale bevoegdheid (21). De opdrachten van het Rekenhof worden omschreven in artikel 180 van de Grondwet en dit grondwetsartikel bepaalt eveneens dat deze controle-instelling door de federale wet wordt georganiseerd. Zo bijgevolgde decreetgeverontegensprekelijk bevoegd kan worden geacht om bepaalde onderdelen van de in voornoemd artikel 43 opgenomen regeling op te heffen, is hij onbevoegd om de in dat artikel geregelde controle door het Rekenhof op te heffen, (21)
De inwerkingtreding voor de Vlaamse Gemeenschap van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof zou aan die vaststelling in geen geval afbreuk kunnen doen, nu de in die wet opgenomen regeling dient te worden onderscheiden van de specifieke regeling opgenomen in artikel 43 van de wet van 27 juli 1971. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
277
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
behoudens wanneer een beroep zou kunnen worden gedaan op artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Daartoe is evenwel vereist dat die opheffing noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap, dat die aangelegenheid zich tot een gedifferentieerde regeling leent en dat de weerslag ervan op die aangelegenheid slechts marginaal is. Het is zeer de vraag of aan die voorwaarden in het voorliggende geval wordt voldaan. In elk geval worden in de memorie van toelichting geen voldoende elementen aangereikt om daartoe te kunnen besluiten. Een meer rechtszekere oplossing lijkt er dan ook in te bestaan om de opheffing van artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 te regelen middels het sluiten van een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, door de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap.
Afdeling III - Herstructurering hoger onderwijs Artikel V.7 Zie de opmerking die hiervoor is gemaakt bij artikel IV.15 van het ontwerp.
Artikel V.16 1. In het ontworpen artikel 63decies, § 4, eerste zin, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen dienen de woorden "aan de Vlaamse Regering", die tweemaal voorkomen, eenmaal te worden geschrapt.
2. In het ontworpen artikel 63duodecies, § 3, laatste zin, van hetzelfde decreet wordt gebruik gemaakt van het procedé van de stilzwijgende beslissing. Al kan het procedé van de stilzwijgende beslissing niet geheel worden afgekeurd wanneer de beslissing in het voordeel van de betrokkene is, toch moet worden opgemerkt dat aan een stilzwijgende besluitvorming een aantal nadelen zijn verbonden. Zo is dergelijk procedé niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid, al was het maar omdat
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
278
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
een schriftelijk besluit ontbreekt, wat tot bewijsproblemen aanleiding kan geven, en de stilzwijgende beslissing in beginsel niet op dezelfde wijze zal worden meegedeeld of bekendgemaakt als gewone beslissingen, met alle gevolgen van dien voor de kenbaarheid en de aanvechtbaarheid van dergelijke stilzwijgende beslissingen. Meer bepaald sluit het procedé van de stilzwijgende beslissing hierdoor ook grotere risico's in voor een schending van de belangen van derden die, op een impliciete, doch daarom niet minder verstrekkende wijze, in het gedrang kunnen komen. In de tweede plaats kan het procedé van de stilzwijgende beslissing in strijd komen met het algemeen belang in de mate dergelijk procedé tot gevolg kan hebben dat impliciet beslissingen worden genomen zonder dat een zorgvuldige voorbereiding en afweging van alle betrokken belangen gebeurt. Daarenboven ontberen die beslissingen een formele motivering.
Afdeling IV - Flexibilisering hoger onderwijs Artikel V.23 Het ontworpen artikel 56, § 4, eerste lid, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bepaalt dat een bijkomend inschrijvingsgeld kan worden gevraagd voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dat bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste tien euro per studiepunt bedragen. Het valt geenszins uit te sluiten dat die nieuwe regeling tot gevolg heeft dat in bepaalde gevallen een hoger inschrijvingsgeld zal worden gevraagd dan thans mogelijk is op basis van de huidige regeling. In dat verband weze eraan herinnerd dat uit de lezing van artikel 13.2 van het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, opgemaakt te New York op 19 december 1966, in samenhang met artikel 2.1 van datzelfde verdrag, blijkt dat de - door het verdrag opgelegde - gelijke toegankelijkheid van het hoger onderwijs "voor een ieder op basis van bekwaamheid" geleidelijk moet worden ingevoerd in de verdragsluitende staten, in het bijzonder door de invoering van kosteloos onderwijs, rekening houdend met de economische mogelijkheden en de situatie van de
.../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
279
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
overheidsfinanciën eigen aan elk van die staten, en niet volgens strikt uniforme temporele voorwaarden. Artikel 13.2, littera c), van het verdrag heeft geen rechtstreekse gevolgen in de interne rechtsorde en doet op zichzelf geen recht op kosteloze toegang tot het hoger onderwijs ontstaan. Wel verzet die bepaling zich ertegen dat de gemeenschappen, na de inwerkingtreding van het verdrag ten aanzien van België - op 6 juli 1983 - maatregelen zouden nemen die tegen de doelstelling van de geleidelijke invoering van gelijke toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid, rekening houdend met de situatie van de overheidsfinanciën, ingaan (22). Dat impliceert dat moet worden gestreefd naar de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs. De ontworpen regeling zal dan ook moeten kunnen worden verantwoord in het licht van de zogenaamde "standstill-verplichting" die uit voornoemde verdragsbepaling voortvloeit.
Afdeling VII - Financiering hoger onderwijs Artikel V.26 Vraag is of de toevoeging van de woorden "ongeacht of het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract", aan de bepaling die thans is opgenomen in artikel 46, § 1, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, coherent is met de definitie van leerkrediet die thans is opgenomen in artikel 2, 17/, van hetzelfde decreet. In laatstgenoemde bepaling is immers geen sprake van een "examencontract".
Artikel V.27
Bij het ontworpen artikel 47, § 3, derde lid, laatste zin, van het decreet van 14 maart 2008 geldt dezelfde opmerking als die welke hiervoor is gemaakt bij artikel V.16 (randnr. 2).
(22)
Grondwettelijk Hof, nr. 33/92, 7 mei 1992, B.4.3. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
280
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
CE
48.077/1
Afdeling VIII - Kwalificatiestructuur Artikel V.29 De stellers van het ontwerp dienen na te gaan of de ontworpen wijzigingen van artikel 17 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur niet tevens nopen, vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid, tot een wijziging van artikel 5bis van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende onderwijsmaatregelen.
HOOFDSTUK VII - RECHTSPOSITIE ONDERWIJSPERSONEEL
Artikel VII.2 Het nieuwe artikel 17bis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs bepaalt dat een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt "op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstelling of op een ander bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal". Eigenlijk kan worden volstaan te schrijven "op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal", vermits dat ook de eerste categorie insluit (23).
Artikel VII.22
Uit artikel VII.30 blijkt dat geen terugwerkende kracht wordt verleend aan artikel VII.22. Nochtans wordt in de memorie van toelichting bij de artikelsgewijze bespreking van artikel VII.22 gesteld dat deze bepaling met terugwerkende kracht wordt
(23)
Bij de formulering van de eerste categorie rijst de vraag waarom enkel gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen worden vermeld, met uitsluiting van de erkende instellingen. Ook daarom wordt de bepaling beter korter geformuleerd, met weglating van de verwijzing naar gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen. .../...
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
281
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 CE
48.077/1
ingevoegd, "omdat de leden van de pedagogische begeleidingsdiensten vanaf 1 september 2009 ingeschreven zijn in de decreten rechtspositie".
HOOFDSTUK VIII - ANDERE BEPALINGEN Afdeling I - Dienstprestaties in internaten
Artikelen VIII.1 en VIII.2
De artikelen VIII.1 en VIII.2 van het ontwerp beogen de uitbreiding te regelen van het aantal betrekkingen van studiemeester-opvoeder internaat als compensatie voor het gegeven dat de nachtprestaties van die opvoeders vanaf 1 september 2009 niet langer voor drie, doch wel voor vier uren worden verrekend. De voornoemde artikelen betreffen enkel de toekenning van extra middelen. Uit die bepalingen kan de Vlaamse Regering evenwel geen bevoegdheid putten om de prestatieregeling van het betrokken personeel vast te stellen (24).
Afdeling II - Subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen
Artikel VIII.4 Luidens het ontworpen artikel 5 van het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van ouderkoepelverenigingen houdt de Vlaamse Regering bij het vastleggen van het bedrag van de subsidie-enveloppes bij de start van elke driejarige periode "ten dele" rekening met het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt. Deze bepaling laat niet toe om met een voldoende nauwkeurigheid te weten in welke mate rekening moet worden gehouden met het aantal leerlingen per onderwijsnet. Om toelaatbaar te zijn, dient de ontworpen delegatiebepaling op dat punt te worden gepreciseerd. De woorden "ten dele" moeten daartoe nadere invulling krijgen in de tekst van het ontwerp.
----------(24)
Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat de artikelen VIII.1 en VIII.2 deel uitmaken van afdeling I van hoofdstuk VIII van het ontwerp en het opschrift van de betrokken afdeling luidt: "Dienstprestaties in internaten". 7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
282
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
SG
48.077/1
De kamer was samengesteld uit de Heren
Mevrouw
M. VAN DAMME,
kamervoorzitter,
J. BAERT , W. VAN VAERENBERGH,
staatsraden,
M. RIGAUX,
assessor van de afdeling Wetgeving,
A. BECKERS,
griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. R. AERTGEERTS, eerste auditeurafdelingshoofd, de H. W. PAS, eerste auditeur, en de H. B. STEEN , auditeur.
DE GRIFFIER
DE VOORZITTER
A. BECKERS
M. VAN DAMME
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
283
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
ONTWERP VAN DECREET
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
284
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
285 ONTWERP VAN DECREET
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Afdeling I. Decreet basisonderwijs Art. II.1. In artikel 2, §2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt de zinsnede“artikel 27, §4” vervangen door de zinsnede “artikel 27quater”. Art. II.2. In artikel 3 van hetzelfde decreet worden in punt 8°, de woorden “zoals dit berekend werd op basis van de laatst uitgevoerde volkstelling en vastgesteld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek” vervangen door de woorden “zoals berekend door de federale instantie die bevoegd is voor de coördinatie van de openbare statistiek en zoals dat op 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de start van de zesjaarlijkse periodes voor scholengemeenschappen, vermeld in artikel 125quinquies, §2, beschikbaar is”. Art. II.3. In artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 maart 2009, wordt een §2bis ingevoerd, die luidt als volgt: “§2bis. In afwijking van §1, 1°, bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt.”. Art. II.4. Artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 20 maart 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 18. §1. In afwijking van artikel 13, §1, kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het gewoon lager onderwijs ingeschreven worden indien hij aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 1° het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende Nederlandstalige school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode ten minste 185 halve dagen aanwezig zijn geweest;
V L A A M S P A R LEMENT
286
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° voldoen aan de proef zoals bepaald in artikel 13, §1, 2°. Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. §2. De in §1 gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing op leerlingen die worden ingeschreven in Franstalige scholen in de rand- en taalgrensgemeenten die deel uitmaken van het Nederlandse taalgebied. §3. In afwijking van §1, 1°, bepaalt de Vlaamse Regering wanneer een leerling geacht wordt voldoende aanwezig te zijn, wanneer de school overeenkomstig artikel 8 van het besluit van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het onderwijs voor sociale promotie erkend, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, over een afwijkende uurregeling beschikt. §4. In afwijking van artikel 13, §4, kan een leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar in het buitengewoon lager onderwijs ingeschreven worden. Na kennisneming van en toelichting bij de adviezen van de klassenraad en van het CLB, nemen de ouders een beslissing over de inschrijving. §5. De leerling die 5 jaar wordt vóór 1 januari van het lopende schooljaar en die in het lager onderwijs wordt ingeschreven, is onderworpen aan de leerplicht.”. Art. II.5. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 10 juli 2003 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt het punt 6° opgeheven; 2° in §1 en §2 wordt het woord “eerste” opgeheven. Art. II.6. In artikel 35, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” telkens vervangen door de woorden “buitengewoon basisonderwijs”. Art. II.7. In artikel 37, §4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 28 juni 2002, wordt het woord “eerste” opgeheven. Art. II.8. In artikel 112bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden tussen de woorden “in het schooljaar 2009-2010” en het woord “geen” de woorden “en het schooljaar 2010-2011” ingevoegd. Art. II.9. Artikel 115 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 115. §1. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel 114, §1, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen, blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen. §2. Scholen, vestigingsplaatsen, niveaus of types die op de teldag, zoals bepaald in artikel
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
287
114, §2, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de school in haar geheel voldeed aan de rationalisatienormen of behoudsnormen; 2° elke vestigingsplaats, elk niveau, elk type van de school en elk type van de vestigingsplaatsen voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of behoudsnormen.”. Art. II.10. In artikel 125decies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 20 maart 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2°, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009 en impliciet opgeheven bij decreet van 8 mei 2009, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt: “2° de inhoud en de toepassing van de engagementsverklaring vermeld in artikel 37;”; 2° er wordt een punt 6° ingevoegd, dat luidt als volgt: “6° de overdracht naar een andere scholengemeenschap van punten voor het voeren van een zorgbeleid verkregen op basis van artikel 125duodecies1, §1, op voorwaarde dat een school op basis van artikel 125quinquies, §4ter, 1° en 2°, de scholengemeenschap verlaat en toetreedt tot de scholengemeenschap naar waar de punten voor het voeren van een zorgbeleid worden overgedragen.”. Afdeling II. Inwerkingtreding Art. II.11. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel II.3, II.4, II.10 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel II.2 dat in werking treedt op 1 februari 2011. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Art. III.1. In artikel 24bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij de decreten van 22 juni 2007, 6 juni 2008, 10 juli 2008 en 8 mei 2009, wordt een punt 21° toegevoegd, dat luidt als volgt: “21° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.”; 2° §2 wordt vervangen, door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door
V L A A M S P A R LEMENT
288
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel.”. Art. III.2. In artikel 24ter van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, vervangen bij het decreet van 10 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “en 20°” vervangen door de woorden “20° en 21°”; 2° §2 wordt vervangen door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een structuuronderdeel gewoon of buitengewoon secundair onderwijs dat wordt opgericht in het kader van de oprichting van een school die niet het gevolg is van een herstructurering van bestaande scholen, dient de inrichtende macht, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het structuuronderdeel wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken structuuronderdeel.”. Art. III.3. Artikel 32quater van dezelfde wet ingevoegd bij het decreet van 5 juli 1989, wordt opgeheven. Afdeling II. Decreet betreffende het onderwijs II Art. III.4. In artikel 49 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt bij het punt 2°, de bepaling c) opgeheven; 2° aan het tweede lid wordt het volgende lid toegevoegd: “Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet de betrokken inrichtende macht de optie modevormgeving respectievelijk de optie plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, om, naar keuze: a) hetzij naar één optie van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald; b) hetzij naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald; zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een nietbestaand studiegebied wordt opgericht.”. Art. III.5. In artikel 52 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de woorden “het schooljaar 2013-2014” vervangen door de woorden “het schooljaar 2012-2013”. Art. III.6. In artikel 52quater van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
289
1° de huidige tekst wordt ondergebracht in een §1; 2° in §1 worden tussen de woorden “wordt gerangschikt,” en de woorden “is een specifiek” de woorden “en dat uit één onthaaljaar bestaat” ingevoegd; 3° een §2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt: “§2. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten beslissen om in afwijking van §1 een tweede onthaaljaar te organiseren gedurende het schooljaar 2010-2011, onder de hierna vermelde modaliteiten: 1° het tweede onthaaljaar is voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd; 2° naast de lestijden besteed aan de vakken die behoren tot de basisvorming worden de overige lestijden van het wekelijkse lessenrooster, dat maximaal 34 lestijden omvat, door de klassenraad ingevuld in functie van de individuele leerling. In elk geval moeten aan het vak Nederlands voor nieuwkomers ten minste 8 wekelijkse lestijden worden besteed; 3° de studiebekrachtiging vindt plaats naar analogie met de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs gekozen in functie van de individuele leerling; 4° de specifieke financiering of subsidiëring, bedoeld in §1, geldt niet voor het tweede onthaaljaar; 5° onverminderd punt 1° tot en met 4°, wordt voor de toepassing van alle overige wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld met het eerste onthaaljaar. De organisatie van het tweede onthaaljaar wordt gedurende het schooljaar 2010-2011 geëvalueerd.”. Art. III.7. In hetzelfde decreet wordt een artikel 52quinquies/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 52quinquies/1. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 48, 2°, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2° of 3° hierna: 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand schooljaar. In voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) worden de vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld individueel lesprogramma; 2° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties;
V L A A M S P A R LEMENT
290
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
3° het spreiden van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur. In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan, de regelmatige leerling op de toepasbare teldatum in elk schooljaar slechts voor de helft van het gebruikelijke verrekend.”. Art. III.8. In artikel 74bis, 1°, a), van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden in 1°, punt a), de volgende woorden opgeheven: “het derde leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als vervolmakingsjaar”. Art. III.9. In artikel 74quater, §2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden “buitengewoon onderwijs” telkens vervangen door de woorden “buitengewoon secundair onderwijs”. Art. III.10. In artikel 74octies, §3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 maart 2009, wordt het woord “schoolreglement” telkens vervangen door de woorden “school- of centrumreglement”. Art. III.11. In artikel 74novies, §1, 4°, van hetzelfde decreet, wordt punt b), gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt: “b) de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden of kwalificatiecommissies;”. Art. III.12. In artikel 74ter decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een §6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. Een onderwijsinstelling kan de door de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in §3, 3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 3, §8, 1°, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 worden in voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd.”. Art. III.13. In artikel 84bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995 en gewijzigd bij de decreten van 20 oktober 2000, 19 juli 2002 en 30 april 2009, wordt in het punt 2° tussen het laatste en het voorlaatste gedachtestreepje, een gedachtestreepje ingevoegd, waarvan de tekst luidt: “— die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;”. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
291
Afdeling III. Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs Art. III.14. In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, wordt in het punt 27°, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, onder b) de volgende zin toegevoegd: “Voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se, wordt evenwel 1 oktober en 1 maart van de twee voorafgaande schooljaren als datum vooropgesteld.”. Art. III.15. In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”; 2° aan §2 wordt de volgende zin toegevoegd: “De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in §1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend.”. Art. III.16. In artikel 29, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 5° opgeheven. Art. III.17. In artikel 38 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt in het eerste lid tussen de voorlaatste zin en de laatste zin de volgende zin ingevoegd: “Deze datum is uiterlijk op 30 november voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 september daaropvolgend, respectievelijk uiterlijk op 30 juni voor wat betreft een optie, georganiseerd als Se-n-Se die van start gaat op 1 februari daaropvolgend.”; 2° aan §2 wordt de volgende zin toegevoegd: “De beslissing wordt genomen binnen de twee maanden na de in §1 bedoelde uiterste indieningsdatum, schoolvakanties niet meegerekend.”. Art. III.18. Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art. III.19. In artikel 44, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het punt 4° opgeheven. Art. III.20. In artikel 50, §3, 1°, punt b), van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt het vierde gedachtestreepje opgeheven. V L A A M S P A R LEMENT
292
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art. III.21. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 december 2006 en 10 juli 2008, worden in het tweede lid, punt 2°, tussen de woorden “splitsing van klassen” en de woorden “en leerlingenbegeleiding” de woorden “lerarenondersteuning, stagebegeleiding” ingevoegd. Art. III.22. In artikel 83 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in het tweede lid de woorden “opdracht van beheerder” vervangen door de woorden “halftijdse opdracht van beheerder”. Art. III.23. In artikel 95 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §5 worden de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”; 2° in §5, 6 en 7 worden de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art. III.24. In artikel 96 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §3 worden de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”; 2° in §3 worden de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art. III.25. In artikel 97 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in §3 de woorden “op de gebruikelijke teldatum” vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art. III.26. In artikel 98 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in §3 de woorden “op de gebruikelijke teldatum” telkens vervangen door de woorden “op 1 februari van het voorafgaand schooljaar of de eerstvolgende lesdag erna indien die datum op een vrije dag valt”. Art. III.27. In artikel 99bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in §1 de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”. Art. III.28. In artikel 99ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in §1 de woorden “of met beroepssecundair onderwijs” vervangen door de woorden “, met beroepssecundair onderwijs of met HBO5 verpleegkunde”. Art. III.29. Het opschrift van titel XIII van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006, wordt vervangen door wat volgt: “Titel XIII. Bijzondere financiële ondersteuningsmaatregelen voor technisch of beroepsgerichte opleidingen”. Art. III.30. Artikel 103 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 december 2006 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 103. §1. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, aan instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen, extra middelen toekennen die bestemd zijn voor investeringen in didactische uitrusting. Onder investering in V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
293
didactische uitrusting wordt verstaan: de aankoop van didactische uitrusting of de beveiliging van reeds aanwezige didactische uitrusting. De Vlaamse Regering bepaalt de lijst van structuuronderdelen die onder de investeringsoperatie vallen. §2. Per regelmatig leerling op de door de Vlaamse Regering te bepalen teldatum worden extra middelen toegekend. Om voor extra middelen in aanmerking te kunnen komen, moeten de betrokken instellingen een investeringsplan opstellen. Het investeringsplan moet voldoen aan de door de Vlaamse Regering vastgelegde, minimale onderdelen. §3. De beoordeling van de ingediende investeringsplannen gebeurt door een commissie die paritair is samengesteld uit drie afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming en twee afgevaardigden van de inspectie onderwijs, enerzijds, en één afgevaardigde per onderwijsnet, voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de betrokken representatieve verenigingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs, en één afgevaardigde van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, anderzijds. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op en kan experten toelaten tot de vergadering. De commissie garandeert dat een aanvankelijk als ‘onvoldoende’ bevonden plan, bijgestuurd kan worden en één maal opnieuw mag worden ingediend binnen een door haar vooropgestelde termijn, die evenwel nooit minder kan zijn dan 10 werkdagen te rekenen vanaf de beslissing van de commissie. §4. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen inzake de toekenning, de uitbetaling en de controle op de aanwending van deze extra middelen.”. Art. III.31. Aan titel XIII van hetzelfde decreet wordt een artikel 103bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 103bis. De Vlaamse Regering kan, afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten, voorzien in bijkomende financiering voor instellingen met technisch of beroepsgerichte opleidingen die leiden tot de invulling van knelpuntberoepen, ten einde de kost voor leerlingen in voormelde opleidingen te verminderen. Op basis van criteria die verband houden met de kostprijzen van de opleidingen, bepaalt de Vlaamse Regering de lijst van opleidingen die voor deze bijkomende financiering in aanmerking komen en modaliteiten van deze bijkomende financiering.”. Art. III.32. Bijlage II van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 4 juli 2008, wordt opgeheven. Afdeling IV. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art. III.33. In artikel 10 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan §1 wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt: “15° beantwoorden aan de decretale en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het onderwijs.”; 2° §2 wordt vervangen door wat volgt: V L A A M S P A R LEMENT
294
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
“§2. Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot erkenning door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum.”. Art. III.34. In artikel 11 van hetzelfde decreet wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. Uitsluitend voor een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat wordt opgericht zonder het gevolg te zijn van een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. Het centrum wordt aan een inspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van het betrokken centrum.”. Art. III.35. In artikel 19, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in punt 6° de volgende woorden toegevoegd: “en zijn uitvoeringsreglementering”. Art. III.36. In artikel 28, §2, van hetzelfde decreet worden de woorden “of 1 september 2012” vervangen door de woorden “, 1 september 2012, 1 september 2013, 1 september 2014 of 1 september 2015”. Art. III.37. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt in §1, het eerste lid vervangen door wat volgt: “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art. III.38. In artikel 32 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet 30 april 2009, wordt in §1, het eerste lid vervangen door wat volgt: “De beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd bevatten de erkende beroepskwalificaties vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Tot zolang er geen erkende beroepskwalificatie bestaat, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
295
De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art. III.39. In artikel 48, 3°, van hetzelfde decreet worden in het eerste lid de woorden “voor deeltijds beroepssecundair onderwijs” opgeheven. Art. III.40. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Het centrumreglement van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs omvat ook een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal. Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het centrumreglement de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt.”. Art. III.41. In artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid opgeheven. Afdeling V. Eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs Art. III.42. Artikel 7ter van het decreet van 18 januari 2002 betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 7ter. Voor die specifieke gedeelten van opleidingen, die gericht zijn op beroepsuitoefening, waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan en tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening dit zolang er geen erkende beroepskwalficaties zijn. De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Afdeling VI. Het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs Art. III.43. In artikel 161, §2, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In het geval er voor 1 januari 2011 geen erkende beroepskwalificatie voor die opleidingen bestaat, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. V L A A M S P A R LEMENT
296
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Afdeling VII. Kwalificatiestructuur Art. III.44. In artikel 14 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur wordt in de laatste alinea een zin toegevoegd die luidt als volgt: “Onder beroepskwalificatie worden in dit artikel ook de competenties begrepen zoals bedoeld in §1 van artikel 30 en §1 van artikel 32 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de competenties zoals bedoeld in §1 van artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.”. Afdeling VIII. Buitengewoon secundair onderwijs Art. III.45. In artikel 5bis, §1, van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende zinnen toegevoegd die luiden als volgt: “Geïntegreerd secundair onderwijs bestaat zowel op het niveau secundair onderwijs als op het niveau hoger onderwijs. Het geïntegreerd secundair onderwijs in de opleiding verpleegkunde behoort tot het niveau hoger onderwijs, het geïntegreerd secundair onderwijs in de overige structuuronderdelen van het secundair onderwijs behoort tot het niveau secundair onderwijs.”. Art. III.46. Artikel 5quinquies van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 5quinquies. De integratiefase wordt bekrachtigd met een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding in een bepaald bedrijfssector, en in voorkomend geval, een (kwalificatie)getuigschrift, een getuigschrift van verworven competenties of een attest van verworven bekwaamheden.”. Art. III.47. Artikel 35/1 van het koninklijk besluit nr. 439 van 11 augustus 1986 houdende rationalisatie en programmatie van het buitengewoon onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Artikel 35/1. In afwijking van artikel 32 en 35, §1, 5° en 6°, en §2, kan in een school of opleidingsvorm het type 7 niet opgericht worden in het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011. In het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 wordt de oprichting van type 7 beschouwd als een programmatie voor de scholen en opleidingsvormen die op de teldatum van het schooljaar 2008-2009 geen leerlingen van dat type hadden.”. Afdeling IX. Inwerkingtreding Art. III.48. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel III.10, III.12, III.13, III.23 tot en met III.28, III.40, III.41, III.46, III.47 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° de artikelen III.37, III.38, III.42, III.43 en III.44 die in werking treden op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
297
Hoofdstuk IV. Levenslang leren Afdeling I. Deeltijds kunstonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II Art. IV.1. In artikel 3ter van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II wordt §3 geschrapt. Art. IV.2. Aan artikel 93 van hetzelfde decreet wordt een §5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. Instellingen, studierichtingen, filialen en graden die op de teldag, zoals bepaald in artikel 96, §2, 1°, niet aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen voldoen blijven gesubsidieerd of gefinancierd als op de vorige teldag de volgende voorwaarden vervuld waren: 1° de instelling in haar geheel voldeed aan de voor haar geldende rationalisatienormen of programmatienormen; 2° elk filiaal, elke studierichting en elke graad voldeden aan de voor hen geldende rationalisatienormen of programmatienormen.”. Art. IV.3. Aan artikel 94, §3, tweede lid, van hetzelfde decreet worden de volgende zinnen toegevoegd: “Voor de opties kunstexploratie en digitale beeldende kunst bestaat de hogere graad beeldende kunst uit maximaal vier leerjaren met ten minste zes wekelijkse lestijden. Voor de optie theatervormgeving bestaat de hogere graad beeldende kunst uit vier leerjaren met ten minste twaalf wekelijkse lestijden of vijf leerjaren met tenminste tien wekelijkse lestijden.”. Art. IV.4. In artikel 97 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2, 2°, worden de woorden“filialen, studierichtingen, graden en opties” vervangen door de woorden “filialen, studierichtingen en graden”; 2° §4 wordt vervangen door wat volgt: “§4. Het Samenwerkingsforum legt jaarlijks uiterlijk op 1 april een werkingsverslag voor aan de Vlaamse Regering, die bijsturingen kan voorstellen. In het schooljaar 2009-2010 legt het Samenwerkingsforum dit werkingsverslag voor uiterlijk op 1 mei 2010. Bovendien bezorgt het Samenwerkingsforum jaarlijks uiterlijk op 1 april een zelfevaluatierapport aan de bevoegde administratie van het ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod: – een beschrijving van de evolutie van het deeltijds kunstonderwijs in het arrondissement Brussel-Hoofdstad sinds het schooljaar van de opstart van het Samenwerkingsforum; – een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van de werking van het Samenwerkingsforum. Uiterlijk op 1 april 2011 bezorgt het Samenwerkingsforum daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap.”. V L A A M S P A R LEMENT
298
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art. IV.5. In artikel 97bis, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “filialen, studierichtingen, graden en opties” vervangen door de woorden “filialen, studierichtingen en graden”. Onderafdeling II. Decreet houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs Art.IV.6. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 houdende enkele dringende maatregelen voor het deeltijds kunstonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in §1 worden de punten 2° en 3° vervangen door wat volgt: “2° aangepaste beeldende vorming in de Academie Noord van Brasschaat, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Eeklo, de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Kortrijk, de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunst van Mol, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Turnhout, de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst ‘Kunstacademie De Lei’ van Leuven en de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten van Hasselt; 3° inclusief muziekonderricht in de Gemeentelijke Muziek- en Woordacademie van Wijnegem, zoals goedgekeurd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008 en decretaal bekrachtigd bij het decreet van 13 juli 2007 tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 2007 betreffende de goedkeuring van tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs vanaf het schooljaar 2007-2008”; 3° §4 wordt vervangen door wat volgt: “§4. De projectorganisatoren leveren inspanningen om de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, zoals vermeld in §3, te realiseren.”; 4° er worden een §5 en een §6 toegevoegd, die luiden als volgt: “§5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”. Art. IV.7. In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 worden de woorden “deeltijds kunstonderwijs inzake muzische vorming worden verlengd tot en met 31 augustus 2010” vervangen door de woorden “regionale netwerken voor expertise-uitwisseling inzake kunst- en cultuureducatie tussen deeltijds kunstonderwijs en kleuter- en leerplichtonderwijs worden verlengd tot en met 31 augustus 2013”; V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
299
2° in §2 wordt de eerste zin opgeheven; 3° er worden een §4 tot en met §6 toegevoegd, die luiden als volgt: “§4. De projectorganisatoren realiseren de aanbevelingen van het eindrapport van de werkgroep, vermeld in artikel 4, §2 en §3. §5. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing. §6. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden.”. Art. IV.8. In artikel 5 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de woorden “31 augustus 2013 en vanaf het schooljaar 2011-2012 geïntegreerd in het tijdelijke project, vermeld in artikel 4, §1”; 2° aan het eerste lid van §2 worden de volgende woorden toegevoegd: “voor zover zij de realisatie van de aanbevelingen uit het eindrapport, zoals vermeld in §3, niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op, die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”; 3° in het tweede lid van §2 worden de woorden “muzische vorming” vervangen door de woorden “zoals vermeld in artikel 4, §1”. Art. IV.9. In artikel 6 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de datum “31 augustus 2010” wordt vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in punt 7° worden de woorden “modulair systeem” vervangen door het woord “projectonderwijs” en worden de woorden “de naam van dit tijdelijke project wordt gewijzigd in projectonderwijs” opgeheven; 3° in punt 9° worden de woorden “en de Academie voor Muziek en Woordkunst van Berchem” toegevoegd; 4° de punten 12° tot en met 15° worden toegevoegd, die luiden als volgt: “12° geluidsleer en opnametechniek in de Stedelijke Muziekacademie van Geel; 13° passe-partout in de Stedelijke Academie voor Beeldende Kunst van Oudenaarde; 14° regie podiumkunsten in de Hagelandse Academie voor Muziek en Woord, de Academie voor Podiumkunsten van Gent en de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans van Lier; 15° sounddesign in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Deeltijds Kunstonderwijs te Antwerpen;”.
V L A A M S P A R LEMENT
300
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art. IV.10. Artikel 7 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art. IV.11. In artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt de datum “31 augustus 2010” vervangen door de datum “31 augustus 2013”; 2° in §2 wordt punt 4° vervangen door wat volgt: “4° de projectorganisatoren bezorgen jaarlijks tegen 1 april een zelfevaluatierapport van hun project aan de bevoegde administratie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming in functie van een eventuele structurele verankering van samenwerkingsverbanden in het deeltijds kunstonderwijs. In dit rapport komen minstens de volgende elementen aan bod: – een beschrijving van de evolutie van het project sinds het schooljaar van de opstart; – een beschrijving en beoordeling van de sterke en de te verbeteren punten, de kansen en de moeilijkheden van het project. Tegen 1 april 2011 bezorgen de projectorganisatoren daarenboven een inschatting vanuit de opgedane ervaring onder welke vorm regionale samenwerking een structurele verankering kan krijgen, rekening houdend met lokale verschillen en toepasbaarheid op het volledige Vlaamse onderwijslandschap.”; 3° §3 wordt vervangen door wat volgt: “§3. De voorwaarden met betrekking tot de toekenning van de bijkomende uren-leraar, zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing.”; 4° er wordt een §4 toegevoegd, die luidt als volgt: “§4. De overige voorwaarden zoals bekrachtigd in artikel 19 van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs, blijven van toepassing, voor zover zij de remediëring ten gevolge van het zelfevaluatierapport niet belemmeren. Desgevallend legt de Vlaamse Regering gewijzigde voorwaarden op die uiterlijk 6 maanden na de beslissing van de Vlaamse Regering decretaal bekrachtigd worden en ten vroegste ingaan vanaf het schooljaar 2011-2012.”. Art. IV.12. Aan artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een punt 5° toegevoegd dat luidt als volgt: “5° de projectorganisatoren remediëren de te verbeteren punten die het zelfevaluatierapport, zoals vermeld in artikel 8, §2, 4°, aangeeft.”. Onderafdeling III. Inwerkingtreding Art. IV.13. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel IV.1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2003; 2° artikel IV.3, IV.4, 1°, IV.5 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 3° artikel IV.4, 2°, en IV.11, 2°, die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2010.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
301
Afdeling II. Volwassenenonderwijs Onderafdeling I. Decreet betreffende het volwassenenonderwijs Art. IV.14. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 14°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “14°bis examencommissie: de examencommissie zoals bedoeld in artikel 17sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, artikel 19sexies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden in het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 50 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs en artikel 128sexies;”. Art. IV.15. In artikel 5, §3, van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.”. Art. IV.16. In artikel 12, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt de laatste zin vervangen, door wat volgt: “Voor opleidingen die leiden naar een beroep waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties bestaan, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de basiscompetenties voor de opleidingen worden afgeleid. De basiscompetenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. De VLOR en SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art. IV.17. Artikel 20 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art. IV.18. In artikel 34, §2, van hetzelfde decreet wordt het laatste lid vervangen door wat volgt: “De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement.”. Art.IV.19. In hetzelfde decreet wordt een artikel 34bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 34bis. §1. Om als cursist toegelaten te worden tot een specifieke lerarenopleiding, moet de cursist voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht. Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de volgende studiebewijzen: 1° een diploma van het secundair onderwijs; 2° een diploma van het hoger onderwijs; 3° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de voorgaande V L A A M S P A R LEMENT
302
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
diploma’s. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het centrumbestuur personen, die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een specifieke lerarenopleiding. §2. In afwijking van §1, tweede lid, moeten de cursisten van de specifieke lerarenopleiding, die geen diploma secundair onderwijs behaald hebben, een door de Vlaamse Regering vast te leggen brugprogramma volgen. In afwijking van het eerste lid kunnen deze cursisten toegelaten worden tot de opleiding op basis van een toelatingsproef die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de specifieke lerarenopleiding te volgen. Deze toelatingsproef wordt uiterlijk de vijfde dag voor het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd. De directeur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet weigeren. De directeur van het centrum maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de cursist. De modaliteiten met betrekking tot de toelatingsproef worden opgenomen in het centrumreglement.”. Art. IV.20. In hetzelfde decreet worden in artikel 35, §1 en §2, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, de woorden “artikel 31, 32, 33 en 34” telkens vervangen door de woorden “artikel 31, 32, 33, 34 en 34bis”. Art. IV.21. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 8°ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “8°ter: de ontwikkeling en het beheer van taaltoetsen voor de examencommissies zoals bedoeld in artikel 2, 14°bis;”; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Voor de uitvoering van de opdracht vermeld onder 8°ter stelt de Vlaamse Regering jaarlijks aan het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten, zoals bedoeld in hoofdstuk IV van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, een bijkomende subsidie ter beschikking.”. Art. IV.22. In hetzelfde decreet wordt een artikel 62bis ingevoegd dat luidt als volgt: “Art. 62bis. In afwijking van artikel 62, kan de Vlaamse Regering aan een Centrum voor Basiseducatie onderwijsbevoegdheid toekennen voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs, op voorwaarde dat de hoofdvestigingsplaats van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor deze opleiding gelegen is in het werkingsgebied van het consortium volwassenenonderwijs waartoe het betrokken Centrum voor Basiseducatie behoort. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
303
De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het leergebied Nederlands tweede taal van de basiseducatie.”. Art. IV.23. In artikel 63 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een §3bis ingevoegd, die luidt als volgt: “§3bis. Uitsluitend de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 tot en met richtgraad 4 en Frans richtgraad 1 tot en met richtgraad 4, kunnen een examencommissie organiseren. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de organisatie van de examencommissies en de aanwijzing van de Centra voor Volwassenenonderwijs die een examencommissie mogen organiseren.”. Art. IV.24. In artikel 64 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een §9 toegevoegd, die luidt als volgt: “§9. In afwijking van artikel 63, §1, kan de Vlaamse Regering aan één of meerdere Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleiding Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs onderwijsbevoegdheid toekennen voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van de basiseducatie, op voorwaarde dat het Centrum voor Basiseducatie dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor deze opleiding gelegen is in het werkingsgebied van het consortium volwassenenonderwijs waartoe de hoofdvestigingsplaatsen van de betrokken Centra voor Volwassenenonderwijs behoren. De Vlaamse Regering zal voorafgaandelijk aan het nemen van een beslissing, het advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de algemene vergadering van het betreffende consortium volwassenenonderwijs inwinnen. De algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs is gehouden het advies binnen de dertig kalenderdagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag aan de Vlaamse Regering bekend te maken. De onderwijsbevoegdheid wordt toegekend voor twee schooljaren en kan met twee schooljaren verlengd worden na een evaluatie door de bevoegde administratie. De in het eerste lid bedoelde opleiding wordt ingedeeld in het studiegebied Nederlands tweede taal van het secundair volwassenenonderwijs.”. Art. IV.25. In artikel 65, §4, van hetzelfde decreet worden de woorden “de overheveling” vervangen door de woorden “de overdracht van leraarsuren, zoals bedoeld in §3, tweede lid,”. Art. IV.26. In artikel 70, §4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Het bestuur van een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat gemachtigd wordt leraarsuren aan te wenden in een vestigingsplaats buiten het werkingsgebied van de hoofdvestigingsplaats, kan in deze vestigingsplaats uitsluitende de volgende onderwijsbevoegdheid uitoefenen: 1° opleidingen die tijdens de referteperiode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 effectief in deze vestigingsplaats werden ingericht;
V L A A M S P A R LEMENT
304
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° opleidingen die inhoudelijk overeenstemmen met de opleidingen bedoeld in 1° en waarvoor het centrumbestuur onderwijsbevoegdheid heeft verkregen via de procedure, vermeld in artikel 181. De onderwijsbevoegdheid, verleend op basis van artikel 197bis, wordt hierbij niet in rekening gebracht.”. Art. IV.27. Aan artikel 83 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Basiseducatie een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art. IV.28. Aan artikel 86, §2, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid geldt er geen beperking op het aantal over te dragen VTE wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Basiseducatie dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal – richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37 eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 62bis.”. Art. IV.29. In artikel 97, §4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van het betrokken centrumbestuur kan de Vlaamse Regering, na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, voor een Centrum voor Volwassenenonderwijs een afwijking toestaan op de rationalisatienorm. De Vlaamse Regering bepaalt de periode waarvoor de afwijking geldt. Het centrumbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 15 april van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag aan de bevoegde administratie.”. Art. IV.30. In artikel 98 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 1 april 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009 wordt een §6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. Ter uitvoering van de opdracht, vermeld in artikel 63, §3bis, heeft een Centrum voor Volwassenenonderwijs dat werd aangeduid als examencommissie, recht op 80 aanvullende leraarsuren per schooljaar voor de oprichting van betrekkingen in het ambt van leraar secundair volwassenenonderwijs. Het personeelslid dat in de betrekking bedoeld in het eerste lid wordt aangesteld, wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid. De bepalingen van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, blijven verder van toepassing, met uitzondering van volgende bepalingen: 1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
305
wordt toegewezen, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Deze reaffectatie of wedertewerkstelling gebeurt steeds met instemming van het ter beschikkinggestelde personeelslid; 2° het centrumbestuur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs waaraan de betrekking wordt toegewezen, is niet verplicht om in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat voorrang heeft voor een tijdelijke aanstelling of dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft verworven, overeenkomstig artikel 21 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en artikel 23 van het decreet Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs; 3° de betrekking kan niet worden vacant verklaard. Het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.”. Art. IV.31. In artikel 103 van hetzelfde decreet wordt een §4 ingevoegd, die luidt als volgt: “§4. In afwijking van §1 geldt er geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer het centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs dat: 1° hetzij voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid; 2° hetzij van de Vlaamse Regering onderwijsbevoegdheid heeft verkregen, zoals bedoeld in artikel 64, §9.”. Art. IV.32. In artikel 108 van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt: “2° de tegemoetkomingen, vermeld in artikel 109, §6, §6bis en §7;”. Art. IV.33. In artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2 worden tussen de woorden “en het hoger beroepsonderwijs” en de woorden “begrensd op 400 euro per schooljaar” de woorden “en voor de specifieke lerarenopleiding” ingevoegd; 2° aan §3 wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt: “10° ingeschreven zijn voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 64, §9.”; 3° §6 wordt vervangen door wat volgt: “§6. Centra die het studiegebied algemene vorming organiseren en evaluaties afnemen van personen die geen lessen gevolgd hebben in het Centrum voor Volwassenenonderwijs in kwestie, vragen hiervoor een tegemoetkoming aan de cursist van 15 euro per evaluatieperiode.”; 4° er wordt een §6bis ingevoegd, die luidt als volgt: “§6bis. Centra die een examencommissie organiseren, vragen hiervoor een tegemoetkoming van 15 euro per persoon en per evaluatieperiode.”; 5° §7 wordt opgeheven. V L A A M S P A R LEMENT
306
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art. IV.34. Artikel 128quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 128quater. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal. Als de aanwerving van het personeelslid niet steunt op een bekwaamheidsbewijs, voldoet het personeelslid aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als het in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art. IV.35. In artikel 128sexies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3°of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art. IV.36. In hetzelfde decreet wordt een artikel 164bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 164bis. Het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van de basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen wordt opgeheven met ingang van 1 september 2010.”. Art. IV.37. In hetzelfde decreet wordt een artikel 176bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 176bis. De volgende regelingen worden opgeheven met ingang van 1 september 2010: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 houdende de vaststelling van de opleidingen in het onderwijs voor sociale promotie waartoe ook de voltijds leerplichtigen worden toegelaten; 2° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2004 betreffende structuurwijzigingen in het hoger onderwijs voor sociale promotie.”. Art. IV.38. In artikel 182, §1, van hetzelfde decreet, worden de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2009-2010” vervangen door de woorden “de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012”. Art. IV.39. In hetzelfde decreet wordt een artikel 192bis ingevoegd dat luidt als volgt: “Art. 192bis. In afwijking van artikel 103, §1, geldt er ten gevolge de uitvoering van de bepalingen in artikel 130 voor het schooljaar 2010-2011 geen beperking op het aantal over te dragen leraarsuren wanneer een centrumbestuur overdraagt naar een ander Centrum voor Volwassenenonderwijs.”. Art. IV.40. In hetzelfde decreet wordt aan titel IX, hoofdstuk IIbis, een artikel 197quinquies toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 197quinquies. In afwijking van artikel 97, §1, komt het Centrum voor Volwassenenonderwijs HIRL te Aarschot, in aanmerking voor subsidiëring tijdens het schooljaar 2009-2010 op voorwaarde dat dit centrum tijdens de referteperiode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009 ten minste 100.000 lesurencursist behaald heeft.”. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
307
Onderafdeling II. Inwerkingtreding Art. IV.41. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel IV.17, IV.19, IV.20, IV.26, IV.33,1°, IV.40 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 2° artikel IV.22, IV.24 die in werking treden op 1 juli 2010; 3° artikel IV.16 dat in werking treedt op een door de Vlaamse Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Afdeling I. Financiering en controle universitaire instellingen Art. V.1. Artikel 151 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven. Afdeling II. Hogescholen Art. V.2. Artikel 107 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven. Art. V.3. In artikel 332 van hetzelfde decreet worden de woorden “16, §1, B” vervangen door de woorden “16, §1, B, a), voor wat betreft de werkelijke diensten die een personeelslid heeft verstrekt in het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde onderwijs met beperkt leerplan.”. Afdeling III. Herstructurering hoger onderwijs Art. V.4. In artikel 9bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden een punt 6°, een punt 7°, een punt 8 ° en een punt 9° toegevoegd, die luiden als volgt: “6°op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding bedoeld in de artikelen 63sexies en 63septies; 7° op vraag van de Vlaamse Regering of van het instellingsbestuur over de vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding bedoeld in artikel 63septies; 8° op vraag van het instellingsbestuur over het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies; 9° op vraag van het instellingsbestuur over het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, bedoeld in artikel 63duodecies.”. Art. V.5. Aan artikel 12, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, worden twee leden toegevoegd die luiden als volgt: “Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor geen erkende beroepskwalificaties bestaan, en dit tot zolang er geen erkende beroepskwalificaties zijn, bepaalt de Vlaamse Regering de referentiekaders waarvan de competenties voor de opleidingen worden afgeleid. De competenties worden, zoals bij erkende beroepskwalificaties, vastgelegd gebruikmakend van de descriptorelementen uit het kwalificatieraamwerk en waarborgen de toepassing van eventuele Europese, federale of Vlaamse regelgeving inzake beroepsuitoefening. V L A A M S P A R LEMENT
308
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De VLOR en de SERV zullen om advies gevraagd worden bij het besluit dat de referentiekaders, het proces en de actoren om tot deze competenties te komen, zal vastleggen.”. Art. V.6. In artikel 17bis van hetzelfde decreet wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.”. Art. V.7. In artikel 58, §2, 4°, van hetzelfde decreet, ingevoerd bij artikel 29 van het decreet van 30 april 2009, worden de woorden “doctoraatsopleidingen en” opgeheven. Art. V.8. Artikel 59ter van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 59ter. §1. Zowel in de in artikel 57bis, §2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling als in het accreditatierapport en accreditatiebesluit wordt in voorkomend geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden: 1° de onderscheiden vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt; 2° de onderscheiden afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en); 3° de onderscheiden talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, §2; 4° het studietraject voor werkstudenten, als vermeld in artikel 2, 22°, c), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen; 5° de onderscheiden programma’s binnen de opleiding, indien deze leiden tot onderscheiden vormen van diplomering, te weten diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering; 6° de onderscheiden programma’s binnen de opleiding, indien deze georganiseerd worden door onderscheiden instellingsbesturen. §2. De in artikel 57bis, §2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling bevat een beoordeling van elk van in §1 vermelde varianten. §3. Indien de in artikel 57bis, §2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling negatief is enkel en alleen op grond van het feit dat bij één of meerdere van de in §1 vermelde opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, kan het instellingsbestuur deze variant of varianten uitdrukkelijk uit de accreditatieaanvraag uitsluiten. §4. Indien het Accreditatieorgaan de accreditatie van de betrokken opleiding verleent: 1° wordt in het accreditatiebesluit melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken variant of varianten; 2° verliest het instellingsbestuur, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om de uitgesloten variant of varianten aan te bieden.”. Art. V.9. In artikel 60, §2, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “voor minder dan zes jaar of ” opgeheven. Art. V.10. In artikel 60ter, 2°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de woorden “afstudeerrichtingen en/of vestigingsplaatsen” vervangen door de woorden “opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet”. Art. V.11. In hetzelfde decreet wordt artikel 60octies, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, opgeheven. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
309
Art. V.12. In hetzelfde decreet wordt in artikel 63bis, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, de tweede alinea opgeheven. Art. V.13. Artikel 63sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 63sexies. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend een besluit betreffende de uitbreiding van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en het ingediende dossier.”. Art. V.14. Artikel 63septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 63septies. §1. De Vlaamse Regering kan de studieomvang van bachelor- of masteropleidingen verminderen of uitbreiden na advies van de Erkenningscommissie om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren. §2. Hogescholen en universiteiten kunnen bij de Vlaamse Regering een aanvraag indienen tot vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding. De aanvraag wordt gezamenlijk ingediend door alle instellingen die de betrokken opleiding aanbieden. Zij dienen deze aanvraag in uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding met verminderde studieduur op zijn vroegst wil aanbieden. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend een besluit inzake de vermindering van de studieomvang, dit op basis van het advies van de Erkenningscommissie en op basis van het ingediende dossier.”. Art. V.15. In titel I, hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een “Onderafdeling 3ter Herschikkingen in het opleidingsaanbod”, bestaande uit artikel 63novies tot en met 63ter decies, ingevoegd, die luidt als volgt: “Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod Art. 63novies. Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod worden begrepen: 1° het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 24bis, 24quater en 86 van dit decreet; 2° het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals bedoeld in artikel 63decies; 3° het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel 63undecies. Art. 63decies. §1. Als een bestaande bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel 86 van dit decreet, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen. §2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner de desbetreffende onderwijsbevoegheid heeft en de desbetreffende graden mag verlenen in een vestiging in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen. V L A A M S P A R LEMENT
310
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd. §3. Wanneer een van de deelnemende hogescholen of universiteiten niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan een hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding in het geval deze hogeschool of universiteit de opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding. §4. De betrokken universiteiten of hogescholen delen voor 1 mei aan de Vlaamse Regering de opleidingen die ze conform §1 van dit artikel in het volgende academiejaar gezamenlijk willen organiseren, mee. Bij deze mededeling wordt het akkoord van de associaties, zoals bedoeld in §2 van dit artikel gevoegd. De hogeschool of universiteit die niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding deelt dit mee aan de Vlaamse Regering voor 1 mei voorafgaand aan het academiejaar waarin de participatie wordt stopgezet. Art. 63undecies. Als een hogeschool of universiteit twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk één bachelorof masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien voldaan is aan één van de volgende voorwaarden: 1° de samenvoeging van opleidingen maakt deel uit van de uitvoering van een goedgekeurd rationalisatieplan, ingediend tegen 30 juni 2009, zoals bedoeld in de artikelen 51, 52 en 53 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen; 2° de Erkenningscommissie heeft een positief oordeel uitgebracht over de samenvoeging van opleidingen. Art. 63duodecies. §1. De instellingsbesturen die een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform artikel 63decies wensen te organiseren dienen uiterlijk op 1 november een dossier in bij de Erkenningscommissie voor de opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie beoordeelt of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 63decies, §1 en §2. §2. Voor de samenvoeging van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen tot één bacheloropleiding of masteropleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies dient het instellingsbestuur uiterlijk op 1 november een aanvraag in bij de Erkenningscommissie voor de samengevoegde opleiding die de instelling het daaropvolgend academiejaar wenst te organiseren. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria: 1° de doelstellingen en beoogde leerresultaten van de samengevoegde opleiding verschillen niet substantieel van de oorspronkelijke opleidingen; 2° de samenhang (transparantie) van de benamingen blijft bewaard; 3° de taalvereisten voor de opleidingen, bepaald in artikel 91, worden nageleefd. §3. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvragen, bedoeld in §1 en §2 moet worden gevoegd. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 1 december van hetzelfde kalenderjaar uit. Ze bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur, aan de instantie die belast is met de opmaak van het Hoger Onderwijsregister en aan het Departement Onderwijs en Vorming. Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie, of als het oordeel niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering. De termijn voor de tweede aanvraag gaat in: 1° de dag na de datum van ontvangst van het negatieve oordeel; V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
311
2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Erkenningscommissie is verstreken. In het geval de instelling een tweede aanvraag indient, deelt de Vlaamse Regering haar beslissing aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat de dag na de datum van ontvangst van de tweede aanvraag. Als de beslissing van de Vlaamse Regering niet wordt meegedeeld binnen die termijn van dertig kalenderdagen, wordt het voorstel van het instellingsbestuur geacht positief beoordeeld te zijn. Art. 63ter decies. §1. In het geval dat de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, verschillend is, dan legt het Accreditatieorgaan de aanvangsdatum van de accreditatietermijn vast van de samengevoegde opleiding, met dien verstande dat deze aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van al de opleidingen die worden samengevoegd. In het geval dat de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, dan kan het Accreditatieorgaan op vraag van de participerende instellingen de aanvangsdatum van de accreditatietermijn op dezelfde datum brengen, met dien verstande dat deze nieuwe aanvangsdatum niet meer dan twee jaar verschilt van de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de participerende opleidingen. Het Accreditatieorgaan neemt deze beslissing na overleg met het evaluatieorgaan dat instaat voor de coördinatie van de visitaties, waarbij de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen, vermeld in artikel 93, §2, nagestreefd wordt. §2. In het geval dat bij een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 63novies, 1°, één of meer participerende opleidingen een tijdelijke erkenning heeft, dan vragen de instellingsbesturen gezamenlijk de accreditatie aan voor de opleiding met de tijdelijke erkenning volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet. In het geval dat minstens één van de opleidingen die een instelling wenst samen te voegen tot één opleiding, zoals bedoeld in artikel 63undecies, een tijdelijk erkenning heeft, dan vraagt het instellingsbestuur voor de samengevoegde opleiding de accreditatie aan volgens de verkorte procedure vermeld in artikel 60ter van dit decreet.”. Art. V.16. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §2, 1), b), wordt het woord “afstudeerrichtingen” vervangen door de woorden “opleidingsvarianten, zoals bedoeld in artikel 59ter van dit decreet”; 2° in §4, eerste lid, worden de woorden “uiterlijk op 1 april” vervangen door de woorden “uiterlijk op 1 november”; 3° in §4, tweede lid, worden de woorden “uiterlijk op 1 mei” vervangen door de woorden “uiterlijk op 1 december”. Art. V.17. In hetzelfde decreet wordt een artikel 85bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 85bis. De instellingen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren diploma aan de houders van het diploma. Het attest vermeldt de benaming van de eertijds toegekende graad en de datum van uitreiking van het diploma.”. Art. V.18. In artikel 91 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
V L A A M S P A R LEMENT
312
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
1° in §3, worden de woorden “om masteropleidingen van Erasmus Mundus” vervangen door de woorden “om masteropleidingen die werden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld”; 2° §6 wordt vervangen door wat volgt: “§6. Het instellingsbestuur geeft rekenschap over zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het jaarverslag dat het jaarlijks, conform artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, aan de Vlaamse Regering moet bezorgen. De Vlaamse Regering rapporteert hierover jaarlijks aan het Vlaams Parlement.”. Art. V.19. In artikel 95bis/1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt: “De masteropleidingen die als masteropleidingen worden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies.”. Afdeling IV. Flexibilisering hoger onderwijs Art. V.20. In artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: “Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma leeft het instellingsbestuur de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden na die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.”; 2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De Vlaamse Regering kan bij besluit nadere regels vastleggen voor de toepassing van deze bepalingen.”. Art. V.21. In artikel 5bis van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De in het tweede lid vermelde opmaak van domeinspecifieke leerresultaten geldt niet voor de graad van doctor.”. Art. V.22. Artikel 51, §1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 51. §1. Indien het instellingsbestuur op grond van een of meer bewijzen van bekwaamheid of van eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding, zoals bedoeld in afdeling III van hoofdstuk IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
313
Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht. Het instellingsbestuur dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door het of de bewijzen van bekwaamheid gevalideerde competenties en de leerresultaten die blijken uit de eerder verworven kwalificaties en de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding.”. Art. V.23. In artikel 56, §4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt: “Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per studiepunt bedragen.”. Afdeling V. Studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs Art. V.24. In artikel 79 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en de studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009, wordt in §1, het punt 1°, vervangen door wat volgt: “ 1° categorie 1 bestaat uit: – beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 3°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten; – beurstariefstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 5°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; – bijna-beursstudenten, zoals gedefinieerd in artikel 2, 7°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De Vlaamse Regering kan het bedrag van 1240 euro, zoals vermeld in artikel 2, 7°, verhogen tot maximum 5000 euro.”. Afdeling VI. Rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs Art. V.25. Artikel VII.1 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt vervangen door wat volgt: Art. VII.1. §1. De Vlaamse Regering brengt de bepalingen van dit decreet en van de volgende wetten en decreten onder in een codificatie: 1° het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking; 2° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap; 3° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;
V L A A M S P A R LEMENT
314 4°
5° 6°
7° 8° 9° 10°
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1 het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen; het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad; het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening; het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen; het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap; het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.
De regering neemt daarbij de wijzigingen in acht die in de bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn of worden aangebracht tot op het tijdstip van de codificatie. §2. In functie van de opdracht tot codificatie kan de regering: 1° de volgorde en de nummering van de te codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen; 2° de verwijzingen die voorkomen in de te codificeren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen; 3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving; 4° in de bepalingen die niet in de codificatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen aanpassen. §3. De codificatie draagt het volgende opschrift: codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs.”. Afdeling VII. Financiering hoger onderwijs Art. V.26. In artikel 46, §1, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen worden tussen de woorden “een hogeschool of universiteit” en “een eenmalig individueel leerkrediet” de woorden “, ongeacht of het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract,” ingevoegd. Art. V.27. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet wordt een §3 toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Een student die meent zich te bevinden in een overmachtsituatie, waardoor hij niet kan of kon deelnemen aan alle of een gedeelte van de examens voor de opleidingsonderdelen waarvoor hij in een academiejaar studiepunten opgenomen heeft, en waardoor hij meent in aanmerking te komen voor een wijziging van de stand van zijn leerkrediet, moet in eerste instantie een beroep doen op de maatregelen die voorzien zijn in de examenregeling van zijn instelling in uitvoering van artikel 78, 11°, van het Structuurdecreet. Als de instelling tot het besluit komt dat het onmogelijk is om tot een regeling te komen die niet bij voorbaat tot een verlies van leerkrediet leidt, dan maakt de instelling op verzoek van de student haar besluit, met de nodige overtuigingsstukken, binnen een termijn V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
315
van 15 kalenderdagen, over aan de Vlaamse Regering. Deze termijn gaat in op de dag na deze waarop de instelling tot haar besluit is gekomen. De Vlaamse Regering neemt binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen na de dag van ontvangst van het besluit een beslissing over het dossier. Als de Vlaamse Regering concludeert dat de student zich inderdaad in een situatie van overmacht bevond en het in het tweede lid bedoelde besluit van de instelling geheel of gedeeltelijk gegrond is, beslist de Vlaamse Regering om de studiepunten verbonden aan de opleidingsonderdelen waarvoor geen gepaste regeling mogelijk blijkt, opnieuw toe te voegen aan het leerkrediet van de student. De instelling kan in geen enkel geval eigenmachtig en zonder beslissing van de Vlaamse Regering de stand van het leerkrediet van een student wijzigen omwille van een overmachtsituatie.”. Art. V.28. Artikel 49 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 49. Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de derde en vierde volzin, krijgt een student onder diplomacontract bij de start van het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma heeft behaald, eenmalig en bij wijze van overgangsmaatregel het verschil tussen 60 en het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding bedoeld in artikel 46, §1, 1°, waarvoor hij vanaf het academiejaar 2008-2009 een inschrijving heeft genomen, extra bij het saldo van het leerkrediet. Deze regeling geldt voor zover de student al in het academiejaar 2007-2008 in de desbetreffende masteropleiding ingeschreven was en op voorwaarde dat hij vanaf het academiejaar 2008-2009 het initiële masterdiploma behaalt en vanaf datzelfde academiejaar minder dan 60 studiepunten heeft opgenomen. Als het individueel leerkrediet van een student die nog geen masterdiploma behaald heeft en geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 46, §1, minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten behalve indien zijn leerkrediet al eerder aangevuld is geweest in toepassing van het derde lid. Vanaf het academiejaar waarin hij geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 46, §1, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten behalve indien de student al een masterdiploma heeft behaald. In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet met toepassing van de bepalingen in dit artikel worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend.”.
V L A A M S P A R LEMENT
316
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Afdeling VIII. Kwalificatiestructuur Art. V.29. In artikel 17 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden “en die voor de graad van doctor worden opgenomen als kwalificaties van niveau acht” opgeheven; 2° er wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt als volgt: “Voor de graad van doctor wordt de niveaudescriptor van artikel 58, §2, 4°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen opgenomen als kwalificatie van niveau acht.”. Art.V.30. In artikel 51 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “2012-2013” worden vervangen door de woorden “2017-2018”; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “In de in het eerste lid bedoelde overgangsperiode zorgen de instellingen ervoor dat de beschrijvingen van de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen waarvan de accreditatieperiode eindigt op het einde van het academisch jaar 2013-2014 en volgende, uitgewerkt en gevalideerd zijn vóór dat het zelfevaluatierapport van die opleidingen, dat opgesteld wordt in het kader van de externe kwaliteitszorg en visitatiecyclus, gereed moet zijn.”. Afdeling IX. Onderwijsdecreet XIX Art. V.31. Aan artikel V.67 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: “5° artikel V.44 dat voor wat betreft de nieuwe initiële bacheloropleidingen uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007.”. Afdeling X. Inwerkingtreding Art. V.32. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel V.3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 november 1996; 2° artikel V.26, V.28 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 3° artikel V.8, V.10, V.11, V.15, V.16, 1°, V.31 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009; 4° artikel V.12, V.13, V.14 die in werking treden op 1 juni 2010; 5° artikel V.18, 2°, dat in werking treedt op 1 januari 2011; 6° artikel V.5 dat in werking treedt op een door de Vlaams Regering nader te bepalen datum. Hoofdstuk VI. Studiefinanciering Art. VI.1. In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de bepalingen onder 16°/1 en 43°/1 ingevoegd, die luiden als volgt: “16°/1 hoger onderwijs: een van volgende opleidingen: V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
317
a) een bacheloropleiding en een masteropleiding, zoals bepaald in artikel 12 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; b) een specifieke lerarenopleiding; c) een voorbereidingsprogramma dat al dan niet gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding; d) een schakelprogramma; e) het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van de opleiding vermeld in artikel 4, §3, derde lid, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; 43°/1 voortgezette opleiding: een bachelor-na-bacheloropleiding, een master-na-masteropleiding, een doctoraat, een doctoraatsopleiding of een postgraduaatsopleiding;”. Art. VI.2. In artikel 15 van hetzelfde decreet wordt in §2 na de woorden “vormingsprogramma’s die”, de woorden “door de Vlaamse Regering” geschrapt. Art. VI.3. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het eerste lid aangevuld met de woorden “, en bovendien hetzij de onderwijsinstelling, hetzij de studierichting of opleiding erkend is door de bevoegde overheid in de gemeenschap of het land in kwestie”. Art. VI.4. In artikel 25 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “of een voorbereidingsprogramma dat gevolgd wordt in voorbereiding op het volgen van een voortgezette opleiding” ingevoegd tussen de woorden “voor het volgen van een voortgezette opleiding”en de woorden “waarvoor overeenkomstig artikel 21, §1, geen studietoelage gegeven kan worden”. Art. VI.5. Artikel 29 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 29. Bij horizontale mobiliteit kunnen studenten zowel binnen als buiten de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage. Bij verticale mobiliteit kunnen studenten enkel binnen de Europese Hogeronderwijsruimte in aanmerking komen voor een studietoelage.”. Art. VI.6. In artikel 30 van hetzelfde decreet wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. In afwijking van artikel 29 komt de student die in het kader van verticale mobiliteit studies wenst te volgen buiten de Europese Hogeronderwijsruimte, in aanmerking voor studiefinanciering na goedkeuring door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt haar beslissing op basis van de volgende aanvullende cumulatieve criteria: 1° voor de te volgen opleiding bestaat geen gelijkwaardige opleiding tussen de volgens de bepalingen van het Structuurdecreet geaccrediteerde, als nieuw erkende of tijdelijk erkende opleidingen. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming; 2° de opleiding en de organiserende instelling draagt bij aan de verdere uitbouw van de wetenschappelijke discipline. Hierbij wint de Vlaamse Regering het advies in van erkenningscommissie, vermeld in artikel 9 van het Structuurdecreet.”. Art. VI.7. In artikel 42 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt §3 vervangen, door wat volgt: “§3. Voor elke persoon van wie het referentie-inkomen in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de toelage, evenals voor elke persoon bedoeld in §1, 1° of 2°, van V L A A M S P A R LEMENT
318
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
dit artikel, wordt er een punt toegekend indien deze personen aan een erkende instelling tijdens het school- of academiejaar in kwestie hoger onderwijs, een bachelor-na-bacheloropleiding of een master-na-masteropleiding volgen. Het totale aantal punten, dat volgt uit de toepassing van het eerste lid, wordt verminderd met één punt. In afwijking van het tweede lid, bedraagt het totale aantal punten dat volgt uit de toepassing van dit artikel, nooit minder dan nul.”. Art. VI.8. Artikel 49 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, waarvan de bestaande tekst §1 zal vormen, wordt aangevuld met een §2, die luidt als volgt: “§2. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma.”. Art. VI.9. Artikel 54 van hetzelfde decreet wordt vervangen, door wat volgt: “Art. 54. Als een dossier voor de aanvraag van een toelage onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt aan de dienst worden bezorgd, tenzij: 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog niet werden nagezien door de federale overheidsdienst Financiën; 2° een bezwaarschrift of een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing van belasting werd ingediend overeenkomstig artikel 366 tot en met 376 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen, of een vordering voor de rechtbank werd ingeleid; 3° het een aanvraag betreft waarin de aanvrager deel uitmaakt van of aangeeft deel uit te maken van de leefeenheid, vermeld in artikel 34, §1, 3°. In dit geval moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van uitsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het einde van het school- of academiejaar in kwestie aan de dienst worden bezorgd. In geval van de uitzonderingen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de door de federale overheidsdienst Financiën in het kader van lid 1, nageziene inkomsten worden overgemaakt aan de dienst uiterlijk zes maanden na het verkrijgen ervan.”. Art. VI.10. Aan boek II, titel V, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde decreet wordt een artikel 66/1 toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 66/1. In afwijking van artikel 66, behoudt de leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding reeds voltooid had.”. Art. VI.11. In artikel 68, derde lid, van hetzelfde decreet, wordt het woord “zestig” vervangen door het woord “veertig”. Art. VI.12. Artikel VII.8 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, wordt opgeheven. Art. VI.13. In artikel VII.9 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, wordt de bepaling onder 3° opgeheven. Art. VI.14. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
319
1° artikel VI.10 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 2° artikel VI.12, VI.13 die in werking treden op 31 augustus 2010. Hoofdstuk VII. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. VII.1 In artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 13 juli 2007, 4 juli 2008 en 30 april 2009, wordt een punt 36° ingevoegd, dat luidt als volgt: “36°
leraar: leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs;”.
Art. VII.2. Artikel 17bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 17bis. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art. VII.3. In artikel 17ter, §4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art. VII.4. Aan artikel 17quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling.”. Art. VII.5. Aan artikel 17quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs.”. Art. VII.6. In artikel 17sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt tussen de woorden “bewijst “ en de woorden “de in artikel 17ter” het woord “eveneens” ingevoegd; V L A A M S P A R LEMENT
320
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
2° in §1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 3° in §2 worden de woorden “voor een vaste benoeming” vervangen door de woorden “voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur”; 4° aan §2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.”. Art. VII.7. In artikel 21, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art. VII.8. In artikel 21bis, §2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art. VII.9. In artikel 28bis, §2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 15 juni 2007, wordt aan het laatste lid de volgende zin toegevoegd. “Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring.”. Art. VII.10. Artikel 42bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 42bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
321
§2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §4, dan moet de raad van bestuur vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of hij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de loop van zijn verlof al dan niet zal vacant verklaren en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de raad van bestuur zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de raad van bestuur de volledige betrekking niet vacant verklaren tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. De vacantverklaring bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §5 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 in aanmerking nemen voor vacantverklaring, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur zijn volledige betrekking in aanmerking nemen voor vacantverklaring vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4, dan kan de raad van bestuur vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn: V L A A M S P A R LEMENT
322
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
a) verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psychomedisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; b) verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs; c) verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; d) verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 77quater van dit decreet; e) verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 29 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; f) verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de Federale Regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; g) verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; h) politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36 bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV; i) verlof toegekend aan personeelsleden die ter beschikking van de koning worden gesteld zoals bepaald in artikel 39 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; j) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs. §5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel vacant werd verklaard, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
323
andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art. VII.11. Artikel 103novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 103novies. §1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 17bis tot en met 17quater. §2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 17quinquies. §3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 17quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest.”. Afdeling II. Rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VII.12. Aan artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008, 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 26° toegevoegd, dat luidt als volgt: “26°
leraar: leraar in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs en in het secundair volwassenenonderwijs en lector in het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs;”.
Art. VII.13. Artikel 19bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 19bis. Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de onderwijstaal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de onderwijstaal.”. Art. VII.14. In artikel 19ter, §4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden “en kunstvakken” geschrapt; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt: “In afwijking van het eerste lid moet een personeelslid dat een taal onderwijst in de opleidingen Arabisch richtgraad 1 en 2, Bulgaars richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Fins richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Hongaars richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2, Servisch-
V L A A M S P A R LEMENT
324
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Kroatisch richtgraad 1 en 2, Tsjechisch richtgraad 1 en 2 en Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2 de onderwijstaal minstens beheersen op niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”. Art. VII.15. Aan artikel 19quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de bestuurstaal als hij in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de bestuurstaal aan een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde Nederlandstalige onderwijsinstelling.”. Art. VII.16. Aan artikel 19quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Een personeelslid voldoet aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal als zijn aanwerving steunt op een bekwaamheidsbewijs dat behaald is in de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal of indien het personeelslid in het bezit is van een bekwaamheidsbewijs dat vereist is om deze taal te mogen geven in het secundair onderwijs.”. Art. VII.17. In artikel 19sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1 wordt tussen de woorden “bewijst” en de woorden “de in artikel 19ter” het woord “eveneens” ingevoegd; 2° in §1 wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is eveneens gemachtigd om een getuigschrift dat voor 1 september 2009 werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 3° in §2 worden de woorden “voor een vaste benoeming” vervangen door de woorden “voor een vaste benoeming of voor een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur”; 4° aan §2 wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “Voor het personeelslid dat tijdens het schooljaar 2009-2010 op basis van een hiervoor vermelde taalafwijking werd aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel om een taal te onderwijzen in een opleiding Arabisch richtgraad 1 en 2, Chinees richtgraad 1 en 2, Grieks richtgraad 1 en 2, Japans richtgraad 1 en 2, Pools richtgraad 1 en 2, Russisch richtgraad 1 en 2 of Turks richtgraad 1 en 2 in het studiegebied talen richtgraad 1 en 2, wordt de hiervoor vermelde termijn van 3 jaar met 1 jaar verlengd.”. Art. VII.18. In artikel 23, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
325
“ Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art. VII.19. In artikel 23bis, §2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt: “Een personeelslid kan slechts voor doorlopende duur worden aangesteld, als dit personeelslid voldoet aan de bepalingen van dit artikel.”. Art. VII.20. In artikel 33 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 december 1993, 21 december 1994, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° §1 wordt vervangen door wat volgt: “§1. Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden van haar instellingen de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar. De mededeling van de vacante betrekkingen bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen een personeelslid moet kandideren, evenals de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vaste benoeming. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden meegedeeld en openbaar gemaakt. De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn.”; 2° aan §4 worden twee leden toegevoegd, die luiden als volgt: “Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden de vacante betrekkingen vastgesteld in functie van de toestand op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. De betrekkingen die tijdens het schooljaar 2009-2010 vacant zijn op 15 april van dat schooljaar komen niet in aanmerking voor vacantverklaring.”. Art. VII.21. Artikel 39bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 39bis. §1. Dit artikel is van toepassing op een vastbenoemde directeur die titularis is van een volledige betrekking en die gedurende minstens drie opeenvolgende schooljaren voor zijn volledige betrekking gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. §2. Als een vastbenoemde directeur gebruik maakt van een verlofstelsel zoals vermeld in §4, dan moet de inrichtende macht vóór de aanvang van dat verlofstelsel aan de vastbenoemde directeur meedelen of zij de volledige betrekking waarvan hij titularis is, in de
V L A A M S P A R LEMENT
326
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
loop van zijn verlof al dan niet als een vacante betrekking zal beschouwen en, desgevallend, na welke tijdsspanne dat zal gebeuren. Met de aanvang van een verlofstelsel wordt zowel de aanvang van eerste aanvraag van een verlofstelsel als de aanvang van een verlenging bedoeld. Deze mededeling moet schriftelijk gebeuren en minstens voor kennisneming ondertekend worden door de betrokken directeur. Als de betrokken directeur weigert voor kennisname te tekenen, bezorgt de inrichtende macht zijn beslissing aan de directeur met een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft vanaf de dag van verzending. Deze brief wordt voor de verdere procedure beschouwd als de voor kennisgeving ondertekende mededeling. Deze kennisgeving kan niet meer gewijzigd worden, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de betrokken directeur. Bij gebrek aan schriftelijke mededeling kan de inrichtende macht de volledige betrekking niet als een vacante betrekking beschouwen, tenzij met uitdrukkelijk schriftelijk akkoord van de vastbenoemde directeur. Het beschouwen als een vacante betrekking bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden als de betrokken directeur voor een periode van minstens drie opeenvolgende schooljaren voltijds afwezig is geweest omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Om de duur van de betrokken periode te bepalen, wordt alleen rekening gehouden met ononderbroken perioden van afwezigheid vanaf de voor kennisgeving ondertekende mededeling. §3. In afwijking op §2, en tot en met 1 september 2012, gelden volgende bepalingen voor de vastbenoemde directeur die op 1 september 2009 al afwezig is, omdat hij gebruik maakt van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4. Als een vastbenoemde directeur op 1 september 2009 minstens gedurende de twee voorgaande volledige schooljaren ononderbroken afwezig was, omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende het volledige schooljaar 2009-2010 ononderbroken gebruikt maakt van één of meerdere verlofstelsels vermeld in §4, dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking vanaf 1 september 2010 als een vacante betrekking beschouwen, maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als een directeur op 1 september 2009 slechts gedurende het volledige voorgaande schooljaar ononderbroken afwezig was omdat hij gebruik maakte van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4 en hij ook gedurende de volledige schooljaren 2009-2010 en 2010-2011 ononderbroken gebruikt maakt van een of meerdere verlofstelsels vermeld in §4,dan kan de inrichtende macht zijn volledige betrekking als een vacante betrekking beschouwen vanaf 1 september 2011 maar enkel en alleen als de betrokken directeur daarmee uitdrukkelijk akkoord is. Dat akkoord moet ondubbelzinnig blijken uit een document dat door de betrokken directeur voor akkoord ondertekend wordt. Als de in deze paragraaf bedoelde vastbenoemde directeur ook op 1 september 2012 afwezig is of blijft omwille van een of meerdere verlofstelsels zoals vermeld in §4, dan kan de inrichtende macht vanaf dat ogenblik gebruik maken van de bepalingen van §2. §4. De in §1 bedoelde verlofstelsels zijn: a) verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 1998 tot regeling van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde vastbenoemde personeelsleden van het onderwijs, de psycho-
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
b)
c) d) e)
f)
g)
h) i)
327
medisch-sociale centra, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en de dienst voor onderwijsontwikkeling, tijdelijk aangesteld of tijdelijk belast met een opdracht waarvoor ze niet vastbenoemd zijn; verlof voor het uitoefenen van een mandaat dat toegekend wordt aan de algemeen directeur of coördinerend directeur vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs; verlof wegens bijzondere opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; verlof wegens opdracht zoals bepaald in artikel 51quater van dit decreet; verlof voor vakbondsopdrachten zoals bepaald in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs of zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het syndicaal verlof in het gesubsidieerd onderwijs; verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering, van een lid van de Federale Regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding; verlof erkende politieke groepen zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de staat en van de gemeenschappen en of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen; politiek verlof zoals bepaald in artikel 29 tot en met artikel 36bis van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV; terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 oktober 2009 betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voor de personeelsleden van het onderwijs.
§5. De directeur wiens betrekking in toepassing van dit artikel als vacant werd beschouwd, blijft na de vacantverklaring van die betrekking in de administratieve en geldelijke toestand die verbonden is aan zijn verlof of terbeschikkingstelling. Op het ogenblik dat de betrokken directeur geen gebruik meer maakt van de in §4 bedoelde verlofstelsels, wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de betrekking waarvan hij titularis was nog niet werd ingenomen door een andere vastbenoemde titularis. In dat geval wordt hij opnieuw titularis van de betrokken betrekking.”. Art. VII.22. In artikel 40bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt §4 opgeheven. Art. VII.23. Artikel 84septiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 84septiesdecies. §1. Een personeelslid dat werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs of op basis van artikel 27 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten zoals bepaald in de artikelen 19bis tot en met 19quater. V L A A M S P A R LEMENT
328
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
§2. Een personeelslid dat de grondige kennis van de tweede taal bewees en werd aangesteld op basis van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs kan na 1 september 2009 opnieuw worden aangesteld in een zelfde ambt en voldoet vanaf 1 september 2009 aan de taalvereisten voor de wettelijk of decretaal verplichte tweede taal zoals bepaald in artikel 19quinquies. §3. Een personeelslid dat tot en met het academiejaar 2009-2010 een diploma behaalt of behaald heeft dat beschouwd wordt als een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer in het basisonderwijs, wordt geacht aan de voorwaarde van artikel 19quinquies te voldoen voor een aanstelling in het ambt van onderwijzer in een basisschool gelegen in het Vlaamse Gewest.”. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs III Art. VII.24. Artikel 4 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij de decreten van 1 december 1998 en 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 4. §1. De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit hoofdstuk binnen door haar bepaalde grenzen van toepassing verklaren op: 1° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs van toepassing zijn; 2° de personeelsleden, instellingen, centra en inrichtende machten op wie de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding van toepassing zijn; 3° de personeelsleden op wie de bepalingen van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken van toepassing zijn. §2. De in §1 bedoelde regeling geldt alleen voor de personeelsleden die op het ogenblik van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking: 1° vast benoemd zijn; 2° de betrekking van het ambt waarin zij vast benoemd zijn uitoefenen: – in het gemeenschapsonderwijs als hoofdambt of als bijbetrekking. In dit laatste geval zijn de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit nr. 68 van 20 juli 1982 tot regeling van de geldelijke toestand van de personeelsleden die in het Rijksonderwijs met een bijbetrekking belast zijn; – in het gesubsidieerd onderwijs als hoofdambt; 3° op de vooravond van de te nemen maatregel een salaris of salaristoelage ten laste van de Vlaamse Gemeenschap genieten. De vast benoemde personeelsleden die op regelmatige wijze in verlof of afwezig zijn of ter beschikking zijn gesteld om een andere reden dan de in artikel 5 bedoelde ontstentenis van betrekking, worden voor de toepassing van deze regeling gelijkgesteld met de in het eerste lid bedoelde personen. §3. De bij dit hoofdstuk ingestelde regeling geldt niet voor de personeelsleden die in het gemeenschapsonderwijs tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt in toepassing van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
329
Afdeling IV. Decreet betreffende het onderwijs XIII Art. VII.25. In artikel XI.1, §1, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 15 juni 2007 en 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: “1° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst;”; 2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt: “2° de personeelsleden bedoeld bij het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, met uitzondering van de gesubsidieerde leden van de pedagogische begeleidingsdiensten;”. Afdeling V. Decreet betreffende het onderwijs XIV Art. VII.26. In artikel X.26, §1, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: “1° Aan de personeelsleden bedoeld in deze afdeling worden de volgende salarisschalen toegekend: a) salarisschaal 143 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs; b) salarisschaal 229 voor wie in het ambt van kinderverzorger is aangesteld op basis van een ander bekwaamheidsbewijs; c) salarisschaal 356 voor wie in het ambt van verpleger is aangesteld. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd om de hierboven vermelde kengetallen te wijzigen. Indien het aldus vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het personeelslid genoot bij de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, blijft het dit laatste salaris genieten totdat het een ten minste gelijk salaris bekomt overeenkomstig bovenvermelde salarisschalen. De bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen zijn deze die de Vlaamse Regering vastlegt voor het overeenkomstige ambt in het gewoon of buitengewoon onderwijs.”. Art. VII.27. In artikel X.39 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden in punt 8° de woorden “artikel 127” vervangen door de woorden “artikel 127, §1, 1° en 2°”. Art. VII.28. In artikel X.40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juni 2007, worden de woorden “tot elk ambt” vervangen door de woorden “tot elk ambt of voor de basiseducatie tot elke functie”. Art. VII.29. In artikel X.42 van hetzelfde decreet worden de woorden “voor een ambt” vervangen door de woorden “voor een ambt of voor de basiseducatie voor een functie”.
V L A A M S P A R LEMENT
330
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Afdeling VI. Inwerkingtreding Art.VII.30. De artikelen in dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van: 1° artikel VII.27, VII.28, VII.29 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2008; 2° artikel VII.10 en VII.21 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2010; 3° artikel VII.1, VII.2, VII.4, VII.5, VII.6, 1° en 3°, VII.11, VII.13, VII.14, 1°, VII.15, VII.16, VII. 17, 1° en 3°, VII.22, VII.23, VII.25, VII.26 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009. Hoofdstuk VIII. Andere bepalingen Afdeling I. Dienstprestaties in internaten Art.VIII.1. In artikel 27, §1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, vervangen bij het decreet van 22 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt onder 3°, het punt c) vervangen door wat volgt: “c)
het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) respectievelijk b) naargelang van het geval, dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan 8 respectievelijk 9 uren. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”.
Art.VIII.2. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het rijksonderwijs wordt berekend, laatst vervangen bij het decreet van 8 mei 2009, wordt het punt c) vervangen door wat volgt: “c)
het aantal organieke voltijdse betrekkingen, bedoeld in a) en b), dat wordt ingericht op de eerste schooldag van oktober van het lopende schooljaar, wordt vanaf het schooljaar 2009-2010 vermeerderd met een bijkomend urenpakket dat gelijk is aan voormeld aantal betrekkingen vermenigvuldigd met 3,768 uur en met afronding naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier. Dit bijkomend urenpakket wordt aangewend voor de compensatie van de nachtprestaties van de studiemeesters-opvoeder internaat, meer bepaald de permanente aanwezigheid gedurende de nacht tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, die met ingang van 1 september 2009 voor vier uur dienst geteld wordt, zonder dat vanaf die datum de duur van de nacht mag toenemen ten aanzien van de duur op 31 mei 2009. Met de uren die na desbetreffende compensatie overblijven, kunnen aanwervingen gebeuren met het oog op de verbetering van de arbeidsomstandigheden van de studiemeesters-opvoeder internaat.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
331
Afdeling II. Subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen Art. VIII.3. In artikel 2 van het decreet van 20 juni 1996 betreffende de subsidiëring van de ouderkoepelverenigingen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 1°/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°/1
leerling: elke regelmatige leerling in het basisonderwijs, vermeld in artikel 20 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, en elke onderwijszoekende die ingeschreven is in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instelling voor secundair onderwijs;”;
2° er wordt een punt 1°/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “1°/2
onderwijsnet: een van de volgende soorten onderwijs: a) gemeenschapsonderwijs: onderwijs dat georganiseerd wordt krachtens het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap; b) gesubsidieerd officieel onderwijs: onderwijs dat georganiseerd wordt door openbare besturen, met uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap; c) gesubsidieerd vrij onderwijs: onderwijs dat georganiseerd wordt door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;”.
Art. VIII.4. Artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 5. De Vlaamse Regering maakt voor het vastleggen van het bedrag van de subsidieenveloppes voor de verschillende ouderkoepelverenigingen bij de start van elke driejarige periode, gebruik van een verdeelsleutel die gebaseerd is op een sokkel en het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt.”. Art. VIII.5. In hetzelfde decreet wordt een artikel 5/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 5/1. In afwijking van artikel 5 houdt de Vlaamse Regering bij het vastleggen van de bedragen van de subsidie-enveloppes die in 2011 aan de gesubsidieerde ouderkoepelverenigingen toegekend worden, ten dele rekening met het aantal leerlingen dat elk onderwijsnet telt.”. Afdeling III. Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. VIII.6. In artikel 41, eerste lid, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, worden de woorden “verkrijgt een bestuur financiering of subsidiëring voor elk centrum dat” vervangen door de woorden “wordt een centrum opgenomen in de erkenning, waardoor het bestuur van dat centrum financiering of subsidiëring verkrijgt, indien het centrum”. Art. VIII.7. Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 42. Een centrum dat opgenomen wil worden in de erkenning, dient hiervoor uiterlijk 1 februari een aanvraag in bij de bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming. Die administratie stelt hiervoor het aanvraagmodel ter beschikking. V L A A M S P A R LEMENT
332
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
De inspectie gaat na of het centrum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 41, 1° tot en met 11°, 13°, 14° en 15°. De bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en Vorming gaat na of het centrum voldoet aan de programmatie- en rationalisatienormen, vermeld in artikel 41,12°. Indien de Vlaamse Regering een centrum erkent, gaat deze erkenning en de opname in de financiering of subsidiëring in bij de aanvang van het schooljaar volgend op de aanvraag. Het centrum dat opgenomen wordt in de erkenning, wordt doorgelicht na ten minste een jaar na de opname in de erkenning.”. Afdeling IV. Decreet Gelijke Onderwijskansen Art. VIII.8. In artikel I.2 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “het buitengewoon secundair onderwijs” en de woorden “en het deeltijds beroepssecundair onderwijs” de woorden “, de leertijd“ ingevoegd. Art. VIII.9. In artikel II.1 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij de decreten van 6 maart 2009 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 4° wordt tussen de woorden “, in het basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld.” en de woorden “Wat het gemeenschapsonderwijs betreft,” de zin “In de leertijd en in het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt hiermee het centrumbestuur bedoeld.” ingevoegd; 2° er wordt een punt 8°/1 ingevoegd dat luidt als volgt: “8°/1
leertijd: de opleiding zoals bepaald in artikel 26, 1°, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen;”;
3° aan punt 19° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “Onder school en school voor gewoon secundair onderwijs wordt met uitzondering van de bepalingen van hoofdstuk VI ook een autonoom centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor wat betreft de opleiding in de leertijd ook een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen begrepen.”. Art. VIII.10. In artikel III.1, §2, van het decreet betreffende gelijke onderwijskansen van 28 juni 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het woord “eerste” wordt geschrapt; 2° in het tweede lid wordt tussen het woord “na” en het woord “instemming” het woord “schriftelijke” ingevoegd. Art. VIII.11. In §2 van artikel III.8 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2008, worden in het laatste lid tussen de woorden “in het deeltijds beroepssecundair onderwijs” en de woorden “: op het niveau van het centrum” de woorden “ en in de leertijd” ingevoegd. Art. VIII.12. In artikel VI.25, §3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de woorden “artikel VI.24, §2” vervangen door de woorden “artikel VI.24, §3”. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
333
Art. VIII.13. In artikel X.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 4 juli 2008, wordt in §1, eerste lid, de woorden “tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011” vervangen door de woorden “tijdens de schooljaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012”. Afdeling V. Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Art. VIII.14. Aan artikel 38, §3, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt: “3° deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht overeenkomstig artikel IV.2, §2, eerste lid, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen. Onder “samenwerken” wordt verstaan: – de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en – de in het kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspra ken naleven.”. Art. VIII.15. In artikel 4, §2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt: “1° voor de cursussen algemene vorming: a) een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur; b) een diploma van secundair onderwijs, of een gelijkwaardig diploma, en een bewijs van drie jaar relevante beroepservaring in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, in een centrum voor deeltijdse vorming of in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs, en een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur;”; 2° in punt 2° wordt c) vervangen door wat volgt: “c) een diploma ondernemersopleiding of een getuigschrift leertijd aangevuld met een attest van bedrijfsbeheer, en drie jaar praktijkervaring, verworven als hoofdberoep in het te onderwijzen beroepenveld;”. Afdeling VI. Decreet betreffende de kwaliteit in het onderwijs Art. VIII.16. In artikel 16, §4, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zin “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseur-coördinator.” vervangen door wat volgt: “Per aanvullende schijf van 35 halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische begeleidingsdienst recht heeft, kan een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking van adviseurcoördinator.”.
V L A A M S P A R LEMENT
334
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Art. VIII.17. In artikel 50 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §3 wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3° of aan de hand van een getuigschrift dat het personeelslid heeft behaald bij een examencommissie. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift dat werd behaald via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.”; 2° er wordt een §3bis ingevoegd die luidt als volgt: “§3bis. De personeelsleden die de doorlichtingen doen in de scholen waar de onderwijstaal het Frans is, moeten het Frans beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor Talen. Onverminderd de bepalingen van §3 bewijzen de personeelsleden hun kennis van het vak Frans indien ze in het bezit zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs om Frans te onderwijzen in een instelling voor secundair onderwijs.”. Art. VIII.18. In artikel 125 van hetzelfde decreet wordt §2 vervangen door wat volgt: “§2. Een tuchtmaatregel is definitief op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de tuchtstraf definitief heeft uitgesproken of op het ogenblik dat de raad van beroep na een beroepsprocedure een eenparig advies heeft uitgebracht.”. Art. VIII.19. In artikel 126 van hetzelfde decreet wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt: “In beroep wordt een tuchtstraf uitgesproken door: 1° de Vlaamse Regering, als de raad van beroep geen eenparig advies heeft uitgebracht; 2° de raad van beroep, als de raad van beroep een eenparig advies heeft uitgebracht.”. Art. VIII.20. Aan artikel 224 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De prestaties die door de personeelsleden, vermeld in het eerste lid, worden uitgeoefend binnen een door de Vlaamse Regering aangeduide dienst en die slaan op opdrachten die tot 31 augustus 2009 behoorden tot de opdrachten van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, vermeld in artikel 9, §1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, worden beschouwd als effectieve prestaties tijdens de proeftijd in het ambt van inspecteur, zoals vermeld in artikel 70.”. Art. VIII.21. Aan artikel 225 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid kunnen de personeelsleden die op 31 augustus 2009 tot de proeftijd toegelaten zijn, vastbenoemd worden na het doorlopen van de proeftijd als de evaluatie van de proeftijd wordt afgesloten met het gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband of als na toepassing van artikel 73 respectievelijk de raad van beroep of de Vlaamse Regering beslist heeft om het voorstel tot ontslag te verwerpen.”. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
335
Afdeling VII. Inwerkingtreding Art. VIII.22. De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2010, met uitzondering van artikel VIII.1, VIII.2, VIII.12, VIII.16, VIII.18, VIII.19, VIII.20, VIII.21 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2009.
Brussel, 7 mei 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET
V L A A M S P A R LEMENT
336
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
KIND- EN JONGERENEFFECTRAPPORT (JoKER)
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
337
338
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
JOKER RAPPORT : DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XX
1. THEMA
Het decreet betreffende het onderwijs XX heeft als operationele doelstelling een aantal technische correcties aanbrengen aan bestaande niveau- en themadecreten met als doel : - een goede werking van het schooljaar 2010-2011 met een aantal vereenvoudigingen; - rechtszekerheid bieden aan het onderwijslandschap over een aantal decretale bepalingen; - verlenging van een reeks lopende tijdelijke projecten. Het decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs. Verder is er een hoofdstuk met bepalingen in zake de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s o.a.: dienstprestaties in internaten, het decreet gelijke kansen, decreet kwaliteit in onderwijs. Het is een verzameldecreet met een 80-tal verschillende grote en kleine deelthema's. De deelthema's bestaan enerzijds uit een reeks technische aanpassingen van bestaande regelgeving en anderzijds uit een beperkt aantal artikelen met nieuwe regelgeving. Enkel de thema’s die van belang zijn voor jongeren tot en met 25 jaar worden aangehaald in dit rapport.
2. PROBLEEM EN DOELSTELLINGEN
1. TOELATINGSVOORWAARDEN LAGER ONDERWIJS Om toegelaten te worden tot het gewoon lager onderwijs moet een leerling zes jaar zijn voor 1 januari van het lopende schooljaar. Als hij nog niet de leeftijd van zeven jaar heeft bereikt of zal bereiken voor 1 januari van het lopende schooljaar, moet hij ondermeer het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode ten minste 220 halve dagen aanwezig zijn geweest. Dit is een algemene regel voor alle scholen identiek geformuleerd.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
339
340
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Enkele basisscholen kennen een toegestane afwijkende uurregeling, waardoor zij evenveel lestijden programmeren, maar die lestijden op een andere manier verspreiden over een week. Kleuters die in zo’n school zijn ingeschreven, zullen dus meer of minder halve schooldagen hebben dan wat standaard het geval is. Het probleem is dus dat deze leerlingen bij de toepassing van de bestaande regelgeving niet zondermeer kunnen toegelaten worden tot het lager onderwijs, wat nooit de bedoeling is geweest.
2. PERMANENT ONDERWIJS AAN HUIS De regelgeving basis- en secundair onderwijs bepaalt momenteel dat permanent onderwijs aan huis kan verstrekt worden door een school voor buitengewoon onderwijs. Hierbij wordt niet uitdrukkelijk bepaald dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan. Dit betekent dat in theorie een school van het buitengewoon secundair onderwijs een leerling basisonderwijs permanent onderwijs aan huis kan geven. In de praktijk levert dit administratieve problemen op. De betrokken leerling kan immers niet ondergebracht worden in een opleidingsvorm die in de school voor buitengewoon secundair onderwijs ingericht wordt en het is (ondermeer) op basis van de opleidingsvorm dat in het BuSO de omkadering en het werkingsbudget bepaald wordt.
3. OPRICHTEN TWEEDE ONTHAALJAAR De huidige regelgeving houdt een begrenzing in van het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers tot een eenjarige opleiding. De huidige situatie houdt in dat leerlingen met onvoldoende kennis Nederlands na één onthaaljaar terecht komen in de gewone vakklassen temidden van leerlingen die wel voldoende het Nederlands beheersen. Dit heeft alleen maar negatieve effecten op de betrokken nieuwkomers, maar ook op het algemeen klimaat in de klas. Binnen de tijdelijke onderwijsprojecten “Accent op Talent”, ondersteund door de Koning Boudewijnstichting, is de hier beschreven problematiek vastgesteld.
4. INDIVIDUELE LEERTRAJECTEN SECUNDAIR ONDERWIJS Het is algemeen bekend dat steeds meer en meer leerlingen schoolmoe zijn en dan ook zonder enige kwalificatie de school verlaten. Op dit ogenblik is het zo dat leerlingen steeds alle vakken moeten volgen van het betrokken leerjaar, ook als ze zittenblijvers zijn of overstappen van de ene richting naar de andere. Om leerlingen gemotiveerd naar een kwalificatie te leiden is het soms maar nodig om enkele vakken speciaal onder de aandacht te brengen en niet de volledige vakkenreeks van een leerjaar. Binnen de tijdelijke onderwijsprojecten “Accent op Talent”, ondersteund door de Koning Boudewijnstichting, is de hier beschreven problematiek vastgesteld.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
5. VERHAALMOGELIJKHEDEN VOOR LEERLINGEN OV3 Er wordt nu enkel een verhaalmogelijkheid vermeld in de regelgeving voor beslissingen van delibererende klassenraden, waardoor er kan in beroep gegaan worden tegen beslissingen van de klassenraden in het gewoon secundair onderwijs en in buitengewoon secundair onderwijs van opleidingvorm 3 en 4. Dit geldt dus niet voor beslissingen van kwalificatiecommissies van opleidingsvorm 3. Dit vormt, zij het in beperkte mate een discriminatie tussen leerlingen die in een vergelijkbare situatie zitten.
6. DIDACTISCHE UITRUSTING School is saai is een slogan die bij jongeren opgang maakt in Vlaanderen. Leerlingen en studenten vinden de lessen niet uitdagend genoeg. Dit heeft ondermeer te maken met het feit dat heel wat scholen een tekort hebben aan actueel en moderne basisuitrusting, zeker in het technisch onderwijs. Moderne basisuitrusting die de leerlingen ook aantreffen in het bedrijfsleven is een uitnodiging om te leren. De analyse is ook gemaakt in het Vlaamse Parlement naar aanleiding van een vraag om uitleg over de middelen voor investeringen in basisuitrusting voor beroepsgericht onderwijs. (Vlaams Parlement, Commissie onderwijs, C148, OND 13, 4 maart 2010)
7. INSCHRIJVINGSRECHTEN LEERTIJD In het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap werd voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs en voor de SYNTRA’s (leertijd) bepaald onder welke voorwaarden een centrum leerlingen mag weigeren, zodat er voor het overige impliciet een inschrijvingsrecht ontstaat. Dit gebeurde naar analogie met de regels vervat in het decreet gelijke onderwijskansen. Wat betreft de inschrijving, dient erop gewezen te worden dat de inschrijvingsprocedure in de leertijd helemaal anders verloopt dan in het voltijds onderwijs. In de leertijd wordt een leerling door de leertrajectbegeleider eerst ingeschreven in de leertijd en nadien in een SYNTRA. De situatie zou zich wel kunnen voordoen dat een SYNTRA zich tegen de inschrijving van een leerling door de leertrajectbegeleider verzet. Momenteel is er geen procedure voorzien waardoor een leerling dergelijke weigering zou kunnen aanvechten. Dat recht op inschrijving is in de leertijd dus niet afdwingbaar, omdat het decreet leren en werken nergens een koppeling maakt met de lokale overlegplatforms en de commissie leerlingenrechten die nochtans essentiële onderdelen zijn van het gelijke kansenbeleid. Ook binnen de specifieke regelgeving op de leertijd zijn er momenteel onvoldoende rechtsbeschermende maatregelen die als valabel alternatief zouden kunnen gelden.
8. STUDIEFINANCIERING Het nieuwe decreet inzake studiefinanciering bevat nog een aantal onvolkomenheden. Zeker voor nieuwe vormen en anders samengestelde gezinnen is de wetgeving nog volledig op punt
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
341
342
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
gezet. Dit is belangrijk, omdat een aantal jongeren anders uit de boot vallen voor studiefinanciering, terwijl ze die best wel nodig hebben. Op dit ogenblik zijn er ook nog lange procedures voorzien tot 2 jaar om tot een eindbeslissing te komen inzake het toekennen van studiefinanciering. Een termijn van 2 jaar en meer om een studiefinanciering toe te kennen is niet verder wenselijk. 9. EXPERIMENTEN INZAKE AANMELDINGSPROCEDURES LEERLINGEN Ouders, zeker in het basisonderwijs willen voor hun kinderen de beste school en in de nabijheid van de woonplaats. Dit is niet meer in alle gevallen op een gemakkelijke manier te realiseren, waardoor ouders lang op voorhand kamperen aan de schoolpoort. Om in dit verband tot een structurele oplossing te komen zijn experimenten opgestart rond inschrijvingsprocedures in scholen in de grote steden in Vlaanderen. De periode van experimenteren om de wachtrijen op te lossen en de kampeertoestanden te vermijden loopt af einde schooljaar 2009-2010 of bij het afsluiten van de aanmeldingsprocedure m.b.t. de inschrijvingen voor het schooljaar 2010-2011. Onmiddellijk daarna wordt er, op basis van de evaluaties van de lopende experimenten, initiatief genomen voor een decretale verankering van het kader voor een aanmeldingsprocedure vanaf het schooljaar 2012-2013. Er is dus bij ongewijzigd beleid een schooljaar 2010-2011 waar de scholen geen experimenten meer mogen uitwerken, terwijl in 2012 er toch nieuwe regelgeving komt, gebaseerd op de experimenten.
3. OPTIES OM DE DOELSTELLINGEN TE REALISEREN
Nieuwe regelgeving Omwille van het legaliteitsbeginsel kan een aantal noodzakelijke maatregelen niet genomen worden bij gebrek aan bepalingen in een decreet. Dit geldt zeker voor de hiervermelde thema’s. Binnen het departement en de VLOR wordt erover gewaakt dat de voorgestelde maatregelen zo positief mogelijk zijn voor de leerlingen
4. EFFECTEN
4.1. OMSCHRIJVING VAN DE DOELGROEPEN De hierboven aangegeven thema’s hebben betrekking op het kleuter- en lager onderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
4.2. EFFECTEN 1. TOELATINGSVOORWAARDEN LAGER ONDERWIJS Voor de leerlingen die les volgen in scholen met een afwijkend schoolritme wordt een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd via een besluit van de Vlaamse Regering, zodat ze op dezelfde manier worden behandeld als de leerlingen van scholen met een klassieke uurregeling. De aangepaste decreettekst geeft hiervoor de delegatie. Scholen die een specifieke uurregeling (methodescholen ) hebben, worden ingepast in de regelgeving omtrent de verplichte aanwezigheid in het kleuteronderwijs. Door deze regeling wordt een discriminatie vermeden tussen kleuters in scholen met een klassieke uurregeling en scholen met een eigen specifieke uurregeling.
2. PERMANENT ONDERWIJS AAN HUIS PER ONDERWIJSNIVEAU In de aangepaste regelgeving wordt verduidelijkt dat het om een school van hetzelfde onderwijsniveau moet gaan voor permanent onderwijs aan huis en dit zowel voor het basisals voor het secundair onderwijs. De nieuwe regeling heeft een betere begeleiding van de betrokken leerling tot gevolg omwille van leer expertise van de begeleidende school. 3. OPRICHTEN TWEEDE ONTHAALJAAR De mogelijkheid voor een tweede onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers wordt in de regelgeving ingeschreven. Een tweede onthaaljaar is louter een keuze van de onderwijsinrichter en geen verplichting. Een tweede jaar in een onthaalklas kan het rendement van deze specifieke onderwijsvoorziening sterk verhogen. Hieronder wordt dan verstaan dat nieuwkomers via een tweede onthaaljaar nog steeds intensief taalonderricht Nederlands kunnen krijgen, waardoor ze nadien over betere slaagkansen beschikken in gewone leerjaren. Dit moet toelaten dat de betrokken leerling later betere slaagkansen heeft. Voor het welbevinden van nieuwkomers in Vlaanderen biedt dit grote voordelen naar integratie in het onderwijsbestel. Het tweede jaar onthaaljaar wordt voor de leerling gelijkgesteld, op het vlak van studiesanctionering, met een bepaald leerjaar van de eerste graad, zodat dit leerjaar nadien niet meer in alle gevallen hoeft te worden overgezeten. Nadelig is wel dat dit maar kan voor het komende schooljaar 2010-2011, waardoor misschien een aantal inrichtende machten niet dadelijk het nieuwe project zullen opnemen. Bedoeling is om een grondige evaluatie te doen, niet alleen van de personeelsaspecten, maar ook van de studievoortgang. Deze evaluatie kan eventueel leiden tot bijsturingen van de regelgeving.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
343
344
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
4. INDIVIDUELE STUDIETRAJECTEN SECUNDAIR ONDERWIJS Voortaan worden er afwijkingen mogelijk met betrekking tot meer individuele leertrajecten. Het hanteren van een ruimer lokaal vrijstellingenbeleid van vakken moet in een meer efficiënte en effectieve tijdsbesteding van de leerlingen uitmonden. Tijdens de vrijgekomen uren wordt de lessentabel op maat van de betrokken leerling alternatief ingevuld. Daarbij kan worden gefocust op programmaonderdelen die nieuw zijn, die uitgediept worden of die remediëring vereisen. Op die manier wordt de belangstelling van de leerling gewekt of kunnen zijn tekorten worden weggewerkt, wat bijdraagt tot een optimale studieloopbaan. Per saldo blijft de studiebelasting voor de betrokken leerling wel dezelfde als voor de overige leerlingen uit zijn groep, vermits het totaal aantal wekelijkse lesuren niet wordt verminderd. De opties secundair-na-secundair (Se-n-Se) (voorheen: specialisatiejaren TSO en KSO) worden bevolkt door niet-leerplichtige leerlingen van wie het gros al het diploma van het secundair onderwijs bezit. Het zijn opties die sterk kwalificatieverhogend zijn, gewaardeerd worden door het bedrijfsleven en de tewerkstellingsperspectieven bevorderen. De aantrekkingskracht van de Se-n-Se optillen door maatregelen op het vlak van toeleiding en invulling, maar ook door opleiding en werk combineerbaar te maken, kan positieve effecten sorteren voor (potentiële) werknemers en werkgevers.
5. VERHAALMOGELIJKHEDEN VOOR LEERLINGEN OV3 Er wordt voortaan voorzien in een verhaalmogelijkheid voor leerlingen OV3. Door de uitbreiding wordt het beroep in de toekomst ook mogelijk tegen beslissingen van de kwalificatiecommissies in de opleidingsvorm 3. De betrokken leerlingen buitengewoon onderwijs krijgen daarbij gelijkaardige rechten als de leerlingen in het gewoon secundair onderwijs.
6. DIDACTISCHE UITRUSTING De nieuwe regelgeving creëert een algemene rechtsgrond die het uitvoeren van investeringsoperaties in didactische uitrusting mogelijk maakt en de Vlaamse Regering machtigt in dit kader verdere regels uit te vaardigen. De maatregel richt zich op het voltijds gewoon en buitengewoon technisch en beroepssecundair onderwijs, op het deeltijds beroepssecundair onderwijs én op de leertijd. Een goede basisuitrusting laat toe dat scholen meer aansluiting vinden bij het bedrijfsleven en draagt bij tot een aangename leer- en werkomgeving voor leerlingen en leraars. Een actuele stand van de didactische uitrusting maakt het onderwijs authentieker en levensechter en houdt dus meer jongeren in een onderwijsloopbaan.
7. INSCHRIJVINGSRECHTEN LEERTIJD In de aangepaste regelgeving worden nu de Syntra’s mee opgenomen voor alle aspecten van het inschrijvingsrecht. Zodoende geldt het inschrijvingsrecht op dezelfde wijze in de leertijd als in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs. Er wordt dus een gelijkaardige bescherming toegekend aan leerlingen in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
8. STUDIEFINANCIERING Het hoofdstuk studiefinanciering voorziet in het belang van de studiefinanciering voor die studenten die het meest nodig hebben een aantal technische correcties en actualiseringen van de bestaande regelgeving : - er wordt verduidelijkt dat enkel een extra punt toegekend wordt, indien er meerdere studenten in de leefeenheid hoger onderwijs volgen aan een erkende onderwijsinstelling. Tevens wordt limitatief gepreciseerd dat enkele andere types van voortgezet onderwijs (master-na-master en bachelor-na-bachelor), ook extra punten kunnen opleveren. - tegelijk wordt verduidelijkt dat het aantal extra punten dat in de leefeenheid toegekend wordt voor studenten hoger onderwijs of sommige vormen van voortgezet onderwijs, gelijk is aan de som van die studenten verminderd met één. - een leerling in het secundair onderwijs die op 30 juni van het schooljaar in kwestie niet langer ingeschreven is, behoudt zijn toelage, op voorwaarde dat de leerling in de loop van dat schooljaar zijn opleiding al voltooid had. - zodra de FOD Financiën overgaat tot het apart belasten van feitelijk gescheiden partners in het jaar van de feitelijke scheiding, zal er voor het recht op studiefinanciering rekening gehouden kunnen worden met het jaar waarin de feitelijke scheiding plaatsvond. Belangrijk is een administratieve vereenvoudiging rond het opvolgen van onvolledige dossiers studiefinanciering : behandelingstermijnen worden ingekort van 2 jaar naar 1 jaar. Als een dossier voor studiefinanciering onvolledig werd ingediend, moeten de door de dienst gevraagde documenten op straffe van afsluiting zonder gevolg uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het school- of academiejaar in kwestie eindigt aan de dienst worden bezorgd, tenzij : 1° de in aanmerking te nemen inkomsten nog fiscaal in behandeling zijn; 2° een verzoekschrift, bezwaarschrift of een ontheffing inzake fiscaliteit, in behandeling is; 3° het een aanvraag betreft van een gehuwde student.
9. EXPERIMENTEN INZAKE AANMELDINGSPROCEDURES LEERLINGEN Leerlingen hebben er alle belang bij dat ouders een goede school in de buurt kunnen kiezen. Dit heeft niet alleen te maken met verplaatsingen van de leerlingen, maar ook van de ouders. Zeker voor jonge kinderen is het onderwijs vlakbij, in samenzijn met de kameraden uit de buurt, een positief punt in hun welbevinden. Het is niet wenselijk dat kinderen in bepaalde stedelijke buurten op de bus moeten naar scholen in andere wijken, terwijl er vlakbij scholen voorhanden zijn. Het welzijn van kinderen en het gezin verhoogt, als ze in de buurt in een goede school kunnen inschrijven. Het is dus goed dat verder gezocht wordt naar goede inschrijvingsprocedures voor leerlingen uit de Vlaamse steden. In afwachting van een structurele oplossing in 2012 hieromtrent worden de experimentele aanmeldingsprocedure met één jaar te verlengen, nl. het schooljaar 2011-2012.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
345
346
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
Het Vlaams Parlement heeft hieromtrent al diverse debatten gevoerd met vragen naar oplossingen gedragen door het onderwijsveld : o.a. Vlaams Parlement, Plenaire Vergadering nr. 24, 24 februari 2010 en Plenaire Vergadering, nr.26, 10 maart 2010.
5. UITWERKING, UITVOERING EN EVALUATIE
5.1. Juridisch technische uitwerking Omwille van het legaliteitsbeginsel is het in het beleidsdomein onderwijs noodzakelijk om in de meeste gevallen nieuwe regelgeving of aanpassingen decretaal op te nemen. 5.2. Uitvoering van de nieuwe regelgeving De nieuwe regelgeving zal in sommige gevallen verder gedetailleerd uitgewerkt worden in een besluit van de Vlaamse Regering. Alle nieuwe bepalingen zullen via omzendbrief bekend gemaakt worden bij de betrokken schoolbesturen. Omdat het om organisatorische maatregelen gaat die te nemen zijn door de schoolbesturen, wordt er geen communicatie rechtstreeks naar de jongeren opgezet. De aanpassingen inzake studiefinanciering worden meegenomen in de publiciteit naar ouders, besturen, gemeenten. 5.3. Evaluatie van de nieuwe regelgeving De projecten tweede onthaaljaar voor nieuwkomers en de individuele studietrajecten zullen geëvalueerd worden. Het rendement van deze twee maatregelen komt ook aan bod in de schooldoorlichtingen van de betrokken scholen. Ook het project didactische uitrusting en de experimenten inzake aanmeldingsprocedures worden geëvalueerd.
6. CONSULTATIE
Er is een ruime adviesprocedure intern binnen het beleidsdomein onderwijs en extern ondermeer bij de VLOR. Men mag ervan uitgaan dat binnen de VLOR de kinder- en jongerenrechten mee in rekening genomen worden bij het advies. Daarnaast zijn er de onderhandelingscomités waarin de inrichtende machten en vakorganisaties vertegenwoordigd zijn. Bij het opstellen van regelgeving dient de onderwijsoverheid rekening te houden met onder meer de internationale onderwijsverplichtingen. Bij het ontwerpen van aanpassingen van bestaande regelgeving of het opstellen van nieuwe regelgeving staan participatie, de kwaliteit van het onderwijs (ontplooiing talenten leerlingen) en de non-discriminatie centraal.
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
Stuk 526 (2009-2010) – Nr. 1
7. CONTACTINFORMATIE
Willy Van Belleghem Vlaams Ministerie van Onderwijs Koning Albert II laan 15, 1210 Brussel e-mail :
[email protected]
7 - " " . 4 1 " 3 -&.&/5
347