stuk ingediend op
1082 (2010-2011) – Nr. 1 12 april 2011 (2010-2011)
Ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI
verzendcode: OND
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2 INHOUD
Memorie van toelichting.....................................................................................
3
Voorontwerp van decreet d.d. 17 december 2010................................................
85
Advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen ...............................
117
Advies van de Vlaamse Onderwijsraad...............................................................
121
Advies van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming SYNTRA Vlaanderen.........................................................................................................
133
Protocol nr. 26 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor de basiseducatie op 25 januari, 8, 15 en 24 februari 2011.........................................
137
Protocol nr. 34 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs op 25 januari, 8, 15 en 22 februari 2011.....................................
149
Protocol nr. 507 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 25 januari, 8, 10, 15, 22 en 24 februari 2011.............
159
Protocol nr. 740 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling ‘Vlaamse Gemeenschap’ van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 25 januari, 8, 10, 15, 22 en 24 februari 2011.............................................................................................
179
Voorontwerp van decreet d.d. 4 maart 2011 .......................................................
203
Advies van de Raad van State.............................................................................
273
Ontwerp van decreet...........................................................................................
299
Kind- en Jongereneffectrapport (JoKER)...........................................................
359
V l a a m s P a r l e m e n t – 1011 B r u s s e l – 0 2 / 5 5 2 . 11 . 11 – w w w. v l a a m s p a r l e m e n t . b e
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
3
MEMORIE VAN TOELICHTING ONDERWIJSDECREET XXI
I. ALGEMENE INLEIDING Het voorliggende voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI heeft als operationele doelstelling een reeks aanvullingen en actualisaties te doen aan de bestaande niveau- en themadecreten met het oog op: - een verbetering van de organisatie van het academie- of schooljaar 2011-2012 met bijhorend een aantal vereenvoudigingen; - een verduidelijking te geven met betrekking tot een aantal decretale bepalingen; - een aantal dringende maatregelen te nemen in de sector Volwassenenonderwijs, ondermeer inzake het Nederlands Tweede Taal; - het omzetten in regelgeving van de op 10 december 2010 ondertekende sectorale akkoorden, de zogenaamde cao IX, cao II Basiseducatie en cao III Hoger onderwijs. - uitvoering te geven aan een aantal afspraken opgenomen in de beleidsbrief Onderwijs 2010-2011. Het voorontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, secundair onderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding. Verder zijn er hoofdstukken met bepalingen in zake de onderwijsinspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, de studiefinanciering en de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s o.a.: ICT-middelen, leerlingenvervoer, Vlaamse Onderwijsraad, schoolsport en opheffingsbepalingen. Tenslotte is er een kort hoofdstuk met autonome bepalingen voor de contractuele personeelsleden die ten laste zijn van de onderwijsoverheid. Ingevolge cao IX is voor hen een regeling uitgewerkt inzake kilometervergoedingen.
II. VOORNAAMSTE BEPALINGEN x
Basis-, secundair - ,volwassenen- , hoger beroeps - en hoger onderwijs
Heel wat artikelen hebben te maken met een actualisatie van de procedure met betrekking tot de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met de Vlaamse studiebewijzen. De nog geldende federale wet is verouderd en bevat geen beoordelingscriteria of adviesprocedure. Er wordt een regeling opgesteld waarbij gelijkwaardigheden in algemene zin geregeld worden door een uitvoeringsbesluit. De Vlaamse Regering bepaalt de algemene gelijkwaardigheid van studiebewijzen, afgegeven in het buitenland met studiebewijzen uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast is er voor een beperkt aantal dossiers een individuele procedure mogelijk bij het Agentschap voor Kwaliteit in Onderwijs. De procedure voorziet in voorwaarden en een beroep.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
4
Voor het secundair onderwijs en de leertijd is de centrale procedure in zake gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s vervangen door een beslissing van de toelatingsklassenraad. x
Basisonderwijs
GOK-uren De voornaamste bepaling in het hoofdstuk basisonderwijs heeft te maken met de bevriezing van de organieke lestijden GOK en GOK+ voor het schooljaar 2011-2012, op het niveau van het schooljaar 2010-2011. Het regeerakkoord en de beleidsnota voorzien in een nieuw omkaderingsmechanisme in het basisonderwijs met ingang van 1 september 2012. Dit nieuwe mechanisme brengt voor het gewoon basisonderwijs een integratie mee van de lestijden voor GOK, GOK+ en Rand en Taal en daarom wordt dan ook geen nieuwe GOK-cyclus meer opgestart, omdat die al na één jaar zou beëindigd worden. Plage-uren Binnen een scholengemeenschap mogen in het gewoon lager onderwijs maximaal 10 % plage-uren worden ingericht ten opzichte van de totale personeelsformatie op basis waarvan het ambt van onderwijzer in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht . Alleszins mag het percentage plage-uren dat in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht vanaf het schooljaar 2011-2012 niet hoger liggen dan het percentage plage-uren dat in schooljaar 2010-2011 in de scholengemeenschap werd ingericht. (cao IX) x
Basis- en Secundair onderwijs
Een aantal punten in zake het school- en centrumreglement zijn verduidelijkt : 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de ouders zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en ouders geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de ouders zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van het kind een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. Deze principes worden identiek ingevoegd voor het basisonderwijs, het voltijds en het deeltijds secundair onderwijs. x
Secundair onderwijs
Beroepsprocedures: decretale rechtsgrond De mogelijkheid om in beroep te gaan tegen omstreden eindbeslissingen van klassenraden, is een rechtsbeschermende maatregel. In de decreetgeving voor het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
5
voltijds onderwijs is momenteel enkel bepaald dat deze verhaalmogelijkheid in het schoolreglement moet worden opgenomen. De Raad van State heeft in het verleden bij menige gelegenheid geponeerd dat in deze kwestie een decretale rechtsgrond nodig is. Aan deze lacune wordt thans een einde gesteld door voor het voltijds gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs de beroepsprocedure volledig in te schrijven in de decretale regelgeving. Afwijkingen in zake projecten Accent op Talent Uit het verslag van de onderwijsinspectie blijkt dat verschillende projecten Accent op Talent met hun afwijkingen op de regelgeving, effectief hebben bijgedragen tot meer talentontwikkeling en tot meer kansengelijkheid in de betrokken scholen. Het is nu de bedoeling om die afwijkingen die positieve effecten ressorteren, verder door de betrokken scholen te laten toepassen in afwachting van de globale hervorming van het secundair onderwijs. Deeltijds beroepssecundair onderwijs: ander week- en jaarritme Het organiseren van deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme komt tegemoet aan specifieke kenmerken van de aansluitende tewerkstellingscomponent (bv. vorstverlof in de bouwsector, waardoor meer tijd vrijkomt voor de leercomponent). De afwijking vereist momenteel per individueel geval een beslissing van de Vlaamse Regering. Omdat het geen normerende dossiers betreft en de huidige procedure omslachtig is, wordt nu geregeld dat de beslissing bij het centrumbestuur zelf ligt. Plage-uren Het aantal plage-uren dat een school inricht, mag niet hoger liggen dan 3 procent van het totale lesurenpakket. Het begrip lesurenpakket krijgt daarbij dezelfde invulling als bij de al langer bestaande maatregel dat er een beperking geldt van maximum 1,3 procent van het pakket dat op het niveau van de scholengemeenschap aan plage kan worden besteed. (cao IX) Lesbijwoning in een andere school De regelgeving laat voortaan toe dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Flexibele leertrajecten Het schoolbestuur kan leerlingen individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad een gunstige beslissing neemt. Natuurwetenschappen BSO Voor het beroepssecundair onderwijs wordt voorzien dat het vak natuurwetenschappen of de vakken fysica en/of chemie en/of biologie kunnen worden ingericht in de basisvorming BSO in de scholen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
6
Omzetting vierde graad Ingevolge de huidige decreetgeving heeft een schoolbestuur de mogelijkheid om de twee jaren van de vierde graad BSO om te zetten naar hetzij twee specialisatiejaren BSO, hetzij één specialisatiejaar BSO en één jaar Se-n-Se TSO of KSO. Er is een derde alternatief nl. een omzetting naar een derde leerjaar derde graad BSO en een jaar binnen Se-n-Se. Vereenvoudiging inzake programmatie In de beleidsnota onderwijs is het engagement genomen om na te gaan hoe de programmatieprocedures kunnen worden vereenvoudigd en versneld. Hierbij werd gesteld dat een goed evenwicht moest worden gevonden tussen de kwaliteit van de procedures enerzijds en flexibiliteit en administratieve vereenvoudiging anderzijds. De bedoeling is om relatief snel vanuit onderwijs in te spelen op behoeften op de arbeidsmarkt. Het voorstel dat uit dit engagement is voortgekomen bestaat erin om de procedure tot goedkeuring van een nieuwe opleiding te laten samenvallen met de procedure tot programmatie van de opleiding in een bepaalde school. Het is de bedoeling om dit te laten toepassen voor alle programmaties binnen het secundair onderwijs. Omzetting naar Se-n-Se De Vlaamse Regering werd belast om, met het oog op toepassing in de scholen per 1 september 2012, alle nodige maatregelen te nemen om de specialisatiejaren van de derde graad TSO en KSO te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en vervolgens te oordelen over het eventuele behoud. Dit betekent dat de Vlaamse Regering definitief moet beslissen vóór het zomerreces 2011. Bij ontstentenis van erkende onderwijskwalificaties in de huidige stand van zaken, is deze piste niet haalbaar. Om die redenen is het opportuun de voorziene datum met betrekking tot een bijgestuurd aanbod “Se-n-Se” te verdagen naar 1 september 2014. Verlenging GON na de leeftijd van 21 jaar De verlenging van het leerrecht door de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs voor GON-leerlingen van meer dan 21 jaar (in het gewoon secundair onderwijs of in het hoger onderwijs) is een louter administratieve verlenging, ze wordt immers nooit geweigerd. Vandaar dat deze overbodige procedure wordt afgeschaft. x
Buitengewoon secundair onderwijs
Er zijn drietal thema’s die te maken hebben met het buitengewoon secundair onderwijs: -Alternerende beroepsopleiding : De facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad verlengd worden tot een tweede schooljaar, indien een leerling door omstandigheden een lange periode gewettigd afwezig was. -De nieuwe regelgeving laat toe, dat als scholen een nieuwe opleidingsvorm of opleiding mogen programmeren ze kunnen kiezen of die georganiseerd wordt in de hoofdvestigingsplaats of in een andere vestigingsplaats.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
7
-De scholen uit het buitengewoon secundair onderwijs die in het studiegebied- land en tuinbouw of in de opleiding tuinbouwarbeider ten minste 40 leerlingen tellen, hebben voortaan het recht op een betrekking van teeltleider. (cao IX) x
Volwassenenonderwijs
Vervanging van opleidingsprofielen Het komt voor dat nieuwe modulaire opleidingsprofielen worden voorgedragen ter vervanging van bestaande modulaire opleidingsprofielen. Aangezien bijna alle opleidingen in het volwassenenonderwijs gebaseerd zijn op zo’n opleidingsprofiel, zal dit in de toekomst steeds meer gebeuren. Net als bij de afbouw van de vroegere lineaire opleidingen en opleidingen op basis van een voorlopig modulair structuurschema is een stelselmatige afbouw van het bestaande aanbod aangewezen. Momenteel is dat nog niet voorzien en daarom is aparte bijkomende organieke bepaling nodig. Overdracht van uren en punten Een centrum voor volwassenenonderwijs en een centrum voor basiseducatie kan pas na de start van het tweede semester een duidelijk zicht krijgen op het aantal leraarsuren dat nodig is tot het einde van het schooljaar. Dit betekent dus ook dat men dan pas een inschatting kan maken van het aantal uren dat overgedragen kan worden naar het volgende schooljaar of naar een ander centrum. De huidige deadline van 1 februari is daarom niet ideaal. Om de overdrachten tijdig te kunnen verwerken, o.a. met het oog op de berekening van de omkadering van het volgende schooljaar, is het echter ook wenselijk een voor de administratie haalbare deadline te voorzien. Daarom wordt voorgesteld om overdracht van leraarsuren, zowel de overdracht naar het volgende schooljaar als de overdracht naar een ander centrum, tot uiterlijk 30 april van het lopende schooljaar mogelijk te maken. Invoering uitbreidingsmodules en geletterdheidsmodules Bij de ontwikkeling van de opleidingsprofielen is gebleken dat er behoefte is aan modules die wel deel uitmaken van een opleiding, maar niet noodzakelijk zijn om het certificaat van de opleiding te behalen. Het kan vooreerst gaan over modules die als een soort specialisatie kunnen beschouwd worden (zogenaamde uitbreidingsmodules), maar ook om modules waarin men noodzakelijke geletterdheidscompetenties kan aanleren, nodig om de aansluitende opleiding met succes te kunnen volgen. Er wordt dan ook een rechtsgrond voor deze soorten modules voorzien. Kleuring middelen gecombineerd onderwijs Een Centrum voor Volwassenenonderwijs kan bij het gecombineerd onderwijs, de extra leraarsuren gegenereerd door de vermenigvuldiging van het volume aan lesurencursist met factor 1,2 enkel aanwenden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van het onderwijs. Deze maatregel kadert in de uitvoering van cao IX. Nederlands Tweede Taal In Vlaanderen zijn er heel wat cursisten NT2 die op wachtlijsten staan. Dit stemt niet overeen met de diverse beleidsdoelstellingen (Beleidsbrief onderwijs 2010-2011- OD 3.3.) om zoveel mogelijk anderstalige nieuwkomers Nederlands te laten leren m.h.o.
V L A A M S P A R LEMENT
8
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 op een vlotte integratie in onze samenleving. Er wordt dan ook ingegrepen in de regelgeving om de capaciteit inzake opleidingen NT2 in het volwassenenonderwijs te verhogen. NT2: wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde. Het beschikken over de Belgische nationaliteit of het wettig verblijf wordt ingeschreven als inschrijvingsvoorwaarde. Een cursist die niet kan aantonen over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf te beschikken, kan zich niet langer inschrijven voor een opleiding in het volwassenenonderwijs. Omdat er voor kinderen krachtens een aantal internationale verdragen in een recht op onderwijs is voorzien, beperkt de maatregel zich tot cursisten die niet langer (deeltijds) leerplichtig zijn. NT2: uitbreiding voorrangsregeling In functie van de bepalingen uit het inburgeringsdecreet wordt aan de prioritaire categorieën voor een primair inburgeringstraject bij inschrijving binnen het leer- en studiegebied Nederlands tweede taal, voorrang verleend op andere cursisten. Niet alleen in het kader van inburgering, maar ook binnen andere beleidsdomeinen zoals werk en wonen wordt steeds meer belang gehecht aan het leren van het Nederlands. Hiermee zijn er beduidend meer kandidaten die aandringen op een zo snel mogelijke opleiding. De aangepaste regelgeving breidt nu de voorrangsregeling uit tot een reeks nieuwe kandidaten cursisten die een verplichte NT2-opleiding volgen. NT2: aanvullende leraarsuren en kleuring van de leraarsuren of VTE Het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal wordt momenteel geconfronteerd met een capaciteitstekort waardoor cursisten te lang moeten wachten om te kunnen starten met hun opleiding. De Vlaamse overheid voert een aanmoedigingsbeleid t.a.v. anderstaligen om Nederlands te leren. Het tekort aan opleidingsplaatsen staat haaks op dat aanmoedigingsbeleid. De Vlaamse overheid heeft dan ook voorzien in een pakket aan maatregelen om de capaciteitstekorten weg te werken. Eén van de maatregelen is de creatie van een pakket aanvullende leraarsuren die de Vlaamse Regering gericht kan inzetten voor het wegwerken van wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal. Een andere maatregel bestaat erin dat leraarsuren of VTE die gegenereerd zijn door een opleiding Nederlands tweede taal, terug moeten ingezet worden voor de organisaties van een dergelijke opleiding, wanneer zich in het centrum een wachtlijst voordoet. Dit is een beperking op de vrije aanwending. Beide maatregelen gaan maar in op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. Het onderwijsveld krijgt m.a.w. de gelegenheid om zelf eerst de nodige maatregelen te nemen. NT2: zomeraanbod Er stelt zich een probleem met de verplichte termijn uit het inburgeringsdecreet van drie maanden waarbinnen men een cursus NT2 dient op te nemen, voor de zomerperiode. In de maanden juli en augustus wordt geen aanbod ingericht, waardoor inburgeraars die zich in de periode april - juni aanmelden vaak tot september moeten wachten om te kunnen instappen. Daarom voorziet de overheid sinds 2005 in aanvullende projectmiddelen voor de organisatie van zomeraanbod Nederlands tweede taal. Omdat deze projectmiddelen deze zomer voor de zesde keer toegekend zullen worden, is het noodzakelijk een decretale rechtsgrond te voorzien.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
9
Definitie van ambtsbenamingen De begrippen leraar secundair onderwijs en lector worden ook ingevoegd in het decreet volwassenenonderwijs. Kleuring middelen gecombineerd onderwijs Een Centrum voor Volwassenenonderwijs kan bij het gecombineerd onderwijs, de extra leraarsuren enkel aanwenden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van het onderwijs. Algemene vorming BSO en TSO derde graad Het decreet volwassenenonderwijs voorziet in de mogelijkheid om een diploma van het secundair onderwijs uit te reiken op basis van de opleiding aanvullende algemene vorming (TSO en BSO), gecombineerd met een certificaat van bepaalde diplomagerichte opleiding. Een overgangsmaatregel garandeert dat in afwachting van het opleidingsprofiel aanvullende algemene vorming de uitreiking van het diploma op basis van de nog tijdelijk bestaande opleidingen algemene vorming BSO en TSO van kracht blijft tijdens de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012. Voor cursisten die eerst een certificaat van de opleiding algemene vorming BSO3 of TSO3 behalen en pas over enkele jaren een diplomagerichte opleiding volgen, is het echter belangrijk dat ook na 2011-2012 de mogelijkheid tot uitreiking van het diploma secundair onderwijs op basis van deze combinatie van kracht blijft. x
Volwassenenonderwijs en Hoger onderwijs
Innovatie in de lerarenopleiding Tijdens de periode 2008-2011 werden er financiële middelen toegekend aan projecten die op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen. Na de laatste aanvraagronde is gebleken dat we in Vlaanderen nu eerder nood hebben aan innovatieve projecten binnen de lerarenopleidingen die de algemene kwaliteit van de opleiding en dus van de afgestudeerde leraar ten goede komen. Het is nu de bedoeling in dit nieuwe kader jaarlijks beleidsprioriteiten vast te leggen. Negatieve visitatie specifieke lerarenopleiding Indien de kwaliteit van het onderwijs in een specifieke lerarenopleiding na een visitatie onvoldoende wordt geacht, kan de Vlaamse Regering optreden. Ze kan zoals voor andere opleidingen één van de volgende besluiten nemen, namelijk dat: 1. de cursisten van die opleiding niet in aanmerking komen voor de berekening van het aantal lesurencursist, 2. de diploma’s van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering, 3. het instellingsbestuur de opleiding niet meer mag bekronen met het diploma van leraar. x
Hoger onderwijs
Studiegeld buitenlandse studenten De regelgeving uit 2008 voorziet dat buitenlandse studenten onder diplomacontract meegerekend worden voor het bepalen van de hoogte van de financiering hoger
V L A A M S P A R LEMENT
10
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
onderwijs voor zover dat aantal studiepunten of financieringspunten niet meer bedraagt dan 2% van het totale aantal. In het verleden was het hoger studiegeld voor buitenlandse studenten gekoppeld aan de al dan niet financierbaarheid van de studenten. Het is de bedoeling deze band te herstellen. Het is een tegenstelling om enerzijds overheidsfinanciering te ontvangen en anderzijds hogere studiegelden te vragen. Specificaties van graden Om de internationale herkenbaarheid te verhogen wordt door een aantal decreetswijzigingen bepaald dat de specificaties “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” en “of Philosophy” kunnen worden toegevoegd aan bachelor- en mastergraden in het academisch onderwijs. De toevoeging van een specificatie geniet dezelfde bescherming als de graad zelf. Termijn bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgang Naar het oordeel van de Raad voor betwistingen inzake studievoortgang dient een student bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen een beroep in te stellen bij de Raad. De interne beroepsinstantie kan evenwel voor het verstrijken van de termijn waarover ze beschikt, aan de student meedelen op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de termijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in, de dag na die datum. Afwijkende toelatingsvoorwaarden masteropleiding De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met volgende elementen: - humanitaire redenen; - medische, psychische of sociale redenen; Het instellingsbestuur stemt zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften in zake afwijkende toelatingsvoorwaarden die de associatie hanteert. Databank hoger onderwijs Er zijn een aantal bepalingen opgenomen die de werking van een gedragscode en een stuurgroep met betrekking tot de databank hoger onderwijs formeel ondersteunen. Overname van personeel Een universiteit en een hogeschool kunnen voortaan een vacante betrekking in het academisch, onderwijzend -, administratief - en technisch personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van een andere universiteit of hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de universiteit of hogeschool waar het benoemd was. (cao III) Benoeming personeel met 55 jaar Om een specifieke groep personeelsleden in een vacant ambt, namelijk de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, toch nog een redelijk uitzicht te bieden op een vaste benoeming, is overeengekomen dat de benoemingspercentages voor deze personeelsleden niet gelden (cao III).
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
11
Nuttige ervaring in hogescholen In cao III hoger onderwijs is overeengekomen dat de beperking tot 10 jaar nuttige beroepservaring doorbroken wordt voor nieuwe personeelsleden die aan een hogeschool aangesteld of benoemd worden. Het loslaten van deze beperking geeft de hogescholen een grotere autonomie bij het verrekenen van diensten die niet ambtshalve in aanmerking genomen worden zoals diensten in het hoger onderwijs buiten de Europese Unie (cao III). Immuun tijdelijk personeel Er zijn op dit moment aan de hogescholen nog een aantal immuun tijdelijken actief die al jaren werkzaam zijn, maar hier niet in kunnen benoemd worden, omdat ze niet over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. In uitvoering van de cao III hoger onderwijs wordt deze situatie geregulariseerd voor de resterende groep van immuun tijdelijken die op 1 januari 2011 aan een hogeschool nog in hoofdambt in dienst zijn. Door deze maatregel kan een personeelslid dat, met uitzondering van de diplomavereisten, aan alle benoemingsvoorwaarden voldoet alsnog benoemd worden (cao III). Naamswijziging van opleidingen De termijn van beslissing voor de Vlaamse Regering in geval van een tweede aanvraag voor naamswijziging van opleidingen of samenvoeging opleidingen of gezamenlijke opleidingen, wordt gewijzigd. Met de wijziging wordt de vervaltermijn van 30 dagen waarbinnen de Vlaamse Regering een beslissing moet nemen verlengd naar 60 dagen. Deze verlenging is nodig om de Vlaamse Regering materiaal in staat te stellen binnen de vervaltermijn een beslissing te nemen gelet op de kerst- en de Nieuwjaarperiode die midden in de vervaltermijn valt. Voorwaarden voor dubbeldiploma’s De Vlaamse hogescholen en universiteiten kunnen met een binnenlandse of buitenlandse partnerinstelling een dubbeldiploma uitreiken op voorwaarde dat de betrokken studenten ten minste één derde van de omvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten, gevolgd en verworven hebben in de andere partnerinstelling dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven. Dit is moeilijk realiseerbaar in de praktijk. Daarom wordt er voorgesteld om de voorwaarde te wijzigen van minimum één derde in ten minste één semester. Tutoring van studenten Al enkele jaren loopt er samen met de Koning Boudewijnstichting een project rond student-tutoring. Het is de optie van het onderwijsbeleid om de lerarenopleiding aan te moedigen om voor alle studenten minstens één stageperiode in te vullen met een Student tutoring project. Hiertoe zal het regelgevende, structurele kader uitgetekend worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de op het terrein opgebouwde expertise en van het effectiviteitsonderzoek dat de Koning Boudewijnstichting verrichtte. De lopende pilootprojecten worden in afwachting daarvan met een jaar verlengd.
V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Lijst van de bachelor- en masteropleidingen De Vlaamse Regering legt een lijst vast van de bachelor- en masteropleidingen die per instelling aangeboden worden Deze eerste lijst geeft de situatie weer van het academiejaar 2010-2011. De VLUHR bezorgt uiterlijk tegen 30 juni 2011 aan de Vlaamse Regering een voorstel van nieuwe lijst. Bij gebrek aan een voorstel werkt de Vlaamse Regering een eigen lijst uit op basis van de gegevens in het hogeronderwijsregister en de databank hoger onderwijs. De door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst blijft van kracht voor de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013, behoudens beperkte mogelijkheden tot aanpassing door de Vlaamse Regering. Vanaf het academiejaar 2013-2014 past de Vlaamse Regering de lijst jaarlijks aan op basis van een aantal criteria : nieuwe opleiding, stopzetten opleiding, voorstel VLUHR, negatieve accreditatie, samenvoegen van opleidingen, wijzigingen van benamingen van opleidingen, transparantie in zake benamingen. Rationalisatiebonus De regelgeving voorziet op dit ogenblik in een financiële bonus in het geval van afbouw of stopzetting van een opleiding en in het geval een instelling zijn opleidingen in het kader van een herstructurering overdraagt aan een andere instelling die deze opleiding al aanbiedt (rationalisatiebonus). Wanneer instellingen hiervan op grote schaal gebruik zouden gaan maken in de periode voorafgaande aan de komende hervormingen hoger onderwijs (integratie), dan zou de verdeling van het globale budget over de instellingen sterk beïnvloed worden, omdat de impact van de rationalisatiebonus vrij groot is. Daarom wordt er voorgesteld om de rationalisatiebonus tijdelijk op te schorten zonder afbreuk te doen aan de reeds goedgekeurde rationalisatiebewegingen. Conformiteit medische opleidingen met Europese regelgeving De Raad van State heeft een opmerking gemaakt over het feit dat integratie in de Vlaamse regelgeving van de Europese Richtlijn 2005/36 niet kan gebeuren bij Besluit, maar het voorwerp dient uit te maken van een decretale beslissing. Voor wat betreft de toegang tot de beroepen van arts, huisarts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en architect leeft het instellingsbestuur bij de vaststelling van het opleidingsprogramma de vereisten na bepaald in de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Beperking van het Hoger Onderwijsregister In het kader van de evaluatie van de implementatielasten werd in de context van een eerste deelrapportage die handelt over de informatisering, ondermeer de werking van het HOR besproken. De decreetgeving wordt in die zin aangepast dat de gegevens die in het Hoger Onderwijsregister moeten worden ingebracht ingeperkt worden. Het HOR kan zo beperkt blijven tot een overzicht van alle door de overheid erkende bachelor- en masteropleidingen, met vermelding van de actuele accreditatiestatus van deze opleidingen. Leerkrediet en overmachtsituaties Studenten die wegens overmacht niet kunnen deelnemen aan de examens en waarvoor de instelling ook geen nieuwe examenarrangementen kan opstellen om
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
13
organisatorische redenen, verliezen op dit moment hun leerkrediet. Daarom is het nodig in een procedure te voorzien zodat de studenten die in zo’n situatie verkeren hun leerkrediet terugkrijgen voor de opleidingsonderdelen waarover ze geen examen konden afleggen wegens een overmachtssituatie. x
Centra voor leerlingenbegeleiding
Specifieke vorming CLB-directeur De regelgeving voorziet in een specifieke vorming voor CLB-directeurs, terwijl in geen enkel ander onderwijsniveau (basis-, secundair, deeltijds kunst- en volwassenenonderwijs) van een directeur wordt geëist dat hij een aparte door de overheid erkende opleiding volgt om zijn leidinggevende capaciteiten aan te tonen. De selectie van leidinggevende functies wordt daar volledig overgelaten aan het schoolbestuur. Door de betrokken bepalingen te schrappen wordt de aanstelling van een directeur in een CLB op dezelfde leest geschoeid als in voormelde onderwijsniveaus. Er zijn voor de sector van Centra voor Leerlingenbegeleiding verder nog een tweetal thema’s:: - er is een overgangsmaatregel uitgewerkt voor de periode 2012-2013 tot 2013-2014 voor centra voor leerlingenbegeleiding die niet voldoen aan de rationalisatienormen; - een personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan krijgt dienstvrijstelling om deel te nemen aan de vergaderingen. x
Onderwijsinspectie en begeleidingsdiensten
De regelgeving bepaalt dat ten minste eenmaal om de zes jaar, en voor het eerst tijdens het schooljaar 2011-2012, de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen en de SNPB vzw geëvalueerd wordt. De evaluatie wordt met een jaar uitgesteld, namelijk naar het schooljaar 2012-2013. x
Studiefinanciering
De beperkte aanpassingen aan de regelgeving studiefinanciering situeren zich binnen de vijf hierna vermelde thema’s : - een voorrang van schuldvordering op de studiefinanciering voor zover die vordering betrekking heeft op schulden die te maken hebben met de leerling of zijn studies; - bij ziekte van kleuters wordt voorzien in een behoud van de studiefinanciering; - er wordt voor gezorgd dat men niet langer studiefinanciering kan ontvangen voor het behalen van twee masterdiploma’s, door deze twee opleidingen gelijktijdig te volgen; - er komt een verkorting van de periode om een aanvraag voor de studiefinanciering in te dienen, nl. 1 juni; - er wordt een termijn van 5 jaar vastgelegd bij rechtzettingen naar het verleden toe van vorderingen ten aanzien van de overheid.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
14 x
Rechtspositie onderwijspersoneel
In uitvoering van cao IX werden een reeks thema’s opgenomen in het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs IX : - een personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan, krijgt een dienstvrijstelling om deel te nemen aan de vergaderingen; - het schoolbestuur moet rekening houden met de tijd dat een vakbondsafgevaardigde besteedt aan deelname aan de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad en de stuurgroep Volwassenenonderwijs; - schoolbesturen moeten voor hun personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand afsluiten met als doel hun personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun functie te verzekeren voor het geval dat hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt en ze gevat worden door een juridische procedure; - extra kosten die een personeelslid in het kader van zijn opdracht maakt, worden door het schoolbestuur vergoed, als de directeur vooraf toestemming heeft gegeven om die kosten te maken; - personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets, hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt voor de federale ambtenaren. Dit bedrag kan met maximum 10 % worden verminderd, indien het schoolbestuur daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen; - vacantverklaring van alle vacante betrekkingen in het gemeenschapsonderwijs; - vacant worden van betrekkingen waarvan titularis arbeidsongeschikt wordt verklaard; - verplichting om in het gemeenschaponderwijs de enige kandidaat voor vacant verklaarde betrekking te benoemen; - vacantverklaring in het gesubsidieerd onderwijs mag ook betrekkingen omvatten die na 15 april vacant worden door pensioen en door een personeelslid met het verlofstelsel TBS 58+; - vacantverklaring van betrekkingen die vacant worden, doordat een personeelslid boventallig wordt ingevolge arbeidsongeschiktheid. Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur Deze artikelen verduidelijken de rechten en plichten van de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur in een instelling die voor het eerst tot een scholengemeenschap toetreedt, die van scholengemeenschap wijzigt of die uit een scholengemeenschap treedt. Bij de toetreding van een instelling tot een scholengemeenschap - voor de eerste keer of door wijziging van scholengemeenschap - behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de toetreding tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengemeenschap. Bij de uittreding van een instelling uit een scholengemeenschap behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de uittreding tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Vacantverklaringen Om toe te laten dat de bepalingen van cao IX al impact hebben op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 wordt een uitzondering ingevoegd op de gangbare periode van vacantverklaring en mededeling van deze vacantverklaring. Zo moet de inrichtende macht alle betrekkingen vacant verklaren die op 15 september 2011 vacant zijn en deze vacantverklaring uiterlijk 15 oktober 2011 openbaar maken. De vacantverklaring die plaatsvond op basis van de betrekkingen van 15 april 2011 wordt daardoor tenietgedaan. x
Andere bepalingen
Leerlingenvervoer: taakverdeling onderwijs en mobiliteit De regeling over het zonale leerlingenvervoer, dit is het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs en uitzonderlijk –namelijk beperkt tot enkele zones – het gewone onderwijs, wordt sinds het decreet van 6 juli 2001 samen door de minister bevoegd voor Onderwijs en de minister bevoegd voor Mobiliteit behartigd. Voorliggend artikel verduidelijkt de precieze taakverdeling tussen beiden. Er zijn tenslotte een aantal losstaande thema’s opgenomen: - een technische aanpassing in de regelgeving rond ICT-budget voor de centra voor basiseducatie; - de samenstelling van de opvolgingsgroep Schoolsport; - de samenstelling van de VLOR voor de vertegenwoordiging van de directeurs; - vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR hebben recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling; -coördinatie van regelgeving.
III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK II. BASISONDERWIJS Artikel II.1, II.10, III.1, VI.1, IX.15 Op basis van een vergelijkende analyse van de definities van het begrip “officieel onderwijs” en varianten (officiële scholen/centra, gesubsidieerd officieel onderwijs) binnen de onderwijsregelgeving blijkt dat voor de invulling van het begrip verschillende terminologie gebruikt wordt. Zo wordt er in sommige onderwijsregelgeving gesproken van “openbare dienst” om de instantie aan te duiden die officieel onderwijs kan organiseren of een officiële school of centrum kan oprichten, terwijl andere onderwijsregelgeving het heeft over “publiekrechtelijke rechtspersoon”. In sommige regelgeving wordt er naast de vermelding van “publiekrechtelijke rechtspersoon” ook gesproken van “de provincie en de gemeente”, terwijl dat voorbeelden van publiekrechtelijke rechtspersonen zijn en hun aparte vermelding dus eigenlijk overbodig is.
V L A A M S P A R LEMENT
15
16
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Door middel van de voorgestelde wijzigingen worden de gebruikte definities meer op elkaar afgestemd. Het zijn bijgevolg louter technische aanpassingen, zonder inhoudelijke impact. Naast het decreet basisonderwijs, zijn er in dit decreet ook aanpassingen in de regelgeving secundair onderwijs, het decreet centra voor leerlingenbegeleiding en het decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs. Artikel II.2 Schoolbesturen zijn autonoom om binnen het decretale kader aan het schoolreglement invulling te geven. De bedoeling van het schoolreglement is alleszins het eenduidig vastleggen van rechten en plichten van onderwijsverstrekker en onderwijsgebruiker. Opdat ouders zich hierin zouden kunnen vinden en zich er aan conformeren, hebben ze voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging recht op informatie. Momenteel dienen de basisscholen deze informatie en toelichting over het schoolreglement schriftelijk te bezorgen (bij inschrijving én bij elke wijziging van het schoolreglement). Met de huidige beschikbare elektronische middelen is het echter aangewezen dat scholen ook van deze nieuwe media gebruik kunnen maken. Dit impliceert dat scholen de mogelijkheid krijgen om het schoolreglement en de wijzigingen eraan ook via elektronische drager te bezorgen. Concreet voert dit artikel vier principes met betrekking tot het schoolreglement in: 1° voorafgaand aan een inschrijving moet er een papieren versie of een versie via elektronische drager van het schoolreglement ter beschikking van de ouder worden gesteld, waarmee de ouder schriftelijk dient in te stemmen. De instemming met het schoolreglement is al in het GOK-decreet ingeschreven, maar wordt nu ook in het decreet Basisonderwijs ingevoegd, meer bepaald in de bepalingen met betrekking tot het schoolreglement; 2° op vraag van de VLOR is verduidelijkt dat bij elke wijziging van het schoolreglement het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager informeert over die wijziging en ouders geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de ouders zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van het kind een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. De instemming met het schoolreglement betreft het geheel van de bepalingen in het schoolreglement: wanneer men instemt met dit geheel, dan kan er een inschrijving gebeuren, is dit niet het geval, dan kan het kind niet ingeschreven worden. Bijgevolg kan voor materies waarbij ouders een individuele keuze kunnen maken en deze keuze gegarandeerd is door een bepaalde regelgeving, deze keuze niet via het schoolreglement geregeld worden. Voorbeelden hiervan zijn het al dan niet deelnemen aan niet-verplichte schoolactiviteiten, materies rond privacy, portretrecht en auteursrechten (bijv. de publicatie van een foto van een kind op de schoolwebsite, medische gegevens, e.a.). De school zal hier op een andere manier dan via het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
17
schoolreglement de keuze van de ouder moeten bevragen, waarbij het al dan niet akkoord zijn geen invloed heeft op het inschrijvingsrecht. Tevens wordt er een juridisch sluitende regeling voorzien voor de implicaties van een gewijzigd school- of centrumreglement voor al ingeschreven leerlingen. Naar analogie met het feit dat, vanuit de GOK-decreetgeving, het schriftelijk akkoord verklaren met het school- of centrumreglement een inschrijvingsvoorwaarde is, wordt het schriftelijk akkoord verklaren met een gewijzigd reglement een voorwaarde om deze inschrijving te bestendigen. Indien ouders niet akkoord gaan met wijzigingen, doch hun kind ingeschreven houden, dan zou er immers een juridisch vacuüm ontstaan in gevallen waarin ze weigeren het school- of centrumreglement na te leven. De verhouding schoolbestuur versus ouders wordt hierdoor onduidelijk en de optimale onderwijsorganisatie ondermijnd. Daarom wordt thans uitdrukkelijk gesteld dat bij niet-akkoordverklaring met wijzigingen, tot uitschrijving van de betrokken leerling door de school wordt overgegaan. In het belang van de leerling kan deze uitschrijving enkel op het einde en niet in de loop van het schooljaar. Het GOKdecreet zal hiermee compatibel worden gemaakt. Artikel II.3, II.4 De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid van studiebewijzen afgegeven in het buitenland met het getuigschrift basisonderwijs afgegeven in de Vlaamse Gemeenschap vastleggen. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, zoals vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Zie verder de memorie van toelichting bij artikel III.5. Artikel II.5, II.11 Het regeerakkoord en de beleidsnota voorzien in een nieuw omkaderingsmechanisme in het leerplichtonderwijs. Dit nieuwe mechanisme zorgt voor integratie van de lestijden voor GOK, GOK+ en de lestijden rand- en taal. Het is de bedoeling om op 1 september 2012 te starten met de nieuwe omkadering. In afwachting daarvan wordt er geen nieuwe GOK-cyclus begonnen. De lestijden GOK en GOK+ worden voor het schooljaar 2011-2012 bevroren op het niveau van het schooljaar 2010-2011. Artikel II.6, X.3 Het betreft hier een technische correctie naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof “Audit van de pedagogische en administratieve ondersteuning van basisscholen en secundaire scholen”. Hierin schrijft het Rekenhof het volgende: “De Vlaamse Gemeenschap financiert of subsidieert een personeelskader voor ICTcoördinatie. (…) De decreetgever heeft deze specifieke financiering voor het basisen secundair onderwijs gezamenlijk geregeld in een aantal autonome bepalingen van het onderwijsdecreet XIV. De overheid kent de middelen volgens het decreet toe aan een scholengemeenschap, een scholengroep of een samenwerkingsplatform. Het uitvoeringsbesluit bepaalt dat de scholen de middelen voor ICT-coördinatie alleen kunnen aanwenden als zij tot een samenwerkingsverband behoren. Buiten deze gezamenlijke regeling, is voor het basisonderwijs een afzonderlijke bepaling in het decreet basisonderwijs ingeschreven. Daarin staat dat elke school, en
V L A A M S P A R LEMENT
18
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
niet de scholengemeenschap, een ICT-puntenenveloppe krijgt. Voorwaarde is dat de school deel uitmaakt van een samenwerkingsverband. De facto deelt de administratie de puntenenveloppe zowel in het basis- als in het secundair onderwijs mee aan de scholen en niet aan de samenwerkingsverbanden. Ze deelt wel mee dat samenwerkende scholen hun puntenenveloppe samenleggen en op basis hiervan betrekkingen oprichten in één of meer scholen van een samenwerkingsplatform, van de scholengemeenschap of scholengroep.” Er is dus een discrepantie tussen de praktijk, het decreet basisonderwijs en het uitvoeringsbesluit aan de ene kant en het onderwijsdecreet XIV aan de andere kant. Deze discrepantie wordt rechtgezet door de bepalingen in het onderwijsdecreet XIV en het decreet basisonderwijs op elkaar af te stemmen. Artikel II.7 Bij de invoering van het decreet basisonderwijs was het woord “uren“ foutief weggevallen. Voordien was dit wel in de regelgeving voorzien en het werd, net als in het secundair onderwijs, steeds zo toegepast. Via dit artikel wordt dus louter een technische correctie doorgevoerd. In opvolging van het VLOR-advies is de vroegere regelgeving in zijn geheel hernomen met inbegrip van de correctie. Omdat dit artikel een rechtzetting betreft, heeft het terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het decreet basisonderwijs, namelijk 1 september 1997. De terugwerkende kracht dient hier de rechtszekerheid. De rechtszekerheid vraagt dat het recht bestaat uit duidelijk geformuleerde regels die bekend zijn en toegepast worden. De rechtszekerheid in dit punt is zonder ingreep op de bestaande regelgeving niet verzekerd, omdat wat in het verleden juridisch is geregeld, niet overeenstemde met de sinds 1997 aan schoolbesturen toegekende rechten. De toegekende extra-uren zijn berekend op basis van niet alleen de lestijden, maar ook de uren. De rechtzetting met terugwerkende kracht heeft dus als resultaat dat het recht en de in de praktijk toegekende rechten met elkaar overeenstemmen. De terugwerkende kracht grijpt niet in op lopende procedures bij rechterlijke instanties. Artikel II.8 II.9 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 7.3. Plage-uren in het basisonderwijs van cao IX. Binnen een scholengemeenschap mogen in het gewoon lager onderwijs maximaal 10 % plage-uren worden ingericht ten opzichte van de totale personeelsformatie op basis waarvan het ambt van onderwijzer in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht. Alleszins mag het percentage plage-uren dat in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht vanaf het schooljaar 2011-2012 niet hoger liggen dan het percentage plage-uren dat in schooljaar 2010-2011 in de scholengemeenschap werd ingericht. Voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren, worden de percentages op schoolniveau vastgelegd. Naast de bestaande wettelijke bepalingen worden de criteria voor de invulling van de hoofd- en schoolopdracht vastgelegd na onderhandeling in het lokaal comité. In elke school wordt bij de voorbereiding van het schooljaar onderhandeld over de algemene regels om de vaststelling van het aantal lestijden / uren prestatie tussen het minimum
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 en maximum van de hoofdopdracht en de schoolopdracht op een billijke en transparante wijze te bepalen. Bij het bepalen van de criteria moet er rekening mee gehouden worden dat onderwijzers slechts met een derde plage-uur kunnen worden belast, als dit plageuur om organisatorische redenen noodzakelijk is. Alle plage-uren die in het basisonderwijs worden ingericht, moeten aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming worden gemeld met inbegrip van hun invulling. In overleg met de sociale partners zal nagegaan worden welke gegevens precies aan de scholen zullen gevraagd worden. Op basis van deze melding zal het ministerie een onderzoek doen naar het gebruik van deze plage-uren. Artikel II.12 In opvolging van het VLOR-advies zijn de bepalingen van artikel 139septies en 139octies niet van toepassing gedurende het schooljaar 2010-2011. Artikel 139septies bepaalt dat scholen meewerken aan een driejaarlijkse evaluatie van het GOK-beleid in de school aan de hand van steekproeven. Artikel 139octies bepaalt dat de onderwijsinspectie in de loop van het derde schooljaar nagaat of de doelstellingen van het GOK-beleid in de school werden bereikt. Het artikel heeft betrekking op het schooljaar 2010-2011 vandaar dat de inwerkingtredingdatum 1 september 2010 dient te zijn. De terugwerkende kracht is noodzakelijk voor de goede werking van de diensten en tast geen verkregen rechten aan. De aanvullende lestijden GOK, worden met het oog op de introductie van het nieuwe omkaderingssysteem in het gewoon basisonderwijs op 1 september 2012, tijdens het schooljaar 2011-2010 immers bevroren op het niveau van het schooljaar 2010-2011. HOOFDSTUK III. SECUNDAIR ONDERWIJS Afdeling I. Codex secundair onderwijs Artikel III.1 Met het invoegen in de codex van een aantal artikelen rond de beroepsprocedure tegen eindbeslissingen, moet terug vastgesteld worden welke artikelen niet van toepassing zijn voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Artikel III.2 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel III.3, III.29, III.31 Het school- of centrumbestuur is autonoom om binnen het decretale kader het school- of centrumreglement invulling te geven. De bedoeling van dit reglement is alleszins het eenduidig vastleggen van rechten en plichten van onderwijsverstrekker en onderwijsgebruiker. Opdat de betrokken personen zich hierin zouden kunnen vinden en er zich aan conformeren, hebben ze voorafgaand aan een inschrijving, maar ook bij elke wijziging van het school- of centrumreglement, recht op informatie. Momenteel dienen secundaire scholen deze informatie over het school- of centrumreglement schriftelijk te bezorgen Met de huidige beschikbare elektronische middelen is het echter aangewezen dat scholen ook van deze nieuwe media gebruik
V L A A M S P A R LEMENT
19
20
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
kunnen maken. Dit impliceert dat scholen de mogelijkheid hebben om het school- of centrumreglement en de wijzigingen eraan ook via elektronische drager te bezorgen. Concreet worden volgende principes ingevoerd. 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° in opvolging van het VLOR-advies is verduidelijkt dat bij elke wijziging van het school- of centrumreglement informeert het school- of centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en de betrokken personen geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de leerling een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het school- of centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het school- of centrumreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het school- of centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. De instemming met het school- of centrumreglement betreft het geheel van de bepalingen in het school- of centrumreglement. Wanneer men instemt met dit geheel, dan kan er een inschrijving gebeuren. Is dit niet het geval, dan kan de leerling niet ingeschreven worden. Bijgevolg kan voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, deze keuze niet via het school- of centrumreglement geregeld worden. Voorbeelden hiervan zijn materies rond privacy, portretrecht en auteursrechten. De school zal hier op een andere manier dan via het school- of centrumreglement de keuze van de betrokken personen moeten bevragen, waarbij het al dan niet akkoord zijn geen invloed heeft op het inschrijvingsrecht. Tevens wordt er een juridisch sluitende regeling voorzien voor de implicaties van een gewijzigd school- of centrumreglement voor al ingeschreven leerlingen. Naar analogie met het feit dat vanuit de GOK-decreetgeving het schriftelijk akkoord verklaren met het school- of centrumreglement een inschrijvingsvoorwaarde is, wordt het schriftelijk akkoord verklaren met een gewijzigd reglement een voorwaarde om deze inschrijving te bestendigen. Indien ouders niet akkoord gaan met wijzigingen, doch hun kind ingeschreven houden, dan zou er immers een juridisch vacuüm ontstaan in gevallen waarin ze weigeren het school- of centrumreglement na te leven. De verhouding schoolbestuur versus ouders wordt hierdoor onduidelijk en de optimale onderwijsorganisatie ondermijnd. Daarom wordt thans uitdrukkelijk gesteld dat bij niet-akkoordverklaring met wijzigingen tot uitschrijving van de betrokken leerling door de school wordt overgegaan. In het belang van de leerling kan deze uitschrijving enkel op het einde en niet in de loop van het schooljaar. Het GOKdecreet zal hiermee compatibel worden gemaakt. Artikel III.4 Het gaat om een maatregel die er in bestaat om eindbeslissingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs over te laten aan klassenraden en niet langer aan kwalificatiecommissies, dit om overeenstemming te bereiken met het gewoon secundair onderwijs. Dit heeft als gevolg dat de terminologie met betrekking tot de verplicht minimale onderdelen van het schoolreglement hiermee in
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
21
overeenstemming moet worden gebracht. Concreet gaat het dan om de verhaalmogelijkheden tegen de instantie die de eindbeslissingen over leerlingen neemt. Artikel III.5, III.6, III.7, III.28, III.30, III.32, III.33, III.35, III.36 en verder ook II.3, II.4, IV.9, IV.10, V.35, V.36, V.37, V.42,1°,V.44, V.46, 2° en 3°, V.47, V.52, X.8, X.9, X.10 en X.11 Deze artikelen hebben te maken met een actualisatie van de procedure met betrekking tot de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met de Vlaamse studiebewijzen. Er wordt een regeling opgesteld waarbij gelijkwaardigheden meer in algemene zin geregeld worden in de plaats van per individueel geval. Er is voor het basis-, secundair-, hoger beroepsonderwijs en het volwassenenonderwijs behoefte aan actuele beoordelingscriteria en een duidelijke procedure voor het verlenen van gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met hun Vlaamse tegenhangers. (Vlaams Parlement, Onderwijscommissie, Vragen om uitleg, 7 oktober 2010 en 9 december 2010; Schriftelijke Vraag nummer 430 van 24 juni 2010) De toepasselijke wetgeving voor het basis-, secundair- en volwassenenonderwijs is de wet van 19 maart 1971. Die is logischerwijze verouderd. Hierin zijn geen formele beoordelingscriteria of adviesprocedure voorzien op basis waarvan gelijkwaardigheden kunnen worden afgeleverd. De wijze van werken op basis van de wet van 1971 verschilt bovendien van onderwijsniveau tot onderwijsniveau. Zo zijn er verschillen waarvoor gelijkheidwaardigheid wordt toegekend ( volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid), met of zonder advies van de inspectie, mogelijkheid tot EVC- procedures of niet. In de huidige regelgeving voor het Hoger Beroepsonderwijs is er eveneens geen enkele bepaling vastgelegd voor de procedure van erkenning van buitenlandse diploma’s met de diploma's/graden uitgereikt na het succesvol voltooien van een HBO5-opleiding. In het hoger onderwijs is met het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wel in een rechtsgrond voorzien voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse bewijzen, maar ontbreekt tot hiertoe de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de genomen beslissing. De verschillen in aanpak tussen de onderwijsniveaus en de problemen die daaruit voortvloeien, vragen een meer gelijklopende aanpak van de regelingen voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s. Er wordt voor het basis-, secundair- en volwassenenonderwijs en voor het HBO 5 dan ook voorzien in een regeling die analoog is aan de regeling in het hoger onderwijs. Voor het secundair onderwijs is de nieuwe regeling niet alleen van toepassing op het voltijds secundair onderwijs, maar ook op het stelsel van leren en werken. Hierbij worden een aantal gelijkwaardigheden bij uitvoeringsbesluit vastgelegd. In die gevallen is geen individuele behandeling van de gelijkwaardigheid meer nodig. Bij het vastleggen van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptorelementen zoals ze opgenomen zijn in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Per onderwijsniveau wordt bepaald voor welke bewijzen een dergelijke algemene
V L A A M S P A R LEMENT
22
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
regeling mogelijk is. Daarnaast blijft het ook mogelijk om voor bewijzen die niet bij uitvoeringsbesluit zijn vastgelegd, een individuele gelijkwaardigheid aan te vragen bij het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming. Hiervoor bepaalt de Vlaamse Regering de voorwaarden en de procedures die kunnen leiden tot de erkenning van de gelijkwaardigheid. Hierbij hoort ook een beroepsprocedure. Voor leerlingen die vanuit een buitenlands onderwijssysteem in het secundair onderwijs instromen en die leerplichtig zijn of die uitdrukkelijk een keuze maken voor een studieloopbaan in het secundair onderwijs, is de procedure van het toekennen van gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen vervangen door een systeem waarbij de toelatingsklassenraad van de onderwijsinstellingen zelf beslist over de instroom (graad, structuuronderdeel …). Door deze regeling worden scholen en centra deeltijds onderwijs geresponsabiliseerd en verhoogt hun autonomie op het vlak van toelatingsbeleid. Er kan nadrukkelijk met het competentieprofiel van de leerlingen rekening worden gehouden en leerlingen hebben vlugger rechtszekerheid over hun verdere loopbaanmogelijkheden in vergelijking met de bestaande vrij omslachtige gelijkwaardigheidprocedure. Deze regeling geldt ook voor de leertijd waar Syntra Vlaanderen hierover zal beslissen. In antwoord op het VLOR-advies wordt gesteld dat voor het secundair onderwijs alle principes die momenteel van toepassing zijn met betrekking tot de werking en bevoegdheden van de toelatingsklassenraden, worden doorgetrokken naar de nieuwe bevoegdheden inzake gelijkwaardigheid van diploma’s. Een individuele gelijkwaardigheidprocedure bij het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming blijft dan nog enkel van toepassing voor die leerlingen die niet meer binnen de leerplichtleeftijd vallen én niet te kennen geven verder secundair onderwijs te willen volgen. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming zal, indien nodig, assistentie bieden aan scholen en centra en aan Syntra Vlaanderen onder de vorm van informatieverstrekking over buitenlandse onderwijsstructuren en organisatievormen. Voor HBO 5 wordt bij de algemene gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen verwezen naar afspraken die in de Conventie van Lissabon op 11 april 1997 zijn gemaakt. Voor het hoger onderwijs is er de mogelijkheid van een beroepsprocedure bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. Hoewel het buiten het kader valt van de gelijkwaardigheid van buitenlandse bewijzen en de regeling van de instroom van leerlingen die uit een buitenlands onderwijssysteem komen, is het opportuun de toelatingsklassenraad in het secundair onderwijs ook te laten beslissen over een overgang van het Franstalig of Duitstalig onderwijs in België naar het Nederlandstalig secundair onderwijs. Aangezien onderwijs een gemeenschapsmaterie is, ontstaan er alsmaar meer verschillen in de onderwijsorganisatie tussen de verschillende landsgedeelten. Hierdoor kunnen niet alle overstappen van leerplichtige leerlingen door de regelgeving worden opgelost. De beslissing over een mogelijke overgang wordt dan best overgelaten aan de professionaliteit van de scholen en meer bepaald aan de toelatingsklassenraad. Zo
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
23
zal bijvoorbeeld het gegeven van het niet meer uitreiken van een oriënteringsattest dat aangeeft of een leerling al dan niet geslaagd is na het 1ste leerjaar secundair onderwijs in de Franstalige Gemeenschap, op die manier kunnen worden ondervangen door een beslissing van de toelatingsklassenraad over de instap in het tweede leerjaar van het Vlaams secundair onderwijs. Aangezien deze regeling ook van toepassing is op het deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt ze doorgetrokken naar de leertijd, aangezien deze samen met het deeltijds secundair onderwijs het stelsel van leren en werken uitmaakt. Het enige verschil bestaat erin dat de bevoegdheid die in het secundair onderwijs bij de klassenraad ligt, binnen de leertijd aan Syntra Vlaanderen toekomt. Artikel III.8, III.9, X.13, X.14 De mogelijkheid om in beroep te gaan door ouders of meerderjarige leerlingen tegen omstreden eindbeslissingen van (delibererende) klassenraden, is een rechtsbeschermende maatregel voor onderwijsgebruikers. In de decreetgeving voor het voltijds onderwijs is enkel bepaald dat deze verhaalmogelijkheid in het schoolreglement moet worden opgenomen. De bepalingen die het beroep zelf regelen, liggen vervat in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs voor het gewoon voltijds secundair onderwijs en voor opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs. Voor opleidingsvorm 3 liggen deze bepalingen vervat in het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. De Raad van State heeft in het verleden bij menige gelegenheid geponeerd dat in deze kwestie er een decretale rechtsgrond ontbreekt. Aan deze lacune wordt thans een einde gesteld door voor het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs de beroepsprocedure volledig in te schrijven op decretaal niveau. Om overeenstemming te bereiken met het gewoon secundair onderwijs, wordt in opleidingsvorm 3 de klassenraad het orgaan dat eindbeslissingen over leerlingen neemt. Voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs is er geen probleem, omdat deze aangelegenheid al geregeld is in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken. In antwoord op het VLOR-advies is verduidelijkt wat wordt verstaan onder het begrip “werkdag”. Verder is ingeschreven dat de termijn van drie dagen om een beroep in te stellen steeds begint op het ogenblik dat het resultaat van het overleg aan de ouders of aan de meerderjarige leerling wordt meegedeeld. De einddatum van 15 september is behouden. Zowel in het kader van de rechtsbescherming van de leerling als om te vermijden dat omwille van tijdige vaststelling van de financiering/normering rond het aantal leerlingen moet 15 september de ultieme datum zijn om een eindbeslissing over een leerling voor het voorbije schooljaar te treffen. Artikel III.10 Ingevolge de huidige decreetgeving heeft het schoolbestuur de mogelijkheid om de vierde graad BSO om te zetten naar hetzij twee specialisatiejaren BSO, hetzij één specialisatiejaar BSO en één Se-n-Se TSO of KSO. Het naamloos leerjaar BSO biedt echter meer mogelijkheden om bepaalde ruime opleidingen van de nog bestaande
V L A A M S P A R LEMENT
24
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
vierde graad te continueren (i.c. modevormgeving, plastische kunsten) zonder ze van meet af aan te moeten verengen tot een specialisatie of Se-n-Se. Derhalve is de verruiming naar een derde alternatief wenselijk. De derde mogelijkheid is dat er een omzetting kan plaats vinden naar een derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als naamloos leerjaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters. Aan het principe van de geleidelijke uitdoving van de vierde graad wordt niet geraakt. Artikel III.11 Ingevolge het decreet van 30 april 2009 op het hoger beroepsonderwijs en de opleidingen secundair-na-secundair, werden per 1 september 2009 alle bestaande specialisatiejaren van de derde graad technisch en kunstsecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar opleidingen secundair-na-secundair (Se-n-Se), met behoud van benaming, duurtijd en leerprogramma. De Vlaamse Regering werd tezelfdertijd belast om met het oog op toepassing in de scholen per 1 september 2012 alle nodige maatregelen te nemen om desbetreffende opleidingen te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en vervolgens te oordelen over de eventuele actualisering of het behoud van die opleidingen en leerplannen. De beslissingen die de Vlaamse Regering in dit verband zal nemen, kunnen door de betrokken onderwijsverstrekkers maar op degelijke wijze worden gerealiseerd mits grondige voorbereiding tijdens het voorafgaand schooljaar. Dit betekent dat in principe de Vlaamse Regering in dit dossier definitief moet beslissen vóór het zomerreces 2011. Bij ontstentenis van erkende onderwijskwalificaties in de huidige stand van zaken, is deze piste niet haalbaar. Om die redenen is het opportuun de voorziene datum met betrekking tot een bijgestuurd aanbod “Se-n-Se” te verdagen naar 1 september 2014. Artikel III.12 Via het onderwijsdecreet XX en de regelgeving secundair onderwijs werden in 2010 een aantal belangrijke maatregelen genomen rond flexibilisering van leertrajecten. Het betrof dan zowel de toeleiding, de doorstroming en de evaluatie van leerlingen binnen het secundair onderwijscurriculum. Via het onderwijsdecreet XXI wordt verder gegaan in die richting van flexibilisering en positieve oriëntering. De opzet van deze maatregelen is en blijft om leerlingen, zonder overzitten, een eindkwalificatie te laten verwerven, gericht naar vervolgstudies of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Indien vanuit de decreet- en regelgeving scholen en klassenraden in de mogelijkheid worden gesteld om daarbij tot op zekere hoogte rekening te houden met het individuele leerlingenprofiel (leerachterstanden of -stoornissen, competenties, remediëringskansen …), dan komt die opzet meer binnen bereik. Uiteraard doet deze aanpak geen afbreuk aan de verplichting om het halen van de leerplandoelen in hoofde van elke leerling maximaal na te streven en om de finaliteit van de gekozen opleiding te vrijwaren. In dezelfde context moeten de bepalingen van dit artikel worden bekeken. Ze laten toe dat leerlingen onder bepaalde voorwaarden een deel van de vorming van de opleiding waarvoor ze gekozen hebben, volgen in een andere school. Het zijn dus de leerlingen die zich verplaatsen. Ze worden dan onderwezen door één of meer leraars van die andere school en dit gedurende een korte of langere periode tijdens het schooljaar, eventueel zelfs het volledige schooljaar. Het kan daarbij zowel gaan om
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
25
één leerling dan wel meerdere leerlingen of een voltallige klasgroep. De scholen in kwestie sluiten hierover alleszins een samenwerkingsovereenkomst en het onderwijspersoneel, de ouders en leerlingen worden vooraf duidelijk geïnformeerd door het schoolbestuur. In het kader van tijdelijke projecten binnen het leerplichtonderwijs zijn er de voorbije jaren twee gevallen geweest waar lesbijwoning in een andere school werd uitgeprobeerd. Niettegenstaande de kleinschaligheid van deze projectwerking, hebben zowel de onderwijsinspectie als een expertenpanel zich over de proeftuinregeling positief uitgelaten. Buiten het projectenconcept zijn er echter andere valabele argumenten om deze vorm van samenwerking van scholen op vrijwillige basis toe te laten, zoals blijkt uit volgende niet-limitatieve oplijsting: - gebruikmaking van specifieke of meer moderne didactische apparatuur; - gebruikmaking van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied; - verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (ziekte, bedrijfsstage…); - keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket; - “proeven” van andere opleiding met het oog op eventuele heroriëntering; - faciliteren van geheel of gedeeltelijk schoolbegeleide vormen van werkplekleren. Artikel III.13, III.14 In de decreet- en regelgeving op de structuur en organisatie van het voltijds gewoon secundair onderwijs werden in 2010 reeds een aantal maatregelen opgenomen rond flexibilisering van leerprogramma’s en leertrajecten. Bedoeling hiervan is om onderwijs, waar mogelijk, af te stemmen op het individuele profiel van de leerling en zodoende een vlotte studie- en schoolloopbaan en een gekwalificeerde uitstroom te bewerkstelligen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de positieve ervaringen in proeftuinen. De bepalingen inzake aangepaste leertrajecten die thans voorliggen, gaan in die richting verder. Met name wordt de mogelijkheid geboden voor schoolbesturen om in specifieke situaties af te wijken van de decretale voorwaarde dat een regelmatige leerling gedurende een volledig schooljaar het uniform vastgelegde leerprogramma moet volgen en dit door specifieke maatregelen te treffen. Hieronder wordt dan concreet het volgende verstaan. 1. Het vrijstellen van bepaalde vakonderdelen, activiteiten of doelen en de vervanging ervan door evenwaardige vakonderdelen, activiteiten of doelen, maar ook het uitbreiden van activiteiten en doelen voor leerlingen die meer uitdaging behoeven, steeds zonder nadelige gevolgen voor de certificering. Die maatregelen kunnen in elk geval niet zover gaan dat een leerling volledig wordt vrijgesteld van een vak. Daarenboven ontslaan de genomen maatregelen noch de school, noch de leerling van de verplichting om de realisatie van de onderwijsdoelstellingen die eigen zijn aan het gekozen structuuronderdeel, “zoveel als mogelijk” na te streven. Te allen tijde wordt verwacht dat het nemen van bedoelde maatregelen, die toch in belangrijke mate ingrijpen in het onderwijscurriculum van een leerling, weloverwogen gebeurt. Van de school wordt ook verwacht dat ze in voorkomend geval duidelijk en transparant communiceert naar betrokken ouders en leerlingen. De voltallige klassenraad (naargelang van het tijdstip van de beslissing: toelatingsklassenraad bij het begin van het schooljaar dan wel begeleidende klassenraad in de loop van het schooljaar), kan mits akkoord van de betrokken
V L A A M S P A R LEMENT
26
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
personen (ouders/meerderjarige leerlingen), tot een dergelijke schriftelijk gemotiveerde beslissing overgaan voor de volgende doelgroepen: a) leerlingen met een leerstoornis en hoogbegaafde leerlingen, voor wie specifieke onderwijsbehoeften zijn vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek door het CLB waarmee de school samenwerkt; b) leerlingen met tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden omwille van, bij wijze van voorbeeld, verandering van studierichting, instroom vanuit het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers, of overkomst vanuit een ander landsgedeelte of het buitenland, die leiden tot specifieke onderwijsbehoeften. Het is evident dat de eigenheid van een gekozen opleiding door deze maatregelen nooit in het gedrang mag komen, temeer daar de vigerende modaliteiten inzake studiebekrachtiging van toepassing blijven en de uitgereikte studiebewijzen noch aan validiteit, noch aan civiele effecten mogen inboeten. Voor leerlingen die met ziekte, ongeval of handicap worden geconfronteerd (al dan niet GON-leerlingen) zijn er al langer bepalingen in voege met betrekking tot flexibele leerprogramma’s en trajecten. Deze bepalingen, die zich uiteindelijk richten tot een andere doelgroep, blijven van kracht. 2. Het vrijstellen van bepaalde vakken of vakonderdelen met schoolafwezigheid gedurende bepaalde periodes van de lesweek tijdens een deel of het geheel van het schooljaar voor leerlingen met buitengewone artistieke talenten. In de praktijk zal het hier om een zeer miniem aantal gevallen gaan. Bedoeling is dat deze leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om hun artistieke begaafdheid verder te ontwikkelen in een kwalitatief hoogstaand artistiek milieu (culturele organisatie), zodat een systeem ontstaat waarin studie en topkunstbeoefening met elkaar kunnen worden gecombineerd. Zonder limitatief te zijn kan hier, bij wijze van voorbeeld, worden gedacht aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth. De bevoegdheid wordt alleszins overgelaten aan de onderwijsinspectie om te oordelen of de voorgestelde context geacht mag worden een “hoogstaand artistiek peil” te bereiken, waardoor de talentontwikkeling en -ontplooiing van alle leerlingen die in die context worden opgevangen, is verzekerd. Het gebruikmaken van deze maatregel vergt op schoolniveau de toelating van het schoolbestuur en op leerlingenniveau het akkoord van de klassenraad én de ouders/ meerderjarige leerling. Aangezien aan de studiebekrachtiging niet wordt getornd, moet de klassenraad er ook hier over waken dat de realisatie van de onderwijsdoelstellingen die eigen zijn aan het gekozen structuuronderdeel, “zoveel als mogelijk” worden nagestreefd. (Vlaams Parlement, Onderwijscommissie, Vragen om uitleg,19 januari 2011) Artikel III.15, III.16 Eindtermen van de basisvorming moeten bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling van jonge mensen binnen een maatschappelijke context. De Europese Aanbevelingen betreffende de sleutelcompetenties voor levenslang leren onderscheiden 8 sleutelcompetenties waaronder ‘wetenschappelijke geletterdheid’. Bij de ontwikkeling van de eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad secundair werd ruimschoots rekening gehouden met deze Aanbevelingen. Wetenschappelijke geletterdheid kan echter niet beperkt blijven tot de eerste graad van het secundair onderwijs, maar een aantal competenties kunnen pas aan bod komen in de tweede of derde graad van het secundair onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
27
Met betrekking tot bso stelt zich het probleem dat het vak “natuurwetenschappen ofwel fysica en/of chemie en/of biologie” niet voorkomt in de basisvorming. In de basisvorming van de tweede graad BSO is wel het vak wiskunde en/of toegepaste natuurwetenschappen en/of toegepaste fysica en/of toegepaste chemie en/of toegepaste biologie verplicht, maar hierin komen enkel toepassingen aan bod die steunen op (natuur)wetenschappelijke inzichten. Fundamentele vragen, bijvoorbeeld over evolutie, komen hier niet aan bod. Een commissie met vertegenwoordigers van de onderwijsnetten heeft inmiddels een voorstel van een reeks eindtermen voor de tweede en derde graad BSO klaar. Vooraleer de legistieke goedkeuringsprocedure van deze eindtermen kan worden opgestart, moet in eerste instantie het vak in kwestie decretaal binnen de basisvorming van de tweede en derde graad BSO worden verankerd. Artikel III.17 In de bestaande regelgeving wordt bepaald tot wanneer in het beroepssecundair onderwijs en in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs een experiment “onderwijsmodularisering” loopt. Voor de opleiding verpleegkunde is dat tot en met het schooljaar 2011-2012. Dit tijdstip is ingegeven door de bepaling van het decreet secundair-na-secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs van 30 april 2009 dat 1 januari 2012 de uiterste indieningsdatum is voor omvormingsdossiers hoger beroepsonderwijs. Bij onderwijsdecreet XX van 9 juli 2010 werd die uiterste indieningsdatum echter verschoven naar 1 januari 2014. Het is dan ook logisch dat voor de opleiding verpleegkunde het experiment eveneens wordt verlengd tot en met het schooljaar 2013-2014. Rekening houdend met het feit dat alle HBO-verpleegscholen in Vlaanderen aan het experiment participeren, is het niet opportuun in een fase voorafgaand aan individuele omvormingen tijdelijk terug te keren naar de in het verleden bestaande lineaire onderwijsvariant, die voor scholen en cursisten minder flexibiliteit biedt. Artikel III.18 In het experimenteel modulair beroepsonderwijs dat in secundaire scholen wordt georganiseerd, wordt conform de vigerende decreetgeving een module die niet met vrucht werd voltooid, bekrachtigd met een attest van verworven competenties. Hoewel niet geslaagd voor het geheel van de module, zal elke leerling binnen die module hoe dan ook een aantal competenties hebben verworven die via desbetreffende attestering worden gevalideerd. Onder meer naar potentiële tewerkstelling toe is dat een waardevol gegeven. De HBO-opleiding verpleegkunde is ondergebracht in voormeld onderwijsexperiment en is bijzonder op twee vlakken. Enerzijds omvat het modulair traject vijf modules en vereist het volgen van een module het geslaagd zijn in een voorafgaande module. Anderzijds is de organisatie gebaseerd op Europese en federale regelgeving inzake leerprogramma en beroepsuitoefening. Uitsluitend de gekwalificeerde en als dusdanig geregistreerde verpleegkundige kan tot het beroep worden toegelaten. Omwille van die specifieke situatie hebben attesten van verworven competenties in de opleiding verpleegkunde geen enkel civiel effect. De uitreiking ervan wordt dan ook geschrapt in de regelgeving.
V L A A M S P A R LEMENT
28
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Artikel III.19, X.16 Bij onderwijsdecreet XX van 9 juli 2010 werden de CLIL-projecten (content language integrated learning) in het secundair onderwijs met één schooljaar (2010-2011) verlengd, aangezien de evaluatie ervan, die mee de basis zal vormen voor beleidsconclusies, pas in het najaar zou worden opgeleverd. Dit is effectief gebeurt eind november 2010. Dit tijdstip in de loop van het schooljaar liet niet meer toe om de beleidsconclusies te vertalen naar organieke maatregelen, die zouden ingaan, op ruimere basis, vanaf 1 september 2011. Daarom is het opportuun dat het beperkt aantal scholen dat momenteel CLIL projectmatig organiseert, in de gelegenheid wordt gesteld met CLIL verder te gaan voor het komende schooljaar. Er is geen extra financiering meer. Die is er trouwens ook al niet meer in het projectjaar 2010-2011 ingevolge het programmadecreet van 18 december 2009. Artikel III.20, X.16 De verlengde projecten Accent op talent eindigen per 31 augustus 2011. De projectscholen hebben destijds, in uitvoering van het decreet op de tijdelijke projecten van 9 december 2005, een aantal afwijkingen verkregen op vigerende decretale en reglementaire bepalingen, beperkt tot de duurtijd van de projecten. Eén van deze afwijkingen behelst het kunnen programmeren van structuuronderdelen buiten de programmatienormen om. Een aantal scholen hebben dat ook effectief gedaan en sommige van deze programmaties betroffen voor Vlaanderen totaal nieuwe opleidingen (opleidingen die nog niet in het regulier aanbod voorkomen). Een aantal van deze opleidingen hebben een positieve evaluatie gekregen van de onderwijsinspectie/expertenpanel en de stuurgroep tijdelijke projecten heeft zich bij deze positieve evaluatie aangesloten. Er dringt zich dan ook een beleidsbeslissing op over wat er met deze opleidingen dient te gebeuren. Met het oog op de geplande hervorming van het secundair onderwijs is het niet opportuun om in de huidige stand van zaken deze opleidingen zonder meer organiek te maken via onmiddellijke opname in het regulier onderwijsaanbod. Het is daarentegen veeleer wenselijk om een eventuele opname in het regulier onderwijsaanbod en, in een volgende fase, de eventuele toelating tot programmatie door individuele scholen, te laten verlopen via de gebruikelijke standaardprocedures inzake uitbreiding en programmatie van het studieaanbod (én tegen de achtergrond van de bestaande relatieve programmatiestop). Deze procedures houden in dat een voorstel van totaal nieuwe opleiding moet worden ingediend bij de overheid uiterlijk 31 januari van een bepaald schooljaar en dat, bij goedkeuring van dat voorstel, een aanvraag tot programmatie moet worden ingediend bij de overheid tegen 30 november van het daaropvolgend schooljaar. Indien ook deze programmatie wordt aanvaard, dan kan de opleiding effectief starten op 1 september daaropvolgend. Een en ander betekent dat deze werkwijze, indien ze vanaf 2011 haalbaar wordt toegepast, slechts ten vroegste kan betrekking hebben op programmaties per 1 september 2013. Indien de huidige proeftuinscholen van deze piste zouden willen gebruik maken om hun “nieuwe” opleidingen te continueren, dan worden ze dus geconfronteerd met een tussenliggende periode (schooljaren 2011-2012 en 20122013) waarin niets is voorzien. Om een dergelijke terugvalsituatie te vermijden, wordt een voorwaardelijke overgangsregeling getroffen waarin de betrokken opleidingen verder mogen worden georganiseerd. Twee andere afwijkingen die in bepaalde gevallen ook binnen die nieuwe opleidingen werden gebruikt, zijn het werken met leerplannen die geen overheidsgoedkeuring
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
29
behoeven én het invoeren van modulaire onderwijsaspecten. Ook deze afwijkingen werden gunstig geëvalueerd. Vandaar dat de tweejarige overgangsregeling ook voorziet in het verder zetten van deze bijzondere organisatiemodaliteiten. De concrete regeling die hiervoor is uitgewerkt, bestaat uit de volgende mogelijkheden voor de scholen : 1° structuuronderdelen programmeren onder zekere voorwaarden zonder normering; 2° leerplannen hanteren onder zekere voorwaarden die geen overheidsgoedkeuring behoeven; 3° aspecten van modulaire onderwijsinrichting onder zekere voorwaarden invoeren. In overeenstemming met het VLOR-advies is de verlenging van de tijdelijke projecten beperkt in de tijd, nl. van 2011 tot 2013. Artikel III.21 Specialisatiejaren technisch en kunst secundair onderwijs zijn sinds 1 september 2009 omgevormd naar opleidingen Se-n-Se (secundair na secundair). Dit zijn opleidingen die zeer arbeidsmarktgericht zijn, een substantieel aandeel werkplekleren omvatten en zich op een bepaalde doelgroep focussen (waaronder actieven die zich willen bij- of herscholen). Het is evident dat het aanbod van opleidingen Se-n-Se gelijke tred moet kunnen houden met ontwikkelingen in de beroepswereld. Onderwijs moet met andere woorden snel en doeltreffend kunnen inspelen op nieuwe uitdagingen en behoeften die zich op de arbeidsmarkt en in de loopbaanontwikkeling voordoen. Een concrete maatregel daartoe bestaat erin de doorlooptijd van indiening van een voorstel van nieuwe opleiding tot de effectieve start ervan in een onderwijsinstelling, te verkorten. Daarom wordt voorzien dat dit voorstel tevens een programmatieaanvraag mag bevatten en dat de Vlaamse Regering zich tegelijkertijd over de programmatie uitspreekt. Artikel III.22 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 7.4.2 van cao IX. Daarin is bepaald dat het aantal plage-uren dat een school inricht, niet hoger mag liggen dan 3 % van het totale lesurenpakket. Het begrip lesurenpakket krijgt daarbij dezelfde invulling als bij de al langer bestaande maatregel dat er een beperking geldt van maximum 1,3 procent van het pakket dat op het niveau van de scholengemeenschap (= totaliteit van de urenpakketten van alle scholen samen) aan plage kan worden besteed. In dezelfde gedachtegang wordt deze regeling op schoolniveau ook doorgetrokken naar scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren. Artikel III.23, 1° In de regelgeving is er sprake van een verplichte pariteit bij de samenstelling van de examencommissie secundair onderwijs. Deze bepaling zorgt voor onnodige praktische moeilijkheden. Zo is het voor verschillende specialiteiten soms moeilijk om twee leerkrachten te vinden uit de verschillende netten. Het is een moeilijke opdracht om aan deze voorwaarden te voldoen en in een heel aantal gevallen worden de scholen niet bereid gevonden om hun leerkrachten naar de examencommissiejury te laten detacheren, waardoor de pariteit vaak niet wordt gehaald.
V L A A M S P A R LEMENT
30
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Het voorstel houdt in dat gestreefd wordt naar een pariteit, maar van zodra er enige reden is, dat die niet kan gehaald worden, vervalt het zoeken naar een paritaire samenstelling. Hiermee wordt rekening gehouden met het VLOR-advies. Artikel III.23, 2° In diverse opleidingen worden, naast de gewone studiebekrachtiging inherent aan het secundair onderwijs, attesten of certificaten uitgereikt die vereist zijn voor instroom in of uitoefening van een bepaald beroep. Het opleggen van die voorwaarden kan zowel van een overheidsorgaan als van een beroepssector of federatie uitgaan. Bij de eindbeslissing van de klassenraad over het al dan niet geslaagd zijn van een leerling, is in de huidige stand van zaken die klassenraad niet gebonden door het gegeven of de leerling die zogenaamde externe certificering wel of niet behaalt. In de feiten echter kan die externe certificering betrekking hebben op het specifieke van de opleiding, waarvoor het geslaagd zijn quasi een evidentie is om geslaagd te kunnen zijn voor het geheel van de opleiding en aldus de eindkwalificatie te behalen. De validiteit van een diploma secundair onderwijs of studiegetuigschrift secundair onderwijs zou immers, ten aanzien van arbeidsmarkt en beroepswereld, ernstig in twijfel kunnen worden getrokken, indien een afgestudeerde niet heeft voldaan voor een fundamenteel beroepsgericht onderdeel van de opleiding. Ter illustratie: in de opleiding vrachtwagenchauffeur BSO zou het slagen voor het extern (geattesteerd) rijexamen perfect als voorwaarde kunnen worden gesteld om het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar derde graad te verwerven. Via de voorliggende maatregel, die er geenszins toe strekt aan de autonomie van schoolbesturen en klassenraden te raken, wordt de Vlaamse Regering bevoegdheid verleend om het behalen van externe certificering uitdrukkelijk als eis voor het slagen in de opleiding op te leggen. Van de Vlaamse Regering wordt uiteraard verwacht dat ze daarbij rekening houdt met het VLOR-advies om met de grootste omzichtigheid en in samenspraak met de vertegenwoordigers van de inrichtende machten tewerk te gaan. Artikel III.24 In de bestaande regelgeving worden de mogelijke situaties opgelijst waarin een diploma van secundair onderwijs kan worden verworven. Hoe dan ook vergt het verkrijgen van een diploma van secundair onderwijs steeds het houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs. Volgens de huidige decreetgeving moet dit getuigschrift hetzij in een onderwijsinstelling, hetzij voor de examencommissie secundair onderwijs zijn behaald. Er wordt met andere woorden niet voorzien dat dit getuigschrift ook in de leertijd wordt toegekend, conform het decreet leren en werken van 10 juli 2008. De voorliggende bepaling heft deze lacune op. Afdeling II. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Artikel III.25 Het organiseren van deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme, meestal om tegemoet te komen aan de specifieke kenmerken van de aansluitende tewerkstellingscomponent (bv. vorstverlof in de bouwsector, waardoor meer tijd vrijkomt voor de leercomponent), vereist momenteel per individueel geval een beslissing van de Vlaamse Regering. Omdat het geen normerende dossiers
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
31
betreft en die procedure omslachtig is, wordt voorgesteld om de beslissing over te laten aan het centrumbestuur zelf. Het centrumbestuur zal dan, desgevraagd, de nodige verantwoording en motivering over het gehanteerde afwijkingsscenario aan verificatie of onderwijsinspectie verstrekken. Dergelijke regeling wordt trouwens al toegepast op het vlak van afwijkingen op de standaardregeling in zake schooljaarorganisatie. Artikel III.26,1° Het gaat om een louter technische aanpassing. Artikel III.26, 2° Het decreet van 10 juli 2008 regelt onder meer de organisatie van de component leren en de component werkplekleren binnen het systeem van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en binnen het systeem van de leertijd. De vastgelegde bepalingen zijn standaardbepalingen. Intussen is gebleken dat voor sommige opleidingen waarin leren en werken alterneren, specifieke bepalingen moeten kunnen worden opgelegd. Concreet worden voor de opleiding begeleider in de kinderopvang, die voorkomt in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, een aantal kwaliteitscriteria vooropgesteld vanuit het bevoegdheidsdomein welzijn en volksgezondheid, zowel naar het betrokken centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs toe, als naar de potentiële werkervaringsplaats. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst ook voor andere opleidingen bijzondere organisatiemodaliteiten worden ingevoerd. Daarom wordt voorzien in een delegatie aan de Vlaamse Regering om dergelijke modaliteiten uit te vaardigen voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Voor wat de leertijd betreft, is een soortgelijk initiatief niet nodig, wegens al opgenomen in de vigerende regelgeving op de leertijd. In overeenstemming met het VLOR-advies wordt het uitvoeringsbesluit terzake grondig doorgenomen met de sociale partners. De retroactiviteit van deze bepalingen wordt verklaard door het feit dat de criteria voor begeleider in de kinderopvang al gelden vanaf het schooljaar 2010-2011. De centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs werden hiervan trouwens via ministeriële omzendbrief tijdig vóór de start van desbetreffend schooljaar op de hoogte gebracht, zodat de retroactiviteit in het decreet in overeenstemming is met de al gevolgde praktijk en rechten toegekend aan schoolbesturen. Artikel III.27 Artikel 32, §1, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken, heeft betrekking op de referentiekaders voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd. In de daar voorziene procedure wordt naast de SERV, de VLOR als adviesorgaan aangeduid. Het betreft hier echter een misvatting, aangezien in andere aangelegenheden die op de leertijd betrekking hebben, het desbetreffende decreet steeds de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen als adviesinstantie opgeeft. Syntra Vlaanderen is vragende partij voor die corrrectie. Het gaat om een zuiver technische correctie. Die correctie gaat retroactief in om te vermijden dat eventuele dossiers tijdens het schooljaar 2010-2011 niet de goede weg zouden gevolgd hebben. Het gaat om een correctie die moet ingaan op 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
32
september 2010, omdat de oorspronkelijke tekst waarmee de correctie samen moet gelezen worden, ook op die datum in werking getreden is. Artikel III.29, III.31 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.3. Artikel III.34 Een certificaat bekrachtigt een met vrucht doorlopen opleiding in de leertijd of in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Bovenop, en specifiek voor de leertijd, is er het getuigschrift leertijd dat wordt uitgereikt. Decretaal is momenteel bepaald dat dit getuigschrift steeds op een combinatie van certificaten (lees: opleidingen) slaat, ten einde een minimaal opleidingsvolume te garanderen. Echter, bepaalde opleidingen binnen de leertijd hebben op zich al een dermate studieomvang, dat ze tot een getuigschrift moeten kunnen leiden zonder een combinatie met een andere opleiding. Deze mogelijkheid wordt thans in het decreet ingeschreven. Afdeling III. Decreet specifieke eindtermen Topsport Artikel III.37 De bepalingen in de regelgeving aangaande de specifieke eindtermen topsport met betrekking tot de samenstelling van de selectiecommissie die de topsportstatuten aan jongeren toekent, worden in overeenstemming gebracht met de bepalingen ter zake die opgenomen zijn in het nieuwe topsportconvenant dat tussen de onderwijsen sportinstanties werd gesloten op 1 juni 2010. Omdat het convenant vanaf 1 juni 2010 uitwerking heeft, wordt de voorgestelde decretale maatregel vanaf dezelfde datum retroactief van kracht. De bijsturing is van zuiver technische aard en heeft geen enkel effect op de rechtsonderhorigen in het onderwijslandschap. Afdeling IV. Secundair-na-secundair en hoger beroepsonderwijs Artikel III.38 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het Accreditatieorgaan die conform het decreet van 30 april 2009 operationeel worden met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs, zullen bij hun werkzaamheden de studieomvang van alle opleidingen, uitgedrukt in studiepunten, in beschouwing nemen. De opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vormt op een aantal vlakken evenwel een uitzondering, onder meer in die zin dat het een opleiding is die voorbehouden blijft voor secundaire onderwijsinstellingen en in die zin dat de studieomvang geformuleerd wordt in termen van opleidingsduur (i.p.v. studiepunten) zoals vastgelegd in de Europese Richtlijn ter zake. Om elk misverstand te vermijden en de werkzaamheden van de Commissie en het Accreditatieorgaan niet te hypothekeren, is het derhalve opportuun om in hetzelfde decreet de omschrijving van “studiepunten” uitdrukkelijk niet van toepassing te stellen op de desbetreffende opleiding verpleegkunde.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
33
Afdeling V. Buitengewoon secundair onderwijs Artikel III.39 De huidige regelgeving houdt in dat er een programmatie van nieuwe opleidingsvormen of opleidingen enkel kan plaats vinden in de hoofdvestigingsplaats. Dit levert heel wat problemen op naar organisatie en fysieke ruimte. In sommige gevallen is een aanverwante opleidingsvorm met bijhorende expertise ingericht in een tweede vestigingsplaats. De aanpassing van de regelgeving houdt in dat de school, als er een programmatie is toegelaten van een nieuwe opleidingsvorm of opleiding in het buitengewoon secundair onderwijs, kan kiezen waar ze die inricht, ofwel in de hoofdvestigingsplaats, ofwel in een andere vestigingsplaats. Artikel III.40 De verlenging van het leerrecht door de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs voor GON-leerlingen (geïntegreerd onderwijs) van meer dan 21 jaar (in het gewoon secundair onderwijs of in het hoger onderwijs) is een louter administratieve verlenging, ze wordt immers nooit geweigerd. Vandaar dat deze overbodige procedure wordt afgeschaft. Artikel III.41, III.42 Dit artikel geeft uitvoering aan het punt 7.6 van cao IX. Daarin is opgenomen dat scholen uit het buitengewoon secundair onderwijs die in het studiegebied- land en tuinbouw (of in de opleiding tuinbouwarbeider) ten minste 40 leerlingen tellen, recht hebben op een betrekking van teeltleider. Artikel III.43, 1°, III.44 De oude structuur met kwalificatiegetuigschriften van opleidingsvorm 3 is voorbijgestreefd. Vanaf het schooljaar 2010-2011 worden enkel nog getuigschriften van de opleidingen van de nieuwe structuur uitgereikt. Artikel III.43, 2° Door de huidige formulering in de bestaande regelgeving kan de integratiefase of het ABO-jaar maar 1 schooljaar duren, ook als de leerling langdurig ziek is en het schooljaar daardoor niet succesvol kan afronden. Door op deze voorwaarde een afwijking te voorzien, kan de klassenraad, indien zij dit goed motiveert, voor leerlingen die langdurig ziek zijn (en hun eerste schooljaar in ABO daardoor niet succesvol hebben afgerond) een tweede schooljaar toelaten tot de integratiefase of het ABO-jaar. Artikel III.45 De bepalingen voor het gewoon onderwijs (artikel 136/1) met betrekking tot het les volgen in een andere school gelden ook voor de opleidingsvorm 4 van het buitengewoon onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
34 HOOFDSTUK IV. VOLWASSENENONDERWIJS
Artikel IV.1, 1°; IV.28, 1° Het decreet betreffende het volwassenenonderwijs voorziet dat gedetineerden die op het moment van hun inschrijving in een Belgische strafinstelling verblijven, volledig vrijgesteld worden van het betalen van inschrijvingsgeld voor opleidingen in een Centrum voor Volwassenenonderwijs. In het kader van de tussentijdse evaluatie van het decreet volwassenenonderwijs werd ook het onderwijs aan gedetineerden onderzocht. In het eindrapport van dat onderzoek dat werd opgeleverd in januari 2010, wordt opgemerkt dat het huidige artikel dat bepaalt dat gedetineerden worden vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld, voor verwarring zorgt. Het artikel bepaalt immers dat een gedetineerde moet verblijven in een Belgische strafinstelling. Steeds meer gedetineerden zitten hun straf echter uit via een elektronische enkelband en verblijven dus niet in een Belgische strafinstelling. Deze mensen staan echter wel ingeschreven op de rol van een Belgische strafinstelling en zijn daar aan verbonden. Het decreet volwassenenonderwijs is niet duidelijk of deze doelgroep ook in aanmerking kan komen voor vrijstelling. Het rapport beveelt aan om ook een vrijstelling te voorzien voor de gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband. De voorgestelde wijzigingen aan het decreet volwassenenonderwijs hebben als bedoeling om meer duidelijkheid te verstrekken over welke gedetineerden wel en niet in aanmerking kunnen komen voor een vrijstelling. Daarbij wordt de aanbeveling uit het evaluatierapport niet gevolgd. De vrijstelling van inschrijvingsgeld voor gedetineerden die werkelijk in een gevangenis verblijven, is er, omdat deze doelgroep geen of een bijzonder klein inkomen verwerft en daardoor het inschrijvingsgeld onmogelijk kan betalen. Dat is echter niet altijd het geval bij de gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband. Een deel van deze groep kan tijdens de detentie blijven werken en een inkomen verwerven. Anderen kunnen een vervangingsinkomen verkrijgen en op deze manier vrijgesteld worden of de gedetineerde is ten laste van iemand anders en kan via deze weg ook een vrijstelling bekomen. Het is bijgevolg niet noodzakelijk om alle gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband, automatisch vrij te stellen van het betalen van inschrijvingsgeld. Het eerste artikel voert een definitie van “gedetineerde” in, die zowel de gedetineerden in de Belgische strafinstellingen (of in een strafinstelling die elders gelegen is en waarvoor een overeenkomst werd afgesloten met de bevoegde overheid) als de geïnterneerden omvat. Deze definitie wordt ook gehanteerd in de federale basiswet voor gedetineerden, alsook in het kader van het strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Het tweede artikel verwijst naar deze definitie.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
35
Artikel IV.1, 2°, IV.6, IV.19,1°; IV.20 Het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 tot vaststelling en indeling van de ambten in de Centra voor Volwassenenonderwijs voerde op 1 september 2010 een aantal nieuwe ambtsbenamingen in voor de personeelsleden van de Centra voor Volwassenenonderwijs: - het vroegere ambt ‘leraar secundair onderwijs voor sociale promotie’ werd vervangen door ‘leraar secundair volwassenenonderwijs’; - het vroegere ambt ‘leraar hoger onderwijs voor sociale promotie’ werd vervangen door ‘lector’. In het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zijn er een aantal artikelen die verwijzen naar bovenstaande ambten. Als gevolg van de recente aanpassingen in het ambtenbesluit, zijn deze bepalingen niet langer correct. De aanpassingen in de decreetgeving wijzigen de ambtsbenamingen in de betreffende artikelen conform het besluit. Het betreft hier een louter technische aanpassing. De nieuwe ambtsbenamingen werden concreet al ingevoerd op het onderwijslandschap bij uitvoeringsbesluit op 1 september 2010.Teneinde de rechtszekerheid voor de betrokken personeelsleden en hun verworven rechten te garanderen, is het noodzakelijk om deze technische aanpassingen aan het decreet volwassenenonderwijs door te voeren met retroactieve inwerkingtreding. Artikel IV.1, 3°; IV.7, 1° Er zijn indicaties dat er in het volwassenenonderwijs mensen zonder wettig verblijf toegelaten worden tot de opleidingen. Het is echter een verkeerd signaal om mensen die niet over een wettig verblijf beschikken en zich hier dus niet duurzaam kunnen integreren in de samenleving, toch de mogelijkheid te geven om opleiding te volgen in functie van hun integratie. Bovendien gaat de Vlaamse Gemeenschap met dit beleid in tegen de beslissing van een andere overheid, in casu de federale, om deze personen niet langer te laten verblijven op het grondgebied van het koninkrijk België. Bovendien doet er zich een tegenspraak voor tussen de vaststelling dat de mensen zonder wettig verblijf geen recht hebben om op het grondgebied van het koninkrijk België te verblijven en de vaststelling dat deze mensen toch onderwijs genieten, ingericht door de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen van het volwassenenonderwijs. Instellingen, die krachtens artikel 127, §1 van de Grondwet overigens alleen op datzelfde grondgebied onderwijs mogen inrichten. In tegenstelling tot die personen zonder wettig verblijf die niet voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht, zijn er voor nietleerplichtigen geen internationale verdragen die een absoluut recht op onderwijs garanderen Daarom wordt het beschikken over de Belgische nationaliteit of het wettig verblijf ingeschreven als nieuwe inschrijvingsvoorwaarde voor de cursist. Een cursist die niet kan aantonen over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf te beschikken, kan zich niet langer inschrijven voor een opleiding in het volwassenenonderwijs. Omdat er voor kinderen krachtens een aantal internationale verdragen in een recht op onderwijs is voorzien, beperkt de maatregel zich tot cursisten die niet langer (deeltijds) leerplichtig zijn.
V L A A M S P A R LEMENT
36
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Er wordt aan het decreet volwassenenonderwijs een definitie van wettig verblijf toegevoegd die gebaseerd is op artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregisternummer van de natuurlijke personen, zoals gewijzigd door de wet van 15 mei 2007. De definitie is ook gebaseerd op de vreemdelingenwet van 15 december 1980. Deze definitie houdt niet alleen rekening met de elektronische vreemdelingenkaarten, maar ook met de attesten van immatriculatie en andere voorlopige verblijfsdocumenten die door een bevoegde overheid worden afgegeven in het kader van een verblijfsprocedure. Zo komt ondermeer het verblijf van asielzoekers met een attest van immatriculatie of bijlage 35 tijdens hun asielprocedure in aanmerking. Daarnaast komt ook het verblijf van EU-burgers vanaf toekenning van de bijlage 19 in aanmerking. Daartegenover: afgewezen asielzoekers die na een uitwijzingsbevel in België blijven, behouden wel hun inschrijving in het wachtregister, maar voldoen niet aan het vereiste wettelijk verblijf, omdat zij geen geldig verblijfsdocument meer hebben. In artikel 37 wordt het beschikken over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf ingeschreven als inschrijvingsvoorwaarde. Artikel IV.2 Artikel 12, §1, van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs bepaalt voor welke opleidingen er eindtermen gelden: voor de opleidingen van het studiegebied algemene vorming in het secundair volwassenenonderwijs en voor de opleidingen van de leergebieden in de basiseducatie. Volgens artikel 11, §2 gelden voor de opleidingen van het studiegebied algemene vorming van het secundair volwassenenonderwijs dezelfde eindtermen als voor de overeenkomstige studierichtingen in het voltijds secundair onderwijs. Artikel 11, §5 stelt de Vlaamse Regering echter in de mogelijkheid om op basis van de eigenheid van het volwassenenonderwijs bepaalde eindtermen te schrappen of aan te passen. De schrappingen of aanpassingen moeten door het Vlaams parlement bekrachtigd worden en hebben uitwerking vanaf de datum die het bekrachtigingdecreet aangeeft. Eindtermen zijn immers minimumdoelen op het gebied van kennis, vaardigheden, inzicht en attitudes die de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde cursistenpopulatie. De opleiding aanvullende algemene vorming behoort tot het studiegebied algemene vorming van het volwassenenonderwijs, maar bestaat niet in het voltijds secundair onderwijs. Daarom werden voor de opleiding aanvullende algemene vorming aangepaste eindtermen ontwikkeld die rekening houden met de eigenheid van het volwassenenonderwijs. Deze aangepaste eindtermen zijn gebaseerd op verschillende referentiekaders, onder meer de eindtermen van het BSO en TSO, maar ook de Europese kerncompetenties. Ze beogen een basisvorming op vlak van persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijke participatie en levenslang leren van de cursist. De opleiding aanvullende algemene vorming vormt de noodzakelijke aanvulling bij een beroepsgerichte opleiding die in aanmerking komt om een diploma secundair onderwijs te halen. Het diploma secundair onderwijs uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs, is qua civiel effect gelijkwaardig aan een diploma secundair onderwijs dat door een secundaire school wordt uitgereikt. Ongeacht waar het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
37
behaald werd, biedt dit diploma toegang tot het hoger onderwijs en tot tewerkstelling op een bepaald niveau (bv. in de openbare sector). Voor het vrij diverse doelpubliek van de opleiding aanvullende algemene vorming is het echter aangewezen onderwijs op maat te kunnen bieden. Daarom hebben de ontwikkelaars binnen het opleidingsprofiel aanvullende algemene vorming naast een minimumtraject op basis van de eindtermen ook een traject met brede doelen voorzien. Op die manier kan de cursist in functie van de eigen interesse, capaciteiten, voorkennis, ambities,… kiezen om bepaalde modules van de opleiding aanvullende algemene vorming op het minimumniveau of op het bredere niveau te volgen. Met de keuze voor de bredere invulling kan de cursist omwille van een bepaalde beroepsopleiding deelaspecten van zijn algemene opleiding versterken en dit zo nodig met het behaalde deelcertificaat aantonen. De brede doelen voldoen aan de definitie van basiscompetenties van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs zoals bepaald in artikel 2, 2°: het zijn doelen, afgeleid uit een referentiekader, met betrekking tot de kennis, vaardigheden en attitudes waarover een cursist beschikt om zich persoonlijk te ontwikkelen of maatschappelijk te functioneren of vervolgonderwijs aan te vatten of als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren. Net zoals voor het leergebied wiskunde in de basiseducatie de toepassing van basiscompetenties naast eindtermen werd mogelijk gemaakt om onderwijs op maat te kunnen bieden, wordt hier de mogelijkheid gecreëerd om ook basiscompetenties voor de opleiding aanvullende algemene vorming toe te passen. In het geval van de opleidingen van het leergebied wiskunde in de basiseducatie zijn de basiscompetenties procesdoelen als tussenstap op weg naar de eindtermen. In het geval van de aanvullende algemene vorming zijn de basiscompetenties brede doelen waarin de minimumdoelen (eindtermen) vervat zitten. Wie slaagt voor een module met brede doelen, heeft dus ook steeds de eindtermen bereikt. De eindtermen en basiscompetenties van de opleiding aanvullende algemene vorming werden in één beweging ontwikkeld. Bij de opbouw werden dezelfde uitgangspunten, referentiekaders en werkwijze gehanteerd. Artikel IV.3 Tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 werden er financiële middelen toegekend aan projecten die in de schoot van een Expertisenetwerk of regionaal platform op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen, in het bijzonder door curriculumvernieuwingen, de organisatie van drempelverlagende informatieverstrekking over de specifieke lerarenopleidingen, de organisatie van aangepaste trajectbegeleiding of de uitbouw van netwerken tussen het Expertisenetwerk of regionaal platform, organisaties die doelgroepen vertegenwoordigen en het afnemend veld. Na de laatste aanvraagronde is gebleken dat we in Vlaanderen nu eerder nood hebben aan innovatieve projecten binnen de lerarenopleidingen die de algemene kwaliteit van de opleiding en dus van de afgestudeerde leraar ten goede komen. Dit gaat veel verder dan enkel diversiteit waarop de projecten zich tot nu concentreerden. Daarom is het de bedoeling om in de toekomst naar analogie met
V L A A M S P A R LEMENT
38
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
bijvoorbeeld het wetenschappelijke onderzoek (OBPWO) en prioritaire nascholing, jaarlijks beleidsprioriteiten vast te leggen. Artikel IV.4, IV.8 Bij de ontwikkeling van de opleidingsprofielen is gebleken dat er soms ook behoefte is aan modules die niet behoren tot het certificaattraject van een opleiding. In het secundair volwassenenonderwijs gaat dit vooral over modules die als een soort specialisatie kunnen beschouwd worden. In de basiseducatie betreft het specifieke modules om deze doelgroep in de mogelijkheid te stellen via een strikt functioneel traject in te stappen in een aansluitende opleiding of in een beroepssituatie. Op voordracht van de decretale stuurgroep volwassenenonderwijs en na advies van de VLOR zijn al dergelijke modules vastgelegd onder de benaming ‘zwevende modules’. Uit de toenemende voorstellen voor ‘zwevende modules’ bleek echter de noodzaak tot een duidelijke afbakening en definiëring. De voorgestelde wijzigingen aan het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bieden een rechtsgrond voor modules die niet behoren tot het certificaattraject van een opleiding. Er wordt een definitie gegeven voor uitbreidingsmodules en geletterdheidmodules. In tegenstelling tot de nu toe gehanteerde praktijk voor de ‘zwevende modules’ moeten voor geletterdheids- en uitbreidingsmodules geen afzonderlijke opleidingsprofielen opgemaakt worden. Indien voor een opleiding geletterdheids- of uitbreidingsmodules gewenst zijn, moeten deze opgenomen worden in het opleidingsprofiel van deze opleiding. In voorkomend geval dient het opleidingsprofiel ook de volgorderelatie van de modules te omvatten. In het geval van uitbreidingsmodules wordt die sequentiële volgorderelatie met de aansluitende beroepsopleiding een verplichting. Artikel IV.5 Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs is resoluut gekozen voor een modulaire structuur van de opleidingen. Na 1 september 2012 kunnen de Centra voor Volwassenenonderwijs geen lineaire opleidingen of modulaire opleidingen meer organiseren waarvoor geen door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen bestaan. Voor de opleidingen die gebaseerd zijn op een voorlopig modulair structuurschema, voorziet artikel 180 in een overgangsregeling, wanneer deze opleidingen inhoudelijk worden overgenomen door opleidingsprofielen die door de Vlaamse Regering worden vastgelegd. De voorlopige modulaire structuurschema’s worden dan opgeheven, maar kunnen naargelang de omvang van de opleiding nog gedurende één of twee schooljaren volgend op de goedkeuring van het vervangende opleidingsprofiel, georganiseerd worden. Het komt echter voor dat opleidingsprofielen worden voorgedragen ter vervanging van opleidingsprofielen die de Vlaamse Regering eerder vastlegde. Dit zal in de toekomst steeds meer gebeuren. Ook voor deze opleidingsprofielen is een stelselmatige afbouw van het bestaande aanbod aangewezen. Aangezien het om de vervanging van al goedgekeurde opleidingsprofielen gaat, is de uiterste deadline van 1 september 2012 hier niet van toepassing en is hiervoor in de plaats van een overgangsregeling een bijkomende organieke bepaling nodig.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
39
Het is van belang dat de cursist in de mogelijkheid gesteld wordt om de opleiding waarmee hij gestart is, ook nog af te ronden. Het onderscheid tussen opleiding met minder dan 700 lestijden en met 700 of meer lestijden is gebaseerd op het feit dat een centrum voor volwassenenonderwijs in staat moet zijn om opleidingen met minder dan 700 lestijden in één schooljaar af te bouwen zonder de rechten van de cursist in het gedrang te brengen, waar dat voor opleidingen met 700 of meer lestijden minder evident is. Deze cesuur is er gekomen op basis van analyse van de bestaande praktijken in de centra en op basis van overleg met de sociale partners. Voor de opleiding algemene vorming BSO3 wordt een afwijkende overgangstermijn voorzien. De opleiding Aanvullende Algemene Vorming zal de bestaande modulaire opleidingen Algemene Vorming BSO2, Algemene Vorming BSO3 en Algemene Vorming TSO3 vervangen. Volgens de algemene afbouwregeling zou de opleiding BSO3 die slechts 600 lestijden bedraagt na één schooljaar moeten afgebouwd zijn. Deze opleiding wordt echter bijna altijd gelijktijdig met de opleiding Algemene Vorming BSO2 en/of de opleiding Algemene Vorming TSO3 aangeboden die in twee schooljaren kunnen afgebouwd worden. Om verwarring bij de cursisten van deze opleidingen te vermijden en de centra organisatorische moeilijkheden te besparen, wordt ook voor de opleiding Algemene Vorming BSO3 een afbouwtermijn van twee schooljaren voorzien. Artikel IV.7, 2° Artikel 56, 10°, van het decreet van 15 juni 2007 bepaalt als een algemene erkenningsvoorwaarde voor Centra voor Basiseducatie en Centra voor Volwassenenonderwijs dat een centrum zonder onderscheid elke cursist moet inschrijven voor de opleiding die hij wil volgen. Om dit toe te kunnen passen bepaalt artikel 37 van hetzelfde decreet dat de cursisten worden ingeschreven in de volgorde dat ze zich bij het centrum in orde stellen met de inschrijvingsvoorwaarden en dat er – indien nodig – wachtlijsten kunnen worden aangelegd. Enkel voor opleidingen uit het leer- en studiegebied Nederlands tweede taal wordt in hetzelfde artikel een uitzondering voorzien. In functie van een correcte uitvoering van de bepalingen uit het inburgeringsdecreet wordt aan de prioritaire categorieën voor een primair inburgeringstraject, zoals deze gedefinieerd zijn in artikel 3, §4, van het decreet van 28 februari 2003, bij inschrijving voorrang verleend op andere cursisten. Niet alleen in het kader van inburgering, maar ook binnen andere beleidsdomeinen zoals werk en wonen wordt steeds meer belang gehecht aan het leren van het Nederlands. Kennis van het Nederlands wordt daarbij soms een voorwaarde om bepaalde rechten te genieten. Hierdoor melden zich meer kandidaat-cursisten voor een opleiding Nederlands tweede taal aan bij een Centrum voor Basiseducatie of een Centrum voor Volwassenenonderwijs. De centra zijn echter niet bij machte om – net zoals voor de kandidaat-cursisten die gevat worden door het inburgeringsbeleid – voorrang te verlenen aan deze doelgroep. Dit betekent dat deze kandidaat-cursisten zich moeten inschrijven conform de bepalingen van artikel 37 van het decreet van 15 juni 2007, zonder dat ze aanspraak kunnen maken op de voorrangsregeling. Concreet betekent dit dat deze kandidaat-cursisten soms niet ‘onmiddellijk’ met een opleiding Nederlands tweede taal kunnen starten, een verwachting die bij de betrokkene zelf leeft en ook vanuit het desbetreffende beleid (inwerking of wonen wordt geformuleerd. Om centra in de mogelijkheid te stellen om ook voor de doelgroep in het kader van het inwerkingsbeleid of het woonbeleid prioritair voorrang
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
40
te verlenen bij inschrijving, wordt artikel 37 van het decreet van 15 juni 2007 aangepast. Het uitbreiden van de voorrangsregeling bij inschrijving voor een aanbod NT2 betekent echter niet dat de overheid geen bijkomende maatregelen zal nemen of dat van de centra geen bijkomende inspanningen zullen gevraagd worden om een behoeftedekkend aanbod NT2 te realiseren. Artikel IV.9, IV.10 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.5. Artikel IV.11 In afwachting van een nieuw Vlaams syndicaal statuut passen we voorlopig het decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad en het decreet betreffende het volwassenenonderwijs aan, met het begrip”verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie”. Op dit ogenblik zijn er verschillende begrippen ter zake in omloop, maar een gelijkaardige bepaling is nu wel al terug te vinden in: - artikel 48 van het decreet van 23 januari 2009 houdende oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs; - artikel 52 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs. Ten gronde geeft dit artikel uitvoering aan punt 2.5 van cao IX: Vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR of in de decretale stuurgroep volwassenenonderwijs, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. Onder dienstvrijstelling wordt verstaan dat de toestemming gegeven wordt aan een personeelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor de duur die nodig is om deze vergaderingen bij te wonen. Gedurende deze dienstvrijstelling bevinden deze personeelsleden zich in de stand dienstactiviteit. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in ten aanzien van hun huidige toestand. Ook ten opzichte van de betrokken besturen is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast wil ik er ook op wijzen dat de representatieve vertegenwoordigers van de centrumbesturen en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 van deze cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd. Wat betreft de terugwerkende kracht wordt daar verder het volgende aan toegevoegd. (IV.11, IX 2, IX.17, X.6) De cao afspraken rond dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer zijn een juridische bevestiging van wat in de overgrote meerderheid van de scholen en centra reeds een gangbare praktijk is. Voor die groep van scholen en centra maakt de cao geen verschil uit. Enkel in een beperkt aantal scholen en centra zijn er discussies over dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer en het is om klaarheid te scheppen dat een duidelijke afspraak is opgenomen in de cao en in de regelgeving. Omwille van de discussies in deze kleine groep scholen zullen er in 2010 geen personeelsleden een dienstvrijstelling of een verplaatsingen hebben opgenomen buiten de toestemming van het schoolbestuur. Er zal zich dus geen conflict hebben voorgedaan rond rechten van personeel en plichten van het schoolbestuur. Voor deze groep van scholen zullen de nieuwe afspraken maar ten volle in voege treden in het nieuwe schooljaar 2011-2012, wanneer de regelgeving afgerond is met de desbetreffende omzendbrief. De terugwerkende kracht rond dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer heeft dan ook een erg beperkte draagwijdte op het onderwijsveld. Bovendien wil de overheid uitdrukkelijk de afspraken die in de cao gemaakt zijn, respecteren. Artikel IV.12 Met het decreet op de lerarenopleidingen is de visitatie door VLIR en VLHORA voor de specifieke lerarenopleidingen ingevoerd. Er is toen gekozen om hieraan geen accreditatie te verbinden, dit naar analogie met de eerste visitatieronde van de opleidingen van de hogescholen en de universiteiten. Bij deze eerste visitatieronde was er voor de hogescholen en universiteiten wel een decretale regeling die bij een negatieve visitatie een actie van de Vlaamse Regering mogelijk maakte. Dit wordt nu voorzien voor de specifieke lerarenopleiding. De wijziging wordt doorgevoerd in het hoger onderwijs en moet ook van toepassing gemaakt worden op de specifieke lerarenopleidingen, aangeboden in het volwassenenonderwijs. Artikel IV.13 Artikel 54 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende volwassenenonderwijs bepaalt dat de specifieke lerarenopleidingen vallen onder de toepassing van artikel 93 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Dit artikel regelt de interne en externe kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het hoger onderwijs en dus ook deze van de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs. In het voorjaar van 2011 start een eerste externe beoordeling van de specifieke lerarenopleidingen in Vlaanderen door een visitatiecommissie. Voorafgaand aan de visitatie dienen de instellingen een zelfevaluatierapport in te dienen bij de visitatiecommissie. De regelgeving in het volwassenenonderwijs voorziet echter niet in bepalingen in het geval een Centrum voor Volwassenenonderwijs het zelfevaluatierapport niet zou indienen en dus niet zou deelnemen aan de externe beoordeling. Theoretisch is het mogelijk dat een CVO dit jaar geen specifieke lerarenopleiding inricht en dus niet gevisiteerd wordt, maar volgend jaar opnieuw start met de specifieke lerarenopleiding. Op deze manier zou de externe beoordeling
V L A A M S P A R LEMENT
41
42
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
kunnen omzeild worden, wat uiteraard niet de bedoeling is. Een CVO verliest immers alleen onderwijsbevoegdheid voor een opleiding, wanneer het die vijf opeenvolgende jaren niet ingericht heeft Met dit artikel verliest een CVO de onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding, wanneer het CVO het zelfevaluatierapport niet tijdig heeft ingediend en niet geparticipeerd heeft aan de externe beoordeling door een visitatiecommissie. Zo wordt vermeden dat een CVO de externe beoordeling kan omzeilen. Het betreffende artikel wordt pas op 1 september 2011 van kracht en gaat dus niet in met terugwerkende kracht. Alleen is de datum van indiening van het zelfevaluatierapport op 15 februari vastgesteld. De indiening van het zelfevaluatierapport is een verplichte eerste stap in de visitatieprocedure. De betreffende datum is echter niet bepaald door de overheid, maar wel door de visitatie-instantie in overleg met de te visiteren instellingen. Het is niet zo dat de te visiteren instellingen door hun zelfevaluatierapport niet in te dienen op 15 februari uitgesloten zouden zijn van de externe kwaliteitszorgprocedure. De maatregel is niet onevenredig. Het is zo dat een instelling de opleiding niet effectief hoeft in te richten om toch de visitatieprocedure te kunnen doorlopen. Dat geldt algemeen in de externe kwaliteitscontrole zoals omschreven in artikel 93 van het structuurdecreet hoger onderwijs. Dit betekent dat, wanneer een instelling niet participeert aan de visitatie, deze wel degelijk met grote waarschijnlijkheid de bedoeling heeft om de externe kwaliteitscontrole te ontlopen. Bovendien geldt algemeen in onderwijs het principe dat het niet deelnemen aan de verplichte externe kwaliteitscontrole leidt tot het intrekken van de erkenning van de instelling of het te controleren structuuronderdeel. Dit is ook zo in het volwassenenonderwijs. (artikel 56, 4° van het decreet volwassenenonderwijs) De specifieke lerarenopleiding volgt dan wel een andere procedure m.b.t. de externe kwaliteitscontrole, maar volgt inzake erkenning dezelfde logica. Wanneer een instelling zich zou onttrekken aan een visitatieprocedure, dan betekent dit dat deze instelling gedurende 12 jaar geen externe kwaliteitscontrole zou gehad hebben, wat een onevenredig lange termijn is en de overheid geen garanties geeft dat deze opleiding wordt aangeboden conform de geldende reglementaire bepalingen, wat in strijd is met het algemeen belang. Een dwingende bepaling dringt zich bijgevolg wel degelijk op. Mogelijks stelt zich ook een probleem met het gelijkheidsbeginsel, wanneer een instelling zich zou onttrekken aan de externe kwaliteitscontrole. De andere instellingen die wel deelnemen aan de externe kwaliteitscontrole en een negatief visitatierapport zouden ontvangen, dreigen krachtens artikel 93bis hun onderwijsbevoegdheid te verliezen voor de betreffende opleiding. De instelling die zich onttrekt aan de externe kwaliteitszorgprocedure loopt dat risico niet, wat niet te verantwoorden is naar de andere instellingen toe. Artikel IV.14, IV.15 Om de participatie aan levenslang leren te bevorderen is het aanbieden van leertrajecten in gecombineerd onderwijs van groot belang. Dit houdt in dat een deel van de opleiding via contactonderwijs verloopt en een deel via afstandsonderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
43
Het decreet betreffende het onderwijs XIX van 8 mei 2009 voegde aan het decreet betreffende het volwassenenonderwijs een afdeling (artikel 72bis tot en met artikel 72septies) toe over de ondersteuning en stimulering van het gecombineerd onderwijs. Deze ondersteuning bestaat uit een aanvullende financiering of subsidiëring die de centra kunnen krijgen voor het ontwikkelen en organiseren van opleidingen als gecombineerd onderwijs. Het opstarten van een traject via afstandsleren is immers een arbeidsintensieve onderneming voor een Centrum voor Basiseducatie of een Centrum voor Volwassenenonderwijs, zowel op technisch organisatorisch als op onderwijskundig vlak. Artikel 72ter bepaalt dat, wil het centrumbestuur in aanmerking komen voor dergelijke aanvullende financiering of subsidiëring, er een aanvraag nodig is die aan een aantal criteria voldoet. Eén van deze criteria betreft de omvang van het luik afstandsonderwijs. De beoogde doelgroep van het gecombineerd onderwijs bestaat immers uit cursisten die er door werk- of gezinsverplichtingen niet altijd in slagen om elke week naar de les te komen, maar die wel een opleiding van het volwassenenonderwijs willen volgen. Het ontwikkelen en organiseren van een omvangrijk deel afstandsonderwijs vergt ook meer inspanningen van het centrum. Voor de aanvullende financiering of subsidiëring moet het aandeel van het aandeel afstandsonderwijs daarom substantieel zijn: minimaal 50% van het totale aantal lestijden van de volledige opleiding en minstens 200 lestijden in absolute omvang. De formulering van artikel 72ter, §1, 2°, laat echter een misvatting toe, als zou het voldoende zijn dat slechts de modules in gecombineerd onderwijs een luik afstandsonderwijs van 50% omvatten. Bovendien is ook het criterium in artikel 72ter, §1, 1°, wat misleidend opgesteld, in die zin dat aanvragen die betrekking hebben op één module, nooit in aanmerking kunnen komen omwille van het vereiste aantal 200 lestijden in afstandsonderwijs in 2°. De wijzigingen aan artikel 72ter zijn bedoeld om interpretatieproblemen te vermijden. Het centrumbestuur dat een goedkeuring voor de aanvraag verkreeg, moet ook een aantal engagementen aangaan. Zo moet het centrumbestuur het ontwikkelde gecombineerd onderwijs effectief organiseren binnen een termijn van maximaal twee schooljaren. Gedurende de looptijd van het gecombineerd onderwijs moet het ook alle gegevens verzamelen die de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen kunnen aantonen. Minimaal betreft dit de aantallen van de ingeschreven en van de financierbare of subsidieerbare cursisten, de deelnamecijfers aan de evaluaties, de slaagcijfers, de scholingsgraad en het aantal en de aard van de uitgereikte studiebewijzen. Artikel 72sexies bepaalt tenslotte dat het centrumbestuur uiterlijk twee maanden na het schooljaar waarvoor het de aanvullende financiering of subsidiëring ontving, een eindrapport moet indienen dat onder meer deze gegevens moet bevatten. De tijdsbepaling van dit artikel strookt echter niet goed met de in artikel 72quinquies opgenomen tijdsperiode van twee schooljaren voor de effectieve organisatie van het gecombineerd onderwijs. Voor een centrum dat pas in het tweede schooljaar het ontwikkelde gecombineerd onderwijs effectief inricht, is het immers onmogelijk al de vereiste gegevens over de cursisten in het gecombineerd onderwijs tijdig aan te
V L A A M S P A R LEMENT
44
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
leveren. Daarom wordt de uiterste indieningsdatum voor het eindrapport bepaald op twee maanden na het tweede schooljaar. Artikel IV.15, IV.19, 2° Artikelen 85, §4 (Centra voor Basiseducatie) en 98, §5 (Centra voor Volwassenenonderwijs) van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bepalen dat het volume aan lesurencursist in gecombineerd onderwijs met een factor 1,2 vermenigvuldigd wordt, indien het gecombineerd onderwijs voldoet aan de bepalingen van artikel 28 en minimaal 25% aan afstandsonderwijs omvat. Deze paragrafen worden aangevuld met een bepaling waarin staat dat de 20% extra middelen die gegenereerd worden door het gecombineerd onderwijs met minimaal 25% afstandsonderwijs, enkel kunnen aangewend worden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van cursusmateriaal en didactische middelen voor gecombineerd onderwijs. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan punt 7.7. van cao IX en aan de afspraak bij de besprekingen van cao II basiseducatie om voor dit punt het parallellisme door te trekken naar de basiseducatie. In de cao’s hebben de besturen van de centra zich geëngageerd om duidelijk aan te tonen dat deze extra leraarsuren voor deze doeleinden worden aangewend. Zij zullen dit samen met de programmatie van het opleidingenaanbod ter onderhandeling aan het locaal comité voorleggen. Artikel IV.17, IV.18, IV.21, IV.22, IV.23 Centra voor Volwassenenonderwijs en Centra voor Basiseducatie kunnen de hun toegekende leraarsuren, VTE of punten vrij aanwenden voor de organisatie van het onderwijsaanbod. In een modulaire organisatie is het niet altijd mogelijk om in de loop van het schooljaar een zicht te krijgen op het aantal leraarsuren, VTE of punten dat nodig is om het geplande onderwijsaanbod te realiseren. Soms moet een centrum door een gebrek aan interesse bij de cursisten bepaalde geplande modules schrappen. Soms moet een centrum door een teveel aan interesse bepaalde modules extra voorzien in de loop van het schooljaar. Daarom wordt sinds 1 september 2007 voorzien in de mogelijkheid dat een centrum leraarsuren, VTE of punten kan overdragen. Die overdracht kan gebeuren naar een ander centrum of naar het volgende schooljaar.Tot op heden dienden de centra de overdracht naar volgend schooljaar bekend te maken voor 1 februari van het lopende schooljaar. Voor de overdracht van leraarsuren, punten of VTE naar een ander centrum werd geen termijn voorzien. De datum van 1 februari werd voorzien om de overdrachten tijdig te kunnen verwerken, o.a. met het oog op de berekening van de omkadering van het volgende schooljaar. Op basis van de praktijk is echter gebleken dat het mogelijk is om deze datum te verschuiven naar 30 april. Ook de centra zijn vragende partij om deze datum te verschuiven naar een later tijdstip, omdat ze vaak op 1 februari nog geen goed beeld hebben van de leraarsuren, VTE of punten die ze niet meer kunnen aanwenden. Daarom wordt de datum van 1 februari, zowel voor de CBE als de CVO, gewijzigd in 30 april.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
45
Om dezelfde reden wordt nu voorzien dat overdrachten naar een ander centrum ook voor 30 april dienen te gebeuren. Een later tijdstip is niet mogelijk in functie van de berekening van de omkadering van de centra voor het volgende schooljaar. Ook hier wordt op vraag van de VLOR voorzien in een aanpassing die geldt voor zowel de CBE als de CVO. Omwille van de nieuwe personeelsregelgeving in het volwassenenonderwijs, die per 1 september 2010 in werking is getreden, is het wenselijk dat deze maatregel al van kracht wordt voor het lopende schooljaar 2010-2011. Daarom moet deze bepaling met terugwerkende kracht vanaf 31 januari 2011 in voege treden. Artikel IV.24 tot en met IV.27 Artikel 12, §2, van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid bepaalt: “Het onthaalbureau biedt de inburgeraar een primair inburgeringstraject aan, dat duurt vanaf de aanmelding bij het onthaalbureau tot het ogenblik dat de inburgeraar volledig wordt overgedragen aan de reguliere voorzieningen die belast zijn met het secundaire traject. Het vormingsprogramma van het primaire traject wordt opgestart maximaal drie maanden na de aanmelding op het onthaalbureau.”. De Centra voor Basiseducatie, de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Universitaire talencentra organiseren binnen het primaire inburgeringstraject de opleiding Nederlands tweede taal op niveau A1. Om te kunnen voldoen aan de bepaling uit artikel 12, §2, van het inburgeringsdecreet moeten de centra binnen de drie maanden een aanbod kunnen opstarten. Er stelt zich een probleem met die termijn van drie maanden in de zomer. In de maanden juli en augustus wordt geen aanbod ingericht, waardoor inburgeraars die zich in de periode april - juni aanmelden vaak tot september moeten wachten om te kunnen instappen. De Centra voor Volwassenenonderwijs zijn omwille van de rechtspositieregeling van het onderwijzend personeel niet in de mogelijkheid om met reguliere middelen aanbod te organiseren in de zomervakantie. Daarom voorziet de overheid sinds 2005 in aanvullende projectmiddelen voor de organisatie van zomeraanbod Nederlands tweede taal. Centra voor Volwassenenonderwijs kunnen jaarlijks een aanvraag doen voor deze projectmiddelen, waarmee ze opleidingen Nederlands tweede taal op niveau A1 kunnen organiseren in de maanden juli en augustus. Deze projectmiddelen werden tot op heden toegekend zonder decretale basis. Omdat deze projectmiddelen deze zomer voor de zesde keer toegekend zullen worden, is het noodzakelijk een decretale rechtsgrond te voorzien. Deze rechtsgrond wordt ingeschreven in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Er wordt alleen een regeling voorzien voor de Centra voor Volwassenenonderwijs, omdat de Centra voor Basiseducatie in de mogelijkheid zijn om met hun reguliere omkadering zomeraanbod in te richten. Er wordt onderzocht in welke mate het zomeraanbod op termijn kan gerealiseerd worden binnen de reguliere middelen van de Centra voor Volwassenenenonderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
46
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Artikel IV.28, 2° Artikel 109, §3, 6°, definieert de categorie cursisten die – in het kader van inburgering – in aanmerking komen voor een volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld voor een opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Nederlands tweede taal. Concreet gaat het om inburgeraars die een inburgeringscontract hebben ondertekend bij een onthaalbureau of een attest van inburgering hebben behaald. Het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid (inburgeringsdecreet) voorziet ook in een attest van elders verworven competenties (EVC), waarin vermeld wordt dat de betrokken inburgeraar vanwege zijn elders of eerder verworven competenties, meteen in het secundaire inburgeringstraject kan stappen. Tot op heden werd geen attest van EVC door een onthaalbureau uitgereikt, omdat er geen vrijstelling kon worden verleend voor het onderdeel ‘maatschappelijke oriëntatie’ van het primaire inburgeringstraject. Dit traject omvat, naast maatschappelijke oriëntatie, ook een opleiding Nederlands tweede taal (niveau A1) en loopbaanoriëntatie. Voor deze onderdelen van het primaire inburgeringstraject kan een inburgeraar wel al worden vrijgesteld. De Vlaamse minister bevoegd voor inburgering voert nu ook een instaptoets MO (maatschappelijke oriëntatie) in. Inburgeraars die slagen voor deze instaptoets én vrijgesteld zijn voor de andere onderdelen van het primaire inburgeringstraject, zullen dan het attest van EVC krijgen in plaats van een attest van inburgering. Aangezien het attest van EVC gelijkwaardig is aan het attest van inburgering, moeten ook inburgeraars met een attest van EVC vrijgesteld worden van het inschrijvingsgeld voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2. Een tweede noodzakelijke aanpassing aan punt 6° van artikel 109, §3, heeft betrekking op de opleidingen waarvoor de volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld geldt. Er blijkt verwarring te zijn over welke opleidingen met de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Nederlands tweede taal worden bedoeld. Indien men de decreetsbepaling letterlijk leest, dan gaat het enkel om de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2. In de praktijk beschouwen sommige Centra voor Volwassenenonderwijs ook de opleiding Latijns schrift – die eveneens behoort tot het studiegebied Nederlands tweede taal en zich situeert op het niveau richtgraad 1 – als een opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1. Dit betekent dat deze centra cursisten die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 109, §3, 6°, van het decreet volwassenenonderwijs, een volledige vrijstelling van inschrijvingsgeld verlenen voor de opleiding Latijns schrift. Andere Centra voor Volwassenenonderwijs hanteren de strikte lezing van bovenvermelde decreetsbepaling en verlenen enkel een volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2. Deze verschillende interpretatie van eenzelfde decreetsbepaling leidt tot een ongelijke behandeling van cursisten die zich inschrijven voor een opleiding Latijns
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
47
schrift, al naargelang het Centrum voor Volwassenenonderwijs waar ze zich inschrijven. Bij de totstandkoming van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs was het wel degelijk de bedoeling om inburgeraars ook volledig vrij te stellen van het inschrijvingsgeld, in het geval zij zich inschrijven voor een opleiding Latijns schrift. Deze opleiding is namelijk vaak een noodzakelijke opstap naar een opleiding Nederlands tweede taal, meer bepaald voor anders gealfabetiseerde cursisten die zich nog vertrouwd moeten maken met het Latijns schrift. Aangezien de decreetsbepaling verschillende interpretaties mogelijk maakt, moet de opleiding Latijns schrift nominaal in artikel 109, §3, 6°, van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs worden opgenomen. Artikel IV.29 Artikel 110 van het decreet Volwassenenonderwijs regelt de oprichting van de DAB ‘Fonds Inschrijvingsgelden Centra voor Volwassenenonderwijs’. Artikel 110, §2, belast het Fonds met het financieel beheer van de inschrijvingsgelden van de Centra voor Volwassenenonderwijs en de middelen ter beschikking gesteld door de onderwijsbegroting. Er dient een aanpassing te gebeuren van artikel 110, §2, om twee redenen: - inzake het financieel beheer dient de mogelijkheid voorzien te worden om een afrekening te maken tussen ontvangsten en vorderingen per Centrum voor Volwassenenonderwijs in de plaats van een afrekening van de totale ontvangsten en een afrekening van de totale vorderingen. - rekening houdend met de wijziging van artikel 110, §3, waarin voorzien wordt dat het Fonds ook dotaties van andere beleidsdomeinen kan ontvangen, dient de tekst “middelen ter beschikking gesteld door de onderwijsbegroting” verruimd te worden. Artikel 100, §3, geeft een overzicht van de middelen die bij het Fonds behoren. Er dient een aanpassing te gebeuren van artikel 110, §3, 1°, om twee redenen : - ten gevolge van eventuele besparingsmaatregelen kan de Vlaamse Regering beslissen om een lagere dotatie toe te kennen. Dit gebeurde al voor begrotingsjaar 2009, 2010 en 2011. Een wijziging van het dotatiebedrag werd geregeld door een wijzigend artikel in te schrijven in de jaarlijkse “programmadecreten”. Een wijziging van artikel 110, §3, 1°, moet verkomen dat men ook in de toekomst steeds via de jaarlijkse programmadecreten wijzigingen van de dotatie moet aanbrengen in het decreet volwassenenonderwijs; - de mogelijkheid moet voorzien worden om het Fonds met dotaties van andere beleidsdomeinen te spijzen. In het kader van het “Brusselbeleid” ontvangt het Fonds sinds 2008 een dotatie ten laste van programma Beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid, Coördinatie Brussel, voor de vrijstelling van het betalen van inschrijvingsgelden voor cursisten NT2, die in Brussel woonachtig zijn en die les volgen in een CVO in Brussel. De decretale basis voor het ontvangen van deze middelen ontbreekt momenteel. Zowel bij de controle van de rekeningen 2008 als 2009 maakte het Rekenhof hierover een opmerking. In de praktijk zal de afdeling Volwassenenonderwijs van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming de afrekening tussen ontvangsten en vorderingen per CVO al
V L A A M S P A R LEMENT
48
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
toepassen voor het begrotingsjaar 2010 (referteperiode 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010). Daarom wordt 1 januari 2010 als ingangsdatum van de wijziging van artikel 110 voorzien. De terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de Centra voor Volwassenenonderwijs, omdat het slechts om een andere manier van indelen en registeren in de begrotingsdocumenten van de onderwijsoverheid gaat. Artikel IV.30 tot en met IV.37 Het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal wordt momenteel geconfronteerd met een capaciteitstekort waardoor cursisten te lang moeten wachten om te kunnen starten met hun opleiding. (Vlaams Parlement, Schriftelijke Vraag nummer 144 van 14 december 2010 en nummer 217 van 31 januari 2011) De Vlaamse overheid voert een aanmoedigingsbeleid ten aanzien van anderstaligen om Nederlands te leren. Een aantal doelgroepen worden zelfs verplicht om Nederlandse taallessen te volgen. Het tekort aan opleidingsplaatsen staat haaks op dat aanmoedigingsbeleid. De Vlaamse overheid heeft dan ook voorzien in een pakket aan maatregelen om de capaciteitstekorten weg te werken. Zo wordt voorzien in de creatie van een pakket aanvullende leraarsuren die de Vlaamse Regering gericht kan inzetten voor het wegwerken van wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal en in de kleuring van de leraarsuren of VTE die gegenereerd worden met opleidingen Nederlands tweede taal in de centra die beschikken over een wachtlijst. Momenteel heeft elk leer- en studiegebied een vaste deler die bepalend is voor het volume aan leraarsuren en VTE die de centra het volgende schooljaar krijgen. Wanneer de deler verhoogd wordt, daalt de omkadering van de centra voor dat leerof studiegebied. De deler is respectievelijk gelijk voor alle centra voor volwassenenonderwijs en voor alle centra voor basiseducatie, wat maakt dat de onderlinge centra gelijk gefinancierd of gesubsidieerd worden ongeacht het potentieel aan cursisten. Het capaciteitstekort voor het aanbod NT2 situeert zich echter in de centrumsteden en minder in de landelijke regio’s (althans toch bij de Centra voor Volwassenenonderwijs). De maatregel bestaat er uit om de deler globaal voor zowel het leer- als studiegebied Nederlands tweede taal te verhogen. Het gaat om een verhoging van 10 naar 11 voor het leergebied Nederlands tweede taal en van 12 naar 13 voor het studiegebied Nederlands tweede taal. De vrijgekomen middelen worden ingezet in die regio’s waar zich de capaciteitstekorten voordoen. Bovendien kan de overheid bepaalde voorwaarden koppelen aan de aanwending van deze middelen, zodat een maximale efficiënte inzet in functie van het wegwerken van de wachtlijsten gegarandeerd wordt. Omdat er tot en met het schooljaar 2012-2013 overgangsmaatregelen gelden op de implementatie van het nieuwe financieringssysteem, moeten deze ook van toepassing gemaakt worden op deze maatregel. Daarom wordt er een overgangsmaatregel ingeschreven. Momenteel geldt er een totale vrije aanwending van het pakket aan leraarsuren of VTE dat een centrum ontvangt. Een centrum kan dus de leraarsuren of VTE dat het genereert met opleidingen Nederlands tweede taal inzetten voor de organisatie van andere opleidingen. Wanneer zich een wachtlijst voordoet voor het opleidingsaanbod
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
49
Nederlands tweede taal, is dat niet wenselijk. Daarom wordt voorzien dat de leraarsuren of VTE die gegenereerd zijn door een opleiding Nederlands tweede taal, terug moeten ingezet worden voor de organisatie van een dergelijke opleiding, wanneer zich in het centrum een wachtlijst voordoet. De maatregelen worden in het decreet volwassenenonderwijs ingeschreven, maar worden pas van kracht na een beslissing van de Vlaamse Regering. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin zich nog wachtlijsten Nederlands tweede taal voordoen. Artikel IV.38 Sinds het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt er in het volwassenenonderwijs geen onderscheid meer gemaakt tussen het beroepssecundair onderwijs en het technisch secundair onderwijs. De opleidingen algemene vorming van het beroepssecundair onderwijs en algemene vorming van het technisch secundair onderwijs worden vervangen door de opleiding aanvullende algemene vorming. Het decreet voorziet in artikel 41, 64, 2°, in de mogelijkheid om een diploma van het secundair onderwijs uit te reiken op basis van de opleiding aanvullende algemene vorming, gecombineerd met een certificaat van een bij besluit van de Vlaamse Regering bepaalde diplomagerichte opleiding. Een overgangsmaatregel (artikel 182, §1) garandeert dat in afwachting van het opleidingsprofiel aanvullende algemene vorming de uitreiking van het diploma op basis van de bestaande opleidingen algemene vorming BSO en TSO van kracht blijft tijdens de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012. Voor de uitreiking van een diploma secundair onderwijs op basis van de combinatie van een diplomagerichte opleiding met de opleiding aanvullende algemene vorming, maakt het echter niet uit in welke volgorde of welke tijdsspanne deze opleidingen gevolgd worden. Het is dus niet noodzakelijk dat de cursist eerst een certificaat van een diplomagerichte opleiding behaalt en vervolgens de opleiding algemene vorming BSO3 of TSO3 met vrucht beëindigt. Voor cursisten die eerst een certificaat van de opleiding algemene vorming BSO3 of TSO3 behalen en pas over enkele jaren een diplomagerichte opleiding volgen, is het echter belangrijk dat ook na 2011-2012 de mogelijkheid tot uitreiking van het diploma secundair onderwijs op basis van deze combinatie van kracht blijft. HOOFDSTUK V. HOGER ONDERWIJS AFDELING I. UNIVERSITEITEN Artikel V.1 Het universiteitsdecreet voorziet een recht op een bijkomend mandaatsjaar na zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte bij de verschillende tijdelijke aanstellingen in het academisch personeel, met name assistenten (art. 92), doctorassistenten (art. 94) en tenure trackdocenten (artikel 91bis). Enkel voor de ZAP-leden die zijn aangesteld met een proefperiode van maximaal 3 jaar met uitzicht op vaste benoeming, is dergelijk recht op een bijkomend mandaatsjaar niet voorzien.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
50
Dit brengt grote ongelijkheid mee, omdat binnen de toegekende aanstellingsperiode de cruciale beslissing over al dan niet vaste benoeming moet genomen worden. ZAP-leden die in deze periode zwanger geweest zijn of met een langdurige en ernstige ziekte geconfronteerd werden, krijgen, wanneer geen bijkomende mandaatsperiode mogelijk is, minder tijd om de universiteit van hun kwaliteiten te overtuiten dan hun hun collega’s die gedurende de gehele periode van hun aanstelling ongestoord aan de uitbouw van hun dossier hebben kunnen werken. De ongelijke behandeling die hierdoor ontstaat wordt door deze decreetswijziging ongedaan gemaakt. Het bijkomend mandaatsjaar geldt alleen voor het specifieke geval van een tijdelijke aanstelling met het oog op een vaste benoeming. Voor andere tijdelijke aanstellingen is er geen bijkomend mandaatsjaar nodig, omdat hieraan geen beoordeling met het oog op een vaste benoeming zonder nieuwe vacature verbonden is. Artikel V.2 Zie de memorie van toelichting bij artikel V.6. De mogelijkheid tot overname van een personeelslid van een andere instelling is bij de universiteiten beperkt tot het administratief en technisch personeel. Om een excellente kwaliteit van het onderwijs en onderzoek te garanderen is het voor het academisch personeel aangewezen dat vacatures ingevuld worden via een externe vacature die ook internationaal kenbaar gemaakt wordt. AFDELING II. HOGESCHOLEN Artikel V.3 Volgens de pensioenregeling in de openbare sector verliest een personeelslid zijn pensioenrechten na een ontslag op grond van de hoogste in de tuchtregeling opgenomen tuchtstraf. Om te vermijden dat een ontslag altijd tot de zware consequentie van het verlies van de pensioenrechten leidt, zijn in vele tuchtregelingen twee vormen van ontslag opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het gewone ontslag (met behoud van pensioenrechten) en de afzetting (ontslag met verlies van pensioenrechten). Dit onderscheid wordt nu al gemaakt in het Vlaams personeelsstatuut en in de decreten rechtspositie van 27 maart 1991. Dit artikel voert dezelfde regeling in voor het personeelsstatuut voor de hogescholen. Artikel V.4 Artikel 94 van het hogescholendecreet regelt het ontslag om dringende redenen. Het derde lid stelt dat een personeelslid tegen dit ontslag een bezwaarschrift kan indienen bij het college van beroep in zake tucht. Dit college kan ofwel het ontslag bevestigen, ofwel een preventieve schorsing uitspreken met een tuchtprocedure tot gevolg. Op deze manier kan een personeelslid met een aanstelling, waarop volgens artikel 78 van het hogescholendecreet de tuchtregeling niet van toepassing is, toch een tuchtstraf krijgen. Dit is een anomalie die met de aanpassing aan artikel 94 rechtgezet wordt. Naar analogie met de procedure in de decreten rechtspositieregeling van 27 maart 1991 spreekt het college van beroep zich voortaan alleen uit over de vraag of het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
51
ontslag om dringende redenen al dan niet gegrond is. Het verwerpen van het ontslag om dringende redenen heeft niet automatisch tot gevolg dat er een tuchtprocedure opgestart wordt. Het is het hogeschoolbestuur dat zelf moet uitmaken welke acties zij onderneemt, als het ontslag om dringende redenen verworpen wordt. Bij een benoemd personeelslid kan dat het opstarten van een tuchtprocedure zijn, bij een aangesteld personeelslid kan dat een ontslag met een opzegtermijn zijn op grond van artikel 92, §2. Door de wijziging aan het derde lid, is het vijfde lid zonder voorwerp geworden en wordt dit lid voor alle duidelijkheid best opgeheven. De termijn voor het college van beroep, die op dit moment heel beperkt is, is, naar analogie met de regeling uit het niet hoger onderwijs verlengd van 3 naar 20 werkdagen. Artikel V.5, V.9, V.15 Op dit moment kan het mandaat van departementshoofd alleen maar toegekend worden aan een lid van het onderwijzend personeel. Bovendien bepaalt artikel 109 van het hogescholendecreet van 13 juli 1994 dat het personeelslid met het mandaat van departementshoofd gedurende het mandaat verder belast blijft met onderwijsactiviteiten. Zowel de beperking tot leden van het onderwijzend personeel als de blijvende uitoefening van een onderwijsopdracht vormen in de realiteit een belemmering bij de invulling van het mandaat van departementshoofd. Enerzijds zijn er ook bij het administratief en technisch personeel mensen actief die de competenties hebben om het mandaat van departementshoofd te vervullen. Anderzijds laat het takenpakket van departementshoofd niet altijd toe om daarnaast nog een effectieve onderwijsopdracht op te nemen. Dit voorstel versoepelt de reglementering voor de invulling van het mandaat van departementshoofd door de verplichting om een onderwijsopdracht niet meer te vermelden en door ook leden van het ATP toe te laten. Deze regeling verhindert niet dat een hogeschoolbestuur in zijn interne reglement het mandaat van departementshoofd kan voorbehouden aan leden van het OP en ook de uitoefening van een onderwijsopdracht kan opleggen. Net zoals bij de regels over de invulling van het mandaat van algemeen directeur is de algemene bepaling over de invulling van het mandaat van departementshoofd opgenomen in het hoofdstuk over het onderwijzend personeel, maar is er in het hoofdstuk over het administratief en technisch personeel een specifieke regeling opgenomen voor de situatie waarin het departementshoofd tot het ATP behoort. De wijziging aan artikel 286 vloeit voort uit de aanpassingen aan artikel 109. Artikel V.6, V.11 In cao III Hoger Onderwijs is overeengekomen de mobiliteit van personeelsleden te bevorderen door de overname van een personeelslid van een andere instelling mogelijk te maken. Volgens de huidige regeling kan een personeelslid maar naar een andere hogeschool overgaan, als het benoemd wordt na een externe vacature. Deze regeling wordt versoepeld door de mogelijkheid te voorzien dat een hogeschool een vacante betrekking ook kan invullen via de overname van een benoemd personeelslid van een andere hogeschool. De overname van een personeelslid is
V L A A M S P A R LEMENT
52
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
enkel mogelijk binnen het onderwijzend of binnen het administratief en technisch personeel. Als de hogeschool een benoemd personeelslid van een andere hogeschool overneemt, dan behoudt dit personeelslid ten minste de salarisschaal en de anciënniteit alsof het al benoemd was aan de hogeschool die de vacante betrekking invult. De hogeschool die de vacante betrekking invult, heeft wel de mogelijkheid om het overgenomen personeelslid in een hogere salarisschaal in te schalen. Artikel V.7 Bij de inschaling van een nieuw personeelslid aan een hogeschool zijn er een aantal diensten waarmee reglementair rekening moet gehouden worden bij de inschaling. Voor het onderwijzend personeel gaat het om de diensten opgenomen in het KB van 15 april 1958. Diensten die niet in dit KB opgenomen zijn, kunnen bij de inschaling meegenomen worden als nuttige beroepservaring. Deze meeneembaarheid bedraagt op dit moment ten hoogste 10 jaar, tenzij het om diensten in de eigen hogeschool gaat. In cao III Hoger Onderwijs is overeengekomen dat de beperking tot 10 jaar nuttige beroepservaring doorbroken wordt voor nieuwe personeelsleden die aan een hogeschool aangesteld of benoemd worden. Het loslaten van deze beperking geeft de hogescholen een grotere autonomie bij het verrekenen van diensten die niet ambtshalve in aanmerking genomen worden zoals diensten in het hoger onderwijs buiten de Europese Unie. Naar analogie met de regeling die nu al voor de universiteiten geldt, moet de hogeschool het toekennen van de nuttige beroepservaring motiveren op grond van de doorlopen beroepscarrière, de verworven ervaring en de verworven kwalificaties van het personeelslid. Door zowel de datum van uitwerking van de maatregel, als de datum voor de bepaling van wat nieuwe personeelsleden zijn, retroactief op 1 februari 2011 vast te leggen, wordt vermeden dat in instellingen bestaande personeelsleden via een kunstgreep als nieuwe personeelsleden zouden kunnen beschouwd worden om hen op die manier bijkomende beroepservaring te kunnen geven. Artikel V.8 Dit is een gelijkaardige maatregel als in artikel V.7 maar dan voor het administratief en technisch personeel van de hogescholen. Voor het administratief en technisch personeel zijn de diensten die ambtshalve opgenomen worden in de inschalingsanciënniteit opgenomen in het KB van 1 december 1970. Artikel V.10 Naar analogie met de regeling die in artikel 114 van het universiteitendecreet voor het ATP opgenomen is, wordt ook voor het ATP van de hogescholen de mogelijkheid ingeschreven om op basis van prestaties en conform de loopbaanplanning een graadverhoging toe te kennen zonder interne vacature. Deze afwijking van het algemene principe is maar mogelijk in welbepaalde omstandigheden. De hogeschool moet over een loopbaanplan beschikken en de bevordering of ambtswijziging moet in deze planning passen en er moet afdoende gemotiveerd worden dat het betrokken personeelslid uitstekend gepresteerd heeft om van deze regeling te kunnen genieten.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
53
Artikel V.12 Conform het hogescholendecreet zijn de hogescholen verplicht een vzw Sociale voorzieningen op te richten. De sociale toelagen worden aan die vzw’s toegekend. Evenwel ontbreekt er een bepaling omtrent de overdracht van de goederen die de vzw’s Sociale Voorzieningen verwerven en verworven hebben met de sociale toelage in geval van ontbinding van de vzw’s. Bij ontbinding gaan de goederen over naar de hogeschool waarmee de vzw SOVO verbonden is. Het komt erop aan de elk SOVO een dergelijke bepaling opneemt in de statuten. Met behoud van bestemming betekent dat de hogeschool de goederen moet gebruiken voor sociale voorzieningen voor studenten en dat de goederen niet terecht komen in het eigen, vrij te gebruiken patrimonium van de hogeschool. Artikel V.13 Een hogeschool moet bij de benoeming van een lid van het onderwijzend personeel de in artikel 231 van het hogescholendecreet opgenomen benoemingspercentages in acht nemen. Als deze percentages overschreden worden, kan een hogeschool geen personeelslid benoemen. Deze regel leidt ertoe dat personeelsleden die al jaren goed presteren in een vacant ambt, omwille van de benoemingspercentages toch niet kunnen benoemd worden. Om een specifieke groep personeelsleden in een vacant ambt, namelijk de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, toch nog een redelijk uitzicht te bieden op een vaste benoeming, is bij cao III hoger onderwijs overeengekomen dat de in het decreet opgenomen benoemingspercentages voor deze personeelsleden niet gelden. Deze maatregel is een mogelijkheid, geen verplichting. Daarenboven moet het personeelslid nog steeds voldoen aan de vereisten in het reglement van het hogeschoolbestuur met de nadere benoemingsvoorwaarden. Op die manier behoudt de hogeschool een maximale autonomie voor haar personeelsbeleid. Artikel V.14 Dit artikel geeft voor de Vlaamse autonome hogescholen uitvoering aan punt 9.4 van cao III Hoger Onderwijs. In afwachting van een nieuw Vlaams syndicaal statuut voor het onderwijs, wordt hiertoe het hogescholendecreet aangepast. Personeelsleden die zitting hebben in lokale inspraakorganen van de hogeschool opgericht door of krachtens een wet of een decreet, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. Vakbondsafgevaardigden die bijvoorbeeld zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. Dit recht geldt na een verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie. De term verantwoordelijk bestuurslid is een overname van de terminologie die al in het decreet van 23 januari 2009 houdende oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs gebruikt wordt. Onder dienstvrijstelling wordt verstaan dat de toestemming gegeven wordt aan een personeelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor de duur die nodig is
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
54
om deze vergaderingen bij te wonen. Gedurende deze dienstvrijstelling bevinden deze personeelsleden zich in de stand dienstactiviteit. Artikel V.16 Dit artikel geeft voor de gesubsidieerde hogescholen uitvoering aan punt 9.4 van cao III Hoger Onderwijs. Artikel V.17 Bij de invoering van het hogescholendecreet zijn de zogenaamde immuun tijdelijken ontstaan. Immuun tijdelijken zijn de tijdelijken aan wie overgangsbepalingen werden toegekend op grond van artikel 318, 2°. Er zijn op dit moment aan de hogescholen nog een aantal immuun tijdelijken actief die al jaren in hetzelfde ambt waarnaar ze geconcordeerd werden, werkzaam zijn, maar hierin niet kunnen benoemd worden, omdat ze niet over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. In uitvoering van cao III Hoger Onderwijs wordt deze situatie geregulariseerd voor de resterende groep van immuun tijdelijken die op 1 januari 2011 aan een hogeschool nog in hoofdambt in dienst zijn. Door deze maatregel kan een personeelslid dat, met uitzondering van de diplomavereisten, aan alle benoemingsvoorwaarden voldoet, alsnog benoemd worden. Het gaat hier om een maatregel voor een specifieke groep van personeelsleden die aan een aantal voorwaarden moeten voldoen: - ze waren al voor de inwerkingtreding van het hogescholendecreet van 13 juli 1994 werkzaam aan een hogeschool; - ze zijn op 1 januari 2011 nog steeds in een hoofdambt in dienst aan een hogeschool; - de enige reden waarom ze niet kunnen vastbenoemd worden, is dat ze niet over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken om in hun huidige functie te kunnen benoemd worden. Het is niet de bedoeling om alle personeelsleden die niet over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikken, de mogelijkheid te geven om alsnog een vaste benoeming te krijgen. Het artikel heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. Op die manier worden de afspraken gerespecteerd die in de cao III overeengekomen zijn met de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties en van de besturen van de universiteiten, hogescholen en associaties. AFDELING III. INSTELLINGEN OPENBAAR NUT Artikel V.18, V.19, V.20 De Algemene Raad van de Universiteit Antwerpen Management School heeft op 30 oktober 2009 de naamswijziging van de School naar “Antwerp Management School” goedgekeurd. Deze naamswijziging werd op 21 juni 2010 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en op 2 augustus 2010 aan de bevoegde ministers meegedeeld. De decreetswijziging voegt de nieuwe benaming in de desbetreffende artikelen in.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
55
Door de terugwerkende kracht wordt de inwerkingtreding afgestemd op het academiejaar na de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad; het moment waarop de nieuwe benaming effectief in werking trad. AFDELING IV. HERSTRUCTURERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.21 Deze wijziging zet een anomalie in de regelgeving recht. Artikel 13 van het Structuurdecreet is wel degelijk ook van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen. Dit wordt trouwens bevestigd door het feit dat artikel 25 van het decreet, waarin eveneens sprake is van specificaties, wel van toepassing werd gemaakt op deze instellingen. Artikel V.22, V.25, V.26, 3° In een groot aantal landen dragen bachelorgraden en mastergraden een toevoeging zoals “of Arts” of “of Science”, e.a. Om de internationale herkenbaarheid van Vlaamse diploma’s te verzekeren is decretaal al voorzien dat de Vlaamse Regering na advies van de VLUHR en de Vlaamse Vereniging van Studenten, een lijst kan vastleggen met de graden in het academisch onderwijs waaraan de specificatie “of arts” of “of science” kan worden toegevoegd. Met het oog op de transparantie van de afkortingen worden de kleine letters vervangen door hoofdletters. Om de internationale herkenbaarheid nog te verhogen wordt door deze decreetswijzigingen verder bepaald dat ook de specificaties “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” en “of Philosophy” kunnen worden toegevoegd aan bachelor- en mastergraden in het academisch onderwijs. De toevoeging van een specificatie geniet dezelfde bescherming als de graad zelf. Met de decreetswijziging worden ook bepaalde afkortingen voorbehouden voor de specificaties. Ook deze afkortingen worden beschermd. De decreetswijzigingen beantwoorden aan het engagement dat is genomen naar aanleiding van de Vraag om Uitleg, nr. 2092, 2009-2010, van Fientje Moerman over het gebruik van specificaties in het hoger onderwijs. De VLIR, VLHORA en VVS hebben hierover hun akkoord verleend en bij brief van 15 september 2010 een gezamenlijk advies uitgebracht. Artikel V.23, V.40 De opheffing van deze bepalingen en in het bijzonder van de onderwijsbevoegdheid van de Sint-Lukas Hogeschool Brussel is het gevolg van de vraag van de betrokken hogeschoolbesturen om het bevoegd gezag/inrichtende macht ten aanzien van de studiegebieden van de Sint-Lukas Hogeschool Brussel over te dragen aan de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst. Deze vraag heeft tot doel om voor de opleidingen van de Sint-Lukas Hogeschool Brussel, die nu geen onderwijssokkel heeft, een onderwijssokkel te genereren. Zij past in het beleid van de associatie waartoe de betrokken instellingen behoren. De overdracht van de onderwijsbevoegdheid heeft betrekking op: - het studiegebied architectuur: de professionele bachelor in de interieurvormgeving;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
56
- het studiegebied audiovisuele en beeldende kunst: de bachelor- en masteropleidingen in enerzijds de audiovisuele kunsten en in anderzijds de beeldende kunsten; - het studiegebied industriële wetenschappen en technologie: de professionele bachelor in de bouw. Met deze overdrachten wordt een dubbel doel nagestreefd: - in Brussel binnen één instelling een rationeel en centraal aangestuurd beleid voeren tussen het professioneel en het academisch onderwijs in het domein van het audiovisuele (Narafi en Sint-Lukas) en van de interieurvormgeving en architectuur (Sint-Lucas Brussel en Sint-Lukas), waardoor ook bijkomende kansen ontstaan om de kwaliteit van en de dwarsverbanden tussen de desbetreffende opleidingen te verhogen en hun specifiek Brussels profiel te versterken; - de opleidingsprofielen van de opleidingen in de beeldende kunsten op elkaar afstemmen en de doorstromingsmogelijkheden en de dwarsverbanden tussen het professioneel en het academisch onderwijs in de beeldende kunsten verbeteren. De schrapping van de Hogeschool Sint-Lukas Brussel als hogeschool van de Vlaamse Gemeenschap kan pas ingaan vanaf 1 januari 2013, zodat artikel 25, §1, 5°, c) van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen – dat stelt dat bij een herstructurering de betrokken hogescholen in een overeenkomst afspreken welk bedrag van de werkingsuitkering van de begrotingsjaren t-1 en t door de overdragende instelling aan de ontvangende instelling wordt doorgestort – effectief zijn toepassing kan kennen. Artikel V.24 Zie de memorie van toelichting bij artikel V.28. Artikel V.26, 1° Dit artikel sluit aan bij art. V.50 over de decretale verankering van de Europese richtlijn 2005/36/EG. Met dit artikel wordt conform deze richtlijn de beroepstitel “verantwoordelijke algemeen ziekenverpleger” toegevoegd bij het studiegebied Gezondheidszorg, zodat deze titel op het diploma kan vermeld worden. De terugwerkende kracht is noodzakelijk om de instellingen in de mogelijkheid te stellen om de diploma’s voor het academiejaar 2010-2011 volgens de regels van de Richtlijn op te stellen. Als dat niet gebeurt, riskeert België een veroordeling door het Europese Hof van Justitie. Artikel V.26, 2° Volgens de huidige regeling moet een instelling op volgende diploma’s als bijkomende titel vermelden: - bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – titel: kleuteronderwijzer(es) - bachelor in het onderwijs: lager onderwijs – titel: onderwijzer(es) - bachelor in het onderwijs : secundair onderwijs – titel: geaggregeerde voor het secundair onderwijs – groep 1 De bijkomende titels in het studiegebied Onderwijs bieden geen enkele meerwaarde meer. Bovendien is de bijkomende titel ‘geaggregeerde voor het secundair onderwijs
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
57
– groep 1’ niet langer conform met het decreet lerarenopleiding. Het behouden van de bijkomende titel ‘geaggregeerde voor het secundair onderwijs – groep 1’ is dan ook niet langer correct. Voor de wetgeving over bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen van het onderwijspersoneel stelt de schrapping van de bijkomende titels in het studiegebied Onderwijs geen probleem. De diploma’s worden als bekwaamheidsbewijs vermeld met de actuele benaming van bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs, lager onderwijs of secundair onderwijs. Artikel V.28, V.34, 5° Het doel van dit artikel is tweeledig. 1. Met de op stapel staande hervormingsoperatie van het hoger onderwijs – met ondermeer de integratie van de academiserende hogeschoolopleidingen in de universiteiten – is het belangrijk dat de beginsituatie duidelijk is: de bacheloren masteropleidingen die een instelling aanbiedt, de afstudeerrichtingen binnen een opleiding en de vestiging(en) waar de opleiding aangeboden wordt. Eén van de belangrijke uitgangspunten binnen het maatschappelijk debat over deze hervormingsoperatie is dat er gestreefd wordt naar een status quo, op het gebied van onderwijsbevoegdheid en regionale spreiding van opleidingen. Door het vastleggen van de huidige situatie in een besluit wordt enerzijds voorkomen dat er achteraf hierover discussies ontstaat en anderzijds dat instellingen nog voor de integratieoperatie in 2013-2014 bijkomende afstudeerrichtingen gaan inrichten en opleidingen gaan verplaatsen van vestigingsplaats. Dit zou het huidige evenwicht kunnen verstoren. 2. Binnen bepaalde sectoren van het hogeronderwijslandschap is er momenteel ontevredenheid over de manier waarop bepaalde instellingen nieuwe afstudeerrichtingen aanbieden en deze naar de buitenwereld verkopen als nieuwe opleidingen. Deze instellingen omzeilen op deze manier de procedure voor het aanbieden van nieuwe opleidingen. Deze situatie creëert ook een onduidelijke situatie naar studenten en werkgevers. Pogingen om dit probleem binnen de VLHORA op te lossen, zijn tot op heden niet gelukt. Door het vastleggen in een besluit van de afstudeerrichtingen per opleiding en door enkel wijzigingen toe te staan na akkoord van de VLUHR wordt deze situatie vermeden. De keuze om de lijst van de opleidingen, afstudeerrichtingen en vestigingsplaatsen vast te leggen bij besluit van de Vlaamse Regering en daarbij behorende procedure voor aanpassing van die lijst vergt een overeenkomstige wijziging van de opdracht van de Erkenningscommissie. Om de sector de tijd te laten gezamenlijk een regeling uit te werken voor het aanbieden van nieuwe afstudeerrichtingen, zonder dat intussen verdere profilering ontstaat, hebben de instellingen voorgesteld voor twee academiejaren een tijdelijke standstill in het aanbod van de afstudeerrichtingen in te voeren. Deze regeling wordt voorgelegd aan de Vlaamse overheid. Indien er in deze periode geen nieuwe regeling kan worden uitgewerkt, wordt de regeling in §2 van kracht als generieke regeling. Artikel V.29 Tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 werden er financiële middelen toegekend aan projecten die in de schoot van een Expertisenetwerk of
V L A A M S P A R LEMENT
58
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
regionaal platform op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen, in het bijzonder door curriculumvernieuwingen, de organisatie van drempelverlagende informatieverstrekking over de specifieke lerarenopleidingen, de organisatie van aangepaste trajectbegeleiding of de uitbouw van netwerken tussen het Expertisenetwerk of regionaal platform, organisaties die doelgroepen vertegenwoordigen en het afnemend veld. Na de laatste aanvraagronde is gebleken dat we in Vlaanderen nu eerder nood hebben aan innovatieve projecten binnen de lerarenopleidingen die de algemene kwaliteit van de opleiding en dus van de afgestudeerde leraar ten goede komen. Dit gaat veel verder dan enkel diversiteit waarop de projecten zich tot nu concentreerden. Daarom willen we naar analogie met bijvoorbeeld wetenschappelijke onderzoek inzake onderwijs en prioritaire nascholing, jaarlijks beleidsprioriteiten vastleggen. Artikel V.30 Artikel 62 van het structuurdecreet bepaalt de criteria op basis waarvan de erkenningscommissie haar oordeel moet geven over de macrodoelmatigheid van voorstellen van nieuwe opleidingen. Het vijfde criterium gaat over de door de instellingen gezamenlijk beschreven leerresultaten van de nieuwe opleiding, voor zover het gaat om een opleiding waarvan de VLUHR nog geen domeinspecifieke leerresultaten heeft vastgesteld. De wijziging houdt in dat de VLUHR de domeinspecifieke leerresultaten in dat geval aan de Erkenningscommissie moet bezorgen ten laatste op 30 april, zodat de Erkenningscommissie hiermee rekening kan houden bij het formuleren van het oordeel over de macrodoelmatigheid. Het is niet haalbaar om die domeinspecifieke leerresultaten al gereed te hebben op het moment dat de instellingen hun voorstellen moeten indienen bij de Erkenningscommissie. Op dit moment moet een instelling de aanvraag voor een nieuwe opleiding, samen met het bijhorende dossier, voor 1 april van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin ze de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden, indienen bij de Erkenningscommissie. Deze datum wordt met 1 maand vervroegd, zodat zowel de Erkenningscommissie als de VLUHR meer tijd hebben om de adviezen gedegen voor te bereiden. Artikel V.31, V.32 In artikel 63bis is de procedure beschreven voor de indiening van aanvragen voor uitbreiding van de studieomvang van masteropleidingen. Er waren drie indieningsperiodes vastgelegd. Op dit moment resteert er nog een moment: juni 2011. In 2010 werden er geen dossiers ingediend en in 2009 was er koppeling van deze dossiers met de rationalisatieplannen. De procedure van de rationalisatieplannen is maar één keer gebruikt wegens de schrapping van de rationalisatiemiddelen vanaf 2010. Om te beletten dat de instellingen nu nog heel vlug voor deze ultieme deadline dossiers indienen, wordt er voorgesteld om de indiening over meerdere jaren te spreiden. Er wordt een bepaling toegevoegd dat de dossiers die betrekking hebben op de academische masteropleidingen van de hogescholen gezamenlijk moeten ingediend worden door de betrokken universiteiten en hogescholen. Bij de beoordeling van de capaciteit en de kritische massa moet ook de capaciteit van de universiteiten betrokken worden, zeker voor de opleidingen die
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
59
zullen geïntegreerd worden, maar ook van de kunstopleidingen gelet op het feit dat de voorbereiding van doctoraten in de kunsten onder de verantwoordelijkheid van de universiteiten valt. Artikel V.33 Met deze wijziging wordt de vervaltermijn van 30 dagen waarbinnen de Vlaamse Regering een beslissing moet nemen in het geval de instelling een tweede aanvraag indient na een negatief oordeel van de Erkenningscommissie of na het verstrijken van de termijn waarbinnen de Erkenningscommissie haar oordeel kan uitbrengen voor samenvoeging van opleidingen een wijziging van benaming van opleiding, de onderwijstaal of de aard (statuut) van de opleiding, verlengd naar 60 dagen. Deze verlenging is nodig om de Vlaamse Regering materieel in staat te stellen binnen de vervaltermijn een beslissing te nemen gelet op de kerst- en de Nieuwjaarperiode die midden in de vervaltermijn valt. Voorafgaand aan de beslissing is er een advies van de Inspectie van Financiën vereist en moet er tijd zijn om het dossier te agenderen voor beslissing door de Vlaamse Regering. Een verlenging met 30 dagen kan die periode overbruggen om binnen de vervaltermijn een beslissing te nemen. Dezelfde problematiek doet zich voor bij tweede aanvragen voor gezamenlijk georganiseerde opleidingen en bij samenvoeging van opleidingen. Artikel V.34, 1° tot en met 4° In het kader van de evaluatie van de implementatielasten naar aanleiding van flexibilisisering in uitvoering van afspraken met het VOC werd in de context van een eerste deelrapport dat handelt over de informatisering ondermeer de werking van het HOR besproken. Het grootste knelpunt dat de instellingen ervaren, is dat zij vaak geacht worden om veel meer informatie aan databanken aan te leveren dan eigenlijk nodig is. Dat is in grote mate het geval bij het Hoger Onderwijsregister, dat naast de decretaal voorgeschreven informatie ook heel wat bijkomende velden aanbiedt. Bepaalde aspecten van de informatieplicht ten aanzien van het HOR worden dus beschouwd als een duidelijk voorbeeld van een administratieve last. Dit vloeit voort uit het feit dat het HOR niet enkel gezien wordt als het decretaal ingestelde register van hogeronderwijsopleidingen, maar ook als een oriënterend en zelfs wervend instrument ten aanzien van studenten. De instellingen achten het echter toch niet aangewezen dat het HOR die dubbele rol zou (blijven) vervullen. Het HOR is geen optimaal instrument voor public relations en voor uitvoerige detaillering van alle opleidingsinformatie. Het invullen van een aantal bijkomende velden door de instellingen komt eigenlijk neer op het kopiëren van informatie die uit de eigen systemen komt en dikwijs al elders gepubliceerd wordt. Er zijn derhalve andere instrumenten voorhanden om de overige informatie te bundelen en beschikbaar te stellen. Bepaalde secundaire gegevens zoals vervolgopleidingen, toelatingsvoorwaarden… worden bepaald per opleiding door elke instelling afzonderlijk en zijn beschikbaar op de eigen website. Het volstaat dus om in het HOR in een link naar de onderwijs- en examenreglementen en de websites van de instellingen te voorzien voor meer informatie.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
60
Het is de taak van de instellingen om te controleren of de links naar de websites werken en om de informatie op de websteks voortdurend te actualiseren, zodat steeds de meest recente informatie voorhanden is. Het is bovendien aangewezen dat een historiek wordt bijgehouden van alle academiejaren vanaf de invoering van de bachelor-masterstructuur, zodat altijd kan worden nagegaan onder welke naam de opleiding bestond en welke accreditatiegeschiedenis deze opleiding heeft. De NVAO beschikt momenteel reeds over deze gegevens, maar ze zouden ook gemakkelijker via het HOR raadpleegbaar moeten zijn. Het vermelden van de postgraduaatopleidingen en de korte opleidingstrajecten zoals opgenomen in artikel 17 van het Structuurdecreet, wordt ook geschrapt. Deze opleidingen worden ook niet geaccrediteerd, zodat hun officiële status niet door een zelfstandig agentschap moet worden bekrachtigd. Zo blijft de link met de NVAO en haar opdracht ook zuiver: in het HOR komen enkel opleidingen die door de handen van de NVAO zijn gegaan. Momenteel registreren de instellingen in DHO de opgenomen studiepunten binnen de postgraduaatopleidingen. Zodat deze gegevens, noodzakelijk voor de berekening van de kinderbijslag, reeds voorhanden zijn. Er bestaan verder ten aanzien van studenten die uit het Vlaamse secundair onderwijs komen reeds een aantal andere oriënterende kanalen en instrumenten (brochures sid – in , Study in Flanders….), die zich zowel op overkoepelend als op instellingsniveau bevinden en meestal dichter bij de aankomende student staan dan het HOR. Zoals het ook aangegeven is in de Beleidsbrief Onderwijs 2010-2011 is het wel belangrijk dat de overheid werk maakt van een optimaal functionerende algemene website ten behoeve van studiekeuze begeleiding/oriëntering van de student. Het HOR kan zo beperkt blijven tot een overzicht van alle door de overheid erkende bachelor- en masteropleidingen, met vermelding van de actuele accreditatiestatus van deze opleidingen. Bepaalde elementen die volgens het Structuurdecreet in het HOR moeten worden opgenomen, kunnen dan ook worden ingeperkt. Artikel V.35, V.36, V.37 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.5. Artikel V.38 Met het decreet op de lerarenopleidingen is de visitatie door VLIR en VLHORA voor de specifieke lerarenopleidingen ingevoerd. Er is toen gekozen om hieraan geen accreditatie te verbinden, dit naar analogie met de eerste visitatieronde van de opleidingen van de hogescholen en de universiteiten. Bij deze eerste visitatieronde was er voor de hogescholen en universiteiten wel een decretale regeling die een actie van de Vlaamse Regering bij een negatiege visitatie mogelijk maakte. Dit wordt nu voorzien voor de specifieke lerarenopleiding.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
61
Artikel V.39 De Vlaamse hogescholen en universiteiten kunnen met een binnenlandse of buitenlandse partnerinstelling een dubbeldiploma uitreiken op voorwaarde dat de betrokken studenten ten minste één derde van de omvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten, gevolgd en verworven hebben in de andere partnerinstelling(en) dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven. Voor een masteropleiding van 120 studiepunten is dit vervelend. Dit komt overeen met 40 studiepunten en dit komt niet overeen met een semester of een andere indeling van het academisch jaar. We stellen vast dat de veel uitwisselingen van studenten in gezamenlijke opleidingen of in opleidingen die afgesloten worden met een dubbeldiploma, plaatsvinden op semesterbasis. Ook voor een Erasmus Mundus aanvraag moeten de bachelor- of masterstudenten minstens één semester mobiel zijn, doch de omvang van een semester is niet eenduidig gedefenieerd Daarom wordt er voorgesteld om het minimale verblijf in de andere instelling te bepalen als een aantal studiepunten: 20 studiepunten voor een éénjarige masteropleiding en ten minste 27 studiepunten voor de andere masteropleidingen.. Artikel V.40 Het beheer van de Databank Hoger Onderwijs gebeurt onder de vorm van medebeheer van de overheid en de hogeronderwijsinstellingen. De afspraak bestaat dat de vertegenwoordigers van de verschillende partijen gemandateerd zijn voor hun instantie of voor de associatie die ze vertegenwoordigen. De bekrachtiging door de Vlaamse Regering moet het mandaat van de leden van de stuurgroep versterken. Artikel V.41 Dit artikel vormt de decretale basis van een ontwerp van uitvoeringsbesluit dat een aantal regels over de registratie en validatie van de gegevens binnen de Databank Hoger Onderwijs (DHO) bindend maakt. De actueel geldende gedragscode, opgesteld door de Gemandateerde Stuurgroep DHO bevat immers louter aanbevelingen. Een laattijdige registratie door de instellingen kan voor studenten en andere instellingen voor problemen zorgen. Als de inschrijvingen van studenten niet tijdig in de databank worden geregistreerd, bestaat de kans dat studenten geen kinderbijslag ontvangen of geen studietoelage kunnen aanvragen, aangezien hiervoor beroep gedaan wordt op de gegevens. Daarnaast kunnen andere instellingen in problemen komen, als de student zich ook bij hen wil inschrijven. De instelling kan dan namelijk niet beschikken over de meest actuele stand van het leerkrediet, als de eerste instelling de inschrijving nog niet geregistreerd heeft. Hierdoor schrijven zij misschien een student in die een tekort aan leerkrediet heeft. Een sluitende controle en validatie van de gegevens is noodzakelijk voor een correcte financieringsberekening. AFDELING V. RECHTSPOSITIEREGELING VAN DE STUDENT EN BEGELEIDING VAN DE HERSTRUCTURERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.42, 1°, V.44, V.46, 2° en 3°, V.47, V.52 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.5.
V L A A M S P A R LEMENT
62
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
België heeft de Conventie van Lissabon betreffende de erkenning van diploma’s en studieperiodes in het hoger onderwijs geratificeerd. Met de ratificatie is de kous niet af. Hoewel in de meeste dossiers die gaan over de erkenning van diploma’s en studieperiodes in het hoger onderwijs de principes in elk geval impliciet wordt toegepast, is het nodig de toepassing van deze principes te expliciteren, zowel voor de overheid als voor de instellingen die aanvragen om de erkenning van diploma’s en studieperiodes behandelen. Het gaat om de volgende principes: - elke houder van een diploma heeft recht op een faire waardering ervan door de bevoegde instantie; - procedures en criteria moeten transparant, degelijk en samenhangend zijn; - de bewijslast voor het aantonen dat de aanvrager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden ligt bij de bevoegde erkenningsinstantie (omkering van de bewijslast); - een gemotiveerde erkenningsbeslissing moet binnen een redelijke termijn genomen worden; - in geval de beslissing negatief is, deelt de bevoegde erkenningsinstantie de verzoeker mede welke maatregelen hij of zij kan treffen om de aangeduide tekorten weg te werken (sluit logisch aan bij het principe van de omkering van de bewijslast); - tegen een negatieve beslissing moet binnen een redelijk termijn een beroep mogelijk zijn. Tegelijk gelden de domeinspecifieke leerresultaten als referentiekader voor de waardering van buitenlandse diploma’s en studieperiodes. De mogelijkheid om tegen een erkenningsbeslissing van een instelling voor hoger onderwijs een beroep te kunnen indienen bij de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen, mag er niet toe leiden dat een student eenzelfde aanvraag bij verschillende instellingen indient en tegen de beslissing van elk van deze instellingen beroep instelt. Zo niet zouden de instellingen tegen elkaar uitgespeeld worden en wordt het shoppen tussen instellingen aangemoedigd. Om dit te vermijden kan een student die bij meerdere instellingen een erkenningsaanvraag ingediend heeft, maar tegen één erkenningsbeslissing een beroep instellen bij de Raad. In het geval er een betwisting ontstaat over een erkenningsbeslissing, gelden er langere beroepstermijnen dan de gewone termijnen die gelden bij een betwisting over een studievoortgangsbeslissing. Deze langere beroepstermijnen, zowel voor het indienen van een beroep als voor het nemen van een beslissing, zijn nodig, omdat het gaat om dossiers waarvoor er uit hun aard meer tijd nodig is. Dat kan zijn, omdat er vertalingen moeten gevraagd worden van stukken voor het dossier, omdat de student in het buitenland verblijft, wat ook een weerslag heeft op het vaststellen van de zittingsdag, of omdat stukken moeten aangeleverd worden door buitenlandse instanties. Artikel V.42, 2° Studenten die wegens overmacht niet kunnen deelnemen aan de examens en waarvoor de instelling om organisatorische redenen ook geen nieuwe
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
63
examenarrangementen kan uitdokteren, verliezen op dit moment hun leerkrediet. Dit is niet billijk en eerlijk ten aanzien van de studenten. Daarom is het nodig in een procedure te voorzien, zodat de studenten die in zo’n situatie verkeren hun leerkrediet terugkrijgen voor de opleidingsonderdelen waarover ze geen examen konden afleggen. Het niet kunnen afleggen van een examen kan in brede zin beschouwd worden als een negatieve studievoortgangsbeslissing waaraan noch de student, noch de instelling schuld treft. Er wordt nu voor gekozen om dergelijke beslissingen voor te leggen aan een van de overheid en de instellingen onafhankelijk orgaan, met name de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen om op die manier over alle instellingen heen de noodzakelijke transparantie en uniforme behandeling te garanderen. De studenten die hun leerkrediet wensen terug te krijgen, leggen de beslissingen van het instellingsbestuur voor aan de Raad. Het komt de Raad toe te oordelen over: - de overmacht op zich om ervoor te zorgen dat de invulling van de overmacht over de instellingen heen gelijk is; - de gegrondheid van de beslissing van de instelling dat er geen aangepaste examenregeling mogelijk is om organisatorische redenen. Indien de beslissing van de instelling gegrond is, krijgt de student ambtshalve zijn of haar leerkrediet terug voor de betrokken opleidingsonderdelen. Artikel V.43 De bepalingen betreffende de Raad voor betwistingen op het gebied van studievoortgangsbeslissingen zijn van toepassing op studenten. Wat het toepassingsgebied van het betreffende decreet van 19 maart 2004 betreft, wordt als “student” beschouwd “de persoon ingeschreven aan een instelling”. Wat personen betreft die een bekwaamheidsonderzoek elders verworven competentie (EVC) aanvragen, heeft de decreetgever al bepaald dat deze personen, ook al zijn ze niet ingeschreven bij de instelling, op het ogenblik van het nemen van de studievoortgangsbeslissing als “studenten” worden beschouwd waardoor zij conform met de bevoegdheden van de Raad een beroep kunnen instellen tegen de genomen studievoortgangsbeslissing. Studenten die een vrijstellingaanvraag indienen op grond van elders verworven kwalificatie (EVK), zijn op het ogenblik van de aanvraag eveneens niet noodzakelijk al ingeschreven aan een instelling. Conform met de bevoegdheidsomschrijving van de Raad moeten deze personen wel terecht kunnen bij de Raad om de vrijstellingsbeslissing in voorkomend geval aan te vechten. Hetzelfde geldt voor personen die, op het ogenblik dat een beslissing wordt genomen over hun aanvraag tot het volgen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma en de omvang van het betreffende studieprogramma, nog niet noodzakelijk ingeschreven zijn als student. Conform met de bestaande bevoegdheidsomschrijving van de Raad moeten zij wel een beroep kunnen instellen. Dit is conform de vraag van de VLOR en stemt overeen met de initiële bedoeling van de decreetgever. In de context van het minidecreet werd de oorspronkelijk de gezamenlijke aanvraag voor een bekwaamheidsonderzoek op grond van EVC en EVK uit elkaar getrokken. Voor een bekwaamheidsonderzoek op grond van EVC dienen personen zich te richten tot de validerende instantie. Zij worden beschouwd als student op grond van het al bestaande artikel II.2, §3. Voor een onderzoek van de EVK’s en de daaraan verbonden vrijstellingsaanvraag dient men zich rechtstreeks tot het instellingsbestuur te richten. De voorgestelde aanpassing betreft dus een
V L A A M S P A R LEMENT
64
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
aanpassing conform de ingevoerde wijzigingen inzake studievoortgang op grond van EVC’s en EVK’s doorgevoerd in het decreet van 16 juni 2006 tot instelling van een aantal maatregelen tot herstructurering en flexibilisering van het hoger onderwijs. Artikel V.45 Deze aanpassing is een gevolg van de aanpassing aan artikel II.1, 15°bis bij artikel V.42, 2°. Artikel V.46, 1°, 4° De Raad gaat ambtshalve na of een verzoekschrift binnen de decretaal bepaalde vervaltermijn van vijf kalenderdagen is ingediend. Deze vervaltermijn gaat in de dag na die van de kennisname van de beslissing op intern beroep of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de termijn van vijftien kalenderdagen die ingaat op de dag na deze waarop het intern beroep is ingesteld (artikel II.24, eerste lid van het decreet van 19 maart 2004). En net dat laatste verloopt niet altijd even vlot. Artikel II.14, tweede lid, van het betreffende decreet bepaalt zeer duidelijk dat de beslissing die uit de interne beroepsprocedure volgt, aan de student ter kennis moet gebracht worden binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat op de dag na deze waarop het beroep is ingesteld. De Raad heeft echter al meermaals vastgesteld dat de instelling zich niet aan deze termijn houdt. Het gevolg daarvan is dat de student op een beslissing van de interne beroepsinstantie wacht en de tijdigheid van het instellen van het beroep bij de Raad voor betwistingen in zake studievoortgangsbeslissingen uit het oog verliest. Ingeval er uiteindelijk geen beslissing wordt genomen op intern beroep, kan de student geen regelmatig extern beroep meer instellen. De vorige werkjaren en ook in 2009 heeft de Raad impliciet aanvaard dat een beroep bij de Raad tegen een beslissing, waarbij de termijn van vijftien dagen werd overschreden, ontvankelijk was, voor zover het ingesteld was binnen de vijf kalenderdagen na kennisname van de beslissing op intern beroep. Dit leidt er echter toe dat dergelijke zaken veel langer aanslepen dan de decreetgever in eerste instantie voor ogen had. Een dergelijke toestand is ongewenst en zorgt voor grotere rechtsonzekerheid. Naar aanleiding van enkele zaken die ingeleid werden in november 2009, waar de ingestelde termijn van 15 kalenderdagen om een intern beroep te behandelen dermate werd overschreden, heeft de Raad in haar besluiten een duidelijk standpunt ingenomen. Naar het oordeel van de Raad dient een student bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen een beroep in te stellen bij de Raad, tenzij voor het verstrijken van de termijn waarover de interne beroepsinstantie beschikt, deze aan de student meedeelt op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de termijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in de dag na die datum. In zeer uitzonderlijke omstandigheden, namelijk die een langer durend onderzoek vergen, kan het verantwoord zijn en mede in belang van de student om de termijn van 15 kalenderdagen te verlengen om alsnog een beslissing op intern beroep te nemen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
65
Artikel V.48 Het betrokken artikel in het decreet van 19 maart 2004 beschrijft in paragraaf 1 op welke wijze de studenten worden aangeduid in het bestuur van de universiteit of associatie. Voor een aantal instellingen zijn er echter reeds specifieke regelingen hierover in andere decreten. Hiertoe wordt in §2, 2°, verwezen naar het decreet op de UGent en het toenmalige Universitair Centrum Antwerpen. Aangezien ook in het decreet over het statuut van de UHasselt specifieke bepalingen zijn opgenomen die de studentenvertegenwoordiging in het bestuur regelen, moet hiernaar verwezen worden. AFDELING VI. FLEXIBILISERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.49 In de nota aan de Vlaamse Regering gevoegd bij de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 juli 2011 betreffende de conclusies van het maatschappelijk debat over de mogelijke integratie van de academiserende opleidingen van de hogescholen in de universiteiten heeft de Vlaamse Regering zich geëngageerd om de studieomvang van de masteropleiding te differentiëren over 60, 90 of 120 studiepunten met uitzondering van de masteropleidingen diergeneeskunde en geneeskunde. Dit vergt een wijziging van artikel 4 van het flexibiliseringsdecreet van 30 april 2004. Artikel V.50 De Europese Commissie deelde op 29 januari 2009 en 20 november 2009 aan de minister van Buitenlandse zaken mee dat de Gemeenschappen in België de Europese Richtlijn 2005/36/EC niet correct toepassen. In uitvoering van deze Richtlijn is een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering uitgewerkt ter verankering in de Vlaamse regelgeving van de in de Richtlijn opgenomen principes. Dit ontwerp van besluit werd voor advies aan de Raad van State voorgelegd. De Raad van State stelde in zijn advies dat de verankering van de principes van de Europese richtlijn tot de bevoegdheid van de decreetgever behoort en dus niet bij besluit kan gebeuren. In navolging van het advies van de Raad van State wordt de Europese richtlijn 2005/36/EG decretaal verankerd voor de opleidingsprogramma’s die leiden tot de volgende in de richtlijn beoogde beroepen: arts, huisarts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en architect. Om zeker te zijn dat de universiteiten effectief de regels van de Europese Richtlijn toepassen, wordt het accreditatieorgaan ermee belast om hierop toe te zien in het kader van de accreditatie van een opleiding. Artikel V.51 In artikel 10 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden bepaald voor de bacheloropleidingen. In Onderafdeling 2, Masteropleidingen, artikel 11 tot en met 13 van het decreet worden er geen vergelijkbare afwijkende toelatingsvoorwaarden bepaald, zoals in artikel 10 voor de bacheloropleidingen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
66
Deze lacune in verband met de “afwijkende” toelatingsvoorwaarden tot de masteropleidingen wordt voor de toekomst door een nieuw artikel 11bis weggewerkt. De afwijkende toelatingsvoorwaarden voor de toegang tot de masteropleiding worden wel beperkt tot humanitaire, medisch of psychische redenen. Het algemene niveau van de kandidaat is op zich geen afwijkende toelatingsvoorwaarde, omdat deze voorwaarde te veel interfereert met de bestaande mogelijkheden van erkenning van EVC en EVK. Artikel V.53, 1° Door wijzigingen in de Vreemdelingenwet verwijst artikel 64 van het flexibiliseringsdecreet niet langer naar de juiste artikelen. Dit wordt hier rechtgezet. Artikel V.53, 2° De artikelen 64 en 65 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs bepalen de wijze waarop de instellingen het studiegeld voor buitenlandse studenten moeten vaststellen. In se bepalen de instellingen vrij het studiegeld voor de inschrijving van buitenlandse studenten die geen beursstudent zijn en met uitzondering van een aantal categorieën. In toepassing van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten wordt echter het aantal studiepunten en het aantal financieringspunten gegenereerd door buitenlandse studenten onder diplomacontract meegerekend voor het bepalen van de hoogte van de onderwijssokkel en van het variabel onderwijsdeel, voor zover dat aantal studiepunten of financieringspunten niet meer bedraagt dan 2% van het totale aantal. In het verleden was het hoger studiegeld voor buitenlandse studenten gekoppeld aan de al dan niet financierbaarheid van de studenten. Het is de bedoeling deze band te herstellen. Het is niet fair om tegelijk overheidsfinanciering te ontvangen en hogere studiegelden te vragen. Op dit moment wordt de 2% grens binnen geen enkele instelling overschreden en dat zal ook niet het geval zijn de komende jaren. De uitvoerbaarheid ervan zal dan ook nergens een probleem vormen. Bovendien blijkt dat de registratie van de niet-EER studenten in de verschillende categorieën nogal willekeurig is. Een herziening van de studiegelden voor niet-EER studenten kan pas aan de orde zijn, als de registratie ervan helemaal op orde is en in alle instellingen gelijk wordt toegepast. AFDELING VII. FINANCIERING HOGER ONDERWIJS Artikel V.54 Door wijzigingen in de Vreemdelingenwet verwijst artikel 7 van het financieringsdecreet niet langer naar de juiste artikelen. Dit wordt in dit artikel rechtgezet. Artikel V.55 De artikelen 24 en 25 van het financieringsdecreet van 14 maart 2008 voorzien in de toekenning van een financiële bonus in het geval van afbouw of stopzetting van een opleiding en in het geval een instelling zijn opleidingen in het kader van een herstructurering overdraagt aan een andere instelling die deze opleiding al aanbiedt (rationalisatiebonus).
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 In het licht van de aangekondigde hervorming van het hoger onderwijs en in het bijzonder de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten is het wenselijk om de toepassing van deze bepalingen tijdelijk op te schorten tot na de voltooiing van het integratieproces om een oneigenlijk gebruik ervan te voorkomen. Wanneer instellingen hiervan op grote schaal gebruik zouden gaan maken in de periode voorafgaande aan de integratieoefening, dan zou de verdeling van het globale budget over de instellingen sterk beïnvloed worden, omdat de impact van de rationalisatiebonus in het allocatiemodel vrij groot is. Daarom wordt er voorgesteld met instemming van de instellingen om de toepassing van deze bepalingen tijdelijk op te schorten zonder afbreuk te doen aan de reeds goedgekeurde rationalisatiebewegingen. De toegekende financiële boni voor de reeds doorgevoerde rationalisaties blijven behouden conform de betreffende bepalingen. Artikel V.56 Als gevolg van de overdracht aan de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst van de onderwijsbevoegdheid van de Sint-Lukas Hogeschool Brussel met betrekking tot de academische opleidingen in het studiegebied audiovisuele en beeldende kunsten dient het bedrag van de academiseringsmiddelen van de Sint-Lukas Hogeschool Brussel aan dat van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst toegevoegd te worden. Artikel V.57 Al enkele jaren loopt er samen met de Koning Boudewijnstichting een project rond student-tutoring. Het is de optie van het onderwijsbeleid om de lerarenopleiding aante moedigen om voor alle studenten minstens één stageperiode in te vullen met een Student tutoring project. Hiertoe zal het regelgevende, structurele kader uitgetekend worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de op het terrein opgebouwde expertise en van het effectiviteitsonderzoek dat de Koning Boudewijnstichting verrichtte. De lopende pilootprojecten worden in afwachting daarvan met een jaar verlengd. (Beleidsbrief Onderwijs, 2010-2011, punt 5.4) Een korte samenvatting van de evaluatie van de projecten van 2008 tot heden is opgenomen in de Schriftelijke Vraag, nummer 84 van 29 oktober 2010. De evaluatie is terug te vinden in het onderzoek Van Keer, Sante, Student Tutoring: vele kansen in één en in een VLOR-advies van 2010. Het begrip tutoring is voldoende omschreven in de regelgeving en dat bepaalt de inhoud van de projecten. De Vlaamse Regering zal alleen de wijze van selectie, de duur en de evaluatie van de projecten bepalen. Artikel V.58 Ingeval blijkt dat, na uitputting van de procedure voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, een aangepaste examenregeling voor de instelling praktisch niet mogelijk is of geen oplossing biedt rekening houdend met de situatie van de student, dan leidt de vaststelling van een overmachtssituatie in het kader van de voor de Raad gevoerde procedure op grond van artikel 47, §3 van het Financieringsdecreet tot een teruggave van het leerkrediet verbonden aan de
V L A A M S P A R LEMENT
67
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
68
studiepunten van de opleidingsonderdelen waarvoor de student geen examen heeft kunnen afleggen. HOOFDSTUK VI. CENTRA VOOR LEERLINGENBEGELEIDING Artikel VI.1 Zie memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel VI.2, X.12 De artikelen 48 en 49 van het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, bevatten de rechtsgrond om aan de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding een salaris toe te kennen, evenals een decretale rechtsgrond om de bekwaamheidsbewijzen voor voormelde personeelsleden vast te leggen. Beide elementen zijn echter ook vervat in artikelen die de administratieve en geldelijke rechtspositie regelen voor de personeelsleden aangesteld in onderwijsinstellingen die door de Vlaamse overheid gefinancierd of gesubsidieerde worden. Het gaat meer bepaald om: - de artikelen IX.1 tot en met IX.10 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII - Mozaïek die de rechtsgrond voor de geldelijke rechtspositie vastleggen; - de artikelen X.39 tot en met X.43 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV die de rechtsgrond voor de bekwaamheidsbewijzen vastleggen en bepaalde bevoegdheden naar de Vlaamse Regering delegeren. Artikel 48, §1, is bijgevolg een overbodig artikel en kan dus worden geschrapt. De bepaling in artikel 49 dat de Vlaamse Regering het salaris bepaalt, is vastgelegd in het onderwijsdecreet XIII en kan hier dus worden geschrapt. Artikel 48, §2, bepaalt dat een directeur van een CLB pas rechtmatig kan worden aangesteld, als hij naast het vereiste niveau van diploma ook nog eens een door de Vlaamse Regering erkende bijkomende vorming in zake leidinggeven kan voorleggen. De inhoud van de verplichte specifieke vorming wordt vervolgens verder in detail uitgewerkt in een besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003. Dit besluit bepaalt ondermeer dat deze specifieke vorming minimaal 100 uren moet omvatten en geeft ook tot in detail weer wat die vorming minimaal allemaal moet omvatten. Daarnaast wordt van de directeur CLB nog eens geëist dat hij na zijn aanstelling per schooljaar permanent een bijkomende vorming aantoont met betrekking tot leidinggeven en leerlingenbegeleiding en dit a rato van ten minste drie dagen of 20 uur per schooljaar. Zonder deze vereisten komt een directeur van een CLB niet in aanmerking voor de toekenning van een salaris of voor de extra toelage onder de vorm van een nietverworven salarisschaal (mandaatvergoeding). De bepaling van artikel 48 in zake de vereiste specifieke vorming en de gedetailleerde omschrijving van deze vorming in het uitvoeringsbesluit, zijn niet conform de principes die binnen de rest van onderwijs van kracht zijn voor gelijkaardige functies. In alle andere onderwijsniveaus (basis-, secundair, deeltijds
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
69
kunst- en volwassenenonderwijs) wordt nergens van een directeur geëist dat hij een aparte door de overheid erkende opleiding volgt om zijn of haar leidinggevende capaciteiten aan te tonen, laat staan dat dit een eis is om in aanmerking te komen voor een salaris of extra toelage onder de vorm van een niet-verworven salarisschaal. De selectie van leidinggevende functies wordt in deze situaties tot op heden ook ten volle overgelaten aan het schoolbestuur van het personeelslid. Recent werd daarenboven nog een maatregel getroffen om het schoolleiderschap kwalitatief te bevorderen (Punt 3.1.4 van cao VIII van 5 oktober 2006), het zgn. opleidingsfonds voor directeurs. Via dit opleidingsfonds – waarvan de modaliteiten in een besluit van de Vlaamse Regering van 6 maart 2009 zijn vastgelegd - worden extra nascholingsmiddelen toegekend voor directeurs, met een nadruk op recent aangestelde directeurs. De middelen die via dit besluit worden toegekend, zijn ook bedoeld voor de directeurs van de centra voor leerlingenbegeleiding. Artikel 48, §2, staat uiteindelijk haaks op voormeld ingevoerde besluit betreffende het opleidingsfonds dat het initiatief tot dergelijke vorming, evenals de inhoud, overlaat aan het schoolbestuur van het personeelslid. Meteen wordt ook artikel 48 geschrapt, waardoor de aanstelling van een directeur in een CLB op dezelfde leest geschoeid als in de verschillende onderwijsniveaus. (artikel X.12 ) Artikel VI.3 In afwachting van de geplande hertekening van het CLB-landschap en de versterking van de scholengemeenschappen wordt er voor de periode 2012-2013 tot 2013-2014 voorzien in een regeling die analoog is aan de uitzondering die in zake rationalisatie geldt in het basisonderwijs. CLB’s die niet voldoen aan de rationalisatienormen, blijven eenmalig verder gefinancierd of gesubsidieerd. Artikel VI.4 Dit artikel geeft uitvoering aan het eerste lid van punt 2.5 van cao IX. Personeelsleden die zitting hebben in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in ten opzichte van hun huidige toestand. Ook voor de betrokken inrichtende machten is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
70
Daarnaast is het zo dat de representatieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten van de cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd. HOOFDSTUK VII. ONDERWIJSINSPECTIE EN PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENTSTEN Artikel VII.1 Het decreet kwaliteit in onderwijs van 2009 bepaalt dat ten minste eenmaal om de zes jaar, en voor het eerst tijdens het schooljaar 2011-2012, de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen en het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten vzw (SNPB vzw) geëvalueerd wordt. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door een door de Vlaamse Regering samengestelde commissie, op basis van een eveneens door de Vlaamse Regering opgesteld beoordelingskader. Deze evaluatie wordt eenmalig met een jaar uitgesteld tot het schooljaar 2012-2013. Dit laat de pedagogische begeleidingsdiensten toe om hun eerste driejaarlijkse beleidsplan 2009-2012 volledig te realiseren, alvorens geëvalueerd te worden. Het is bovendien niet aangewezen dat deze evaluatie, inclusief de werklast die dit voor de pedagogische begeleidingsdiensten met zich zal meebrengen, zou samenvallen met de arbeidsintensieve werkzaamheden in 2011-2012 rond de voorbereiding van hun volgend beleidsplan 2012-2015. Uitstel met één jaar biedt bovendien de mogelijkheid om het beoordelingskader grondig voor te bereiden. De evaluatie van de pedagogische begeleidingsdiensten zal dus zonder meer plaats vinden in het schooljaar 2012-2013. Artikel VII.2, VII.3 Zie de memorie van toelichting bij artikel IX.9. HOOFDSTUK VIII. STUDIEFINANCIERING Artikel VIII.1 Bepaald wordt dat schuldeisers die een welbepaalde schuldvordering hebben ten opzichte van een begunstigde van studiefinanciering, bevoorrecht kunnen zijn. Dit is echter enkel het geval, voor zo ver de schuld rechtstreeks en uitsluitend betrekking heeft op gedane uitgaven in het kader van de doelstelling van studiefinanciering. De schulden moeten dus aangegaan zijn om te voorzien in het levensonderhoud van de leerling (niet diens ouders), of diens studiekosten. Schulden die niet uitsluitend het levensonderhoud van de leerling dienen, komen niet in aanmerking. Schuldvorderingen zoals de levering van water, gas, elektriciteit en huur, komen dus niet in aanmerking, wanneer de leerling niet de enige begunstigde van de levering van goederen of diensten was. Dankzij deze bepaling worden o.a. scholen, die geconfronteerd worden met onbetaalde schoolfacturen, geholpen om hun dreigend financieel verlies te recupereren, wanneer de ouders van het betrokken kind opgenomen zijn in een collectieve schuldenregeling.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
71
Dit decretale voorrecht neemt dezelfde rangorde in als artikel 19, 5°, van de hypotheekwet, aangezien het hiermee nauw aansluit: de levering van levensmiddelen gedurende een periode van zes maanden is immers vandaag al bevoorrecht. Het gaat om een beperkte draagwijdte van het voorrecht (bedrag van de studiefinanciering), zodat er algemeen kan worden aangenomen dat het geen onevenredige weerslag heeft op de belangen die gelden door de voorrechten ingesteld door andere wetgevers. Artikel VIII.2 Rekening houdend met het grote belang van kleuterparticipatie, moet een kleuter voldoende naar school gaan om in aanmerking te komen voor een schooltoelage. Het aantal halve schooldagen dat een kleuter aanwezig moet zijn, loopt op met de leeftijd van de kleuter. Tegelijk werden de aanwezigheidsdrempels zo vastgelegd dat de gebruikelijke afwezigheden wegens ziekte en andere redenen, geen probleem opleveren op het vlak van de schooltoelage. Bovendien verliest men pas het recht op de schooltoelage, als de kleuter twee schooljaren op rij onvoldoende aanwezig was. Vastgesteld wordt echter dat deze bepaling in uitzonderlijke gevallen toch leidt tot het verlies van de schooltoelage, waar dat niet de bedoeling is geweest. Dit is met name het geval, wanneer kleuters chronisch ziek zijn, of het kind in het kader van zijn ontwikkeling professionele begeleiding van paramedici of van een private of publieke instelling (logopedie, kinesitherapie, kinderopvang voor kinderen die nog niet voltijds naar school kunnen, …) ontving. Als het attest opgesteld wordt door een arts of een paramedicus, moet uiteraard niet vermeld worden welke medische aandoening het kind precies heeft. Wanneer het attest uitgaat van een instelling, moet wel aannemelijk gemaakt worden dat een dienst verleend werd ter bevordering van de ontwikkeling van het kind, zonder dat de instelling uiteraard persoonlijke of concrete informatie moet prijsgeven over de diensten die het kind in de praktijk ontvangt. Het gaat enkel om kleuters waarbij het onvoldoende naar school gaan kan toegeschreven worden aan een bepaalde aandoening, die de onmiddellijke oorzaak is van het niet voldoende naar school gaan. De bestaande voorwaarden in zake het aantal halve dagen verplichte aanwezigheid (100, 150, 185 of 220) laten immers al een voldoende marge voor afwezigheden veroorzaakt door de gebruikelijke kinderziekten. Teneinde te vermijden dat in deze gevallen ongewild overgegaan moet worden tot administratieve terugvorderingen door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, voor het schooljaar 2009-2010 (het eerste schooljaar dat teruggevorderd kan worden), dient de bepaling al in werking te treden op 1 september 2009. Deze retroactieve bepaling werkt in het voordeel van de betrokken ouders die kunnen rekenen op bijkomende rechten, en is bijgevolg toelaatbaar. Voor deze bepalingen zijn er geen lopende procedures bij rechterlijke instanties, waarop de terugwerkende kracht dus niet kan ingrijpen. Artikel VIII.3 Uit de praktijk blijkt dat sommige studenten vandaag studiefinanciering ontvangen voor het behalen van twee masterdiploma’s, door de betrokken masteropleidingen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
72
gelijktijdig maar halftijds te volgen. Het huidige decreet staat immers toe dat men voor het behalen van een masterdiploma meer studiepunten mag verwerven, dan de opleiding telt. De bedoeling hiervan is om het mogelijk te maken dat studenten zich – na enige studievoortgang behaald te hebben – alsnog kunnen heroriënteren. Door de maximale grens van het aantal verworven masterstudiepunten te laten dalen tot dertig, blijft een heroriëntering naar verwante masteropleidingen mogelijk. Tegelijk zorgt die daling er echter voor dat het niet langer mogelijk is om met behoud van studiefinanciering twee masterdiploma’s te behalen. Artikel VIII.4 Men moet uiterlijk 1 juni van het betrokken school- of academiejaar, een aanvraag voor een studietoelage indienen. De doelstelling van studiefinanciering is immers om studiekosten van dat betrokken school- of academiejaar te dragen. Dit is echter niet meer het geval, wanneer men na 1 juni een aanvraag indient: enerzijds zijn de studiekosten van dat studiejaar op dat ogenblik grotendeels of volledig achter de rug, anderzijds zal de aanvrager zijn studiefinanciering pas ontvangen, wanneer het bedoelde jaar al afgelopen is. Door de termijn waarbinnen de ouders een aanvraag moeten indienen, te verkorten, ontstaat de mogelijkheid om de dossierbehandeling van aanvragen voor het nieuwe studiejaar vroeger te doen starten. Het wordt meer bepaald mogelijk om al vanaf 1 augustus een aanvraag in te dienen, zodat nog meer mensen betaald zullen worden bij de start van het nieuwe schooljaar, wanneer de studiekosten het hoogst zijn. Er zal een uitgebreide informatiecampagne opgestart worden om burgers op de hoogte te brengen van deze nieuwe termijnen. Naast een algemene campagne zullen burgers die het afgelopen school-/academiejaar pas na 1 mei een aanvraag indienden, aangeschreven worden. Artikel VIII.5, VIII.6 Met het oog op de rechtszekerheid leggen deze artikelen een grens in de tijd vast waarna een dossier niet langer kan worden heropend. HOOFDSTUK IX. RECHTSPOSITIE ONDERWIJSPERSONEEL AFDELING I. EN II. DECRETEN RECHTSPOSITIE Artikel IX.1, IX.16 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 3.3 van cao IX. Inrichtende machten moeten voor hun personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand afsluiten met als doel hun personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun functie te verzekeren voor het geval dat: - hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt; - zij gevat worden door een juridische procedure. Indien scholen deze verplichting niet naleven, moeten zij de kosten die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van de verzekering zelf moet dragen, ten laste nemen. De polis moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
73
Wanneer een personeelslid zelf, ten laste van een derde, schadevergoeding eist voor fysieke of materiële of de daaruit voortvloeiende morele schade die het personeelslid heeft opgelopen tijdens het uitvoeren van zijn ambt of die een gevolg is van het feit dat het personeelslid dat ambt uitoefent, en voor zover de hiervoor vernoemde verzekeringen niet volstaan, zal de inrichtende macht instaan voor de juridische bijstand. De inrichtende macht kan het nodige doen om zich hiertegen te verzekeren. De bedoelde derde is logischerwijze niet de inrichtende macht of een van haar leden. Artikel IX.2, IX.17 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 3.1 en 3.2 van cao IX. Omdat van personeelsleden niet mag worden verwacht dat ze voor het uitvoeren van hun opdracht kosten maken en hiervoor niet worden vergoed, stelt de inrichtende macht de personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren. Extra kosten die een personeelslid in het kader van zijn opdracht maakt, worden door de inrichtende macht vergoed, als de directeur vooraf toestemming heeft gegeven om die kosten te maken. Middelen waarvoor de kosten gedragen werden door de inrichtende macht, blijven eigendom van de inrichtende macht. Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets, hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt voor de federale ambtenaren. Dit bedrag kan door de inrichtende macht met maximum 10 % worden verminderd, indien ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen. Als overgangsmaatregel mogen de inrichtende machten, - tot 1 januari 2012, het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 70 % van de kilometervergoeding waarop de federale ambtenaren recht hebben; - tot 1 januari 2013, het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 85 % van de kilometervergoeding waarop de federale ambtenaren recht hebben. Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met het openbaar vervoer genieten bij de inlevering van het vervoerbewijs de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. Verplaatsingen per trein worden terugbetaald tegen het tarief 2de klas. Deze regeling kan niet in de plaats komen van beslissingen van inrichtende machten waar de kilometervergoeding van de personeelsleden al hoger is dan door deze cao wordt bepaald. De punten 3.1 en 3.2 van cao IX hebben als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken
V L A A M S P A R LEMENT
74
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
personeelsleden en houdt ook een verbetering in ten aanzien van hun huidige toestand. Ook ten aanzien van de betrokken inrichtende machten is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast wil ik er ook op wijzen dat de representatieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten van deze cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd. Wat betreft de terugwerkende kracht wordt daar verder het volgende aan toegevoegd. (IV.11, IX 2, IX.17, X.6) De cao- afspraken rond dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer zijn een juridische bevestiging van wat in de overgrote meerderheid van de scholen en centra reeds een gangbare praktijk is. Voor die groep van scholen en centra maakt de cao geen verschil uit. Enkel in een beperkt aantal scholen en centra zijn er discussies over dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer en het is om klaarheid te scheppen dat een duidelijke afspraak is opgenomen in de cao en in de regelgeving. Omwille van de discussies in deze kleine groep scholen zullen er in 2010 geen personeelsleden een dienstvrijstelling of een verplaatsingen hebben opgenomen buiten de toestemming van het schoolbestuur. Er zal zich dus geen conflict hebben voorgedaan rond rechten van personeel en plichten van het schoolbestuur. Voor deze groep van scholen zullen de nieuwe afspraken maar ten volle in voege treden in het nieuwe schooljaar 2011-2012, wanneer de regelgeving afgerond is met de desbetreffende omzendbrief. De terugwerkende kracht rond dienstvrijstelling, lesmiddelen en vervoer heeft dan ook een erg beperkte draagwijdte op het onderwijsveld. Bovendien wil de overheid de afspraken van de cao met betrekking tot de ingangsdatum respecteren. Artikel IX.3, IX.4, IX.5, IX.7 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 4.1.1 en 4.1.3 van cao IX. Door deze aanpassing zal in het gemeenschapsonderwijs de raad van bestuur, net zoals de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs, alle vacante betrekkingen moeten vacant verklaren. Om personeelsleden vlotter een vaste benoeming te laten verwerven wordt de betrekking van een personeelslid dat definitief arbeidsongeschikt wordt verklaard ingevolge een beslissing van Medex of van de arbeidsgeneesheerpreventieadviseur, definitief vacant op het ogenblik dat het personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking. Het gaat daarbij om de betrekkingen van personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking als gevolg van de volgende situaties: - het personeelslid is na uitputting van zijn ziekteverlof definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel geschikt bevonden om onder bepaalde voorwaarden te worden tewerkgesteld (artikel 5, §1bis van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen en wordt definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen (artikel 5, §1ter van het onderwijsdecreet III);
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
75
-
het personeelslid dat in het kader van een procedure van re-integratie door de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur definitief arbeidsongeschikt is verklaard om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel voldoende geschikt wordt bevonden om een andere functie uit te oefenen (artikel 5, §1quater van het onderwijsdecreet III). Dit principe geldt eveneens voor de betrekkingen van de personeelsleden die op het ogenblik van het van kracht worden van de maatregel al ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking wegens een van de drie voorgaande redenen. De betrekking die ingevolge voormelde terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking vacant wordt vóór 15 april, moet eveneens in de vacantverklaring worden opgenomen. Om toe te laten dat de bepaling van cao IX al impact heeft op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 wordt een uitzondering ingevoegd op de gangbare periode van vacantverklaring en mededeling van deze vacantverklaring. Zo moet de raad van bestuur van een scholengroep alle betrekkingen vacant verklaren die op 15 september 2011 vacant zijn en deze vacantverklaring uiterlijk 15 oktober 2011 openbaar maken. De vacantverklaring die plaatsvond op basis van de betrekkingen van 15 april 2011, wordt daardoor tenietgedaan. Artikel IX.6 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 4.1.2 van cao IX. Conform artikel 37, § 2 van het decreet rechtspositie personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs krijgen personeelsleden die een vaste benoeming aanvragen, deze benoeming, als ze de enige kandidaat zijn. De regel dat deze benoeming kan geweigerd worden mits een gemotiveerde afwijzing wordt geschrapt. Deze benoeming kan enkel en alleen geweigerd worden, als het betrokken personeelslid als laatste definitieve evaluatie een evaluatie “onvoldoende” heeft gekregen, zoals in het decreet rechtspositie al is bepaald bij de benoemingsvoorwaarden waar een kandidaat aan moet voldoen. Artikel IX.8, IX.24 Deze artikelen verduidelijken de rechten en plichten van de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur of die vastbenoemd en geaffecteerd zijn in een instelling die voor het eerst tot een scholengemeenschap toetreedt, die van scholengemeenschap wijzigt of die uit een scholengemeenschap treedt. Bij de toetreding van een instelling tot een scholengemeenschap - voor de eerste keer of door wijziging van scholengemeenschap - behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de toetreding tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengemeenschap. Dit betekent dat het personeelslid in eerste instantie zijn aanstelling van doorlopende duur behoudt in de instelling die tot de scholengemeenschap toetreedt, voor zoverre zijn betrekking in stand kan worden gehouden, maar ook dat het personeelslid vanaf het ogenblik dat de instelling tot de scholengemeenschap toetreedt in alle instellingen van die scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft. Voor een personeelslid dat op de vooravond van de toetreding tot een scholengemeenschap in de instelling vastbenoemd en geaffecteerd is, betekent dit
V L A A M S P A R LEMENT
76
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
dat het personeelslid alle rechten en plichten behoudt die aan zijn vaste benoeming en affectatie in die instelling zijn verbonden. Als het personeelslid deeltijds vastbenoemd is, betekent dit dat hij recht heeft op uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap zoals bepaald in het decreet rechtspositie. Dit houdt ook in dat het personeelslid dus het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft in alle instellingen van de scholengemeenschap voor de opdracht waarvoor hij niet is vastbenoemd. Bij de uittreding van een instelling uit een scholengemeenschap behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de uittreding tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Dit betekent dat het personeelslid in eerste instantie zijn aanstelling van doorlopende duur behoudt in de instelling die uit de scholengemeenschap treedt, voor zoverre zijn betrekking in stand kan worden gehouden, maar ook dat het personeelslid vanaf het ogenblik dat de instelling uit de scholengemeenschap treedt in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft. Voor een personeelslid dat op de vooravond van de uittreding uit een scholengemeenschap in de instelling vastbenoemd en geaffecteerd is, betekent dit dat het personeelslid alle rechten en plichten behoudt die aan zijn vaste benoeming en affectatie in die instelling zijn verbonden. Als het personeelslid deeltijds vastbenoemd is, betekent dit dat hij recht heeft op uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, zoals bepaald in het decreet rechtspositie. Dit houdt ook in dat het personeelslid dus het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren voor de opdracht waarvoor hij niet is vastbenoemd. In artikel IX.24 wordt voor het gesubsidieerd onderwijs een correctie aangebracht op de data die bij een wijziging van scholengemeenschap moeten worden gehanteerd met betrekking tot het meedelen van de vacante betrekkingen met het oog op vaste benoeming op 1 januari. De inrichtende machten die instellingen in de betrokken scholengemeenschap hebben, moeten aldus bij een wijziging van de scholengemeenschap de betrekkingen die vacant zijn op 15 september meedelen, als vacante betrekkingen met het oog op vaste benoeming en dit uiterlijk voor 15 oktober openbaar maken in de scholengemeenschap. Door de data aan te passen, sluit dit nauwer aan bij de reaffectatiebewegingen die in de scholengemeenschap uiterlijk op 15 september moeten plaatsvinden en tegelijk wordt een extra moment van informatievergaring vermeden. Een scholengemeenschap moet immers met het oog op de reaffectatieverplichtingen alle vacatures melden aan de reaffectatiecommissie. Dit betekent dat op dat ogenblik alle vacante betrekkingen gecentraliseerd moeten worden en dat de scholengemeenschap dus op 15 september, bij het afsluiten van de reaffectatieverplichtingen, over alle (resterende) vacante betrekkingen beschikt. Door deze datum te hanteren, wordt ook vermeden dat in de scholengemeenschap een maand later nogmaals alle vacante betrekkingen moeten worden verzameld.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
77
Artikel IX.9, IX.11, IX.22, IX.23 Een recente aanpassing van de decreten rechtspositie via het onderwijsdecreet XX maakt het mogelijk dat een preventieve schorsing kan gepaard gaan met een afhouding van salaris. De artikelen waarin wordt bepaald dat een personeelslid beroep kan aantekenen tegen een preventieve schorsing, worden nu aangevuld met de verduidelijking dat een personeelslid dat dergelijke sanctie oploopt, naast beroep tegen de preventieve schorsing, ook beroep kan aantekenen tegen de afhouding van salaris op zich. Ook de kamers van beroep krijgen uitdrukkelijk de bevoegdheid om zich over dergelijk beroep tegen de afhouding van salaris te buigen. Tenslotte wordt verduidelijkt dat een kamer van beroep de bevoegdheid heeft om een tuchtstraf te bevestigen, te vernietigen of te beperken. Artikel IX.15 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel IX.10 Net als op andere plaatsen in decreten rechtspositie worden de artikelen met betrekking tot de tuchtstraf afhouding van het salaris in beide decreten rechtspositie op elkaar afgestemd. Nu kan de tuchtoverheid in het gemeenschapsonderwijs overgaan tot een afhouding van salaris gedurende minimum 1 maand en maximum 12 maanden, waar dezelfde tuchtstraf in het gesubsidieerd onderwijs voor maximum 6 maanden kan worden toegepast. Door deze aanpassing wordt een ongelijke behandeling weggewerkt en kan de tuchtoverheid in alle netten gedurende maximum 6 maanden een deel van het salaris (maximum een vijfde) bij wijze van tuchtstraf afhouden. Artikel IX.12, IX.13, IX.14, IX.19, IX.20, IX.21 De artikelen IX.12 en IX.19 geven uitvoering aan het laatste lid van punt 2.5 van de cao IX. Bij het verdelen van de opdrachten tussen alle personeelsleden moet een inrichtende macht ook rekening houden met de tijd die de betrokken personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde, die in de VLOR zetelt of in het volwassenenonderwijs in de decretale stuurgroep, besteedt aan de vergaderingen van voormelde organen. De bepaling in punt 2.5 moet volgens de cao ingaan op de datum van ondertekening van het protocol, dit is 10 december 2010. De overheid wijkt hier desondanks toch van deze ingangsdatum af en laat de bepaling ingaan op 1 juni 2011. Het artikel voegt in de decreten rechtspositie immers de bepaling in die ingrijpt op de verdeling van de instellingsgebonden opdrachten in de school over diverse personeelsleden. Deze verdeling gebeurt in principe bij het begin van het schooljaar. Moest deze bepaling ingaan op 10 december 2010, dan zou dit betekenen dat een school eventueel haar organisatie opnieuw zou moeten bekijken. Het is echter niet logisch dat deze organisatie in de loop van het lopende schooljaar omwille van deze cao-maatregel opnieuw zou moeten gebeuren. De ingangsdatum wordt dus op 1 juni 2011 geplaatst, zodat de maatregel alleszins geldt vanaf volgend schooljaar en hij aldus ook tijdig in de regelgeving is opgenomen.
V L A A M S P A R LEMENT
78
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
De artikelen IX.13, IX.14, IX.20 en IX.21 bevatten technische aanpassingen naar aanleiding van de invoeging van de nieuwe bepaling via de artikelen IX.12 en IX.19. Artikel IX.18 Dit artikel geeft voor het gesubsidieerd onderwijs uitvoering aan punt 4.1.3 en 4.1.4 van cao IX. Om personeelsleden vlotter een vaste benoeming te laten verwerven wordt de betrekking van een personeelslid dat definitief arbeidsongeschikt wordt verklaard ingevolge een beslissing van Medex of van de arbeidsgeneesheerpreventieadviseur, definitief vacant op het ogenblik dat het personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking. Het gaat daarbij om de betrekkingen van personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking als gevolg van de volgende situaties: - het personeelslid is na uitputting van zijn ziekteverlof definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel geschikt bevonden om onder bepaalde voorwaarden te worden tewerkgesteld (artikel 5, §1bis van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen en wordt definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen (artikel 5, §1ter van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid dat in het kader van een procedure van re-integratie door de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur definitief arbeidsongeschikt is verklaard om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel voldoende geschikt wordt bevonden om een andere functie uit te oefenen (artikel 5, §1quater van het onderwijsdecreet III). Dit principe geldt eveneens voor de betrekkingen van de personeelsleden die op het ogenblik van het van kracht worden van de maatregel al ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking wegens een van de drie voorgaande redenen. De betrekking die ingevolge voormelde terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking vacant wordt vóór 15 april, moet eveneens in de vacantverklaring worden opgenomen. In het gesubsidieerd onderwijs wordt daarenboven de mogelijkheid gecreëerd om, net als in het gemeenschapsonderwijs, een betrekking die vacant wordt ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis tussen 15 april en 1 september van het schooljaar waarin de vacantverklaring plaatsvindt, ook vacant te verklaren met het oog op vaste benoeming op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar. Om toe te laten dat de bepaling van cao IX al impact heeft op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 wordt een uitzondering ingevoegd op de gangbare periode van vacantverklaring en mededeling van deze vacantverklaring. Zo moet de inrichtende macht alle betrekkingen vacant verklaren die op 15 september 2011 vacant zijn en deze vacantverklaring uiterlijk 15 oktober 2011 openbaar maken. De vacantverklaring die plaatsvond op basis van de betrekkingen van 15 april 2011, wordt daardoor tenietgedaan.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
79
AFDELING III. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS III Artikel IX.26 Het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III bepaalt in artikel 5 in welke omstandigheden een vastbenoemd personeelslid moet of kan worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. De paragrafen 1bis, 1ter en 1quater maken het mogelijk dat een personeelslid dat arbeidsongeschikt wordt verklaard, ter beschikking kan worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze bepalingen zijn van toepassingen op de vastbenoemde personeelsleden van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de pedagogische begeleidingsdiensten. Hetzelfde decreet machtigt de Vlaamse Regering om bij besluit verdere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen van een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking (verplichtingen in zake reaffectatie en wedertewerkstelling, financiële gevolgen, …). Deze maatregelen zijn uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van de betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Dit besluit is echter met ingang van 1 september 2009 niet meer van toepassing op de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, zodat vanaf dat ogenblik geen verdere uitvoering kan worden gegeven aan de bepalingen van artikel 5, §1bis tot en met §1quater van het decreet van 9 april 1992. Deze personeelsleden kunnen dus wel ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, maar niet worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. Dit betekent dat hun terbeschikkingstelling een negatieve impact kan hebben en kan leiden tot een daling van hun wachtgeld(toelage) of zelfs tot verplichte pensionering. Dit artikel bekrachtigt de toewijzingen die de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdens het schooljaar 2009-2010 heeft uitgesproken voor terbeschikkinggestelde personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten. De bepaling dat het voormelde besluit van 29 april 1992 niet meer van kracht is voor de pedagogische begeleidingsdiensten, werd immers met terugwerkende kracht ingevoerd, zodat de Vlaamse reaffectatiecommissie op het ogenblik van de toewijzingen er nog van uitging dat zij ten volle bevoegd was voor de pedagogische begeleidingsdiensten. AFDELING IV. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIII Artikel IX.27 De rechtsgrond betreffende de terugbetaling van de kosten van het openbaar vervoer en van de fietsvergoeding in het kader van het woon-werkverkeer wordt voor de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten in overeenstemming gebracht met de werkwijze die vanaf 1 september 2010 geldt voor alle personeelsleden. De personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten hebben voor hun verplaatsingen in het kader van het woon-werkverkeer tussen hun woon- of verblijfplaats en de plaats van tewerkstelling (standplaats) recht op de terugbetaling van de kosten van het openbaar vervoer en van de fietsvergoeding.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
80 HOOFDSTUK X. ANDERE BEPALINGEN AFDELING I. LEERLINGENVERVOER
Artikel X.1 De regeling over het zonale leerlingenvervoer, dit is het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs en uitzonderlijk – namelijk beperkt tot enkele zones – het gewone onderwijs, wordt sinds het decreet van 6 juli 2001 door de minister bevoegd voor Onderwijs en de minister bevoegd voor Mobiliteit samen behartigd. Voorliggend artikel verduidelijkt de precieze taakverdeling. Zie hieromtrent ook al de Schriftelijke Vraag, nummer 44 van 12 oktober 2010. Het komt de Vlaamse Regering toe om de reglementering uit te werken of aan te passen, te interpreteren en te evalueren. Verder zijn er een aantal beleidsvoorbereidende taken en een aantal uitvoerende taken: 1. het ontvangt en behandelt de aanvragen van leerlingen die erkend willen worden als rechthebbende leerling. Deze oefening impliceert enerzijds een onderzoek naar de vraag of de betrokken leerling de dichtstbijzijnde vrije keuzeschool bezoekt. Anderzijds vraagt deze oefening een inschatting van de fysieke en psychische mogelijkheden van de leerling in het buitengewoon onderwijs op het vlak van mobiliteit, en een pedagogische expertise over de typologie in het buitengewoon onderwijs; 2. het zorgt voor de betoelaging van de scholen voor de busbegeleiders die deze scholen in dienst hebben; 3. het zorgt voor de betoelaging van het individueel vervoer. De vervoersmaatschappij De Lijn, aangestuurd door de minister van Mobiliteit, is verantwoordelijk voor de vervoersmatige kant van de beleidsuitvoering. Zij beschikt over de nodige expertise om op de meest efficiënte wijze de routes te bepalen langs de opstapplaatsen van de leerlingen die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming als rechthebbend heeft gekenmerkt. Tevens kan zij bepalen welk type van bussen het meest geschikt zijn voor het vervoer van een leerling, rekening houdend met de behoeften van het kind. De Lijn zal echter niet noodzakelijk alle rechthebbende leerlingen daadwerkelijk naar school vervoeren: in welomschreven gevallen kan het recht op leerlingenvervoer gerealiseerd worden door middel van een betoelaging voor individueel vervoer. Deze voorwaarden worden beschreven in het koninklijk besluit van 7 februari 1974. Andere taken zullen De Lijn en het beleidsdomein Onderwijs en Vorming samen uitvoeren. Het betreft meer bepaald het gezamenlijk overleg met betrekking tot het afstemmen van elkaars werking, de terugkoppeling over het overleg met de verschillende gesprekspartners (in het bijzonder de onderwijskoepels, het Gemeenschapsonderwijs en de ouderkoepelverenigingen), en ten slotte de stroomlijning van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
81
Daarnaast zijn beide entiteiten gerechtigd om toezicht uit te oefenen op het leerlingenvervoer : De Lijn in het kader van haar beleidsuitvoering en het beleidsdomein Onderwijs en Vorming in het kader van haar beleidsvoorbereiding enerzijds, en haar beleidsuitvoering met betrekking tot de busbegeleiders en de betoelaging van het individueel vervoer anderzijds. Ook dat toezicht vormt uiteraard het voorwerp van gezamenlijk overleg. AFDELING II. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIV Artikel X.2 Tot 1 september 2008 waren deelnemersuren de maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties voor de basiseducatie. Vanaf 1 september 2008 werd in uitvoering van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs een nieuw financieringssysteem in de basiseducatie ingevoerd, waarbij lesurencursist de nieuwe maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties is. In het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV zijn een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot de mogelijke toekenning van middelen voor ICT aan scholen en centra. Ook de centra voor basiseducatie kunnen in aanmerking komen voor ICT-middelen. In artikel 50 van dit decreet is bepaald hoe die middelen moeten verdeeld worden. Momenteel is er een regeling voorzien waarbij de middelen voor de basiseducatie verdeeld worden op basis van deelnemersuren. Gelet op het nieuwe financieringssysteem en de nieuwe maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties moet dat gewijzigd worden in lesurencursist. Artikel X.3 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.6. AFDELING III. SCHOOLSPORT Artikel X.4 In het kader van het decreet schoolsport wordt een subsidieovereenkomst gesloten met een vereniging, die als doelstelling nastreeft om leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs te stimuleren om deel te nemen aan sport- en bewegingsactiviteiten, zowel in georganiseerd verband binnen een sportvereniging, als in los georganiseerd of ongeorganiseerd verband. De voortgangscontrole van de inhoudelijke werking van deze vereniging wordt toevertrouwd aan een opvolgingsgroep. Het voorgestelde artikel bepaalt de precieze samenstelling van deze opvolgingsgroep. AFDELING IV. VLAAMSE ONDERWIJSRAAD Artikel X.5 Het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad bevat geen decretale basis voor de vervanging van verkozen directeurs, op het ogenblik dat er niemand meer kan opgeroepen worden om te zetelen, omdat de lijst van personen die deelnamen aan de verkiezingen, uitgeput is. Deze situatie doet zich momenteel voor in de Algemene Raad. De VLOR vraagt in zijn advies van 27 januari 2011 bij het onderwijsdecreet XXI om in het
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
82
partcipatiedecreet een bepaling in te voeren die de mogelijkheid biedt om in die omstandigheden een vertegenwoordiger van de directeurs te laten aanduiden Artikel X.6 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 2.5 van cao IX. Vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. AFDELING V. CODIFICATIE VAN REGELGEVING Artikel X.7 Om het verder samen brengen van regelgeving toe te laten worden twee decreten toegevoegd aan de lijst van decreten die in aanmerking komen voor een codificatie. AFDELING VI. OPHEFFINGEN Artikel X.8, X.9, X.10, X.11 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.5. Artikel X.12 Zie de memorie van toelichting bij artikel VI.2 Artikel X.13, X.14 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.21. Artikel X.15 Dit artikel is een gevolg van de decretale verankering in artikel V.50 van de in de Europese Richtlijn 2005/36/EC opgenomen principes. Hierdoor zijn de artikelen 1 tot en met 5 van het BVR van 4 februari 2011 niet meer nodig en kunnen deze opgeheven worden. Artikel X.16 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.19 en III.20. De oorspronkelijke bepalingen rond CLIL en tijdelijke projecten worden opgeheven in het decreet van 1998 en wat CLIL betreft, terug opgenomen in de codex secundair onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
83
HOOFDSTUK XI. AUTONOME BEPALINGEN Artikel XI.1, XI.2, XI.3 Zie memorie van toelichting bij artikel IX.2 en IX.17. Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel,
Pascal SMET
V L A A M S P A R LEMENT
84
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 17 december 2010
V L A A M S P A R LEMENT
85
86
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
87
Voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI
DE VLAAMSE REGERING,
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel,
Na beraadslaging,
BESLUIT:
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt:
V L A A M S P A R LEMENT
88
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 22 december 2000, 13 juli 2001, 28 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 37° worden de woorden “openbaar bestuur” vervangen door de woorden “publiekrechtelijke rechtspersoon”; 2° in punt 37° wordt de zin “Het Gemeenschapsonderwijs is een openbaar bestuur;” opgeheven; 3° in punt 39°bis worden de woorden “door de provincie, de gemeente of” opgeheven. Art. II.2. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 28 juni 2002, 2 april 2004, 20 maart 2009, 8 mei 2009, 9 juli 2010, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt: “§4. Het schoolbestuur informeert de ouders over het schoolreglement voorafgaand aan de inschrijving van het kind en bij elke wijziging. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de ouders zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging; 3° ouders die erom verzoeken, ontvangen steeds een papieren versie van het schoolreglement; 4° voor materies waarbij ouders een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het schoolreglement geregeld worden.”. Art. II.3. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 57bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met het getuigschrift basisonderwijs, afgeleverd door scholen die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
89
Art. II.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 57ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 57bis zijn opgenomen, met het getuigschrift basisonderwijs, afgegeven in de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. II.5. In artikel 139novies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de jaartallen “en 2010-2011” vervangen door de jaartallen “, 2010-2011 en 2011-2012”. Art. II.6. In artikel 153quinquies van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en vervangen bij decreet van 4 juli 2008, vervangen, door wat volgt: “§2. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor ICT-coördinatie. De scholen kunnen de middelen alleen aanwenden als ze deel uit maken van een scholengemeenschap, scholengroep of een samenwerkingsplatform, als vermeld in artikel X.53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003.”. Art. II.7. In artikel 155, §1, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli1998, 7 juli 2006, worden tussen de zinsnede “Het totaal aantal bijkomende lestijden en/of bijkomende uren mag per personeelscategorie niet meer bedragen dan 0,5 procent van het totaal aantal lestijden” en de zinsnede “per personeelscategorie dat het voorgaand schooljaar werd toegekend aan respectievelijk het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs” de woorden “en uren” ingevoegd. Art. II.8. In artikel 173bis, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “openbaar bestuur” vervangen door de woorden “publiekrechtelijke rechtspersoon”. Art. II.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 194sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.194sexies. §1. In afwijking van artikel 139ter, 139ter1 en 139quater behouden de scholen voor gewoon basisonderwijs tijdens het schooljaar 2011-2012 de aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijk onderwijskansenbeleid, die ze in het schooljaar 2010-2011 hebben ontvangen. §2. Gedurende het schooljaar 2010-2011 zijn artikel 139septies en 139octies niet van toepassing.”. Art. II.10. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel II.7 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997.
V L A A M S P A R LEMENT
90
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II
Art. III.1. In artikel 74octies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, gewijzigd bij de decreten van 10 juli 2008, 20 maart 2009 en 9 juli 2010, wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt: “§1bis. Het schoolbestuur informeert de betrokken personen over het school- of centrumreglement voorafgaand aan de inschrijving van de leerling en bij elke wijziging. Daarbij moeten volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het school- of centrumreglement informeert het schoolbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging; 3° betrokken personen die erom verzoeken, ontvangen steeds een papieren versie van het school- of centrumreglement; 4° voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het school- of centrumreglement geregeld worden.”. Art. III.2. In artikel 74novies, §1, 4°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2008 en 9 juli 2010, wordt punt b) vervangen door wat volgt: “b) de verhaalmogelijkheden tegen eindbeslissingen van klassenraden over leerlingen;”. Art. III.3. In artikel 74duodecies, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008 en gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt de zinsnede “het schooljaar 2011-2012” vervangen door de zinsnede “het schooljaar 2013-2014”. Art. III.4. In titel IV, hoofdstuk I, van hetzelfde decreet wordt een afdeling IVsexies ingevoegd, bestaande uit de artikelen 74vicies bis en 74vicies ter, die luidt als volgt: “Afdeling IVsexies. Beroepsprocedure betreffende eindbeslissingen Art.74vicies bis. De betrokken personen die de eindbeslissingen van een delibererende klassenraad in het gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs of de eindbeslissingen van een klassenraad in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs betwisten, hebben tegen die eindbeslissing verhaalmogelijkheid in overeenstemming met de volgende procedure: 1° de betrokken personen kunnen drie werkdagen, volgend op de werkdag waarop hen die beslissing werd meegedeeld, het recht doen gelden op overleg met de
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
91
afgevaardigde van het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of zijn afgevaardigde. Beide partijen maken hun standpunten kenbaar; 2° op basis van de argumenten die door de betrokken personen worden aangevoerd, kan de afgevaardigde van het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of zijn afgevaardigde na dat overleg de klassenraad zo spoedig mogelijk opnieuw doen bijeenkomen; 3° als na de stappen, vermeld in punt 1° en 2°, de betwisting blijft bestaan, kunnen de betrokken personen zich tot de beroepscommissie richten binnen een termijn van drie werkdagen nadat het overleg, vermeld in punt 1°, heeft plaatsgevonden of, als dat overleg heeft geleid tot een nieuwe bijeenkomst van de genoemde klassenraad, binnen een termijn van drie werkdagen nadat het resultaat van de nieuwe bijeenkomst aan de betrokken personen werd meegedeeld. Het schoolbestuur bepaalt de samenstelling en de werking van de beroepscommissie. Bij de samenstelling van beroepscommissie zorgt het schoolbestuur ervoor dat, met uitzondering van de voorzitter, de leden van de klassenraad die bijeengekomen is, r geen deel van de beroepscommissie uitmaken en dat de ze uit minstens drie leden bestaat; 4° de beroepscommissie stelt een onderzoek in en deelt het resultaat ervan mee aan het schoolbestuur; 5° het schoolbestuur beslist vervolgens of de klassenraad wel of niet opnieuw samen moet komen met het oog op het nemen van een definitieve beslissing; 6° als de klassenraad opnieuw samen moet komen, moet dit te gebeuren hetzij uiterlijk op 15 september van het daaropvolgende schooljaar, hetzij uiterlijk op 15 maart van het schooljaar in kwestie als de betwiste beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se en genomen werd op 31 januari dan wel, bij uitstel, uiterlijk op 1 maart van dat schooljaar. De beslissing die tijdens de bijeenkomst genomen wordt pet onmiddellijk, schriftelijk en gemotiveerd, aan de betrokken personen meegedeeld worden. Art.74vicies ter. Ongeacht of de betrokken personen de eindbeslissing, vermeld in artikel 74vicies bis, betwisten of niet, heeft het schoolbestuur steeds het recht de klassenraad in kwestie opnieuw te doen samenkomen, om een door het schoolbestuur zelf omstreden beslissing te heroverwegen. De klassenraad in kwestie moet dan opnieuw samenkomen hetzij uiterlijk op 15 september van het daaropvolgende schooljaar, hetzij uiterlijk op 15 maart van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se en genomen werd op 31 januari dan wel, bij uitstel, uiterlijk op 1 maart van dat schooljaar. De beslissing die tijdens die bijeenkomst genomen wordt, moet onmiddellijk, schriftelijk en gemotiveerd, aan de betrokken personen meegedeeld worden.”. Art. III.5. In artikel 84bis, §1, 2°, van het hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995,15 juli 1997, 20 oktober 2000, 19 juli 2002, 4 juli 2008, 10 juli 2008 en 30 april 2009, wordt tussen de woorden “erkende school” en de woorden “, of door de examencommissie” telkens de woorden “,door Syntra Vlaanderen in de leertijd” ingevoegd. Art. III.6. In artikel 84quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 1991 en gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2006 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
92 1° de bestaande tekst zal paragraaf 1 vormen;
2° in paragraaf 1 wordt in punt 2° de laatste zin opgeheven; 3° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt: “§2. Bij het bepalen van de bekrachtiging van de studies, vermeld in paragraaf 1, 1°, b), kan de Vlaamse Regering het met vrucht beëindigen van een structuuronderdeel afhankelijk stellen van het behalen van externe certificering. Onder externe certificering wordt verstaan: het toekennen aan leerlingen, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan beroepsuitoefeningvoorwaarden.”. 4° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen voor basis- of secundair onderwijs dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en die a) zich ofwel binnen de leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983, b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van voltijds secundair onderwijs, geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad, zoals die als orgaan door de Vlaamse Regering is bepaald, van een door de betrokken personen gekozen school voor voltijds secundair onderwijs. Voor de leerlingen in kwestie kan de Vlaamse Regering nooit toelatingsvoorwaarden met betrekking tot vooropleiding bepalen.”. Art. III.7. In hetzelfde decreet worden een artikel 84quinquies/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84quinquies/1. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, afgeleverd door scholen voor secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs; 2° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 3° het diploma van het secundair onderwijs; 4° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 5° het certificaat van Se-n-Se; 6° het studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar; 7° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 8° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs; 9° het getuigschrift van een opleiding buitengewoon secundair onderwijs; 10° het getuigschrift van verworven competenties in een opleiding buitengewoon secundair onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
93
Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.8. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84quinquies/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84quinquies/2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 84quinquies/1 zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door scholen of centra voor secundair onderwijs of Syntra Vlaanderen: 1° het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs; 2° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 3° het diploma van het secundair onderwijs; 4° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 5° het certificaat van Se-n-Se; 6° het studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar; 7° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 8° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs; 9° het getuigschrift van een opleiding buitengewoon secundair onderwijs; 10° het getuigschrift van verworven competenties in een opleiding buitengewoon secundair onderwijs. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Afdeling II. Decreet houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs Art. III.9. In artikel 2, 19°, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden de woorden “gemeentelijk en het provinciaal” vervangen door de woorden “gesubsidieerd officieel”. Art. III.10. Artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 30 april en 18 december 2009, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 9. §1. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs. De bepalingen van deze titel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011.
V L A A M S P A R LEMENT
94
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
§2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, kan in uitzonderlijke gevallen de Vlaamse Regering aan een schoolbestuur toestemming geven tot programmatie van een instelling of structuuronderdeel als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: 1° nadat het betrokken schoolbestuur een schriftelijke aanvraag bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten heeft ingediend uiterlijk 30 november van het voorafgaande schooljaar. Bij die aanvraag moet het protocol van de onderhandeling daarover in het bevoegd lokaal comité worden gevoegd; 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de onderwijsinspectie. §3. In afwijking van paragraaf 2, 1°, bevat een dossier houdende voorstel van een nieuw structuuronderdeel dat een schoolbestuur met toepassing van artikel 7, §1, en zijn uitvoeringsreglementering indient, tevens een aanvraag tot programmatie in een bepaalde school van dat schoolbestuur, onder de volgende voorwaarden: 1° het schoolbestuur moet de aanvraag tot programmatie expliciet in het voorstel vermelden; 2° bij het voorstel is het protocol van de onderhandeling in het bevoegd lokaal comité met betrekking tot de programmatie gevoegd; 3° het nieuwe structuuronderdeel in kwestie is een structuuronderdeel dat als Se-nSe wordt aangeduid. Uitsluitend in het geval waarin de Vlaamse Regering een positieve beslissing neemt over het voorstel van nieuw structuuronderdeel, neemt ze tevens een beslissing over de aanvraag tot programmatie.”. Art. III.11. Aan titel VIIIbis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een artikel 160bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art.160bis. De scholen voor secundair onderwijs die met toepassing van artikel 160 gedurende het schooljaar 2010-2011 een CLIL-project organiseren, behouden voor het schooljaar 2011-2012 de mogelijkheid tot het aanbieden van CLIL, onder de volgende voorwaarden: 1° CLIL wordt georganiseerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het secundair onderwijs, maar met dien verstande dat het niet aan een leerlingennorm is onderworpen en geen extra middelen genereert; 2° over het behoud van de mogelijkheid tot organisatie van CLIL werd vooraf onderhandeld in het bevoegde lokale comité van de betrokken school.”. Art. III.12. In het opschrift van titel XVIIIter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de woorden “studie- en beroepskeuze en werkplekleren” opgeheven. Art. III.13. Aan titel XVIIIter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een artikel 162 toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art.162. De scholen die gedurende het schooljaar 2010-2011 deelnemen aan één van de tijdelijke projecten, vermeld in artikel 161, §2, of vermeld in het decreet van 10 juli 2008 houdende verlenging van sommige van de tijdelijke projecten die zijn
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
95
vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, behouden vanaf het schooljaar 2011-2012 de mogelijkheid tot afwijking van de decretale en reglementaire bepalingen die ze naargelang van het geval, op basis van dit decreet of van hetzelfde decreet van 10 juli 2008 hebben verkregen, onder de volgende voorwaarden: 1° de afwijking in kwestie werd, met het oog op de onderhavige bepalingen en na kennisname van een positieve evaluatie door, naargelang van het geval, de onderwijsinspectie of een expertenpanel, goedgekeurd door de stuurgroep, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, en in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 oktober 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten rond studie- en beroepskeuze en rond werkplekleren; 2° de afwijking in kwestie werd gedurende het schooljaar 2010-2011 in de betrokken onderwijsinstelling effectief toegepast; 3° over het behoud van de mogelijkheid tot afwijking werd vooraf onderhandeld in het bevoegde lokale comité van de betrokken onderwijsinstelling; 4° het behoud van de mogelijkheid tot afwijking geldt maar tot aan het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen voor het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden.”. Afdeling III. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art. III.14. In artikel 27, §1, tweede lid, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap wordt punt 1° vervangen door wat volgt: “1° kan het centrumbestuur het deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme organiseren op voorwaarde enerzijds dat geen afbreuk wordt gedaan aan het totale aantal uren op jaarbasis, en anderzijds dat een gemotiveerd dossier in het centrum ter beschikking wordt gehouden voor het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de onderwijsinspectie;”. Art. III.15. Aan artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. De Vlaamse Regering kan voor een opleiding en voor de aansluitende component werkplekleren bijzondere organisatievoorwaarden opleggen.”. Art. III.16. In artikel 32, §1, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het woord “VLOR” vervangen door de woorden “De raad van bestuur van Syntra Vlaanderen”. Art. III.17. In hetzelfde decreet wordt een artikel 42bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 42bis. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen of centra voor secundair onderwijs dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en die a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983,
V L A A M S P A R LEMENT
96
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs, geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van de klassenraad van een door de betrokken personen gekozen centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Voor de leerlingen in kwestie kan de Vlaamse Regering nooit toelatingsvoorwaarden met betrekking tot vooropleiding bepalen.”. Art. III.18. Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 45. Voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, de betrokken personen op de hoogte brengen van het centrumreglement. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het centrumreglement worden de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager geïnformeerd over die wijziging; 3° betrokken personen die erom verzoeken, ontvangen steeds een papieren versie van het centrumreglement; 4° voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het centrumreglement geregeld worden. ”. Art. III.19. In hetzelfde decreet wordt een artikel 49bis ingevoegd, dat luidt als volgt : “Art. 49bis. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen of centra voor secundair onderwijs dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en die a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983, b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van leertijd, geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van Syntra Vlaanderen.”. Art. III.20. In artikel 56 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven. Art. III.21. In hetzelfde decreet worden een artikel 74bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
97
4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.22. In hetzelfde decreet wordt een artikel 74ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 74bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door van de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.23. In artikel 81 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De Vlaamse Regering bepaalt welk certificaat of welke combinatie van certificaten aanleiding geeft tot uitreiking van een getuigschrift leertijd.”. Art. III.24. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt in de leertijd 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding leertijd. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
98
Art. III.25. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit, vermeld in artikel 84bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen uitgereikt, in leertijd: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding leertijd. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Afdeling IV. Decreet specifieke eindtermen Topsport Art. III.26. In de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 tot vaststelling van de bij decreet te bekrachtigen decretale specifieke eindtermen “topsport” algemeen en technisch secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 2 juni 2006, worden in de rubriek 1.4 de woorden “desbetreffende sportfederatie” vervangen door de woorden “Vlaamse Sportfederatie”. Afdeling V. Secundair-na-secundair en hoger beroepsonderwijs Art. III.27. In artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundairna-secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 17° wordt de volgende zin toegevoegd: “Voor wat evenwel de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft, wordt de studieomvang in een andere vorm dan in de vorm van studiepunten uitgedrukt.”; 2° in punt 18° worden tussen de woorden “elke opleiding” en de woorden “wordt uitgedrukt” de woorden “, met uitzondering van de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs,” ingevoegd. Afdeling VI. Buitengewoon secundair onderwijs Art. III.28. In artikel 4, eerste lid, van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 13 juli 2001, wordt het vijfde gedachtestreepje opgeheven. Art. III.29. In artikel 5ter, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 31 juli 2001 en vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het woord “(kwalificatie)getuigschrift” vervangen door de woorden “getuigschrift van de opleiding”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
99
Art. III.30. In artikel 5quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 31 juli 2001 en vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het woord “(kwalificatie)getuigschrift” vervangen door de woorden “getuigschrift van de opleiding”. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art. III.31. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011, met uitzondering van artikel III.6 dat in werking treedt op 1 januari 2012. Artikel III.15 en III.16 hebben uitwerking hebben met ingang van 1 september 2010 en artikel III.26 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2010. Hoofdstuk IV. Volwassenenonderwijs Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt een punt 16°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “16°bis gedetineerden: -personen die ter uitvoering van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel verblijven in een Belgische gevangenis; -personen die krachtens artikel 7 en 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten geïnterneerd zijn; -personen die met toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, of van artikel 606 van het Wetboek van strafvordering, verblijven in een gesloten federaal centrum, voor zover de gevangenis, de instelling waarin de betrokkene is geïnterneerd of het gesloten federaal centrum hetzij gelegen is in het Nederlandse taalgebied of in Brussel-Hoofdstad, hetzij elders gelegen is en daarvoor een overeenkomst met de bevoegde overheid werd gesloten;”. Art. IV.2. In hetzelfde decreet wordt een artikel 25ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 25ter. Zodra voor een modulaire opleiding waarvan een opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd een nieuw opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, kan de bestaande modulaire opleiding nog georganiseerd worden: 1° gedurende één schooljaar, volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering, ingeval de modulaire opleiding minder dan 700 lestijden bedraagt; 2° gedurende twee schooljaren, volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering, ingeval de modulaire opleiding meer dan 700 lestijden bedraagt.”. Art. IV.3. In hetzelfde decreet wordt een artikel 41bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 41bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van studiebewijzen, afgegeven in het buitenland, met de in dit decreet bepaalde studiebewijzen.
V L A A M S P A R LEMENT
100
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. IV.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 41ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 41ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 41bis zijn opgenomen, met de in dit decreet bepaalde studiebewijzen. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden met de niveaus en niveaudescriptoren, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. IV.5. In artikel 64, §5, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid verliest een centrum voor volwassenenonderwijs de onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding als het niet deelneemt aan de externe beoordeling van de specifieke lerarenopleiding door een visitatiecommissie als vermeld in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.”. Art. IV.6. In artikel 72ter, §1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden “één of meer” opgeheven; 2° in punt 2° worden tussen de woorden “minimaal 50 percent van het totale aantal lestijden” en de woorden “bedraagt en” de woorden “van de volledige opleiding” toegevoegd. Art. IV.7. In artikel 72sexies, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de zinsnede “schooljaar n/n+1” vervangen door de zinsnede “schooljaar n+1/n+2”. Art. IV.8. Aan artikel 103, §1, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd: “Die overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”. Art. IV.9. In artikel 104, §1, 2°, van hetzelfde decreet wordt de datum “1 februari” vervangen door de datum “30 april”. Art. IV.10. Aan artikel 105, §6, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt volgende zin toegevoegd: “Deze overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
101
Art. IV.11. In artikel 109, §3, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° op het moment van inschrijving gedetineerd zijn zoals is bepaald in artikel 2, 16°bis;”; 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: “6° inburgeraar zijn en een inburgeringscontract hebben ondertekend, zoals is bepaald in artikel 2, 9°, van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, of een attest van inburgering of een attest van EVC hebben behaald, zoals is bepaald in artikel 2, 11° en 13°, van voormeld decreet voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1, Nederlands tweede taal richtgraad 2 en Latijns schrift in het studiegebied Nederlands tweede taal;”. Art. IV.12. In artikel 110 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : “§2. Het Fonds wordt belast met het financieel beheer van de inschrijvingsgelden van de centra voor volwassenenonderwijs en de middelen die ter beschikking worden gesteld door de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. Per begrotingsjaar wordt per centrum voor volwassenenonderwijs een afrekening gemaakt tussen de ontvangsten en uitgaven. Alleen het resultaat van de afrekening wordt in de begroting van het Fonds als uitgave of als ontvangst geboekt.”; 2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt: “§3. De middelen van het Fonds zijn : 1° een dotatie ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap – Beleidsdomein Onderwijs en Vorming; 2° dotaties ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap – overige beleidsdomeinen; 3° een vordering op de ontvangen inschrijvingsgelden van de centra voor volwassenenonderwijs. Die vordering bedraagt 0,25 euro per euro inschrijvingsgeld van cursisten, zoals is bepaald in artikel 109, §1; 4° de terugvorderingen die voortvloeien uit de ten onrechte verrichte betalingen.”. Art. IV.13. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel IV.8, IV.9 en IV.10 hebben uitwerking met ingang van 31 januari 2011 en artikel IV.12 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
102
Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Afdeling I. Hogescholen Art. V.1. Aan artikel 208 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: “§4. In geval van ontbinding van de vzw worden alle activa en passiva van de vzw met behoud van de bestemming overgedragen aan de hogeschool waar de vzw aan verbonden is. De overdracht van de goederen die de vzw rechtstreeks of onrechtstreeks met de sociale toelage heeft verworven, gebeurt om niet.”. Afdeling II. Instellingen voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening Art. V.2. In artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Art. V.3. In artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Art. V.4. In artikel 15, §3bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Afdeling III. Herstructurering hoger onderwijs Art. V.5. In artikel 3 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt het dertiende streepje vervangen door wat volgt: “- specificatie van een graad: de toevoeging van de woorden “of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy” aan een graad;”. Art. V.6. In artikel 13 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden “de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad” worden vervangen door de woorden “de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad”; 2° de woorden “of science” of “of arts” worden vervangen door de woorden
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
103
“of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy”; 3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De onderstaande afkortingen zijn voor de volgende categorieën voorbehouden: 1° Ba voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor; 2° Ma voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master; 3° BA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Arts”; 4° MA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Arts”; 5° BSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Science”; 6° MSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Science”; 7° BLaws voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Laws”; 8° MLaws voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Laws”; 9° MMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Medicine”; 10° BVetSc voor diegene die gerechtigd isi tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Veterinary Science”; 11° MVetMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Veterinary Medicine”; 12° MPhil voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Philosophy”.”. Art. V.7. In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, 30 april 2009 en 16 juni 2006, wordt paragraaf 9 vervangen, door wat volgt: “§9. De toevoeging van de specificaties “of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy” en de afkortingen, vermeld in artikel 13, genieten dezelfde bescherming als de graad zelf en de met de graad verbonden titel.”. Art. V.8. Aan artikel 69,§3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 22 juni 2007, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: “ Bij het onderzoek van de gelijkwaardigheid bedoeld in de eerste zin van het voorgaande lid past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.”. Art. V.9. Aan artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een §3 toegevoegd die luidt als volgt:
V L A A M S P A R LEMENT
104
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
“§3. De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de bepalingen in de paragrafen 1 en 2 de toepassing van de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd. Bij het vastleggen van de algemene gelijkwaardigheid hanteert de Vlaamse Regering de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering de opleidingsprofielen bepaald krachtens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten hanteert de Vlaamse Regering de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader. In het geval van niveaugelijkwaardigheid hanteert de Vlaamse Regering de niveaudescriptoren als beschreven in artikel 58 als referentiekader.”. Art. V.10. Aan artikel 88 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: “De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de voorgaande bepalingen dat de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 worden toegepast voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd. Elk beslissing tot erkenning van de volledige gelijkwaardigheid genomen krachtens dit artikel hanteert de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de opleidingsprofielen bepaald krachtens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader gebruikt. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten worden de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader gebruikt. In het geval van niveaugelijkwaardigheid worden de niveaudescriptoren als beschreven in artikel 58 als referentiekader gebruikt.”. Art. V.11. Aan artikel 94 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. Een instelling, als vermeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening kan samen met een universiteit binnen of buiten de Vlaamse Gemeenschap een gezamenlijk of multidiploma van de graad van doctor uitreiken, voor zover daarover met de universiteit een overeenkomst is gesloten die aan de overheid werd voorgelegd.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
105
Art. V.12. In artikel 113ter, §1, van hetzelfde decreet ingevoegd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, die luidt als volgt: “De Vlaamse Regering benoemt de leden van de stuurgroep, die zijn voorgedragen door de associaties en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.”. Art. V.13. In hetzelfde decreet wordt een artikel 113quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.113quinquies. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen met betrekking tot de registratie en de validatie van de gegevens in de Databank Hoger Onderwijs (DHO), inbegrepen een bindende gedragscode voor alle instellingen en actoren die gegevens in DHO registreren en valideren.”. Afdeling IV. Flexibilisering hoger onderwijs Art. V.14. In het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende onderwijsmaatregelen, wordt een artikel 11bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.11bis. §1. Het instellingsbestuur bepaalt in de onderwijsregeling de afwijkende toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de voorwaarden vermeld in artikel 11 voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een masteropleiding. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen alleen rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen; 3° het algemeen niveau van de kandidaat, getoetst op de door het instellingsbestuur bepaalde wijze. Het instellingsbestuur kan die toetsing opdragen aan een validerende instantie, als vermeld in artikel 38. Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk maken van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma. §2. In het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende instellingen stemt het instellingsbestuur zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften betreffende afwijkende toelatingsvoorwaarden die de associatie in een reglement heeft opgenomen. Die laatste bepaling geldt niet voor het bestuur van een instelling die niet tot een associatie behoort.”. Art. V.15. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, wordt een §3 toegevoegd die luidt als volgt: “§3. Bij het nemen van een beslissing inzake het verlenen van vrijstellingen op grond van een buitenlands diploma of buitenlandse studieperiode past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
106
van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd. “. Art. V.16. In artikel 64 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 6° wordt de zinsnede “of 40” vervangen door de zinsnede “,40bis of 40ter”; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid gelden voor de buitenlandse studenten die met toepassing van artikel 6, §1, 2°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, financierbaar zijn, de algemene bepalingen betreffende studiegelden, die zijn vastgelegd in de afdeling 2, 3 en 4 van dit hoofdstuk.”. Afdeling V. Rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap, de integratie van bepaalde afdelingen in het hoger onderwijs en de begeleiding van de herstructurering Art. V.17. Aan artikel II.1, 15°bis, van het decreet 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een punt h) en i) toegevoegd, die luiden als volgt: “h) een beslissing van een instellingsbestuur over de gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma genomen in toepassing van artikel 69, §3, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; i) een beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs genomen krachtens artikel 88 van het decreet 8 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;”. Art. V.18. Aan artikel II.2, §3, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004, worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt: “3° de personen die op grond van EVK’s of van een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling aanvragen, worden als studenten beschouwd; 4° de personen die een aanvraag doen voor het volgen van een schakel- of voorbereidingsprogramma, worden als studenten beschouwd.”. Art. V.19. In artikel II.15, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt tussen het woord “studenten” en de woorden “worden ingesteld” de woorden “of personen op wie de beslissing betrekking heeft,”, ingevoegd.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
107
Art. V. 20. In artikel II.24, §1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede ”, of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in artikel II.14, tweede lid bedoelde termijn” geschrapt; 2° in het tweede lid, worden de woorden “de vijfde dag van de in het eerste lid” vervangen door de woorden “de vijfde of dertigste dag van de in het eerste respectievelijk tweede lid”; 3° er wordt tussen het eerste en het tweede lid, een eerste nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “De beroepen tegen een beslissing bedoeld in artikel II.1.15°bis, h) en i) worden bij de Raad ingesteld binnen een vervaltermijn van 30 dagen die ingaat de dag na kennisname van de definitieve beslissing van het bij of krachtens het decreet bevoegd orgaan.”; 4° er wordt tussen het eerste en het tweede lid, een tweede nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de termijn zoals bepaald in artikel II.14, tweede lid, dient in voorkomend geval het beroep bij de Raad binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen na het verstrijken van deze termijn te worden ingesteld, tenzij vóór het verstrijken van de termijn waarover de interne beroepsinstantie beschikt, deze aan de student meedeelt op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de vervaltermijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in de dag na die datum.”; Art. V. 21. Aan artikel II.38 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: ‘In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden de uitspraken van de Raad in beroepen tegen een beslissing bedoeld in artikel II.1.15°bis, h) en i) uitgebracht binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen.”. Afdeling VI. Financiering en werking van het hoger onderwijs Art. V.22. In artikel 7, §1, 2°, punt f), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt de zinsnede “of 40” vervangen door de zinsnede “, 40bis of 40ter”. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art. V.23. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel V.2, V.3 en V.4 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2010.
V L A A M S P A R LEMENT
108
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Hoofdstuk VI. Centra voor leerlingenbegeleiding
Art. VI.1. In artikel 2, 22°, b), van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de woorden “openbare besturen” vervangen door de woorden “publiekrechtelijke rechtspersonen”. Art. VI.2. In artikel 49, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden “en bepaalt het salaris voor de gefinancierde of gesubsidieerde ambten” opgeheven. Art. VI.3. In artikel 58, §1, van hetzelfde decreet worden in de tweede zin de woorden “drie jaar” vervangen door de woorden “de duur van het beleidsplan of beleidscontract, vermeld in artikel 38,”. Art. VI.4. In artikel 60, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “Om de drie jaar” vervangen door de zinsnede “In het eerste jaar van een nieuw beleidsplan of beleidscontract, als vermeld in artikel 38,”. Art. VI.5. In artikel 61, eerste lid, van hetzelfde decreet, worden de woorden “Om de drie jaar” vervangen door de zinsnede “In het eerste jaar van een nieuw beleidsplan of beleidscontract, als vermeld in artikel 38,”. Art. VI.6. Artikel 65 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt vervangen, door wat volgt: “Art. 65. Om gefinancierd of gesubsidieerd te blijven gedurende de volledige looptijd van het beleidsplan of het beleidscontract, vermeld in artikel 67, moet het gewogen leerlingenaantal van een centrum, geteld op de eerste schooldag van februari van het tweede schooljaar binnen de termijn van het beleidsplan of het beleidscontract, de rationalisatienorm bereiken. Als dat niet het geval is, wordt het centrum vanaf 1 september van het daarop volgende kalenderjaar niet langer gefinancierd of gesubsidieerd.”. Art. VI.7. In artikel 68 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “om de drie jaar” vervangen door de zinsnede “in het jaar waarin een beleidsplan of beleidscontract, als vermeld in artikel 38, gesloten wordt,”. Art. VI.8. In artikel 72, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “voor de volgende drie schooljaren” vervangen door de zinsnede “voor de duur van het beleidsplan of beleidscontract, vermeld in artikel 38”. Art. VI.9. In artikel 88, §2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het woord “driejaarlijks” vervangen door de zinsnede “in het eerste jaar van het nieuwe beleidsplan of beleidscontract en voor de duur van dat beleidsplan of beleidscontract, vermeld in artikel 38,”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
109
Art. VI.10. In artikel 89, derde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het woord “driejaarlijks” vervangen door de zinsnede “in het eerste jaar van het nieuwe beleidsplan of beleidscontract en voor de duur van dat beleidsplan of beleidscontract, vermeld in artikel 38,”. Art. VI.11. In artikel 90, §1, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het woord “driejaarlijks” vervangen door de zinsnede “in het eerste jaar van het nieuwe beleidsplan of beleidscontract en voor de duur van dat beleidsplan of beleidscontract, vermeld in artikel 38,”. Art. VI.12. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Hoofdstuk VII. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten Art. VII.1. In artikel 30, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zinsnede “het schooljaar 2011-2012” vervangen door de zinsnede “het schooljaar 2012-2013”. Art. VII.2. In artikel 123, eerste lid, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de zinsnede “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd. Art. VII.3. Aan artikel 136, eerste lid, 5° van hetzelfde decreet wordt de zinsnede “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” toegevoegd. Art. VII.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Hoofdstuk VIII. Studiefinanciering Art. VIII.1. In het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt een artikel 4bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 4bis. Schuldvorderingen die rechtstreeks en uitsluitend gerelateerd zijn aan de bestedingen, vermeld in artikel 4, derde lid, verricht door de ontvanger van studiefinanciering, zijn bevoorrecht op het toegekende bedrag van de studiefinanciering in dezelfde rangorde als de schuldvorderingen, vermeld in artikel 19, 5° van de Hypotheekwet.”. Art. VIII.2. Aan artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. In afwijking van de paragraaf 2 en 3, eerste lid wordt een kleuter tijdens het schooljaar in kwestie geacht voldoende aanwezig te zijn, als: 1° een doktersattest voorgelegd wordt waarop verklaard wordt dat de in een school ingeschreven kleuter ten gevolge van een ernstige medische aandoening tijdens het schooljaar in kwestie niet of slechts onregelmatig naar school kan gaan gedurende een aaneensluitende periode van minstens 60 dagen; 2° een attest van een private of publieke instelling, een paramedicus, vermeld in het Koninklijk Besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen, of een houder van een diploma in kinesitherapie, vermeld in artikel 21bis,
V L A A M S P A R LEMENT
110
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
§2, van het Koninklijk Besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, voorgelegd wordt, waarop verklaard wordt dat minstens tweemaal per week tijdens de schooluren een dienst verleend werd aan de in een school ingeschreven kleuter ter bevordering van zijn ontwikkeling, waarbij deze dienst in het schooljaar in kwestie plaats vond gedurende een aaneensluitende periode van minstens 14 weken. De aanvragen bezorgt de attesten, vermeld in het eerste lid, aan de dienst in kwestie.". Art. VIII.3. In artikel 23, §3, vierde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, wordt het getal “zestig” telkens vervangen door het getal “dertig”. Art. VIII.4. In artikel 53 van hetzelfde decreet wordt het getal “15” vervangen door het getal “1”, en wordt het getal “30” telkens vervangen door het getal “1”. Art. VIII.5. Aan artikel 59 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De vraag tot herziening van een dossier, vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op het school- of academiejaar waarin de vraag gesteld werd, alsook op de vier school- of academiejaren die eraan voorafgaan.”. Art. VIII.6. Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 60. In de volgende gevallen herziet de dienst het dossier op eigen initiatief: 1° als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen; 2° als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijke inkomen verschillend is van het nageziene inkomen; 3° na de kennisneming van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld. De herziening van een dossier kan alleen betrekking hebben op het school- of academiejaar waarin de dienst tot herziening beslist, alsook op de vier school- of academiejaren die eraan voorafgaan.”. Art. VIII.7. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel VIII.2 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009. Hoofdstuk IX. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. IX.1. In artikel 59ter van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs,
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
111
ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de woorden “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “kunnen worden ingebracht” de woorden “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 3° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De kamer van beroep heeft de bevoegdheid om een afhouding van salaris te bevestigen, te vernietigen of te beperken.”. Art. IX.2. In artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007 en 4 juli 2008, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen tuchtstraf die de raad van bestuur, of de afgevaardigd-bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum heeft uitgesproken. De kamer van beroep heeft de bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doet tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend.”. Afdeling II. Decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. IX.3. In artikel 5, 3°, b) van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding worden de woorden “door de provincies, de gemeenten of” opgeheven. Art. IX.4. In artikel 65, §1, van hetzelfde decreet, worden de woorden “ten hoogste zes maanden” vervangen door de woorden “gedurende ten minste één maand en ten hoogste twaalf maanden”. Art. IX.5. In artikel 67, eerste lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, worden tussen de woorden “met het belang” en de woorden “van de dienst” de woorden “van het onderwijs of” ingevoegd. Art. IX.6. In artikel 67bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de woorden “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd;
V L A A M S P A R LEMENT
112
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “kunnen worden ingebracht” de woorden “en, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 3° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : “De bevoegde kamer van beroep heeft de bevoegdheid om een afhouding van salaris te bevestigen, te vernietigen of te beperken.”. Art. IX.7. In artikel 69 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. De kamers van beroep doen in laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen een tuchtstraf die de inrichtende macht heeft uitgesproken. De kamers van beroep hebben de bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doen tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend.”. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs III Art. IX.8. Aan artikel 9 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. In afwachting van door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden is de Vlaamse reaffectatiecommissie, vermeld in artikel 10, bevoegd om voor personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, vermeld in artikel 4, §1, die volgens artikel 5, §1bis, §1ter of §1quater, ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking en binnen hun inrichtende macht geen reaffectatie of wedertewerkstelling kunnen verkrijgen, beschikbaar te stellen als administratieve ondersteuning zoals vermeld in artikel 47bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van de betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.”. Afdeling IV. Decreet betreffende het onderwijs XIII Art. IX.9. In artikel XI.1, §1, 1° en 2°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt de zinsnede “, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst” opgeheven. Afdeling V. Inwerkingtreding Art. IX.10. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel IX.8 heeft uitwerking heeft met ingang van 1 september 2009 en artikel IX.9 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2010.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
113
Hoofdstuk X. Andere bepalingen Afdeling I. Leerlingenvervoer Art. X.1. Artikel 5 van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer, gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt: “Art.5. §1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is verantwoordelijk voor de volgende taken: 1° voorstellen en evalueren van de regelgeving; 2° vaststellen van het recht op leerlingenvervoer; 3° verlenen van subsidies voor begeleiding van leerlingen tijdens het leerlingenvervoer; 4° verlenen van subsidies voor individueel vervoer. §2. De Vlaamse Vervoermaatschappij-De Lijn, vermeld in het decreet van 31 juli 1990 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Vervoermaatschappij-De Lijn, is verantwoordelijk voor de volgende taken: 1° het vastleggen van de reisroutes; 2° het vastleggen van de logistieke behoeften; 3° het in eigen beheer of via uitbesteding uitvoeren van de busdiensten. §3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en de Vlaamse Vervoersmaatschappij-De Lijn, staan samen in voor het overleg met het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen en andere belanghebbende gesprekspartners, en voor het toezicht op het georganiseerde leerlingenvervoer.”. Afdeling II. Decreet betreffende het onderwijs XIV Art. X.2. In artikel X.53, §1, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede “De middelen worden toegekend aan:" wordt vervangen door wat volgt: “De middelen worden toegekend aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, aan iedere school voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, aan ieder centrum voor volwassenenonderwijs en aan iedere instelling voor deeltijds kunstonderwijs. De scholen, instellingen en centra kunnen de middelen alleen aanwenden als ze deel uit maken van:”; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
114
“De scholengemeenschap, de scholengroep, het consortium of het samenwerkingsplatform maakt afspraken over de aanwending van de middelen.”. Afdeling III. Opheffingen Art. X.3. De wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma’s en studiegetuigschriften, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1994 en de wet van 22 februari 1998, wordt opgeheven. Art. X.4. Het Koninklijk Besluit van 9 mei 1966 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid tussen de buitenlandse getuigschriften van secundair onderwijs en het bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot hoger onderwijs, wordt opgeheven. Art. X.5. Het Koninklijk Besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gewijzigd bij de Koninklijke Besluiten van 8 oktober 1973 en van 29 juni 1983 en bij de Besluiten van de Vlaamse Regering van 13 november 1991 en van 14 oktober 1992, wordt opgeheven. Art. X.6. Het Koninklijk Besluit van 10 oktober 1973 tot vaststelling, wat betreft het Nederlands kunstonderwijs, van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, wordt opgeheven. Art. X.7. Artikel 48 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003 en 18 november 2005, wordt opgeheven. Art. X.8. In het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs wordt hoofdstuk VI, dat bestaat uit artikel 68 tot en met 74, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 en 9 oktober 2009, opgeheven.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
115
Art. X.9. In het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 wordt hoofdstuk IIIter, dat bestaat uit artikel 20undecies tot en met 20septies decies, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, opgeheven. Afdeling IV. Inwerkingtreding Art. X.10. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel,
Pascal SMET
V L A A M S P A R LEMENT
116
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
V L A A M S P A R LEMENT
117
118
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
119
120
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
ADVIES VAN DE VLAAMSE ONDERWIJSRAAD
V L A A M S P A R LEMENT
121
122
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
123
Algemene Raad 27 januari 2011 AR-AR-PCA-ADV-009
Advies over onderwijsdecreet XXI
Vlaamse Onderwijsraad Kunstlaan 6 bus 6 BE-1210 Brussel T +32 2 219 42 99 F +32 2 219 81 18 www.vlor.be
[email protected]
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
124
Algemene Raad 27 januari 2011 AR-AR-PCA-ADV-009
Advies over onderwijsdecreet XXI 1
Situering
De minister bevoegd voor Onderwijs en Vorming vroeg op 23 december 2010 aan de Vlaamse Onderwijsraad een advies over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI. Het advies werd voorbereid door een werkgroep van de Algemene Raad van de Vlor met als voorzitter de heer Paul Wille. De Raad Basisonderwijs, de Raad Secundair onderwijs, de Raad Levenslang en Levensbreed Leren en de Raad Hoger Onderwijs konden vooraf een inbreng doen. De Algemene Raad formuleerde het advies op 27 januari 2011. De stemming was unaniem.
2
Algemene opmerking
De Vlor stelt bij herhaling vast dat het voorontwerp van de opeenvolgende onderwijsdecreten dat voor advies wordt voorgelegd en de tekst van het ontwerp dat de overheid uiteindelijk bij het Vlaams Parlement indient op zeer essentiële punten verschillen. Daardoor krijgt de Vlor geen kans om wijzigingen in de onderwijswetgeving die soms van strategisch belang zijn voor de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen te adviseren.
3
Communicatie over het schoolreglement
De Vlor vraagt aan de overheid om dit artikel in zijn geheel grondig te herbekijken en te zoeken naar een oplossing die een optimaal evenwicht biedt tussen transparantie, respect voor individuele keuzes, rechtszekerheid, werkdruk en administratieve last. De ingangsdatum van dit artikel op 1 september 2011 heeft volgens de Vlor voor gevolg dat er voor sommige elementen in dit artikel de facto een overgangsperiode zal zijn voor de inschrijvingen voor het schooljaar 2011–2012, die nu al volop aan de gang zijn.
3.1
Elektronische drager
De Vlor gaat akkoord met het principe dat scholen ouders elektronisch op de hoogte kunnen brengen van wijzigingen aan het schoolreglement. Volgens de Vlor moeten de modaliteiten in het artikel wel aangepast worden. De school moet bij de inschrijving de ouders of de meerderjarige leerling de keuze geven of zij een papieren of een digitale versie van het schoolreglement wensen te ontvangen.
3.2
Wijzigingen
De Vlor vindt dat het niet kan dat substantiële wijzigingen in het schoolreglement worden opgenomen zonder dat de ouders of de meerderjarige leerlingen de kans krijgen om er mee in stemmen. Daarom denkt de Vlor dat dergelijke wijzigingen enkel mogelijk zijn omwille van wettelijke verplichtingen of voorafgaandelijk aan de start van een schooljaar.
1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 3.3
Individuele keuzes
De Vlor gaat akkoord dat individuele keuzes die door een andere regelgeving gegarandeerd worden, niet via het schoolreglement kunnen geregeld worden. Dit moet echter zo georganiseerd worden dat de verhoging van de werkdruk en van de administratieve lasten voor het personeel minimaal is.
4
Gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen
Het voorontwerp bepaalt dat voor de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen de Vlaamse kwalificatiestructuur het referentiekader is. De Vlor pleit voor een eenvormig en transparant referentiekader maar hij vindt de niveaudescriptoren van de Vlaamse kwalificatiestructuur hiervoor niet geschikt. 1 Ook de eindtermen en de leerplandoelen zijn hiervoor niet zonder meer bruikbaar. Voor talen kan volgens de Vlor wel gebruik gemaakt worden van het Europees referentiekader voor taalopleidingen.
5
Proeftuinen
In het voorontwerp krijgen de secundaire scholen de mogelijkheid om de afwijkingen die ze gebruikten voor de organisatie van projecten ‘Accent op Talent’ en ‘Studie- en beroepskeuze en werkplekleren’ te blijven toepassen in afwachting van de hervorming van het secundair onderwijs. De Vlor vraagt om de overgangsperiode voor de programmaties 2 van nieuwe studierichtingen die werden opgericht in het kader van een proeftuin, te beperken in de tijd en voor het overige het decreet op de proeftuinen toe te passen. De raad merkt op dat dit artikel alleen ingeschreven staat in de regelgeving voor het secundair onderwijs, terwijl dit ook van toepassing moet zijn voor het basisonderwijs.
5.1
Opleiding HBO5 verpleegkunde
De opleiding HBO5 Verpleegkunde krijgt een uitzondering op de verplichting om haar studieomvang in een andere vorm uit te drukken dan in een aantal studiepunten. De overheid wil op die manier tegemoet komen aan de Europese richtlijn over de erkenning van beroepskwalificaties. 3
1
Vlaamse Onderwijsraad, Advies over het UNESCO-voorstel voor de ISCED 2011, Algemene Raad 28 oktober 2010, ARAR-IDR-ADV-003, 28 oktober 2010 Vlaamse Onderwijsraad, Advies over het voorontwerp van decreet betreffende de kwalificatiestructuur, Algemene Raad, AR/RHE/ADV/004, 9 oktober 2008 Vlaamse Onderwijsraad, Advies over de discussienota over de Vlaamse kwalificatiestructuur, Algemene Raad, AR/RHE/ADV/005, 23 november 2006
2
Zie ook 7.5
3
Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005, betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, Publicatieblad van de Europese Unie, 30.9.2005, Artikel 31 en v.
2
V L A A M S P A R LEMENT
125
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
126
De Vlor vraagt aan de overheid deze bepaling uit het voorontwerp te schrappen in afwachting van de resultaten van de Europese gesprekken over deze richtlijn.
6
Basisonderwijs
6.1
Bevriezing lestijden GOK en GOK+
De Vlor heeft geen principiële problemen met de bevriezing van de lestijden GOK en GOK+ voor het schooljaar 2011-2012 op het niveau van het schooljaar 2010-2011. De Vlor heeft wel enkele technische vragen: -
Garandeert de manier waarop de bevriezing van GOK+ wordt ingeschreven de bevriezing van deze middelen op het niveau van de school? Moeten de artikelen over de duur van de GOK-cyclus niet mee aangepast worden? Moeten de overeenkomstige artikelen in het GOK-decreet niet mee aangepast worden?
De bevriezing heeft ook voor gevolg dat de controles die voorafgingen aan de start van een nieuwe cyclus nu wegvallen, de Vlor heeft hierbij nu geen bezwaar, maar wil hiermee geen voorafname doen op toekomstige adviezen over de relatie tussen extra-middelen en de verantwoording voor het gebruik van die middelen. De Vlor vraagt zich ook af wat er gebeurt met de lestijden voor rand- en taalgrensgemeenten.
6.2
Afwijkingen personeelsomkadering
Technisch blijft de formulering van dit artikel een probleem.
7 7.1
Secundair onderwijs Beroepsprocedure tegen de eindbeslissing van de klassenraad
Het voorontwerp bevat een decretale basis voor de beroepsprocedure tegen eindbeslissingen van de klassenraad. De Vlor vraagt om in de tekst van het artikel te verduidelijken wat wordt verstaan onder het begrip ‘werkdag’. Het is nu niet duidelijk of zaterdag al dan niet wordt meegerekend als een werkdag. De Vlor vraagt om in het artikel duidelijk in te schrijven dat de termijn van drie werkdagen om een beroep in te stellen steeds begint op de dag die volgt op de dag dat het resultaat van het overleg aan de ouders of aan de meerderjarige leerling wordt meegedeeld. Het nieuwe artikel stelt dat na 15 september het schoolbestuur de klassenraad niet meer mag samenroepen om een beslissing over de resultaten van een leerling van het vorige schooljaar te herzien. De Vlor vraagt deze einddatum te schrappen om alle kansen voor de leerlingen open te houden. De Vlor uit daarbij wel de bekommernis dat dergelijke beslissingen best niet te lang uitblijven.
7.2
Paritaire samenstelling van de Examencommissie
Het voorontwerp heft de verplichting op om de Examencommissie van de Vlaamse gemeenschap paritair samen te stellen.
3
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 De Vlor heeft begrip voor de problemen die regelmatig ontstaan als gevolg van deze verplichting, maar is geen voorstander van een gewone schrapping van dit artikel. Hij vraagt om de verplichting te behouden, maar de mogelijkheid toe te voegen om van deze verplichting af te wijken als manifest blijkt dat een paritaire samenstelling niet mogelijk is.
7.3
Externe certificering
Het voorontwerp machtigt de Vlaamse Regering de uitreiking van een getuigschrift van sommige structuuronderdelen afhankelijk te maken van een externe certificering. De Vlor heeft het moeilijk met deze inperking van de autonomie van de klassenraad. 4 De klassenraad moet bij haar beoordeling van een leerling rekening houden met alle elementen van het dossier. De externe certificering is een element waarover zij bovendien zelf geen zeggenschap heeft. Indien deze koppeling behouden blijft dan is het voor de Vlor niet meer dan logisch dat ook de externe instantie die het certificaat uitreikt een motiveringsplicht krijgt en ook kan gevat worden in een beroepsprocedure.
7.4
Nieuwe opdracht voor de toelatingsklassenraad
De toelatingsklassenraad krijgt de bevoegdheid om af te wijken van de toelatingsvoorwaarden voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen die uitgereikt zijn door scholen die niet erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap. De Vlor vindt dit een goed voorstel 5, maar heeft hierbij wel nog enkele vragen,zoals: -
-
Is er beroep mogelijk tegen de beslissing van de klassenraad? Welke informatie zal het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV) voorzien om de toelatingsklassenraden te ondersteunen bij deze nieuwe opdracht? De beslissing van de toelatingsklassenraad is overdraagbaar naar andere onderwijsinstellingen. De Vlor vraagt om in de regelgeving ook te voorzien dat deze beslissing niet overdraagbaar is als blijkt dat ze werd verkregen zonder dat de leerling van plan was in die onderwijsinstelling ook werkelijk de lessen te volgen. Blijft de regeling bestaan dat een gelijkwaardigheid impliceert dat de leerling voor de onderliggende leerjaren over de meest gunstige studiebekrachtiging beschikt? Geldt deze regeling ook voor vluchtelingen? Geldt voor deze nieuwe bevoegdheid van de toelatingsklassenraad ook dat de beslissingen uiterlijk op 10 september van het lopende schooljaar moeten genomen worden? De Vlor pleit hier voor een langere periode. Een langere periode biedt de klassenraad de mogelijkheid om bijvoorbeeld vluchtelingen al te zien functioneren in een bepaald leerjaar.
4
Zie ook Vlaamse Onderwijsraad, Advies over externe certificering in onderwijs,Algemene Raad, 25 juni 2009, AR/KST/ADV/028
5
De Algemene Raad was het niet eens over dit standpunt: 14 leden stemden vóór, 5 leden stemden tegen en 8 leden onthielden zich bij de stemming. De vertegenwoordigers van het personeel en van het ACW stemden tegen. Zij zijn voorstander van het behoud van een centrale regeling voor de toekenning van de gelijkwaardigheid bij instroom in scholen die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd worden door de Vlaamse gemeenschap. Zij denken dat de individuele toelatingsklassenraden over onvoldoende informatie beschikken om deze bevoegdheid uit te oefenen.
4
V L A A M S P A R LEMENT
127
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
128
De Vlor merkt op dat de oude regeling voor de gelijkwaardigheid wordt opgeheven op 1 september 2011, terwijl de nieuwe regeling pas ingaat op 1 januari 2012.
7.5
Afwijking op de programmatiestop voor Se-n-Se
De Vlor gaat akkoord met deze afwijkingsmogelijkheid, maar vraagt om deze mogelijkheid ook te voorzien voor de programmatie van nieuwe structuuronderdelen die werden opgericht in het kader van de tijdelijke projecten ‘Accent op talent’ en ‘Studie- en beroepskeuze en werkplekleren’. De Vlor vraagt zich af hoe deze programmatiemogelijkheid voor nieuwe opleidingen spoort met de geplande omvorming van het bestaande Se-n-Se aanbod. De procedure heeft voor gevolg dat de school die een erkenningsdossier indient een jaar eerder kan programmeren dan de andere scholen. De Vlor vindt dit niet logisch.
7.6
Deeltijds onderwijs in een ander week- of jaarritme
Het voorontwerp voorziet de mogelijkheid om deeltijds beroepssecundair onderwijs te organiseren in een ander week- of jaarritme. De Vlor vraagt aandacht voor de gevolgen van deze mogelijkheid voor het personeel.
7.7
Organisatievoorwaarden voor werkplekleren in leren en werken
Het voorontwerp bevat een machtiging aan de Vlaamse Regering om bijzondere organisatievoorwaarden op te leggen voor de component werkplekleren in leren en werken. De Vlor vraagt zich af waarom de machtiging aan de Vlaamse Regering zo ruim geformuleerd is. Voorlopig gaat het enkel over de opleiding begeleider in de kinderopvang die moet voldoen aan de kwaliteitscriteria die Welzijn en Volksgezondheid oplegt. De Vlor vraagt om, indien hier andere opleidingen in het vizier komen, hierover in elk geval de afgevaardigden van de inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties te informeren zodat op vraag van één van hen voorafgaandelijk aan de eerste principiële beslissing van de Vlaamse Regering, overleg kan georganiseerd worden. 6
7.8
Advies over referentiekaders voor beroepsgerichte vorming
Dit artikel wijzigt 7 een artikel dat ODXX ingevoegd heeft in het decreet leren en werken. Deze wijziging doorbreekt het principe dat voor alle beroepsgerichte opleidingen dezelfde procedure wordt gebruikt. De Vlor schreef hierover in zijn advies over ODXX: “De Vlor vindt het een pluspunt dat op termijn voor alle niveaus en voor alle onderwijsvormen voor de beroepsopleidingen dezelfde regeling zal gelden. Dit komt de transparantie zeker ten goede. Daarom vindt de raad het ook noodzakelijk dat alle beroepsopleidingen die tot eenzelfde kwalificatie leiden in de Vlaamse kwalificatiestructuur, dezelfde referentiekaders hanteren, dus ook de
6
Decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, zoals gewijzigd, artikel 46 bis
7
Wijziging nog niet aangebracht in Edulex
5
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 beroepsopleidingen van VDAB en Syntra.” 8 De Vlor vraagt de schrapping van het herschreven artikel in het voorontwerp van onderwijsdecreet XXI. 9
8 8.1
Volwassenenonderwijs Gecombineerd onderwijs
Het voorontwerp verduidelijkt de criteria waaraan een aanvraag voor aanvullende financiering of subsidiëring voor gecombineerd onderwijs moet voldoen. De Vlor vraagt zich af wat de resultaten zijn van de lopende projecten van gecombineerd onderwijs.
8.2
Overdracht van leraarsuren
Het voorontwerp verlengt voor de centra voor volwassenenonderwijs de mogelijkheid tot overdracht van leraarsuren naar volgend schooljaar of naar een ander centrum voor volwassenenonderwijs van 1 februari tot 30 april van het lopende schooljaar. De Vlor is vragende partij voor deze verlenging en vraagt om deze verlenging ook in te schrijven in de gelijkaardige bepalingen over de centra voor basiseducatie.
9 9.1
Hoger onderwijs Mogelijkheid tot toevoeging van specificaties aan graden
De Vlor is vragende partij voor een mogelijkheid om specificaties toe te voegen aan graden, zoals ook blijkt uit zijn advies over de specificaties van graden in het Vlaamse hoger onderwijs. 10 De mogelijkheid tot toevoeging van specificaties aan graden blijft in dit voorstel beperkt tot de graden voor academische opleidingen. De internationale herkenning en erkenning van de professionele bachelors blijft echter een belangrijke bezorgdheid van de raad. Hij vraagt aan de overheid na te gaan of ook de mogelijkheid moet voorzien worden om specificaties toe te voegen aan de graden van de professionele bachelors. De Vlor wil hieraan een bijdrage leveren.
9.2
Gezamenlijke uitreiking graad van doctor
Het voorontwerp creëert voor de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Antwerp Management School de mogelijkheid om samen met een universiteit een doctoraat uit te reiken. De Vlor vindt dat de uitreiking van diploma’s van doctor moet voorbehouden blijven aan de universiteiten en vraagt aan de overheid om dit artikel uit het voorontwerp te schrappen. Wat nu bestaat aan mogelijkheden tot samenwerking met universiteiten biedt voldoende mogelijkheden om het wetenschappelijk onderzoek dat aan deze, of gelijkaardige instellingen, gebeurt te honoreren met een doctoraat.
8
Vlaamse Onderwijsraad, Advies over onderwijsdecreet XX, Algemene Raad, 11 maart 2010, AR/PCA/ADV/005, blz.2
9
De sociale partners gaan niet akkoord met deze vraag tot schrapping. Vlaamse Onderwijsraad, Advies over de specificaties van graden in het Vlaamse hoger onderwijs, Raad Hoger Onderwijs, 12 december 2006, RHO/IDR/ADV/002,
10
6
V L A A M S P A R LEMENT
129
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
130 9.3
Studiegeld voor buitenlandse studenten en financierbaarheid
Dit artikel herstelt de band tussen de financierbaarheid van een buitenlandse student en het bedrag van het studiegeld dat die student moet betalen. De Vlor heeft begrip voor het argument van de overheid dat een instelling niet twee maal kan gefinancierd worden voor dezelfde student: één maal door de overheid en één maal door de student zelf. Deze koppeling heeft echter voor gevolg dat de ene buitenlandse student veel meer zal moeten betalen dan de andere voor exact dezelfde opleiding aan dezelfde hogeschool of universiteit, als de instelling voor hoger onderwijs waaraan hij zich inschrijft al voor meer dan 2% van het totale aantal studiepunten of financieringspunten buitenlandse studenten heeft ingeschreven. De Vlor vraagt aan de overheid om dit artikel nu niet op te nemen, maar dit probleem op te lossen in het kader van een allesomvattende regeling voor de financiering van buitenlandse studenten.
9.4
De Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen
De Vlor vraagt om in de artikelen over de toegang tot de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen duidelijker op te nemen dat voor betwistingen over vrijstellingen op basis van EVK’s of van een bewijs van bekwaamheid ook personen die een aanvraag gedaan hebben maar nog niet ingeschreven zijn in een instelling voor hoger onderwijs, een beroep kunnen indienen bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen.
10 Centra voor leerlingenbegeleiding De Vlor vraagt een afstemming van het CLB-decreet op het decreet over de scholengemeenschappen over de duur van het beleidscontract.
11 Studiefinanciering 11.1 Voorrang van schuldvordering Het voorontwerp bepaalt dat scholen voor onbetaalde schoolfacturen voor het bedrag van de studiefinanciering voorrang krijgen wanneer de ouders van het betrokken kind opgenomen zijn in een collectieve schuldregeling. De Vlor benadrukt dat dit een ultiem middel is dat enkel kan toegepast worden na een voortraject met die ouders vanuit het sociaal beleid van de school, op basis van duidelijke afspraken en na overleg met de betrokken sociale diensten.
11.2 Mogelijkheid om studietoelage vroeger aan te vragen Een studietoelage zou in de toekomst al aangevraagd kunnen worden vanaf 1 augustus van het jaar waarin het schooljaar aanvangt. De Vlor heeft geen principieel bezwaar tegen een vervroeging, maar vraagt om nog verder te gaan en mogelijk te maken dat een studietoelage wordt aangevraagd vanaf 1 juli. Op dat moment kunnen aanvragers die dat nodig hebben nog een beroep doen op ondersteuning. De Vlor herhaalt in dit verband zijn vraag naar een automatische toekenning van studietoelagen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
131
11.3 Geen studiefinanciering voor twee masterdiploma’s De Vlor begrijpt dat de overheid wil voorkomen dat studenten de reglementering voor de toekenning van studiefinanciering omzeilen en toch studiefinanciering ontvangen voor twee masterdiploma’s door die twee opleidingen gelijktijdig maar halftijds te volgen. De Vlor vraagt aan de overheid om te bewaken of de voorgestelde regeling niet voor gevolg heeft dat bepaalde studenten uit de boot vallen.
12 Toevoegingen 12.1 Extra begeleidingskader voor leerlingen met een autisme spectrum stoornis (ASS) De Vlor merkt op dat de bepalingen over het extra begeleidingskader ASS aflopen op het einde van het schooljaar 2010-2011 en dat het voorontwerp hiervoor geen verlenging voorziet. De Vlor wijst de overheid op haar verantwoordelijkheid ten aanzien van deze leerlingen.
12.2 Samenstelling Vlor Het participatiedecreet bevat geen decretale basis voor de vervanging van verkozen directeurs op het ogenblik dat er niemand meer kan opgeroepen worden om te zetelen omdat de lijst van personen die deelnamen aan de verkiezingen uitgeput is. Deze situatie doet zich momenteel voor in de Algemene Raad. De Vlor vraagt om via onderwijsdecreet XXI in het participatiedecreet een bepaling in te voeren die de mogelijkheid biedt om in die omstandigheden om het mandaat te voleindigen een vertegenwoordiger van de directeurs te laten aanduiden in onderling overleg tussen het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties.
12.3 Adviestermijnen Vlor De Vlor vraagt om de bepaling over de adviestermijnen in het participatiedecreet zo te herschrijven dat zowel de minister als het parlement de Vlor meer dan dertig dagen (minister) en meer dan dertig werkdagen (parlement) kan geven om een advies uit te brengen.
Mia Douterlungne administrateur-generaal
Ann Demeulemeester voorzitter
8
V L A A M S P A R LEMENT
132
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
ADVIES VAN HET VLAAMS AGENTSCHAP VOOR ONDERNEMERSVORMING SYNTRA VLAANDEREN
V L A A M S P A R LEMENT
133
134
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
135
136
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 26 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor de basiseducatie op 25 januari, 8, 15 en 24 februari 2011
V L A A M S P A R LEMENT
137
138
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
139
VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR DE BASISEDUCATIE
Brussel, 18 maart 2011
PROTOCOL NR.26 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR DE BASISEDUCATIE OP 25 JANUARI, 8, 15 EN 24 FEBRUARI 2011
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI - Hoofdstuk IV Volwassenenonderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – lid; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Regering – lid;
de afvaardiging van de besturen, vertegenwoordigd door:
mevr. Liliane DEPUIS, directeur VOCVO vzw de de de de
hr. hr. hr. hr.
Christof VANDEN EYNDE, stafmedewerker Federatie Centra Basiseducatie Rohnny BERDEN, directeur CBE Limburg-Midden-Noord Jan VAN GOMPEL, directeur CBE Brussel Bjorn VAN CAMP, administratief Coördinator CBE Antwerpen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
140
en de afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten (ACOD), vertegenwoordigd door:
de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris
- de Christelijke Onderwijscentrale (COC), vertegenwoordigd door:
de hr. Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC de hr. Dirk DE ZUTTER, nationaal secretaris COC
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt - Onderwijs (VSOA - onderwijs), vertegenwoordigd door:
mevr. Marleen DEBOES, secretaris de hr. Eric ROOS, juridisch adviseur, vaste gemachtigde de hr. Marnix HEYNDRICKX, secretaris
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI - Hoofdstuk IV – Volwassenenonderwijs. - met uitzondering van de artikelen IV.7 en IV.30 tot IV36, waarvoor de Federatie Centra voor Basiseducatie een niet akkoord geeft. -
uitgezonderd met artikel IV.7 voor wat de Christelijke Onderwijscentrale betreft.
V L A A M S P A R LEMENT
2
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Engagementen van de overheid
141 3
De overheid engageert zich om het besluit van de Vlaamse Regering dat de maatregelen m.b.t. het wegwerken van de wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal desgevallend in werking zou laten treden, te onderhandelen met de sociale partners.
De overheid engageert zich om, wanneer het Huis van het Nederlands ook de bevoegdheid krijgt om cursisten dwingend naar een bepaalde opleidingsvariant van het aanbod NT2 door te verwijzen, de huidige regeling waarop van de dwingende doorverwijzing naar een CBE, CVO of UTC kan afgeweken worden ook van toepassing te maken op de doorverwijzing naar een opleidingsvariant.
De overheid engageert zich om te onderzoeken of de overgangsregeling voor het nieuwe opleidingsprofiel wiskunde in de basiseducatie moet aangepast worden conform de nieuwe bepalingen in het decreet betreffende het onderwijs XXI.
De Federatie Centra voor Basiseducatie geeft een akkoord voor de artikelen uit OD XXI die op de Basiseducatie van toepassing zijn, met uitzondering van de artikelen IV.7 en IV.30 tot IV36, waarvoor de Federatie een niet akkoord geeft.
Bij die artikelen, die betrekking hebben op NT2, heeft de Federatie de volgende bedenkingen: In verband met IV.7: De Centra voor Basiseducatie vinden het onaanvaardbaar dat mensen worden uitgesloten van deelname aan een opleiding in het volwassenenonderwijs op basis van hun verblijfsstatuut.
De maatregelen uit de artikelen IV.7 en IV.30 tot IV.36, worden weliswaar niet onmiddellijk uitgevoerd, maar de Federatie blijft ten gronde van oordeel dat de mogelijke maatregelen geen gepast antwoord bieden op zich eventueel voordoende wachtlijsten NT2. Door de delers voor NT2 te verhogen en de middelen te kleuren in het geval van wachtlijsten, worden wezenlijke uitgangspunten van het decreet volwassenenonderwijs onderuit gehaald, en dat terwijl het rapport over de tussentijdse evaluatie van dat decreet het beleid net aanbeveelt daaraan niet te tornen.
V L A A M S P A R LEMENT
4
142
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
De maatregelen gaan bovendien niet uit van een grondige analyse van de wachtlijstproblematiek. De projectmatige middelen extra NT2, die bij het decreet Volwassenenonderwijs van 2007 structureel werden gemaakt en de inspanningen van de CBE hadden ervoor gezorgd dat de wachtlijsten NT2 drie jaar geleden een beheersbaar probleem waren geworden. Sindsdien heeft zich, vooral onder invloed van het aanklampend beleid een duidelijke verschuiving voorgedaan in het NT2-publiek. Het aandeel analfabete en laaggeschoolde NT2-leerders is sterk toegenomen. Ook hier hebben de Centra voor Basiseducatie ernstige inspanningen gedaan om aan die sterke toestroom een antwoord te bieden. De CBE hebben voor de referteperiode 2009-2010 dan ook een “overprestatie” van meer dan 20% gerealiseerd. Door het aftoppingsmechanisme is de reële groei echter beperkt gebleven tot 2,59%. Als de aftopping afgelopen jaar op 15% was gebracht, dan had de Basiseducatie als sector zelf het hoofd kunnen bieden aan de wachtlijsten zoals die zich in september voordeden. Zo’n oplossing zou in het belang van de cursist de specifieke expertise van de Basiseducatie honoreren.
ACOD Onderwijs gaat akkoord met onderwijsdecreet XXI. De artikelen die uitvoering geven aan de CAO dragen hun volledige instemming mee en bepalen in belangrijke mate hun positieve houding ten aanzien van dit decreet. Niettegenstaande deze, in ’t algemeen, positieve houding zien zij zich toch genoodzaakt volgende opmerkingen te formuleren:
Bij artikel IV.7 In de memorie van toelichting verwijst de overheid zelf naar het feit dat kinderen van personen zonder een wettig verblijf recht hebben op onderwijs. Dit wordt de ouders van deze kinderen ontzegd. ACOD Onderwijs begrijpt niet waarom de regelgeving op dit punt, nu gewijzigd wordt. De overheid geeft aan niet te kunnen inschatten wat dit zou betekenen voor de omkadering, maar het is ongetwijfeld zo dat dit een behoorlijke weerslag zal hebben op het aantal leraarsuren van centra in de grote steden. Zelfs al is dit niet de reden van deze maatregel, het effect zal wel zijn dat er een vermindering van tewerkstelling zal zijn in deze centra. Bovendien twijfelen zij sterk aan de uitvoerbaarheid van deze maatregel en wie welke verantwoordelijkheid zal dragen. Is het aan de lesgever om na te gaan of een cursist al dan niet wettelijk op het grondgebied verblijft? Is dit altijd zo duidelijk te bepalen? De gevoeligheid bij de personeelsleden die dagelijks met deze mensen omgaan is zeer groot omtrent deze specifieke problematiek. Ook mensen zonder papieren blijven mensen en moeten op een menswaardige manier behandeld worden. Het is niet aan het beleidsdomein onderwijs om het eventueel falen van andere beleidsdomeinen op te vangen.
V L A A M S P A R LEMENT
5
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Bij de artikelen IV.30-37 ACOD Onderwijs is tevreden dat de verhoging van de delers niet onmiddellijk wordt ingevoerd. Deze tevredenheid neemt niet weg dat ook op een later tijdstip zij zich zullen blijven verzetten tegen een verhoging van de delers. De sector zelf laten opdraaien voor de capaciteitsproblemen, terwijl er een aanzienlijke onderfinanciering is in de basiseducatie (tot 20%) is voor ACOD Onderwijs onaanvaardbaar.
COC gaat akkoord met het voorontwerp van onderwijsdecreet XXI, behalve met artikel IV.7. Over een aantal andere artikelen willen zij bedenkingen uiten.
GEEN AKKOORD Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde inschrijven) COC gaat om de volgende redenen niet akkoord met de voorgestelde wijziging onder 1°: 1. De overheden in dit land (al dan niet federaal) kunnen niet enerzijds via internationale verdragen het recht op onderwijs garanderen aan kinderen en anderzijds het recht op het leren van de onderwijstaal ontzeggen aan de ouders van die kinderen die hun kinderen optimaal in hun schoolse inspanningen willen begeleiden. 2. Deze maatregel heeft volgens hun informatie in bepaalde centra een betekenisvolle weerslag op de werkgelegenheid. 3. De maatregel is voor de personeelsleden van de centra quasi onuitvoerbaar: hoe kan je aan een groep op een serene manier lessen Nederlands geven wanneer je cursisten weten en beseffen dat kandidaatcursisten die zij vaak kennen de toegang tot de groep worden ontzegd? Wanneer van de lesgever zelf wordt gevraagd om hier op te treden, is de maatregel zonder meer moreel verscheurend.
BEDENKINGEN Artikel IV.2 (Volwassenenonderwijs: invoering van basiscompetenties voor de opleiding aanvullende algemene vorming) 1. Het voorzien van enerzijds een minimumtraject (het “minimumniveau”) en anderzijds een traject met brede doelen (het “bredere niveau”), terwijl het minimumtraject als noodzakelijke aanvulling bij een beroepsgerichte opleiding die in aanmerking komt om een diploma secundair onderwijs te behalen, volstaat om dat diploma te behalen, beloont gemakkelijkheidsoplossingen via shoppinggedrag met hetzelfde civiel effect van een diploma secundair onderwijs dat door een secundaire
V L A A M S P A R LEMENT
143
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr.61
144
school wordt uitgereikt. Dat bouwt een nivellering naar beneden in en bewijst deze cursisten noch de maatschappij een dienst. 2. In het kader van de discussie of de maatschappelijke opdracht van onderwijs louter arbeidsmarktgericht kan zijn dan wel ook breder algemeen vormend moet zijn, kan de eigenheid van het volwassenenonderwijs geen alibi zijn om de band met het secundair onderwijs door te knippen op een manier dat de brede algemene vorming wordt uitgehold. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze cursisten minder gewapend worden om hogere studies aan te vatten of verdere loopbaankeuzes te maken. COC vraagt aan de overheid uitdrukkelijk om niet lichtzinnig met deze kwesties om te gaan.
Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: voorrang bij inschrijving voor opleidingen Nederlands tweede taal) Hoewel de verfijning van de voorrangsregeling met nieuwe doelgroepen in de in dat artikel voorgestelde wijziging onder 2° terecht wordt ingeschreven, kan zij ertoe leiden dat de wachtlijsten weer langer worden voor andere doelgroepen die de overheid evenzeer dringend wil bereiken, zoals de ouders van studerende kinderen, die de onderwijstaal (nog) niet machtig zijn. COC vraagt zich af of de voorrangsregeling niet ook voor deze doelgroepen verder verfijnd moet worden.
Artikel IV.37 (volwassenenonderwijs: creatie van een pakket aanvullende leraarsuren voor het wegwerken van wachtlijsten NT2) Het is voor COC een goede zaak dat deze maatregelen, die de huidige delers NT2 verhogen, momenteel niet worden doorgevoerd en dat de toekomstige metingen van de wachtlijsten NT2 eerst worden afgewacht en de evolutie van deze wachtlijsten op het terrein eerst zal worden geëvalueerd.
Engagement overheid COC drukt hun tevredenheid uit over het feit dat bij de maatregel die in het kader van het NT2-aanbod de dwingende doorverwijzing door Huizen van het Nederlands uitbreidt, voorzien wordt in een gemotiveerde afwijkingsmogelijkheid op deze dwingende doorverwijzing.
Nog te regelen problematiek In de problematiek van de niet correcte of niet-aanlevering van de door de overheid gevraagde kwantitatieve data in het volwassenenonderwijs is COC tevreden dat de overheid zal zoeken naar een alternatieve sanctie die geen invloed heeft op de tewerkstelling van de personeelsleden.
V L A A M S P A R LEMENT
7
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
145
Het VSOA gaat akkoord met het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs-XXI maar wenst daarbij volgende belangrijke opmerkingen te maken.
Het VSOA merkt op:
a) na de overheveling van de onderwijsbevoegdheid - van de federale staat naar de gemeenschappen - werden voor het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd en gesubsidieerd onderwijs diverse pogingen ondernomen om onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten uit te vaardigen (voor het basisonderwijs, voor de centra voor leerlingenbegeleiding, voor het volwassenenonderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voor de inspectie en voor de pedagogische begeleidingsdiensten, voor de basiseducatie);
b) dat er voor het secundair en het tertiair onderwijs reeds twee ontwerpen van codificatie bestaan;
c) dat er nog geen onderwijsniveau- of onderwijssectordecreet of codificatie bestaat: - voor internaten, semi-internaten en opvangcentra; - voor het deeltijds kunstonderwijs.
Het VSOA wijst erop op dat het voor het VSOA niet langer aanvaardbaar is dat de praktijk wordt gehandhaafd die zich van bij de overheveling van de onderwijsbevoegdheid ten aanzien van het Vlaamse onderwijs heeft gemanifesteerd, meer bepaald de “organisatie” van een jaarlijkse en nietaflatende stroom aan onderwijsniveau- en onderwijssectoroverstijgende verzameldecreten waarvan de meeste in het opschrift een Romeinse nummering hebben gekregen en die een - bij wijlen nagenoeg onleesbaar - allegaartje vormen zowel van autonome bepalingen als van bepalingen die de bestaande onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten fundamenteel en/of eerder technisch wijzigen.
Het VSOA is daarbij van mening: 1° dat de hoger in onderdeel b), vermelde ontwerpen van codificatie zo vlug als mogelijk moeten worden uitgevaardigd;
2° dat er dringend werk moet worden gemaakt van de opmaak van de hoger in onderdeel c), vermelde decreten of codificaties;
V L A A M S P A R LEMENT
8
146
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
3° dat de twee decreten rechtspositie van 27 maart 1991 zo vlug als mogelijk moeten worden gecoördineerd tot één rechtspositieregeling;
4° dat de nog bestaande disparate onderwijswetgeving daterend van voor het jaar 1989 ook dringend in een codificatie moet worden opgenomen samen met de ettelijke autonome bepalingen uit de voormelde verzameldecreten
Alleen op die manier zal het mogelijk worden te vermijden dat in de toekomst verder op een lichtjes chaotische wijze moet worden onderhandeld.
Het VSOA wenst daarbij te benadrukken dat het systematisch een protocol van niet-akkoord zal formuleren bij onderhandelingen over nieuwe verzameldecreten die de loutere voortzetting zouden vormen van de tot op heden gehanteerde en voor het onderwijsvel nefaste legistieke praktijk.
Concreet uitgedrukt eist het VSOA dat wijzigingen die de afvaardiging van de overheid in het Sectorcomité X, in het zogenaamde subcomité C2 (het subcomité Vlaams Onderwijs van het Comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten), in het Overkoepelend Onderhandelingscomité voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, in het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en in het Vlaams Onderhandelingscomité voor de Basiseducatie wil aanbrengen aan de onderscheiden onderwijsniveau- of onderwijssectordecreten ook in onderscheiden voorontwerpen onderhandelt.
Het VSOA zal in de toekomst alleen nog aanvaarden dat voorontwerpen van verzameldecreten worden onderhandeld in de mate dat deze voorontwerpen bepalingen bevat die analoog (moeten) zijn voor verschillende onderwijsniveaus en/of onderwijssectoren en zoals die - onder meer noodzakelijk zijn voor de vlotte uitwerking van de overeenkomsten van sectorale programmatie (de zogenaamde collectieve arbeidsovereenkomsten) die binnen de hoger vermelde fora worden afgesloten.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
9
147
10
148
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 34 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het Vlaams onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs op 25 januari, 8, 15 en 22 februari 2011
V L A A M S P A R LEMENT
149
150
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
151
VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS
Brussel, 18 maart 2011
PROTOCOL nr.34 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET VLAAMS ONDERHANDELINGSCOMITE VOOR HET HOGER ONDERWIJS OP 25 JANUARI, 8, 15 EN 22 FEBRUARI 2011
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – lid; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Regering – lid; 4. mevr. Ingrid LIETEN, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding Regering – lid
de afvaardiging van de besturen, te weten:
mevr. Erika EECKHOUT, administratief directeur Erasmushogeschool Brussel mevr. Marie-Paule JACOBS, beheerder UHasselt de de de de de de de de de
hr. hr. hr. hr. hr. hr. hr. hr. hr.
Bert HOOGEWIJS, algemeen directeur, Hogeschool Gent Dirk DE CEULAER, algemeen directeur EHSAL Guy AELTERMAN, algemeen directeur Artesis Hogeschool Antwerpen Toon MARTENS, algemeen directeur KHLeuven Bert OVERLAET, directeur personeelsdienst KULeuven Johan VEECKMAN, algemeen directeur Arteveldehogeschool Jan VENY, personeelsdirecteur VUB Dirk MANGELEER, beheerder, Universiteit Gent Serge SIMON, beheerder, Universiteit Antwerpen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr.2 1
152
en de afvaardiging van de representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Hugo DECKERS, algemeen secretaris ACOD-onderwijs de hr. Dany BOLLENS, afgevaardigde ACOD-onderwijs de hr. Peter DE KEYZER, gewestelijk secretaris ACOD-overheidsdiensten
- het ACV-openbare diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Chris HERREMAN, secretaris ACV-openbare diensten diensten - Vlaamse universiteiten de hr. Jan SOONS, afgevaardigde ACV-openbare diensten - Vlaamse universiteiten
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
de hr. Dirk DEVOS, secretaris
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
Engagementen van de overheid – OD XXI 1. De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel zal laten onderzoeken welke specificaties er in een internationaal vergelijkend perspectief kunnen toegevoegd worden voor de professionele bacheloropleidingen. 2. Als de VLUHR voor het einde van de standstill periode waarin geen nieuwe afstudeerrichtingen aangeboden worden aan de Vlaamse overheid een voorstel van regeling over het aanbieden van nieuwe afstudeerrichtingen bezorgt, zal de Vlaamse overheid hiermee rekening houden en zo nodig de regelgeving aanpassen. 3. De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel zal tijdens de volgende vergaderingen van het VOC de bespreking hernemen over de thematiek van de verloning van het ZAP zoals die uit de vergelijkende loonstudie van het ZAP naar voor kwam.
V L A A M S P A R LEMENT
3
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
153
De besturen geven een protocol van akkoord bij het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI - Hoofdstuk V - Hoger Onderwijs met volgende opmerkingen:
- De besturen betreuren dat een aantal voorstellen uit het gezamenlijke VLUHR-cahier, gericht op meer vrijheid en flexibiliteit voor de instellingen, niet opgenomen werden. Deze vrijheid en flexibiliteit hadden kunnen leiden tot een meer efficiënte organisatie van het onderwijs. Integendeel, OD-XXI introduceert bijkomende administratieve lasten en verplichtingen en beknot verder de autonomie van de instellingen. Dit valt bovendien moeilijk te rijmen met de doelstellingen uit de beleidsnota en brief van de Vlaamse minister van Onderwijs (cf. Operationele Doelstelling 7.9 – Regelgeving vereenvoudigen en transparanter maken).
- De besturen zullen graag ingaan op de uitnodiging van de overheid om zelf de volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het uitwerken van een billijke oplossing voor bepaalde problemen die zich stellen. Zij durven er dan wel op te rekenen dat de overheid het uitwerken van die oplossingen eerder faciliteert dan tegenwerkt. Enkele voorstellen voldoen helaas niet aan die voorwaarde: - In de schoot van een VLUHR-werkgroep wordt momenteel aan een billijk voorstel met betrekking tot de studiegelden voor buitenlandse studenten gewerkt. In afwachting van de uitkomst van deze werkzaamheden pleiten de besturen ervoor om de desbetreffende bepaling in het voorontwerp te schrappen (cf. art. V.53, 2°). Deze bepaling heeft geen hoogdringend karakter dat een voorafname op een globale regeling wettigt. Bovendien dreigt ze onuitvoerbaar in de praktijk te zijn en heeft ze ten aanzien van de buitenlandse studenten zelfs een discriminerend karakter, doordat ze de buitenlandse studenten op een totaal willekeurige manier opdeelt in verschillende tariefgroepen. -
Met betrekking tot de beroepsmogelijkheden bij de Raad voor Betwistingen inzake Studie-voortgangsbeslissingen blijven de besturen pleiten om, in afwachting van de met de overheid afgesproken evaluatie van het zogenaamde Flexibiliseringsdecreet, deze artikelen te schrappen en zeker geen niet-studenten toegang tot de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen te geven, gezien de eenzijdige rechten die dit creëert. Door de Raad ook de bevoegdheid te geven om in de plaats van het instellingsbestuur of de overheid een eindoordeel uit te spreken over overmachtssituaties (cf. art. V.42, 2°, en art. V.45) wordt bovendien ook afbreuk gedaan aan de duidelijk afgebakende opdracht van de Raad als externe beroepsinstantie (art. II.15, art. II.21).
-
De besturen zijn het fundamenteel oneens met de bepaling in Hoofdstuk III. Secundair Onderwijs waarin voor de opleiding verpleegkunde van het Hoger Beroepsonderwijs een uitzondering wordt gemaakt op het uitdrukken van de studieomvang in studiepunten. Door deze bepaling blijft de huidige onduidelijkheid voor de instellingen, de cursisten en het afnemend veld bestaan.
V L A A M S P A R LEMENT
4
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
154 -
De besturen stellen vast dat de overheid de verantwoordelijkheid voor de naleving van de Europese richtlijn over de toegang tot bepaalde beroepen volledig doorschuift naar de instellingen, daar waar wij menen dat ook de overheid hierin een rol te spelen heeft.
- Met betrekking tot de lijst opleidingen, afstudeerrichtingen en vestigingen(art. V.28) achten de universiteiten het toepassingsdomein te breed ten opzichte van het probleem dat met deze regeling beoogd werd op te lossen. De universiteiten begrijpen niet waarom alle opleidingen door deze maatregel worden getroffen, aangezien de overheid in haar motivatie enkel verwijst naar problemen ‘binnen bepaalde sectoren van het hogeronderwijslandschap’.
- De besturen nemen akte van de engagementen vanuit de overheid en pleiten voor een degelijke opvolging hiervan
De voormelde afvaardiging van de overheid
en de Christelijke Onderwijscentrale (COC), vertegenwoordigd door:
de hr. Rudy VAN RENTERGHEM, adjunct secretaris-generaal COC de hr. Jean BISKUP, afgevaardigde COC
hebben een gedeeltelijk akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
V L A A M S P A R LEMENT
5
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
155
COC geeft een gedeeltelijk akkoord voor OD XXI, deel VOC-HO
COC gaat akkoord met de artikelen uit hoofdstuk V hoger onderwijs met uitzondering van de artikelen V5, V9 en V15, en de artikelen V28 en V34 (5°).
Voor COC wijken de nieuwe bepalingen voor het mandaat van departementshoofd te ver af van de oorspronkelijke filosofie. Het is een bevestiging van een tendens naar een louter managementbenadering van het hoger onderwijs, een tendens die zij afwijzen. Bovendien wijkt dit af van de cultuur die alsnog aan de universiteiten stand houdt.
COC gaat weliswaar akkoord met het invoeren van een standstill periode voor de afstudeerrichtingen, maar betreurt dat de instellingen die zich niet aan het vroegere herenakkoord hebben gehouden hierdoor een onrechtmatig “voordeel” behalen. Voor COC diende men terug te keren tot op het moment van dat akkoord en de onrechtmatig ingevoerde afstudeerrichtingen terug af te bouwen. Het overmatig organiseren van afstudeerrichtingen heeft een uiterst negatieve impact op de werkdruk van het personeel.
COC wijst erop dat artikel V12 op een correcte wijze dient toegepast te worden. De middelen van de sociale voorzieningen mogen op geen enkele wijze afgewend worden voor andere doelstellingen.
Het VSOA gaat akkoord met het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs-XXI maar wenst daarbij volgende belangrijke opmerkingen te maken.
Het VSOA merkt op: a) na de overheveling van de onderwijsbevoegdheid - van de federale staat naar de gemeenschappen - werden voor het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd en gesubsidieerd onderwijs diverse pogingen ondernomen om onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten uit te vaardigen (voor het basisonderwijs, voor de centra voor leerlingenbegeleiding, voor het volwassenenonderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voor de inspectie en voor de pedagogische begeleidingsdiensten, voor de basiseducatie); b) dat er voor het secundair en het tertiair onderwijs reeds twee ontwerpen van codificatie bestaan; c) dat er nog geen onderwijsniveau- of onderwijssectordecreet of codificatie bestaat: - voor internaten, semi-internaten en opvangcentra; - voor het deeltijds kunstonderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
6
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
156
Het VSOA wijst erop op dat het voor het VSOA niet langer aanvaardbaar is dat de praktijk wordt gehandhaafd die zich van bij de overheveling van de onderwijsbevoegdheid ten aanzien van het Vlaamse onderwijs heeft gemanifesteerd, meer bepaald de “organisatie” van een jaarlijkse en nietaflatende stroom aan onderwijsniveau- en onderwijssectoroverstijgende verzameldecreten waarvan de meeste in het opschrift een Romeinse nummering hebben gekregen en die een - bij wijlen nagenoeg onleesbaar - allegaartje vormen zowel van autonome bepalingen als van bepalingen die de bestaande onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten fundamenteel en/of eerder technisch wijzigen. Het VSOA is daarbij van mening: 1° dat de hoger in onderdeel b), vermelde ontwerpen van codificatie zo vlug als mogelijk moeten worden uitgevaardigd; 2° dat er dringend werk moet worden gemaakt van de opmaak van de hoger in onderdeel c), vermelde decreten of codificaties; 3° dat de twee decreten rechtspositie van 27 maart 1991 zo vlug als mogelijk moeten worden gecoördineerd tot één rechtspositieregeling; 4° dat de nog bestaande disparate onderwijswetgeving daterend van voor het jaar 1989 ook dringend in een codificatie moet worden opgenomen samen met de ettelijke autonome bepalingen uit de voormelde verzameldecreten
Alleen op die manier zal het mogelijk worden te vermijden dat in de toekomst verder op een lichtjes chaotische wijze moet worden onderhandeld.
Het VSOA wenst daarbij te benadrukken dat het systematisch een protocol van niet-akkoord zal formuleren bij onderhandelingen over nieuwe verzameldecreten die de loutere voortzetting zouden vormen van de tot op heden gehanteerde en voor het onderwijsvel nefaste legistieke praktijk.
Concreet uitgedrukt eist het VSOA dat wijzigingen die de afvaardiging van de overheid in het Sectorcomité X, in het zogenaamde subcomité C2 (het subcomité Vlaams Onderwijs van het Comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten), in het Overkoepelend Onderhandelingscomité voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, in het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en in het Vlaams Onderhandelingscomité voor de Basiseducatie wil aanbrengen aan de onderscheiden onderwijsniveau- of onderwijssectordecreten ook in onderscheiden voorontwerpen onderhandelt.
Het VSOA zal in de toekomst alleen nog aanvaarden dat voorontwerpen van verzameldecreten worden onderhandeld in de mate dat deze voorontwerpen bepalingen bevat die analoog (moeten) zijn voor verschillende onderwijsniveaus en/of onderwijssectoren en zoals die - onder meer noodzakelijk zijn voor de vlotte uitwerking van de overeenkomsten van sectorale programmatie (de zogenaamde collectieve arbeidsovereenkomsten) die binnen de hoger vermelde fora worden afgesloten.
V L A A M S P A R LEMENT
7
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
157
8
158
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 507 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergaderingen van het overkoepelend onderhandelingscomité vrij gesubsidieerd onderwijs op 25 januari, 8, 10, 15, 22 en 24 februari 2011
V L A A M S P A R LEMENT
159
160
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
161
OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS
Brussel, 18 maart 2011
PROTOCOL nr.507 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE VERGADERINGEN VAN HET OVERKOEPELEND ONDERHANDELINGSCOMITE VRIJ GESUBSIDIEERD ONDERWIJS OP 25 JANUARI, 8, 10, 15, 22 EN 24 FEBRUARI 2011
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel - voorzitter; 2. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering – ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport – lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand – lid,
de afvaardiging van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten, te weten:
1. het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs, vertegenwoordigd door:
mevr. Bernadette VAN DE STEENE, stafmedewerker VVKSO de hr. Paul WILLE, secretaris-generaal VSKO de hr. Kurt BERTELOOT, directeur VDKVO de hr. Hugo RUYMBEKE, stafmedewerker VVKBaO
V L A A M S P A R LEMENT
2
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
162
2. het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers, (FOPEM, IPCO, Steinerfederatie, VOOP) vertegenwoordigd door:
mevr. Lieve VANSINTJAN, onderhandelaar
en de afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris ACOD-onderwijs de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris ACOD-onderwijs
- de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
mevr. Hilde LAVRYSEN, directeur COV mevr. Marianne COOPMAN, adjunct-algemeen secretaris COV de hr. Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC de hr. Peter GREGORIUS, adjunct secretaris-generaal
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
mevr. Marleen DEBOES, secretaris de hr. Eric ROOS, juridisch adviseur, vaste gemachtigde de hr. Marnix HEYNDRICKX, secretaris
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs, - behalve met de bepalingen van de artikelen III.14, §2, IV.30 tot en met IV.38, artikel IX.18 en artikel IX.24, 4°voor wat het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs betreft - uitgezonderd met de artikelen VII.3 en IV.7 voor wat de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten betreft.
V L A A M S P A R LEMENT
3
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
163
Engagementen van de overheid
De overheid engageert zich om de lijst van structuuronderdelen waarop het beginsel van toepassing wordt dat externe certificering een voorwaarde is voor een gunstige beslissing van de delibererende klassenraad in het secundair onderwijs, vast te leggen in samenspraak met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel engageert zich om zo snel mogelijk de nodige communicatie over de procedures in 2011 rond de vacantverklaring van vacante betrekkingen te voeren.
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel zal onderzoeken hoe de sociale partners kunnen betrokken worden bij het maken van afspraken rond de registratie binnen de onderwijsadministratie van de plage-uren.
De overheid engageert zich om het besluit van de Vlaamse Regering dat de maatregelen m.b.t. het wegwerken van de wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal desgevallend in werking zou laten treden, te onderhandelen met de sociale partners.
De overheid engageert zich om, wanneer het Huis van het Nederlands ook de bevoegdheid krijgt om cursisten dwingend naar een bepaalde opleidingsvariant van het aanbod NT2 door te verwijzen, de huidige regeling waarop van de dwingende doorverwijzing naar een CBE, CVO of UTC kan afgeweken worden ook van toepassing te maken op de doorverwijzing naar een opleidingsvariant.
In het kader van de verdere afhandeling van OD XXI zal er met de sociale partners nog overleg gepleegd worden over de te nemen maatregelen met betrekking tot ASS en de programmatiestop type 7.
Het VSKO kan zich akkoord verklaren met de in het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI opgenomen bepalingen met uitzondering, omwille van de hierna opgegeven redenen, van deze vermeld in de artikelen III.14, §2, IV.30 tot en met. IV.38, IX.24, 4°.
Het VSKO kan ermee niet akkoord gaan dat het uitreiken van een getuigschrift of een diploma voor bepaalde opleidingen gekoppeld wordt aan een externe certificering (Artikel III.14, §2). Dit principe druist in tegen de autonomie van de delibererende klassenraad voor het VSKO een fundamenteel uitgangspunt voor het onderwijs.
V L A A M S P A R LEMENT
4
164
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Als externe certificaten bepalen of een leerling in aanmerking komt voor studiebekrachtiging, is het niet meer dan logisch dat in zulke gevallen de motiveringsplicht niet bij de delibererende klassenraad ligt en dat ook eventuele beroepsprocedures via de verstrekker van de externe certificaten verlopen. Hierover neemt het decreet geen enkele bepaling op.
Het VSKO is ook niet akkoord met de in het ontwerp van decreet voorziene maatregelen om het capaciteitsprobleem NT2 weg te werken. Het VSKO apprecieert weliswaar de inspanning van de overheid om een aantal maatregelen afhankelijk te maken van een beslissing van de Vlaamse Regering maar vindt dat de voorgestelde maatregelen veel te zwaar zijn om een tijdelijk probleem aan te pakken. Het VSKO merkt op dat dit capaciteitsprobleem zich (vooral) situeert bij een beperkt aantal CBE’s. Bij het mogelijks optrekken van de deler voor het studiegebied NT2 moeten de centra voor volwassenenonderwijs mee in de bres springen om een reservevoorraad aan leraarsuren NT2 aan te leggen. Er werd echter altijd gesteld dat er geen overdrachten konden gebeuren tussen de basiseducatie en het volwassenenonderwijs. Ook de mogelijke kleuring van de leraarsuren NT2 is een maatregel die indruist tegen de afspraken die vroeger gemaakt werden.
Het VSKO ervaart het inschrijven van het wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde een verkeerd en stigmatiserend signaal. Het VSKO heeft het bijzonder moeilijk met het feit dat de overheid een falend beleid inzake de algemene asielproblematiek sluitend meent te kunnen maken met de uitsluiting van uitgeprocedeerden uit onderwijs. Met deze maatregel verdwijnen de illegalen immers niet. Het VSKO is de mening toegedaan dat voor mensen die geen recht op verblijf hebben de terugkeer naar het land van herkomst via geëigende regelingen in het kader van algemene asielpolitiek moeten verzekerd worden en niet door uitsluiting van onderwijs en taal. Onderwijs voor de kar van uitsluiting spannen is voor het VSKO een brug te ver.
Het huidig artikel 74ter van het DRP gesubsidieerd onderwijs werd ingevoegd bij artikel VII.18 van het decreet betreffende onderwijs XV van 15 juli 2005, met inwerkingtreding 1 juni 2005. De data hierin vermeld werden niet zonder nadenken gekozen omwille van de ervaring dat in de maand september nog heel wat leerlingenbewegingen plaatsvinden. De realiteit doet hen vaststellen dat de datum van 15 september, ook in het kader van reaffectatiemeldingen, te vroeg komt om met een voldoende graad van zekerheid de zaken te kunnen vaststellen. Daarom kan het VSKO niet akkoord gaan met de bepalingen van artikel IX.24, 4°, enerzijds omwille van het eenmalig karakter van de overgangsbepaling in artikel IX.18 m.b.t. benoemingen op 1 januari 2012 en anderzijds omdat de huidige regeling in §4 van het huidig artikel 74ter juist in functie van de vorming van scholengemeenschappen in 2005 ingevoerd werd. Het VSKO vraagt hierom met nadruk om in het artikel IX18, 2° “15 oktober” te vervangen door “15 november” en “15 september” te vervangen door “15 oktober” en de huidige tekst van artikel 74ter, § 4 ongewijzigd te laten en derhalve artikel IX.24, 4° te schrappen.
V L A A M S P A R LEMENT
5
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
165
Het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI bevat een aantal bepalingen ter uitvoering van cao IX van 10 december 2010. Het VSKO heeft in de nota van inhoudelijke overeenstemming zich geëngageerd om de bepalingen ervan loyaal uit te voeren. Het VSKO herinnert er evenwel aan dat het in verband met de mogelijke gevolgen van de beperking van de plageuren in het lager onderwijs (artikel II.9) zijn scepsis uitgesproken heeft ten aanzien van de mogelijke gevolgen van deze maatregel. De voorgenomen maatregel maakt immers dat men met een ongewijzigde omkadering minder lestijden kan organiseren. Volgens het decreet basisonderwijs moeten de leerlingen 28 lestijden krijgen per week. Het is niet ondenkbaar dat de vermindering van de (door de onderwijzer) te presteren lesuren in sommige gevallen enkel schoolintern opgevangen kan worden door minder klassen te organiseren en het aantal leerlingen per klas dus op te drijven. Ze kunnen zich moeilijk indenken dat dit de bedoeling is van de vakbonden en de overheid. Het VSKO kan niet aanvaarden dat in voorkomend geval de schoolbesturen, omwille van grotere klassen en dus met nadelige effecten voor het welzijn en welbevinden van de onderwijzers en de leerlingen, met de vinger zullen gewezen worden. In het licht van een geplande hervorming van het decreet omkadering – zoals aangegeven in het regeerakkoord – zal de Vlaamse Regering vaststellen dat elke inspanning ter zake in eerste instantie de negatieve gevolgen van deze bepaling zal moeten compenseren.
Het VSKO heeft bedenkingen bij de koppeling van de algemene en individuele gelijkwaardigheid van studiebewijzen aan de kwalificatiestructuur en de niveaudescriptoren. Het decreet betreffende de kwalificatiestructuur wil onderwijsdoelen laten bepalen door de beroepskwalificaties, aangevuld door eindtermen van de algemene vorming. Volgens het VSKO hebben beroepskwalificaties een eigen functie, die niet zomaar kan worden vertaald naar een onderwijscontext. Ook het gebruik van de niveaudescriptoren vormt een probleem. Deze descriptoren worden gebruikt om de opleidingen (lees studierichtingen) in hun totaliteit in te schalen in een niveau. Dit betekent dat ook de basisvorming ingeschaald wordt in een niveau aan de hand van descriptoren die daarvoor niet bedoeld waren. De descriptoren betreffende kennis, vaardigheden, autonomie, verantwoordelijkheid en context zijn perfect hanteerbaar in een bedrijfscontext (een werknemer die één machine bedient, heeft een andere graad van autonomie en verantwoordelijkheid dan een werkgever die een machinepark bedient), maar niet in een onderwijscontext.
Het VSKO apprecieert het engagement van de overheid om in het kader van de verdere afhandeling van OD XXI nog overleg te plegen met de sociale partners over de te nemen maatregelen met betrekking tot ASS en de programmatiestop type 7.
V L A A M S P A R LEMENT
6
166
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Het Overleg kleine Onderwijsverstrekkers (OKO) geeft een protocol van akkoord bij het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI
OKO waardeert dat er meer duidelijkheid is gebracht in de status en de wijzigingsmodaliteiten van het schoolreglement voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs, als globaal afsprakenkader tussen het schoolbestuur en de ouders.
Alhoewel de programmatiestop voor nieuwe structuuronderdelen in het secundair onderwijs grotendeels blijft bestaan, waardeert OKO dat het mogelijk blijft om een voorstel van nieuw structuuronderdeel te doen. De procedure voor de aanvraag van een programmatie wordt ook eenvoudiger.
ACOD Onderwijs gaat akkoord met onderwijsdecreet XXI. De artikelen die uitvoering geven aan de CAO dragen hun volledige instemming mee en bepalen in belangrijke mate hun positieve houding ten aanzien van dit decreet. Vooral de gewijzigde regelgeving in verband met de vacant verklaringen met daaraan gekoppeld de toepassing van deze bepalingen voor de eerstvolgende mogelijkheid tot vaste benoeming stemt hun organisatie positief.
Niettegenstaande deze, in ’t algemeen, positieve houding zien zij zich toch genoodzaakt volgende opmerkingen te formuleren:
Ten eerste bij artikel III.3 In de stuurgroep op de tijdelijke projecten heeft ACOD Onderwijs deze veralgemening van een project uit de proeftuin al verworpen. De overheid is tot op vandaag in gebreke gebleven met betrekking tot de evaluatie van de personeelsgevolgen van deze tijdelijke projecten. Daarnaast is het zeer voorbarig om een project te veralgemenen op basis van een zeer beperkte toepassing. Zij verzetten zich ook tegen de wijze waarop de verslagen van de inspectie en het expertenpanel geïnterpreteerd worden, de positieve teneur in de memorie van toelichting is niet terug te vinden in deze verslagen. Alsof dit alles niet erg genoeg is wordt de maatregel veralgemeend op één element na, in de proeftuin was de instemming van het personeelslid vereist, dit is niet langer zo in de organieke regeling!
Ten tweede bij artikel IV.7 In de memorie van toelichting verwijst de overheid zelf naar het feit dat kinderen van personen zonder een wettig verblijf recht hebben op onderwijs. Dit wordt de ouders van deze kinderen ontzegd. ACOD Onderwijs begrijpt niet waarom de regelgeving op dit punt, nu gewijzigd wordt. De overheid geeft aan niet te kunnen inschatten wat dit zou betekenen voor de omkadering, maar het is ongetwijfeld zo dat dit een behoorlijke weerslag
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
7167
zal hebben op het aantal leraarsuren van centra in de grote steden. Zelfs al is dit niet de reden van deze maatregel, het effect zal wel zijn dat er een vermindering van tewerkstelling zal zijn in deze centra. Bovendien twijfelen zij sterk aan de uitvoerbaarheid van deze maatregel en wie welke verantwoordelijkheid zal dragen. Is het aan de lesgever om na te gaan of een cursist al dan niet wettelijk op het grondgebied verblijft? Is dit altijd zo duidelijk te bepalen? De gevoeligheid bij de personeelsleden die dagelijks met deze mensen omgaan is zeer groot omtrent deze specifieke problematiek. Ook mensen zonder papieren blijven mensen en moeten op een menswaardige manier behandeld worden. Het is niet aan het beleidsdomein onderwijs om het eventueel falen van andere beleidsdomeinen op te vangen.
Ten derde bij de artikelen IV.30-37 ACOD Onderwijs is tevreden dat de verhoging van de delers niet onmiddellijk wordt ingevoerd. Deze tevredenheid neemt niet weg dat ook op een later tijdstip zij zich zullen blijven verzetten tegen een verhoging van de delers. De sector zelf laten opdraaien voor de capaciteitsproblemen, terwijl er een aanzienlijke onderfinanciering is in de basiseducatie (tot 20%) is voor ACOD Onderwijs onaanvaardbaar.
COC en COV gaan akkoord met het voorontwerp van onderwijsdecreet XXI, behalve met artikel III.3 en artikel IV.7. Over een aantal andere artikelen willen zij bedenkingen uiten.
GEEN AKKOORD 1. Artikel III.3 (secundair onderwijs: deel van een vorming volgen in een andere school) COC en COV gaan niet akkoord met dit artikel omdat de memorie van toelichting de waarheid veel geweld aandoet (zelfs een bedrieglijk karakter heeft), maar ook omwille van de bepalingen van dit artikel zelf. 1.1. Memorie van toelichting: minstens onvolledig De memorie van toelichting zegt over dit artikel het volgende: “De bepalingen van dit artikel laten toe dat leerlingen onder bepaalde voorwaarden een deel van de vorming van de opleiding waarvoor ze gekozen hebben, volgen in een andere school. Het zijn dus de leerlingen die zich verplaatsen. Ze worden dan onderwezen door één of meer leraars van die andere school en dit gedurende een korte of langere periode tijdens het schooljaar, eventueel zelfs het volledige schooljaar. Het kan daarbij zowel gaan om één leerling dan wel meerdere leerlingen of een voltallige klasgroep. De scholen in kwestie sluiten hierover alleszins een samenwerkingsovereenkomst en het onderwijspersoneel, de ouders en leerlingen worden vooraf duidelijk geïnformeerd door het schoolbestuur. In het kader van tijdelijke projecten binnen het leerplichtonderwijs zijn er de voorbije jaren twee gevallen geweest waar lesbijwoning in een andere school werd uitgeprobeerd. Niettegenstaande de kleinschaligheid van deze projectwerking, hebben zowel de onderwijsinspectie als een expertenpanel zich over de proeftuinregeling positief uitgelaten. Buiten het
V L A A M S P A R LEMENT
168
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 81
projectenconcept zijn er echter andere valabele argumenten om deze vorm van samenwerking van scholen op vrijwillige basis toe te laten, zoals blijkt uit volgende niet-limitatieve oplijsting: - gebruikmaking van specifieke of meer moderne didactische apparatuur; - gebruikmaking van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied; - verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (ziekte, bedrijfsstage…); - keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket; - “proeven” van andere opleiding met het oog op eventuele heroriëntering; - faciliteren van geheel of gedeeltelijk schoolbegeleide vormen van werkplekleren.” In deze memorie wordt dus verwezen naar de evaluatie van het expertenpanel en naar de evaluatie door de onderwijsinspectie om dit artikel te verrechtvaardigen. In het rapport van het expertenpanel lezen ze het volgende1: “2. Het volgen van lessen in andere onderwijsinstellingen binnen hetzelfde project, mits instemming van de leerkrachten van de andere instellingen Tien proeftuinen vroegen deze afwijking aan, één proeftuin paste ze toe. In deze proeftuin nemen basisschoolleerlingen deel aan doedagen met workshops in het algemeen en technisch secundair onderwijs met het oog op het ontdekken van de eigen competenties en een bewustere studiekeuze. Nog een proeftuin liet lessen verstrekken in een andere onderwijsinstelling, hoewel dit niet was aangevraagd.” In het “Evaluatierapport verlengde proeftuinen 2008-2011” van oktober 2010 opgemaakt door de onderwijsinspectie lezen ze over dat project niets. In het rapport van het expertenpanel lezen ze nog wel het volgende: “De afwijkingen werden te beperkt toegepast voor algemene conclusies. … “
2
“Voor vele projecten gaat de proeftuin er in essentie om dat ze extra middelen kregen om aan onderwijsvernieuwing te doen.3 …” “De proeftuinen hebben zeker hun nut gehad. Binnen hun specifieke schoolcontext werden ze door de leden van het expertenpanel als waardevol ervaren. Alvorens te adviseren de vernieuwingen die de proeftuinen – al dan niet dankzij een toepassing van de regelluwte – introduceerden, uit te breiden naar het bredere onderwijsveld in Vlaanderen is verder diepgaand onderzoek nodig. Om zo’n (positief) advies te onderbouwen ontbreken de nodige (harde) outputgegevens. 4 … “ Het rapport van het expertenpanel bevat dus wel wat andere informatie dan wat de memorie van toelichting wil laten geloven: 1. de inhoud van het proefproject was anders dan de bepaling die nu in onderwijsdecreet XXI wordt ingeschreven. In het project volgden leerlingen van het basisonderwijs workshops in het algemeen en technisch secundair onderwijs 1
Evaluatie van de proeftuinen studie- en beroepskeuze en werkplekleren 2007-2010, expertenpanel, blz. 35 2 Punt 3.5.2 Conclusie over regelluwte, blz. 40 3 Punt 3.6 Algemene conclusies en aanbevelingen, blz. 40 4 Punt 3.6 Algemene conclusies en aanbevelingen, blz. 41
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
9169
2. de leerkrachten van de andere instelling moesten instemmen met deze mogelijkheid 3. het project had betrekking op het basis- en het secundair onderwijs 4. het expertenpanel heeft geen uitspraken gedaan over deze proeftuin, het heeft enkel vastgesteld wat er ter plekke gebeurde 5. het expertenpanel zegt duidelijk dat er verder diepgaand onderzoek nodig is vooraleer tot een veralgemening over te gaan. De afwijkingen werden immers te beperkt toegepast voor algemene conclusies 6. het expertenpanel zegt ook duidelijk wat op het veld reeds lang bekend was, met name dat scholen “proeftuinen” werden voor de extra middelen. Voor COC is het duidelijk dat deze proeftuin als alibi dient om regelgeving door te drukken waarvan men wenst dat deze doorgedrukt wordt. Wat in het verleden gebeurde, gebeurt hier nu weer. Het proeftuinenbeleid heeft gefaald omdat de evaluatie ervan onmogelijk bleek, maar de proeftuinen worden er bijgesleurd om anderen te doen geloven dat ze iets opgebracht hebben.
1.2. Ten gronde Ten gronde vraagt COC de schrapping van dit artikel ook om inhoudelijke redenen. 1. Het schoollandschap in het secundair onderwijs is nu al heel diffuus omwille van de talrijke herstructureringen die vooral tot doel hadden een grotere omkadering te verkrijgen. Het onderwijslandschap dreigt door deze maatregel nog ondoorzichtiger te worden dan het nu al is. Minstens moet deze maatregel uitgesteld worden tot de discussies over de hervorming van het secundair onderwijs. Dit artikel is dan ook een zuivere voorafname van het debat dat nog moet gevoerd worden. 2. Het schoolreglement van de “eigen” school is van toepassing in de school waar men effectief les zal volgen. In deze laatste school moeten dus twee reglementen toegepast worden. Kan men zich zulke situatie in een bedrijf voorstellen? 3. Inzake personeelsaangelegenheden is er niets geregeld. In de memorie van toelichting lezen ze enkele argumenten voor deze bepaling, maar deze argumenten leiden steevast tot een taakverzwaring van de personeelsleden van de “ontvangende” school. De personeelsleden van de “moederschool” kunnen trouwens ook niet verplicht worden om bij een andere werkgever prestaties te gaan verrichten. Net zomin trouwens dat personeelsleden van de “ontvangende” school ertoe kunnen verplicht worden om prestaties te gaan leveren in de “moederschool” (ook geen prestaties inzake het bijwonen van klassenraden). Wat dit laatste betreft, is het merkwaardig dat de overheid stelt dat de leraars van de “ontvangende” school die aan de betrokken leerlingen vorming geven, stemgerechtigd lid zijn van de klassenraad als beide scholen bestuurd worden door dezelfde inrichtende macht en raadgevend zijn als ze niet bestuurd worden door dezelfde inrichtende macht. Ten aanzien van de studiesanctionering van de leerlingen ziet COC niet in waarom dit onderscheid gemaakt wordt. 4. Wanneer de overheid verwijst naar het geslaagde proefproject (de overheid is wat dit aspect betreft zeer vlug tevreden), dan moet ze dit project ook veralgemenen zoals het was. Dat betekent dat zulke samenwerking maar kan als het personeel van de ontvangende school hiermee akkoord is wat betekent dat er terzake een protocol van akkoord moet worden afgesloten in het lokaal comité.
V L A A M S P A R LEMENT
170
10
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2. Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde inschrijven) COC en COV gaan om de volgende redenen niet akkoord met de voorgestelde wijziging onder 1°: 1. De overheden in dit land (al dan niet federaal) kunnen niet enerzijds via internationale verdragen het recht op onderwijs garanderen aan kinderen en anderzijds het recht op het leren van de onderwijstaal ontzeggen aan de ouders van die kinderen die hun kinderen optimaal in hun schoolse inspanningen willen begeleiden. 2. Deze maatregel heeft volgens hun informatie in bepaalde centra een betekenisvolle weerslag op de werkgelegenheid. 3. De maatregel is voor de personeelsleden van de centra quasi onuitvoerbaar: hoe kan je aan een groep op een serene manier lessen Nederlands geven wanneer je cursisten weten en beseffen dat kandidaatcursisten die zij vaak kennen de toegang tot de groep worden ontzegd? Wanneer van de lesgever zelf wordt gevraagd om hier op te treden, is de maatregel zonder meer moreel verscheurend.
BEDENKINGEN 1. Artikel II.11 (Basisonderwijs: GOK- en GOK+middelen) COC en COV betreuren dat de toekenning van de GOK- en GOK+-middelen met een jaar verlengd wordt zonder dat over de aanwending een verantwoording moet gegeven worden en zonder evaluatie door de inspectie. Ook in de toekomst blijft dit voor hen een bezorgdheid.
2. Artikel IV.2 (Volwassenenonderwijs: invoering van basiscompetenties voor de opleiding aanvullende algemene vorming) 1. Het voorzien van enerzijds een minimumtraject (het “minimumniveau”) en anderzijds een traject met brede doelen (het “bredere niveau”), terwijl het minimumtraject als noodzakelijke aanvulling bij een beroepsgerichte opleiding die in aanmerking komt om een diploma secundair onderwijs te behalen, volstaat om dat diploma te behalen, beloont gemakkelijkheidsoplossingen via shoppinggedrag met hetzelfde civiel effect van een diploma secundair onderwijs dat door een secundaire school wordt uitgereikt. Dat bouwt een nivellering naar beneden in en bewijst deze cursisten noch de maatschappij een dienst. 2. In het kader van de discussie of de maatschappelijke opdracht van onderwijs louter arbeidsmarktgericht kan zijn dan wel ook breder algemeen vormend moet zijn, kan de eigenheid van het volwassenenonderwijs geen alibi zijn om de band met het secundair onderwijs door te knippen op een manier dat de brede algemene vorming wordt uitgehold. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze cursisten minder gewapend worden om hogere studies aan te vatten of verdere loopbaankeuzes te maken. COC en COV vragen aan de overheid uitdrukkelijk om niet lichtzinnig met deze kwesties om te gaan.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
11
171
3. Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: voorrang bij inschrijving voor opleidingen Nederlands tweede taal) Hoewel de verfijning van de voorrangsregeling met nieuwe doelgroepen in de in dat artikel voorgestelde wijziging onder 2° terecht wordt ingeschreven, kan zij ertoe leiden dat de wachtlijsten weer langer worden voor andere doelgroepen die de overheid evenzeer dringend wil bereiken, zoals de ouders van studerende kinderen, die de onderwijstaal (nog) niet machtig zijn. COC en COV vragen zich af of de voorrangsregeling niet ook voor deze doelgroepen verder verfijnd moet worden.
4. Artikel IV.37 (volwassenenonderwijs: creatie van een pakket aanvullende leraarsuren voor het wegwerken van wachtlijsten NT2) Het is voor COC en COV een goede zaak dat deze maatregelen, die de huidige delers NT2 verhogen, momenteel niet worden doorgevoerd en dat de toekomstige metingen van de wachtlijsten NT2 eerst worden afgewacht en de evolutie van deze wachtlijsten op het terrein eerst zal worden geëvalueerd.
5. Artikel IX.8 en IX.24 (wijziging van scholengemeenschap en tijdelijke aanstelling van doorlopende duur) COC en COV zijn tevreden dat de problematiek van de TADD-rechten bij wijziging van de scholengemeenschappen grondig is besproken tijdens de onderhandelingen en dat een evenwichtige oplossing uit de bus is gekomen.
6. Engagement overheid COC en COV drukken hun tevredenheid uit over het feit dat bij de maatregel die in het kader van het NT2-aanbod de dwingende doorverwijzing door Huizen van het Nederlands uitbreidt, voorzien wordt in een gemotiveerde afwijkingsmogelijkheid op deze dwingende doorverwijzing.
7. Nog te regelen problematiek In de problematiek van de niet correcte of niet-aanlevering van de door de overheid gevraagde kwantitatieve data in het volwassenenonderwijs zijn COC en COV tevreden dat de overheid zal zoeken naar een alternatieve sanctie die geen invloed heeft op de tewerkstelling van de personeelsleden.
8. Verankering bepalingen cao IX Ten slotte willen COC en COV ook benadrukken dat zij het positief vinden dat de bepalingen van cao IX die decretaal moesten verankerd worden, hun verankering krijgen door dit onderwijsdecreet.
V L A A M S P A R LEMENT
12
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
172
Het VSOA gaat akkoord met het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs-XXI maar wenst daarbij twee belangrijke opmerkingen te maken.
1. Het VSOA merkt in de eerste plaats op: a) na de overheveling van de onderwijsbevoegdheid - van de federale staat naar de gemeenschappen - werden voor het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd en gesubsidieerd onderwijs diverse pogingen ondernomen om onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten uit te vaardigen (voor het basisonderwijs, voor de centra voor leerlingenbegeleiding, voor het volwassenenonderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voor de inspectie en voor de pedagogische begeleidingsdiensten, voor de basiseducatie); b) dat er voor het secundair en het tertiair onderwijs reeds twee ontwerpen van codificatie bestaan; c) dat er nog geen onderwijsniveau- of onderwijssectordecreet of codificatie bestaat: - voor internaten, semi-internaten en opvangcentra; - voor het deeltijds kunstonderwijs.
Het VSOA wijst erop op dat het voor het VSOA niet langer aanvaardbaar is dat de praktijk wordt gehandhaafd die zich van bij de overheveling van de onderwijsbevoegdheid ten aanzien van het Vlaamse onderwijs heeft gemanifesteerd, meer bepaald de “organisatie” van een jaarlijkse en nietaflatende stroom aan onderwijsniveau- en onderwijssectoroverstijgende verzameldecreten waarvan de meeste in het opschrift een Romeinse nummering hebben gekregen en die een - bij wijlen nagenoeg onleesbaar - allegaartje vormen zowel van autonome bepalingen als van bepalingen die de bestaande onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten fundamenteel en/of eerder technisch wijzigen.
Het VSOA is daarbij van mening: 1° dat de hoger in onderdeel b), vermelde ontwerpen van codificatie zo vlug als mogelijk moeten worden uitgevaardigd; 2° dat er dringend werk moet worden gemaakt van de opmaak van de hoger in onderdeel c), vermelde decreten of codificaties; 3° dat de twee decreten rechtspositie van 27 maart 1991 zo vlug als mogelijk moeten worden gecoördineerd tot één rechtspositieregeling; 4° dat de nog bestaande disparate onderwijswetgeving daterend van voor het jaar 1989 ook dringend in een codificatie moet worden opgenomen samen met de ettelijke autonome bepalingen uit de voormelde verzameldecreten
V L A A M S P A R LEMENT
13
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
173
Alleen op die manier zal het mogelijk worden te vermijden dat in de toekomst verder op een lichtjes chaotische wijze moet worden onderhandeld.
Het VSOA wenst daarbij te benadrukken dat het systematisch een protocol van niet-akkoord zal formuleren bij onderhandelingen over nieuwe verzameldecreten die de loutere voortzetting zouden vormen van de tot op heden gehanteerde en voor het onderwijsvel nefaste legistieke praktijk.
Concreet uitgedrukt eist het VSOA dat wijzigingen die de afvaardiging van de overheid in het Sectorcomité X, in het zogenaamde subcomité C2 (het subcomité Vlaams Onderwijs van het Comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten), in het Overkoepelend Onderhandelingscomité voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, in het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en in het Vlaams Onderhandelingscomité voor de Basiseducatie wil aanbrengen aan de onderscheiden onderwijsniveau- of onderwijssectordecreten ook in onderscheiden voorontwerpen onderhandelt.
Het VSOA zal in de toekomst alleen nog aanvaarden dat voorontwerpen van verzameldecreten worden onderhandeld in de mate dat deze voorontwerpen bepalingen bevat die analoog (moeten) zijn voor verschillende onderwijsniveaus en/of onderwijssectoren en zoals die - onder meer noodzakelijk zijn voor de vlotte uitwerking van de overeenkomsten van sectorale programmatie (de zogenaamde collectieve arbeidsovereenkomsten) die binnen de hoger vermelde fora worden afgesloten.
2. Het VSOA merkt in de tweede plaats op dat de problematiek van de bevoegdheid van de kamer van beroep voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs inzake de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst definitief moet worden uitgeklaard conform de rechtspraak die de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de arresten met nummers 184.105, 187.123, 187.142 en 210.712 heeft ontwikkeld.
2.1. In het arrest nr. 210.712 wordt onder meer gesteld dat de tot op heden toepasselijke regelgeving “(…) niet toelaat zelfs maar te vermoeden dat de decreetgever ook de behandeling van beroepen tegen ordemaatregelen voor ogen had, laat staan dat hij aan de bevoegdheidsverdeling tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Gemeenschapsonderwijs dacht te tornen (…).”
Het VSOA stelt vast dat de slotzin van artikel IX.11 van het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI volgens dewelke de kamer van beroep “(…) tevens uitspraak (doet) in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend (…)” voor de vermelde problematiek wel soelaas kan brengen maar dan wel op voorwaarde dat het ontwerp van decreet in het Vlaamse Parlement met een twee-derdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt goedgekeurd.
V L A A M S P A R LEMENT
14
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
174
Het VSOA is van mening dat het aangewezen is dat in de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de wil om in voorkomend geval - d.i. voor zover het ontwerp effectief met een tweederdemeerderheid zou worden goedgekeurd: a) de kamer van beroep bevoegd te maken voor de behandeling van beroepen tegen ordemaatregelen, zoals de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; b) daarbij de inzake ordemaatregelen tot op heden uit het bijzonder decreet van 14 juli 1998 volgende exclusieve bevoegdheid van de raden van bestuur van het Gemeenschapsonderwijs - organen van het Gemeenschapsonderwijs - te vervangen door de uit artikel 71 van het decreet van 27 maart 1991 volgende bevoegdheid in eerste aanleg, in hoofde van die organen en de bevoegdheid in tweede aanleg, in hoofde van de kamer van beroep - als orgaan van de Vlaamse Gemeenschap.
2.2. Overigens wenst het VSOA op te merken: a) dat artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen het personele toepassingsgebied van dat koninklijk besluit definieert als de vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten personeelsleden die vanaf 1 september 1992 onder het toepassingsgebied vallen van: -
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
-
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
-
3° het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsont-wikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten (personeel dat niet meer bestaat);
-
4° het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
V L A A M S P A R LEMENT
15
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
175
b) dat volgens artikel 5 van datzelfde koninklijk besluit, ingevolge de vervanging van de tekst bij besluit van de Vlaamse regering van 15 september 2000 de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet worden voorafgegaan door een voorstel, opgesteld door de raad van bestuur (lees: van de bevoegde scholengroep van het Gemeenschapsonderwijs); en dat dit voorstel wordt meegedeeld aan het personeelslid dat in beroep kan gaan bij de raad van beroep volgens de procedure zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs;
c) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 uiteraard onzinnig is ten aanzien van de personeelsleden die niet vallen onder het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
d) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 in de lezing van het wijzigende besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 bovendien strijdig is met de - minstens nog op het administratief personeel van het Gemeenschapsonderwijs van toepassing gebleven - artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs volgens dewelke: -
1° die personeelsleden ter beschikking kunnen worden gesteld wegens ambts-ontheffing in het belang van de dienst;
-
2° die terbeschikkingstelling moet worden voorafgegaan door een voorstel opgemaakt door het inrichtingshoofd;
-
3° dit voorstel ter kennis wordt gebracht van het personeelslid, dat beroep kan instellen bij de bevoegde raad van beroep binnen een termijn van tien dagen zoals vastgesteld bij artikel 76 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende vaststelling van het statuut van de leden van dat personeel;
e) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 in de lezing van het wijzigende besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 bovendien volgens de in onderdeel 3 vet vermelde arresten door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State buiten toepassing moet worden gelaten conform artikel 159 van de gecoördineerde grondwet wegens onwettigheid, onwettigheid die precies erin dat de Vlaamse regering
V L A A M S P A R LEMENT
16
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
176
dat in zijn oorspronkelijke versie artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 was geredigeerd als volgt : -
“Art. 5. De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet voorafgegaan worden door een voorstel, opgemaakt door het hoofd van het bestuur waaronder de instelling ressorteert. Dit voorstel wordt medegedeeld aan het personeelslid, dat in beroep kan gaan bij de bevoegde raad van beroep binnen een termijn van tien dagen, zoals bepaald in artikel 144 van het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969. De raad van beroep deelt de minister zijn gemotiveerd advies mede binnen een termijn van drie maanden. Gedurende de procedure wordt het personeelslid van zijn ambtsbevoegdheid ontheven. Heeft de betrokkene binnen de gestelde termijn geen beroep aangetekend, dan wordt het voorstel rechtstreeks doorgestuurd naar de minister”
en dat krachtens artikel 155 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 “de minister” de finale beslissing neemt;
f) dat in zijn arrest Swerts, nr. 111.745 van 22 oktober 2002, de voormalige afdeling Administratie van de Raad van State reeds heeft gesteld dat “de regels met betrekking tot de samenstelling van de raad van beroep, die neergelegd zijn in de artikelen 135 en volgende van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, wezenlijk neerkomen op een paritaire samenstelling met eensdeels leden van het ‘rijksonderwijs’ en anderdeels leden van de vakorganisaties die zitting hebben in het sectorcomité X, onder voorzitterschap van een voorzitter ‘gekozen onder de opperambtenaren van het Ministerie’;
en dat die tekst - die dateert van vóór de staatshervorming, zolang hij niet is gewijzigd, zijn gelding behoudt, wetende dat hij gelezen moet worden in het licht van de tussengekomen bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap en de vroegere ARGO – nu het Gemeenschapsonderwijs - als autonome inrichtende macht van – thans - het gemeenschapsonderwijs”;
en dat de door de regelgever gewenste en voorgeschreven aanwezigheid van vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van de ambtenaren in een adviesorgaan strekt tot de bescherming van de belangen van de betrokken personeelsleden.
V L A A M S P A R LEMENT
17
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
177
18
178
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
PROTOCOL nr. 740 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van de onderafdeling ‘Vlaamse Gemeenschap’ van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten op 25 januari, 8, 10, 15, 22 en 24 februari 2011
V L A A M S P A R LEMENT
179
180
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
181
SECTORCOMITE X – ONDERWIJS (Vlaamse Gemeenschap) en COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN – Afdeling 2 – Onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap".
Brussel, 18 maart 2011
PROTOCOL nr. 740 HOUDENDE DE CONCLUSIES VAN DE ONDERHANDELINGEN DIE GEVOERD WERDEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE VERGADERINGEN VAN SECTORCOMITE X EN VAN ONDERAFDELING "VLAAMSE GEMEENSCHAP" VAN AFDELING 2 VAN HET COMITE VOOR DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN OP 25 JANUARI, 8, 10, 15, 22 EN 24 FEBRUARI 2011
over
het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
De afvaardiging van de overheid, samengesteld uit:
1. de hr. Kris PEETERS, minister-president van de Vlaamse Regering voorzitter; 2. de hr. Pascal SMET, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel – ondervoorzitter; 3. de hr. Philippe MUYTERS, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport – lid; 4. de hr. Geert BOURGEOIS, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand – lid,
de afvaardiging van de representatieve vereniging van de inrichtende machten, te weten:
- het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, vertegenwoordigd door:
de hr. Dirk DEBROEY, stafmedewerker
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
182
en de afvaardiging van de drie representatieve vakorganisaties, te weten:
- de Algemene Centrale der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
de hr. Raf DE WEERDT, adjunct-algemeen secretaris de hr. Georges ACHTEN, adjunct-algemeen secretaris
- de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten, vertegenwoordigd door:
mevr. Hilde LAVRYSEN, directeur COV mevr. Marianne COOPMAN, adjunct-algemeen secretaris COV de hr. Jos VAN DER HOEVEN, secretaris-generaal COC de hr. Peter GREGORIUS, adjunct secretaris-generaal
- het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt, vertegenwoordigd door:
mevr. Marleen DEBOES, secretaris de hr. Eric ROOS, juridisch adviseur, vaste gemachtigde de hr. Marnix HEYNDRICKX, secretaris
hebben een akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs - uitgezonderd met de artikelen VII.3 en IV.7 voor wat de Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten betreft.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
183
Engagementen van de overheid
De overheid engageert zich om de lijst van structuuronderdelen waarop het beginsel van toepassing wordt dat externe certificering een voorwaarde is voor een gunstige beslissing van de delibererende klassenraad in het secundair onderwijs, vast te leggen in samenspraak met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel engageert zich om zo snel mogelijk de nodige communicatie over de procedures in 2011 rond de vacantverklaring van vacante betrekkingen te voeren.
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel zal onderzoeken hoe de sociale partners kunnen betrokken worden bij het maken van afspraken rond de registratie binnen de onderwijsadministratie van de plage-uren.
De overheid engageert zich om het besluit van de Vlaamse Regering dat de maatregelen m.b.t. het wegwerken van de wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal desgevallend in werking zou laten treden, te onderhandelen met de sociale partners.
De overheid engageert zich om, wanneer het Huis van het Nederlands ook de bevoegdheid krijgt om cursisten dwingend naar een bepaalde opleidingsvariant van het aanbod NT2 door te verwijzen, de huidige regeling waarop van de dwingende doorverwijzing naar een CBE, CVO of UTC kan afgeweken worden ook van toepassing te maken op de doorverwijzing naar een opleidingsvariant.
In het kader van de verdere afhandeling van OD XXI zal er met de sociale partners nog overleg gepleegd worden over de te nemen maatregelen met betrekking tot ASS en de programmatiestop type 7.
Provinciaal onderwijs Vlaanderen geeft een protocol van akkoord over het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Het is zo langzamerhand en traditie geworden dat er elk jaar een genummerd onderwijsdecreet verschijnt waarin een reeks eerder technische maatregelen werden opgenomen. Het is ook telkens uitkijken welke nieuwe ideeën erin werden opgenomen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
184
Voorliggend genummerd decreet [i.c. OD 21] geeft onder andere uitvoering aan de maatregelen die in CAO 8 werden afgesproken.
Overlopen zij even de belangrijkste behandelde thema’s: - Actualisatie van de procedure tot bepaling van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s (voor leerlingen/cursisten); - Basisonderwijs: bevriezing van de uren GOK/GOK+ op niveau schooljaar ’10-’11 en dit in het vooruitzicht van een nieuwe regeling omkadering met ingang van 1 september 2012; x Beperking van de uren plage in uitvoering CAO8; x
Leerplichtonderwijs: reeks verduidelijkingen mbt school/centrumreglement
- Secundair onderwijs: x Een reeks maatregelen die gaan in de richting van meer flexibilisering inzake leertrajecten en pedagogische organisatie, vb: Afwijken van gewone jaarindeling in DBSO Lesbijwoning in andere school Vrijstellingen i.f.v. individuele leertrajecten en specifieke situaties x
Beperking van plageuren tot 3% (CAO8)
x
Teeltleiders in BuSO (CAO8)
x
Vereenvoudiging en versnelling van de procedure van de programmatie
- Volwassenenonderwijs: x Overdracht van uren en punten nar ander CVO mogelijk tot 30 april lopende schooljaar x
Invoering uitbreidingsmodules (specialisaties)
x
Extra middelen gecombineerd onderwijs worden ‘gekleurd’ – en kunnen enkel daartoe worden aangewend
x
NT2: ingrepen om wachtlijsten aan te pakken Maatregelen i.f.v. het capaciteitsprobleem ‘Wettig verblijf’ = inschrijvingsvoorwaarde Uitbreiding voorrangsregeling i.f.v. inburgeringstrajecten Zomeraanbod Vorming van ‘reserve’ voor bepaalde dringende capaciteitsproblemen Feitelijke ‘kleuring ‘ van de NT2 omkadering
x
Lerarenopleiding (SLO): consequenties van negatieve visitatie
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 Daarnaast zijn er nog heel wat artikels die wijzigingen aanbrengen in de regelgeving Hoger Onderwijs en de Studiefinanciering. Deze zaken worden besproken in het onderhandelingscomité Hoger Onderwijs waar zij geen deel van uitmaken.
Tot slot en ook traditioneel zijn er heel wat artikels met betrekking tot de Rechtspositieregeling in uitvoering van CAO 8: x x x x x
Personeelsleden die zitting hebben in een inspraakorgaan krijgen daarvoor dienstvrijstelling Personeelsleden worden door schoolbestuur verzekerd tegen burgerlijke aansprakelijkheid ingeval van juridisch geding Principe dat gemaakte kosten in kader beroepsuitoefening worden terugbetaald (indien er tenminste op voorhand akkoord over was…) Vacantverklaringen in GO!: moeten nu ook benoemen zoals in provinciaal onderwijs Regels m.b.t. de km-vergoeding voor dienstverplaatsingen voor alle personeelsleden van alle netten (zij pasten al heel lang de wettelijke regeling toe)
In grote lijnen kunnen zij stellen dat voor het provinciaal onderwijs dit voorontwerp van onderwijsdecreet geen ‘casus belli’ bevat.
Drie punten verdienen wel verdere aandacht en opvolging: x
Voor hun volwassenenonderwijs is het opletten geblazen voor de maatregelen rond NT2. Het is zeker zo dat ook zij op een bepaald moment hebben aangedrongen op noodmaatregelen en een ‘strategische reserve’ om de wachtlijsten dringend aan te pakken. Dat is een probleem dat zijn oorsprong vindt in de Basiseducatie maar indien de CVO’s er niet mee in slagen dit op te lossen komt er gegarandeerd een politieke discussie over de vraag wie NT2 moet/kan inrichten. Het punt is dat zij moeten attent zijn dat de centraal verzamelde NT2 reserves evenredig (her)verdeeld worden, ook in de richting van hun provinciale CVO’s !
x
Voor hun secundair onderwijs en inzonderheid BSO en DBSO is er een belangrijke eerste aanzet naar een grotere flexibilisering in de richting van meer maatwerk voor leertrajecten. Voor hun is dat een heel erg positief signaal. Zij kunnen de ongekwalificeerde uitstroom immers enkel beperken op voorwaarde dat de flexibilisering op vlak van certificering (portfolio/ attestering verworven competenties) gekoppeld wordt aan individuele(re) leerwegen.
V L A A M S P A R LEMENT
185
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
186 x
Het laatste punt van aandacht betreft een ontbrekend hoofdstuk: HBO! OD XXI is een gemiste kans om de decretale ‘missing links’ voor de implementatie van HBO5 uit te werken. Hun provinciale CVO’s met HBO blijven ongeduldig wachtende terwijl de tijd nu echt begint te dringen. 1 september 2014 komt heel erg dichtbij gelet op de lange te doorlopen procedure voor omvormings/- en macrodoelmatigheidsdossiers. Zij hebben het gevoel dat de signalen die zij hierover richting overheid uitstuurden samen met de andere koepels en vakorganisaties, tot nog toe onbeantwoord blijven.
Conclusie: Provinciaal onderwijs Vlaanderen geeft voor het voorliggend Voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI een protocol van akkoord.
ACOD Onderwijs gaat akkoord met onderwijsdecreet XXI.
De artikelen die uitvoering geven aan de CAO dragen hun volledige instemming mee en bepalen in belangrijke mate hun positieve houding ten aanzien van dit decreet. Vooral de gewijzigde regelgeving in verband met de vacant verklaringen met daaraan gekoppeld de toepassing van deze bepalingen voor de eerstvolgende mogelijkheid tot vaste benoeming stemt hun organisatie positief.
Niettegenstaande deze, in ’t algemeen, positieve houding zien zij zich toch genoodzaakt volgende opmerkingen te formuleren:
Ten eerste bij artikel III.3 In de stuurgroep op de tijdelijke projecten heeft ACOD Onderwijs deze veralgemening van een project uit de proeftuin al verworpen. De overheid is tot op vandaag in gebreke gebleven met betrekking tot de evaluatie van de personeelsgevolgen van deze tijdelijke projecten. Daarnaast is het zeer voorbarig om een project te veralgemenen op basis van een zeer beperkte toepassing. Zij verzetten zich ook tegen de wijze waarop de verslagen van de inspectie en het expertenpanel geïnterpreteerd worden, de positieve teneur in de memorie van toelichting is niet terug te vinden in deze verslagen. Alsof dit alles niet erg genoeg is wordt de maatregel veralgemeend op één element na, in de proeftuin was de instemming van het personeelslid vereist, dit is niet langer zo in de organieke regeling!
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
187
Ten tweede bij artikel IV.7 In de memorie van toelichting verwijst de overheid zelf naar het feit dat kinderen van personen zonder een wettig verblijf recht hebben op onderwijs. Dit wordt de ouders van deze kinderen ontzegd. ACOD Onderwijs begrijpt niet waarom de regelgeving op dit punt, nu gewijzigd wordt. De overheid geeft aan niet te kunnen inschatten wat dit zou betekenen voor de omkadering, maar het is ongetwijfeld zo dat dit een behoorlijke weerslag zal hebben op het aantal leraarsuren van centra in de grote steden. Zelfs al is dit niet de reden van deze maatregel, het effect zal wel zijn dat er een vermindering van tewerkstelling zal zijn in deze centra. Bovendien twijfelen zij sterk aan de uitvoerbaarheid van deze maatregel en wie welke verantwoordelijkheid zal dragen. Is het aan de lesgever om na te gaan of een cursist al dan niet wettelijk op het grondgebied verblijft? Is dit altijd zo duidelijk te bepalen? De gevoeligheid bij de personeelsleden die dagelijks met deze mensen omgaan is zeer groot omtrent deze specifieke problematiek. Ook mensen zonder papieren blijven mensen en moeten op een menswaardige manier behandeld worden. Het is niet aan het beleidsdomein onderwijs om het eventueel falen van andere beleidsdomeinen op te vangen.
Ten derde bij de artikelen IV.30-37 ACOD Onderwijs is tevreden dat de verhoging van de delers niet onmiddellijk wordt ingevoerd. Deze tevredenheid neemt niet weg dat ook op een later tijdstip zij zich zullen blijven verzetten tegen een verhoging van de delers. De sector zelf laten opdraaien voor de capaciteitsproblemen, terwijl er een aanzienlijke onderfinanciering is in de basiseducatie (tot 20%) is voor ACOD Onderwijs onaanvaardbaar.
COC en COV gaan akkoord met het voorontwerp van onderwijsdecreet XXI, behalve met artikel III.3 en artikel IV.7. Over een aantal andere artikelen willen zij bedenkingen uiten.
GEEN AKKOORD 1. Artikel III.3 (secundair onderwijs: deel van een vorming volgen in een andere school) COC en COV gaan niet akkoord met dit artikel omdat de memorie van toelichting de waarheid veel geweld aandoet (zelfs een bedrieglijk karakter heeft), maar ook omwille van de bepalingen van dit artikel zelf. 1.1. Memorie van toelichting: minstens onvolledig De memorie van toelichting zegt over dit artikel het volgende: “De bepalingen van dit artikel laten toe dat leerlingen onder bepaalde voorwaarden een deel van de vorming van de opleiding waarvoor ze gekozen hebben, volgen in een andere school. Het zijn dus de leerlingen die zich verplaatsen. Ze worden dan onderwezen door één of meer leraars van die
V L A A M S P A R LEMENT
188
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
andere school en dit gedurende een korte of langere periode tijdens het schooljaar, eventueel zelfs het volledige schooljaar. Het kan daarbij zowel gaan om één leerling dan wel meerdere leerlingen of een voltallige klasgroep. De scholen in kwestie sluiten hierover alleszins een samenwerkingsovereenkomst en het onderwijspersoneel, de ouders en leerlingen worden vooraf duidelijk geïnformeerd door het schoolbestuur. In het kader van tijdelijke projecten binnen het leerplichtonderwijs zijn er de voorbije jaren twee gevallen geweest waar lesbijwoning in een andere school werd uitgeprobeerd. Niettegenstaande de kleinschaligheid van deze projectwerking, hebben zowel de onderwijsinspectie als een expertenpanel zich over de proeftuinregeling positief uitgelaten. Buiten het projectenconcept zijn er echter andere valabele argumenten om deze vorm van samenwerking van scholen op vrijwillige basis toe te laten, zoals blijkt uit volgende niet-limitatieve oplijsting: - gebruikmaking van specifieke of meer moderne didactische apparatuur; - gebruikmaking van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied; - verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (ziekte, bedrijfsstage…); - keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket; - “proeven” van andere opleiding met het oog op eventuele heroriëntering; - faciliteren van geheel of gedeeltelijk schoolbegeleide vormen van werkplekleren.” In deze memorie wordt dus verwezen naar de evaluatie van het expertenpanel en naar de evaluatie door de onderwijsinspectie om dit artikel te verrechtvaardigen. In het rapport van het expertenpanel lezen ze het volgende1: “2. Het volgen van lessen in andere onderwijsinstellingen binnen hetzelfde project, mits instemming van de leerkrachten van de andere instellingen Tien proeftuinen vroegen deze afwijking aan, één proeftuin paste ze toe. In deze proeftuin nemen basisschoolleerlingen deel aan doedagen met workshops in het algemeen en technisch secundair onderwijs met het oog op het ontdekken van de eigen competenties en een bewustere studiekeuze. Nog een proeftuin liet lessen verstrekken in een andere onderwijsinstelling, hoewel dit niet was aangevraagd.” In het “Evaluatierapport verlengde proeftuinen 2008-2011” van oktober 2010 opgemaakt door de onderwijsinspectie lezen ze over dat project niets. In het rapport van het expertenpanel lezen ze nog wel het volgende: “De afwijkingen werden te beperkt toegepast voor algemene conclusies. … “ “Voor vele projecten gaat de proeftuin er in essentie om dat ze extra middelen kregen om aan onderwijsvernieuwing te doen.3 …” 1
Evaluatie van de proeftuinen studie- en beroepskeuze en werkplekleren 2007-2010, expertenpanel, blz. 35 2 Punt 3.5.2 Conclusie over regelluwte, blz. 40 3 Punt 3.6 Algemene conclusies en aanbevelingen, blz. 40
V L A A M S P A R LEMENT
2
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
189
“De proeftuinen hebben zeker hun nut gehad. Binnen hun specifieke schoolcontext werden ze door de leden van het expertenpanel als waardevol ervaren. Alvorens te adviseren de vernieuwingen die de proeftuinen – al dan niet dankzij een toepassing van de regelluwte – introduceerden, uit te breiden naar het bredere onderwijsveld in Vlaanderen is verder diepgaand onderzoek nodig. Om zo’n (positief) advies te onderbouwen ontbreken de nodige (harde) outputgegevens. 4 … “ Het rapport van het expertenpanel bevat dus wel wat andere informatie dan wat de memorie van toelichting wil laten geloven: 1. de inhoud van het proefproject was anders dan de bepaling die nu in onderwijsdecreet XXI wordt ingeschreven. In het project volgden leerlingen van het basisonderwijs workshops in het algemeen en technisch secundair onderwijs 2. de leerkrachten van de andere instelling moesten instemmen met deze mogelijkheid 3. het project had betrekking op het basis- en het secundair onderwijs 4. het expertenpanel heeft geen uitspraken gedaan over deze proeftuin, het heeft enkel vastgesteld wat er ter plekke gebeurde 5. het expertenpanel zegt duidelijk dat er verder diepgaand onderzoek nodig is vooraleer tot een veralgemening over te gaan. De afwijkingen werden immers te beperkt toegepast voor algemene conclusies 6. het expertenpanel zegt ook duidelijk wat op het veld reeds lang bekend was, met name dat scholen “proeftuinen” werden voor de extra middelen. Voor COC is het duidelijk dat deze proeftuin als alibi dient om regelgeving door te drukken waarvan men wenst dat deze doorgedrukt wordt. Wat in het verleden gebeurde, gebeurt hier nu weer. Het proeftuinenbeleid heeft gefaald omdat de evaluatie ervan onmogelijk bleek, maar de proeftuinen worden er bijgesleurd om anderen te doen geloven dat ze iets opgebracht hebben.
1.2. Ten gronde Ten gronde vraagt COC de schrapping van dit artikel ook om inhoudelijke redenen. 1. Het schoollandschap in het secundair onderwijs is nu al heel diffuus omwille van de talrijke herstructureringen die vooral tot doel hadden een grotere omkadering te verkrijgen. Het onderwijslandschap dreigt door deze maatregel nog ondoorzichtiger te worden dan het nu al is. Minstens moet deze maatregel uitgesteld worden tot de discussies over de hervorming van het secundair onderwijs. Dit artikel is dan ook een zuivere voorafname van het debat dat nog moet gevoerd worden. 2. Het schoolreglement van de “eigen” school is van toepassing in de school waar men effectief les zal volgen. In deze laatste school moeten dus twee reglementen toegepast worden. Kan men zich zulke situatie in een bedrijf voorstellen? 3. Inzake personeelsaangelegenheden is er niets geregeld. In de memorie van toelichting lezen ze enkele argumenten voor deze bepaling, maar deze argumenten leiden steevast tot een taakverzwaring van de personeelsleden van de “ontvangende” school. De personeelsleden van de “moederschool” kunnen trouwens ook niet verplicht worden om bij een andere werkgever
4
Punt 3.6 Algemene conclusies en aanbevelingen, blz. 41
V L A A M S P A R LEMENT
190
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
prestaties te gaan verrichten. Net zomin trouwens dat personeelsleden van de “ontvangende” school ertoe kunnen verplicht worden om prestaties te gaan leveren in de “moederschool” (ook geen prestaties inzake het bijwonen van klassenraden). Wat dit laatste betreft, is het merkwaardig dat de overheid stelt dat de leraars van de “ontvangende” school die aan de betrokken leerlingen vorming geven, stemgerechtigd lid zijn van de klassenraad als beide scholen bestuurd worden door dezelfde inrichtende macht en raadgevend zijn als ze niet bestuurd worden door dezelfde inrichtende macht. Ten aanzien van de studiesanctionering van de leerlingen ziet COC niet in waarom dit onderscheid gemaakt wordt. 4. Wanneer de overheid verwijst naar het geslaagde proefproject (de overheid is wat dit aspect betreft zeer vlug tevreden), dan moet ze dit project ook veralgemenen zoals het was. Dat betekent dat zulke samenwerking maar kan als het personeel van de ontvangende school hiermee akkoord is wat betekent dat er terzake een protocol van akkoord moet worden afgesloten in het lokaal comité.
2. Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde inschrijven) COC en COV gaan om de volgende redenen niet akkoord met de voorgestelde wijziging onder 1°: 1. De overheden in dit land (al dan niet federaal) kunnen niet enerzijds via internationale verdragen het recht op onderwijs garanderen aan kinderen en anderzijds het recht op het leren van de onderwijstaal ontzeggen aan de ouders van die kinderen die hun kinderen optimaal in hun schoolse inspanningen willen begeleiden. 2. Deze maatregel heeft volgens hun informatie in bepaalde centra een betekenisvolle weerslag op de werkgelegenheid. 3. De maatregel is voor de personeelsleden van de centra quasi onuitvoerbaar: hoe kan je aan een groep op een serene manier lessen Nederlands geven wanneer je cursisten weten en beseffen dat kandidaatcursisten die zij vaak kennen de toegang tot de groep worden ontzegd? Wanneer van de lesgever zelf wordt gevraagd om hier op te treden, is de maatregel zonder meer moreel verscheurend.
BEDENKINGEN 1. Artikel II.11 (Basisonderwijs: GOK- en GOK+middelen) COC en COV betreuren dat de toekenning van de GOK- en GOK+-middelen met een jaar verlengd wordt zonder dat over de aanwending een verantwoording moet gegeven worden en zonder evaluatie door de inspectie. Ook in de toekomst blijft dit voor hen een bezorgdheid.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 2. Artikel IV.2 (Volwassenenonderwijs: invoering van basiscompetenties voor de opleiding aanvullende algemene vorming) 1. Het voorzien van enerzijds een minimumtraject (het “minimumniveau”) en anderzijds een traject met brede doelen (het “bredere niveau”), terwijl het minimumtraject als noodzakelijke aanvulling bij een beroepsgerichte opleiding die in aanmerking komt om een diploma secundair onderwijs te behalen, volstaat om dat diploma te behalen, beloont gemakkelijkheidsoplossingen via shoppinggedrag met hetzelfde civiel effect van een diploma secundair onderwijs dat door een secundaire school wordt uitgereikt. Dat bouwt een nivellering naar beneden in en bewijst deze cursisten noch de maatschappij een dienst. 2. In het kader van de discussie of de maatschappelijke opdracht van onderwijs louter arbeidsmarktgericht kan zijn dan wel ook breder algemeen vormend moet zijn, kan de eigenheid van het volwassenenonderwijs geen alibi zijn om de band met het secundair onderwijs door te knippen op een manier dat de brede algemene vorming wordt uitgehold. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze cursisten minder gewapend worden om hogere studies aan te vatten of verdere loopbaankeuzes te maken. COC en COV vragen aan de overheid uitdrukkelijk om niet lichtzinnig met deze kwesties om te gaan.
3. Artikel IV.7 (volwassenenonderwijs: voorrang bij inschrijving voor opleidingen Nederlands tweede taal) Hoewel de verfijning van de voorrangsregeling met nieuwe doelgroepen in de in dat artikel voorgestelde wijziging onder 2° terecht wordt ingeschreven, kan zij ertoe leiden dat de wachtlijsten weer langer worden voor andere doelgroepen die de overheid evenzeer dringend wil bereiken, zoals de ouders van studerende kinderen, die de onderwijstaal (nog) niet machtig zijn. COC en COV vragen zich af of de voorrangsregeling niet ook voor deze doelgroepen verder verfijnd moet worden.
4. Artikel IV.37 (volwassenenonderwijs: creatie van een pakket aanvullende leraarsuren voor het wegwerken van wachtlijsten NT2) Het is voor COC en COV een goede zaak dat deze maatregelen, die de huidige delers NT2 verhogen, momenteel niet worden doorgevoerd en dat de toekomstige metingen van de wachtlijsten NT2 eerst worden afgewacht en de evolutie van deze wachtlijsten op het terrein eerst zal worden geëvalueerd.
5. Artikel IX.8 en IX.24 (wijziging van scholengemeenschap en tijdelijke aanstelling van doorlopende duur) COC en COV zijn tevreden dat de problematiek van de TADD-rechten bij wijziging van de scholengemeenschappen grondig is besproken tijdens de onderhandelingen en dat een evenwichtige oplossing uit de bus is gekomen.
V L A A M S P A R LEMENT
191
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
192 6. Engagement overheid
COC en COV drukken hun tevredenheid uit over het feit dat bij de maatregel die in het kader van het NT2-aanbod de dwingende doorverwijzing door Huizen van het Nederlands uitbreidt, voorzien wordt in een gemotiveerde afwijkingsmogelijkheid op deze dwingende doorverwijzing.
7. Nog te regelen problematiek In de problematiek van de niet correcte of niet-aanlevering van de door de overheid gevraagde kwantitatieve data in het volwassenenonderwijs zijn COC en COV tevreden dat de overheid zal zoeken naar een alternatieve sanctie die geen invloed heeft op de tewerkstelling van de personeelsleden.
8. Verankering bepalingen cao IX Ten slotte willen COC en COV ook benadrukken dat zij het positief vinden dat de bepalingen van cao IX die decretaal moesten verankerd worden, hun verankering krijgen door dit onderwijsdecreet.
Het VSOA gaat akkoord met het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs-XXI maar wenst daarbij twee belangrijke opmerkingen te maken.
1. Het VSOA merkt in de eerste plaats op: a) na de overheveling van de onderwijsbevoegdheid - van de federale staat naar de gemeenschappen - werden voor het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd en gesubsidieerd onderwijs diverse pogingen ondernomen om onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten uit te vaardigen (voor het basisonderwijs, voor de centra voor leerlingenbegeleiding, voor het volwassenenonderwijs, voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, voor de inspectie en voor de pedagogische begeleidingsdiensten, voor de basiseducatie); b) dat er voor het secundair en het tertiair onderwijs reeds twee ontwerpen van codificatie bestaan; c) dat er nog geen onderwijsniveau- of onderwijssectordecreet of codificatie bestaat: - voor internaten, semi-internaten en opvangcentra; - voor het deeltijds kunstonderwijs.
Het VSOA wijst erop op dat het voor het VSOA niet langer aanvaardbaar is dat de praktijk wordt gehandhaafd die zich van bij de overheveling van de onderwijsbevoegdheid ten aanzien van het Vlaamse onderwijs heeft gemanifesteerd, meer bepaald de “organisatie” van een jaarlijkse en nietaflatende stroom aan onderwijsniveau- en onderwijssectoroverstijgende verzameldecreten waarvan de meeste in het opschrift een Romeinse nummering hebben gekregen en die een - bij wijlen nagenoeg onleesbaar - allegaartje vormen zowel van autonome bepalingen als van bepalingen die de bestaande
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
193
onderwijsniveaudecreten en onderwijssectordecreten fundamenteel en/of eerder technisch wijzigen.
Het VSOA is daarbij van mening: 1° dat de hoger in onderdeel b), vermelde ontwerpen van codificatie zo vlug als mogelijk moeten worden uitgevaardigd; 2° dat er dringend werk moet worden gemaakt van de opmaak van de hoger in onderdeel c), vermelde decreten of codificaties; 3° dat de twee decreten rechtspositie van 27 maart 1991 zo vlug als mogelijk moeten worden gecoördineerd tot één rechtspositieregeling; 4° dat de nog bestaande disparate onderwijswetgeving daterend van voor het jaar 1989 ook dringend in een codificatie moet worden opgenomen samen met de ettelijke autonome bepalingen uit de voormelde verzameldecreten
Alleen op die manier zal het mogelijk worden te vermijden dat in de toekomst verder op een lichtjes chaotische wijze moet worden onderhandeld.
Het VSOA wenst daarbij te benadrukken dat het systematisch een protocol van niet-akkoord zal formuleren bij onderhandelingen over nieuwe verzameldecreten die de loutere voortzetting zouden vormen van de tot op heden gehanteerde en voor het onderwijsvel nefaste legistieke praktijk.
Concreet uitgedrukt eist het VSOA dat wijzigingen die de afvaardiging van de overheid in het Sectorcomité X, in het zogenaamde subcomité C2 (het subcomité Vlaams Onderwijs van het Comité voor de provinciale en de plaatselijke overheidsdiensten), in het Overkoepelend Onderhandelingscomité voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, in het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs en in het Vlaams Onderhandelingscomité voor de Basiseducatie wil aanbrengen aan de onderscheiden onderwijsniveau- of onderwijssectordecreten ook in onderscheiden voorontwerpen onderhandelt.
Het VSOA zal in de toekomst alleen nog aanvaarden dat voorontwerpen van verzameldecreten worden onderhandeld in de mate dat deze voorontwerpen bepalingen bevat die analoog (moeten) zijn voor verschillende onderwijsniveaus en/of onderwijssectoren en zoals die - onder meer noodzakelijk zijn voor de vlotte uitwerking van de overeenkomsten van sectorale programmatie (de zogenaamde collectieve arbeidsovereenkomsten) die binnen de hoger vermelde fora worden afgesloten.
2. Het VSOA merkt in de tweede plaats op dat de problematiek van de bevoegdheid van de kamer van beroep voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs inzake de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst definitief moet worden uitgeklaard conform de rechtspraak die de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de arresten met nummers 184.105, 187.123, 187.142 en 210.712 heeft ontwikkeld.
2.1. In het arrest nr. 210.712 wordt onder meer gesteld dat de tot op heden toepasselijke regelgeving “(…) niet toelaat zelfs maar te vermoeden dat de
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
194
decreetgever ook de behandeling van beroepen tegen ordemaatregelen voor ogen had, laat staan dat hij aan de bevoegdheidsverdeling tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Gemeenschapsonderwijs dacht te tornen (…).” Het VSOA stelt vast dat de slotzin van artikel IX.11 van het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI volgens dewelke de kamer van beroep “(…) tevens uitspraak (doet) in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend (…)” voor de vermelde problematiek wel soelaas kan brengen maar dan wel op voorwaarde dat het ontwerp van decreet in het Vlaamse Parlement met een twee-derdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen wordt goedgekeurd. Het VSOA is van mening dat het aangewezen is dat in de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de wil om in voorkomend geval - d.i. voor zover het ontwerp effectief met een tweederdemeerderheid zou worden goedgekeurd: a) de kamer van beroep bevoegd te maken voor de behandeling van beroepen tegen ordemaatregelen, zoals de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; b) daarbij de inzake ordemaatregelen tot op heden uit het bijzonder decreet van 14 juli 1998 volgende exclusieve bevoegdheid van de raden van bestuur van het Gemeenschapsonderwijs - organen van het Gemeenschapsonderwijs - te vervangen door de uit artikel 71 van het decreet van 27 maart 1991 volgende bevoegdheid in eerste aanleg, in hoofde van die organen en de bevoegdheid in tweede aanleg, in hoofde van de kamer van beroep - als orgaan van de Vlaamse Gemeenschap. 2.2. Overigens wenst het VSOA op te merken: a) dat artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen het personele toepassingsgebied van dat koninklijk besluit definieert als de vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten personeelsleden die vanaf 1 september 1992 onder het toepassingsgebied vallen van: -
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
-
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
-
3° het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor onderwijsont-wikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten (personeel dat niet meer bestaat);
-
4° het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
195
b) dat volgens artikel 5 van datzelfde koninklijk besluit, ingevolge de vervanging van de tekst bij besluit van de Vlaamse regering van 15 september 2000 de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet worden voorafgegaan door een voorstel, opgesteld door de raad van bestuur (lees: van de bevoegde scholengroep van het Gemeenschapsonderwijs); en dat dit voorstel wordt meegedeeld aan het personeelslid dat in beroep kan gaan bij de raad van beroep volgens de procedure zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs; c) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 uiteraard onzinnig is ten aanzien van de personeelsleden die niet vallen onder het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs; d) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 in de lezing van het wijzigende besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 bovendien strijdig is met de - minstens nog op het administratief personeel van het Gemeenschapsonderwijs van toepassing gebleven - artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs volgens dewelke: -
1° die personeelsleden ter beschikking kunnen worden gesteld wegens ambts-ontheffing in het belang van de dienst;
-
2° die terbeschikkingstelling moet worden voorafgegaan door een voorstel opgemaakt door het inrichtingshoofd;
-
3° dit voorstel ter kennis wordt gebracht van het personeelslid, dat beroep kan instellen bij de bevoegde raad van beroep binnen een termijn van tien dagen zoals vastgesteld bij artikel 76 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende vaststelling van het statuut van de leden van dat personeel;
e) dat artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 in de lezing van het wijzigende besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 bovendien volgens de in onderdeel 3 vet vermelde arresten door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State buiten toepassing moet worden gelaten conform artikel 159 van de gecoördineerde grondwet wegens onwettigheid, onwettigheid die precies erin dat de Vlaamse regering dat in zijn oorspronkelijke versie artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 was geredigeerd als volgt : -
“Art. 5. De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet voorafgegaan worden door een voorstel, opgemaakt door het hoofd van het bestuur waaronder de instelling ressorteert. Dit voorstel wordt medegedeeld aan het personeelslid, dat in beroep kan gaan bij de bevoegde raad van beroep binnen een termijn van tien dagen, zoals bepaald in artikel 144 van het voormeld koninklijk besluit van 22 maart 1969. De raad van beroep deelt de minister zijn gemotiveerd advies mede
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
196
binnen een termijn van drie maanden. Gedurende de procedure wordt het personeelslid van zijn ambtsbevoegdheid ontheven. Heeft de betrokkene binnen de gestelde termijn geen beroep aangetekend, dan wordt het voorstel rechtstreeks doorgestuurd naar de minister” en dat krachtens artikel 155 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 “de minister” de finale beslissing neemt;
f) dat in zijn arrest Swerts, nr. 111.745 van 22 oktober 2002, de voormalige afdeling Administratie van de Raad van State reeds heeft gesteld dat “de regels met betrekking tot de samenstelling van de raad van beroep, die neergelegd zijn in de artikelen 135 en volgende van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, wezenlijk neerkomen op een paritaire samenstelling met eensdeels leden van het ‘rijksonderwijs’ en anderdeels leden van de vakorganisaties die zitting hebben in het sectorcomité X, onder voorzitterschap van een voorzitter ‘gekozen onder de opperambtenaren van het Ministerie’; en dat die tekst - die dateert van vóór de staatshervorming, zolang hij niet is gewijzigd, zijn gelding behoudt, wetende dat hij gelezen moet worden in het licht van de tussengekomen bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap en de vroegere ARGO – nu het Gemeenschapsonderwijs - als autonome inrichtende macht van – thans - het gemeenschapsonderwijs”; en dat de door de regelgever gewenste en voorgeschreven aanwezigheid van vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van de ambtenaren in een adviesorgaan strekt tot de bescherming van de belangen van de betrokken personeelsleden.
De voormelde afvaardiging van de overheid
en de afvaardiging van de representatieve vereniging van de inrichtende machten, te weten:
- het Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door:
mevr. Ellen VAN DEN BLOCK, juridisch stafmedewerker mevr. Hilde VAN DALEM, juridisch stafmedewerker de hr. Filip SMETS, diensthoofd beleidsondersteuning de hr. Michel VANDEN BROUCKE, stafmedewerker
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
197
hebben een gedeeltelijk akkoord bereikt over het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
OVSG geeft een protocol van gedeeltelijk akkoord bij het ontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI.
Het onderwijsrecht is zeer complex. Met dit decreet worden schuchtere pogingen gedaan om enkele zaken te vereenvoudigen en over de niveaus heen te uniformiseren: het (digitaal) ter beschikking stellen van het schoolreglement, de definitie van het begrip net, de omschrijving van de inrichtende macht in het officieel gesubsidieerd onderwijs als publiekrechtelijk rechtspersoon. Vanuit OVSG juichen zij dit toe.
Ook voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s koos men voor vereenvoudiging en uniformisering. Helaas opteerde men in de uitwerking deels terug te vallen op de niveaus en niveaudescriptoren van de kwalificatiestructuur. Hun fundametele bedenkingen bij de uitrol van de kwalificatiestructuur zijn ook hier van toepassing.
Dit decreet bevat ook bepalingen die niet tot vereenvoudiging leiden, integendeel. De regeling rond de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is nu al bijzonder complex. Ze is nauwelijks te begrijpen, laat staan correct uit te voeren. Dit geldt des te meer wanneer ze moet toegepast worden in combinatie met die van scholengemeenschappen, hetgeen h.i. altijd al een quasi ontoepasbare opeenstapeling van ingewikkelde regelgeving is geweest. In tegenstelling tot wat de memorie beweert, ‘verduidelijkt’ men de teksten niet. In werkelijkheid breidt men de rechten van een welbepaalde categorie personeelsleden gevoelig uit. Op korte termijn zal deze uitbreiding interen op de rechten van andere personeelsleden. Globaal wordt de TADD-regeling nog complexer en dus minder toepasbaar dan ze al was en dit zowel voor alle personeelsleden als voor de inrichtende machten. Op termijn verliest dus iedereen. Bovendien is de TADD altijd een incentive geweest om de samenstelling van scholengemeenschappen zo constant mogelijk te houden. De voorgestelde maatregel doorkruist dit en ondergraaft de stabiliteit van de scholengemeenschappen. Zij betreuren dat de overheid opteert voor een oplossing op korte termijn. OVSG gaat niet akkoord met deze keuze en meent dat het TADD-stelsel beter in het loopbaandebat ten gronde wordt bekeken en vereenvoudigd.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
198
In het secundair onderwijs voorziet men dat in sommige structuuronderdelen de studiebekrachtiging afhankelijk wordt gesteld van externe certificering. Uit de memorie blijkt dat het voorstel ‘er geenszins toe strekt aan de autonomie van de schoolbesturen en de klassenraden te raken’, maar het doet dit uiteraard wel. Bovendien is die externe instantie niet onderworpen aan dezelfde motiveringsplicht als het schoolbestuur en is er geen beroepsprocedure. De regering neemt zich – terecht - voor bij het bepalen van de betrokken structuuronderdelen de grootste omzichtigheid toe te passen en in samenspraak met de vertegenwoordigers van de inrichtende machten te werken. Dit laatste wordt in een engagement extra bevestigd. Toch drukt OVSG er nogmaals op dat het toeleiden tot verdere studies of een beroep een uiterst belangrijk onderdeel vormen van het secundair onderwijs, maar niet het enige. Het behalen van het diploma afhankelijk stellen van een externe certificator die enkel de toegang tot één beroep(categorie) voor ogen heeft, doet afbreuk aan het breed vormend karakter van hun onderwijssysteem.
Het decreet bevat ook maatregelen om de wachtlijsten in NT2 weg te werken. Sommige hiervan zijn zeer ingrijpend en zetten de basisprincipes van het decreet volwassenenonderwijs onder druk. Zij menen dat er omstandigheden kunnen zijn die ingrijpende maatregelen vereisen. Momenteel bestaat echter de grootste verwarring omtrent de reële inhoud en interpretatie van de wachtlijsten. Bovendien zijn er buiten onderwijsdecreet XXI reeds een aantal maatregelen genomen die volgens de eerste signalen hun vruchten afwerpen. Het is dus zeker niet duidelijk of de toestand inderdaad deze maatregelen rechtvaardigt. OVSG kan zich er daarom in vinden dat bepaalde maatregelen weliswaar worden ingeschreven ‘voor het geval dat’, maar dat de reële inwerkingtreding afhankelijk wordt gemaakt van een afzonderlijke besluit van de Vlaamse Regering. Dit uiteraard in de hoop er nooit gebruik van te moeten maken.
Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door:
mevr. Daisy DENOLF, adjunct van de directeur de hr. Marc SMETS, afdelingshoofd de hr. Guido LIESSENS, adjunct van de directeur
gaat niet akkoord met het hierbij gevoegde voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI, met uitzondering van Hoofdstuk V. Hoger onderwijs
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
199
Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap gaat, globaal genomen, niet akkoord met het ontwerp voor onderwijsdecreet XXI.
Dat belet niet dat het GO! zijn waardering uitspreekt voor maatregelen die de onderwijsorganisatie, met name in het secundair onderwijs, flexibiliseren en ook voor de maatregelen die het CLB-landschap, in afwachting van een hertekening ervan, bevriezen. Maar het GO! vindt het jammer dat de overheid in dit nieuwe onderwijsdecreet de gelegenheid niet te baat heeft genomen om een schrijnende situatie recht te zetten. Door een speling van opeenvolgende wijzigingen, voorziet de regelgeving niet meer in werkingsmiddelen voor internaten bij een instelling voor buitengewoon onderwijs. Dat betekent dat de internen teren op de middelen van de leerlingen. Bovendien werd vastgesteld dat er zelfs geen reglementair kader meer is voor de programmátie van internaten bij een instelling voor buitengewoon onderwijs van het GO!. Het GO! betreurt ten zeerste dat er maar geen schot komt in een dossier dat al enkele jaren, en herhaaldelijk, bij de overheid wordt aangekaart. Onderwijsdecreet XXI geeft uitvoering aan heel wat bepalingen uit CAO IX. Het GO! heeft de nota van inhoudelijke overeenstemming bij CAO IX niet ondertekend. Globaal bekeken kan het GO! het ontwerpdecreet dan ook niet gunstig beoordelen. Het GO! herhaalt nog eens de opmerkingen die het heeft gemaakt bij de CAO. Het GO! vindt het geen goede zaak dat de stabiliteitstoets voor het vacant verklaren van betrekkingen verdwijnt. Het GO! heeft er de overheid tijdens de CAO-onderhandelingen meermaals op gewezen dat de maatregel, gecumuleerd met het absolute recht op uitbreiding van benoeming binnen de scholengemeenschap, de versnippering van opdrachten over verschillende instellingen in de hand werkt. Rechten voor (uitbreiding van) benoeming worden in het basis- en secundair onderwijs opgebouwd binnen de scholengemeenschap. Het personeelsstatuut in het gesubsidieerd onderwijs bepaalt dat een inrichtende macht kan vragen dat een kandidaat bij haar 360 dagen dienstanciënniteit (240 dagen effectief) heeft. In de praktijk komt het er in zeer vele gevallen eigenlijk op neer dat de uitbreiding van een vaste benoeming in een scholengemeenschap van het gesubsidieerd onderwijs beperkt blijft tot de instellingen waar het personeelslid ook effectief heeft gestaan. Het GO!, met zijn beperkte contingent aan scholengemeenschappen, is verplicht grotere scholengemeenschappen te vormen, met relatief veel instellingen, waar rechten kunnen worden opgeëist. Op het verzoek van het GO! tijdens de CAO-onderhandelingen om in het DRP voor het personeel van het GO! een bepaling in te schrijven met vergelijkbare effecten (360 dagen dienstanciënniteit in de betrokken instelling), is de overheid niet willen ingaan. In de context van het absolute recht op uitbreiding van benoeming binnen de scholengemeenschap, leidt het loslaten van de stabiliteitstoets dus in het GO! onvermijdelijk en structureel tot een nog grotere versnippering van opdrachten dan in het gesubsidieerd onderwijs. In zijn jaarverslag 2008 (blz. 74) drukt Agodi er nochtans zijn bezorgdheid over uit dat er in het gesubsidieerd vrij en officieel onderwijs (waar de verplichting tot volledige vacantverklaring al langer bestaat) opvallend veel benoemingen zijn in opdrachten van minder dan 10%. Benoemen in uren die niet stabiel zijn heeft trouwens nog andere ongemakken. Zelfs bij een algemeen lerarentekort leidt het onvermijdelijk tot meer boventalligheid. In de huidige conjunctuur zullen de meeste boventalligen weliswaar snel weer een betrekking vinden, maar voor de duur
V L A A M S P A R LEMENT
200
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
van hun terbeschikkingstelling vormen zij hoe dan ook een meerkost voor de overheid. Midden in een besparingsronde is de maatregel dan ook geen goed signaal. Van de overheid mag worden verwacht dat zij de schaarse middelen daar gebruikt waar ze het hardst nodig zijn en het efficiëntst kunnen worden ingezet. Overigens zijn met de personeelswissels tussendoor, als gevolg van reaffectaties en wedertewerkstellingen, zeker ook de leerlingen niet gebaat. Het GO! begrijpt wel dat de overheid door, bovenop de uitvoering van de CAO, de vacantverklaring voor benoeming op 1 januari 2012 ook nog naar het najaar te verschuiven, de vakorganisaties maximaal tegemoet wil komen. Maar heeft de overheid ook oog voor de bijkomende werklast aan het begin van het schooljaar, terwijl de reaffectatieverrichtingen volop aan de gang zijn? Het klopt dat in het recente verleden, in beperkte mate, ook al vacantverklaringen in het najaar zijn gebeurd. Maar het ging toen telkens om een segment, een personeelscategorie, een onderwijsniveau, en gebeurde altijd na een zeer specifieke wijziging aan de regelgeving waarvan het personeel nadeel kon ondervinden, als er géén uitstel van vacantverklaring kwam. Aan geen enkele van die voorwaarden is nu voldaan. Overigens heeft het GO! ook toen, onder meer ook om organisatorische redenen, voorbehoud gemaakt. Zowel vacantverklaring als benoeming gebeuren in het GO! door de Raad van Bestuur, dat de benoeming niet kan delegeren. De vraag om rechtsbijstand of een rechtsbijstandsverzekering is een legitieme vraag. Het GO! betreurt wel dat de onkosten nogal gemakkelijk worden afgewenteld op uitsluitend de inrichtende machten. Dat bij het bepalen van het volume aan teeltleiders in landbouwonderwijs rekening wordt gehouden met het aantal leerlingen in het studiegebied landen tuinbouw, is logisch. Dat het aantal leerlingen ook een rol speelt om te bepalen óf de school een teeltleider ter beschikking wordt gesteld, is het heel wat minder. Moeten de teelten in kleinere instellingen dan niét worden verzorgd? Daar waar de vakorganisaties er altijd voor pleiten dat de opdracht van het onderwijzend personeel vooral of zelfs uitsluitend zou bestaan uit een lesopdracht, wordt het aandeel van de lesopdracht in het lager onderwijs in de 26 klokuren aanwezigheid op school potentieel teruggedrongen. Tegenover al die maatregelen staat geen enkele vorm van compensatie voor de scholen en schoolbesturen. Meer en meer worden de mogelijkheden om een personeelsbeleid te voeren beknot; een degelijke schoolorganisatie komt stilaan in het gedrang. De opdracht voor de school als geheel wordt niet verminderd, maar neemt verder gestaag toe, met méér formalismen, minder beschikbaar personeel… Het is maar de vraag of dat uiteindelijk het welbevinden van het hele team ten goede komt.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
201
22
202
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
VOORONTWERP VAN DECREET d.d. 4 maart 2011
V L A A M S P A R LEMENT
203
204
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
VoorontwerpvandecreetbetreffendehetonderwijsXXI DEVLAAMSEREGERING, OpvoorstelvandeVlaamseministervanOnderwijs,Jeugd,GelijkeKansenenBrussel, Naberaadslaging, BESLUIT: DeVlaamseministervanOnderwijs,Jeugd,GelijkekansenenBrusselisermeebelast,in naamvandeVlaamseRegering,bijhetVlaamsParlementhetontwerpvandecreetinte dienen,waarvandetekstvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
205
206
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
HoofdstukI.Inleidendebepalingen ArtikelI.1.Ditdecreetregelteengemeenschapsaangelegenheid. HoofdstukII.Basisonderwijs Art.II.1.Inartikel3vanhetdecreetbasisonderwijsvan25februari1997,gewijzigdbijde decretenvan22december2000,13juli2001,28juni2002,14februari2003,10juli2003,7 juli2006,22juni2007,4juli2008envan8mei2009,wordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°inpunt37°wordendewoorden“openbaarbestuur”vervangendoordewoorden “publiekrechtelijkerechtspersoon”; 2°inpunt37°wordtdezin“HetGemeenschapsonderwijsiseenopenbaarbestuur;” opgeheven; 3°inpunt39°biswordendewoorden“doordeprovincie,degemeenteof”opgeheven. Art.II.2.Inartikel37vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdedecretenvan13juli2001,28 juni2002,2april2004,20maart2009,8mei2009,9juli2010,wordendevolgende wijzigingenaangebracht: 1°paragraaf4wordtvervangendoorwatvolgt: “§4.Hetschoolbestuurinformeertdeoudersoverhetschoolreglementvoorafgaandaande inschrijvingvanhetkindenbijelkewijziging.Daarbijmoetendevolgendeprincipesinacht wordengenomen: 1°voorafgaandaaneeninschrijvingwordthetschoolreglementschriftelijkofvia elektronischedrageraangebodenenverklarendeouderszicherschriftelijkmeeakkoord; 2°bijelkewijzigingvanhetschoolreglementinformeerthetschoolbestuurdeouders schriftelijkofviaelektronischedrageroverdiewijzigingenoudersgevenopnieuwschriftelijk akkoord.Indiendeouderszichmetdewijzigingnietakkoordverklaren,danwordtaande inschrijvingvanhetkindeeneindegesteldop31augustusvanhetlopendeschooljaar; 3°hetschoolbestuurvraagtdeoudersofzeeenpapierenversievanhetschoolreglement wensenteontvangen; 4°eenwijzigingvanhetschoolreglementkantenvroegsteuitwerkinghebbeninhet daaropvolgendeschooljaartenzijdiewijziginghetrechtstreeksegevolgisvannieuwe regelgeving.”; 2°erwordteenparagraaf5toegevoegd,dieluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
207
“§5.Voormaterieswaarbijouderseenindividuelekeuzekunnenmaken,diedooreen regelgevinggegarandeerdwordt,kandieindividuelekeuzenietviahetschoolreglement geregeldworden.”. Art.II.3.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel57bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.57bis.DeVlaamseRegeringkandealgemenegelijkwaardigheidvastleggenvan buitenlandsestudiebewijzenmethetgetuigschriftbasisonderwijs,afgeleverddoorscholen dieerkend,gefinancierdofgesubsidieerdzijndoordeVlaamseGemeenschap. BijdevastleggingvandealgemenegelijkwaardigheidhoudtdeVlaamseRegeringrekening: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringdeeindtermenbepaaldkrachtensafdeling2vanhoofdstukVvandit decreetalsreferentiekader; 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.II.4.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel57teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.57ter.DeVlaamseRegeringbepaaltdevoorwaardenendeprocedure,metinbegrip vaneenberoepsprocedure,totdeerkenningvandeindividuelegelijkwaardigheidvan buitenlandsestudiebewijzendienietineenbesluitalsvermeldinartikel57biszijn opgenomen,methetgetuigschriftbasisonderwijs,afgegevenindeVlaamseGemeenschap. DeVlaamseRegeringwaarborgtdatbinnendezeprocedurerekeningwordtgehouden: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatiesworden deeindtermenbepaaldkrachtensafdeling2vanhoofdstukVvanditdecreetals referentiekadergebruikt. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuuralsreferentiekadergebruikt.”. Art.II.5.Inartikel139novies,§1,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan28 juni2002,gewijzigdbijhetdecreetvan4juli2008,wordtdejaartallen“en20102011” vervangendoordejaartallen“,20102011en20112012”. Art.II.6.Inartikel153quinquiesvanhetzelfdedecreetwordtparagraaf2,ingevoegdbijhet decreetvan10juli2003envervangenbijdecreetvan4juli2008,vervangen,doorwatvolgt: “§2.Aaniedereschoolvoorgewoonofbuitengewoonbasisonderwijswordtjaarlijkseen puntenenveloppetoegekendvoorICTcoördinatie.Descholenkunnendemiddelenalleen aanwendenalszedeeluitmakenvaneenscholengemeenschap,scholengroepofeen samenwerkingsplatform,alsvermeldinartikelX.53vanhetdecreetbetreffendehet onderwijsXIVvan14februari2003.”.
V L A A M S P A R LEMENT
208
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art.II.7.Inartikel155,§1vanhetzelfdedecreetwordtdeeerstezinvanhettweedelid vervangendoorwatvolgt: “Hettotaalaantalbijkomendelestijdenen/ofbijkomendeurenmagnietmeerbedragen dan0,5procentvanhettotaalaantallestijdenofurendathetvoorgaandschooljaarwerd toegekendaanrespectievelijkhetGemeenschapsonderwijs,hetgesubsidieerdofficieel onderwijsenhetgesubsidieerdvrijonderwijs.”. Art.II.8.Inartikel173bis,eerstelid,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan14 februari2003,wordendewoorden“openbaarbestuur”vervangendoordewoorden “publiekrechtelijkerechtspersoon”. Art. II.9 Aan artikel 164bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007,wordendevolgendezinnentoegevoegd,dieluidenalsvolgt: “Binneneenscholengemeenschapmaginhetgewoonlageronderwijsmaximaal10procent plagewordeningerichttenopzichtevandetotalepersoneelsformatieopbasiswaarvande betrekkingenvanonderwijzerinhetgewoonlageronderwijswordeningericht.Alleszinsmag hetpercentageplagedatinhetgewoonlageronderwijswordtingerichtvanafhetschooljaar 20112012niethogerliggendanhetpercentageplagedatinschooljaar20102011inde scholengemeenschapwerdingericht. Voorscholendieniettoteenscholengemeenschapbehoren,geldendepercentages, vermeldinhetvorigelid,perschool. Bijhetbepalenvandecriteria,zoalsvermeldinartikel164,moeterrekeningmeegehouden wordendatonderwijzersslechtsmeteenderdelestijdzoalsbepaaldinartikel3,43°bisvan ditdecreet,kunnenwordenbelastalsdezelestijdomorganisatorischeredenennoodzakelijk is. Alleplagezoalsbepaaldinartikel3,43°bisvanditdecreetdieinhetbasisonderwijswordt ingericht,moetaanhetVlaamsMinisterievanOnderwijsenVormingwordengemeldmet inbegripvanhaarinvulling.”. Art.II.10.Aanartikel165,3°,vanhetzelfdedecreetwordennadewoorden“artikel164”de volgendewoordentoegevoegd:“en164bis”. Art.II.11.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel194sexiesingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.194sexies.Inafwijkingvanartikel139ter,139ter/1en139quaterbehoudendescholen voorgewoonbasisonderwijstijdenshetschooljaar20112012deaanvullendelestijdenvoor hetvoerenvaneengelijkonderwijskansenbeleid,diezeinhetschooljaar20102011hebben ontvangen.”. Art.II.12.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel194septiesingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.194septies.Gedurendehetschooljaar20102011zijnartikel139septiesen139octies nietvantoepassing.”. Art.II.13.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
209
ArtikelII.7heeftuitwerkingmetingangvan1september1997. ArtikelII.12heeftuitwerkingmetingangvan1september2010. HoofdstukIII.Secundaironderwijs AfdelingI.DecreetbetreffendehetonderwijsII Art.III.1.Inartikel49vanhetdecreetvan31juli1990betreffendehetonderwijsII, vervangenbijhetdecreetvan30april2009engewijzigdbijhetdecreetvan9juli2010, wordtinhetderdelideenpuntc)toegevoegd,datluidtalsvolgt: “c)hetzijnaareenderdeleerjaarvandederdegraadvanhetberoepssecundaironderwijs, aangeduidalsnaamloosleerjaar,ennaaréénoptievandederdegraadvanhettechnischof kunstsecundaironderwijs,aangeduidalsSenSe,enbestaandeuittweesemesters,binnen hetgeheelvanoptieszoalsdoordeVlaamseRegeringbepaald;”. Art.III.2.Inartikel51vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan30april2009, wordendewoorden“1september2012”vervangendoordewoorden“1september2014”. Art.III.3.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel52quinquies/2ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.52quinquies/2.Debepalingvanartikel48,2°,a),2),sluitnietuitdateendeelvande vormingvanhetleerjaarwaarindeleerlingisingeschreven,wordtverstrektdoorleraarsvan eenandereschooldandeschoolwaarindeleerlingisingeschrevenenditopeen vestigingsplaatsvandieandereschool.Indienvandezemogelijkheidtotsamenwerking gebruikwordtgemaakt,danzijndevolgendevoorwaardenvantoepassing: 1°deregelingwordtinhetschoolreglementopgenomen; 2°hetschoolreglementvandeschoolwaardeleerlingisingeschreven,blijftonverkortvan toepassing; 3°deregelingwordtvoorafgaandonderhandeldindelokalecomités,bevoegdinzake arbeidsvoorwaardenenpersoneelsaangelegenheden,vandebetrokkenscholen; 4°deleraarsvandeandereschooldieaandeleerlingvorminggeven: a)makenstemgerechtigddeeluitvandebevoegdeklassenradeninhetgevalhetscholen betreftdietothetzelfdeschoolbestuurbehoren; b)makenraadgevenddeeluitvandebevoegdeklassenradeninhetgevalhetscholenbetreft dieniettothetzelfdeschoolbestuurbehoren; 5°uitsluitenddeschoolwaardeleerlingisingeschreven,isbevoegdenverantwoordelijk voorevaluatie,studiebekrachtigingenkwaliteitszorg; 6°desamenwerkingtussendescholenwordtvastgelegdineenovereenkomstwaarin alleszinsvolgendeelementenwordenopgenomen: a)desamenwerkendescholen,metvermeldingvandeschoolvaninschrijving; b)deinvullingvandesamenwerking; c)delooptijdvandesamenwerking; d)deafsprakenoverdeevaluatieenkwaliteitszorg; De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de scholen ter inzage met het oog op administratievecontroleenexternekwaliteitscontrole.”.
V L A A M S P A R LEMENT
210
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art.III.4.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel52quinquies/3ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.52quinquies/3.Hetschoolbestuurkanopgrondvanspecifiekeonderwijskundige argumentenenmethetoogophetaanbiedenvanmeerindividueleleertrajecten,beslissen omvooreenleerlingofleerlingengroepaftewijkenvandevoorwaarde,vermeldinartikel 48,2°,a),2),onderdevolgendemodaliteiten: 1°Hetindividueelvrijstellenvanhetvolgenvanbepaaldeonderdelenvandevormingvan eenbepaaldstructuuronderdeelgedurendeeendeelofhetgeheelvanhetschooljaarende vervangingdoorandereonderdelendiedefinaliteitvanhetstructuuronderdeelniet aantasten,mitsdetoelatingsofbegeleidendeklassenraad,naargelangvanhetgeval,een gunstigebeslissingneemténmitsakkoordvandebetrokkenpersonen,vooreenleerlingdie specifiekeonderwijsbehoeftenheeftomwillevan: hetzijleerstoornissenofhoogbegaafdheid,zoalsvastgesteldopbasisvan handelingsgerichtediagnostiekvanhetCLB; hetzijtijdelijkeleermoeilijkhedenofleerachterstandenvooreenofmeervakken. 2°Invoorkomendgeval: a)bestaatdetoelatingsklassenraad,voorwathetonderwijzendpersoneelbetreftenin afwijkingopdevigerenderegelgeving,uitalleledenvanhetstructuuronderdeelwaarvoor deleerlingopteert; b)kunnenindividuelevrijstellingennooitwordenverleendvoorhetgeheelvaneenvak; c)wordenindividuelevrijstellingenenvervangingenschriftelijkengemotiveerdvastgelegd; d)doenindividuelevrijstellingenenvervangingengeenafbreukaande studiebekrachtiging.”. Art.III.5.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel52quinquies/4ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.52quinquies/4.Hetschoolbestuurkanopgrondvanspecifiekeonderwijskundige argumentenenmethetoogophetaanbiedenvanmeerindividueleleertrajecten,beslissen omvooreenleerlingofleerlingengroepaftewijkenvandevoorwaarde,vermeldinartikel 48,2°,a),2),onderdevolgendemodaliteiten: 1°Hetindividueelvrijstellenvanhetvolgenvanbepaaldeonderdelenvandevormingvan eenbepaaldstructuuronderdeelgedurendeeendeelofhetgeheelvanhetschooljaarvoor eenleerlingmetuitzonderlijkeartistieketalentenenhettijdensdievrijgesteldeperiodes, schoolextern,ontwikkelenvandietalentenbinneneenspecifiekeartistiekecontext,mitsde toelatingsofbegeleidendeklassenraad,naargelangvanhetgeval,eengunstigebeslissing neemténmitsakkoordvandebetrokkenpersonen. 2°Invoorkomendgeval: a)bestaatdetoelatingsklassenraad,voorwathetonderwijzendpersoneelbetreftenin afwijkingopdevigerenderegelgeving,uitalleledenvanhetstructuuronderdeelwaarvoor deleerlingopteert; b)moetdedesbetreffendeartistiekecontextdoordeonderwijsinspectievoorafgaandelijk wordenaanvaardalsvanhoogstaandkwalitatiefniveau;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
211
c)wordenindividuelevrijstellingenschriftelijkengemotiveerdvastgelegd; d)doenindividuelevrijstellingengeenafbreukaandestudiebekrachtiging.”. Art.III.6.Inartikel55vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf3,gewijzigdbijhetdecreetvan8mei2009,wordtindeopsommingeen streepjetoegevoegd,datluidtalsvolgt: “ofwelnatuurwetenschappenofwelfysicaen/ofchemieen/ofbiologie.”; 2°inparagraaf6,gewijzigdbijhetdecreetvan8mei2009,wordtindeopsommingeen streepjetoegevoegddatluidtalsvolgt: “ofwelnatuurwetenschappenofwelfysicaen/ofchemieen/ofbiologie.”. Art.III.7.Inartikel57bis,§1,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan14 februari2003engewijzigdbijhetdecreetvan15juli2005,wordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°inhettweedelidwordteenpunte)toegevoegd,datluidtalsvolgt: “e)vanafhetschooljaar20112012:enerzijdsmagtenopzichtevanhetaantalurenleraar vandeindividueleschoolmaximum3procentplageurenwordengeorganiseerden anderzijdsmogentenopzichtevandesomvandeaantallenurenleraarvandeindividuele scholenbinnendescholengemeenschapmaximum1,3procentplageurenworden georganiseerd.”; 2°inhetderdelidwordteenpuntc)toegevoegd,datluidtalsvolgt: “c)vanafhetschooljaar20112012:hetmaximumprocentplageurenmagniethogerliggen danhetprocentvanhetschooljaar20012002;hetmaximumprocentplageurenwordt evenwelvastgelegdop3procentindienhetprocentvanhetschooljaar20012002meerdan 3procentbedraagt.”. Art.III.8.Inartikel74octiesvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan7juli2006, gewijzigdbijdedecretenvan10juli2008,20maart2009en9juli2010,wordeneen paragraaf1bisen1teringevoegd,dieluidenalsvolgt: “§1bis.Hetschoolofcentrumbestuurinformeertdebetrokkenpersonenoverhetschoolof centrumreglementvoorafgaandaandeinschrijvingvandeleerlingenbijelkewijziging. Daarbijmoetenvolgendeprincipesinachtwordengenomen: 1°voorafgaandaaneeninschrijvingwordthetschoolofcentrumreglementschriftelijkofvia elektronischedrageraangebodenenverklarendebetrokkenpersonenzicherschriftelijk meeakkoord; 2°bijelkewijzigingvanhetschoolofcentrumreglementinformeerthetschoolof centrumbestuurdebetrokkenpersonenschriftelijkofviaelektronischedrageroverdie wijzigingendebetrokkenpersonengevenopnieuwschriftelijkakkoord.Indiendebetrokken
V L A A M S P A R LEMENT
212
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
personenzichmetdewijzigingnietakkoordverklaren,danwordtaandeinschrijvingvande leerlingeeneindegesteldop31augustusvanhetlopendeschooljaar; 3°hetschoolofcentrumbestuurvraagtdebetrokkenpersonenofzeeenpapierenversie vanhetschoolofcentrumreglementwensenteontvangen; 4°eenwijzigingvanhetschoolofcentrumreglementkantenvroegsteuitwerkinghebbenin hetdaaropvolgendeschooljaar,tenzijdiewijziginghetrechtstreeksegevolgisvannieuwe regelgeving. §1ter.Voormaterieswaarbijdebetrokkenpersoneneenindividuelekeuzekunnenmaken, diedooreenregelgevinggegarandeerdwordt,kandieindividuelekeuzenietviahetschool ofcentrumreglementgeregeldworden.”. Art.III.9.Inartikel74novies,§1,4°,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan22 juni2007,gewijzigdbijdedecretenvan30april2008en9juli2010,wordtpuntb) vervangendoorwatvolgt: “b)deverhaalmogelijkhedentegeneindbeslissingenvanklassenradenoverleerlingen;”. Art.III.10.Inartikel74duodecies,eerstelid,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreet van4juli2008engewijzigdbijhetdecreetvan30april2009,wordtdezinsnede“het schooljaar20112012”vervangendoordezinsnede“hetschooljaar20132014”. Art.III.11.Inartikel74duodeviciesvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan4juli 2008engewijzigdbijhetdecreetvan30april2009,wordenin1°tussenhetwoord “opleiding”endewoorden“nietmetvrucht”dewoorden“,metuitzonderingvande opleidingverpleegkunde”ingevoegd. Art.III.12.IntitelIV,hoofdstukI,vanhetzelfdedecreetwordteenafdelingIVsexies ingevoegd,bestaandeuitdeartikelen74viciesbisen74viciester,dieluidtalsvolgt: “AfdelingIVsexies.Beroepsproceduretegeneindbeslissingen Art.74viciesbis.Tegeneindbeslissingenvandelibererendeklassenradeninhetgewoon secundaironderwijsenopleidingsvorm4vanhetbuitengewoonsecundaironderwijsen tegeneindbeslissingenvanklassenradeninopleidingsvorm3vanhetbuitengewoon secundaironderwijsdiedoordebetrokkenpersonenwordenbetwist,hebbendiepersonen verhaalmogelijkheidovereenkomstigdevolgendeprocedure: 1°debetrokkenpersonenkunnenbinneneentermijnvandriedagen,zaterdag,zondag, wettelijkeenreglementairefeestdagennietmeegerekend,volgendopdedagwaarophen diebeslissingwerdmeegedeeld,hetrechtdoengeldenopoverlegmeteenafgevaardigde vanhetschoolbestuurofdevoorzittervandieklassenraadofafgevaardigde.Beidepartijen makenhunstandpuntenkenbaar; 2°opbasisvandeargumentendiedoordebetrokkenpersonenwordenaangevoerd,kande afgevaardigdevanhetschoolbestuurofdevoorzittervandieklassenraadofzijn
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
213
afgevaardigdenadergelijkoverlegdeklassenraadzospoedigmogelijkopnieuwdoen bijeenkomen; 3°als,na1°en2°,debetwistingblijftbestaan,dankunnendebetrokkenpersonenzichtot deberoepscommissierichtenbinneneentermijnvandriedagen,zaterdag,zondag, wettelijkeenreglementairefeestdagennietmeegerekend,nadathetresultaatvanhetin1° bedoeldoverlegaandebetrokkenpersonenwerdmeegedeeldof,indienhetdesbetreffend overlegheeftgeleidtoteennieuwebijeenkomstvandieklassenraad,binneneentermijn vandriedagen,zaterdag,zondag,wettelijkeenreglementairefeestdagennietmeegerekend, nadathetresultaatvandezebijeenkomstaandebetrokkenpersonenwerdmeegedeeld.Het schoolbestuurbepaaltdesamenstellingendewerkingvandeberoepscommissie,ermee rekeninghoudenddat,metuitzonderingvandevoorzitter,deledenvandieklassenraader geendeelvankunnenuitmakenendatdeberoepscommissieuitminstensdrieleden bestaat; 4°deberoepscommissievoerteenonderzoekuitendeelthetresultaatervanmeeaanhet schoolbestuur; 5°hetschoolbestuurbeslistvervolgensofdieklassenraadwelofnietopnieuwdientsamen tekomenmethetoogophetnemenvaneendefinitievebeslissing; 6°indiendieklassenraadopnieuwdientsamentekomen,dientdittegebeurenhetzij uiterlijkop15septembervanhetdaaropvolgendschooljaar,hetzijuiterlijkop15maartvan hetschooljaarinkwestiealsdebetwistebeslissingbetrekkingheeftopeenSenSeen genomenwerdop31januaridanwel,bijuitstel,uiterlijkop1maartvandatschooljaar.De alsdangenomenbeslissingwordt,schriftelijkengemotiveerd,onmiddellijkaandebetrokken personenmeegedeeld. Art.74viciester.Onafgezienvandealdannietbetwistingdoordebetrokkenpersonenvan eeneindbeslissingwordthetschoolbestuursteedshetrechtvoorbehoudendesbetreffende klassenraadopnieuwtedoensamenkomen,teneindeeendoorhetschoolbestuurzelf omstredenbeslissingteheroverwegen.Hetopnieuwsamenkomendienttegebeurenhetzij uiterlijkop15septembervanhetdaaropvolgendschooljaar,hetzijuiterlijkop15maartvan hetschooljaarinkwestiealsdeomstredenbeslissingbetrekkingheeftopeenSenSeen genomenwerdop31januaridanwel,bijuitstel,uiterlijkop1maartvandatschooljaar.In hetgevaldealsdangenomenbeslissingafwijktvandeomstredenbeslissing,wordtze schriftelijkengemotiveerd,onmiddellijkaandebetrokkenpersonenmeegedeeld.”. Art.III.13.Inartikel84bis,§1,2°,vanhethetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan12 juni1991,gewijzigdbijdedecretenvan19april1995,15juli1997,20oktober2000,19juli 2002,4juli2008,10juli2008en30april2009,wordttussendewoorden“erkendeschool” endewoorden“,ofdoordeexamencommissie”telkensdewoorden“,doorSyntra Vlaanderenindeleertijd”ingevoegd. Art.III.14.Inartikel84quatervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan12juni 1991engewijzigdbijdedecretenvan7juli2006en30april2009,wordendevolgende wijzigingenaangebracht:
V L A A M S P A R LEMENT
214
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
1°debestaandetekstzalparagraaf1vormen; 2°inparagraaf1,2°,wordenindelaatstezindevolgendewoordentoegevoegd; “,tenzijblijktdatdezeparitairesamenstellingnietkanwordengerealiseerd.” 3°erwordteenparagraaf2toegevoegd,dieluidtalsvolgt: “§2.Bijhetbepalenvandebekrachtigingvandestudies,vermeldinparagraaf1,1°,b),kan deVlaamseRegeringhetmetvruchtbeëindigenvaneenstructuuronderdeelafhankelijk stellenvanhetbehalenvanexternecertificering. Onderexternecertificeringwordtverstaan:hettoekennenaanleerlingen,voorzoverze geslaagdzijnvoorbepaaldeprogrammaonderdelen,vanstudiebewijzendiebuitende onderwijsregelgevingvallenengerelateerdzijnaandeberoepsuitoefeningvoorwaarden.”. 4°erwordteenparagraaf3toegevoegd,dieluidtalsvolgt: “§3.Voorleerlingendiehouderzijnvanstudiebewijzen,uitgereiktdooranderescholendan dedoordeVlaamseGemeenschaperkende,gefinancierdeofgesubsidieerdescholenendie a)zichofwelbinnendeleerplichtleeftijdbevindenzoalsdieisbepaaldbijdewetvan29juni 1983, b)ofweluitdrukkelijkopterenvoorhetvolgenvanvoltijdssecundaironderwijs, geldt,behoudenseventueelanderedoordeVlaamseRegeringopgelegde toelatingsvoorwaarden,alstoelatingsvoorwaardeeengunstigebeslissingvande toelatingsklassenraad,zoalsdiealsorgaandoordeVlaamseRegeringisbepaald,vaneen doordebetrokkenpersonengekozenschoolvoorvoltijdssecundaironderwijs. Invoorkomendgevaleninafwijkingopdevigerenderegelgeving: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle ledenvanhetstructuuronderdeelwaarvoordeleerlingopteert; b)moetdebeslissingvandetoelatingsklassenraaduiterlijkgenomenworden25lesdagenna aanvangvanderegelmatigelesbijwoning. VoordeleerlingeninkwestiekandeVlaamseRegeringnooittoelatingsvoorwaardenmet betrekkingtotvooropleidingbepalen.”. Art.III.15.Inhetzelfdedecreetwordeneenartikel84quinquies/1ingevoegd,datluidtals volgt: “Art.84quinquies/1.DeVlaamseRegeringkandealgemenegelijkwaardigheidvastleggen vanbuitenlandsestudiebewijzenmetdevolgendestudiebewijzen,afgeleverddoorscholen voorsecundaironderwijsdieerkend,gefinancierdofgesubsidieerdzijndoordeVlaamse Gemeenschap: 1°hetgetuigschriftvandeeerstegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 3°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
215
4°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 5°hetcertificaatvanSenSe; 6°hetstudiegetuigschriftvanhetderdeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs,georganiseerdalseenspecialisatiejaar; 7°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer; 8°hetcertificaatvaneenopleidingdeeltijdsberoepssecundaironderwijs; 9°hetgetuigschriftvaneenopleidingbuitengewoonsecundaironderwijs; 10°hetgetuigschriftvanverworvencompetentiesineenopleidingbuitengewoonsecundair onderwijs. BijdevastleggingvandealgemenegelijkwaardigheidhoudtdeVlaamseRegeringrekening: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringalsreferentiekader,invoorkomendgeval,deeindtermen,de ontwikkelingsdoelen,despecifiekeeindtermen,dedoelen,deopleidingsprofielenofde minimaleleerinhoudendieinfederaleofVlaamsewet,decreetofregelgevingzijnbepaald; 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.III.16.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel84quinquies/2ingevoegd,datluidtals volgt: “Art.84quinquies/2.DeVlaamseRegeringbepaaltdevoorwaardenendeprocedure,met inbegripvaneenberoepsprocedure,totdeerkenningvandeindividuelegelijkwaardigheid vanstudiebewijzendienietineenbesluitalsvermeldinartikel84quinquies/1zijn opgenomenmetdevolgendestudiebewijzen,uitgereiktdoorscholenofcentravoor secundaironderwijsdieerkend,gefinancierdofgesubsidieerdzijndoordeVlaamse Gemeenschap: 1°hetgetuigschriftvandeeerstegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 3°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs; 4°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 5°hetcertificaatvanSenSe; 6°hetstudiegetuigschriftvanhetderdeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs,georganiseerdalseenspecialisatiejaar; 7°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer; 8°hetcertificaatvaneenopleidingdeeltijdsberoepssecundaironderwijs; 9°hetgetuigschriftvaneenopleidingbuitengewoonsecundaironderwijs; 10°hetgetuigschriftvanverworvencompetentiesineenopleidingbuitengewoonsecundair onderwijs. DeVlaamseRegeringwaarborgtdatbinnendezeprocedurerekeningwordtgehouden:
V L A A M S P A R LEMENT
216
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatiesworden, invoorkomendgeval,deeindtermen,deontwikkelingsdoelen,despecifiekeeindtermen,de doelen,deopleidingsprofielenofdeminimaleleerinhoudendieinfederaleofVlaamsewet, decreetofregelgevingzijnbepaald,alsreferentiekadergebruikt. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. AfdelingII.Decreethoudendediversemaatregelenmetbetrekkingtothetsecundair onderwijs Art.III.17.Inartikel2vanhetdecreetvan14juli1998houdendediversemaatregelenmet betrekkingtothetsecundaironderwijsentotwijzigingvanhetdecreetvan25februari1997 betreffendehetbasisonderwijs,wordtpunt19°vervangendoorwatvolgt: “19°onderwijsnet:hetgemeenschapsonderwijs:hetonderwijsvandeVlaamse Gemeenschapzoalsbedoeldinartikel2vanhetbijzonderdecreetvan14juli1998 betreffendehetgemeenschapsonderwijs; hetgesubsidieerdofficieelonderwijs:hetonderwijsingerichtdoorpubliekrechtelijke rechtspersonenanderedanhetgemeenschapsonderwijsendatinaanmerkingkomtvoor subsidiëringvandeVlaamseGemeenschap; hetgesubsidieerdvrijonderwijs:hetonderwijsingerichtdoornatuurlijkepersonenof privaatrechtelijkerechtspersonenendatinaanmerkingkomtvoorsubsidiëringdoorde VlaamseGemeenschap;". Art.III.18.Artikel9vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdedecretenvan30aprilen18 december2009,wordtvervangendoorwatvolgt: “Art.9.§1.Debepalingenvandezetitelzijnvantoepassingophetvoltijdsgewoonsecundair onderwijs,metuitzonderingvanhethogerberoepsonderwijs. Debepalingenvandezetitelwordenbuitenwerkinggesteldvanafhetschooljaar20102011. §2.Inafwijkingop§1kaninuitzonderlijkegevallendeVlaamseRegeringaaneen schoolbestuurtoelatinggeventotprogrammatievaneeninstellingofstructuuronderdeel: 1°naschriftelijkeaanvraagvandatschoolbestuur,ingediendbijhetAgentschapvoor Onderwijsdienstenuiterlijk30novembervanhetvoorafgaandschooljaarenvergezeldvan hetprotocolvandeonderhandelingterzakeinhetbevoegdlokaalcomité,en 2°naadviesvanenerzijdsdeVlaamseOnderwijsraadenanderzijdshetAgentschapvoor OnderwijsdienstenendeOnderwijsinspectie. §3.Inafwijkingop§2,1°,bevateendossierhoudendevoorstelvaneennieuw structuuronderdeeldat,intoepassingvanartikel7,§1,enzijnuitvoeringsreglementering, dooreenschoolbestuurwordtingediend,tevenseenaanvraagtotprogrammatieinéénof meeraangeduidescholenvandatschoolbestuur,onderdevolgendevoorwaarden:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
217
1°hetschoolbestuurmoetdeaanvraagtotprogrammatieexplicietinhetdossiervermelden; 2°inhetdossierishetprotocolvandeonderhandelinginhetbevoegdlokaalcomitéof lokalecomités,naargelangvanhetgeval,metbetrekkingtotdeprogrammatieopgenomen; 3°hetdossierwordtingediendbijhetVlaamsMinisterievanOnderwijsenVorminguiterlijk 30septembervanhetvoorafgaandschooljaar. UitsluitendinhetgevaldeVlaamseRegeringeenpositievebeslissingneemtoverhet voorstelvannieuwstructuuronderdeel,neemtzijtevenseenbeslissingoverdeaanvraagtot programmatie.”. Art.III.19.AantitelVIIIbisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan9juli2010, wordteenartikel160bistoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.160bis.Descholenvoorsecundaironderwijsdiemettoepassingvanartikel160 gedurendehetschooljaar20102011eenCLILprojectorganiseren,behoudenvoorhet schooljaar20112012demogelijkheidtothetaanbiedenvanCLIL,onderdevolgende voorwaarden: 1°CLILwordtgeorganiseerdinovereenstemmingmetdebepalingenvanhetbesluitvande VlaamseRegeringvan7september2007betreffendedeorganisatievanCLILprojectenin hetsecundaironderwijs,maarmetdienverstandedathetnietaaneenleerlingennormis onderworpenengeenextramiddelengenereert; 2°overhetbehoudvandemogelijkheidtotorganisatievanCLILwerdvoorafonderhandeld inhetbevoegdelokalecomitévandebetrokkenschool.”. Art.III.20.InhetopschriftvantitelXVIIItervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreet van9juli2010,wordendewoorden“studieenberoepskeuzeenwerkplekleren” opgeheven. Art.III.21.AantitelXVIIItervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan9juli2010, wordteenartikel162toegevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.162.Descholendiegedurendehetschooljaar20102011deelnemenaanéénvande tijdelijkeprojecten,vermeldinhetdecreetvan10juli2008houdendeverlengingvan sommigevandetijdelijkeprojectendiezijnvermeldinhetbesluitvandeVlaamseRegering van23juni2006betreffendedeorganisatievantijdelijkeprojecteninhetbasisen secundaironderwijs,kunnengedurendedeschooljaren20112012en20122013: 1°structuuronderdelenorganiserendiezezondernormeringhebbengeprogrammeerd,op basisvaneenafwijkingvandevigerendedecretaleenreglementairebepalingenverkregen ingevolgehetzelfdedecreetvan10juli2008,onderdevolgendevoorwaarden: a)hetstructuuronderdeelkomtnietvoorinhetreguliervoltijdsgewoonsecundair onderwijs; b)hetstructuuronderdeelwerddoordebetrokkenschoolalgeorganiseerdtijdenshet schooljaar20102011;
V L A A M S P A R LEMENT
218
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
c)hetstructuuronderdeelwerd,nakennisnamevaneenpositieveevaluatiedoorde onderwijsinspectieeneenexpertenpanel,positiefgeadviseerddoordestuurgroep,vermeld inhetzelfdebesluitvan23juni2006; 2°leerplannenhanterendiegeenoverheidsgoedkeuringbehoeven,opbasisvaneen afwijkingvandevigerendedecretaleenreglementairebepalingenverkregeningevolge hetzelfdedecreetvan10juli2008,onderdevolgendevoorwaarden: a)deleerplannenwordenenkeltoegepastbinnendein1°bedoeldestructuuronderdelen; b)deina)bedoeldetoepassingvondalinhetschooljaar20102011plaats; 3°aspectenvanmodulaireonderwijsinrichtinginvoeren,opbasisvaneenafwijkingvande vigerendedecretaleenreglementairebepalingenverkregeningevolgehetzelfdedecreetvan 10juli2008,onderdevolgendevoorwaarden: a)deaspectenvanmodulaireonderwijsinrichtingwordenenkeltoegepastbinnendein1° bedoeldestructuuronderdelen; b)deina)bedoeldetoepassingvondalinhetschooljaar20102011plaats.”. AfdelingIII.Decreetbetreffendehetstelselvanlerenenwerken Art.III.22.Inartikel27,§1,tweedelid,vanhetdecreetvan10juli2008betreffendehet stelselvanlerenenwerkenindeVlaamseGemeenschapwordtpunt1°vervangendoorwat volgt: “1°kanhetcentrumbestuurhetdeeltijdsberoepssecundaironderwijsineenanderweekof jaarritmeorganiserenopvoorwaardeenerzijdsdatgeenafbreukwordtgedaanaanhet totaleaantalurenopjaarbasis,enanderzijdsdateengemotiveerddossierinhetcentrumter beschikkingwordtgehoudenvoorhetAgentschapvoorOnderwijsdienstenende onderwijsinspectie;”. Art.III.23.Aanartikel28vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan9juli2010, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordeninhetvierdeliddewoorden“Inhoofdevandeleerlingkaneen opleidingstarten”vervangendoordewoorden“Eenopleidingkanstarten”; 2°eenparagraaf5wordttoegevoegd,dieluidtalsvolgt: “§5.DeVlaamseRegeringkanvooreenopleidingenvoordeaansluitendecomponent werkpleklerenbijzondereorganisatievoorwaardenopleggen.”. Art.III.24.Inartikel32,§1,tweedelid,vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan 9juli2010,wordthetwoord“VLOR”vervangendoordewoorden“Deraadvanbestuurvan SyntraVlaanderen”. Art.III.25.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel42bisingevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
219
“Art.42bis.Voorleerlingendiehouderzijnvanstudiebewijzen,uitgereiktdoorandere scholenofcentradandedoordeVlaamseGemeenschaperkende,gefinancierdeof gesubsidieerdescholenencentraendie a)zichofwelbinnendedeeltijdseleerplichtleeftijdbevindenzoalsdieisbepaaldbijdewet van29juni1983, b)ofweluitdrukkelijkopterenvoorhetvolgenvandeeltijdsberoepssecundaironderwijs, geldt,behoudenseventueelanderedoordeVlaamseRegeringopgelegde toelatingsvoorwaarden,alstoelatingsvoorwaardeeengunstigebeslissingvandeklassenraad vaneendoordebetrokkenpersonengekozencentrumvoordeeltijdsberoepssecundair onderwijs. VoordeleerlingeninkwestiekandeVlaamseRegeringnooittoelatingsvoorwaardenmet betrekkingtotvooropleidingbepalen.”. Art.III.26.Artikel45vanhetzelfdedecreetwordtvervangendoorwatvolgt: “Art.45.§1.Voorafgaandaaneeninschrijvingenbijelkewijzigingmoeteencentrumvoor deeltijdsberoepssecundaironderwijsofeentrajectbegeleiderSyntraVlaanderen, naargelangvanhetgeval,debetrokkenpersonenopdehoogtebrengenvanhet centrumreglement.Daarbijmoetendevolgendeprincipesinachtwordengenomen: 1°voorafgaandaaneeninschrijvingwordthetcentrumreglementschriftelijkofvia elektronischedrageraangebodenenverklarendebetrokkenpersonenzicherschriftelijk meeakkoord; 2°bijelkewijzigingvanhetcentrumreglementwordendebetrokkenpersonenschriftelijkof viaelektronischedragergeïnformeerdoverdiewijzigingengevenzeopnieuwschriftelijk akkoord.Indiendebetrokkenpersonenzichmetdewijzigingnietakkoordverklaren,dan wordtaandeinschrijvingvandejongereeeneindegesteldop31augustusvanhetlopende schooljaar 3°hetcentrumbestuurvraagtdebetrokkenpersonenofzeeenpapierenversievanhet centrumreglementwensenteontvangen; 4°eenwijzigingvanhetcentrumreglementkantenvroegsteuitwerkinghebbeninhet daaropvolgendeschooljaar,tenzijdiewijziginghetrechtstreeksegevolgisvannieuwe regelgeving. §2.Voormaterieswaarbijdebetrokkenpersoneneenindividuelekeuzekunnenmaken,die dooreenregelgevinggegarandeerdwordt,kandieindividuelekeuzenietviahet centrumreglementgeregeldworden.”. Art.III.27.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel49bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.49bis.Voorleerlingendiehouderzijnvanstudiebewijzen,uitgereiktdoorandere scholenofcentradandedoordeVlaamseGemeenschaperkende,gefinancierdeof gesubsidieerdescholenencentraendie a)zichofwelbinnendedeeltijdseleerplichtleeftijdbevindenzoalsdieisbepaaldbijdewet van29juni1983, b)ofweluitdrukkelijkopterenvoorhetvolgenvanleertijd,
V L A A M S P A R LEMENT
220
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
geldt,behoudenseventueelanderedoordeVlaamseRegeringopgelegde toelatingsvoorwaarden,alstoelatingsvoorwaardeeengunstigebeslissingvanSyntra Vlaanderen.”. Art.III.28.Artikel56vanhetzelfdedecreetwordtopgeheven. Art.III.29.Inhetzelfdedecreetwordeneenartikel74bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.74bis.DeVlaamseRegeringkandealgemenegelijkwaardigheidvastleggenvan buitenlandsestudiebewijzenmetdevolgendestudiebewijzen,uitgereiktdoorcentravoor deeltijdsberoepssecundaironderwijsdieerkend,gefinancierdofgesubsidieerdzijndoorde VlaamseGemeenschap: 1°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs; 3°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 4°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer; 5°hetcertificaatvaneenopleidingdeeltijdsberoepssecundaironderwijs. BijdevastleggingvandealgemenegelijkwaardigheidhoudtdeVlaamseRegeringrekening: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringalsreferentiekader,invoorkomendgeval,deeindtermen,dedoelenof deminimaleleerinhoudendieinfederaleofVlaamsewet,decreetofregelgevingzijn bepaald. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.III.30.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel74teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.74ter.DeVlaamseRegeringbepaaltdevoorwaardenendeprocedure,metinbegrip vaneenberoepsprocedure,totdeerkenningvandeindividuelegelijkwaardigheidvan buitenlandsestudiebewijzendienietineenbesluitalsvermeldinartikel74biszijn opgenomenmetdevolgendestudiebewijzen,uitgereiktdoorcentravoordeeltijds beroepssecundaironderwijsdieerkend,gefinancierdofgesubsidieerdzijndoordeVlaamse Gemeenschap: 1°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs; 3°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 4°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer; 5°hetcertificaatvaneenopleidingdeeltijdsberoepssecundaironderwijs. DeVlaamseRegeringwaarborgtdatbinnendezeprocedurerekeningwordtgehouden:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
221
1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatiesworden, invoorkomendgeval,deeindtermen,dedoelenofdeminimaleleerinhoudendieinfederale ofVlaamsewet,decreetofregelgevingzijnbepaald,alsreferentiekadergebruikt; 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.III.31.Inartikel81vanhetzelfdedecreetwordthettweedelidvervangendoorwat volgt: “DeVlaamseRegeringbepaaltwelkcertificaatofwelkecombinatievancertificaten aanleidinggeefttotuitreikingvaneengetuigschriftleertijd.”. Art.III.32.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel84bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.84bis.DeVlaamseRegeringkandealgemenegelijkwaardigheidvastleggenvan buitenlandsestudiebewijzenmetdevolgendestudiebewijzen,uitgereiktindeleertijd 1°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs; 3°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 4°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer; 5°hetcertificaatvaneenopleidingleertijd. BijdevastleggingvandealgemenegelijkwaardigheidhoudtdeVlaamseRegeringrekening: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringalsreferentiekader,invoorkomendgeval,deeindtermen,dedoelenof deminimaleleerinhoudendieinfederaleofVlaamsewet,decreetofregelgevingzijn bepaald. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.III.33.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel84teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.84ter.DeVlaamseRegeringbepaaltdevoorwaardenendeprocedure,metinbegrip vaneenberoepsprocedure,totdeerkenningvandeindividuelegelijkwaardigheidvan buitenlandsestudiebewijzendienietineenbesluit,vermeldinartikel84biszijnopgenomen metdevolgendestudiebewijzenuitgereikt,inleertijd: 1°hetgetuigschriftvandetweedegraadvanhetsecundaironderwijs; 2°hetdiplomavanhetsecundaironderwijs; 3°hetstudiegetuigschriftvanhettweedeleerjaarvandederdegraadvanhetsecundair onderwijs; 4°hetgetuigschriftoverdebasiskennisvanhetbedrijfsbeheer;
V L A A M S P A R LEMENT
222
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
5°hetcertificaatvaneenopleidingleertijd. DeVlaamseRegeringwaarborgtdatbinnendezeprocedurerekeningwordtgehouden: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringalsreferentiekader,invoorkomendgeval,deeindtermen,dedoelenof deminimaleleerinhoudendieinfederaleofVlaamsewet,decreetofregelgevingzijn bepaald. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. AfdelingIV.DecreetspecifiekeeindtermenTopsport Art.III.34.IndebijlagevanhetbesluitvandeVlaamseRegeringvan10maart2006tot vaststellingvandebijdecreettebekrachtigendecretalespecifiekeeindtermen“topsport” algemeenentechnischsecundaironderwijs,bekrachtigdbijhetdecreetvan2juni2006, wordeninderubriek1.4dewoorden“desbetreffendesportfederatie”vervangendoorde woorden“VlaamseSportfederatie”. AfdelingV.Secundairnasecundairenhogerberoepsonderwijs Art.III.35.Inartikel3vanhetdecreetvan30april2009betreffendehetsecundairna secundaironderwijsenhethogerberoepsonderwijs,wordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°aanpunt17°wordtdevolgendezintoegevoegd: “Voorwatevenweldeopleidingverpleegkundevanhethogerberoepsonderwijsbetreft, wordtdestudieomvangineenandereeenheiddaninstudiepuntenuitgedrukt.”; 2°inpunt18°wordentussendewoorden“elkeopleiding”endewoorden“wordt uitgedrukt”dewoorden“,metuitzonderingvandeopleidingverpleegkundevanhethoger beroepsonderwijs,”ingevoegd. AfdelingVI.Buitengewoonsecundaironderwijs Art.III.36.Inartikel4vandewetvan6juli1970ophetbuitengewoonengeïntegreerd onderwijs,gewijzigdbijdedecretenvan25juni1992,28april1993en13juli2001,worden devolgendewijzigingenaangebracht: 1°inheteerstelidwordthetvijfdegedachtestreepjeopgeheven; 2°erwordteenderdelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
223
“Inafwijkingvandevoorgaandeledenkunnendeleerlingenvanhetgeïntegreerdonderwijs, zonderadviesvandeCommissievanAdviesvoorhetBuitengewoonOnderwijs,ooknade leeftijdvan21jaargenietenvandevoordelenvanhetgeïntegreerdonderwijs.”. Art.III.37.Inartikel5tervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan31juli2001en vervangenbijhetdecreetvan7juli2006,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°in1°,vanheteerstelid,wordthetwoord“(kwalificatie)getuigschrift”vervangendoorde woorden“getuigschriftvandeopleiding”; 2°erwordteentweedelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Dezefacultatieveintegratiefasevanéénschooljaarkanbijwijzevanuitzonderingdoorde klassenraadverlengdwordentoteentweedeschooljaar,indieneenleerlingdoor omstandighedeneenlangeperiodegewettigdafwezigwasgedurendeheteersteschooljaar vandeintegratiefaseendaardoorgeengetuigschriftbehaalde.”. Art.III.38.Inartikel5quinquiesvandezelfdewet,ingevoegdbijhetdecreetvan31juli2001 envervangenbijhetdecreetvan9juli2010,wordthetwoord“(kwalificatie)getuigschrift” vervangendoordewoorden“getuigschriftvandeopleiding”. Art.III.39.Inhetkoninklijkbesluitnr.65van20juli1982totvaststellingvandewijze waaropdeambtenvanhetbestuursenonderwijzendpersoneelwordenbepaaldinde inrichtingenvoorbuitengewoononderwijs,wordteenartikel25ingevoegd,datluidtals volgt: “Art.25.§1.Onverminderdhetreglementairvoorzienelesurenpakketdatwordttoegekend, wordtaanelkedoordeVlaamseGemeenschapgefinancierdeofgesubsidieerdeinstelling voorbuitengewoonsecundaironderwijsdiedeopleidingtuinbouwarbeiderorganiseertof diebinnenhetstudiegebiedlandentuinbouwtenminsteeenvandestructuuronderdelen landbouw,tuinbouw,landbouwtechnieken,tuinbouwtechniekenenpaardrijdenen verzorgenorganiseert,eenspecifiekaantallesurentoegekend. Datspecifiekeaantallesuren,datrespectievelijkovereenstemtmetéénvoltijdsebetrekking inhetambtvanleraarsecundaironderwijs,belastmetpraktischevakkenindetweedeen derdegraadvanhetvoltijdsgewoonsecundaironderwijsinopleidingsvorm4oféén voltijdsebetrekkinginhetambtvanleraarsecundaironderwijs,belastmetberoepsgerichte vorminginopleidingsvorm3moetdeinstellingtoestaan: 1°deculturen,deserresendeveestapeldievandeinstellingafhangen,uittebatenente onderhouden; 2°tijdensdepraktijklessenaandeleerlingenvanhetstudiegebiedlandentuinbouw illustratievedemonstratiestegevendierekeninghoudenmetdetechnischeen technologischeontwikkelingenindesector. §2.Voordetoepassingvanditartikelwordenalleadministratievegroepenuitde opleidingsfase,dekwalificatiefaseendeintegratiefasevandeopleidingtuinbouwarbeider vanopleidingsvorm3enallestructuuronderdelenvanhetstudiegebiedlandentuinbouw vanopleidingsvorm4,datzichoverdetweedeenderdegraadvanhettechnischen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
224
beroepssecundaironderwijsuitstrekt,inaanmerkinggenomen,metuitzonderingvandie structuuronderdelenwaarvandewekelijkselessentabelgeenpraktijkvakkenbevat. Art.III.40.Inhetkoninklijkbesluitnr.65van20juli1982totvaststellingvandewijze waaropdeambtenvanhetbestuursenonderwijzendpersoneelwordenbepaaldinde inrichtingenvoorbuitengewoononderwijs,wordteenartikel26ingevoegd,datluidtals volgt: Art.26.§1.Aandeinstellingmetopleidingvorm3worden24lesurentoegekend,wat overeenkomtmetéénvoltijdsebetrekking,alsdeinstellingopdegebruikelijketellingsdatum denormvan40regelmatigeleerlingenbereikt. §2.Aandeinstellingmetopleidingvorm4worden29lesurentoegekend,watovereenkomt metéénvoltijdsebetrekking,alsdeinstellingopdegebruikelijketellingsdatumdenormvan 40regelmatigeleerlingenbereikt. §3.Hetdesbetreffendeaantallesurenblijfttoegekendgedurendetweeopeenvolgende schooljarenwaarindebehoudsnormnietwordtbereikt.Vanafhetdaaropvolgende schooljaarwordtdetoekenningstopgezettotdeoprichtingsnormopnieuwwordtbereikt.”. Art.III.41.Artikel33,§3,vanhetkoninklijkbesluitnr.439van11augustus1986houdende rationalisatieenprogrammatievanhetbuitengewoononderwijs,laatstgewijzigdbijhet besluitvan6december2002,wordtvervangendoorwatvolgt: “§3.Indevestigingsplaatsenbedoeldbij§1en§2kunnenuitsluitendalindeschool georganiseerdeofindetoelageregelingopgenomenopleidingsvormenenopleidingen wordenopgericht,tenzijernieuweopleidingsvormenofopleidingenwordenopgericht.”. AfdelingVII.Inwerkingtreding Art.III.42.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelIII.23,2°enIII.24hebbenuitwerkingmetingangvan1september2010. ArtikelIII.34heeftuitwerkingmetingangvan1juni2010. ArtikelIII.14,2°treedtinwerkingop1januari2012. ArtikelIII.6,1°treedtinwerkingop: 1°1september2012voorwatbetreftheteersteleerjaarvandetweedegraad; 2°1september2013voorwatbetrefthettweedeleerjaarvandetweedegraad. ArtikelIII.6,2°treedtinwerkingop: 1°1september2014voorwatbetreftheteersteleerjaarvandederdegraad; 2°1september2015voorwatbetrefthettweedeleerjaarvandederdegraad.
V L A A M S P A R LEMENT
HoofdstukIV.Volwassenenonderwijs
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
225
Art.IV.1.Inartikel2vanhetdecreetvan15juni2007betreffendehet volwassenenonderwijs,gewijzigdbijdedecretenvan4juli2008,30april2009,8mei2009 en9juli2010,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°erwordteen16°bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “16°bisgedetineerden:personendieteruitvoeringvaneenvrijheidsstrafofeen vrijheidsbenemendemaatregelverblijvenineenBelgischegevangenis,personendie krachtensartikel7en21vandewetvan9april1930totbeschermingvandemaatschappij tegenabnormalen,gewoontemisdadigersenplegersvanbepaaldeseksuelestrafbarefeiten geïnterneerdzijn,personendiemettoepassingvanartikel57bisvandewetvan8april1965 betreffendedejeugdbescherming,hettenlastenemenvanminderjarigendieeenals misdrijfomschrevenfeithebbengepleegdenhetherstelvandedoorditfeitveroorzaakte schade,ofvanartikel606vanhetWetboekvanstrafvordering,verblijvenineengesloten federaalcentrum,voorzoverdegevangenis,deinstellingwaarindebetrokkeneis geïnterneerdofhetgeslotenfederaalcentrumhetzijgelegenisinhetNederlandse taalgebiedofinBrusselHoofdstad,hetzijeldersgelegenisendaarvooreenovereenkomst metdebevoegdeoverheidwerdgesloten;”; 2°erwordteen16°teringevoegd,datluidtalsvolgt: “16°tergeletterdheidmodule:eenmoduledieinspeeltopeenspecifiekevraagnaar geletterdheidcompetentiesinfunctievaneenberoepssituatieofeeninhoudelijk aansluitendeopleiding;”; 3°in24°wordendewoorden“inhetsecundairvolwassenenonderwijsofhethoger beroepsonderwijs”vervangendoordewoorden“secundairvolwassenenonderwijsof lector”; 4°erwordteen43°bisingevoegd,datluidtalsvolgt: 43°bisuitbreidingsmodule:eenmoduledieinspeeltopeenvraagnaareenspecifieke uitbreidingvancompetentiesvaneenbepaaldeberoepsopleiding;”; 5°erwordteen48°ingevoegd,datluidtalsvolgt: 48°wettigverblijf:desituatievandevreemdelingdietoegelatenofgemachtigdisominhet Rijkteverblijvenofdiegemachtigdiserzichtevestigen,ofdievolgenseengeldigdocument inhetRijkmagverblijven,overeenkomstigdebepalingenvandewetvan15december1980 betreffendedetoegangtothetgrondgebied,hetverblijf,devestigingendeverwijderingvan vreemdelingen.”. Art.IV.2.Inartikel12,§3vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan8mei2009, wordteen4°punttoegevoegddatluidtalsvolgt: “4°deopleidingaanvullendealgemenevorming.”.
V L A A M S P A R LEMENT
226
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art.IV.3.Inartikel17vanhetzelfdedecreetwordtparagraaf3vervangendoorwatvolgt: “§3.DeVlaamseRegeringkanjaarlijksmiddelentoekennenaanprojectendiedekwaliteit vandelerarenopleidingentengoedekomendoormiddelvaninnovatie.Hiertoezalze jaarlijksbeleidsprioriteitenvastleggen. Deprojectenkunnengeorganiseerdwordendooréénofmeerderelerarenopleidingen, zowelgeïntegreerdelerarenopleidingenalsspecifiekelerarenopleidingen,een expertisenetwerkofregionaalplatformofeencombinatievandeze. DeVlaamseRegeringsteltnadereinhoudelijke,organisatorischeenprocedureleregelsvast voordebepalingvandebeleidsprioriteiten,deselectievanprojectenendetoekenningvan definanciëlemiddelen.Zijtreftdenodigemaatregelenomeenevaluatievandezeprojecten terealiseren.”. Art.IV.4.Inartikel24,§1,vanhetzelfdedecreetwordteenpunt5°toegevoegddatluidtals volgt: “5°invoorkomendgevaldevolgorderelatievandemodules;”. Art.IV.5.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel25teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.25ter.Zodravooreenmodulaireopleidingwaarvaneenopleidingsprofieldoorde VlaamseRegeringwerdgoedgekeurdeennieuwopleidingsprofieldoordeVlaamseRegering wordtgoedgekeurd,kandebestaandemodulaireopleidingnoggeorganiseerdworden: 1°gedurendeéénschooljaar,volgendopdeimplementatievanhetopleidingsprofiel,ingeval demodulaireopleidingminderdan700lestijdenbedraagt; 2°gedurendetweeschooljaren,volgendopdeimplementatievanhetopleidingsprofiel, ingevaldemodulaireopleidingmeerdan700lestijdenbedraagt. InafwijkingvanheteerstelidkanzodrahetopleidingsprofielvoordeopleidingAanvullende AlgemeneVormingdoordeVlaamseRegeringwordtgoedgekeurd,debestaandemodulaire opleidingalgemenevormingBSO3noggedurendetweeschooljarenvolgendopde goedkeuringdoordeVlaamseRegeringgeorganiseerdworden.”. Art.IV.6.Inhetartikel26,§5vanhetzelfdedecreet,wordthetwoord“leraar”vervangen doordewoorden“leraarsecundairvolwassenenonderwijsoflector”. Art.IV.7.Inartikel37vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inhettweedelidwordteenpunt5°toegevoegd,datluidtalsvolgt: “5°indienmenvoldaanheeftaandedeeltijdseleerplicht,hetbewijsgeleverdhebbente beschikkenoverdeBelgischenationaliteitoftevoldoenaandebepalingenvanhetwettig verblijf,zoalsbedoeldinartikel2,48°.”;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
227
2°hetderdelidwordtvervangendoorwatvolgt: “Decursistendiebehorentotdevolgendedoelgroepenwordenbijvoorrangingeschreven vooreenopleidingdiebehoorttothetleergebiedalfabetiseringNederlandstweedetaalen NederlandstweedetaalofhetstudiegebiedNederlandstweedetaal. Hetgaatomdedoelgroepen: 1°vermeldinartikel3,§1,vanhetdecreetvan28februari2003betreffendehetVlaamse inburgeringsbeleid,dieeeninburgeringscontracthebbenondertekend,bedoeldinartikel2, 9°,vanhetzelfdedecreet; 2°vermeldinartikel3vanhetdecreetvan4juni2003betreffendehetinwerkingsbeleid; 3°diedebereidheidomNederlandslerenmoetentonenzoalsbedoeldinhetdecreetvan15 juli1997houdendedeVlaamseWooncode.”. Art.IV.8.Inartikel41,§1,eerstelid,vanhetzelfdedecreetwordendewoorden“ineen opleiding”geschrapt. Art.IV.9.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel41bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.41bis.DeVlaamseRegeringkandealgemenegelijkwaardigheidvastleggenvan studiebewijzen,afgegeveninhetbuitenland,metdeinditdecreetbepaaldestudiebewijzen. BijdevastleggingvandealgemenegelijkwaardigheidhoudtdeVlaamseRegeringrekening: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieshanteert deVlaamseRegeringdeopleidingsprofielenbepaaldkrachtensditdecreetals referentiekader; 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.IV.10.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel41teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.41ter.DeVlaamseRegeringbepaaltdevoorwaardenendeprocedure,metinbegripvan eenberoepsprocedure,totdeerkenningvandeindividuelegelijkwaardigheidvan studiebewijzendienietineenbesluitalsvermeldinartikel41biszijnopgenomen,metdein ditdecreetbepaaldestudiebewijzen.DeVlaamseRegeringwaarborgtdatbinnendeze procedurerekeningwordtgehouden: 1°metdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatiesworden deopleidingsprofielenbepaaldkrachtensditdecreetalsreferentiekadergebruikt. 2°of,metdeniveausenniveaudescriptorenalsvermeldinhetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuur.”. Art.IV.11.Aanartikel50,§1,3°vanhetdecreetvan15juni2007betreffendehet volwassenenonderwijs,wordteentweedelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
228
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
“Opverzoekvaneenverantwoordelijkbestuurslidvaneenrepresentatievevakorganisatie, krijgteenvakbondsafgevaardigdedienstvrijstellingomdevergaderingenvandestuurgroep vermeldinartikel2,42°bijtewonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteen periodevandienstactiviteit.Hetpersoneelslidbehoudthetrechtopeensalaris.”. Art.IV.12.Inartikel54vanhetdecreetvan15juli2007betreffendehet volwassenenonderwijswordttussendewoorden“93”en“van”dewoorden“en93bis” ingevoegd. Art.IV.13.Inartikel64,§5,vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan30april 2009,wordttussenheteersteenhettweedelideenlidingevoegd,datluidtalsvolgt: “Inafwijkingvanheteerstelidverliesteencentrumvoorvolwassenenonderwijsde onderwijsbevoegdheidvoordespecifiekelerarenopleidingalshetnietdeelneemtaande externebeoordelingvandespecifiekelerarenopleidingdooreenvisitatiecommissieals vermeldinartikel93vandecreetvan4april2003betreffendedeherstructureringvanhet hogeronderwijsinVlaanderen.”. Art.IV.14.Inartikel72ter,§1,tweedelid,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreet van8mei2009,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inpunt1°wordendewoorden“éénofmeer”opgeheven; 2°inpunt2°wordentussendewoorden“minimaal50percentvanhettotaleaantal lestijden”endewoorden“bedraagten”dewoorden“vandevolledigeopleiding” toegevoegd. Art.IV.15.Inartikel72sexies,tweedelid,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreet van8mei2009,wordtdezinsnede“schooljaarn/n+1”vervangendoordezinsnede “schooljaarn+1/n+2”. Art.IV.16.Inartikel85,paragraaf4vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan8 mei2009,wordttussenheteersteenhettweedelideenlidingevoegd,datluidtalsvolgt: “EenCentrumvoorBasiseducatiekandeextraleraarsurengegenereerddoorde vermenigvuldigingvanhetvolumeaanlesurencursistmetfactor1,2enkelaanwendenvoor deorganisatie,deuitbouw,deondersteuningendeontwikkelingvangecombineerd onderwijs.”. Art.IV.17.Inartikel86vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan9juli2010, wordenvolgendewijzigingenaangebracht: 1°In§1,2°,wordtdedatum“1februari”vervangendoordedatum“30april”; 2°Aan§2,eerstelid,wordtvolgendezintoegevoegd:“Dieoverdrachtwordtuiterlijkop30 aprilvanhetlopendeschooljaarvastgelegd.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
229
Art.IV.18.Aanartikel87,§5,vanhetzelfdedecreetwordtvolgendezintoegevoegd: “Dieoverdrachtwordtuiterlijkop30aprilvanhetlopendeschooljaarvastgelegd.”. Art.IV.19.Inartikel98vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordendewoorden“inhetambtvanleraar”vervangendoordewoorden ‘indeambtenvanleraarsecundairvolwassenenonderwijsoflector”; 2°inparagraaf5,gewijzigdbijhetdecreetvan8mei2009,wordttussenheteersteenhet tweedelideennieuwlidingevoegd,datluidtalsvolgt: “EenCentrumvoorVolwassenenonderwijskandeextraleraarsurengegenereerddoorde vermenigvuldigingvanhetvolumeaanlesurencursistmetfactor1,2enkelaanwendenvoor deorganisatie,deuitbouw,deondersteuningendeontwikkelingvangecombineerd onderwijs.”. Art.IV.20.Inartikel102,§2vanhetzelfdedecreetwordendewoorden“inhetambtvan leraar”vervangendoordewoorden‘indeambtenvanleraarsecundair volwassenenonderwijsoflector”. Art.IV.21.Aanartikel103,§1,vanhetzelfdedecreetwordtdevolgendezintoegevoegd: “Dieoverdrachtwordtuiterlijkop30aprilvanhetlopendeschooljaarvastgelegd.”. Art.IV.22.Inartikel104,§1,2°,vanhetzelfdedecreetwordtdedatum“1februari” vervangendoordedatum“30april”. Art.IV.23.Aanartikel105,§6,eerstelid,vanhetzelfdedecreetwordtvolgendezin toegevoegd: “Dezeoverdrachtwordtuiterlijkop30aprilvanhetlopendeschooljaarvastgelegd.”. Art.IV.24.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel107bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.107bis.DeVlaamseRegeringbeschiktjaarlijksovertenminsteeentotaalbedragvan 241.000eurovoordeorganisatievanopleidingenvanhetstudiegebiedNederlandstweede taaldoordeCentravoorVolwassenenonderwijsindemaandenjulienaugustus.”. Art.IV.25.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel107teringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.107ter,§1.Hetcentrumbestuurdatinaanmerkingwilkomenvoordesubsidiëringvan hetaanbodNederlandstweedetaal,vermeldinartikel107bis,dienthiertoeuiterlijkop31 maarteenofmeerdereaanvrageninbijdeVlaamseRegering. Dezeaanvragenvoldoenaanvolgendecriteriaomontvankelijktezijn:
V L A A M S P A R LEMENT
230
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
1°hetheeftbetrekkingopdemodulesNederlandstweedetaalbreakthroughAen NederlandstweedetaalbreakthroughBvandeopleidingNederlandstweedetaalrichtgraad 1vanhetstudiegebiedNederlandstweedetaal; 2°hetaantallestijdenvandemodule(s)waaropdeaanvraagbetrekkingheeft,wordt vermeld; 3°destartdatumvandemodule(s)waaropdeaanvraagbetrekkingheeft,bevindtzichinde maandenjuliofaugustus; 4°hetprotocolvandeonderhandelingoverdeorganisatievanaanbodNederlandstweede taalindemaandenjulienaugustusisbijdeaanvraagbijgevoegd.”. Art.IV.26.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel107quateringevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.107quater,§1.DeVlaamseRegeringbepaaltaanwelkeontvankelijkverklaarde aanvrageneensubsidievoordeorganisatievanaanbodNederlandstweedetaalinde maandenjulienaugustuswordttoegekend.Indienhettotalesubsidiebedrag,vermeldin§1, ontoereikendisomaanalleontvankelijkeaanvrageneensubsidietoetekennen,danwordt prioriteitgegevenaan: 1°deaanvragenvanCentravoorVolwassenenonderwijsdieophetmomentvandeaanvraag beschikkenovereenwachtlijst,zoalsbedoeldinartikel37,voordeopleidingNederlands tweedetaalrichtgraad1; 2°deaanvragendiebetrekkinghebbenopdeorganisatievanopleidingenNederlands tweedetaalvoorinburgeraars,diebehorentotdedoelgroep,vermeldinartikel3,§4van hetdecreetvan28februari2003betreffendehetVlaamseinburgeringsbeleid, 3°deaanvragenvandeCentravoorVolwassenenonderwijsdiehetmeestaantal lesurencursistinhetstudiegebiedNederlandstweedetaalgegenereerdhebbenindelaatst afgeslotenreferteperiode. Indieneencentrumbestuurmeerdereaanvragenheeftingedienddieontvankelijkzijn,wordt detweedeaanvraagvandatcentrumbestuurpasgoedgekeurdnadatersubsidieszijn toegekendaandeontvankelijkeaanvragenvandeanderecentrumbesturen. §2.Hetcentrumbestuurontvangtvoordegoedgekeurdeaanvrageneensubsidievan86,36 europerlestijd. Desubsidieperlestijd,vermeldinheteerstelid,wordtjaarlijksmetingangvan1januari 2012aangepastaandeevolutievandeprijsindexdatberekendenbenoemdwordtdoorde toepassingvanartikel2vanhetkoninklijkbesluitvan24december1993teruitvoeringvan dewetvan6januari1989totvrijwaringvan’slandsconcurrentievermogen,bekrachtigdbij wetvan30maart1994houdendesocialebepalingen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
231
§3.Desubsidie,vermeldin§2,wordtuitbetaaldineenvoorschoteneensaldo: 1°eenvoorschotvan50percentwordtuitbetaaldnadebeslissingvandeVlaamseRegering; 2°hetsaldovan50percentwordtuitbetaaldnacontrolevanheteindrapport,vermeldin artikel107quinquies. §4.Decursisteningeschrevenineenmodule,ingerichtopbasisvandesubsidie,bedoeldin §2,komennietinaanmerkingvoordeberekeningvanhetaantallesurencursist.”. Art.IV.27.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel107quinquiesingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.107quinquies.Uiterlijkéénmaandnahetbeëindigenvandemodule(s)waarvoormen hetvoorschot,vermeldinartikel107quater,§3,1°,heeftontvangen,dienthet centrumbestuureeneindrapportinbijdeVlaamseRegering.Heteindrapportomvatten minste: 1°debegineneinddatumvandeingerichtemodule(s); 2°delesplaatswaardemodule(s)werdingericht; 3°hetaantalaangewendelestijdenvoordemodule(s); 4°hetaantalingeschrevencursisten; 5°hetaantaluitgereiktedeelcertificaten; 6°hetprocesverbaalvandeevaluatie,zoalsvermeldinartikel38.”. Art.IV.28.Inartikel109,§3,gewijzigdbijdedecretenvan4juli2008,8mei2009en9juli 2010,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°punt4°wordtvervangendoorwatvolgt: “4°ophetmomentvaninschrijvinggedetineerdzijnzoalsisbepaaldinartikel2,16°bis;”; 2°punt6°wordtvervangendoorwatvolgt: “6°inburgeraarzijneneeninburgeringscontracthebbenondertekend,zoalsisbepaaldin artikel2,9°,vanhetdecreetvan28februari2003betreffendehetVlaamse inburgeringsbeleid,ofeenattestvaninburgeringofeenattestvanEVChebbenbehaald, zoalsisbepaaldinartikel2,11°en13°,vanvoormelddecreetvoordeopleidingen Nederlandstweedetaalrichtgraad1,Nederlandstweedetaalrichtgraad2enLatijnsschrift inhetstudiegebiedNederlandstweedetaal;”.
V L A A M S P A R LEMENT
232
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art.IV.29.Inartikel110vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°paragraaf2wordtvervangendoorwatvolgt: “§2.HetFondswordtbelastmethetfinancieelbeheervandeinschrijvingsgeldenvande centravoorvolwassenenonderwijsendemiddelendieterbeschikkingwordengestelddoor deuitgavenbegrotingvandeVlaamseGemeenschap. Perbegrotingsjaarwordtpercentrumvoorvolwassenenonderwijseenafrekeninggemaakt tussendeontvangstenenuitgaven.Alleenhetresultaatvandeafrekeningwordtinde begrotingvanhetFondsalsuitgaveofalsontvangstgeboekt.”; 2°paragraaf3wordtvervangendoorwatvolgt: “§3.DemiddelenvanhetFondszijn: 1°eendotatietenlastevandealgemeneuitgavenbegrotingvandeVlaamseGemeenschap– BeleidsdomeinOnderwijsenVorming; 2°dotatiestenlastevandealgemeneuitgavenbegrotingvandeVlaamseGemeenschap– overigebeleidsdomeinen; 3°eenvorderingopdeontvangeninschrijvingsgeldenvandecentravoor volwassenenonderwijs.Dievorderingbedraagt0,25europereuroinschrijvingsgeldvan cursisten,zoalsisbepaaldinartikel109,§1; 4°deterugvorderingendievoortvloeienuitdetenonrechteverrichtebetalingen.”. Art.IV.30.IntitelVvanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdedecretenvan4juli2008,30april 2009,8mei2009,9juli2010,wordteenhoofdstukIIbisingevoegd,datluidtalsvolgt: “HoofdstukIIbis.Maatregeleninhetkadervanhetwegwerkenvanwachtlijstenvoorde opleidingenNederlandstweedetaal” Art.IV.31InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113bisingevoegd,dat luidtalsvolgt: “Art.113bis.Indienzichineencentrumeenwachtlijst,zoalsbedoeldinartikel37,eerstelid, voordoetvooreenopleidingvandeleergebiedenalfabetiseringNederlandstweedetaalof NederlandstweedetaalofvoorhetstudiegebiedNederlandstweedetaal,bedraagtin afwijkingvanartikelen85,§2en98,§1,dewaardevandedeler: 1°11voorhetleergebiedNederlandstweedetaal; 2°13voorhetstudiegebiedNederlandstweedetaal.”. Art.IV.32.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113teringevoegd,dat luidtalsvolgt: “Art.113ter,§1.DeVlaamseRegeringbeschiktjaarlijksovereenvolumeaanleraarsuren voordeorganisatievandeopleidingenvandeleergebiedenNederlandstweedetaalen alfabetiseringNederlandstweedetaalenopleidingenvanhetstudiegebiedNederlands tweedetaal.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
233
Hetvolume,zoalsbedoeldinheteerstelid,wordtvoorhetschooljaarn/n+1berekend volgensdeformule:((LUCNT2CVO/12)–(LUCNT2CVO/13))+((LUCNT2CBE/10)(LUC NT2CBE/11)), waarbij 1°LUCNT2CVO:hetaantallesurencursistvandereferteperiodevan1apriln1totenmet31 maartnvanhetstudiegebiedNederlandstweedetaal; 2°LUCNT2CBE:hetaantallesurencursistvandereferteperiodevan1apriln1totenmet31 maartnvanhetleergebiedNederlandstweedetaal.”. §2.Hetvolumeaanleraarsuren,zoalsbepaaldin§1,kangedeeltelijkofgeheelomgezet wordenineenvolumeaanVTE,doorhetomtezettenvolumeaanleraarsurentedelendoor 667.”. Art.IV.33.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113quateringevoegd,dat luidtalsvolgt: “Art.113quater.§1.DeVlaamseRegeringkentdeleraarsurenofVTE,bedoeldinartikel 113ter,prioritairtoeaandecentradiehunonderwijsbevoegdheidvoordeopleiding Nederlandstweedetaalrichtgraad1vanhetleergebiedNederlandstweedetaal,voorde opleidingNederlandstweedetaalalfa–richtgraad1vanhetleergebiedalfabetisering Nederlandstweedetaal,voordeopleidingLatijnschrift–richtgraad1basiseducatievanhet leergebiedalfabetiseringNederlandstweedetaal,voordeopleidingLatijnsschriftvanhet studiegebiedNederlandstweedetaal,voordeopleidingNederlandstweedetaalrichtgraad 1vanhetstudiegebiedNederlandstweedetaal,voordeopleidingbedoeldinartikel62bisof voordeopleidingbedoeldinartikel64,§9,uitoefenenineenvestigingsplaatswaarzicheen wachtlijst,zoalsbedoeldinartikel37,voordoet. §2.DeleraarsurenofVTEvoordecentra,bedoeldin§1,wordentoegekendinverhouding tothetaantalcursistendiedeintake,testingendoorverwijzingdoorhetHuisvanhet Nederlandshebbendoorlopenenopeenwachtlijst,zoalsbedoeldinartikel37,staan. §3.Deleraarsurendienietwerdentoegekendopbasisvandebepalingen,bedoeldin§2, wordenproratahetvolumegegenereerdelesurencursistindevoorafgaandereferteperiode verdeeldoverdecentradienoggeenleraarsurenofVTE,bedoeldinartikel113ter, toegekendkregen.”. Art.IV.34.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113quinquiesingevoegd, datluidtalsvolgt: “Art.113quinquies.§1DeleraarsurenofVTE,zoalsbedoeldinartikel113quater,§1,kunnen enkelaangewendwordenvoordeorganisatievandeopleidingNederlandstweedetaal richtgraad1vanhetleergebiedNederlandstweedetaal,deopleidingNederlandstweede taalalfa–richtgraad1vanhetleergebiedalfabetiseringNederlandstweedetaal,de opleidingLatijnschrift–richtgraad1basiseducatievanhetleergebiedalfabetisering Nederlandstweedetaal,deopleidingLatijnsschriftvanhetstudiegebiedNederlandstweede
V L A A M S P A R LEMENT
234
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
taal,deopleidingNederlandstweedetaalrichtgraad1vanhetstudiegebiedNederlands tweedetaal,deopleidingbedoeldinartikel62bisofdeopleidingbedoeldinartikel64,§9. DezeleraarsurenofVTE,bedoeldinartikel113quater,§2,eerstelid,kunnennietaangewend wordenvoorandereopdrachtendandelesopdracht. §2.DeVlaamseRegeringkannadereregelsbepalenvoordeorganisatievandeopleidingen, bedoeldin§1,eerstelid,metbetrekkingtothetaantalinterichtenlestijdenperweek,het aantalingeschrevencursistenendevestigingsplaatswaardeopleidingwordtingericht.”. Art.IV.35.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113sexiesingevoegd,dat luidtalsvolgt: “Art.113sexies.Inafwijkingvanartikel113ter,§1,wordtvoordeschooljaren20112012en 20122013hetaantalleraarsurenwaaroverdeVlaamseRegeringbeschiktvoorde organisatievandeopleidingenvandeleergebiedenNederlandstweedetaalen alfabetiseringNederlandstweedetaalenopleidingenvanhetstudiegebiedNederlands tweedetaal,berekendvolgensdeformule: 1° schooljaar 20112012: (((LUC NT2CVO/12) – (LUC NT2CVO/13)) x 0,35) + ((CVO NT2CBE/10)(CVONT2CBE/11)); 2° schooljaar 20122013: (((LUC NT2CVO/12) – (LUC NT2CVO/13)) x 0,65) + ((CVO NT2CBE/10)(CVONT2CBE/11)). waarbij 1°LUCNT2CVO:hetaantallesurencursistvandereferteperiodevan1apriln1totenmet31 maartnvanhetstudiegebiedNederlandstweedetaal; 2°LUCNT2CBE:hetaantallesurencursistvandereferteperiodevan1apriln1totenmet31 maartnvanhetleergebiedNederlandstweedetaal.”. Art.IV.36.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbis,eenartikel113septiesingevoegd, datluidtalsvolgt: “Artikel113septies.Eencentrumdatbeschiktovereenwachtlijst,zoalsbedoeldinartikel37, eerstelid,vooreenopleidinguitdeleergebiedenalfabetiseringNederlandstweedetaalof NederlandstweedetaalofhetstudiegebiedNederlandstweedetaal,dientdeVTEof leraarsurendiehetgegenereerdheeftindezeleerofstudiegebiedenindereferteperiode1 apriln1totenmet31maartn,volledigaantewendenvoordeorganisatievanopleidingen indezeleerofstudiegebiedeninhetschooljaarn/n+1.”. Art.IV.37.InhetzelfdedecreetwordtinhoofdstukIIbiseenartikel113octiesingevoegd,dat luidtalsvolgt: “Artikel113octies.Debepalingenuitdithoofdstuktredeninwerkingopeendoorde VlaamseRegeringtebepalendatum.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
235
Art.IV.38.Inartikel182,§1,vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan9juli2010, wordenvolgendewijzigingenaangebracht: 1°dewoorden“leidendeopleidingenalgemenevormingbso3”wordenvervangendoorde woorden“leidthetcertificaatvandeopleidingalgemenevormingbso3”; 2°tussenhetwoord“of”endewoorden“algemenevormingtso3”wordendewoorden“het certificaatvandeopleiding’ingevoegd”; 3°dewoorden“tijdensdeschooljaren20072008totenmet20112012”worden opgeheven. Art.IV.39.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelIV.29heeftuitwerkingmetingangvan1januari2010. ArtikelIV.1,3°;IV.6,IV.19,IV.20hebbenuitwerkingmetingangvan1september2010. ArtikelIV.11heeftuitwerkingmetingangvan10december2010. ArtikelIV.17,IV.18,IV.21,IV.22enIV.23hebbenuitwerkingmetingangvan31januari2011. ArtikelIV.24totenmetartikelIV.27hebbenuitwerkingmetingangvan1april2011. HoofdstukV.Hogeronderwijs AfdelingI.Decreetbetreffendedeuniversiteiten Art.V.1.Aanartikel91vanhetdecreetvan12juni1991betreffendedeuniversiteitenin deVlaamseGemeenschap,gewijzigdbijhetdecreetvan19maart2004,wordteenvierde lidtoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Ingevalvanzwangerschapoflangdurigeenernstigeziektetijdensdetermijnvande aanstellingwordtopverzoekvanhetbetrokkenzelfstandigacademischpersoneelslidde aanstellingmeteenbijkomendetermijnvanéénjaarverlengd.”. Art. V.2. Artikel 113 van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 22 juni 2007, wordtopnieuwopgenomenonderdevolgendelezing: “Art.113.Eenuniversiteitkaneenvacantebetrekkinginhetadministratiefentechnisch personeelookinvullenviadeovernamevaneenbenoemdlidvanhetadministratiefen technischpersoneelvaneenandereuniversiteit.Hetovergenomenpersoneelslidbehoudt bijdeovernamedesalarisschaalenanciënniteitdiehetgenootaandeuniversiteitwaarhet benoemdwas,tenzijdeovernemendeuniversiteithetpersoneelslidineenhogere salaristrapofsalarisschaalinschaalt. Deovernamevaneenbenoemdpersoneelslidisnietmogelijkzonderdeinstemmingvanhet betrokkenpersoneelslid.”.
V L A A M S P A R LEMENT
236
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 AfdelingII.Decreetbetreffendedehogescholen
Art. V.3. In artikel 78, §1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholenindeVlaamseGemeenschap,wordteenpunt7°ingevoerd,datluidtalsvolgt: “7°deafzetting”. Art.V.4.Aanartikel94vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inhetderdelidwordtdederdezinvervangendoorwatvolgt: “Hetcollegevanberoepinzaketuchtspreektzichbinnendetwintigwerkdagenterekenen vanafdeeerstewerkdagnadeindieningvanhetbezwaarschriftbijdepostuitoverde gegrondheidvanhetontslagomdringenderedenen.”; 2°hetvijfdelidwordtopgeheven. Art.V.5.Artikel109vanhetzelfdedecreetwordtvervangendoorwatvolgt: “Art.109.Eenlidvanhetonderwijzendpersoneeluitdegroepvanlectoren,hoofdlectoren, docenten,hoofddocenten,hooglerarenengewoonhoogleraren,ofeenlidvanhet administratiefentechnischpersoneelvultdefunctievandepartementshoofdinbij mandaatvoorhernieuwbareperiodesvanvierjaar. Inafwijkingvanheteerstelidkunnenindedepartementenbevoegdvoordestudiegebieden audiovisueleenbeeldendekunst,muziekendramatischekunst,produktontwikkelingof architectuur,ookpersoneelsledenuitdegroepvanassistentenenwerkleidershetmandaat vandepartementshoofduitoefenen. Hethogeschoolbestuurbepaaltbijreglementdevoorwaardenendeprocedurevoorde toekenningvanhetmandaatvandepartementshoofd.”. Art.V.6.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel119bisingevoegd,datluidtalsvolgt: ”Art.119bis.Eenhogeschoolkaneenvacantebetrekkinginhetonderwijzendpersoneelook invullenviadeovernamevaneenbenoemdlidvanhetonderwijzendpersoneelvaneen anderehogeschool.Hetovergenomenpersoneelslidbehoudtbijdeovernamede salarisschaalenanciënniteitdiehetgenootaandehogeschoolwaarhetbenoemdwas, tenzijdeovernemendehogeschoolhetpersoneelslidineenhogeresalarisschaalof anciënniteitinschaalt. Deovernamevaneenbenoemdpersoneelslidisnietmogelijkzonderdeinstemmingvanhet betrokkenpersoneelslid.”. Art.V.7.Aanartikel140,§2,vanhetzelfdedecreetwordteentweedeenderdelid toegevoegd,dieluidenalsvolgt: “De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is nietvantoepassingopnieuwepersoneelsledendievanaf1februari2011ineenhogeschool
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
237
aangesteldofbenoemdworden.Detoekenningvandenuttigeberoepservaringgebeurtop basisvaneengemotiveerdebeoordelingvandedoorlopencarrière,deverworvenervaring endeverworvenkwalificaties. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueelpersoneelslidindebetrokkenhogeschoolhadden.”. Art.V.8.Aanartikel156,§2,vanhetzelfdedecreetwordteentweedeenderdelid toegevoegd,dieluidenalsvolgt: “De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is nietvantoepassingopnieuwepersoneelsledendievanaf1februari2011ineenhogeschool aangesteldofbenoemdworden.Detoekenningvandenuttigeberoepservaringgebeurtop basisvaneengemotiveerdebeoordelingvandedoorlopencarrière,deverworvenervaring endeverworvenkwalificaties. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueelpersoneelslidindebetrokkenhogeschoolhadden.”. Art.V.9.IntitelIII,hoofdstukIII,afdeling3,vanhetzelfdedecreet,wordteenartikel158ter ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.158ter.Hetdepartementshoofd,lidvanhetadministratiefentechnischpersoneel wordtbezoldigdmethetzijeenmandaatsvergoeding,hetzijeennietverworven salarisschaal.Hethogeschoolbestuurbepaaltvrijhetbedragvandevergoedingdataanhet vervullenvanhetmandaatverbondenis.Hetsalaris,metinbegripvaneeneventuele mandaatsvergoeding,magmaximaal20%hogerzijndanhetsalarisdathetpersoneelslid zougenietenalshetnietbelastwasmethetmandaatvandepartementshoofd. Hetpersoneelsliddatgedurende10jaarbelastwasmethetmandaatvan departementshoofd,verwerftbijdebeëindigingvanditmandaatdefinitiefhetinheteerste lidvermeldesalarisenbehoudtditsalarisalshetpersoneelslidzijnbetrekkingopde personeelsformatieweeropneemt.”. Art.V.10.Aanartikel163vanhetzelfdedecreetwordteenderdeenvierdelidtoegevoegd, dieluidenalsvolgt: “Inafwijkingvanheteerstelidkaneenbevorderingofeenambtswijzigingineenfunctievan deonmiddellijkhogeregraadenvandedaaropvolgendegraadplaatsvindenzonderinterne vacantverklaringenzonderselectieindienditgebeurtinhetkadervaneenvoorafdoorhet hogeschoolbestuurbepaaldeloopbaanplanning.Dezeafwijkinggeldtenkelvoordezeer goedfunctionerendeenpresterendepersoneelsleden.Debevorderingofambtswijziging moetafdoendegemotiveerdwordenopbasisvaneenevaluatievandedoorhetbetrokken personeelslidgeleverdeprestaties.
V L A A M S P A R LEMENT
238
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Eeneerstebevorderingofambtswijzigingineenleidinggevendefunctievindtsteedsplaats naeeninternevacantverklaringenselectie.”. Art.V.11.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel166bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.166bis.Eenhogeschoolkaneenvacantebetrekkinginhetadministratiefentechnisch personeelookinvullenviadeovernamevaneenbenoemdlidvanhetadministratiefen technischpersoneelvaneenanderehogeschool.Hetovergenomenpersoneelslidbehoudt bijdeovernamedesalarisschaalenanciënniteitdiehetgenootaandehogeschoolwaarhet benoemdwas,tenzijdeovernemendehogeschoolhetpersoneelslidineenhogere salarisschaalofanciënniteitinschaalt. Deovernamevaneenbenoemdpersoneelslidisnietmogelijkzonderdeinstemmingvanhet betrokkenpersoneelslid.”. Art.V.12.Aanartikel208vanhetzelfdedecreetwordteenparagraaf4toegevoegd,dieluidt alsvolgt: “§4.Ingevalvanontbindingvandevzwwordenalleactivaenpassivavandevzwmet behoudvandebestemmingovergedragenaandehogeschoolwaardevzwaanverbondenis. Deoverdrachtvandegoederendiedevzwrechtstreeksofonrechtstreeksmetdesociale toelageheeftverworven,gebeurtomniet.”. Art.V.13.Aanartikel231bisvanhetzelfdedecreetwordteentweedelidtoegevoegd,dat luidtalsvolgt: “Inafwijkingvandebepalingenvanartikel231kanhethogeschoolbestuureenpersoneelslid benoemendatdeleeftijdvan55jaarbereiktheefteneenaanstellingineenvacantambt heeft.Hethogeschoolbestuurbepaaltbijreglementdevoorwaardenwaaronderdeze benoemingmogelijkis.”. Art.V.14.IntitelV,HoofdstukI,vanhetzelfdedecreetwordteenafdeling3bis,Deelname aanlokaleinspraakorganenenanderevergaderingen,ingevoegd,bestaandeuiteenartikel 281bis,datluidtalsvolgt: “Afdeling3bis.Deelnameaanlokaleinspraakorganenenanderevergaderingen Art.281bis.Hetpersoneelsliddatzittingheeftineenlokaalinspraakorgaandatopgerichtis doorofkrachtenseenwetofeendecreet,krijgtdienstvrijstellingomdevergaderingenbijte wonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevandienstactiviteit.Het personeelslidbehoudthetrechtopeensalaris. Opverzoekvaneenverantwoordelijkbestuurslidvaneenrepresentatievevakorganisatie, krijgteenvakbondsafgevaardigdedienstvrijstellingomdevergaderingenvandeVlaamse Onderwijsraadbijtewonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevan dienstactiviteit.Hetpersoneelslidbehoudthetrechtopeensalaris.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
239
Art.V.15.Inartikel286vanhetzelfdedecreetwordenindeeerstezindewoorden“onderde ledenvanhetonderwijzendpersoneeldieverbondenzijnaanhetdepartement”geschrapt. Art.V.16.IntitelV,HoofdstukIII,vanhetzelfdedecreetwordteenafdeling4,Deelnameaan lokaleinspraakorganenenanderevergaderingen,ingevoegd,bestaandeuiteenartikel 304bis/1,datluidtalsvolgt: “Afdeling4.Deelnameaanlokaleinspraakorganenenanderevergaderingen Art.304bis/1.Hetpersoneelsliddatzittingheeftineenlokaalinspraakorgaandatopgericht isdoorofkrachtenseenwetofeendecreet,krijgtdienstvrijstellingomdevergaderingenbij tewonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevandienstactiviteit.Het personeelslidbehoudthetrechtopeensalaris. Opverzoekvaneenverantwoordelijkbestuurslidvaneenrepresentatievevakorganisatie, krijgteenvakbondsafgevaardigdedienstvrijstellingomdevergaderingenvandeVlaamse Onderwijsraadbijtewonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevan dienstactiviteit.Hetpersoneelslidbehoudthetrechtopeensalaris.”. Art.V.17.Aanhetzelfdedecreetwordteenartikel322bistoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.322bis.Inafwijkingvanhetbepaaldeinartikel322kanhethogeschoolbestuurvanaf1 januari2011depersoneelsleden,bedoeldinartikel318,2°dieaandevoorwaarden, vermeldinartikel326,tweedelid,voldoen,benoemeninhetambtwaarnaarze geconcordeerdzijn,zonderdatdezepersoneelsledenoverhetvoorditambtvereiste diplomabeschikken.”. AfdelingIII.Instellingenvoorpostinitieelonderwijs,wetenschappelijkonderzoeken wetenschappelijkedienstverlening Art.V.18.Inartikel2vanhetdecreetvan18mei1999betreffendesommigeinstellingenvan openbaarnutvoorpostinitieelonderwijs,wetenschappelijkonderzoekenwetenschappelijke dienstverlening,vervangenbijhetdecreetvan4juli2008,wordendewoorden“de UniversiteitAntwerpenManagementSchool”vervangendoordewoorden“deAntwerp ManagementSchool”. Art.V.19.Inartikel8bisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan4juli2008, wordendewoorden“deUniversiteitAntwerpenManagementSchool”vervangendoorde woorden“deAntwerpManagementSchool”. Art.V.20.Inartikel15,§3bisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan4juli 2008,wordendewoorden“deUniversiteitAntwerpenManagementSchool”vervangen doordewoorden“deAntwerpManagementSchool”.
V L A A M S P A R LEMENT
240
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 AfdelingIV.Herstructureringhogeronderwijs
Art.V.21.Inartikel2vanhetdecreetvan4april2003betreffendedeherstructureringvan hethogeronderwijsinVlaanderen,wordttussenhetcijfer“12”enhetcijfer“18”,hetcijfer “13”ingevoegd. Art.V.22.Inartikel3vanhetzelfdedecreetwordthetdertiendestreepjevervangendoor watvolgt: “specificatievaneengraad:detoevoegingvandewoorden“ofArts”,“ofScience”,“of Laws”,“ofMedicine”,“ofVeterinaryScience”,“ofVeterinaryMedicine”of“ofPhilosophy” aaneengraad;”. Art.V.23.Inartikel5vanhetzelfdedecreetwordtpunt9°opgeheven. Art.V.24.Inartikel9bis,eerstelid,vanhetzelfdedecreetwordthetpunt5°opgeheven. Art.V.25.Inartikel13vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°dewoorden“deVlaamseInteruniversitaireRaad,deVlaamseHogescholenraad”worden vervangendoordewoorden“deVlaamseUniversiteitenenHogescholenRaad”; 2°dewoorden“ofscience”of“ofarts”wordenvervangendoordewoorden“ofArts”,“of Science”,“ofLaws”,“ofMedicine”,“ofVeterinaryScience”,“ofVeterinaryMedicine”of“of Philosophy”; 3°erwordteentweedelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Deonderstaandeafkortingenzijnvoordevolgendecategorieënvoorbehouden: 1°Bavoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanbachelor; 2°Mavoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmaster; 3°BAvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanbachelormetde specificatie“ofArts”; 4°MAvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofArts”; 5°BScvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanbachelormetde specificatie“ofScience”; 6°MScvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofScience”; 7°LL.Bvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanbachelormetde specificatie“ofLaws”; 8°LL.Mvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofLaws”; 9°MMedvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofMedicine”; 10°BVetScvoordiegenediegerechtigdisitothetvoerenvandegraadvanbachelormetde specificatie“ofVeterinaryScience”; 11°MVetMedvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofVeterinaryMedicine”;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
241
12°MPhilvoordiegenediegerechtigdistothetvoerenvandegraadvanmastermetde specificatie“ofPhilosophy”.”. Art.V.26.Inartikel25vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdecreetvan19maart2004,30 april2009en16juni2006,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°in§2,eerstelid,eerstestreepje,wordennahetwoord“vroedvrouw”dewoorden“ verantwoordelijkalgemeenziekenverpleger”toegevoegd; 2°in§2,eerstelidwordthettweedestreepjegeschrapt; 3°paragraaf9wordtvervangen,doorwatvolgt: “§9.Detoevoegingvandespecificaties“ofArts”,“ofScience”,“ofLaws”,“ofMedicine”,“of VeterinaryScience”,“ofVeterinaryMedicine”of“ofPhilosophy”endeafkortingen,vermeld inartikel13,genietendezelfdebeschermingalsdegraadzelfendemetdegraadverbonden titel.”. Art.V.27.Artikel40vanhethetzelfdedecreetwordtopgeheven. Art.V.28.Inhetzelfdedecreetwordtnaartikel53,eennieuwartikel53/1ingevoegd,dat luidtalsvolgt: “Art.53/1.§1.DeVlaamseRegeringlegteenlijstvastvandebachelorenmasteropleidingen dieperinstellingaangebodenwordeninovereenstemmingmetdeonderwijsbevoegdheid zoalsvastgelegdindeartikelen26totenmet53vanditdecreet.Dezelijstbevatper instellingenperstudiegebied,deelvaneenstudiegebiedofclustervanstudiegebieden,de volgendegegevens: 1°graadenkwalificatievandebetrokkenopleiding; 2°afstudeerrichtingenbinnendebetrokkenopleidingen; 3°vestigingwaardebetrokkenopleidingc.q.afstudeerrichtingaangebodenwordt. Dezeeerstelijstgeeftdesituatieweervanhetacademiejaar20102011. DeVLUHRbezorgtuiterlijktegen30juni2011aandeVlaamseRegeringeenvoorstelvande lijstzoalsbedoeldinheteersteentweedelid.BijgebrekaaneenvoorstelwerktdeVlaamse Regeringeeneigenlijstuitopbasisvandegegevensinhethogeronderwijsregisterende databankhogeronderwijs. DedoordeVlaamseRegeringvastgesteldelijstblijftvankrachtvoordeacademiejaren2011 2012en20122013,behoudensdeaanpassingendoordeVlaamseRegeringopbasisvan: 1°debeslissingvandeVlaamseRegeringhoudendeerkenningvaneennieuweopleiding; 2°eenbeslissingvanhetinstellingsbestuurwaarmeezeaangeeftdezeopleidingnietlanger interichten; 3°eennegatiefaccreditatiebesluitvandeNVAO,nahetdoorlopenvandeprodecurevoor tijdelijkeerkenning;
V L A A M S P A R LEMENT
242
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
4°eenoordeelvandeErkenningscommissievoorwatbetrefthetsamenvoegenvan opleidingenbedoeldinartikel63duodeciesenvoorwatbetrefthetomvormenvaneen bachelorofmasteropleidingtoteengezamenlijkgeorganiseerdeopleidingzoalsbedoeldin artikel63duodeciesofbeslissingvandeVlaamseRegeringnaindieningtweedeaanvraag bedoeldinhetzelfdeartikel; 5°wijzigingenvanbenamingenofsamenvoegingenvanopleidingendiedeeluitmakenvan deuitvoeringvandoordeVlaamseRegeringgoedgekeurderationalisatieplannen. §2.Vanafhetacademiejaar20132014pastdeVlaamseRegeringdelijst,bedoeldin§1, jaarlijksaanopbasisvan: 1°debeslissingvandeVlaamseRegeringhoudendeerkenningvaneennieuweopleiding; 2°opvoorstelvandealgemenevergaderingvandeVLUHRdiebeslistvolgenshaareigen beslissingsregelsvoorwatbetreftwijzigingenindebenamingvandeopleiding(kwalificatie), indeonderwijstaalvaneenopleiding,indeaard(statuut)vandeopleiding,wijzigingenaan afstudeerrichtingendiebinneneenbepaaldeopleidingkunnenwordenaangebodenen veranderingvanvestigingbinneneenhogeschoolbinnenhetkadervandeartikelen26tot enmet53; 3°eenbeslissingvanhetinstellingsbestuurwaarmeezeaangeeftdezeopleidingnietlanger interichten; 4°eennegatiefaccreditatiebesluitvandeNVAO,nadoorlopenvandeprocedurevoor tijdelijkeerkenning; 5°eenoordeelvandeErkenningscommissievoorwatbetrefthetsamenvoegenvan opleidingenbedoeldinartikel63duodeciesenvoorwatbetrefthetomvormenvaneen bachelorofmasteropleidingtoteengezamenlijkgeorganiseerdeopleidingzoalsbedoeldin artikel63duodeciesofbeslissingvandeVlaamseRegeringnaindieningtweedeaanvraag bedoeldinhetzelfdeartikel; 6°wijzigingenvanbenamingenofsamenvoegingenvanopleidingendiedeeluitmakenvan deuitvoeringvandoordeVlaamseRegeringgoedgekeurderationalisatieplannen. §3.DeVlaamseRegeringkandelijstookaanpassenomdenoodzakelijkevergelijkbaarheid, duidelijkheidentransparantieindebenamingenterealiseren,opadviesvandeVLUHR.”. Art.V.29.Inartikel55tervanhetzelfdedecreetwordtparagraaf3vervangendoorwatvolgt: “§3.DeVlaamseRegeringkanjaarlijksmiddelentoekennenaanprojectendiedekwaliteit vandelerarenopleidingentengoedekomendoormiddelvaninnovatie.Hiertoezalze jaarlijksbeleidsprioriteitenvastleggen. Deprojectenkunnengeorganiseerdwordendooréénofmeerderelerarenopleidingen (zowelgeïntegreerdelerarenopleidingenalsspecifiekelerarenopleidingen),een expertisenetwerkofregionaalplatformofeencombinatievandeze. DeVlaamseRegeringsteltnadereinhoudelijke,organisatorischeenprocedureleregelsvast voordebepalingvandebeleidsprioriteiten,deselectievanprojectenendetoekenningvan definanciëlemiddelen.Zijtreftdenodigemaatregelenomeenevaluatievandezeprojecten terealiseren.”. Art.V.30.Inartikel62vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
243
1°in§2,eerstelid,vanhethetzelfdedecreetwordendewoorden“1april”vervangendoor dewoorden“1maart”; 2°in§3,laatstgewijzigdbijhetdecreetvan30april2009,wordteennieuwtweedelid ingevoegddatluidtalsvolgt: “Indienhetgaatomeenopleidingwaarvandedomeinspecifiekeleerresultatennogniet vastgesteldzijnofnognietindekwalificatiedatabankzijnopgenomendanbezorgtdeVLUHR dedoordehemvastgesteldegezamenlijkbeschrevendomeinspecifiekeleerresultatenaan deErkenningscommissietenlaatsteop30aprilvanhetkalenderjaar,vermeldin§2,eerste lid.”. Art.V.31.Artikel63bisvanhetzelfdedecreet,laatstgewijzigdbijhetdecreetvan9juli2010, wordtvervangendoorwatvolgt: “Art.63bis.Hogescholenenuniversiteitenkunnenuiterlijkop31oktober2011,30juni2012, 30juni2013en30juni2014eenaanvraagindienenbijdeVlaamseRegeringtotuitbreiding vandestudieomvangvaneenmasteropleidingmeteenstudieomvangvan60studiepunten naareenmasteropleidingmeteenstudieomvangvan90of120studiepuntenmethetoog ophetstartenvandezemasteropleidingenvanafhetacademiejaar20152016,20162017, 20172018of20182019.Deaanvragenwordengezamenlijkingedienddooralleinstellingen diedebetrokkenopleidingenaanbieden.Aanvragendiebetrekkinghebbenopde academischemasteropleidingenvandehogescholenwordengezamenlijkingedienddoorde hogescholenendeuniversiteitendiebetrokkenzijnbijdeacademiseringvandeze opleidingen.”. Art.V.32.Aanartikel63sexiesvanhetzelfdedecreetwordteentweedelidingevoegd,dat luidtalsvolgt: “Inafwijkingvanheteerstelid,neemtdeVlaamseRegeringvoordeaanvragendieuiterlijk op31oktober2011wordeningediend,eenbeslissingvoor1april2012”. Art.V.33.Inartikel63duodecies,paragraaf3,derdelid,vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbij hetdecreetvan9juli2010,wordtzowelindeeerstealsindetweedezinhetwoord“dertig” vervangendoorhetwoord“zestig”. Art.V.34.Inartikel64vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordthettweedelidgeschrapt; 2°paragraaf2wordtvervangendoorwatvolgt: “§2.HetHogerOnderwijsregisterbevatvanelkeopleidingdevolgendealgemenegegevens: 1° denaamvandeopleiding; 2° invoorkomendgevaldeafstudeerrichtingen; 3° deonderwijstaalgebruiktindeopleiding;
V L A A M S P A R LEMENT
244
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
4° invoorkomendgevaldevermeldingdatereenopleidingstrajectistenbehoevevan werkstudenten; 5° degraadwaartoedeopleidingleidtendekwalificatievandegraad,respectievelijk aangevuldmetdespecificatievandegraad; 6° detiteldiedoordehoudervanhetdiplomakanwordengevoerd; 7° debevoegdeinstellingdiedeopleidingverzorgt,devestiging(en)waardeopleiding wordtaangebodenenrespectievelijkdeassociatiewaarvandeinstellinglidis; 8° destudieomvangvandeopleidinguitgedruktinstudiepunten; 9° dedomeinspecifiekeleerresultatenvandeopleidingen; 10° dedatumvandeaccreditatie,tijdelijkeerkenningoferkenningalsnieuweopleiding; 11° hettijdstipwaaropdeaccreditatie,detijdelijkeerkenningofdeerkenningalsnieuwe opleidingvervalt; 12° hetacademiejaarofdeacademiejarenwaarindeopleidingwordtaangeboden; 13° hetstudiegebied,eendeelvaneenstudiegebiedofstudiegebiedenwaarbinneneen opleidingwordtgerangschikt; 14° deISCEDbenamingvanhetstudiegebiedwaarindeopleidinggerangschiktwordt. HetHogerOnderwijsregisteromvatuitsluitenddegegevensdiein§2zijnopgenomen, onverminderddemogelijkheidvandeVlaamseRegeringomdebepalingentewijzigenofaan tevulleninfunctievandeorganisatorischetransparantievanhetHogerOnderwijsregister. InhetHogerOnderwijsregisterwordtineenlinkvoorziennaardewebsitesvande instellingenmetmeeruitgebreideinformatieoverdegegevensinzakeaansluitingen vervolgopleidingenendeonderwijsenexamenreglementen.HetHogerOnderwijsregister voorzietineenhistoriekmetbetrekkingtotdeaccreditatiestatusvandeopleidingenenhun benamingen.; 3°inparagraaf3,eerstelid,wordtdetweedezingeschrapt; 4°inparagraaf3,tweedelid,wordendewoorden“HetdepartementOnderwijs”vervangen doordewoorden“HetVlaamsMinisterievanOnderwijsenVorming”. 5°paragraaf4wordtopgeheven. Art.V.35.Aanartikel69,§3vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdedecretenvan19maart 2004en22juni2007,wordteentweedelidtoegevoegddatluidtalsvolgt: “Bijhetonderzoekvandegelijkwaardigheidbedoeldindeeerstezinvanhetvoorgaandelid pasthetinstellingsbestuurdebepalingenendeprincipesvanhetVerdragvandeRaadvan EuropaendeUnescobetreffendedeerkenningvandiploma’shogeronderwijsinde EuropeseRegio,opgemaaktinLissabonop11april1997,goedgekeurdbijdecreetvan15 december2006engeratificeerdop22juli2009toevoorzoverhetlandvanherkomsthet verdragookheeftgeratificeerd.”. Art.V.36.Aanartikel87vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdecreetvan19maart2004, wordteenparagraaf3toegevoegddieluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
245
“§3.DeVlaamseRegeringgarandeertbijdeuitvoeringvandebepalingenindeparagrafen1 en2detoepassingvandebepalingenendeprincipesvanhetVerdragvandeRaadvan EuropaendeUnescobetreffendedeerkenningvandiploma’shogeronderwijsinde EuropeseRegio,opgemaaktinLissabonop11april1997,goedgekeurdbijdecreetvan15 december2006engeratificeerdop22juli2009voorzoverhetlandvanherkomsthet verdragookheeftgeratificeerd. BijhetvastleggenvandealgemenegelijkwaardigheidhanteertdeVlaamseRegeringde onderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009betreffendede kwalificatiestructuurdanweldegevalideerdedomeinspecifiekeleerresultatenbedoeldinde artikelen16,17en18vanhetzelfdedecreetalsreferentiekader.Bijontstentenisvande onderwijskwalificatieshanteertdeVlaamseRegeringdeopleidingsprofielenbepaald krachtenshetdecreetvan15juni2007betreffendehetvolwassenenonderwijsals referentiekader.Bijontstentenisvandedomeinspecifiekeleerresultatenhanteertde VlaamseRegeringdereferentiekadersvandevisitatierapportenalsbedoeldinartikel51van hetzelfdedecreetalsreferentiekader.Inhetgevalvanniveaugelijkwaardigheidhanteertde VlaamseRegeringdeniveaudescriptorenalsbeschreveninartikel58alsreferentiekader.”. Art.V.37.Aanartikel88vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdecreetvan19maart2004, wordteentweedelidtoegevoegddatluidtalsvolgt: “DeVlaamseRegeringgarandeertbijdeuitvoeringvandevoorgaandebepalingendatde bepalingenendeprincipesvanhetVerdragvandeRaadvanEuropaendeUnesco betreffendedeerkenningvandiploma’shogeronderwijsindeEuropeseRegio,opgemaakt inLissabonop11april1997,goedgekeurdbijdecreetvan15december2006en geratificeerdop22juli2009wordentoegepastvoorzoverhetlandvanherkomsthet verdragookheeftgeratificeerd. Elkbeslissingtoterkenningvandevolledigegelijkwaardigheidgenomenkrachtensditartikel hanteertdeonderwijskwalificatiesbeschrevenkrachtenshetdecreetvan30april2009 betreffendedekwalificatiestructuurdanweldegevalideerdedomeinspecifieke leerresultatenbedoeldindeartikelen16,17en18vanhetzelfdedecreetals referentiekader.Bijontstentenisvandeonderwijskwalificatieswordende opleidingsprofielenbepaaldkrachtenshetdecreetvan15juni2007betreffendehet volwassenenonderwijsalsreferentiekadergebruikt.Bijontstentenisvande domeinspecifiekeleerresultatenwordendereferentiekadersvandevisitatierapportenals bedoeldinartikel51vanhetzelfdedecreetalsreferentiekadergebruikt.Inhetgevalvan niveaugelijkwaardigheidwordendeniveaudescriptorenalsbeschreveninartikel58als referentiekadergebruikt.”. Art.V.38.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel93bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.93bis.Indiendekwaliteitvanhetonderwijsineenspecifiekelerarenopleiding,naeen grondigkwaliteitsonderzoekuitgevoerdvolgensparagraaf3bisonvoldoendewordtgeacht, ofinredelijkheidmoetgeachtwordenniettebehorentothethogeronderwijs,kande VlaamseRegeringbesluitendat:
V L A A M S P A R LEMENT
246
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 1. decursistenvandieopleidingnietinaanmerkingkomenvoordeberekeningvanhet aantallesurencursist,zoalsbedoeldinartikel99vanhetdecreetvan15juni2077 betreffendehetvolwassenenonderwijs; 2. dediploma’svandestudentenvandieopleidingnietmeerinaanmerkingkomen voordeberekeningvandefinancieringzoalsbedoeldinartikel179,12°vanhet hogescholendecreet, 3. dediploma’svandestudentenvandieopleidingnietmeerinaanmerkingkomen voordeberekeningvandefinancieringzoalsbedoeldinartikel130quatervanhet universiteitendecreet; 4. hetinstellingsbestuurdeopleidingnietmeermagsanctionerenmethetdiplomavan leraar.
Deingeschrevenstudentenofcursistenmoetenweldemogelijkheidkrijgenhunopleidingaf teronden.DeVlaamseRegeringneemtdaartoedenodigemaatregelen. HetuitsluitingsbesluitkanpasgenomenwordennadatdeVlaamseRegeringaande desbetreffendeinstellingeenwaarschuwingheeftgegeven.Dezewaarschuwinghoudtindat zijvoornemensisdituitsluitingsbesluittetreffenonderbepalingvaneentermijn waarbinnenaandiewaarschuwinggevolgmoetwordengegevenendesgewenstoverlegmet hemdienaangaandeplaatskanvinden.Hetuitsluitingsbesluittreedtslechtsinwerkinginhet tweededaaropvolgendeacademiejaar.”. Art.V.39.Inartikel94vanhetzelfdedecreetwordtinparagraaf2,punt2°,gewijzigdbijhet decreetvan16juni2006,vervangendoorwatvolgt: “2°debetrokkenstudententenminste20studiepuntengevolgdenverworvenhebbeninde andereinstellingofinstellingendandezewaarzijbijdeaanvangvandeopleidinginitieel wareningeschrevenalshetgaatomeenopleidingmeteenstudieomvangvan60 studiepuntenentenminste27studiepunteninalleanderegevallen;”. Art.V.40.Inartikel113ter,§1,vanhetzelfdedecreetingevoegdbijhetdecreetvan14maart 2008,wordtnadetweedezineenziningevoegd,dieluidtalsvolgt: “DeVlaamseRegeringbenoemtdeledenvandestuurgroep,diezijnvoorgedragendoorde VLUHRenhetVlaamsMinisterievanOnderwijsenVorming.”. Art.V.41.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel113quinquiesingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.113quinquies.DeVlaamseRegeringkanverdereregelsvastleggenmetbetrekkingtot deregistratieendevalidatievandegegevensindeDatabankHogerOnderwijs(DHO), inbegrepeneenbindendegedragscodevooralleinstellingenenactorendiegegevensinDHO registrerenenvalideren.”. AfdelingV.Rechtspositieregelingvandestudent,demedezeggenschap,deintegratievan bepaaldeafdelingeninhethogeronderwijsendebegeleidingvandeherstructurering Art.V.42.AanartikelII.1,15°bis,vanhetdecreet19maart2004betreffendede rechtspositieregelingvandestudent,demedezeggenschapinhethogeronderwijs,de
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
247
integratievanbepaaldeafdelingenvanhethogeronderwijsvoorsocialepromotieinde hogescholenendebegeleidingvandeherstructureringvanhethogeronderwijsin Vlaanderen,ingevoegdbijhetdecreetvan30april2004engewijzigdbijhetdecreetvan8 mei2009,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°erwordteenpunth)eni)toegevoegd,dieluidenalsvolgt: “h)eenbeslissingvaneeninstellingsbestuuroverdegelijkwaardigheidvaneenbuitenlands diplomagenomenintoepassingvanartikel69,§3,vanhetdecreetvan4april2003 betreffendedeherstructureringvanhethogeronderwijsinVlaanderen; i)eenbeslissinginzakegelijkwaardigheidvaneenbuitenlandsdiplomavanhogeronderwijs meteenVlaamsdiplomavanhogeronderwijsgenomenkrachtensartikel88vanhetdecreet 4april2003betreffendedeherstructureringvanhethogeronderwijsinVlaanderen;”; 2°erwordteenpuntj)toegevoegd,datluidtalsvolgt: “j)eenbeslissingwaarbijeringevalvanovermachtgeenaangepasteexamenregeling mogelijkisomorganisatorischeredenen” Art.V.43.AanartikelII.2,§3,tweedelid,vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreet van30april2004,wordeneenpunt3°eneenpunt4°toegevoegd,dieluidenalsvolgt: “3°wordendepersonendieopgrondvanEVK’sofvaneenbewijsvanbekwaamheideen vrijstellingaanvragenalsstudentenbeschouwd; 4°wordendepersonendieeenaanvraagdoenvoorhetvolgenvaneenschakelof voorbereidingsprogrammaalsstudentenbeschouwd.”. Art.V.44.AanartikelII.15,tweedelid,vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan8 mei2009,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°tussenhetwoord“studenten”endewoorden“wordeningesteld”wordendewoorden “ofpersonenopwiedebeslissingbetrekkingheeft,”,ingevoegd; 2°erwordteenvierdelidingevoegd,datluidtalsvolgt: “Personendienognietingeschrevenzijnaaneeninstellingvoorhogeronderwijskunnen tegeneenbeslissing,bedoeldinartikelII.1,15°bis,h),ofovereenaanvraagomvrijstelling opgrondvanEVK’sofvaneenbewijsvanbekwaamheidmaareenkeereenberoepinstellen bijdeRaadingevalzeineenperiodevan4jaareenaanvraagmetdezelfdeofvergelijkbare strekkinghebbeningediendbijmeerdereinstellingen.Eendergelijkberoepdateentweede keerisingesteld,isonontvankelijk.”. Art.V.45.AanartikelII.22,§1,vanhetzelfdedecreetwordteenderdelidtoegevoegd,dat luidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
248
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
“Bijdebehandelingvaneenverzoekschriftdatalsvoorwerpeenstudievoortgangsbeslissing heeftzoalsbepaaldinartikelII.1,15bis°,j)oordeeltdeRaadoferinvoorkomendgevalal dannietsprakeisvaneennietremedieerbareovermachtcqdeonmogelijkheidomvoorde betrokkenstudentomorganisatorischeredeneneenaangepasteexamenregelinguitte werken.”. Art.V46.InartikelII.24,§1,vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°inheteerstelidwordtdezinsnede”,of,invoorkomendgeval,nahetverstrijkenvandein artikelII.14,tweedelidbedoeldetermijn”geschrapt; 2°inhettweedelid,wordendewoorden“devijfdedagvandeinheteerstelid”vervangen doordewoorden“devijfdeofdertigstedagvandeinheteersterespectievelijktweedelid”; 3°erwordttussenheteersteenhettweedelid,eennieuwlidingevoegd,datluidtalsvolgt: “DeberoepentegeneenbeslissingbedoeldinartikelII.1.15°bis,h)eni)wordenbijdeRaad ingesteldbinneneenvervaltermijnvan30dagendieingaatdedagnakennisnamevande definitievebeslissingvanhetbijofkrachtenshetdecreetbevoegdorgaanenuiterlijkde eenendertigstedagnadedagvaneenkennisgevingvandebetrokkenbeslissing.”; 4°erwordtnahetnieuwtweedelideennieuwderdelidingevoegd,datluidtalsvolgt: “Bijhetuitblijvenvaneentijdigebeslissingvandeinterneberoepsinstantiebinnende termijnzoalsbepaaldinartikelII.14,tweedelid,dientinvoorkomendgevalhetberoepbijde Raadbinnendevervaltermijnvanvijfkalenderdagennahetverstrijkenvandezetermijnte wordeningesteld,tenzijvóórhetverstrijkenvandetermijnwaaroverdeinterne beroepsinstantiebeschikt,dezeaandestudentmeedeeltopwelkelateredatumzijuitspraak zaldoen.Indatgevalgaatdevervaltermijnvanvijfkalenderdagenvoorhetberoepbijde Raadindedagnadiedatum.”; Art.V.47.AanartikelII.38vanhetzelfdedecreetwordteentweedelidtoegevoegddatluidt alsvolgt: ‘InafwijkingvanhetbepaaldeinheteerstelidwordendeuitsprakenvandeRaadin beroepentegeneenbeslissingbedoeldinartikelII.1.15°bis,h)eni)uitgebrachtbinneneen ordetermijnvan30kalenderdagen.”. Art.V.48.AanartikelII.61,§2,2°vanhetzelfdedecreetwordendewoorden“endeartikelen 6,8°en20,3°vanhetdecreethoudendehetstatuutvandeUniversiteitHasseltendeHoge RaadvoorhetHogerOnderwijsinLimburg”toegevoegd. AfdelingVI.Flexibiliseringhogeronderwijs Art.V.49.Inartikel4vanhetdecreetvan30april2004betreffendedeflexibiliseringvanhet hogeronderwijsinVlaanderenenhoudendedringendehogeronderwijsmaatregelen,
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
249
gewijzigdbijhetdecreetvan30april2009,wordennahetwoord“beroepsonderwijs”de woorden“endemasteropleidingen,waarvooreenveelvoudvan30mogelijkis”ingevoegd. Art.V.50.Aanartikel5vanhetzelfdedecreetwordteenvierdelidtoegevoegd,datluidtals volgt: “Voorwatbetreftdetoegangtotdeberoepenvanarts,huisarts,verantwoordelijkalgemeen ziekenverpleger,tandarts,dierenarts,vroedvrouw,apothekerenarchitectleefthet instellingsbestuurbijdevaststellingvanhetopleidingsprogrammadevereistennabepaald indeEuropeserichtlijn2005/36/EGvanhetEuropeesParlementendeRaadvan7 september2005betreffendedeerkenningvanberoepskwalificaties.Deinstellingsbesturen geveninhunonderwijsregelingduidelijkaanhoezijinhunopleidingsprogramma’s beantwoordenaandevoorwaardenuiteengezetindeRichtlijn. DeVlaamseRegeringpubliceertdeEuropeserichtlijn2005/36/EGvan7september2005 betreffendedeerkenningvanberoepskwalificaties,inclusiefdebijlageninhetBelgisch Staatsblad.”. Art.V.51.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel11bisingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.11bis.§1.Hetinstellingsbestuurbepaaltindeonderwijsregelingdeafwijkende toelatingsvoorwaardenopgrondwaarvanpersonendienietaandevoorwaardenvermeldin artikel11voldoen,ingeschrevenkunnenwordenvooreenmasteropleiding.Deafwijkende toelatingsvoorwaardenkunnenalleenrekeninghoudenmetdevolgendeelementen: 1°humanitaireredenen; 2°medische,psychischeofsocialeredenen; §2.Inhetlichtvanhetnoodzakelijkeevenwichttussendereglementenvandeverschillende instellingenstemthetinstellingsbestuurzijnafwijkendetoelatingsvoorwaardenafopde algemenevoorschriftenbetreffendeafwijkendetoelatingsvoorwaardendiedeassociatiein eenreglementheeftopgenomen.Dielaatstebepalinggeldtnietvoorhetbestuurvaneen instellingdieniettoteenassociatiebehoort.”. Art.V.52.Aanartikel47vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdecreetvan16juni2006,wordt eenparagraaf3toegevoegd,dieluidtalsvolgt: “§3.Bijhetnemenvaneenbeslissinginzakehetverlenenvanvrijstellingenopgrondvaneen buitenlandsdiplomaofbuitenlandsestudieperiodepasthetinstellingsbestuurdebepalingen endeprincipesvanhetVerdragvandeRaadvanEuropaendeUnescobetreffendede erkenningvandiploma’shogeronderwijsindeEuropeseRegio,opgemaaktinLissabonop11 april1997,goedgekeurdbijdecreetvan15december2006engeratificeerdop22juli2009 toevoorzoverhetlandvanherkomsthetverdragookheeftgeratificeerd.“. Art.V.53.Inartikel64vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan14maart2008, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inpunt6°wordtdezinsnede“of40”vervangendoordezinsnede“,40bisof40ter”;
V L A A M S P A R LEMENT
250
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2°erwordteenvierdelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Inafwijkingvanheteerstelidgeldenvoordebuitenlandsestudentendiemettoepassing vanartikel6,§1,2°,vanhetdecreetvan14maart2008betreffendedefinancieringvande werkingvandehogescholenenuniversiteiteninVlaanderen,financierbaarzijn,dealgemene bepalingenbetreffendestudiegelden,diezijnvastgelegdindeafdeling2,3en4vandit hoofdstuk.”. AfdelingVII.Financieringenwerkingvanhethogeronderwijs Art.V.54.Inartikel7,§1,2°,puntf),vanhetdecreetvan14maart2008betreffendede financieringvandewerkingvandehogescholenendeuniversiteiteninVlaanderenwordtde zinsnede“of40”vervangendoordezinsnede“,40bisof40ter”. Art.V.55.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel25teringevoegddatluidtalsvolgt: “Art.25ter.Detoepassingvandebepalingenvanartikel24,§1totmet§4envanartikel25, §1,1°,2°en3°wordtopgeschorttenaanzienvandebeslissingendieinstellingennemenmet betrekkingtotdeafbouwofdestopzettingvanopleidingenofmetbetrekkingtot herstructureringzoalsbedoeldinartikel25,dieuitwerkinghebbenmetingangvande academiejaren20112012en20122013.”. Art.V.56.Inartikel38,paragraaf1vanhetzelfdedecreetwordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°punt5°wordtopgeheven; 2°inpunt6°wordthetbedrag“1.545.521,92”vervangendoorhetbedrag“1.962.442,72”. Art.V.57.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel40quinquiesingevoegddatluidtalsvolgt: “Art.40quinquies.Onder‘tutoring’wordtverstaandatstudentenuithethogeronderwijsop eengestructureerdemanieroptredenalsbegeleiderenrolmodel,metdebedoelingom leerlingenbasisensecundaironderwijsteondersteunenbijhetleerenkeuzeproces.De studentenuithethogeronderwijswordendaarbij“tutors”genoemd,debetrokken leerlingenuithetbasisofsecundaironderwijswordenaangeduidals“tutees”. OnderdevoorwaardenbepaalddoordeVlaamseRegeringkandeVlaamseRegering subsidiesverlenenaaninstellingenvoorhogeronderwijsdieinsamenwerkingmet basisscholenenscholenvoorsecundaironderwijs“tutoring”aanbiedenaandeleerlingen vandiescholen.DeVlaamseRegeringbepaaltdewijzevanselectie,deduurendeevaluatie vandeprojecten.”. Art.V.58.Inartikel47vanhetzelfdedecreetwordtparagraaf3vervangen,doorwatvolgt: “§3.Hetleerkredietvaneenstudentdiezichbevindtineenovermachtssituatieenwaarvoor eenaangepasteexamenregelinggeenoplossingbiedtzoalsvastgesteldinhetkadervaneen
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
251
beroepsprocedurevoordeRaadvoorbetwistingeninzakestudievoortgangsbeslissingen, wordtteruggegevenvoordeopgenomenstudiepuntendiebetrekkinghebbenopde opleidingsonderdelenwaaroverdestudentgeenexamenheeftkunnenafleggen.”. AfdelingVIII.Inwerkingtreding Art.V.59.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelV.18,V.19,V.20,V.22,V.25enV.26,3°hebbenuitwerkingmetingangvan1 september2010. ArtikelV.17enV.26,1°hebbenuitwerkingmetingangvan1januari2011. ArtikelV.7enV.8hebbenuitwerkingmetingangvan1februari2011. ArtikelV.34heeftuitwerkingmetingangvan1mei2011. ArtikelV.26,2°treedtinwerkinginhetacademiejaar20112012. ArtikelV.23enV.56tredeninwerkingop1januari2013. HoofdstukVI.Centravoorleerlingenbegeleiding Art.VI.1.Inartikel2vanhetdecreetvan1december1998betreffendedecentravoor leerlingenbegeleidingwordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inpunt6°,a)wordendewoorden"gefinancierdwordt"vervangendoordewoorden"in aanmerkingkomtvoorfinanciering"; 2°in6°,wordthetpuntb)vervangendoorwatvolgt: "b)gesubsidieerdofficieelcentrum:centrumdatingerichtwordtdoorpubliekrechtelijke rechtspersonenanderedanhetgemeenschapsonderwijsendatinaanmerkingkomtvoor subsidiëringdoordeVlaamseGemeenschap;"; 3°inpunt6°,c)wordendewoorden"gesubsidieerdwordt"vervangendoordewoorden"in aanmerkingkomtvoorsubsidiëring"; 4°inpunt20°wordendewoorden"openbaarbestuur"telkensvervangendoorde woorden"publiekrechtelijkerechtspersoon”; 5°hetpunt22°wordtvervangendoorwatvolgt: “22°onderwijsnet:hetgemeenschapsonderwijs:hetonderwijsvandeVlaamse Gemeenschapzoalsbedoeldinartikel2vanhetbijzonderdecreetvan14juli1998 betreffendehetgemeenschapsonderwijs; hetgesubsidieerdofficieelonderwijs:hetonderwijsingerichtdoorpubliekrechtelijke rechtspersonenanderedanhetgemeenschapsonderwijsendatinaanmerkingkomtvoor subsidiëringvandeVlaamseGemeenschap; hetgesubsidieerdvrijonderwijs:hetonderwijsingerichtdoornatuurlijkepersonenof privaatrechtelijkerechtspersonenendatinaanmerkingkomtvoorsubsidiëringdoorde VlaamseGemeenschap;”
V L A A M S P A R LEMENT
252
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art.VI.2.Inartikel49,eerstelid,vanhetzelfdedecreetwordendewoorden“enbepaalthet salarisvoordegefinancierdeofgesubsidieerdeambten”opgeheven. Art.VI.3.Inhetzelfdedecreetwordteenartikel65/1ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.65/1.Inafwijkingvanartikel65kaneencentrumdatderationalisatienormop1 februari2011nietbehaaltgefinancierdofgesubsidieerdblijvenvoordevolledigeduurvan deeerstvolgendeperiodewaarvoorovereenkomstigartikel67deomkaderingwordt vastgesteld,opvoorwaardedathetcentrumderationalisatienorm,vermeldinartikel65en 66,welbehaaldeop1februari2008.”. Art. VI.4. Aan artikel 78, §1 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005,wordteenlidtoegevoegd,datluidtalsvolgt: “Hetpersoneelsliddatzittingheeftineenlokaalinspraakorgaandatopgerichtisdoorof krachtenseenwetofeendecreet,krijgtdienstvrijstellingomdevergaderingenvandat inspraakorgaanbijtewonen. Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevandienstactiviteit.Het personeelslidbehoudthetrechtopeensalaris.”. Art.VI.5.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelVI.4heeftuitwerkingmetingangvan10december2010. HoofdstukVII.Onderwijsinspectieenpedagogischebegeleidingsdiensten Art.VII.1.Inartikel30,eerstelid,vanhetdecreetvan8mei2009betreffendedekwaliteit vanonderwijs,wordtdezinsnede“hetschooljaar20112012”vervangendoordezinsnede “hetschooljaar20122013”. Art.VII.2.Inartikel123,eerstelid,vanhetzelfdedecreetwordentussendewoorden“tegen depreventieveschorsing”endewoorden“inberoepgaanbij”dezinsnede“of,alsdatvan toepassingis,tegendeafhoudingvansalaris”ingevoegd. Art.VII.3.Aanartikel136,eerstelid,5°vanhetzelfdedecreetwordtdezinsnede“of,alsdat vantoepassingis,tegendeafhoudingvansalaris”toegevoegd. Art.VII.4.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. HoofdstukVIII.Studiefinanciering Art.VIII.1.Inhetdecreetvan8juni2007betreffendedestudiefinancieringvandeVlaamse Gemeenschapwordteenartikel4bisingevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
253
“Art.4bis.Schuldvorderingendierechtstreeksenuitsluitendgerelateerdzijnaande bestedingen,vermeldinartikel4,derdelid,verrichtdoordeontvangervan studiefinanciering,zijnbevoorrechtophettoegekendebedragvandestudiefinancieringin dezelfderangordealsdeschuldvorderingen,vermeldinartikel19,5°vande Hypotheekwet.”. Art.VIII.2.Aanartikel13vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan8mei2009, wordteenparagraaf5toegevoegd,dieluidtalsvolgt: “§5.Inafwijkingvandeparagraaf2en3,eerstelidwordteenkleutertijdenshetschooljaar inkwestiegeachtvoldoendeaanwezigtezijn,als: 1°eendoktersattestvoorgelegdwordtwaaropverklaardwordtdatdeineenschool ingeschrevenkleutertengevolgevaneenernstigemedischeaandoeningtijdenshet schooljaarinkwestienietofslechtsonregelmatignaarschoolkangaangedurendeeen aaneensluitendeperiodevanminstens60dagen; 2°eenattestvaneenprivateofpubliekeinstelling,eenparamedicus,vermeldinhet KoninklijkBesluitvan2juli2009totvaststellingvandelijstvandeparamedischeberoepen, ofeenhoudervaneendiplomainkinesitherapie,vermeldinartikel21bis,§2,vanhet KoninklijkBesluitnr78van10november1967betreffendedeuitoefeningvande gezondheidsberoepen,voorgelegdwordt,waaropverklaardwordtdatminstenstweemaal perweektijdensdeschoolureneendienstverleendwerdaandeineenschoolingeschreven kleuterterbevorderingvanzijnontwikkeling,waarbijdezedienstinhetschooljaarin kwestieplaatsvondgedurendeeenaaneensluitendeperiodevanminstens14weken. Deaanvragerbezorgtdeattesten,vermeldinheteerstelid,aandedienstinkwestie.". Art.VIII.3.Inartikel23,§3,vierdelid,vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan4 juli2008,wordthetgetal“zestig”telkensvervangendoorhetgetal“dertig”. Art.VIII.4.Inartikel53vanhetzelfdedecreetwordthetgetal“15”vervangendoorhetgetal “1”,enwordthetgetal“30”telkensvervangendoorhetgetal“1”. Art.VIII.5.Aanartikel59vanhetzelfdedecreetwordteentweedelidtoegevoegd,datluidt alsvolgt: “Devraagtotherzieningvaneendossier,vermeldinheteerstelid,kanalleenbetrekking hebbenophetschoolofacademiejaarwaarindevraaggesteldwerd,alsookopdevier schoolofacademiejarendieeraanvoorafgaan.”. Art.VIII.6.Artikel60vanhetzelfdedecreetwordtvervangendoorwatvolgt: “Art.60.Indevolgendegevallenherzietdediensthetdossieropeigeninitiatief: 1°alsdetoelageonjuistwerdberekend,aldannietopbasisvanbedrieglijkehandelingen, valseverklaringenofwillensenwetensonvolledigeverklaringen; 2°alsdetoelagewerdberekendopbasisvaneeninkomendatnognietnagezienwerddoor deFederaleOverheidsdienstFinanciënenalsnadienblijktdathetvermoedelijkeinkomen verschillendisvanhetnagezieneinkomen;
V L A A M S P A R LEMENT
254
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
3°nadekennisnemingvanfeitenwaaruitblijktdateenvandevoorwaardenvoor toekenningvaneentoelagenietwasvervuld. Deherzieningvaneendossierkanalleenbetrekkinghebbenophetschoolofacademiejaar waarindediensttotherzieningbeslist,alsookopdevierschoolofacademiejarendieeraan voorafgaan.”. Art.VIII.7.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelVIII.2heeftuitwerkingmetingangvan1september2009. HoofdstukIX.Rechtspositieonderwijspersoneel AfdelingI.Rechtspositievanbepaaldepersoneelsledenvanhetgemeenschapsonderwijs Art.IX.1.InhoofdstukIIbisvanhetdecreetvan27maart1991betreffendederechtspositie vanbepaaldepersoneelsledenvanhetgemeenschapsonderwijswordtvoorartikel12bis, ingevoegdbijhetdecreetvan13juli2001,datartikel12bis/1wordt,eennieuwartikel12bis ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.12bis.§1.Ditartikelgeldtvoordepersoneelsledenvermeldinartikel2,§1,met uitzonderingvanhetpersoneelvandepedagogischebegeleidingsdiensten. §2.Deraadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigdbestuurdersluitvoor haarpersoneelsledeneenverzekeringburgerlijkeaansprakelijkheidenrechtsbijstandaf, zodatallepersoneelsledeninhetkadervandeuitoefeningvanhunopdrachtverzekerdzijn alshunburgerlijkeaansprakelijkheidinhetgedrangkomtofzijgevatwordendooreen juridischeprocedure. Alsderaadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigdbestuurderdeze verplichtingnietnaleeft,moetzijdekostentenlastenemendiehetpersoneelslidten gevolgevanhetontbrekenvanvoormeldeverzekeringzelfmoetdragen. Depolisvanvoormeldeverzekeringmoetvlotraadpleegbaarzijnvoordepersoneelsleden. Alseenpersoneelslidzelf,tenlastevaneenderdedienietderaadvanbestuurofeenvan haarledenis,eenvorderingtotschadevergoedinginsteltvoorfysiekeofmateriëleschadeof dedaaruitvoortvloeiendemoreleschadeopgelopeninoftengevolgevandeuitoefening vanzijnambt,danmoetderaadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigd bestuurderinstaanvoordejuridischebijstand.”. Art.IX.2.InhetzelfdedecreetwordteenhoofdstukIIquinquies,datbestaatuitdeartikelen 12quinquiestotenmet12septies,ingevoegd,datluidtalsvolgt: “HoofdstukIIquinquies–Secundairearbeidsvoorwaarden Art.12quinquies.Dithoofdstukgeldtvoordepersoneelsledenvermeldinartikel2,§1,met uitzonderingvanhetpersoneelvandepedagogischebegeleidingsdiensten.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
255
Art.12sexies.Deraadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigdbestuurder steltaanhaarpersoneelsledendemiddelenterbeschikkingdiezijnodighebbenomhun opdrachtuittevoeren. Alseenpersoneelslidinhetkadervanzijnopdrachtbovenopdezemiddelenextraonkosten maakt,moetderaadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigdbestuurder dezeonkostenvergoedenopvoorwaardedathetinstellingshoofdvandeinstellingwaarhet personeelslidzijnopdrachtuitoefentaanhetpersoneelslidvooraftoestemmingheeft gegevenomdieonkostentemaken. Demiddelenwaarvoordekostengedragenwordendoorderaadvanbestuurenvoorhet vormingscentrumdoordeafgevaardigdbestuurder,blijveneigendomvanderaadvan bestuurenvoorhetvormingscentrumvandeafgevaardigdbestuurder. Art.12septies.§1.Personeelsledendieinopdrachtvanderaadvanbestuur–voorhet vormingscentrumdeafgevaardigdbestuurderverplaatsingenmakenmethuneigenwagen, motoofbromfietshebbenrechtopdekilometervergoedinggelijkaanhetbedragdat jaarlijksbepaaldwordtinuitvoeringvanartikel13vanhetkoninklijkbesluitvan18januari 1965houdendealgemeneregelinginzakereiskosten.Deraadvanbestuur–voorhet vormingscentrumdeafgevaardigdbestuurderkanditbedragmetmaximum10% verminderen,opvoorwaardedatzedaarnaasteenomniumverzekeringheeftafgesloten voordienstverplaatsingen. Personeelsledendieinopdrachtvanderaadvanbestuur–voorhetvormingscentrumde afgevaardigdbestuurderverplaatsingenmakenmethetopenbaarvervoergenieten,bijde inleveringvanhetvervoerbewijs,devolledigebetalingvandeeropvermeldebedragen.De verplaatsingenpertreinwordenterugbetaaldaanhettariefvaneenstandaardbiljet2deklas. §2.Inafwijkingopparagraaf1magderaadvanbestuur–voorhetvormingscentrumde afgevaardigdbestuurdervan1januari2011totenmet31december2011hetbedragvan dekilometervergoedingbeperkentot70procentvandekilometervergoedingdiejaarlijks bepaaldwordtinuitvoeringvanartikel13vanhetkoninklijkbesluitvan18januari1965 houdendealgemeneregelinginzakereiskostenenvan1januari2012totenmet31 december2012tot85procentvanvoormeldekilometervergoeding. §3.Debepalingenvanditartikelgeldennietalsderaadvanbestuur–voorhet vormingscentrumdeafgevaardigdbestuurdereensysteemvankilometervergoedingvoor dienstverplaatsingenhanteert,datgunstigerisdanditvermeldinparagraaf1en2.”. Art.IX.3.Artikel28vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan18mei1999en gewijzigdbijdedecretenvan14februari2003,10juli2003,15juli2003en4juli2008,wordt vervangendoorwatvolgt: “Art.28.§1.Deraadvanbestuur–voorhetvormingscentrumdeafgevaardigdbestuurder verklaartjaarlijksallevacantebetrekkingenvacant.Delijstvandevacantverklaarde betrekkingenomvat: 1°allevacantebetrekkingenindebetrokkeninstelling(en)op15aprilvandatjaar;
V L A A M S P A R LEMENT
256
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2°debetrekkingendieindeperiodevan15apriltotenmet1septembervacantzullen wordentengevolgevandepensioneringofdeterbeschikkingstellingvoorafgaandaanhet rustpensioenvandetitularis.Deraadvanbestuurkandezebetrekkingenvacantverklaren; 3°debetrekkingvaneenvastbenoemdpersoneelsliddatuiterlijkop15aprilvandatjaarin toepassingvanartikel5,§1bis,§1terof§1quatervanhetdecreetvan9april1992 betreffendehetonderwijsIIIterbeschikkingwordtgesteldwegensontstentenisvan betrekking.Ophetogenblikvandezeterbeschikkingstellingwordtdebetrekkingwaarhet personeelslidtitularisvaniseenvacantebetrekking. Methetoogopdevastebenoemingenvan1januari2012omvatdelijstvandevacant verklaardebetrekkingen,inafwijkingvanheteerstelid,naastdebetrekkingenvermeldin2° en3°vanheteerstelid,allevacantebetrekkingenindebetrokkeninstelling(en)op15 september2011.Devacantebetrekkingendieintoepassingvanheteerstelidwerden vacantverklaardopbasisvandetoestandop15april2011hebbengeenuitwerking. Inafwijkingvanheteerstelidbepaaltderaadvanbestuurvoorhaarcentravoor volwassenenonderwijsjaarlijksopbasisvaneenbeleidsplanennaonderhandelingeninhet bevoegdelokaalcomitéwelkevacantebetrekkingenhijvacantverklaart. Deraadvanbestuurmoetdevacantebetrekkingenwaaroverinhetbevoegdelokaalcomité geenakkoordwordtbereiktvacantverklarenalshetgaatomvacantebetrekkingendie gedurendededrieaanhetbetrokkenschooljaarvoorafgaandeschooljarenookvacant waren.Tijdensdeschooljaren20102011totenmet20122013wordendezevacante betrekkingenvastgesteldop15septembervoorafgaandaandedatumvanvastebenoeming enwordenzeelkschooljaarvoor15oktoberopenbaargemaakt. §2.Delijstvandevacantverklaardebetrekkingenwordtelkjaarvóór15meiopenbaar gemaakt,samenmeteenbeschrijvingvandewijzewaaropdekandidaturenvoormutatieof vastebenoemingmoetenwordeningediend.Alsop1septembervolgendopde vacantverklaringeenwijzigingplaatsvindtindesamenstellingvandescholengemeenschap waarvandeinstellingdeeluitmaakt,ofwaarvanzijvanaf1septemberdeelzaluitmaken, moetindeprocedurewordenbepaalddatkanwordengekandideerdtotminstens15 september. Inafwijkingvanheteerstelidwordtdelijstvandevacantverklaardebetrekkingenmethet oogopdevastebenoemingenvan1januari2012openbaargemaaktvóór15oktober2011. Devacantebetrekkingendieintoepassingvanheteerstelidwerdenmeegedeeldvóór15 mei2011opbasisvandetoestandop15april2011hebbengeenuitwerking. §3.DeVlaamseRegeringkanvoordecategorieënvanpersoneelsledendiezeaanwijst,de vastebenoemingafhankelijkmakenvaneenonderwijsopdrachtwaarvanzijhetminimum bepaalt.BijdevaststellingvandezecategorieënzaldeVlaamseRegeringzichinzonderheid latenleidendoordesituatieopdearbeidsmarkt,doorhetaantalwegensontstentenisvan betrekkingindezecategorieterbeschikkinggesteldevastbenoemdepersoneelsledenende specifiekekenmerkenvansommigeambten,vakken,specialiteiten,opleidingenof modules.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
257
Art.IX.4.Artikel28bisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan14juli1998en gewijzigdbijdedecretenvan18mei1999,14februari2003,15juli2005,7juli2006,15juni 2007,4juli2008en9juli2010,wordtopgeheven. Art.IX.5.Artikel28tervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan1december 1998engewijzigdbijdedecretenvan18mei1999,13juli2001en14februari2003,wordt opgeheven. Art.IX.6.Inartikel37,§2,vanhetzelfdedecreet,vervangenbijhetdecreetvan8mei1999 engewijzigdbijhetdecreet14februari2003wordendewoorden“,behoudens gemotiveerdeafwijzing,”opgeheven. Art.IX.7.Inartikel56/1vanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan8mei2009 wordendewoorden“artikel28,§2en§3,ofartikel28bis,§2,”vervangendoordewoorden “artikel28”. Art.IX.8.Inartikel56bisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan15juli2005, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordentussenheteersteentweedelidtweeledeningevoegd,dieluiden alsvolgt: “Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenscholengemeenschapindeloop vanhetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur,behoudtbijde toetredingtotdescholengemeenschapzijntijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur onderdevoorwaardengesteldinditdecreet.Hetpersoneelslidbehoudteveneenszijnrecht opeentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur.Ditrechtopeentijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduurgeldtvanafhetogenblikvandetoetredingvooralleinstellingenvande scholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenscholengemeenschapuiterlijkop heteindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis,behoudtbijde toetredingtotdescholengemeenschapallerechtenenplichtendieverbondenzijnaandeze vastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijdsvastbenoemdis,beantwoordt bijdetoetredingtotdescholengemeenschap,enonverminderdartikel36bis,aande voorwaardengesteldinditdecreetvooreenuitbreidingvanzijnvastebenoeminginalle instellingenvandescholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden.”; 2°inparagraaf2wordentussenheteersteentweedelidtweeledeningevoegd,dieluiden alsvolgt: “Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenanderescholengemeenschapin deloopvanhetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur, behoudtbijdetoetredingtotdeanderescholengemeenschapzijntijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduuronderdevoorwaardengesteldinditdecreet.Hetpersoneelslidbehoudt eveneenszijnrechtopeentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur.Ditrechtopeen
V L A A M S P A R LEMENT
258
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
tijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduurgeldtvanafhetogenblikvandetoetredingvoor alleinstellingenvandescholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenanderescholengemeenschap uiterlijkopheteindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis, behoudtbijdetoetredingtotdeanderescholengemeenschapallerechtenenplichtendie verbondenzijnaandezevastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijds vastbenoemdis,beantwoordtbijdetoetredingtotdescholengemeenschap,en onverminderdartikel36bis,aandevoorwaardengesteldinditdecreetvooreenuitbreiding vanzijnvastebenoeminginalleinstellingenvandescholengemeenschapwaartoede instellingistoegetreden.”; 3°inparagraaf3wordtheteerstelidvervangendoorwatvolgt: “Wanneereeninstellinguiteenscholengemeenschaptreedt,ennietopnieuwtoetreedttot eenscholengemeenschap,danwordendedienstendieindezeinstellinginde scholengemeenschapwerdengepresteerdineenambt,betrekking,vakofspecialiteitsteeds geachtgepresteerdtezijnindatambt,dezebetrekking,datvakofdezespecialiteitineen instellingdieniettoteenscholengemeenschapbehoort. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdieuiteenscholengemeenschaptreedtindeloopvan hetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur,behoudtbijde uittredinguitdescholengemeenschapzijntijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduuronder devoorwaardengesteldinditdecreet.Hetpersoneelslidbehoudteveneenszijnrechtop eentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur.Ditrechtopeentijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduurgeldtvanafhetogenblikvandeuittredingvooralleinstellingenvande scholengroepdieniettoteenscholengemeenschapbehoren. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdieuiteenscholengemeenschaptreedtuiterlijkophet eindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis,behoudtbijde uittredinguitdescholengemeenschapallerechtenenplichtendieverbondenzijnaandeze vastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijdsvastbenoemdis,beantwoordt bijdeuittredinguitdescholengemeenschap,enonverminderdartikel36bis,aande voorwaardengesteldinditdecreetvooreenuitbreidingvanzijnvastebenoeminginalle instellingenvandescholengroepdieniettoteenscholengemeenschapbehoren.”; 4°paragraaf4wordtopgeheven. Art.IX.9.Inartikel59tervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan8mei2009, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1,eerstelid,wordentussendewoorden“tegendepreventieveschorsing”en dewoorden“inberoepgaanbij”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis,tegende afhoudingvansalaris”ingevoegd;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
259
2°inparagraaf1,tweedelid,wordentussendewoorden“tegendepreventieveschorsing” endewoorden“kunnenwordeningebracht”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis, tegendeafhoudingvansalaris”ingevoegd; 3°inparagraaf1,derdelid,wordentussendewoorden“tegenzijnpreventieveschorsing”en dewoorden“eenberoepinstellen”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis,tegende afhoudingvansalaris”ingevoegd; 4°paragraaf2wordtvervangendoorwatvolgt: “§2.Hetberoepschortdepreventieveschorsingnietop;deafhoudingvansalariswordtwel opgeschort.”; 5°paragraaf3wordtvervangendoorwatvolgt: “§3.Tenaanzienvanbetwistingeninzakehetnietinachtnemendoorderaadvanbestuur deafgevaardigdbestuurdervoordeledenvandepedagogischebegeleidingsdienstvande bepalingenvanartikel59ofhetkennelijkonredelijkekaraktervandepreventieveschorsing doetdekamervanberoepinlaatsteaanleguitspraak.Dekamervanberoepkande preventieveschorsingbevestigenofvernietigen.Alsdepreventieveschorsingwaartegen beroepwerdaangetekend,gepaardgaatmeteentuchtonderzoek,beslistdekamervan beroepinafwijkingvanartikel72,3°bijunanimiteitwanneerzedepreventieveschorsing wensttevernietigen. Bijeenberoeptegeneenpreventieveschorsingmetafhoudingvansalarisoftegende afhoudingvansalarisheeftdekamervanberoepdebevoegdheidomdeafhoudingvan salaristebevestigen,tevernietigenoftebeperken.”. Art.IX.10.Artikel63vanhetzelfdedecreetwordtvervangendoorwatvolgt: “Art.63.Deafhoudingvanhetsalariswordttoegepasttenhoogstezesmaandenenmagniet meerdanéénvijfdevanhetlaatstebrutoactiviteitssalarisof–wachtgeldbedragen.” Art.IX.11.Inartikel71vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan13juli2007en4 juli2008,wordthettweedelidvervangendoorwatvolgt: “Dekamervanberoepdoetinlaatsteaanleguitspraakoverhetberoepdateen personeelslidheeftingesteldtegendetuchtstrafdiederaadvanbestuur,ofde afgevaardigdbestuurdervoordeledenvandepedagogischebegeleidingsdienstenhet vormingscentrumheeftuitgesproken.Dekamervanberoepheeftdebevoegdheidomde tuchtstraftebevestigenoftevernietigen,ofomeenlichteretuchtstrafuittespreken.Ze doettevensuitspraakinalleaangelegenhedenwaarvoordoorofkrachtensditdecreet bevoegdheidwerdverleend.”. Art.IX.12.InhoofdstukVIIIbisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007,wordteenartikel73ter/1ingevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
260
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
“Art.73ter/1.Bijhettoewijzenvaninstellingsgebondenopdrachtenaanpersoneelsleden moethetinstellingshoofdrekeninghoudenmetdetijddiedepersoneelsledenbestedenaan hunvertegenwoordiginginlokaleinspraakorganenopgerichtdoorofkrachtenseenwetof eendecreet,enmetdetijddieeenvakbondsafgevaardigdebesteedtaanzijn vertegenwoordigingindeVlaamseOnderwijsraadofindestuurgroepvermeldinartikel2, 42°vanhetdecreetvan15juni2007betreffendehetvolwassenenonderwijs.”. Art.IX.13.Inartikel73quatervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007engewijzigdbijhetdecreetvan4juli2008,wordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°dewoorden“artikel73ter”wordenvervangendoordewoorden“artikel73teren 73ter/1”; 2°punt4°wordtopgeheven. Art.IX.14.Inartikel73quinquiesvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordendewoorden“artikel73ter”vervangendoordewoorden“artikel 73teren73ter/1”; 2°inparagraaf2wordtpunt4°opgeheven. AfdelingII.Decreetbetreffendederechtspositievansommigepersoneelsledenvanhet gesubsidieerdonderwijsendegesubsidieerdecentravoorleerlingenbegeleiding Art.IX.15.Inartikel5vanhetdecreetvan27maart1991betreffendederechtspositievan sommigepersoneelsledenvanhetgesubsidieerdonderwijsendegesubsidieerdecentra voorleerlingenbegeleidingwordtpunt3°vervangendoorwatvolgt: “hetnet:hetgemeenschapsonderwijs:hetonderwijsvandeVlaamseGemeenschapzoals bedoeldinartikel2vanhetbijzonderdecreetvan14juli1998betreffendehet gemeenschapsonderwijs; hetgesubsidieerdofficieelonderwijs:hetonderwijsingerichtdoorpubliekrechtelijke rechtspersonenanderedanhetgemeenschapsonderwijsendatinaanmerkingkomtvoor subsidiëringvandeVlaamseGemeenschap; hetgesubsidieerdvrijonderwijs:hetonderwijsingerichtdoornatuurlijkepersonenof privaatrechtelijkerechtspersonenendatinaanmerkingkomtvoorsubsidiëringdoorde VlaamseGemeenschap;". Art.IX.16.IntitelII,hoofdstukIIbisvanhetzelfdedecreetwordtvoorartikel17bis, ingevoegdbijhetdecreetvan13juli2001,datartikel17bis/1wordt,eennieuwartikel17bis ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.17bis.§1.Ditartikelgeldtvoordepersoneelsledenvermeldinartikel4,§1,met uitzonderingvandepersoneelsledenvandepedagogischebegeleidingsdiensten.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
261
§2.Deinrichtendemachtsluitvoorhaarpersoneelsledeneenverzekeringburgerlijke aansprakelijkheidenrechtsbijstandaf,zodatallepersoneelsledeninhetkadervande uitoefeningvanhunopdrachtverzekerdzijnalshunburgerlijkeaansprakelijkheidinhet gedrangkomtofzijgevatwordendooreenjuridischeprocedure. Alsdeinrichtendemachtdezeverplichtingnietnaleeft,moetzijdekostentenlastenemen diehetpersoneelslidtengevolgevanhetontbrekenvanvoormeldeverzekeringzelfmoet dragen. Depolisvanvoormeldeverzekeringmoetvlotraadpleegbaarzijnvoordepersoneelsleden. Alseenpersoneelslidzelf,tenlastevaneenderdedienietdeinrichtendemachtofeenvan haarledenis,eenvorderingtotschadevergoedinginsteltvoorfysiekeofmateriëleschadeof dedaaruitvoortvloeiendemoreleschadeopgelopeninoftengevolgevandeuitoefening vanzijnambt,danmoetdeinrichtendemachtinstaanvoordejuridischebijstand.”. Art.IX.17.IntitelIIvanhetzelfdedecreetwordteenhoofdstukIIquinquies,datbestaatuit deartikelen17quinquiestotenmet17septies,ingevoegd,datluidtalsvolgt: “HoofdstukIIquinquies–Secundairearbeidsvoorwaarden Art.17quinquies.Dithoofdstukgeldtvoordepersoneelsledenvermeldinartikel4,§1,met uitzonderingvandepersoneelsledenvandepedagogischebegeleidingsdiensten. Art.17sexies.Deinrichtendemachtsteltaanhaarpersoneelsledendemiddelenter beschikkingdiezijnodighebbenomhunopdrachtuittevoeren. Alseenpersoneelslidinhetkadervanzijnopdrachtbovenopdezemiddelenextraonkosten maakt,moetdeinrichtendemachtdezeonkostenvergoedenopvoorwaardedatde directeurofdebeheerdervandeinstellingwaarhetpersoneelslidzijnopdrachtuitoefent aanhetpersoneelslidvooraftoestemmingheeftgegevenomdieonkostentemaken. Demiddelenwaarvoordekostengedragenwordendoordeinrichtendemacht,blijven eigendomvandeinrichtendemacht. Art.17septies.§1.Personeelsledendieinopdrachtvandeinrichtendemachtverplaatsingen makenmethuneigenwagen,motoofbromfietshebbenrechtopdekilometervergoeding gelijkaanhetbedragdatjaarlijksbepaaldwordtinuitvoeringvanartikel13vanhet koninklijkbesluitvan18januari1965houdendealgemeneregelinginzakereiskosten..De inrichtendemachtkanditbedragmetmaximum10%verminderen,opvoorwaardedatze daarnaasteenomniumverzekeringheeftafgeslotenvoordienstverplaatsingen. Personeelsledendieinopdrachtvandeinrichtendemachtverplaatsingenmakenmethet openbaarvervoergenieten,bijdeinleveringvanhetvervoerbewijs,devolledigebetaling vandeeropvermeldebedragen.Deverplaatsingenpertreinwordenterugbetaaldaanhet tariefvaneenstandaardbiljet2deklas. §2.Inafwijkingopparagraaf1magdeinrichtendemachtvan1januari2011totenmet31 december2011hetbedragvandekilometervergoedingbeperkentot70procentvande
V L A A M S P A R LEMENT
262
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
kilometervergoedingdiejaarlijksbepaaldwordtinuitvoeringvanartikel13vanhet koninklijkbesluitvan18januari1965houdendealgemeneregelinginzakereiskostenenvan 1januari2012totenmet31december2012tot85procentvanvoormelde kilometervergoeding. §3.Debepalingenvanditartikelgeldennietalsdeinrichtendemachteensysteemvan kilometervergoedingvoordienstverplaatsingenhanteert,datgunstigerisdanditvermeldin paragraaf1en2.”. Art.IX.18.Inartikel33,§1vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijdedecretenvan15december 1993,21december1994,15juni2007,4juli2008en9juli2010,wordendevolgende wijzigingenaangebracht: 1°woorden“Devacantebetrekkingenwordenvastgesteldinfunctievandetoestandop15 aprilvandatjaar.”Wordenvervangendoordewoorden“Demededelingvandevacante betrekkingenomvat: 1°allevacantebetrekkingenindebetrokkeninstelling(en)op15aprilvandatjaar; 2°eventueeldebetrekkingendieindeperiodevan15apriltotenmet1septembervacant zullenwordentengevolgevandepensioneringofdeterbeschikkingstellingvoorafgaandaan hetrustpensioenvandetitularis.Deinrichtendemachtkandezebetrekkingeneveneens meedelenalsvacantebetrekkingmethetoogopeenvastebenoeming; 3°debetrekkingvaneenvastbenoemdpersoneelsliddatuiterlijkop15aprilvandatjaarin toepassingvanartikel5,§1bis,§1terof§1quatervanhetdecreetvan9april1992 betreffendehetonderwijsIIIterbeschikkingwordtgesteldwegensontstentenisvan betrekking.Ophetogenblikvandezeterbeschikkingstellingwordtdebetrekkingwaarhet personeelslidtitularisvaniseenvacantebetrekking.”; 2°tussenheteersteentweedelidwordteenlidingevoegd,datluidtalsvolgt: “Inafwijkingvanheteersteliddeeltdeinrichtendemachtvoordevastebenoemingenvan1 januari2012devacantebetrekkingenmeevóór15oktober2011.Demededelingvande vacantebetrekkingenomvat,naastdebetrekkingenvermeldin2°en3°vanheteerstelid, allevacantebetrekkingenindebetrokkeninstelling(en)op15september2011.Devacante betrekkingendieintoepassingvanheteerstelidwerdenmeegedeeldvóór15mei2011op basisvandetoestandop15april2011hebbengeenuitwerking.”. Art.IX.19.InhoofdstukVbisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007,wordteenartikel47ter/1ingevoegd,datluidtalsvolgt: “Art.47ter/1.Bijhettoewijzenvaninstellingsgebondenopdrachtenaanpersoneelsleden moetdeinrichtendemachtrekeninghoudenmetdetijddiedepersoneelsledenbesteden aanhunvertegenwoordiginginlokaleinspraakorganenopgerichtdoorofkrachtenseenwet ofeendecreet,enmetdetijddieeenvakbondsafgevaardigdebesteedtaanzijn vertegenwoordigingindeVlaamseOnderwijsraadofindestuurgroepvermeldinartikel2, 42°vanhetdecreetvan15juni2007betreffendehetvolwassenenonderwijs.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
263
Art.IX.20.Inartikel47quatervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007engewijzigdbijhetdecreetvan4juli2008,wordendevolgendewijzigingen aangebracht: 1°dewoorden“artikel47ter”wordenvervangendoordewoorden“artikel47teren 47ter/1”; 2°punt4°wordtopgeheven. Art.IX.21.Inartikel47quinquiesvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan13juli 2007,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordendewoorden“artikel47ter”vervangendoordewoorden“artikel 47teren47ter/1”; 2°inparagraaf2wordtpunt4°opgeheven. Art.IX.22.Inartikel67bisvanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan8mei2009, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1,eerstelid,wordentussendewoorden“tegendepreventieveschorsing”en dewoorden“inberoepgaanbij”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis,tegende afhoudingvansalaris”ingevoegd; 2°inparagraaf1,tweedelid,wordentussendewoorden“tegendepreventieveschorsing” endewoorden“kunnenwordeningebracht”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis, tegendeafhoudingvansalaris”ingevoegd; 3°inparagraaf1,derdelid,wordentussendewoorden“tegenzijnpreventieveschorsing” endewoorden“eenberoepinstellen”dewoorden“of,alsdatvantoepassingis,tegende afhoudingvansalaris”ingevoegd; 4°paragraaf2wordtvervangendoorwatvolgt: “§2.Hetberoepschortdepreventieveschorsingnietop;deafhoudingvansalariswordtwel opgeschort.”; 5°paragraaf3wordtvervangendoorwatvolgt: “§3.Tenaanzienvanbetwistingeninzakehetnietinachtnemendoordeinrichtendemacht vandebepalingenvanartikel67ofhetkennelijkonredelijkekaraktervandepreventieve schorsingdoetdebevoegdekamervanberoepinlaatsteaanleguitspraak.Dekamervan beroepkandepreventieveschorsingbevestigenofvernietigen.Inafwijkingvanartikel70,3° beslissendekamersvanberoepbijunanimiteitwanneerzijdepreventieveschorsingwensen tevernietigen.
V L A A M S P A R LEMENT
264
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Bijeenberoeptegeneenpreventieveschorsingmetafhoudingvansalarisoftegende afhoudingvansalarisheeftdekamervanberoepdebevoegdheidomdeafhoudingvan salaristebevestigen,tevernietigenoftebeperken.”. Art.IX.23.Inartikel69vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan4juli2008,wordt paragraaf2vervangendoorwatvolgt: “§2.Dekamersvanberoepdoeninlaatsteaanleguitspraakoverhetberoepdateen personeelslidheeftingesteldtegeneentuchtstrafdiedeinrichtendemachtheeft uitgesproken.Dekamersvanberoephebbendebevoegdheidomdetuchtstraftebevestigen oftevernietigen,ofomeenlichteretuchtstrafuittespreken.Zedoentevensuitspraakin alleaangelegenhedenwaarvoordoorofkrachtensditdecreetbevoegdheidwerdverleend.”. Art.IX.24.Inartikel74tervanhetzelfdedecreet,ingevoegdbijhetdecreetvan15juli2005, wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordentussenheteersteentweedelidtweeledeningevoegd,dieluiden alsvolgt: “Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenscholengemeenschapindeloop vanhetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur,behoudtbijde toetredingtotdescholengemeenschapzijntijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur onderdevoorwaardengesteldinditdecreet.Hetpersoneelslidbehoudteveneenszijnrecht opeentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur.Ditrechtopeentijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduurgeldtvanafhetogenblikvandetoetredingvooralleinstellingenvande scholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenscholengemeenschapuiterlijkop heteindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis,behoudtbijde toetredingtotdescholengemeenschapallerechtenenplichtendieverbondenzijnaandeze vastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijdsvastbenoemdis,beantwoordt bijdetoetredingtotdescholengemeenschapaandevoorwaardengesteldinditdecreet vooreenuitbreidingvanzijnvastebenoeminginalleinstellingenvande scholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden.”; 2°inparagraaf2wordentussenheteersteentweedelidtweeledeningevoegd,dieluiden alsvolgt: “Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenanderescholengemeenschapin deloopvanhetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur, behoudtbijdetoetredingtotdeanderescholengemeenschapzijntijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduuronderdevoorwaardengesteldinditdecreet.Hetpersoneelslidbehoudt eveneenszijnrechtopeentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduur.Ditrechtopeen tijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduurgeldtvanafhetogenblikvandetoetredingvoor alleinstellingenvandescholengemeenschapwaartoedeinstellingistoegetreden.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
265
Hetpersoneelsliddatindeinstellingdietoetreedttoteenanderescholengemeenschap uiterlijkopheteindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis, behoudtbijdetoetredingtotdeanderescholengemeenschapallerechtenenplichtendie verbondenzijnaandezevastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijds vastbenoemdis,beantwoordtbijdetoetredingtotdescholengemeenschapaande voorwaardengesteldinditdecreetinaanmerkingvooreenuitbreidingvanzijnvaste benoeminginalleinstellingenvandescholengemeenschapwaartoedeinstellingis toegetreden.”; 3°inparagraaf3wordtheteerstelidvervangendoorwatvolgt: “Wanneereeninstellinguiteenscholengemeenschaptreedt,ennietopnieuwtoetreedttot eenscholengemeenschap,danwordendedienstendieindezeinstellinginde scholengemeenschapwerdengepresteerdineenambt,betrekking,vakofspecialiteitsteeds geachtgepresteerdtezijnindatambt,dezebetrekking,datvakofdezespecialiteitineen instellingdieniettoteenscholengemeenschapbehoort. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdieuiteenscholengemeenschaptreedtindeloopvan hetvoorgaandeschooljaartijdelijkisaangesteldvoordoorlopendeduur,behoudtbijde uittredinguitdescholengemeenschapzijnrechtopeentijdelijkeaanstellingvan doorlopendeduur.Ditrechtopeentijdelijkeaanstellingvandoorlopendeduurgeldtvanaf hetogenblikvandeuittredingvooralleinstellingenvandeinrichtendemachtdieniettot eenscholengemeenschapbehoren. Hetpersoneelsliddatindeinstellingdieuiteenscholengemeenschaptreedtuiterlijkophet eindevanhetvoorgaandeschooljaarvastbenoemdengeaffecteerdis,behoudtbijde uittredinguitdescholengemeenschapallerechtenenplichtendieverbondenzijnaandeze vastebenoemingenaffectatie.Hetpersoneelsliddatdeeltijdsvastbenoemdis,beantwoordt bijdeuittredingtotdescholengemeenschapaandevoorwaardengesteldinditdecreetin aanmerkingvooreenuitbreidingvanzijnvastebenoeminginalleinstellingenvande inrichtendemachtdieniettoteenscholengemeenschapbehoren.”; 4°inparagraaf4wordendewoorden“15oktober“vervangendoordewoorden“15 september”enwordendewoorden“15november”vervangendoordewoorden“15 oktober”. 5°paragraaf5wordtopgeheven. AfdelingIII.DecreetbetreffendehetonderwijsIII Art.IX.25.Inartikel5vanhetdecreetvan9april1992betreffendehetonderwijsIII, gewijzigdbijdedecretenvan14juli1998,1december1998,8juni2000,14februari2003, 13juli2007en8mei2009,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°inparagraaf1wordeninhetderdeliggendstreepjedewoorden“,hetpsychomedisch sociaalcentrum,hetpsychomedischsociaalcentrumvoorbuitengewoononderwijs” vervangendoordewoorden“ofvanhetcentrumvoorleerlingenbegeleiding”;
V L A A M S P A R LEMENT
266
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2°inparagraaf1wordeninhetvijfdeliggendestreepjedewoorden“psychomedischsociale centra”vervangendoordewoorden“centravoorleerlingenbegeleiding”; 3°aandeparagraaf1bis,deparagraaf1terendeparagraaf1quaterwordttelkenseenlid toegevoegd,datluidtalsvolgt. “Debetrekkingvanhetpersoneelslid,vermeldinartikel4,§1,1°en2°,wordtophet ogenblikvandeterbeschikkingstellingwegensontstentenisvanbetrekkingdefinitiefvacant enkomtinaanmerkingvooreendefinitieveaffectatie,eenmutatieeneenvastebenoeming. Ditgeldteveneensvoordebetrekkingenvandepersoneelsledendieophetogenblikvanhet vankrachtwordenvandezebepalingalterbeschikkinggesteldzijnwegensontstentenisvan betrekking”. Art.IX.26.Aanartikel9vanhetzelfdedecreetwordteenparagraaf6toegevoegd,dieluidt alsvolgt: “§6.DetoewijzingendiedeVlaamsereaffectatiecommissie,vermeldinartikel10,tijdenshet schooljaar20092010heeftuitgesprokenvoorpersoneelsledenvandepedagogische begeleidingsdienstendievolgensartikel5,§1bis,§1terof§1quater,terbeschikkinggesteld werdenwegensontstentenisvanbetrekking,wordengeachtgebeurdtezijnconformhet besluitvandeVlaamseRegeringvan29april1992betreffendedeverdelingvande betrekkingen,deterbeschikkingstellingwegensontstentenisvanbetrekking,dereaffectatie, dewedertewerkstellingendetoekenningvaneenwachtgeldofwachtgeldtoelage.”. AfdelingIV.DecreetbetreffendehetonderwijsXIII Art.IX.27.InartikelXI.1,§1,1°en2°,vanhetdecreetvan13juli2001betreffendehet onderwijsXIIIMozaïek,vervangenbijhetdecreetvan9juli2010,wordtdezinsnede“,met uitzonderingvandeledenvandepedagogischebegeleidingsdienst”opgeheven. AfdelingV.Inwerkingtreding Art.IX.28.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelIX.26heeftuitwerkingmetingangvan1september2009. ArtikelIX.27heeftuitwerkingmetingangvan1september2010. ArtikelIX.2enIX.17hebbenuitwerkingmetingangvan10december2010. ArtikelIX.8,IX.12,IX.13,IX.14,IX.19,IX.20,IX.21enIX.24tredeninwerkingop1juni2011.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
267
HoofdstukX.Anderebepalingen AfdelingI.Leerlingenvervoer Art.X.1.Artikel5vandewetvan15juli1983houdendeoprichtingvandeNationaleDienst voorLeerlingenvervoer,gewijzigdbijhetdecreetvan6juli2001,wordtvervangendoorwat volgt: “Art.5.§1.DeVlaamseminister,bevoegdvoorhetonderwijs,isverantwoordelijkvoorde volgendetaken: 1°voorstellenenevaluerenvanderegelgeving; 2°vaststellenvanhetrechtopleerlingenvervoer; 3°verlenenvansubsidiesvoorbegeleidingvanleerlingentijdenshetleerlingenvervoer; 4°verlenenvansubsidiesvoorindividueelvervoer. §2.DeVlaamseVervoermaatschappijDeLijn,vermeldinhetdecreetvan31juli1990 betreffendehetpubliekrechtelijkvormgegevenexternverzelfstandigdagentschapVlaamse VervoermaatschappijDeLijn,isverantwoordelijkvoordevolgendetaken: 1°hetvastleggenvandereisroutes; 2°hetvastleggenvandelogistiekebehoeften; 3°hetineigenbeheerofviauitbestedinguitvoerenvandebusdiensten. §3.DeVlaamseminister,bevoegdvoorhetonderwijs,endeVlaamseVervoersmaatschappij DeLijn,staansameninvoorhetoverlegmethetGemeenschapsonderwijsende verenigingenvanschoolbesturenenanderebelanghebbendegesprekspartners,envoorhet toezichtophetgeorganiseerdeleerlingenvervoer.” AfdelingII.DecreetbetreffendehetonderwijsXIV Art.X.2.Inartikel50,paragraaf2,laatstelid,vanhetdecreetvan14februari2003 betreffendehetonderwijsXIV,gewijzigdbijhetdecreetvan16mei2007,wordthetwoord “deelnemersuren”vervangendoorhetwoord“lesurencursist”. Art.X.3.InartikelX.53,paragraaf1,vanhetzelfdedecreet,gewijzigdbijhetdecreetvan4 juli2008,wordendevolgendewijzigingenaangebracht: 1°dezinsnede“Demiddelenwordentoegekendaan:"wordtvervangendoorwatvolgt: “Demiddelenwordentoegekendaaniedereschoolvoorgewoonofbuitengewoon basisonderwijs,aaniedereschoolvoorgewoonofbuitengewoonsecundaironderwijs,aan iedercentrumvoorvolwassenenonderwijsenaaniedereinstellingvoordeeltijds kunstonderwijs.Descholen,instellingenencentrakunnendemiddelenalleenaanwenden alszedeeluitmakenvan:”; 2°erwordteentweedelidtoegevoegd,datluidtalsvolgt:
V L A A M S P A R LEMENT
268
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
“Descholengemeenschap,descholengroep,hetconsortiumofhetsamenwerkingsplatform maaktafsprakenoverdeaanwendingvandemiddelen.” AfdelingIII.Decreethoudendedeorganisatievandeschoolsport Art.X.4.Inartikel6vanhetdecreetvan13februari2009houdendedeorganisatievan schoolsport,wordthetvierdelidvervangendoorwatvolgt: “Dieopvolgingsgroepisalsvolgtsamengesteld: 1°eenvertegenwoordigervoordeVlaamseministerbevoegdvoorhetOnderwijs; 2°eenvertegenwoordigervoordeVlaamseministerbevoegdvoorSport; 3°eenvertegenwoordigervoordeVlaamseministerbevoegdvoorBegroting; 4°eenvertegenwoordigervoorhetdepartementOnderwijsenVorming; 5°eenvertegenwoordigervoorhetdepartementCultuur,Jeugd,SportenMedia; 6°eenvertegenwoordigervoorhetAgentschapvoorKwaliteitszorginOnderwijsen Vorming; 7°eenvertegenwoordigervoorhetAgentschapvoordeBevorderingvandeLichamelijke Ontwikkeling,deSportendeOpenluchtrecreatie; 8°eenvertegenwoordigervoordesectorraadSportvandeRaadvoorCultuur,Jeugd,Sport enMedia; 9°eenvertegenwoordigervoordeVlaamseOnderwijsraad; 10°tweevertegenwoordigersvoordeverenigingdieovereenkomstigditdecreet gesubsidieerdwordt; 11°eenexpertopvlakvanschoolsportdiewordtvoorgedragendoorhetdepartement OnderwijsenVorming; 12°eenexpertopvlakvanschoolsportdiewordtvoorgedragendoorhetdepartement Cultuur,Jeugd,SportenMedia.”. AfdelingIV.DecreetbetreffendeparticipatieopschoolendeVlaamseOnderwijsraad Art.X.5.Aanartikel79vanhetdecreetvan2april2004betreffendeparticipatieopschool endeVlaamseOnderwijsraadwordteenderdelidtoegevoegddatluidtalsvolgt: “Bijuitputtingvandelijstvanverkozendirecteurswordtdevertegenwoordigingvandeze geledingaangeduidinonderlingoverlegdoorhetGemeenschapsonderwijs,de representatieveverenigingenvaninrichtendemachtenenderepresentatieve vakorganisaties.”. Art.X.6.Aanartikel80vanhetzelfdedecreetwordteentweedelidtoegevoegd,datluidtals volgt: “Opverzoekvaneenverantwoordelijkbestuurslidvaneenrepresentatievevakorganisatie, krijgteenvakbondsafgevaardigdedienstvrijstellingomdevergaderingenvandeVlaamse Onderwijsraadbijtewonen.Dedienstvrijstellingwordtgelijkgesteldmeteenperiodevan dienstactiviteit.Hetpersoneelslidbehoudthetrechtopeensalaris.”
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
269
AfdelingV.Opheffingen Art.X.7.Dewetvan19maart1971betreffendedegelijkwaardigheidvandebuitenlandse diploma’senstudiegetuigschriften,gewijzigdbijhetdecreetvan13juli1994endewetvan 22februari1998,wordtopgeheven. Art.X.8.HetKoninklijkBesluitvan9mei1966totvaststellingvandegelijkwaardigheid tussendebuitenlandsegetuigschriftenvansecundaironderwijsenhet bekwaamheidsdiplomadattoegangverleenttothogeronderwijs,wordtopgeheven. Art.X.9.HetKoninklijkBesluitvan20juli1971totvaststellingvandevoorwaardentotende procedurevanhetverlenenvandegelijkwaardigheidvanbuitenlandsediploma'sen studiegetuigschriften,gewijzigdbijdeKoninklijkeBesluitenvan8oktober1973envan29 juni1983enbijdeBesluitenvandeVlaamseRegeringvan13november1991envan14 oktober1992,wordtopgeheven. Art.X.10.HetKoninklijkBesluitvan10oktober1973totvaststelling,watbetrefthet Nederlandskunstonderwijs,vandevoorwaardentotendeprocedurevanhetverlenenvan degelijkwaardigheidvanbuitenlandsediploma'senstudiegetuigschriften,wordtopgeheven. Art.X.11.Artikel48vanhetdecreetvan1december1998betreffendedecentravoor leerlingenbegeleiding,gewijzigdbijhetdecreetvan14februari2003en18november2005, wordtopgeheven. Art.X.12.InhetbesluitvandeVlaamseRegeringvan19juli2002betreffendedeorganisatie vanhetvoltijdssecundaironderwijswordthoofdstukVI,datbestaatuitartikel68totenmet 74,gewijzigdbijbesluitvandeVlaamseRegeringvan7september2007en9oktober2009, opgeheven. Art.X.13.InhetbesluitvandeVlaamseRegeringvan6december2002betreffendede organisatievanhetbuitengewoonsecundaironderwijsvanopleidingsvorm3wordt hoofdstukIIIter,datbestaatuitartikel20undeciestotenmet20septiesdecies,ingevoegdbij besluitvandeVlaamseRegeringvan16juli2010,opgeheven. Art.X.14.Deartikelen1totenmet5vanhetbesluitvandeVlaamseRegeringvan4februari 2011houdendedevastgelegdevoorwaardenvandeEuropeseRichtlijn2005/36/ECbijde vaststellingvanhetopleidingsprogrammainVlaanderenleidendetotdegraadvanbachelor metdekwalificatieverpleegkunde,wordenopgeheven. AfdelingVI.Inwerkingtreding Art.X.15.Dithoofdstuktreedtinwerkingop1september2011. ArtikelX.6heeftuitwerkingmetingangvan10december2010.
V L A A M S P A R LEMENT
270 Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 HoofdstukXI.Autonomebepalingen AfdelingI.Secundairearbeidsvoorwaardenvoordecontractuelepersoneelsledentenlaste vanhetMinisterievanOnderwijsenVormingendegesubsidieerdecontractuele personeelsleden Art.XI.1.Dezeafdelingisvantoepassingopdecontractuelepersoneelsledentenlastevan hetMinisterievanOnderwijsenVormingendegesubsidieerdecontractuele personeelsleden,bezoldigddoorhetMinisterievanOnderwijsenVorming,endie aangesteldzijnin: 1°eeninstellingofeencentrumbedoeldinartikel2,§1hetdecreetvan27maart1991 betreffendederechtspositievanbepaaldepersoneelsledenvanhet gemeenschapsonderwijs; 2°eeninstellingofeencentrumbedoeldinartikel4,§1hetdecreetvan27maart1991 betreffendederechtspositievansommigepersoneelsledenvanhetgesubsidieerdonderwijs endegesubsidieerdecentravoorleerlingenbegeleiding. Art.XI.2.Voordeinartikel1vermeldepersoneelsledendie: 1°ineeninartikel1,1°vermeldeinstellingofcentrumzijnaangesteld,geldende bepalingenvermeldindeartikelen12bis,§1;12sexiesen12septiesvanhetdecreetvan27 maart1991betreffendederechtspositievanbepaaldepersoneelsledenvanhet gemeenschapsonderwijs; 2°ineeninartikel1,2°vermeldeinstellingofcentrumzijnaangesteld,geldendebepalingen vermeldindeartikelen17bis,§1;17sexiesen17septiesvanhetdecreetvan27maart1991 betreffendederechtspositievansommigepersoneelsledenvanhetgesubsidieerdonderwijs endegesubsidieerdecentravoorleerlingenbegeleiding. Art.XI.3.Dezeafdelinggeldtnietvoordepedagogischebegeleidingsdienst.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 AfdelingII.Inwerkingtreding Art.XI.4.DeafdelingIheeftuitwerkingmetingangvan10december2010. Brussel, DeministerpresidentvandeVlaamseRegering KrisPEETERS DeVlaamseministervanOnderwijs,Jeugd,GelijkeKansenenBrussel PascalSMET
V L A A M S P A R LEMENT
271
272
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
V L A A M S P A R LEMENT
273
274
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
275
KONINKRIJK BELGIË ---------------------
ADVIES 49.361/1 VAN 31 MAART 2011 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
------------------------------
DE RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 9 maart 2011 door de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van decreet “betreffende het onderwijs XXI”, heeft het volgende advies gegeven:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
276
49.361/1
2/23
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond 1, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. * *
*
STREKKING EN RECHTSGROND VAN VOORONTWERP VAN DECREET Volgens de memorie van toelichting heeft het om advies voorgelegde voorontwerp van decreet “als operationele doelstelling een reeks aanvullingen en actualisaties te doen aan de bestaande niveau- en themadecreten met het oog op: een verbetering van de organisatie van het academie- of schooljaar 2011-2012 met bijhorend een aantal vereenvoudigingen; een verduidelijking te geven met betrekking tot een aantal decretale bepalingen; een aantal dringende maatregelen te nemen in de sector Volwassenenonderwijs, ondermeer inzake het Nederlands Tweede Taal; het omzetten in regelgeving van de op 10 december 2010 ondertekende sectorale akkoorden, de zogenaamde cao IX, cao II Basiseducatie en cao III Hoger onderwijs; uitvoering te geven aan een aantal afspraken opgenomen in de beleidsbrief Onderwijs 2010-2011”.
ALGEMENE OPMERKINGEN I. Legaliteitsbeginsel in onderwijszaken Artikel 24, § 5, van de Grondwet bepaalt dat de inrichting 2, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet. 3
Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof drukt artikel 24, § 5, van de Grondwet de wil van de Grondwetgever uit om aan de bevoegde wetgever de zorg voor te behouden een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs, wat de inrichting, 1
Aangezien het om een voorontwerp van decreet gaat, wordt onder rechtsgrond de conformiteit met hogere rechtsnormen verstaan. 2
De inrichting van een bepaalde vorm van onderwijs sluit de financiering ervan in (Parl.St. Senaat BZ 1988, nr. 100-1/2°, 91).
3
Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, zie bijvoorbeeld arrest nr. 40/2011, 15 maart 2011, B.6.3.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
49.361/1
277
3/23
erkenning of subsidiëring ervan betreft, doch verbiedt deze bepaling niet dat onder bepaalde voorwaarden opdrachten aan andere overheden worden toevertrouwd. Die grondwettelijke bepaling vereist dat de door de decreetgever verleende delegaties alleen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de door hem vastgestelde beginselen. De gemeenschapsregering of een andere overheid zou daarmee de onnauwkeurigheid van die beginselen niet kunnen opvangen of onvoldoende omstandige beleidskeuzes niet kunnen verfijnen 4. In het licht van het legaliteitsbeginsel in onderwijszaken, stellen een aantal bepalingen van het ontwerp een probleem. Daarop zal geval per geval worden gewezen bij de bespreking van de bedoelde artikelen.
II. Gelijkheidsbeginsel in onderwijsaangelegenheden Verschillende bepalingen van het ontwerp houden een ongelijke behandeling in. Artikel 24, § 4, van de Grondwet, dat voor onderwijszaken de beginselen inzake gelijkheid en niet-discriminatie bevestigt 5, bepaalt onder meer dat alle leerlingen of studenten, personeelsleden en onderwijsinstellingen gelijk zijn voor de wet of het decreet en dat de wet en het decreet rekening dienen te houden met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van een maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. Deze verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. 4
Over het wettigheidsbeginsel, zie onder meer: B. STEEN, "Het legaliteitsbeginsel in onderwijsaangelegenheden (art. 24, § 5 GW): een stand van zaken", TORB 2000-01, 347-382; B. STEEN, "Streng, strenger, strengst!? De verhouding tussen de rechtspraak van het Arbitragehof en de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State in constitutionele onderwijsaangelegenheden. Het legaliteitsbeginsel als casus", TORB 2006-07, 213-222; L. VÉNY, Onderwijsrecht. I. Dragende beginselen, Brugge, die Keure, 2010, 97-108. 5
Zie onder meer: Grondwettelijk Hof, nr. 58/96, 24 oktober 1996, B.2.2; Grondwettelijk Hof, nr. 1/2003, 8 januari 2003, B.11; Grondwettelijk Hof nr. 29/2005, 9 februari 2005, B.9.
V L A A M S P A R LEMENT
278
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
49.361/1
4/23
Om ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie een verschil in behandeling te verantwoorden, is het evenwel niet voldoende te wijzen op het bestaan van objectieve verschillen tussen de gehanteerde categorieën. Daarnaast moet nog worden aangetoond dat, ten aanzien van de geregelde aangelegenheid, het onderscheid relevant is om een verschillende behandeling in redelijkheid te verantwoorden. Waar er zich een verschillende behandeling voordoet die vragen oproept, wordt deze besproken bij het onderzoek van de tekst.
III. Retroactiviteit Heel wat bepalingen uit het ontwerp hebben terugwerkende kracht. Zoals het Grondwettelijk Hof er reeds meermaals heeft op gewezen, is de niet-retroactiviteit van wetten of decreten een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid en vereist die waarborg dat het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat eenieder in redelijke mate de gevolgen van een welbepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht 6. Nog volgens het Grondwettelijk Hof kan de terugwerkende kracht van wetten of decreten enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang; indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot doel heeft dat de afloop van gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges worden verhinderd zich uit te spreken over een bepaalde rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden een verantwoording bieden voor het optreden van de wet- of decreetgever dat ten nadele van een categorie burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden 7. Voor elk van de gevallen van terugwerkende kracht waarin het ontwerp voorziet zal derhalve een verantwoording moeten kunnen worden geboden. Het verdient aanbeveling die verantwoording in de memorie van toelichting op te nemen.
6
Zie onder meer: Grondwettelijk Hof, nr. 49/98, 20 mei 1998, B.4; Grondwettelijk Hof, nr. 17/2000, 9 februari 2000, B.4; Grondwettelijk Hof, nr. 80/2008, 15 mei 2008, B.4; Grondwettelijk Hof, nr. 3/2011, 13 januari 2011, B.7.
7
Zie, naast de in de vorige voetnoot geciteerde arresten, onder meer: Grondwettelijk Hof, nr. 64/97, 6 november 1997, B.5; Grondwettelijk Hof, nr. 3/98, 14 januari 1998, B.7; Grondwettelijk Hof, nr. 97/99, 15 september 1999, B.2.3; Grondwettelijk Hof, nr. 89/2000, 13 juli 2000, B.15; Grondwettelijk Hof, nr. 38/2001, 13 maart 2001, B.14.1; Grondwettelijk Hof, nr. 98/2001, 13 juli 2001, B.8.1; Grondwettelijk Hof, nr. 159/2001, 19 december 2001, B.13.1; Grondwettelijk Hof, nr. 6/2003, 22 januari 2003, B.8; Grondwettelijk Hof, nr. 55/2010, 12 mei 2010, B.8.1.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
49.361/1
279
5/23
Bij de bepalingen van het ontwerp die in het licht hiervan een probleem lijken te stellen, zal daarop worden gewezen bij de bespreking van de bedoelde artikels.
IV. Verband tussen het ontwerp en andere wetgeving Op 17 december 2010 heeft de Vlaamse Regering het besluit “houdende de codificatie betreffende het secundair onderwijs” goedgekeurd en afgekondigd en op 4 maart 2011 heeft de Vlaamse Regering het voorontwerp van decreet aangaande de bekrachtiging van dat besluit goedgekeurd. Vooralsnog zijn het codificatiebesluit en de gecodificeerde tekst niet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, terwijl het ontwerp van bekrachtigingsdecreet op 30 maart 2011 bij het Vlaams Parlement is ingediend 8. Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om de wijzigingen die betrekking hebben op het secundair onderwijs direct in de gecodificeerde tekst aan te brengen, aangezien deze tekst reeds door de Vlaamse Regering is aangenomen en dus bestaat. Anders zullen de ontworpen wijzigingen, naargelang de codificatie bij decreet wordt bekrachtigd voor of na de inwerkingtreding van het decreet dat uit het voorliggend ontwerp voortkomt, ofwel zonder voorwerp zijn omdat zij worden aangebracht in een tekst die ondertussen zal zijn opgeheven ofwel uit het rechtsverkeer verdwijnen omdat zij zullen worden opgeheven. De gemachtigde heeft meegedeeld dat het de bedoeling zou zijn eerst de codificatie secundair onderwijs door de decreetgever te laten bekrachtigen en daarna hoofdstuk III (“Secundair onderwijs”) van het ontwerp van het onderwijsdecreet XXI waar nodig in functie daarvan aan te passen. Vermits de bepalingen van hoofdstuk III zullen moeten worden omgevormd tot wijzigingsbepalingen van de codificatie betreffende het secundair onderwijs, onthoudt de Raad van State zich van het maken van wetgevingstechnische opmerkingen bij dat hoofdstuk.
8
Parl.St. Vl.Parl. 2010-11, nr. 1059/1.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
280
49.361/1
6/23
ONDERZOEK VAN DE TEKST
Hoofdstuk II - Basisonderwijs. Artikel II.1 In de inleidende zin van artikel II.1 van het ontwerp dient de wetshistoriek van artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 te worden vervolledigd door toevoeging van de wijzigende decreten van 14 juli 1998, 6 juli 2007 en 9 juli 2010.
Artikel II.2 In de inleidende zin van artikel II.2 van het ontwerp schrijve men “…, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden …”.
Artikel II.5 In artikel II.5 van het ontwerp schrijve men “…, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002 en vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, wordt het jaartal …”.
Artikel II.7 De inleidende zin van artikel II.7 van het ontwerp redigere men als volgt: “In artikel 155, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 7 juli 2006, wordt de eerste zin van het tweede lid vervangen door wat volgt:”.
Artikel II.8 Artikel II.8 van het ontwerp wijzigt artikel 173bis, eerste lid, van het decreet basisonderwijs. Gelet op de logische volgorde van de verschillende wijzigingen aan het decreet basisonderwijs, dient artikel II.8 rang in te nemen tussen de artikelen II.10 en II.11 van het ontwerp. De artikelen II.9 en II.10 dienen dan te worden vernummerd.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
281
49.361/1
7/23
Artikel II.9 Artikel II.9 van het ontwerp bepaalt dat in artikel 164bis van het decreet basisonderwijs, dat thans uit twee leden bestaat, een aantal “zinnen” worden toegevoegd. Het is niet duidelijk of deze zinnen, zoals ze werden gegroepeerd, verschillende nieuwe leden van artikel 164bis vormen. Zo ja, dan dient in de inleidende zin van het ontworpen artikel II.9 uitdrukkelijk te worden vermeld dat na het tweede lid vier nieuwe leden worden toegevoegd en dient vanuit typografisch oogpunt tussen elk ontworpen lid een witregel te worden gelaten. In het andere geval dient te worden vermeld aan welk van de twee leden van artikel 164bis bedoelde zinnen worden toegevoegd.
Hoofdstuk III - Secundair Onderwijs Artikel III.12 In het ontworpen artikel 74vicies ter, eerste zin, dienen de woorden “onafgezien van” te worden vervangen door “afgezien van” of “ongeacht”.
Artikel III.13 In artikel 84bis, § 1, 2°, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II komen de woorden “erkende school” thans niet voor. Behoudens indien hiermee reeds wordt aangesloten bij de in de Codex secundair onderwijs gehanteerde terminologie, dienen die woorden te worden vervangen door “erkende onderwijsinstelling”.
Hoofdstuk IV - Volwassenenonderwijs Artikel IV.1 Het is niet duidelijk waarom definities van de begrippen “geletterdheidsmodule” (artikel IV.1, 2°) en “uitbreidingsmodule” (artikel IV.1, 4°) in artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs worden ingevoegd, terwijl zij verder in het decreet niet voorkomen. Hierover ondervraagd verklaarde de gemachtigde het volgende: “De uitbreidingsmodules en geletterdheidsmodules komen inderdaad alleen voor in de definities. Initieel was het de bedoeling om op meerdere plaatsen in het decreet volwassenenonderwijs te verwijzen naar deze nieuwe vormen van modules. Dat bleek
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
282
49.361/1
8/23
uiteindelijk niet nodig te zijn. De link met artikel 24 wordt gemaakt door het feit dat daar over modules gesproken wordt. Aangezien uitbreidings- en geletterdheidsmodules varianten van modules zijn, vallen deze ook onder de bepalingen in artikel 24. Wel zou het technisch correcter zijn om de uitbreidings- en geletterdheidsmodules alleen in artikel 24 in te schrijven en niet in artikel 2 bij de definities, omdat deze twee begrippen niet meer hernomen worden in het decreet volwassenenonderwijs. Een technische aanpassing lijkt hier dus aangewezen”. Het ontwerp zal in die zin aangepast moeten worden.
Artikel IV.3 De inleidende zin van artikel IV.3 formulere men als volgt: “Artikel 17, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen als volgt:”.
Artikel IV.4 1. In de inleidende zin van artikel IV.4 van het ontwerp dienen de nog van kracht zijnde wijzigingen van artikel 24, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 te worden vermeld.
2. In de memorie van toelichting wordt de wijziging die het voorwerp is van artikel IV.4 uitdrukkelijk in verband gebracht met het voorzien in de mogelijkheid van het inrichten van uitbreidingsmodules. Uit de tekst van het ontwerp blijkt dat verband echter niet. Integendeel: de verplichting om een volgorderelatie te bepalen lijkt te gelden voor alle modules die in sequentieel verband staan. Daarover om uitleg verzocht, verklaarde de gemachtigde wat volgt: “Het is inderdaad zo dat modules al dan niet in sequentieel verband kunnen staan en dat de vroegere opleidingsprofielen ook los van de uitbreidingsmodules volgorderelaties kunnen bevatten. De administratie acht het echter nodig om de bepaling m.b.t. de volgorderelaties duidelijker te expliciteren in de regelgeving, omdat er in het geval van uitbreidingsmodules in het opleidingsprofiel verplicht een volgorderelatie moet voorzien worden tussen de initiële opleiding en de uitbreidingsmodule. In alle andere gevallen zijn volgorderelaties minder dwingend en komen ze bijgevolg ook niet zo veel voor in de door de decretale stuurgroep voorgestelde opleidingsprofielen. In die zin is artikel IV.4 wel degelijk een gevolg van de invoering van het begrip uitbreidingsmodules”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
283
49.361/1
9/23
Gelet daarop zal in de ontworpen bepaling moeten worden vermeld dat de verplichting enkel geldt voor uitbreidingsmodules.
3. In het nieuwe, aan het tweede lid van artikel 24, § 1, toe te voegen punt 5°, lijken de woorden “in voorkomend geval” voor verwarring te zorgen, in het bijzonder in combinatie met het woordenpaar “ten minste” in de inleidende zin van dat lid. Dat kan worden vermeden door het nieuwe punt te formuleren als volgt: “5° als de modules in sequentieel verband dienen te staan, de volgorderelatie van de modules”.
Artikel IV.5 In artikel IV.5 van het ontwerp wordt inzake de afbouw van opleidingen gebaseerd op vervangen opleidingsprofielen, een verschillende behandeling ingevoerd enerzijds naargelang het aantal lestijden dat de opleiding telt en anderzijds naargelang het al dan niet gaat om het opleidingsprofiel voor de opleiding aanvullende algemene vorming BSO3. Wat de eerste verschillende behandeling betreft, die weliswaar steunt op een objectief criterium, nl. de duur van de opleiding, is in de memorie van toelichting geen verantwoording te vinden. Aangezien een objectief criterium op zichzelf onvoldoende is om een verschillende behandeling te verantwoorden, zullen de stellers dit verschil moeten kunnen verantwoorden. Het feit dat in artikel 180 van het decreet van 15 juni 2007 hetzelfde onderscheid wordt gehanteerd, verantwoordt op zich in elk geval nog niet de verschillende behandeling. Wat de tweede verschillende behandeling betreft, wordt in de memorie van toelichting het volgende opgemerkt: “Volgens de algemene afbouwregeling zou de opleiding BSO3 die slechts 600 lestijden bedraagt na één schooljaar moeten afgebouwd zijn. Deze opleiding wordt echter bijna altijd gelijktijdig met de opleiding Algemene Vorming BSO2 en/of de opleiding Algemene Vorming TSO3 aangeboden die in twee schooljaren kunnen afgebouwd worden. Om verwarring bij de cursisten van de opleidingen te vermijden en de centra organisatorische moeilijkheden te besparen, wordt ook voor de opleiding Algemene Vorming BSO3 een afbouwtermijn van twee schooljaren voorzien”. Hoewel deze maatregel ongetwijfeld een wettig doel nastreeft dat aldus in herinnering wordt gebracht, is het niet duidelijk of deze verantwoording op zich volstaat, aangezien het niet uitgesloten is dat er nog andere af te bouwen opleidingen bestaan die voor
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
284
49.361/1
10/23
cursisten en centra dezelfde problemen met zich zullen brengen. De stellers van het ontwerp doen er dan ook goed aan de evenredigheid van de ontworpen maatregel nogmaals te onderzoeken in het licht van het gelijkheidsbeginsel.
Artikel IV.7 Artikel IV.7, 1°, van het ontwerp voert, voor kandidaat-cursisten die voldaan hebben aan de deeltijdse leerplicht, een onderscheid in tussen Belgen en vreemdelingen die wettig in België verblijven, enerzijds, en vreemdelingen die onwettig in België verblijven, anderzijds. De laatste categorie zal zich niet meer in het volwassenenonderwijs kunnen inschrijven. In de memorie van toelichting wordt het onderscheid omstandig verantwoord. Die verantwoording komt er in essentie op neer dat het volgen van Nederlandse taallessen in functie van integratie slechts nuttig is voor die vreemdelingen die wettig in België verblijven. Niet wettig in België verblijvende personen die niet meer zijn onderworpen aan de deeltijdse leerplicht toch toelaten zou, gelet op het tekort aan opleidingsplaatsen, het voor wettig in België verblijvende vreemdelingen moeilijker maken om zich, door het volgen van een opleiding ‘Nederlands tweede taal’, te integreren. In de eerste plaats rijst de vraag of deze doelstelling wettig is, in die zin dat het garanderen van het recht van de ene categorie het beperken van het recht van de andere categorie rechtvaardigt, mede gelet op het gegeven dat het volwassenenonderwijs niet in de eerste plaats of hoofdzakelijk is bedoeld voor de integratie van niet-Belgen. Daarnaast lijkt de maatregel onevenredig in het licht van de nagestreefde doelstelling omdat de wijze waarop de beperking is geformuleerd, tot gevolg heeft dat personen die niet wettig in België verblijven niet alleen uitgesloten zijn van de opleiding ‘Nederlands tweede taal’, maar van om het even welke opleiding in het volwassenenonderwijs. Ten slotte kan de doelstelling van de maatregel, nl. het wegwerken van de belemmeringen voor wie wettig op het grondgebied verblijft om ‘Nederlands tweede taal’ te volgen, ook op een andere manier worden bereikt, zonder het recht op onderwijs van de niet wettig in België verblijvende personen aan te tasten, met name door de capaciteit van de opleidingen ‘Nederlands tweede taal’ uit te breiden. Gelet op wat voorafgaat wordt ter overweging gegeven de regeling op dit punt te herbekijken.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
285
49.361/1
11/23
Artikel IV.11 1. Wat de retroactieve werking van artikel IV.11 betreft (zie artikel IV.39, vierde lid, van het ontwerp), wordt in de memorie van toelichting gesteld dat die samenvalt met de ondertekening van cao IX op 10 december 2010. Voor de retroactiviteit wordt volgende verantwoording gegeven: “Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in t.a.v. de huidige toestand. Ook ten opzichte van de betrokken besturen is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast wil ik er ook op wijzen dat de representatieve vertegenwoordigers van de centrumbesturen en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van CAO IX en dat zij bij het afsluiten van deze cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd.” Een akkoord van sectorale sociale programmatie voor de sector ‘Onderwijs’ van de Vlaamse Gemeenschap is geen wetskrachtige akte en heeft geen directe werking in de interne rechtsorde 9. Op zich genomen vormt het bestaan van een dergelijke middelenverbintenis geen verantwoording voor de terugwerkende kracht.
De retroactiviteit van artikel IV.11 is aanvaardbaar voor zover daarvoor redenen van algemeen belang kunnen worden ingeroepen. Het verdient aanbeveling om de redenen die de decreetgever in dit verband meent te kunnen aanvoeren, op te nemen in de memorie van toelichting. Het zal aan het Grondwettelijk Hof toekomen om daarover in voorkomend geval te oordelen.
2. Aan artikel IV.11 van het ontwerp kleven verschillende legistieke problemen. In de eerste plaats is het niet wenselijk om in een opsomming tussenzinnen in de vorm van een lid op te nemen 10. Bovendien volstaat het om in plaats van het decreet met zijn volledige opschrift te vermelden, te schrijven “van hetzelfde decreet”.
9
Grondwettelijk Hof, nr. 154/2005, 20 oktober 2005, B.9.2.
10
Beginselen van de wetgevingstechniek. Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr. 60, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be).
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
286
49.361/1
12/23
Aan deze bepaling kleeft echter nog een meer fundamenteel probleem. De opsomming in artikel 50, § 1, van het decreet van 15 juni 2007 heeft betrekking op de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs en de pedagogische begeleidingsdiensten bepaalde middelen kunnen aanwenden. Een van die voorwaarden is het oprichten van een stuurgroep. De ontworpen bepaling biedt de mogelijkheid aan een vakbondsafgevaardigde om dienstvrijstelling te krijgen voor het bijwonen van de vergaderingen van de stuurgroep. Deze bepaling heeft als zodanig geen betrekking op het aanwenden van de betrokken middelen en hoort dan ook veeleer thuis in titel VI van het decreet volwassenenonderwijs, dat betrekking heeft op een aantal aspecten van de rechtspositie van de personeelsleden van de centra voor basiseducatie en de centra voor volwassenenonderwijs.
Artikel IV.12 Dit artikel dient als volgt geformuleerd te worden: “In artikel 54 van hetzelfde decreet wordt: 1° ‘Artikel 93’ vervangen door de ‘De artikelen 93 en 93bis’; 2° ‘is’ vervangen door ‘zijn’ ”.
Artikel IV.13 De nieuwe regeling is van toepassing vanaf 1 september 2011 (artikel IV.39, eerste lid, van het ontwerp) en zal pas bekend gemaakt worden nadat de termijnen waarbinnen het zelfevaluatierapport moet worden ingediend al verstreken zijn, nl. na 15 februari 2011. De maatregel heeft tot gevolg dat een centrum dat geen zelfevaluatierapport heeft ingediend, volgend jaar geen specifieke lerarenopleiding kan organiseren. Aldus houdt deze bepaling een aantasting in van de gerechtvaardigde verwachtingen van bepaalde centra, met name centra die dit schooljaar geen specifieke lerarenopleiding organiseren maar daarvoor over de nodige onderwijsbevoegdheid beschikken, en de volgende jaren de opleiding wel wensen te organiseren. Op dit ogenblik kunnen zij er immers van uitgaan dat wanneer zij dit jaar geen lerarenopleiding organiseerden (en dus geen zelfevaluatierapport konden maken en gevisiteerd worden) dit volgend jaar wel zouden kunnen. Ongeacht of een wet terugwerkende kracht heeft, voert zij door het bepalen van het tijdstip waarop zij uitwerking heeft, een onderscheid in tussen personen die betrokken zijn bij
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
287
49.361/1
13/23
rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van de vroegere regeling vielen en personen die betrokken zijn bij rechtstoestanden die onder het toepassingsgebied van de nieuwe regeling vallen. Een dergelijk onderscheid maakt geen schending uit van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Elke wetswijziging zou onmogelijk worden indien zou worden aangenomen dat een nieuwe bepaling die grondwetsartikelen zou schenden om de enkele reden dat zij de toepassingsvoorwaarden van de vroegere wetgeving wijzigt, om de enkele reden dat zij de berekeningen in de war zou sturen van diegenen die op de vroegere situatie zijn voortgegaan of om de enkele reden dat zij de verwachtingen van een partij in een rechtsgeding zou dwarsbomen. Indien de decreetgever een beleidswijziging noodzakelijk acht, vermag hij te oordelen dat die beleidswijziging met onmiddellijke ingang moet worden doorgevoerd en is hij in beginsel niet ertoe gehouden in een overgangsregeling te voorzien. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn slechts geschonden indien de overgangsregeling of de ontstentenis daarvan tot een verschil in behandeling leidt waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan. Dat laatste is het geval wanneer de rechtmatige verwachtingen van een bepaalde categorie van rechtsonderhorigen worden miskend zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die het ontbreken van een overgangsregeling kan verantwoorden. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de regeling tot doel heeft te vermijden dat de externe beoordeling kan worden omzeild. Deze doelstelling is ongetwijfeld wettig, maar de vraag rijst of de maatregel wel evenredig is. Ook een centrum dat niet de bedoeling had om de externe beoordeling te omzeilen en dit jaar de opleiding niet organiseerde, kan die opleiding de volgende jaren niet meer organiseren. Het is maar de vraag of daarvoor een dwingende reden van algemeen belang bestaat.
Artikel IV.39 In het derde lid van artikel IV.39 wordt bepaald dat de artikelen van het ontwerp die betrekking hebben op de nieuwe ambtsbenamingen in het hoger beroepsonderwijs uitwerking krijgen op 1 september 2010. Aldus krijgt ook het gehele artikel IV.19 terugwerkende kracht tot 1 september 2010, alhoewel artikel IV.19, 2°, betrekking heeft op het aanwenden van extra lesuren door de Centra voor Volwassenenonderwijs. Het genoemde artikel is overigens de tegenhanger van artikel IV.16, dat betrekking heeft op de centra voor basiseducatie en dat geen terugwerkende kracht krijgt.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
288
49.361/1
14/23
Hierover ondervraagd, bevestigde de gemachtigde dat artikel IV.19, 2°, inderdaad geen terugwerkende kracht hoort te krijgen. Het ontwerp zal op dit punt moeten worden aangepast.
Hoofdstuk V – Hoger onderwijs Artikel V.1 Indien het de bedoeling is, zoals uit de toelichting blijkt, dat de maatregel die het voorwerp is van artikel V.1 enkel betrekking heeft op de tijdelijke aanstelling bij een eerste benoeming, zal in de tekst moeten worden verduidelijkt dat het enkel gaat om de aanstelling “bedoeld in het derde lid”. Een lid van het zelfstandig academisch personeel met een deeltijdse opdracht kan krachtens het tweede lid immers ook tijdelijk worden aangesteld. Indien zulks inderdaad de bedoeling is, zal, in het licht van het gelijkheidsbeginsel, ook verantwoord moeten kunnen worden waarom de maatregel niet zou gelden voor de tijdelijke aanstelling van een deeltijds lid van het zelfstandig academisch personeel met een deeltijdse opdracht.
Artikel V.5 1. De nog van kracht zijnde wijzigingen die aan artikel 109 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap zijn aangebracht, dienen in de inleidende zin te worden vermeld. Deze opmerking geldt ten aanzien van nog andere artikelen, waaronder artikel V.4.
2. Het tweede lid van het ontworpen artikel 109 herneemt de bestaande afwijkende regeling voor de departementen bevoegd voor de studiegebieden ‘kunst’. In de memorie van toelichting wordt deze afwijkende - dus: verschillende - regeling niet verantwoord.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
289
49.361/1
15/23
Bij de totstandkoming van deze afwijkende regeling werd het onderscheid als volgt verantwoord: “In de studiegebieden audio-visuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, produktontwikkeling en architectuur zullen praktisch uitsluitend personeelsleden, belast met artistiekgebonden onderwijsactiviteiten, docent kunnen worden. De huidige leraars algemene vakken zullen geconcordeerd worden naar assistent, en de werkleiders uit het studiegebied architectuur blijven werkleider. Het amendement maakt mogelijk dat ook personeelsleden uit deze laatste groepen departementshoofd kunnen worden” 11. Op dat ogenblik was die verantwoording in het licht van het gelijkheidsbeginsel en rekening houdende met de aanvang van de integratie van de kunstenopleidingen in het reguliere hogescholenonderwijs, als redelijk te beschouwen. De vraag is of dat nu nog zo is. De stellers van het ontwerp doen er goed aan om te onderzoeken of het onderscheid nog relevant is en, indien dit hun inziens het geval is, om het onderscheid opnieuw te verantwoorden in het licht van de huidige situatie van de kunstenopleidingen in het hoger onderwijs.
Artikel V.17 1. Door deze bepaling wordt de mogelijkheid gecreëerd om personeelsleden die in dezelfde situatie verkeren (met name niet beschikken over een vereist diploma) verschillend te behandelen, door voor een groep van deze personeelsleden (de zgn. immuun tijdelijken) wel een benoeming mogelijk te maken. In de memorie van toelichting wordt deze verschillende behandeling niet verantwoord. In de memorie wordt enkel verduidelijkt op wie de maatregel van toepassing is, welke de gevolgen van de ontworpen regeling zijn en dat zij tot stand komt in uitvoering van cao III. De stellers van het ontwerp doen er dan ook goed aan deze verschillende behandeling in de memorie van toelichting passend te verantwoorden.
2. De terugwerkende kracht van artikel V.17 (zie artikel V.59, derde lid, van het ontwerp) wordt in de memorie van toelichting niet verantwoord. Gelet op wat hoger, bij de algemene opmerkingen, is uiteengezet verdient het aanbeveling om ook op dit punt een verantwoording in de memorie van toelichting op te nemen.
11
Parl.St. Vl.Parl. 1994-95, nr. 710/3, 1-2.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
290
49.361/1
16/23
Artikel V.34 Het ontworpen artikel 64, § 2, tweede lid, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen machtigt de Vlaamse Regering om de bepalingen inzake de gegevens van het Hoger Onderwijsregister te wijzigen of aan te vullen “in functie van de organisatorische transparantie van het Hoger Onderwijsregister”. Hoewel uit de memorie van toelichting niet blijkt dat het de bedoeling is dat de Vlaamse Regering het register daardoor ingrijpend zou mogen wijzigen, dient toch te worden vastgesteld dat de machtiging bijzonder vaag is geformuleerd. In het licht van artikel 24, § 5, van de Grondwet doen de stellers van het ontwerp er dan ook goed aan het criterium nauwkeuriger te omschrijven.
Artikel V.41 Voor zover de machtiging in het nieuwe artikel 113quinquies van het decreet van 4 april 2003 betrekking heeft op de wijze waarop gegevens technisch gevalideerd en geregistreerd worden, lijkt de machtiging aanvaardbaar in het licht van het legaliteitsbeginsel. De ermee verbonden gedragscode zal echter geen nieuwe, essentiële regels met betrekking tot de databank hoger onderwijs mogen bevatten.
Artikelen V.46 en V.47 In de memorie van toelichting wordt op geen enkele wijze verantwoord waarom voor beslissingen inzake gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s, bedoeld in artikel II.1, 15°bis, h) en i), van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (ingevoegd bij artikel V.42 van het ontwerp), respectievelijk een langere vervaltermijn voor het instellen van het beroep (zie artikel V.46, 3°, van het ontwerp) en een langere ordetermijn voor het nemen van een beslissing (artikel V.47) geldt. De stellers van het ontwerp doen er goed aan deze verschillen in het licht van het gelijkheidsbeginsel te verantwoorden.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
291
49.361/1
17/23
Artikel V.50 1. Artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen wordt door artikel V.50 aangepast ingevolge opmerkingen van de Europese Commissie. Het is echter de vraag of met artikel V.50 van het ontwerp tegemoet wordt gekomen aan de eisen van de Europese Commissie. Met de ontworpen bepaling wordt de bestaande toestand eigenlijk bevestigd, in die zin dat het aan de instellingen zelf toekomt om te oordelen of hun opleiding wel beantwoordt aan de eisen van richtlijn 2005/36/EG 12. Het is precies dat principe dat door de Europese Commissie in vraag werd gesteld. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet van 9 juli 2010 betreffende het onderwijs XX - dat artikel 5 van het flexibiliseringsdecreet wijzigde - blijkt immers dat de Europese Commissie vindt dat de (vroegere) bepaling - “[b]ij de vaststelling van het opleidingsprogramma houdt het instellingsbestuur rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren” - te weinig garanties bood dat de instellingen dat ook effectief uitvoeren en in de praktijk brengen 13. Ook de nieuwe bepaling lijkt terzake onvoldoende garanties te bieden.
2. Aangezien de toegang tot de beroepen uiteraard een federale aangelegenheid is en ten einde geen twijfel te zaaien over de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap, late men het ontworpen vierde lid 14 beter aanvangen als volgt: “Wat betreft de opleidingen die leiden tot de beroepen van arts …”.
Artikel V.57 Hoewel artikel V.57 de inhoud en de bestemmelingen van de tutoring-projecten omschrijft, is het twijfelachtig of hiermee alle noodzakelijke essentiële aspecten van de regeling zijn omschreven. Is dit inderdaad niet het geval, dan zullen in het licht van artikel 24, § 5, van de
12
In de ontworpen bepalingen wordt enkel verduidelijkt om welke opleidingen het gaat en om welke richtlijn.
13
Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, nr. 526/1, 49.
14
Volgens de inleidende zin gaat het om één lid, terwijl de ontworpen tekst in twee leden is gesplitst. Die tegenstrijdigheid dient te worden verholpen.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
292
49.361/1
18/23
Grondwet een aantal bijkomende aspecten van de subsidieregeling in het artikel moeten worden opgenomen.
Hoofdstuk VI - Centra voor leerlingenbegeleiding Artikel VI.4 Overeenkomstig artikel VI.5 van het ontwerp wordt aan dit artikel terugwerkende kracht gegeven tot 10 december 2010. Het artikel bevat bijkomende rechten voor het personeelslid, en daardoor een bijkomende last voor de inrichtende machten als werkgever. Volgens de toelichting stelt dit geen probleem omdat de inrichtende machten op de hoogte zijn van de getroffen maatregel via het protocol van cao IX. Zoals reeds bij artikel IV.11 is opgemerkt, vormt het feit dat een maatregel is opgenomen in een akkoord van sectorale sociale programmatie geen voldoende verantwoording voor de terugwerkende kracht. Voor de retroactiviteit zal dus een andere motivering gegeven moeten kunnen worden.
Hoofdstuk VIII - Studiefinanciering Artikel VIII.1 Dit artikel stelt een voorrecht in ten gunste van de schuldvorderingen die het gevolg zijn van de kosten voor het dekken van het onderhoud van de rechthebbende op een school- of studietoelage, en van de kosten van het door hem gevolgde onderwijs. Het voorrecht geldt voor het bedrag van de studiefinanciering, en wordt ingevoegd in de rangorde van de schuldvorderingen in de Hypotheekwet van 16 december 1851. Luidens artikel 12 van de Hypotheekwet is een voorrecht een recht dat “uit hoofde van de bijzondere aard der schuldvordering” aan een schuldeiser toekomt en hem voorrang verleent boven de andere schuldeisers, zelfs de hypothecaire. Volgens de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof kan iedere wetgever van oordeel zijn aan een schuldvordering die voortvloeit uit bepalingen die hij heeft uitgevaardigd ter regeling van een hem toegekende aangelegenheid, een voorrecht of een hypotheek te moeten verbinden. Evenwel, uit het gegeven dat verschillende wetgevers bevoegd zijn om voorrechten in te stellen, die moeten kunnen worden ingepast in eenzelfde rangorde, volgt dat elke wetgever bij
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
293
49.361/1
19/23
het vaststellen van de rang van het voorrecht dat hij instelt, het belang dat hij door het instellen van het voorrecht beoogt te beschermen, dient af te wegen ten aanzien van de andere belangen die door voorrechten ingesteld door andere wetgevers worden beschermd. Die evenredigheid is in dit bijzonder geval een element van de bevoegdheid van de handelende wetgever 15. Gelet op de beperkte draagwijdte van het voorrecht (schuldvorderingen samenhangend met kosten bedoeld in artikel 4; bedrag van studiefinanciering) kan er vanuit worden gegaan dat de ontworpen bepaling geen onevenredige weerslag heeft op de bevoegdheden van andere wetgevers.
Hoofdstuk IX - Rechtspositie Onderwijspersoneel Artikel IX.2 Het ontworpen artikel 12sexies, derde lid, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs bepaalt dat de middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de raad van bestuur of, voor het vormingscentrum, door de afgevaardigd bestuurder, eigendom blijven van de raad van bestuur of van de afgevaardigd bestuurder. Hierover om toelichting verzocht door de auditeur-verslaggever heeft de gemachtigde verklaard dat in die bepaling, overeenkomstig artikel 4 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, en naar analogie overigens van het ontworpen artikel 17sexies, derde lid, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding (artikel IX.17 van het ontwerp), aan het einde dient te worden geschreven “…, blijven eigendom van de scholengroep en, voor het vormingscentrum, van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs”. Met die wijziging kan worden ingestemd.
Artikel IX.3 In de inleidende zin van artikel IX.3 van het ontwerp dient melding te worden gemaakt van het wijzigende decreet van 15 juli 2005 (niet: 15 juli 2003).
15 Grondwettelijk Hof, nr. 27, 22 oktober 1986, 3.B.3.3.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
294
49.361/1
20/23
Artikel IX.7 In de inleidende zin van artikel IX.7 van het ontwerp schrijve men: “In artikel 56/1, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij …”.
Artikel IX.15 De inleidende zin van artikel IX.15 van het ontwerp redigere men als volgt: “In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt punt 3° vervangen door wat volgt:”.
Artikel IX.18 Artikel IX.18 van het ontwerp redigere men als volgt: “In artikel 33, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden ‘De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.’ vervangen door de woorden ‘De mededeling van de vacante betrekkingen omvat: 1° (…); 2° (…); 3° (…)’; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: ‘(…)’ ”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
295
49.361/1
21/23
Artikel IX.19 De inleidende zin van artikel IX.19 van het ontwerp stelle men als volgt: “In hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, wordt een artikel 47ter/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:”.
Artikel IX.26 Artikel IX.26 van het ontwerp voegt aan artikel 9 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III een paragraaf 6 toe waarin wordt bepaald dat de toewijzingen die de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdens het schooljaar 2009-2010 heeft uitgesproken voor personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten die ter beschikking werden gesteld wegens ontstentenis van betrekking worden geacht gebeurd te zijn conform het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van de betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. In de toelichting bij artikel IX.26 wordt gesteld dat “[d]e bepaling dat het […] besluit van 29 april 1992 niet meer van kracht is voor de pedagogische begeleidingsdiensten […] met terugwerkende kracht [werd] ingevoerd, zodat de Vlaamse reaffectatiecommissie op het ogenblik van de toewijzingen er nog van uitging dat zij ten volle bevoegd was voor de pedagogische begeleidingsdiensten”, alsook dat het niet valideren van die toewijzingen voor de betrokkenen tot gevolg heeft dat “hun terbeschikkingstelling een negatieve impact kan hebben en kan leiden tot een daling van hun wachtgeld(toelage) of zelfs tot verplichte pensionering”. De gemachtigde heeft bovendien verklaard dat artikel IX.26 slechts de regularisatie van de administratieve situatie als gevolg van de toewijzing van één personeelslid tot doel heeft, dat tegen die aanwijzing geen beroep is ingesteld en dat de termijn voor het instellen van dergelijk beroep in elk geval thans is verstreken. Gelet op de bijzondere omstandigheden en de zeer beperkte draagwijdte van de in artikel IX.26 bedoelde geldigverklaring, kan deze worden geacht doorgang te kunnen vinden.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
296
49.361/1
22/23
Artikel IX.28 Overeenkomstig artikel IX.28 van het ontwerp wordt aan de artikelen IX.2 en IX.17 terugwerkende kracht gegeven tot 10 december 2010. Zoals reeds bij artikel IV.11 is opgemerkt, vormt het feit dat een maatregel is opgenomen in een akkoord van sectorale sociale programmatie geen voldoende verantwoording voor de terugwerkende kracht. Voor de retroactiviteit zal dus een andere motivering gegeven moeten kunnen worden.
Hoofdstuk X - Andere bepalingen Artikel X.1 Het nieuwe artikel 5 van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer draagt bepaalde taken op aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs. Het komt de decreetgever niet toe de interne werking van de regering te regelen, zodat deze taken in het decreet aan de Vlaamse Regering moet worden gegeven.
Artikel X.6 Ook voor de terugwerkende kracht van dit artikel - zie artikel X.15 van het ontwerp - zal een verantwoording gegeven moeten kunnen worden.
Hoofdstuk XI - Autonome Bepalingen Artikel XI.1 In artikel XI.1, 1° en 2°, van het ontwerp schrijve men telkens “…, van het decreet van 27 maart 1991 …”.
Artikel XI.2 In artikel XI.2 van het ontwerp dient “artikel 1” telkens te worden vervangen door “artikel XI.1”. --------------------------
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
297
49.361/1
23/23
De kamer was samengesteld uit de Heren
Mevrouw
M. VAN DAMME,
kamervoorzitter,
J. BAERT, W. VAN VAERENBERGH,
staatsraden,
M. RIGAUX, M. TISON,
assessoren van de afdeling Wetgeving,
G. VERBERCKMOES,
griffier.
De verslagen werden uitgebracht door de Heren R. AERTGEERTS, eerste auditeurafdelingshoofd, W. PAS, eerste auditeur, en B. STEEN, auditeur.
DE GRIFFIER
DE VOORZITTER
G. VERBERCKMOES
M. VAN DAMME
V L A A M S P A R LEMENT
298
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
ONTWERP VAN DECREET
V L A A M S P A R LEMENT
299
300
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
301
DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke kansen en Brussel is ermee belast, in naam van de Vlaamse Regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt: Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. Hoofdstuk II. Basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 22 december 2000, 13 juli 2001, 28 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006, 6 juli 2007, 22 juni 2007, 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 37° worden de woorden “openbaar bestuur” vervangen door de woorden “publiekrechtelijke rechtspersoon”; 2° in punt 37° wordt de zin “Het Gemeenschapsonderwijs is een openbaar bestuur;” opgeheven; 3° in punt 39°bis worden de woorden “door de provincie, de gemeente of ” opgeheven. Art. II.2. In artikel 37 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 28 juni 2002, 2 april 2004, 20 maart 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt:
“§4. Het schoolbestuur informeert de ouders over het schoolreglement voorafgaand aan de inschrijving van het kind en bij elke wijziging. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de ouders zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en ouders geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de ouders zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van het kind een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving.”;
V L A A M S P A R LEMENT
302
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
2° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
“§5. Voor materies waarbij ouders een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het schoolreglement geregeld worden.”.
Art. II.3. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 57bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met het getuigschrift basisonderwijs, afgeleverd door scholen die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering de eindtermen bepaald krachtens afdeling 2 van hoofdstuk V van dit decreet als referentiekader; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. II.4. In hetzelfde decreet wordt een artikel 57ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 57ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 57bis zijn opgenomen, met het getuigschrift basisonderwijs, afgegeven in de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de eindtermen bepaald krachtens afdeling 2 van hoofdstuk V van dit decreet als referentiekader gebruikt; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur als referentiekader gebruikt.”. Art. II.5. In artikel 139novies, §1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002, en vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, wordt de jaartallen “en 2010-2011” vervangen door de jaartallen “, 2010-2011 en 2011-2012”. Art. II.6. In artikel 153quinquies van hetzelfde decreet wordt paragraaf 2, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en vervangen bij decreet van 4 juli 2008, vervangen, door wat volgt: “§2. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor ICT-coördinatie. De scholen kunnen de middelen alleen aanwenden als ze deel uit maken van een scholengemeenschap, scholengroep of een samenwerkingsplatform, als vermeld in artikel X.53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003.”. Art. II.7. In artikel 155, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 7 juli 2006, wordt de eerste zin van het tweede lid vervangen door wat volgt: “Het totaal aantal bijkomende lestijden en/of bijkomende uren mag niet meer bedragen dan 0,5 procent van het totaal aantal lestijden of uren dat het voorgaand schooljaar werd
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
303
toegekend aan respectievelijk het gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs.”. Art. II.8. Aan artikel 164bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Binnen een scholengemeenschap mag in het gewoon lager onderwijs maximaal 10 procent plage worden ingericht ten opzichte van de totale personeelsformatie op basis waarvan de betrekkingen van onderwijzer in het gewoon lager onderwijs worden ingericht. Alleszins mag het percentage plage dat in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht vanaf het schooljaar 2011-2012 niet hoger liggen dan het percentage plage dat in schooljaar 2010-2011 in de scholengemeenschap werd ingericht. Voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren, gelden de percentages, vermeld in het vorige lid, per school. Bij het bepalen van de criteria, zoals vermeld in artikel 164, moet er rekening mee gehouden worden dat onderwijzers slechts met een derde lestijd zoals bepaald in artikel 3, 43°bis, van dit decreet, kunnen worden belast als deze lestijd om organisatorische redenen noodzakelijk is. Alle plage zoals bepaald in artikel 3, 43°bis, van dit decreet die in het basisonderwijs wordt ingericht, moet aan het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming worden gemeld met inbegrip van haar invulling.”. Art. II.9. Aan artikel 165, 3°, van hetzelfde decreet worden na de woorden “artikel 164” de volgende woorden toegevoegd: “en 164bis”. Art. II.10. In artikel 173bis, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden de woorden “openbaar bestuur” vervangen door de woorden “publiekrechtelijke rechtspersoon”. Art. II.11. In hetzelfde decreet wordt een artikel 194sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 194sexies. In afwijking van artikel 139ter, 139ter/1 en 139quater behouden de scholen voor gewoon basisonderwijs tijdens het schooljaar 2011-2012 de aanvullende lestijden voor het voeren van een gelijk onderwijskansenbeleid, die ze in het schooljaar 2010-2011 hebben ontvangen.”. Art. II.12. In hetzelfde decreet wordt een artikel 194septies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 194septies. Gedurende het schooljaar 2010-2011 zijn artikel 139septies en 139octies niet van toepassing.”. Art. II.13. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel II.7 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997. Artikel II.12 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2010. Hoofdstuk III. Secundair onderwijs Afdeling I. Codex Secundair Onderwijs Art. III.1. In artikel 2, §1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt de laatste zin vervangen, door wat volgt: “De artikelen 96 tot en met 99, artikel 115/1 en artikel 115/4 tot en met 120 gelden niet voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.”. V L A A M S P A R LEMENT
304
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art. III.2. In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs wordt punt 25° vervangen door wat volgt: “25° onderwijsnet: – het gemeenschapsonderwijs: het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; – het gesubsidieerd officieel onderwijs: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap; – het gesubsidieerd vrij onderwijs: het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;”. Art. III.3. In artikel 111 van de Codex Secundair Onderwijs worden een paragraaf 1bis en 1ter ingevoegd, die luiden als volgt: “§1bis. Het school- of centrumbestuur informeert de betrokken personen over het schoolof centrumreglement voorafgaand aan de inschrijving van de leerling en bij elke wijziging. Daarbij moeten volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het school- of centrumreglement informeert het school- of centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en de betrokken personen geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de leerling een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het school- of centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het school- of centrumreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het school- of centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. §1ter. Voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het school- of centrumreglement geregeld worden.”. Art. III.4. In artikel 112, §1, 4°, van de Codex Secundair Onderwijs wordt punt b) vervangen, door wat volgt: “b) de verhaalmogelijkheden tegen eindbeslissingen van klassenraden over leerlingen;”. Art. III.5. In deel III, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 115/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 115/1. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en die; a) zich ofwel binnen de leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983; b)ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van voltijds secundair onderwijs; geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van de toelatingsklassenraad,
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
305
zoals die als orgaan door de Vlaamse Regering is bepaald, van een door de betrokken personen gekozen school voor voltijds secundair onderwijs. In voorkomend geval en in afwijking op de vigerende regelgeving: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) moet de beslissing van de toelatingsklassenraad uiterlijk genomen worden 25 lesdagen na aanvang van de regelmatige lesbijwoning. Voor de leerlingen in kwestie kan de Vlaamse Regering nooit toelatingsvoorwaarden met betrekking tot de vooropleiding bepalen.”. Art. III.6. In deel III, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 115/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 115/2. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, afgeleverd door scholen voor secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs; 2° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 3° het diploma van het secundair onderwijs; 4° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 5° het certificaat van Se-n-Se; 6° het studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar; 7° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 8° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs; 9° het getuigschrift van een opleiding buitengewoon secundair onderwijs; 10° het getuigschrift van verworven competenties in een opleiding buitengewoon secundair onderwijs. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen, de opleidingsprofielen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.7. In deel III, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 115/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 115/3. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 115/2 zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door scholen of centra voor secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de eerste graad van het secundair onderwijs; 2° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 3° het diploma van het secundair onderwijs;
V L A A M S P A R LEMENT
306
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
4° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 5° het certificaat van Se-n-Se; 6° het studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, georganiseerd als een specialisatiejaar; 7° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 8° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs; 9° het getuigschrift van een opleiding buitengewoon secundair onderwijs; 10° het getuigschrift van verworven competenties in een opleiding buitengewoon secundair onderwijs. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden, in voorkomend geval, de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen, de specifieke eindtermen, de doelen, de opleidingsprofielen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald, als referentiekader gebruikt; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.8. In deel III, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 115/4 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 115/4. Tegen eindbeslissingen van delibererende klassenraden in het gewoon secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs en tegen eindbeslissingen van klassenraden in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs die door de betrokken personen worden betwist, hebben die personen verhaalmogelijkheid overeenkomstig de volgende procedure: 1° de betrokken personen kunnen binnen een termijn van drie dagen, zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend, volgend op de dag waarop hen die beslissing werd meegedeeld, het recht doen gelden op overleg met een afgevaardigde van het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of afgevaardigde. Beide partijen maken hun standpunten kenbaar; 2° op basis van de argumenten die door de betrokken personen worden aangevoerd, kan de afgevaardigde van het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of zijn afgevaardigde na dergelijk overleg de klassenraad zo spoedig mogelijk opnieuw doen bijeenkomen; 3° als, na 1° en 2°, de betwisting blijft bestaan, dan kunnen de betrokken personen zich tot de beroepscommissie richten binnen een termijn van drie dagen, zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend, nadat het resultaat van het in 1° bedoeld overleg aan de betrokken personen werd meegedeeld of, indien het desbetreffend overleg heeft geleid tot een nieuwe bijeenkomst van die klassenraad, binnen een termijn van drie dagen, zaterdag, zondag, wettelijke en reglementaire feestdagen niet meegerekend, nadat het resultaat van deze bijeenkomst aan de betrokken personen werd meegedeeld. Het schoolbestuur bepaalt de samenstelling en de werking van de beroepscommissie, ermee rekening houdend dat, met uitzondering van de voorzitter, de leden van die klassenraad er geen deel van kunnen uitmaken en dat de beroepscommissie uit minstens drie leden bestaat; 4° de beroepscommissie voert een onderzoek uit en deelt het resultaat ervan mee aan het schoolbestuur; 5° het schoolbestuur beslist vervolgens of die klassenraad wel of niet opnieuw dient samen te komen met het oog op het nemen van een definitieve beslissing; 6° indien die klassenraad opnieuw dient samen te komen, dient dit te gebeuren hetzij uiterlijk op 15 september van het daaropvolgend schooljaar, hetzij uiterlijk op 15 maart V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
307
van het schooljaar in kwestie als de betwiste beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se en genomen werd op 31 januari dan wel, bij uitstel, uiterlijk op 1 maart van dat schooljaar. De alsdan genomen beslissing wordt, schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld.”. Art. III.9. In deel III, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 115/5 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 115/5. Ongeacht van de al dan niet betwisting door de betrokken personen van een eindbeslissing wordt het schoolbestuur steeds het recht voorbehouden desbetreffende klassenraad opnieuw te doen samenkomen, ten einde een door het schoolbestuur zelf omstreden beslissing te heroverwegen. Het opnieuw samenkomen dient te gebeuren hetzij uiterlijk op 15 september van het daaropvolgend schooljaar, hetzij uiterlijk op 15 maart van het schooljaar in kwestie als de omstreden beslissing betrekking heeft op een Se-n-Se en genomen werd op 31 januari dan wel, bij uitstel, uiterlijk op 1 maart van dat schooljaar. In het geval de alsdan genomen beslissing afwijkt van de omstreden beslissing, wordt ze schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de betrokken personen meegedeeld.”. Art. III.10. In artikel 124 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het tweede lid een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt: “c) hetzij naar een derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als naamloos leerjaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald;”. Art. III.11. In artikel 131 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het tweede lid de zinsnede “1 september 2012” vervangen door de zinsnede “1 september 2014”. Art. III.12. In Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 136/1. De bepaling van artikel 252, §1, a), 2), sluit niet uit dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Indien van deze mogelijkheid tot samenwerking gebruik wordt gemaakt, dan zijn de volgende voorwaarden van toepassing: 1° de regeling wordt in het schoolreglement opgenomen; 2° het schoolreglement van de school waar de leerling is ingeschreven, blijft onverkort van toepassing; 3° de regeling wordt voorafgaand onderhandeld in de lokale comités, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden, van de betrokken scholen; 4° de leraars van de andere school die aan de leerling vorming geven: a) maken stemgerechtigd deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die tot hetzelfde schoolbestuur behoren; b) maken raadgevend deel uit van de bevoegde klassenraden in het geval het scholen betreft die niet tot hetzelfde schoolbestuur behoren; 5° uitsluitend de school waar de leerling is ingeschreven, is bevoegd en verantwoordelijk voor evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg; 6° de samenwerking tussen de scholen wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin alleszins volgende elementen worden opgenomen: a) de samenwerkende scholen, met vermelding van de school van inschrijving; b) de invulling van de samenwerking; c) de looptijd van de samenwerking; d) de afspraken over de evaluatie en kwaliteitszorg. V L A A M S P A R LEMENT
308
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de scholen ter inzage met het oog op administratieve controle en externe kwaliteitscontrole.”. Art. III.13. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 136/2. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, §1, a), 2), onder de volgende modaliteiten: 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die specifieke onderwijsbehoeften heeft omwille van: – hetzij leerstoornissen of hoogbegaafdheid, zoals vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek van het CLB; – hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken; 2° in voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) kunnen individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het geheel van een vak; c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.”. Art. III.14. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/3 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 136/3. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, §1, a), 2), onder de volgende modaliteiten: 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met uitzonderlijke artistieke talenten en het tijdens die vrijgestelde periodes, schoolextern, ontwikkelen van die talenten binnen een specifieke artistieke context, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen; 2° in voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert; b) moet de desbetreffende artistieke context door de onderwijsinspectie voorafgaandelijk worden aanvaard als van hoogstaand kwalitatief niveau; c) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; d) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
309
Art. III.15. In artikel 156 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in paragraaf 3, in de opsomming een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: “– ofwel natuurwetenschappen ofwel fysica en/of chemie en/of biologie.”. Art. III.16. In artikel 157 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in paragraaf 3, in de opsomming een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: “– ofwel natuurwetenschappen ofwel fysica en/of chemie en/of biologie.”. Art. III.17. In artikel 158 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het eerste lid de zinsnede “het schooljaar 2011-2012” vervangen door de zinsnede “het schooljaar 20132014”. Art. III.18. In artikel 165 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in het eerste lid in punt 1°, tussen het woord “opleiding” en de woorden “niet met vrucht”, de zinsnede “, met uitzondering van de opleiding verpleegkunde,” ingevoegd. Art. III.19. In deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een afdeling 6 toegevoegd, met een artikel 168/1, dat luidt als volgt: “Afdeling 6. Projecten Art. 168/1. §1. De instellingen voor secundair onderwijs die in toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 4 juli 2008, gedurende het schooljaar 2009-2010 een dergelijk project organiseren, mogen gedurende het schooljaar 2010-2011 dit project verder zetten, overeenkomstig de bepalingen van het besluit in kwestie, met dien verstande dat de organisatie: 1° op één leerlingencohorte betrekking heeft; 2° zowel in het eerste als in het tweede leerjaar van een graad mag plaatsvinden; 3° niet aan een leerlingennorm is onderworpen; 4° geen extra middelen genereert. §2. De scholen voor secundair onderwijs die gedurende het schooljaar 2010-2011 een CLIL-project organiseren, behouden voor het schooljaar 2011-2012 de mogelijkheid tot het aanbieden van CLIL, onder de volgende voorwaarden: 1° CLIL wordt georganiseerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het secundair onderwijs, maar met dien verstande dat het niet aan een leerlingennorm is onderworpen en geen extra middelen genereert; 2° over het behoud van de mogelijkheid tot organisatie van CLIL werd vooraf onderhandeld in het bevoegde lokale comité van de betrokken school.”. Art. III.20. In deel IV, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 6, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 168/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 168/2. De scholen die gedurende het schooljaar 2010-2011 deelnemen aan één van de tijdelijke projecten, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 houdende verlenging van sommige van de tijdelijke projecten die zijn vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en secundair onderwijs, kunnen gedurende de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013: 1° structuuronderdelen organiseren die ze zonder normering hebben geprogrammeerd, op basis van een afwijking van de vigerende decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge hetzelfde decreet van 10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden: V L A A M S P A R LEMENT
310
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
a) het structuuronderdeel komt niet voor in het regulier voltijds gewoon secundair onderwijs; b) het structuuronderdeel werd door de betrokken school al georganiseerd tijdens het schooljaar 2010-2011; c) het structuuronderdeel werd, na kennisname van een positieve evaluatie door de onderwijsinspectie en een expertenpanel, positief geadviseerd door de stuurgroep, vermeld in hetzelfde besluit van 23 juni 2006; 2° leerplannen hanteren die geen overheidsgoedkeuring behoeven, op basis van een afwijking van de vigerende decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge hetzelfde decreet van 10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden: a) de leerplannen worden enkel toegepast binnen de in 1° bedoelde structuuronderdelen; b) de in a) bedoelde toepassing vond al in het schooljaar 2010-2011 plaats; 3° aspecten van modulaire onderwijsinrichting invoeren, op basis van een afwijking van de vigerende decretale en reglementaire bepalingen verkregen ingevolge hetzelfde decreet van 10 juli 2008, onder de volgende voorwaarden: a) de aspecten van modulaire onderwijsinrichting worden enkel toegepast binnen de in 1° bedoelde structuuronderdelen; b) de in a) bedoelde toepassing vond al in het schooljaar 2010-2011 plaats.”. Art. III.21. Artikel 174 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen, door wat volgt: “Art.174. §1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het voltijds gewoon secundair onderwijs, met uitzondering van het hoger beroepsonderwijs. De bepalingen van dit hoofdstuk worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011. §2. In afwijking op §1 kan in uitzonderlijke gevallen de Vlaamse Regering aan een schoolbestuur toelating geven tot programmatie van een instelling of structuuronderdeel: 1° na schriftelijke aanvraag van dat schoolbestuur, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk 30 november van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité; en 2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Onderwijsinspectie. §3. In afwijking op §2, 1°, bevat een dossier houdende voorstel van een nieuw structuuronderdeel dat, in toepassing van artikel 129 en de uitvoeringsbesluiten, door een schoolbestuur wordt ingediend, tevens een aanvraag tot programmatie in één of meer aangeduide scholen van dat schoolbestuur, onder de volgende voorwaarden: 1° het schoolbestuur moet de aanvraag tot programmatie expliciet in het dossier vermelden; 2° in het dossier is het protocol van de onderhandeling in het bevoegd lokaal comité of lokale comités, naargelang van het geval, met betrekking tot de programmatie opgenomen; 3° het dossier wordt ingediend bij het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming uiterlijk 30 september van het voorafgaand schooljaar. Uitsluitend in het geval de Vlaamse Regering een positieve beslissing neemt over het voorstel van nieuw structuuronderdeel, neemt zij tevens een beslissing over de aanvraag tot programmatie.”. Art. III.22. In artikel 216 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
311
1° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Vanaf het schooljaar 2011-2012: enerzijds mag ten opzichte van het aantal uren-leraar van de individuele school maximum 3 procent plage-uren worden georganiseerd en anderzijds mogen ten opzichte van de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen binnen de scholengemeenschap maximum 1,3 procent plage-uren worden georganiseerd.”;
2° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Vanaf het schooljaar 2011-2012: het maximum procent plage-uren mag niet hoger liggen dan het procent van het schooljaar 2001-2002. Het maximum procent plage-uren wordt evenwel vastgelegd op 3 procent indien het procent van het schooljaar 2001-2002 meer dan 3 procent bedraagt.”.
Art. III.23. In artikel 254 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden in de laatste zin de volgende woorden toegevoegd:
“, tenzij blijkt dat deze paritaire samenstelling niet kan worden gerealiseerd.”;
2° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt:
“§3. Bij het bepalen van de bekrachtiging van de studies kan de Vlaamse Regering het met vrucht beëindigen van een structuuronderdeel afhankelijk stellen van het behalen van externe certificering.
Onder externe certificering wordt verstaan: het toekennen aan leerlingen, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan de beroepsuitoefeningvoorwaarden.”.
Art. III.24. In artikel 256, §1, 2°, van de Codex Secundair Onderwijs, wordt in de punten a) tot en met e), tussen de woorden “gesubsidieerde school” en de woorden “, of door de examencommissie” telkens de woorden “, door Syntra Vlaanderen in de leertijd” ingevoegd. Afdeling II. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Art. III.25. In artikel 27, §1, tweede lid, van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, wordt punt 1° vervangen door wat volgt: “1° kan het centrumbestuur het deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander weekof jaarritme organiseren op voorwaarde enerzijds dat geen afbreuk wordt gedaan aan het aantal uren op jaarbasis, en anderzijds dat een gemotiveerd dossier in het centrum ter beschikking wordt gehouden voor het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de onderwijsinspectie;”. Art. III.26. Aan artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden in het vierde lid de woorden “In hoofde van de leerling kan een opleiding starten” vervangen door de woorden “Een opleiding kan starten”;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
312 2° een paragraaf 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt:
“§5. De Vlaamse Regering kan voor een opleiding en voor de aansluitende component werkplekleren bijzondere organisatievoorwaarden opleggen.”.
Art. III.27. In artikel 32, §1, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt het woord “VLOR” vervangen door de woorden “De raad van bestuur van Syntra Vlaanderen”. Art. III.28. In hetzelfde decreet wordt een artikel 42bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 42bis. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen of centra dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en centra en die: a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983; b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van deeltijds beroepssecundair onderwijs, geldt; behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toeltingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van de klassenraad van een door de betrokken personen gekozen centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Voor de leerlingen in kwestie kan de Vlaamse Regering nooit toelatingsvoorwaarden met betrekking tot de vooropleiding bepalen.”. Art. III.29. Artikel 45 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 45. §1. Voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs of een trajectbegeleider Syntra Vlaanderen, naargelang van het geval, de betrokken personen op de hoogte brengen van het centrumreglement. Daarbij moeten de volgende principes in acht worden genomen: 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het centrumreglement worden de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager geïnformeerd over die wijziging en geven ze opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de jongere een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het centrumreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. §2. Voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, die door een regelgeving gegarandeerd wordt, kan die individuele keuze niet via het centrumreglement geregeld worden.”. Art. III.30. In hetzelfde decreet wordt een artikel 49bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 49bis. Voor leerlingen die houder zijn van studiebewijzen, uitgereikt door andere scholen of centra dan de door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde scholen en centra en die:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
313
a) zich ofwel binnen de deeltijdse leerplichtleeftijd bevinden zoals die is bepaald bij de wet van 29 juni 1983; b) ofwel uitdrukkelijk opteren voor het volgen van leertijd; geldt, behoudens eventueel andere door de Vlaamse Regering opgelegde toelatingsvoorwaarden, als toelatingsvoorwaarde een gunstige beslissing van Syntra Vlaanderen.”. Art. III.31. Artikel 56 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art. III.32. In hetzelfde decreet worden een artikel 74bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreetof regelgeving zijn bepaald; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.33. In hetzelfde decreet wordt een artikel 74ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 74ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 74bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt door centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreet- of regelgeving zijn bepaald, als referentiekader gebruikt; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
314
Art. III.34. In artikel 81 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen, door wat volgt: “De Vlaamse Regering bepaalt welk certificaat of welke combinatie van certificaten aanleiding geeft tot uitreiking van een getuigschrift leertijd.”. Art. III.35. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van buitenlandse studiebewijzen met de volgende studiebewijzen, uitgereikt in de leertijd: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding leertijd. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreetof regelgeving zijn bepaald; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. III.36. In hetzelfde decreet wordt een artikel 84ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 84ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen die niet in een besluit, vermeld in artikel 84bis zijn opgenomen met de volgende studiebewijzen uitgereikt, in leertijd: 1° het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; 2° het diploma van het secundair onderwijs; 3° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs; 4° het getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer; 5° het certificaat van een opleiding leertijd. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering als referentiekader, in voorkomend geval, de eindtermen, de doelen of de minimale leerinhouden die in federale of Vlaamse wet-, decreetof regelgeving zijn bepaald; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Afdeling III. Decreet Specifieke Eindtermen Topsport Art. III.37. In de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 maart 2006 tot vaststelling van de bij decreet te bekrachtigen decretale specifieke eindtermen “topsport” algemeen en technisch secundair onderwijs, bekrachtigd bij het decreet van 2 juni 2006, V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
315
worden in de rubriek 1.4 de woorden “desbetreffende sportfederatie” vervangen door de woorden “Vlaamse Sportfederatie”. Afdeling IV. Secundair-na-secundair en hoger beroepsonderwijs Art. III.38. In artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair-nasecundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan punt 17° wordt de volgende zin toegevoegd:
“Voor wat evenwel de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs betreft, wordt de studieomvang in een andere eenheid dan in studiepunten uitgedrukt.”;
2° in punt 18° worden tussen de woorden “elke opleiding” en de woorden “wordt uitgedrukt” de woorden “, met uitzondering van de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs,” ingevoegd. Afdeling V. Buitengewoon secundair onderwijs Art. III.39. In artikel 287 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt: “§3. In de vestigingsplaatsen bedoeld bij §1 en §2 kunnen uitsluitend al in de school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen en opleidingen worden opgericht, tenzij er nieuwe opleidingsvormen of opleidingen worden opgericht.”. Art. III.40. In artikel 293 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het punt 4°opgeheven; 2° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen van het geïntegreerd onderwijs, zonder advies van de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs, ook na de leeftijd van 21 jaar genieten van de voordelen van het geïntegreerd onderwijs.”. Art. III.41. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 308/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 308/1. §1. Onverminderd het reglementair voorziene lesurenpakket dat wordt toegekend, wordt aan elke door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde instelling voor buitengewoon secundair onderwijs die de opleiding tuinbouwarbeider organiseert of die binnen het studiegebied land- en tuinbouw ten minste een van de structuuronderdelen landbouw, tuinbouw, landbouwtechnieken, tuinbouwtechnieken en paardrijden en -verzorgen organiseert, een specifiek aantal lesuren toegekend. Dat specifieke aantal lesuren, dat respectievelijk overeenstemt met één voltijdse betrekking in het ambt van leraar secundair onderwijs, belast met praktische vakken in de tweede en derde graad van het voltijds gewoon secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of één voltijdse betrekking in het ambt van leraar secundair onderwijs, belast met beroepsgerichte vorming in opleidingsvorm 3 moet de instelling toestaan:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
316
1° de culturen, de serres en de veestapel die van de instelling afhangen, uit te baten en te onderhouden; 2° tijdens de praktijklessen aan de leerlingen van het studiegebied land- en tuinbouw illustratieve demonstraties te geven die rekening houden met de technische en technologische ontwikkelingen in de sector. §2. Voor de toepassing van dit artikel worden alle administratieve groepen uit de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de integratiefase van de opleiding tuinbouwarbeider van opleidingsvorm 3 en alle structuuronderdelen van het studiegebied land- en tuinbouw van opleidingsvorm 4, dat zich over de tweede en derde graad van het technisch en beroepssecundair onderwijs uitstrekt, in aanmerking genomen, met uitzondering van die structuuronderdelen waarvan de wekelijkse lessentabel geen praktijkvakken bevat.”. Art. III.42. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 308/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 308/2. §1. Voor de toepassing van artikel 308/1 worden 24 lesuren toegekend aan de instelling met opleidingvorm 3, wat overeenkomt met één voltijdse betrekking, als de instelling op de gebruikelijke tellingsdatum de norm van 40 regelmatige leerlingen, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 308/1, §2, bereikt. §2. Voor de toepassing van artikel 308/1 worden 29 lesuren toegekend aan de instelling met opleidingvorm 4, wat overeenkomt met één voltijdse betrekking, als de instelling op de gebruikelijke tellingsdatum de norm van 40 regelmatige leerlingen, die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 308/1, §2, bereikt. §3. Het desbetreffende aantal lesuren blijft toegekend gedurende twee opeenvolgende schooljaren waarin de behoudsnorm niet wordt bereikt. Vanaf het daaropvolgende schooljaar wordt de toekenning stopgezet tot de oprichtingsnorm opnieuw wordt bereikt.”. Art. III.43. In artikel 336 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 1° wordt het woord “(kwalificatie)getuigschrift” vervangen door de woorden “getuigschrift van de opleiding”; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad verlengd worden tot een tweede schooljaar, indien een leerling door omstandigheden een lange periode gewettigd afwezig was gedurende het eerste schooljaar van de integratiefase en daardoor geen getuigschrift behaalde.”.
Art. III.44. In artikel 338 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord “(kwalificatie)getuigschrift” vervangen door de woorden “getuigschrift van de opleiding”. Art. III.45. In artikel 350 van de Codex Secundair Onderwijs wordt na het cijfer “136”, het cijfer “136/1,” ingevoegd. Afdeling VI. Inwerkingtreding Art. III.46. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel III.26, 2°, en III.27, hebben uitwerking met ingang van 1 september 2010. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
317
Artikel III.37 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2010. Artikel III.23, 1°, treedt in werking op 1 januari 2012. Artikel III.15 treedt in werking op: 1° 1 september 2012 voor wat betreft het eerste leerjaar van de tweede graad; 2° 1 september 2013 voor wat betreft het tweede leerjaar van de tweede graad. Artikel III.16 treedt in werking op: 1° 1 september 2014 voor wat betreft het eerste leerjaar van de derde graad; 2° 1 september 2015 voor wat betreft het tweede leerjaar van de derde graad. Hoofdstuk IV. Volwassenenonderwijs Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 16°bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “16°bis gedetineerden: personen die ter uitvoering van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel verblijven in een Belgische gevangenis, personen die krachtens artikel 7 en 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten geïnterneerd zijn, personen die met toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, of van artikel 606 van het Wetboek van strafvordering, verblijven in een gesloten federaal centrum, voor zover de gevangenis, de instelling waarin de betrokkene is geïnterneerd of het gesloten federaal centrum hetzij gelegen is in het Nederlandse taalgebied of in Brussel-Hoofdstad, hetzij elders gelegen is en daarvoor een overeenkomst met de bevoegde overheid werd gesloten;”; 2° in punt 24° worden de woorden “in het secundair volwassenenonderwijs of het hoger beroepsonderwijs” vervangen door de woorden “secundair volwassenenonderwijs of een lector”; 3° er wordt een punt 48° ingevoegd, dat luidt als volgt: “48° wettig verblijf: de situatie van de vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is er zich te vestigen, of die volgens een geldig document in het Rijk mag verblijven, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.”. Art. IV.2. In artikel 12, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009 en 8 mei 2009, wordt een punt 4° toegevoegd dat luidt als volgt: “4° de opleiding aanvullende algemene vorming.”. Art. IV.3. Artikel 17, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen als volgt: “§3. De Vlaamse Regering kan jaarlijks middelen toekennen aan projecten die de kwaliteit van de lerarenopleidingen ten goede komen door middel van innovatie. Hiertoe zal ze jaarlijks beleidsprioriteiten vastleggen. V L A A M S P A R LEMENT
318
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
De projecten kunnen georganiseerd worden door één of meerdere lerarenopleidingen, zowel geïntegreerde lerarenopleidingen als specifieke lerarenopleidingen, een expertisenetwerk of regionaal platform of een combinatie van deze. De Vlaamse Regering stelt nadere inhoudelijke, organisatorische en procedurele regels vast voor de bepaling van de beleidsprioriteiten, de selectie van projecten en de toekenning van de financiële middelen. Zij treft de nodige maatregelen om een evaluatie van deze projecten te realiseren.”. Art. IV.4. In artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt: “5° als de modules in sequentieel verband dienen te staan, de volgorderelatie van de modules;”; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt:
“§1bis. Een opleidingsprofiel, zoals bedoeld in §1, kan geletterdheidsmodules of uitbreidingsmodules omvatten. Een uitbreidingsmodule is een module die inspeelt op een vraag naar een specifieke uitbreiding van competenties van een bepaalde beroepsopleiding. Een geletterdheidsmodule is een module die inspeelt op een specifieke vraag naar geletterdheidscompetenties in functie van een beroepssituatie of een inhoudelijk aansluitende opleiding.
Een uitbreidingsmodule dient in sequentieel verband te staan met de aansluitende beroepsopleiding.”.
Art. IV.5. In hetzelfde decreet wordt een artikel 25ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 25ter. Zodra voor een modulaire opleiding waarvan een opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd een nieuw opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, kan de bestaande modulaire opleiding nog georganiseerd worden: 1° gedurende één schooljaar, volgend op de implementatie van het opleidingsprofiel, ingeval de modulaire opleiding minder dan 700 lestijden bedraagt; 2° gedurende twee schooljaren, volgend op de implementatie van het opleidingsprofiel, ingeval de modulaire opleiding meer dan 700 lestijden bedraagt. In afwijking van het eerste lid kan zodra het opleidingsprofiel voor de opleiding Aanvullende Algemene Vorming door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, de bestaande modulaire opleiding algemene vorming BSO3 nog gedurende twee schooljaren volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering georganiseerd worden.”. Art. IV.6. In het artikel 26, §5, van hetzelfde decreet, wordt het woord “leraar” vervangen door de woorden “leraar secundair volwassenenonderwijs of een lector”. Art. IV.7. In artikel 37 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
319
“5° indien men voldaan heeft aan de deeltijdse leerplicht, het bewijs geleverd hebben te beschikken over de Belgische nationaliteit of te voldoen aan de bepalingen van het wettig verblijf, zoals bedoeld in artikel 2, 48°.”; 2° het derde lid wordt vervangen door wat volgt:
“De cursisten die behoren tot de volgende doelgroepen worden bij voorrang ingeschreven voor een opleiding die behoort tot het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal en Nederlands tweede taal of het studiegebied Nederlands tweede taal.
Het gaat om de doelgroepen: 1° vermeld in artikel 3, §1, van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid, die een inburgeringscontract hebben ondertekend, bedoeld in artikel 2, 9°, van hetzelfde decreet; 2° vermeld in artikel 3 van het decreet van 4 juni 2003 betreffende het inwerkingsbeleid; 3° die de bereidheid om Nederlands leren moeten tonen zoals bedoeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode.”.
Art. IV.8. In artikel 41, §1, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden “in een opleiding” geschrapt. Art. IV.9. In hetzelfde decreet wordt een artikel 41bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 41bis. De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid vastleggen van studiebewijzen, afgegeven in het buitenland, met de in dit decreet bepaalde studiebewijzen. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering de opleidingsprofielen bepaald krachtens dit decreet als referentiekader; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. IV.10. In hetzelfde decreet wordt een artikel 41ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.41ter. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure, met inbegrip van een beroepsprocedure, tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van studiebewijzen die niet in een besluit als vermeld in artikel 41bis zijn opgenomen, met de in dit decreet bepaalde studiebewijzen. De Vlaamse Regering waarborgt dat binnen deze procedure rekening wordt gehouden: 1° met de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de opleidingsprofielen bepaald krachtens dit decreet als referentiekader gebruikt; 2° of, met de niveaus en niveaudescriptoren als vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.”. Art. IV.11. Aan artikel 50, §1, 3°, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.”. V L A A M S P A R LEMENT
320
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art. IV.12. In hetzelfde decreet wordt artikel 54 vervangen, door wat volgt: “Art. 54. Artikel 93 en artikel 93bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, zijn van toepassing op de specifieke lerarenopleidingen.”. Art. IV.13. In artikel 64, §5, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid verliest een centrum voor volwassenenonderwijs de onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding als het niet deelneemt aan de externe beoordeling van de specifieke lerarenopleiding door een visitatiecommissie als vermeld in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.”. Art. IV.14. In artikel 72ter, §1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° worden de woorden “één of meer” opgeheven; 2° in punt 2° worden tussen de woorden “minimaal 50 percent van het totale aantal lestijden” en de woorden “bedraagt en” de woorden “van de volledige opleiding” toegevoegd. Art. IV.15. In artikel 72sexies, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt de zinsnede “schooljaar n/n+1” vervangen door de zinsnede “schooljaar n+1/n+2”. Art. IV.16. In artikel 85, §4, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “Een Centrum voor Basiseducatie kan de extra leraarsuren gegenereerd door de vermenigvuldiging van het volume aan lesurencursist met factor 1,2 enkel aanwenden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van gecombineerd onderwijs.”. Art. IV.17. In artikel 86 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, 2°, wordt de datum “1 februari” vervangen door de datum “30 april”; 2° aan §2, eerste lid, wordt volgende zin toegevoegd: “Die overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”. Art. IV.18. Aan artikel 87, §5, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt: “Die overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”. Art. IV.19. In artikel 98 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden “in het ambt van leraar” vervangen door de woorden ‘in de ambten van leraar secundair volwassenenonderwijs of van lector”; 2° in paragraaf 5, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt: V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
321
“Een Centrum voor Volwassenenonderwijs kan de extra leraarsuren gegenereerd door de vermenigvuldiging van het volume aan lesurencursist met factor 1,2 enkel aanwenden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van gecombineerd onderwijs.”.
Art. IV.20. In artikel 102, §2, van hetzelfde decreet worden de woorden “in het ambt van leraar” vervangen door de woorden ‘in de ambten van leraar secundair volwassenenonderwijs of van lector”. Art. IV.21. Aan artikel 103, §1, van hetzelfde decreet wordt de volgende zin toegevoegd: “Die overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”. Art. IV.22. In artikel 104, §1, 2°, van hetzelfde decreet wordt de datum “1 februari” vervangen door de datum “30 april”. Art. IV.23. Aan artikel 105, §6, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt volgende zin toegevoegd: “Deze overdracht wordt uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar vastgelegd.”. Art. IV.24. In hetzelfde decreet wordt een artikel 107bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 107bis. De Vlaamse Regering beschikt jaarlijks over ten minste een totaal bedrag van 241.000 euro voor de organisatie van opleidingen van het studiegebied Nederlands tweede taal door de Centra voor Volwassenenonderwijs in de maanden juli en augustus.”. Art. IV.25. In hetzelfde decreet wordt een artikel 107ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.107ter. §1. Het centrumbestuur dat in aanmerking wil komen voor de subsidiëring van het aanbod Nederlands tweede taal, vermeld in artikel 107bis, dient hiertoe uiterlijk op 31 maart een of meerdere aanvragen in bij de Vlaamse Regering. Deze aanvragen voldoen aan volgende criteria om ontvankelijk te zijn: 1° het heeft betrekking op de modules Nederlands tweede taal breakthrough A en Nederlands tweede taal breakthrough B van de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal; 2° het aantal lestijden van de module(s) waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vermeld; 3° de startdatum van de module(s) waarop de aanvraag betrekking heeft, bevindt zich in de maanden juli of augustus; 4° het protocol van de onderhandeling over de organisatie van aanbod Nederlands tweede taal in de maanden juli en augustus is bij de aanvraag bijgevoegd.”. Art. IV.26. In hetzelfde decreet wordt een artikel 107quater ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 107quater. §1. De Vlaamse Regering bepaalt aan welke ontvankelijk verklaarde aanvragen een subsidie voor de organisatie van aanbod Nederlands tweede taal in de maanden juli en augustus wordt toegekend. Indien het totale subsidiebedrag, vermeld in §1, ontoereikend is om aan alle ontvankelijke aanvragen een subsidie toe te kennen, dan wordt prioriteit gegeven aan: 1° de aanvragen van Centra voor Volwassenenonderwijs die op het moment van de aanvraag beschikken over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
322
2° de aanvragen die betrekking hebben op de organisatie van opleidingen Nederlands tweede taal voor inburgeraars, die behoren tot de doelgroep, vermeld in artikel 3, §4, van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid; 3° de aanvragen van de Centra voor Volwassenenonderwijs die het meest aantal lesurencursist in het studiegebied Nederlands tweede taal gegenereerd hebben in de laatst afgesloten referteperiode. Indien een centrumbestuur meerdere aanvragen heeft ingediend die ontvankelijk zijn, wordt de tweede aanvraag van dat centrumbestuur pas goedgekeurd nadat er subsidies zijn toegekend aan de ontvankelijke aanvragen van de andere centrumbesturen. §2. Het centrumbestuur ontvangt voor de goedgekeurde aanvragen een subsidie van 86,36 euro per lestijd. De subsidie per lestijd, vermeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met ingang van 1 januari 2012 aangepast aan de evolutie van de prijsindex die berekend en benoemd wordt door de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. §3. De subsidie, vermeld in §2, wordt uitbetaald in een voorschot en een saldo: 1° een voorschot van 50 percent wordt uitbetaald na de beslissing van de Vlaamse Regering; 2° het saldo van 50 percent wordt uitbetaald na controle van het eindrapport,vermeld in artikel 107quinquies. §4. De cursisten ingeschreven in een module, ingericht op basis van de subsidie, bedoeld in §2, komen niet in aanmerking voor de berekening van het aantal lesurencursist.”. Art. IV.27. In hetzelfde decreet wordt een artikel 107quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 107quinquies. Uiterlijk één maand na het beëindigen van de module(s) waarvoor men het voorschot, vermeld in artikel 107quater, §3, 1°, heeft ontvangen, dient het centrumbestuur een eindrapport in bij de Vlaamse Regering. Het eindrapport omvat ten minste: 1° de begin- en einddatum van de ingerichte module(s); 2° de lesplaats waar de module(s) werd ingericht; 3° het aantal aangewende lestijden voor de module(s); 4° het aantal ingeschreven cursisten; 5° het aantal uitgereikte deelcertificaten; 6° het proces-verbaal van de evaluatie, zoals vermeld in artikel 38.”. Art. IV.28. In artikel 109, §3, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt: “4° op het moment van inschrijving gedetineerd zijn zoals is bepaald in artikel 2, 16°bis;”; 2° punt 6° wordt vervangen door wat volgt: “6° inburgeraar zijn en een inburgeringscontract hebben ondertekend, zoals is bepaald in artikel 2, 9°, van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
323
geringsbeleid, of een attest van inburgering of een attest van EVC hebben behaald, zoals is bepaald in artikel 2, 11° en 13°, van voormeld decreet voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1, Nederlands tweede taal richtgraad 2 en Latijns schrift in het studiegebied Nederlands tweede taal;”. Art. IV.29. In artikel 110 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
“§2. Het Fonds wordt belast met het financieel beheer van de inschrijvingsgelden van de centra voor volwassenenonderwijs en de middelen die ter beschikking worden gesteld door de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. Per begrotingsjaar wordt per centrum voor volwassenenonderwijs een afrekening gemaakt tussen de ontvangsten en uitgaven. Alleen het resultaat van de afrekening wordt in de begroting van het Fonds als uitgave of als ontvangst geboekt.”;
2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
“§3. De middelen van het Fonds zijn: 1° een dotatie ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap – Beleidsdomein Onderwijs en Vorming; 2° dotaties ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap – overige beleidsdomeinen; 3° een vordering op de ontvangen inschrijvingsgelden van de centra voor volwassenenonderwijs. Die vordering bedraagt 0,25 euro per euro inschrijvingsgeld van cursisten, zoals is bepaald in artikel 109, §1; 4° de terugvorderingen die voortvloeien uit de ten onrechte verrichte betalingen.”.
Art. IV.30. In titel V van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009, 9 juli 2010, wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Hoofdstuk IIbis. Maatregelen in het kader van het wegwerken van wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal”. Art. IV.31 In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113bis. Indien zich in een centrum een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voordoet voor een opleiding van de leergebieden alfabetisering Nederlands tweede taal of Nederlands tweede taal of voor het studiegebied Nederlands tweede taal, bedraagt in afwijking van artikelen 85, §2, en 98, §1, de waarde van de deler: 1° 11 voor het leergebied Nederlands tweede taal; 2° 13 voor het studiegebied Nederlands tweede taal.”. Art. IV.32. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113ter. §1. De Vlaamse Regering beschikt jaarlijks over een volume aan leraarsuren voor de organisatie van de opleidingen van de leergebieden Nederlands tweede taal en alfabetisering Nederlands tweede taal en opleidingen van het studiegebied Nederlands tweede taal.
V L A A M S P A R LEMENT
324
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Het volume, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt voor het schooljaar n/n+1 berekend volgens de formule: ((LUC NT2CVO/12) – (LUC NT2CVO/13)) + ((LUC NT2CBE/10)(LUC NT2CBE/11)); waarbij: 1° LUC NT2CVO: het aantal lesurencursist van de referteperiode van 1 april n-1 tot en met 31 maart n van het studiegebied Nederlands tweede taal; 2° LUC NT2CBE: het aantal lesurencursist van de referteperiode van 1 april n-1 tot en met 31 maart n van het leergebied Nederlands tweede taal.”. §2. Het volume aan leraarsuren, zoals bepaald in §1, kan gedeeltelijk of geheel omgezet worden in een volume aan vte, door het om te zetten volume aan leraarsuren te delen door 667.”. Art. IV.33. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113quater ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113quater. §1. De Vlaamse Regering kent de leraarsuren of vte, bedoeld in artikel 113ter, prioritair toe aan de centra die hun onderwijsbevoegdheid voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal, voor de opleiding Nederlands tweede taal alfa – richtgraad 1 van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, voor de opleiding Latijn schrift – richtgraad 1 basiseducatie van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, voor de opleiding Latijns schrift van het studiegebied Nederlands tweede taal, voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal, voor de opleiding bedoeld in artikel 62bis of voor de opleiding bedoeld in artikel 64, §9, uitoefenen in een vestigingsplaats waar zich een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, voordoet. §2. De leraarsuren of vte voor de centra, bedoeld in §1, worden toegekend in verhouding tot het aantal cursisten die de intake, testing en doorverwijzing door het Huis van het Nederlands hebben doorlopen en op een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, staan. §3. De leraarsuren die niet werden toegekend op basis van de bepalingen, bedoeld in §2, worden pro rata het volume gegenereerde lesurencursist in de voorafgaande referteperiode verdeeld over de centra die nog geen leraarsuren of vte, bedoeld in artikel 113ter, toegekend kregen.”. Art. IV.34. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.113quinquies. §1 De leraarsuren of vte, zoals bedoeld in artikel 113quater, §1, kunnen enkel aangewend worden voor de organisatie van de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het leergebied Nederlands tweede taal, de opleiding Nederlands tweede taal alfa – richtgraad 1 van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, de opleiding Latijn schrift – richtgraad 1 basiseducatie van het leergebied alfabetisering Nederlands tweede taal, de opleiding Latijns schrift van het studiegebied Nederlands tweede taal, de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het studiegebied Nederlands tweede taal, de opleiding bedoeld in artikel 62bis of de opleiding bedoeld in artikel 64, §9. Deze leraarsuren of vte, bedoeld in artikel 113quater, §2, eerste lid, kunnen niet aangewend worden voor andere opdrachten dan de lesopdracht. §2. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de organisatie van de opleidingen, bedoeld in §1, eerste lid, met betrekking tot het aantal in te richten lestijden per week, het aantal ingeschreven cursisten en de vestigingsplaats waar de opleiding wordt ingericht .”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
325
Art. IV.35. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113sexies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113sexies. In afwijking van artikel 113ter, §1, wordt voor de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 het aantal leraarsuren waarover de Vlaamse Regering beschikt voor de organisatie van de opleidingen van de leergebieden Nederlands tweede taal en alfabetisering Nederlands tweede taal en opleidingen van het studiegebied Nederlands tweede taal, berekend volgens de formule: 1° schooljaar 2011-2012: (((LUC NT2CVO/12) – (LUC NT2CVO/13)) x 0,35) + ((CVO NT2CBE/10)-(CVO NT2CBE/11)); 2° schooljaar 2012-2013: (((LUC NT2CVO/12) – (LUC NT2CVO/13)) x 0,65) + ((CVO NT2CBE/10)-(CVO NT2CBE/11)); waarbij: 1° LUC NT2CVO: het aantal lesurencursist van de referteperiode van 1 april n-1 tot en met 31 maart n van het studiegebied Nederlands tweede taal; 2° LUC NT2CBE: het aantal lesurencursist van de referteperiode van 1 april n-1 tot en met 31 maart n van het leergebied Nederlands tweede taal.”. Art. IV.36. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis, een artikel 113septies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113septies. Een centrum dat beschikt over een wachtlijst, zoals bedoeld in artikel 37, eerste lid, voor een opleiding uit de leergebieden alfabetisering Nederlands tweede taal of Nederlands tweede taal of het studiegebied Nederlands tweede taal, dient de vte of leraarsuren die het gegenereerd heeft in deze leer- of studiegebieden in de referteperiode 1 april n-1 tot en met 31 maart n, volledig aan te wenden voor de organisatie van opleidingen in deze leer- of studiegebieden in het schooljaar n / n+1.”. Art. IV.37. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk IIbis een artikel 113octies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 113octies. De bepalingen uit dit hoofdstuk treden in werking op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum.”. Art. IV.38. In artikel 182, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “leiden de opleidingen algemene vorming BSO 3” worden vervangen door de woorden “leidt het certificaat van de opleiding algemene vorming BSO 3”; 2° tussen het woord “of ” en de woorden “algemene vorming TSO 3” worden de woorden “het certificaat van de opleiding’ ingevoegd”; 3° de woorden “tijdens de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012” worden opgeheven. Art. IV.39. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel IV.29 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2010. Artikel IV.1, 2°, IV.6, IV.19, 1°, IV.20 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2010. Artikel IV.11 heeft uitwerking met ingang van 10 december 2010.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
326
Artikel IV.17, IV.18, IV.21, IV.22 en IV.23 hebben uitwerking met ingang van 31 januari 2011. Artikel IV.24 tot en met artikel IV.27 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2011. Hoofdstuk V. Hoger onderwijs Afdeling I. Decreet betreffende de universiteiten Art. V.1. Aan het derde lid van artikel 91 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt de zin “In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de termijn van de aanstelling wordt op verzoek van het betrokken zelfstandig academisch personeelslid de aanstelling met een bijkomende termijn van één jaar verlengd.” toegevoegd. Art. V.2. Artikel 113 van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 22 juni 2007, wordt opnieuw opgenomen onder de volgende lezing: “Art.113. Een universiteit kan een vacante betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van het administratief en technisch personeel van een andere universiteit. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de universiteit waar het benoemd was, tenzij de overnemende universiteit het personeelslid in een hogere salaristrap of salarisschaal inschaalt. De overname van een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.”. Afdeling II. Decreet betreffende de hogescholen Art. V.3. In artikel 78, §1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt een punt 7° ingevoerd, dat luidt als volgt: “7° de afzetting.”. Art. V.4. Aan artikel 94 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het derde lid wordt de laatste zin vervangen, door wat volgt:
“Het college van beroep inzake tucht spreekt zich binnen de twintig werkdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening van het bezwaarschrift bij de post uit over de gegrondheid van het ontslag om dringende redenen.”;
2° het vijfde lid, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven. Art. V.5. In artikel 109 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995 en het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
“Een lid van het onderwijzend personeel uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren, of een lid van het administratief - en technisch personeel vult de functie van departementshoofd in bij mandaat voor hernieuwbare periodes van vier jaar.”;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
327
2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van het mandaat van departementshoofd.”.
Art. V.6. In hetzelfde decreet wordt een artikel 119bis ingevoegd, dat luidt als volgt: ”Art.119bis. Een hogeschool kan een vacante betrekking in het onderwijzend personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van het onderwijzend personeel van een andere hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was, tenzij de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere salarisschaal of anciënniteit inschaalt. De overname van een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.”. Art. V.7. Aan artikel 140, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999 en 4 juli 2008, wordt een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven kwalificaties. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari 2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel personeelslid in de betrokken hogeschool hadden.”. Art. V.8. Aan artikel 156, §2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999 en 4 juli 2008, wordt een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “De beperking voor het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven kwalificaties. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari 2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel personeelslid in de betrokken hogeschool hadden.”. Art. V.9. In titel III, hoofdstuk III, afdeling 3, van hetzelfde decreet, wordt een artikel 158ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.158ter. Het departementshoofd, lid van het administratief en technisch personeel wordt bezoldigd met hetzij een mandaatsvergoeding, hetzij een niet verworven salarisschaal. Het hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat aan het vervullen van het mandaat verbonden is. Het salaris, met inbegrip van een eventuele mandaatsvergoeding, mag maximaal 20 % hoger zijn dan het salaris dat het personeelslid zou genieten als het niet belast was met het mandaat van departementshoofd. Het personeelslid dat gedurende 10 jaar belast was met het mandaat van departementshoofd, verwerft bij de beëindiging van dit mandaat definitief het in het eerste lid vermelde salaris en behoudt dit salaris als het personeelslid zijn betrekking op de personeelsformatie weer opneemt.”. V L A A M S P A R LEMENT
328
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art. V.10. Aan artikel 163 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “In afwijking van het eerste lid kan een bevordering of een ambtswijziging in een functie van de onmiddellijk hogere graad en van de daaropvolgende graad plaatsvinden zonder interne vacantverklaring en zonder selectie indien dit gebeurt in het kader van een vooraf door het hogeschoolbestuur bepaalde loopbaanplanning. Deze afwijking geldt enkel voor de zeer goed functionerende en presterende personeelsleden. De bevordering of ambtswijziging moet afdoende gemotiveerd worden op basis van een evaluatie van de door het betrokken personeelslid geleverde prestaties. Een eerste bevordering of ambtswijziging in een leidinggevende functie vindt steeds plaats na een interne vacantverklaring en selectie.”. Art. V.11. In hetzelfde decreet wordt een artikel 166bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.166bis. Een hogeschool kan een vacante betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van het administratief en technisch personeel van een andere hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was, tenzij de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere salarisschaal of anciënniteit inschaalt. De overname van een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken personeelslid.”. Art. V.12. Aan artikel 208 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: “§4. In geval van ontbinding van de vzw worden alle activa en passiva van de vzw met behoud van de bestemming overgedragen aan de hogeschool waar de vzw aan verbonden is. De overdracht van de goederen die de vzw rechtstreeks of onrechtstreeks met de sociale toelage heeft verworven, gebeurt om niet.”. Art. V.13. Aan artikel 231bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van de bepalingen van artikel 231 kan het hogeschoolbestuur een personeelslid benoemen dat de leeftijd van 55 jaar bereikt heeft en een aanstelling in een vacant ambt heeft. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden waaronder deze benoeming mogelijk is.”. Art. V.14. In titel V, hoofdstuk I, van hetzelfde decreet wordt een afdeling 3bis, Deelname aan lokale inspraakorganen en andere vergaderingen, ingevoegd, bestaande uit een artikel 281bis, dat luidt als volgt: “Afdeling 3bis. Deelname aan lokale inspraakorganen en andere vergaderingen Art. 281bis. Het personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris. Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de Vlaamse V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
329
Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.”. Art. V.15. In artikel 286 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden in de eerste zin de woorden “onder de leden van het onderwijzend personeel die verbonden zijn aan het departement” geschrapt. Art. V.16. In titel V, hoofdstuk III, van hetzelfde decreet wordt een afdeling 4, Deelname aan lokale inspraakorganen en andere vergaderingen, ingevoegd, bestaande uit een artikel 304bis/1, dat luidt als volgt: “Afdeling 4. Deelname aan lokale inspraakorganen en andere vergaderingen Art. 304bis/1. Het personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris. Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.”. Art. V.17. Aan hetzelfde decreet wordt een artikel 322bis toegevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 322bis. In afwijking van het bepaalde in artikel 322 kan het hogeschoolbestuur vanaf 1 januari 2011 de personeelsleden, bedoeld in artikel 318, 2°, die aan de voorwaarden, vermeld in artikel 326, tweede lid, voldoen, benoemen in het ambt waarnaar ze geconcordeerd zijn, zonder dat deze personeelsleden over het voor dit ambt vereiste diploma beschikken.”. Afdeling III. Instellingen voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening Art. V.18. In artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Art. V.19. In artikel 8bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Art. V.20. In artikel 15, §3bis, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden “de Universiteit Antwerpen Management School” vervangen door de woorden “de Antwerp Management School”. Afdeling IV. Herstructurering hoger onderwijs Art. V.21. In artikel 2 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt tussen het cijfer “12” en het cijfer “18”, het cijfer “13,” ingevoegd.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
330
Art. V.22. In artikel 3 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2004, 16 juni 2006, 29 juni 2007 en van 30 april 2009, wordt het dertiende streepje vervangen door wat volgt: “– specificatie van een graad: de toevoeging van de woorden “of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy” aan een graad;”. Art. V.23. In artikel 5 van hetzelfde decreet wordt punt 9° opgeheven. Art. V.24. In artikel 9bis, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt het punt 5°, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, opgeheven. Art. V.25. In artikel 13 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad” worden vervangen door de woorden “de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad”; 2° de zinsnede “of science” of “of arts”, wordt vervangen door de woorden “of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy”; 3° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“De onderstaande afkortingen zijn voor de volgende categorieën voorbehouden: 1° Ba voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor; 2° Ma voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master; 3° BA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Arts”; 4° MA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Arts”; 5° BSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Science”; 6° MSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Science”; 7° LL.B voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Laws”; 8° LL.M voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Laws”; 9° MMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Medicine”; 10° BVetSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie “of Veterinary Science”; 11° MVetMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Veterinary Medicine”; 12° MPhil voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie “of Philosophy”.”.
Art. V.26. In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, 30 april 2009 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid, eerste streepje, worden na het woord “vroedvrouw” de woorden “, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger” toegevoegd;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
331
2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het tweede streepje geschrapt; 3° paragraaf 9 wordt vervangen, door wat volgt:
“§9. De toevoeging van de specificaties “of Arts”, “of Science”, “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” of “of Philosophy” en de afkortingen, vermeld in artikel 13, genieten dezelfde bescherming als de graad zelf en de met de graad verbonden titel.”.
Art.V.27. Artikel 40 van het hetzelfde decreet wordt opgeheven. Art.V.28. In hetzelfde decreet wordt na artikel 53, een nieuw artikel 53/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 53/1. §1. De Vlaamse Regering legt een lijst vast van de bachelor- en masteropleidingen die per instelling aangeboden worden in overeenstemming met de onderwijsbevoegdheid zoals vastgelegd in de artikelen 26 tot en met 53 van dit decreet. Deze lijst bevat per instelling en per studiegebied, deel van een studiegebied of cluster van studiegebieden, de volgende gegevens: 1° graad en kwalificatie van de betrokken opleiding; 2° afstudeerrichtingen binnen de betrokken opleidingen; 3° vestiging waar de betrokken opleiding of afstudeerrichting aangeboden wordt. Deze eerste lijst geeft de situatie weer van het academiejaar 2010-2011. De VLUHR bezorgt uiterlijk tegen 30 juni 2011 aan de Vlaamse Regering een voorstel van de lijst zoals bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij gebrek aan een voorstel werkt de Vlaamse Regering een eigen lijst uit op basis van de gegevens in het hogeronderwijsregister en de databank hoger onderwijs. De door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst blijft van kracht voor de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013, behoudens de aanpassingen door de Vlaamse Regering op basis van: 1° de beslissing van de Vlaamse Regering houdende erkenning van een nieuwe opleiding; 2° een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft deze opleiding niet langer in te richten; 3° een negatief accreditatiebesluit van de NVAO, na het doorlopen van de prodecure voor tijdelijke erkenning; 4° een oordeel van de Erkenningscommissie voor wat betreft het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies en voor wat betreft het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in artikel 63duodecies of beslissing van de Vlaamse Regering na indiening tweede aanvraag bedoeld in hetzelfde artikel; 5° wijzigingen van benamingen of samenvoegingen van opleidingen die deel uitmaken van de uitvoering van door de Vlaamse Regering goedgekeurde rationalisatieplannen. §2. Vanaf het academiejaar 2013-2014 past de Vlaamse Regering de lijst, bedoeld in §1, jaarlijks aan op basis van: 1° de beslissing van de Vlaamse Regering houdende erkenning van een nieuwe opleiding; 2° op voorstel van de algemene vergadering van de VLUHR die beslist volgens haar eigen beslissingsregels voor wat betreft wijzigingen in de benaming van de opleiding (kwalificatie), in de onderwijstaal van een opleiding, in de aard (statuut) van de opleiding, wijzigingen aan afstudeerrichtingen die binnen een bepaalde opleiding kunnen worden
V L A A M S P A R LEMENT
332
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
aangeboden en verandering van vestiging binnen een hogeschool binnen het kader van de artikelen 26 tot en met 53; 3° een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft deze opleiding niet langer in te richten; 4° een negatief accreditatiebesluit van de NVAO, na doorlopen van de procedure voor tijdelijke erkenning; 5° een oordeel van de Erkenningscommissie voor wat betreft het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies en voor wat betreft het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in artikel 63duodecies of beslissing van de Vlaamse Regering na indiening tweede aanvraag bedoeld in hetzelfde artikel; 6° wijzigingen van benamingen of samenvoegingen van opleidingen die deel uitmaken van de uitvoering van door de Vlaamse Regering goedgekeurde rationalisatieplannen. §3. De Vlaamse Regering kan de lijst ook aanpassen om de noodzakelijke vergelijkbaarheid, duidelijkheid en transparantie in de benamingen te realiseren, op advies van de VLUHR.”. Art.V.29. In artikel 55ter van hetzelfde decreet wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt: “§3. De Vlaamse Regering kan jaarlijks middelen toekennen aan projecten die de kwaliteit van de lerarenopleidingen ten goede komen door middel van innovatie. Hiertoe zal ze jaarlijks beleidsprioriteiten vastleggen. De projecten kunnen georganiseerd worden door één of meerdere lerarenopleidingen (zowel geïntegreerde lerarenopleidingen als specifieke lerarenopleidingen), een expertisenetwerk of regionaal platform of een combinatie van deze. De Vlaamse Regering stelt nadere inhoudelijke, organisatorische en procedurele regels vast voor de bepaling van de beleidsprioriteiten, de selectie van projecten en de toekenning van de financiële middelen. Zij treft de nodige maatregelen om een evaluatie van deze projecten te realiseren.”. Art. V.30. In artikel 62 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, worden de woorden “1 april” vervangen door de woorden “1 maart”; 2° in paragraaf 3, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006 en van 30 april 2009, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd dat luidt als volgt:
“Indien het gaat om een opleiding waarvan de domeinspecifieke leerresultaten nog niet vastgesteld zijn of nog niet in de kwalificatiedatabank zijn opgenomen dan bezorgt de VLUHR de door de hem vastgestelde gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten aan de Erkenningscommissie ten laatste op 30 april van het kalenderjaar, vermeld in §2, eerste lid.”.
Art. V.31. Artikel 63bis van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 63bis. Hogescholen en universiteiten kunnen uiterlijk op 31 oktober 2011, 30 juni 2012, 30 juni 2013 en 30 juni 2014 een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding met een studieomvang van 60 studiepunten naar een masteropleiding met een studieomvang van 90 of 120 studiepunten V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
333
met het oog op het starten van deze masteropleidingen vanaf het academiejaar 2015-2016, 2016-2017, 2017-2018 of 2018-2019. De aanvragen worden gezamenlijk ingediend door alle instellingen die de betrokken opleidingen aanbieden. Aanvragen die betrekking hebben op de academische masteropleidingen van de hogescholen worden gezamenlijk ingediend door de hogescholen en de universiteiten die betrokken zijn bij de academisering van deze opleidingen.”. Art. V.32. Aan artikel 63sexies van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: “In afwijking van het eerste lid, neemt de Vlaamse Regering voor de aanvragen die uiterlijk op 31 oktober 2011 worden ingediend, een beslissing voor 1 april 2012.”. Art. V.33. In artikel 63duodecies, paragraaf 3, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt zowel in de eerste als in de tweede zin het woord “dertig” vervangen door het woord “zestig”. Art. V.34. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid geschrapt; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
“§2. Het Hoger Onderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende algemene gegevens: 1° de naam van de opleiding; 2° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen; 3° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding; 4° in voorkomend geval de vermelding dat er een opleidingstraject is ten behoeve van werkstudenten; 5° de graad waartoe de opleiding leidt en de kwalificatie van de graad, respectievelijk aangevuld met de specificatie van de graad; 6° de titel die door de houder van het diploma kan worden gevoerd; 7° de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt, de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden en respectievelijk de associatie waarvan de instelling lid is; 8° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten; 9° de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen; 10° de datum van de accreditatie, tijdelijke erkenning of erkenning als nieuwe opleiding; 11° het tijdstip waarop de accreditatie, de tijdelijke erkenning of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt; 12° het academiejaar of de academiejaren waarin de opleiding wordt aangeboden; 13° het studiegebied, een deel van een studiegebied of studiegebieden waarbinnen een opleiding wordt gerangschikt; 14° de ISCED benaming van het studiegebied waarin de opleiding gerangschikt wordt. Het Hoger Onderwijsregister omvat uitsluitend de gegevens die in paragraaf 2 zijn opgenomen. De Vlaamse Regering kan in functie van de organisatorische transparantie de in paragraaf 2 opgesomde gegevens verder verduidelijken. In het Hoger Onderwijsregister wordt in een link voorzien naar de websites van de instellingen met meer uitgebreide informatie over de gegevens inzake aansluiting en vervolgopleidingen en de onderwijs- en examenreglementen. Het Hoger Onderwijsregister voorziet in een historiek met betrekking tot de accreditatiestatus van de opleidingen en hun benamingen.”; V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
334
3° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de tweede zin geschrapt; 4° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden “Het departement Onderwijs” vervangen door de woorden “Het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming”; 5° paragraaf 4 wordt opgeheven. Art. V.35. Aan artikel 69, §3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004 en 22 juni 2007, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: “Bij het onderzoek van de gelijkwaardigheid bedoeld in de eerste zin van het voorgaande lid past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.”. Art. V.36. Aan artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een paragraaf 3 toegevoegd die luidt als volgt: “§3. De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de bepalingen in de paragrafen 1 en 2 de toepassing van de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd. Bij het vastleggen van de algemene gelijkwaardigheid hanteert de Vlaamse Regering de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties hanteert de Vlaamse Regering de opleidingsprofielen bepaald krachtens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten hanteert de Vlaamse Regering de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader. In het geval van niveaugelijkwaardigheid hanteert de Vlaamse Regering de niveaudescriptoren als beschreven in artikel 58 als referentiekader.”. Art. V.37. Aan artikel 88 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een tweede en derde lid toegevoegd die luiden als volgt: “De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de voorgaande bepalingen dat de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 worden toegepast voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd. Elk beslissing tot erkenning van de volledige gelijkwaardigheid genomen krachtens dit artikel hanteert de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de opleidingsprofielen bepaald krachV L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
335
tens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader gebruikt. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten worden de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader gebruikt. In het geval van niveaugelijkwaardigheid worden de niveaudescriptoren als beschreven in artikel 58 als referentiekader gebruikt.”. Art. V.38. In hetzelfde decreet wordt een artikel 93bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 93bis. Indien de kwaliteit van het onderwijs in een specifieke lerarenopleiding, na een grondig kwaliteitsonderzoek uitgevoerd volgens paragraaf 3bis onvoldoende wordt geacht, of in redelijkheid moet geacht worden niet te behoren tot het hoger onderwijs, kan de Vlaamse Regering besluiten dat: 1° de cursisten van die opleiding niet in aanmerking komen voor de berekening van het aantal lesurencursist, zoals bedoeld in artikel 99 van het decreet van 15 juni 2077 betreffende het volwassenenonderwijs; 2° de diploma’s van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering zoals bedoeld in artikel 179, 12°, van het hogescholendecreet; 3° de diploma’s van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering zoals bedoeld in artikel 130quater van het universiteitendecreet; 4° het instellingsbestuur de opleiding niet meer mag sanctioneren met het diploma van leraar. De ingeschreven studenten of cursisten moeten wel de mogelijkheid krijgen hun opleiding af te ronden. De Vlaamse Regering neemt daartoe de nodige maatregelen. Het uitsluitingsbesluit kan pas genomen worden nadat de Vlaamse Regering aan de desbetreffende instelling een waarschuwing heeft gegeven. Deze waarschuwing houdt in dat zij voornemens is dit uitsluitingsbesluit te treffen onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet worden gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. Het uitsluitingsbesluit treedt slechts in werking in het tweede daaropvolgende academiejaar.”. Art. V.39. In artikel 94 van hetzelfde decreet wordt in paragraaf 2, punt 2° vervangen door wat volgt: “2° de betrokken studenten ten minste 20 studiepunten gevolgd en verworven hebben in de andere instelling of instellingen dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven als het gaat om een opleiding met een studieomvang van 60 studiepunten en ten minste 27 studiepunten in alle andere gevallen;”. Art. V.40. In artikel 113ter, §1, van hetzelfde decreet ingevoegd bij het decreet van 14 maart 2008, wordt na de tweede zin een zin ingevoegd, die luidt als volgt: “De Vlaamse Regering benoemt de leden van de stuurgroep, die zijn voorgedragen door de VLUHR en het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.”. Art. V.41. In hetzelfde decreet wordt een artikel 113quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.113quinquies. De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen met betrekking tot de registratie en de validatie van de gegevens in de Databank Hoger Onderwijs (DHO), inbegrepen een bindende gedragscode voor alle instellingen en actoren die gegevens in DHO registreren en valideren.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
336
Afdeling V. Rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap, de integratie van bepaalde afdelingen in het hoger onderwijs en de begeleiding van de herstructurering Art. V.42. Aan artikel II.1, 15°bis, van het decreet 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt h) en i) toegevoegd, die luiden als volgt: “h) een beslissing van een instellingsbestuur over de gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma genomen in toepassing van artikel 69, §3, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; i) een beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs genomen krachtens artikel 88 van het decreet 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;”; 2° er wordt een punt j) toegevoegd, dat luidt als volgt: “j) een beslissing waarbij er in geval van overmacht geen aangepaste examenregeling mogelijk is om organisatorische redenen.”. Art. V.43. Aan artikel II.2, §3, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2004, worden een punt 3° en een punt 4° toegevoegd, die luiden als volgt: “3° worden de personen die op grond van EVK’s of van een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling aanvragen als studenten beschouwd; 4° worden de personen die een aanvraag doen voor het volgen van een schakel- of voorbereidingsprogramma als studenten beschouwd.”. Art. V.44. Aan artikel II.15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid tussen het woord “studenten” en de woorden “worden ingesteld” worden de woorden “of personen op wie de beslissing betrekking heeft,” ingevoegd; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Personen die nog niet ingeschreven zijn aan een instelling voor hoger onderwijs kunnen tegen een beslissing, bedoeld in artikel II.1, 15°bis, h), of over een aanvraag om vrijstelling op grond van EVK’s of van een bewijs van bekwaamheid maar een keer een beroep instellen bij de Raad ingeval ze in een periode van 4 jaar een aanvraag met dezelfde of vergelijkbare strekking hebben ingediend bij meerdere instellingen. Een dergelijk beroep dat een tweede keer is ingesteld, is onontvankelijk.”.
Art.V.45. Aan artikel II.22, §1, van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Bij de behandeling van een verzoekschrift dat als voorwerp een studievoortgangsbeslissing heeft zoals bepaald in artikel II.1, 15bis°, j), oordeelt de Raad of er in voorkomend geval al dan niet sprake is van een niet remedieerbare overmacht en de onmogelijkheid om V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
337
voor de betrokken student om organisatorische redenen een aangepaste examenregeling uit te werken.”. Art. V 46. In artikel II.24, §1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zinsnede “, of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in artikel II.14, tweede lid bedoelde termijn” geschrapt; 2° in het tweede lid, worden de woorden “de vijfde dag van de in het eerste lid” vervangen door de woorden “de vijfde of dertigste dag van de in het eerste lid respectievelijk tweede lid”; 3° er wordt tussen het eerste en het tweede lid, een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“De beroepen tegen een beslissing bedoeld in artikel II.1.15°bis, h) en i), worden bij de Raad ingesteld binnen een vervaltermijn van 30 dagen die ingaat de dag na kennisname van de definitieve beslissing van het bij of krachtens het decreet bevoegd orgaan en uiterlijk de eenendertigste dag na de dag van een kennisgeving van de betrokken beslissing.”;
4° er wordt na het nieuw tweede lid een nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de termijn zoals bepaald in artikel II.14, tweede lid, dient in voorkomend geval het beroep bij de Raad binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen na het verstrijken van deze termijn te worden ingesteld, tenzij vóór het verstrijken van de termijn waarover de interne beroepsinstantie beschikt, deze aan de student meedeelt op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de vervaltermijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in de dag na die datum.”.
Art. V.47. Aan artikel II.38 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt: “In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden de uitspraken van de Raad in beroepen tegen een beslissing bedoeld in artikel II.1.15°bis, h) en i), uitgebracht binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen.”. Art. V.48. Aan artikel II.61, §2, 2°, van hetzelfde decreet worden de woorden “en de artikelen 6, 8° en 20, 3°, van het decreet houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg” toegevoegd. Afdeling VI. Flexibilisering hoger onderwijs Art. V.49. In artikel 4 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, worden na het woord “beroepsonderwijs” de woorden “en de masteropleidingen, waarvoor een veelvoud van 30 mogelijk is” ingevoegd. Art. V.50. Aan artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een vierde, een vijfde en een zesde lid toegevoegd, die luiden als volgt: “Wat betreft de opleidingen die leiden tot de beroepen van arts, huisarts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en architect leeft het instellingsbestuur bij de vaststelling van het opleidingsprogramma de vereisten na V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
338
bepaald in de Europese richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De instellingsbesturen geven in hun onderwijsregeling duidelijk aan hoe zij in hun opleidingsprogramma’s beantwoorden aan de voorwaarden uiteengezet in de richtlijn. Het accreditatieorgaan bevestigt in zijn accreditatierapport en in zijn accreditatiebesluit, bedoeld in artikel 60 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, of het instellingsbestuur bij het vaststellen van de opleidingsprogramma’s de betreffende Europese richtlijn al dan niet heeft nageleefd. Het accreditatieorgaan neemt dat besluit op grond van de gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding. De Vlaamse Regering publiceert de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, inclusief de bijlagen in het Belgisch Staatsblad.”. Art. V.51. In hetzelfde decreet wordt een artikel 11bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.11bis. §1. Het instellingsbestuur bepaalt in de onderwijsregeling de afwijkende toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de voorwaarden vermeld in artikel 11 voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een masteropleiding. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen alleen rekening houden met de volgende elementen: 1° humanitaire redenen; 2° medische, psychische of sociale redenen. §2. In het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende instellingen stemt het instellingsbestuur zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften betreffende afwijkende toelatingsvoorwaarden die de associatie in een reglement heeft opgenomen. Die laatste bepaling geldt niet voor het bestuur van een instelling die niet tot een associatie behoort.”. Art. V.52. Aan artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 16 juni 2006, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt: “§3. Bij het nemen van een beslissing inzake het verlenen van vrijstellingen op grond van een buitenlands diploma of buitenlandse studieperiode past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma’s hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.”. Art. V.53. In artikel 64 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 maart 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 6° wordt de zinsnede “of 40” vervangen door de zinsnede “,40bis of 40ter”; 2° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“In afwijking van het eerste lid gelden voor de buitenlandse studenten die met toepassing van artikel 6, §1, 2°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, financierbaar zijn, de algemene bepalingen betreffende studiegelden, die zijn vastgelegd in de afdeling 2, 3 en 4 van dit hoofdstuk.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
339
Afdeling VII. Financiering en werking van het hoger onderwijs Art. V.54. In artikel 7, §1, 2°, f), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen wordt de zinsnede “of 40” vervangen door de zinsnede “, 40bis of 40ter”. Art. V.55. In hetzelfde decreet wordt een artikel 25ter ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 25ter. De toepassing van de bepalingen van artikel 24, §1 tot met §4, en van artikel 25, §1, 1°, 2° en 3°, wordt opgeschort ten aanzien van de beslissingen die instellingen nemen met betrekking tot de afbouw of de stopzetting van opleidingen of met betrekking tot herstructurering zoals bedoeld in artikel 25, die uitwerking hebben met ingang van de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013.”. Art. V.56. In artikel 38, §1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 5° wordt opgeheven; 2° in punt 6°, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2009, wordt het bedrag “1.545.521,92” vervangen door het bedrag “1.962.442,72”. Art. V.57. In hetzelfde decreet wordt een artikel 40quinquies ingevoegd dat luidt als volgt: “Art. 40quinquies. Onder ‘tutoring’ wordt verstaan dat studenten uit het hoger onderwijs op een gestructureerde manier optreden als begeleider en rolmodel, met de bedoeling om leerlingen basis- en secundair onderwijs te ondersteunen bij het leer- en keuzeproces. De studenten uit het hoger onderwijs worden daarbij “tutors” genoemd, de betrokken leerlingen uit het basis- of secundair onderwijs worden aangeduid als “tutees”. Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering kan de Vlaamse Regering subsidies verlenen aan instellingen voor hoger onderwijs die in samenwerking met basisscholen en scholen voor secundair onderwijs “tutoring” aanbieden aan de leerlingen van die scholen. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van selectie, de duur en de evaluatie van de projecten.”. Art. V.58. In artikel 47 van hetzelfde decreet wordt paragraaf 3, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, vervangen, door wat volgt: “§3. Het leerkrediet van een student die zich bevindt in een overmachtssituatie en waarvoor een aangepaste examenregeling geen oplossing biedt zoals vastgesteld in het kader van een beroepsprocedure voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, wordt teruggegeven voor de opgenomen studiepunten die betrekking hebben op de opleidingsonderdelen waarover de student geen examen heeft kunnen afleggen.”. Afdeling VIII. Inwerkingtreding Art. V.59. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel V.18, V.19, V.20, V.22, V.25 en V.26, 3°, hebben uitwerking met ingang van 1 september 2010. Artikel V.17 en V.26, 1°, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2011. Artikel V.7 en V.8 hebben uitwerking met ingang van 1 februari 2011. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
340 Artikel V.34 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2011.
Artikel V.26, 2°, treedt in werking in het academiejaar 2011-2012. Artikel V.23 en V.56 treden in werking op 1 januari 2013. Hoofdstuk VI. Centra voor leerlingenbegeleiding Art. VI.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 6°, a), worden de woorden “gefinancierd wordt” vervangen door de woorden “in aanmerking komt voor financiering”; 2° in punt 6°, wordt het punt b) vervangen door wat volgt: “b) gesubsidieerd officieel centrum: centrum dat ingericht wordt door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;”; 3° in punt 6°, c), worden de woorden “gesubsidieerd wordt” vervangen door de woorden “in aanmerking komt voor subsidiëring”; 4° in punt 20° worden de woorden “openbaar bestuur” telkens vervangen door de woorden “publiekrechtelijke” rechtspersoon; 5° het punt 22°, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt: “22° onderwijsnet: – het gemeenschapsonderwijs: het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; – het gesubsidieerd officieel onderwijs: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap; – het gesubsidieerd vrij onderwijs: het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;”. Art. VI.2. In artikel 49, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden “en bepaalt het salaris voor de gefinancierde of gesubsidieerde ambten” opgeheven. Art. VI.3. In hetzelfde decreet wordt een artikel 65/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 65/1. In afwijking van artikel 65 kan een centrum dat de rationalisatienorm op 1 februari 2011 niet behaalt gefinancierd of gesubsidieerd blijven voor de volledige duur van de eerstvolgende periode waarvoor overeenkomstig artikel 67 de omkadering wordt vastgesteld, op voorwaarde dat het centrum de rationalisatienorm, vermeld in artikel 65 en 66, wel behaalde op 1 februari 2008.”. Art. VI.4. Aan artikel 78, §1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 15 juli 2005, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Het personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen van dat
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
341
inspraakorgaan bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.”. Art. VI.5. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel VI.4 heeft uitwerking met ingang van 10 december 2010. Hoofdstuk VII. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten Art. VII.1. In artikel 30, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, wordt de zinsnede “het schooljaar 2011-2012” vervangen door de zinsnede “het schooljaar 2012-2013”. Art. VII.2. In artikel 123, eerste lid, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de zinsnede “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris,” ingevoegd. Art. VII.3. Aan artikel 136, eerste lid, 5°, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” toegevoegd. Art. VII.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Hoofdstuk VIII. Studiefinanciering Art. VIII.1. In het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt een artikel 4bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 4bis. Schuldvorderingen die rechtstreeks en uitsluitend gerelateerd zijn aan de bestedingen, vermeld in artikel 4, derde lid, verricht door de ontvanger van studiefinanciering, zijn bevoorrecht op het toegekende bedrag van de studiefinanciering in dezelfde rangorde als de schuldvorderingen, vermeld in artikel 19, 5°, van de Hypotheekwet.”. Art. VIII.2. Aan artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt: “§5. In afwijking van §§2 en 3, eerste lid, wordt een kleuter tijdens het schooljaar in kwestie geacht voldoende aanwezig te zijn, als: 1° een doktersattest voorgelegd wordt waarop verklaard wordt dat de in een school ingeschreven kleuter ten gevolge van een ernstige medische aandoening tijdens het schooljaar in kwestie niet of slechts onregelmatig naar school kan gaan gedurende een aaneensluitende periode van minstens 60 dagen; 2° een attest van een private of publieke instelling, een paramedicus, vermeld in het Koninklijk Besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de lijst van de paramedische beroepen, of een houder van een diploma in kinesitherapie, vermeld in artikel 21bis, §2, van het Koninklijk Besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, voorgelegd wordt, waarop verklaard wordt dat minstens tweemaal per week tijdens de schooluren een dienst verleend werd aan de in een school ingeschreven kleuter ter bevordering van zijn ontwikkeling, waarbij deze dienst in het schooljaar in kwestie plaats vond gedurende een aaneensluitende periode van minstens 14 weken. De aanvrager bezorgt de attesten, vermeld in het eerste lid, aan de dienst in kwestie.”. Art. VIII.3. In artikel 23, §3, vierde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008, wordt het getal “zestig” telkens vervangen door het getal “dertig”. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
342
Art. VIII.4. In artikel 53 van hetzelfde decreet wordt de datum van “15 augustus” vervangen door de datum “1 augustus”, en wordt de datum “30 juni” telkens vervangen door de datum “1 juni”. Art. VIII.5. Aan artikel 59 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “De vraag tot herziening van een dossier, vermeld in het eerste lid, kan alleen betrekking hebben op het school- of academiejaar waarin de vraag gesteld werd, alsook op de vier school- of academiejaren die eraan voorafgaan.”. Art. VIII.6. Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 60. In de volgende gevallen herziet de dienst het dossier op eigen initiatief: 1° als de toelage onjuist werd berekend, al dan niet op basis van bedrieglijke handelingen, valse verklaringen of willens en wetens onvolledige verklaringen; 2° als de toelage werd berekend op basis van een inkomen dat nog niet nagezien werd door de Federale Overheidsdienst Financiën en als nadien blijkt dat het vermoedelijke inkomen verschillend is van het nageziene inkomen; 3° na de kennisneming van feiten waaruit blijkt dat een van de voorwaarden voor toekenning van een toelage niet was vervuld. De herziening van een dossier kan alleen betrekking hebben op het school- of academiejaar waarin de dienst tot herziening beslist, alsook op de vier school- of academiejaren die eraan voorafgaan.”. Art. VIII.7. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel VIII.2 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009. Hoofdstuk IX. Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. IX.1. In hoofdstuk IIbis van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs wordt voor artikel 12bis, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, dat artikel 12bis/1 wordt, een nieuw artikel 12bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art.12bis. §1. Dit artikel geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, §1, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten. §2. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij gevat worden door een juridische procedure. Als de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf moet dragen. De polis van voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
343
Als een personeelslid zelf, ten laste van een derde die niet de raad van bestuur of een van haar leden is, een vordering tot schadevergoeding instelt voor fysieke of materiële schade of de daaruit voortvloeiende morele schade opgelopen in of ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt, dan moet de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – instaan voor de juridische bijstand.”. Art. IX.2. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIquinquies, dat bestaat uit de artikelen 12quinquies tot en met 12septies, ingevoegd, dat luidt als volgt: “Hoofdstuk IIquinquies. Secundaire arbeidsvoorwaarden Art.12quinquies. Dit hoofdstuk geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 2, §1, met uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdiensten. Art.12sexies. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – stelt aan haar personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren. Als een personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra onkosten maakt, moet de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – deze onkosten vergoeden op voorwaarde dat het instellingshoofd van de instelling waar het personeelslid zijn opdracht uitoefent aan het personeelslid vooraf toestemming heeft gegeven om die onkosten te maken. De middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de raad van bestuur en voor het vormingscentrum door de afgevaardigd bestuurder, blijven eigendom van de scholengroep en voor het vormingscentrum van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. Art.12septies. §1. Personeelsleden die in opdracht van de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – kan dit bedrag met maximum 10 % verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen. Personeelsleden die in opdracht van de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verplaatsingen maken met het openbaar vervoer genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet 2e klas. §2. In afwijking op paragraaf 1 mag de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 70 procent van de kilometervergoeding die jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot 85 procent van voormelde kilometervergoeding. §3. De bepalingen van dit artikel gelden niet als de raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder –een systeem van kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert, dat gunstiger is dan dit vermeld in paragraaf 1 en 2.”.
V L A A M S P A R LEMENT
344
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Art. IX.3. Artikel 28 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005 en 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt: “Art. 28. §1. De raad van bestuur – voor het vormingscentrum de afgevaardigd bestuurder – verklaart jaarlijks alle vacante betrekkingen vacant. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen omvat: 1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 april van dat jaar; 2° de betrekkingen die in de periode van 15 april tot en met 1 september vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis. De raad van bestuur kan deze betrekkingen vacant verklaren; 3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 april van dat jaar in toepassing van artikel 5, §1bis, §1ter of §1quater, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrekking. Met het oog op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 omvat de lijst van de vacant verklaarde betrekkingen, in afwijking van het eerste lid, naast de betrekkingen vermeld in 2° en 3° van het eerste lid, alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 september 2011. De vacante betrekkingen die in toepassing van het eerste lid werden vacant verklaard op basis van de toestand op 15 april 2011 hebben geen uitwerking. In afwijking van het eerste lid bepaalt de raad van bestuur voor haar centra voor volwassenenonderwijs jaarlijks op basis van een beleidsplan en na onderhandelingen in het bevoegde lokaal comité welke vacante betrekkingen hij vacant verklaart. De raad van bestuur moet de vacante betrekkingen waarover in het bevoegde lokaal comité geen akkoord wordt bereikt vacant verklaren als het gaat om vacante betrekkingen die gedurende de drie aan het betrokken schooljaar voorafgaande schooljaren ook vacant waren. Tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 worden deze vacante betrekkingen vastgesteld op 15 september voorafgaand aan de datum van vaste benoeming en worden ze elk schooljaar voor 15 oktober openbaar gemaakt. §2. De lijst van de vacant verklaarde betrekkingen wordt elk jaar vóór 15 mei openbaar gemaakt, samen met een beschrijving van de wijze waarop de kandidaturen voor mutatie of vaste benoeming moeten worden ingediend. Als op 1 september volgend op de vacantverklaring een wijziging plaatsvindt in de samenstelling van de scholengemeenschap waarvan de instelling deel uitmaakt, of waarvan zij vanaf 1 september deel zal uitmaken, moet in de procedure worden bepaald dat kan worden gekandideerd tot minstens 15 september. In afwijking van het eerste lid wordt de lijst van de vacant verklaarde betrekkingen met het oog op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 openbaar gemaakt vóór 15 oktober 2011. De vacante betrekkingen die in toepassing van het eerste lid werden meegedeeld vóór 15 mei 2011 op basis van de toestand op 15 april 2011 hebben geen uitwerking. §3. De Vlaamse Regering kan voor de categorieën van personeelsleden die ze aanwijst, de vaste benoeming afhankelijk maken van een onderwijsopdracht waarvan zij het minimum bepaalt. Bij de vaststelling van deze categorieën zal de Vlaamse Regering zich inzonderheid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt, door het aantal wegens ontstentenis van betrekking in deze categorie ter beschikking gestelde vastbenoemde personeelsleden en de specifieke kenmerken van sommige ambten, vakken, specialiteiten, opleidingen of modules.”.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
345
Art. IX.4. Artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008 en 9 juli 2010, wordt opgeheven. Art. IX.5. Artikel 28ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 december 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 13 juli 2001 en 14 februari 2003, wordt opgeheven. Art. IX.6. In artikel 37, §2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 8 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet 14 februari 2003 worden de woorden “, behoudens gemotiveerde afwijzing,” opgeheven. Art. IX.7. In artikel 56/1, §4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 worden de woorden “artikel 28, §2 en §3, of artikel 28bis, §2,” vervangen door de woorden “artikel 28”. Art. IX.8. In artikel 56bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden tussen het eerste en tweede lid twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
“Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.
Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap, en onverminderd artikel 36bis, van de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.”;
2° in paragraaf 2 worden tussen het eerste en tweede lid twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
“Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden. Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
346
behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap, en onverminderd artikel 36bis, aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.”; 3° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
“Wanneer een instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in een instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort.
Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de uittreding voor alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de uittreding uit de scholengemeenschap, en onverminderd artikel 36bis, aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengroep die niet tot een scholengemeenschap behoren.”;
4° paragraaf 4 wordt opgeheven. Art. IX.9. In artikel 59ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 2° in paragraaf 1, tweede lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “kunnen worden ingebracht” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 3° in paragraaf 1, derde lid, worden tussen de woorden “tegen zijn preventieve schorsing” en de woorden “een beroep instellen” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 4° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
“§2. Het beroep schort de preventieve schorsing niet op; de afhouding van salaris wordt wel opgeschort.”;
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
347
5° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
“§3. Ten aanzien van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de raad van bestuur – de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst – van de bepalingen van artikel 59 of het kennelijk onredelijke karakter van de preventieve schorsing doet de kamer van beroep in laatste aanleg uitspraak. De kamer van beroep kan de preventieve schorsing bevestigen of vernietigen. Als de preventieve schorsing waartegen beroep werd aangetekend, gepaard gaat met een tuchtonderzoek, beslist de kamer van beroep in afwijking van artikel 72, 3°, bij unanimiteit wanneer ze de preventieve schorsing wenst te vernietigen.
Bij een beroep tegen een preventieve schorsing met afhouding van salaris of tegen de afhouding van salaris heeft de kamer van beroep de bevoegdheid om de afhouding van salaris te bevestigen, te vernietigen of te beperken.”.
Art. IX.10. Artikel 63 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: “Art. 63. De afhouding van het salaris wordt toegepast ten hoogste zes maanden en mag niet meer dan één vijfde van het laatste bruto-activiteitssalaris of -wachtgeld bedragen.”. Art. IX.11. In artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007 en 4 juli 2008, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De kamer van beroep doet in laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen de tuchtstraf die de raad van bestuur, of de afgevaardigd-bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum heeft uitgesproken. De kamer van beroep heeft de bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doet tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend.”. Art. IX.12. In hoofdstuk VIIIbis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt een artikel 73ter/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 73ter/1. Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet het instellingshoofd rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad of in de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.”. Art. IX.13. In artikel 73quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “artikel 73ter” worden vervangen door de woorden “artikel 73ter en 73ter/1”; 2° punt 4° wordt opgeheven. Art. IX.14. In artikel 73quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden “artikel 73ter” vervangen door de woorden “artikel 73ter en 73ter/1”; V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
348 2° in paragraaf 2 wordt punt 4° opgeheven.
Afdeling II. Decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. IX.15. In artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 1 december 1998, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006, 15 juni 2007, 4 juli 2008, 30 april 2009, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: “3° het net: – het gemeenschapsonderwijs: het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs; – het gesubsidieerd officieel onderwijs: het onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap; – het gesubsidieerd vrij onderwijs: het onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap;”. Art. IX.16. In titel II, hoofdstuk IIbis van hetzelfde decreet wordt voor artikel 17bis, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, dat artikel 17bis/1 wordt, een nieuw artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 17bis. §1. Dit artikel geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 4, §1, met uitzondering van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten. §2. De inrichtende macht sluit voor haar personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand af, zodat alle personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun opdracht verzekerd zijn als hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt of zij gevat worden door een juridische procedure. Als de inrichtende macht deze verplichting niet naleeft, moet zij de kosten ten laste nemen die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van voormelde verzekering zelf moet dragen. De polis van voormelde verzekering moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden. Als een personeelslid zelf, ten laste van een derde die niet de inrichtende macht of een van haar leden is, een vordering tot schadevergoeding instelt voor fysieke of materiële schade of de daaruit voortvloeiende morele schade opgelopen in of ten gevolge van de uitoefening van zijn ambt, dan moet de inrichtende macht instaan voor de juridische bijstand.”. Art. IX.17. In titel II van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIquinquies, dat bestaat uit de artikelen 17quinquies tot en met 17septies, ingevoegd, dat luidt als volgt: “Hoofdstuk IIquinquies. Secundaire arbeidsvoorwaarden Art. 17quinquies. Dit hoofdstuk geldt voor de personeelsleden vermeld in artikel 4, §1, met uitzondering van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten. Art. 17sexies. De inrichtende macht stelt aan haar personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
349
Als een personeelslid in het kader van zijn opdracht bovenop deze middelen extra onkosten maakt, moet de inrichtende macht deze onkosten vergoeden op voorwaarde dat de directeur of de beheerder van de instelling waar het personeelslid zijn opdracht uitoefent aan het personeelslid vooraf toestemming heeft gegeven om die onkosten te maken. De middelen waarvoor de kosten gedragen worden door de inrichtende macht, blijven eigendom van de inrichtende macht. Art. 17septies. §1. Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De inrichtende macht kan dit bedrag met maximum 10 % verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen. Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met het openbaar vervoer genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein worden terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet 2e klas. §2. In afwijking op paragraaf 1 mag de inrichtende macht van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 70 procent van de kilometervergoeding die jaarlijks bepaald wordt in uitvoering van artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 tot 85 procent van voormelde kilometervergoeding. §3. De bepalingen van dit artikel gelden niet als de inrichtende macht een systeem van kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert, dat gunstiger is dan dit vermeld in paragraaf 1 en 2.”. Art. IX.18. In artikel 33, §1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden “De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.” vervangen door de woorden “De mededeling van de vacante betrekkingen omvat: 1° alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 april van dat jaar; 2° eventueel de betrekkingen die in de periode van 15 april tot en met 1 september vacant zullen worden ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen van de titularis. De inrichtende macht kan deze betrekkingen eveneens meedelen als vacante betrekking met het oog op een vaste benoeming; 3° de betrekking van een vastbenoemd personeelslid dat uiterlijk op 15 april van dat jaar in toepassing van artikel 5, §1bis, §1ter of §1quater van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III ter beschikking wordt gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Op het ogenblik van deze terbeschikkingstelling wordt de betrekking waar het personeelslid titularis van is een vacante betrekking.”; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“In afwijking van het eerste lid deelt de inrichtende macht voor de vaste benoemingen van 1 januari 2012 de vacante betrekkingen mee vóór 15 oktober 2011. De mededeling van de vacante betrekkingen omvat, naast de betrekkingen vermeld in 2° en 3° van het eerste lid, alle vacante betrekkingen in de betrokken instelling(en) op 15 september V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
350
2011. De vacante betrekkingen die in toepassing van het eerste lid werden meegedeeld vóór 15 mei 2011 op basis van de toestand op 15 april 2011 hebben geen uitwerking.”. Art. IX.19. In hoofdstuk Vbis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008 en 8 mei 2009, wordt een artikel 47ter/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: “Art. 47ter/1. Bij het toewijzen van instellingsgebonden opdrachten aan personeelsleden moet de inrichtende macht rekening houden met de tijd die de personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde besteedt aan zijn vertegenwoordiging in de Vlaamse Onderwijsraad of in de stuurgroep vermeld in artikel 2, 42°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.”. Art. IX.20. In artikel 47quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden “artikel 47ter” worden vervangen door de woorden “artikel 47ter en 47ter/1”; 2° punt 4° wordt opgeheven. Art. IX.21. In artikel 47quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden de woorden “artikel 47ter” vervangen door de woorden “artikel 47ter en 47ter/1”; 2° in paragraaf 2 wordt punt 4° opgeheven. Art. IX.22. In artikel 67bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in §1, eerste lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “in beroep gaan bij” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 2° in §1, tweede lid, worden tussen de woorden “tegen de preventieve schorsing” en de woorden “kunnen worden ingebracht” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 3° in §1, derde lid, worden tussen de woorden “tegen zijn preventieve schorsing” en de woorden “een beroep instellen” de woorden “of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van salaris” ingevoegd; 4° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
“§2. Het beroep schort de preventieve schorsing niet op; de afhouding van salaris wordt wel opgeschort.”;
5° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
Ҥ3. Ten aanzien van betwistingen inzake het niet in acht nemen door de inrichtende macht van de bepalingen van artikel 67 of het kennelijk onredelijke karakter van de preventieve schorsing doet de bevoegde kamer van beroep in laatste aanleg uitspraak. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
351
De kamer van beroep kan de preventieve schorsing bevestigen of vernietigen. In afwijking van artikel 70, 3° beslissen de kamers van beroep bij unanimiteit wanneer zij de preventieve schorsing wensen te vernietigen. Bij een beroep tegen een preventieve schorsing met afhouding van salaris of tegen de afhouding van salaris heeft de kamer van beroep de bevoegdheid om de afhouding van salaris te bevestigen, te vernietigen of te beperken.”. Art. IX.23. In artikel 69 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt: “§2. De kamers van beroep doen in laatste aanleg uitspraak over het beroep dat een personeelslid heeft ingesteld tegen een tuchtstraf die de inrichtende macht heeft uitgesproken. De kamers van beroep hebben de bevoegdheid om de tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen, of om een lichtere tuchtstraf uit te spreken. Ze doen tevens uitspraak in alle aangelegenheden waarvoor door of krachtens dit decreet bevoegdheid werd verleend.”. Art. IX.24. In artikel 74ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden tussen het eerste en tweede lid twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
“Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.
Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de toetreding tot de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.”;
2° in paragraaf 2 worden tussen het eerste en tweede lid twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
“Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap zijn tijdelijke aanstelling van doorlopende duur onder de voorwaarden gesteld in dit decreet. Het personeelslid behoudt eveneens zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de toetreding voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.
Het personeelslid dat in de instelling die toetreedt tot een andere scholengemeenschap uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
352
behoudt bij de toetreding tot de andere scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de toetreding tot de scholengemeenschap aan de voorwaarden gesteld in dit decreet in aanmerking voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling is toegetreden.”; 3° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
“Wanneer een instelling uit een scholengemeenschap treedt, en niet opnieuw toetreedt tot een scholengemeenschap, dan worden de diensten die in deze instelling in de scholengemeenschap werden gepresteerd in een ambt, betrekking, vak of specialiteit steeds geacht gepresteerd te zijn in dat ambt, deze betrekking, dat vak of deze specialiteit in een instelling die niet tot een scholengemeenschap behoort.
Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt in de loop van het voorgaande schooljaar tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap zijn recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur. Dit recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt vanaf het ogenblik van de uittreding voor alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.
Het personeelslid dat in de instelling die uit een scholengemeenschap treedt uiterlijk op het einde van het voorgaande schooljaar vastbenoemd en geaffecteerd is, behoudt bij de uittreding uit de scholengemeenschap alle rechten en plichten die verbonden zijn aan deze vaste benoeming en affectatie. Het personeelslid dat deeltijds vastbenoemd is, beantwoordt bij de uittreding tot de scholengemeenschap aan de voorwaarden gesteld in dit decreet in aanmerking voor een uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren.”;
4° in paragraaf 4 worden de woorden “15 oktober “ vervangen door de woorden “15 september” en worden de woorden “15 november” vervangen door de woorden “15 oktober”; 5° paragraaf 5 wordt opgeheven. Afdeling III. Decreet betreffende het onderwijs III Art. IX.25. In artikel 5 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998, 8 juni 2000, 14 februari 2003, 13 juli 2007 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden in het derde streepje de woorden “, het psycho-medisch-sociaal centrum, het psycho-medisch-sociaal centrum voor buitengewoon onderwijs” vervangen door de woorden “of van het centrum voor leerlingenbegeleiding”; 2° in paragraaf 1 worden in het vijfde streepje de woorden “psycho-medisch-sociale centra” vervangen door de woorden “centra voor leerlingenbegeleiding”; 3° aan de paragraaf 1bis, de paragraaf 1ter en de paragraaf 1quater wordt telkens een lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“De betrekking van het personeelslid, vermeld in artikel 4, §1, 1° en 2°, wordt op het ogenblik van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking definitief V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
353
vacant en komt in aanmerking voor een definitieve affectatie, een mutatie en een vaste benoeming. Dit geldt eveneens voor de betrekkingen van de personeelsleden die op het ogenblik van het van kracht worden van deze bepaling al ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking.”. Art. IX.26. Aan artikel 9 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: “§6. De toewijzingen die de Vlaamse reaffectatiecommissie, vermeld in artikel 10, tijdens het schooljaar 2009-2010 heeft uitgesproken voor personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten die volgens artikel 5, §1bis, §1ter, of §1quater, ter beschikking gesteld werden wegens ontstentenis van betrekking, worden geacht gebeurd te zijn conform het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van de betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.”. Afdeling IV. Decreet betreffende het onderwijs XIII Art. IX.27. In artikel XI.1, §1, 1° en 2°, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, vervangen bij het decreet van 9 juli 2010, wordt de zinsnede “, met uitzondering van de leden van de pedagogische begeleidingsdienst” opgeheven. Afdeling V. Inwerkingtreding Art. IX.28. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel IX.26 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009. Artikel IX.27 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2010. Artikel IX.2 en IX.17 hebben uitwerking met ingang van 10 december 2010. Artikel IX.8, IX.12, IX.13, IX.14, IX.19, IX.20, IX.21 en IX.24 treden in werking op 1 juni 2011. Hoofdstuk X. Andere bepalingen Afdeling I. Leerlingenvervoer Art. X.1. Artikel 5 van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer, gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt: “Art.5. §1. De Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor de volgende taken: 1° voorstellen en evalueren van de regelgeving; 2° vaststellen van het recht op leerlingenvervoer; 3° verlenen van subsidies voor begeleiding van leerlingen tijdens het leerlingenvervoer; 4° verlenen van subsidies voor individueel vervoer. §2. De Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn, vermeld in het decreet van 31 juli 1990 betreffende het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn, is verantwoordelijk voor de volgende taken: 1° het vastleggen van de reisroutes; 2° het vastleggen van de logistieke behoeften; V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
354
3° het in eigen beheer of via uitbesteding uitvoeren van de busdiensten. §3. Er wordt samen ingestaan voor het overleg met het Gemeenschapsonderwijs en de verenigingen van schoolbesturen en andere belanghebbende gesprekspartners, en voor het toezicht op het georganiseerde leerlingenvervoer.”. Afdeling II. Decreet betreffende het onderwijs XIV Art. X.2. In artikel 50, §2, laatste lid, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij het decreet van 16 mei 2007, wordt het woord “deelnemersuren” vervangen door het woord “lesurencursist”. Art. X.3. In artikel X.53, §1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede “De middelen worden toegekend aan:” wordt vervangen door wat volgt:
“De middelen worden toegekend aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs, aan iedere school voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, aan ieder centrum voor volwassenenonderwijs en aan iedere instelling voor deeltijds kunstonderwijs. De scholen, instellingen en centra kunnen de middelen alleen aanwenden als ze deel uit maken van:”;
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“De scholengemeenschap, de scholengroep, het consortium of het samenwerkingsplatform maakt afspraken over de aanwending van de middelen.”.
Afdeling III. Decreet houdende de organisatie van de schoolsport Art. X.4. In artikel 6 van het decreet van 13 februari 2009 houdende de organisatie van schoolsport, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt: “De opvolgingsgroep is als volgt samengesteld: 1° een vertegenwoordiger voor de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs; 2° een vertegenwoordiger voor de Vlaamse minister bevoegd voor Sport; 3° een vertegenwoordiger voor de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting; 4° een vertegenwoordiger voor het Departement Onderwijs en Vorming; 5° een vertegenwoordiger voor het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media; 6° een vertegenwoordiger voor het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming; 7° een vertegenwoordiger voor het Agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie; 8° een vertegenwoordiger voor de sectorraad Sport van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media; 9° een vertegenwoordiger voor de Vlaamse Onderwijsraad; 10° twee vertegenwoordigers voor de vereniging die overeenkomstig dit decreet gesubsidieerd wordt; 11° een expert op vlak van schoolsport die wordt voorgedragen door het Departement Onderwijs en Vorming; 12° een expert op vlak van schoolsport die wordt voorgedragen door het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media.”. Afdeling IV. Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad Art. X.5. Aan artikel 79 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt: V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
355
“Bij uitputting van de lijst van verkozen directeurs wordt de vertegenwoordiging van deze geleding aangeduid in onderling overleg door het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties.”. Art. X.6. Aan artikel 80 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: “Op verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.”. Afdeling V. Codificatie van regelgeving Art. X.7. In artikel X.35 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 44°bis ingevoegd, dat luidt als volgt:
“44°bis het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap,”;
2° er wordt een punt 47° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“47° het decreet betreffende het onderwijs XXI.”.
Afdeling VI. Opheffingen Art. X.8. De wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma’s en studiegetuigschriften, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1994 en de wet van 22 februari 1998, wordt opgeheven. Art. X.9. Het koninklijk besluit van 9 mei 1966 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid tussen de buitenlandse getuigschriften van secundair onderwijs en het bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot hoger onderwijs, wordt opgeheven. Art. X.10. Het koninklijk besluit van 20 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s en studiegetuigschriften, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 8 oktober 1973 en van 29 juni 1983 en bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 13 november 1991 en van 14 oktober 1992, wordt opgeheven. Art. X.11. Het koninklijk besluit van 10 oktober 1973 tot vaststelling, wat betreft het Nederlands kunstonderwijs, van de voorwaarden tot en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s en studiegetuigschriften, wordt opgeheven. Art. X.12. Artikel 48 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003 en 18 november 2005, wordt opgeheven. Art. X.13. In het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs wordt hoofdstuk VI, dat bestaat uit artikel 68 tot en met 74, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 en 9 oktober 2009, opgeheven. V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
356
Art. X.14. In het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 wordt hoofdstuk IIIter, dat bestaat uit artikel 20undecies tot en met 20septies decies, ingevoegd bij besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, opgeheven. Art. X.15. De artikelen 1 tot en met 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 houdende de vastgelegde voorwaarden van de Europese Richtlijn 2005/36/ EC bij de vaststelling van het opleidingsprogramma in Vlaanderen leidende tot de graad van bachelor met de kwalificatie verpleegkunde, worden opgeheven. Art. X.16. De artikelen 160 en 161 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, worden opgeheven. Afdeling VII. Inwerkingtreding Art. X.17. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2011. Artikel X.6 heeft uitwerking met ingang van 10 december 2010. Hoofdstuk XI. Autonome bepalingen Afdeling I. Secundaire arbeidsvoorwaarden voor de contractuele personeelsleden ten laste van het ministerie van Onderwijs en Vorming en de gesubsidieerde contractuele personeelsleden Art. XI.1. Deze afdeling is van toepassing op de contractuele personeelsleden ten laste van het ministerie van Onderwijs en Vorming en de gesubsidieerde contractuele personeelsleden, bezoldigd door het ministerie van Onderwijs en Vorming, en die aangesteld zijn in: 1° een instelling of een centrum bedoeld in artikel 2, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; 2° een instelling of een centrum bedoeld in artikel 4, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
357
Art. XI.2. Voor de in artikel XI. 1 vermelde personeelsleden die: 1° in een in artikel XI.1, 1°, vermelde instelling of centrum zijn aangesteld, gelden de bepalingen vermeld in de artikelen 12bis, §1, 12sexies en 12septies, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; 2° in een in artikel XI.1, 2°, vermelde instelling of centrum zijn aangesteld, gelden de bepalingen vermeld in de artikelen 17bis, §1, 17sexies en 17septies, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding. Art. XI.3. Deze afdeling geldt niet voor de pedagogische begeleidingsdienst. Afdeling II. Inwerkingtreding Art. XI.4. De afdeling I heeft uitwerking met ingang van 10 december 2010. Brussel, 8 april 2011.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, Pascal SMET
V L A A M S P A R LEMENT
358
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
KIND- EN JONGERENEFFECTRAPPORT (JoKER)
V L A A M S P A R LEMENT
359
360
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
361
JOKER RAPPORT : DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XXI
1. THEMA Het voorliggende voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI heeft als doelstelling een reeks technische aanvullingen en actualisaties te doen aan de bestaande niveau- en themadecreten met het oog op: - een verbetering van de organisatie van het academie- of schooljaar 2011-2012 met bijhorend een aantal vereenvoudigingen; - een verduidelijking te geven met betrekking tot een aantal decretale bepalingen; - een aantal dringende maatregelen te nemen in de sector Volwassenenonderwijs, ondermeer in zake het Nederlands Tweede Taal; - het omzetten in regelgeving van de op 10 december 2010 ondertekende sectorale akkoorden, de zogenaamde cao IX, cao II Basiseducatie en cao III Hoger onderwijs. - uitvoering te geven aan een aantal afspraken opgenomen in de beleidsbrief Onderwijs 20102011. Het voorontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, secundair onderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding. Verder zijn er hoofdstukken met bepalingen in zake de onderwijsinspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, de studiefinanciering en de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s o.a.: ICT-middelen, leerlingenvervoer, Vlaamse Onderwijsraad, schoolsport en opheffingsbepalingen. Tenslotte is er een kort hoofdstuk met autonome bepalingen voor de contractuele personeelsleden die ten laste zijn van de onderwijsoverheid. Ingevolge cao IX is voor hen een regeling uitgewerkt in zake kilometervergoedingen. Het is een verzameldecreet met een 120-tal verschillende grote en kleine deelthema's. De deelthema's bestaan enerzijds uit een reeks technische aanpassingen van bestaande regelgeving en anderzijds uit een beperkt aantal artikelen met nieuwe regelgeving. Enkel de thema’s die van belang zijn voor jongeren tot en met 25 jaar worden aangehaald in dit rapport.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
362
2. PROBLEEM EN DOELSTELLINGEN GOK-uren Het regeerakkoord en de beleidsnota onderwijs voorzien in een nieuw omkaderingsmechanisme in het basisonderwijs met ingang van 1 september 2012. Dit nieuwe mechanisme brengt voor het gewoon basisonderwijs een integratie mee van de lestijden voor GOK, GOK+ en Rand en Taal. Het probleem is dat er volgens de geldende regelgeving in 2011 een nieuwe GOK-cyclus start, die al na één jaar zou beëindigd moeten worden. Dit kan de begeleiding van de betrokken leerlingen verstoren. Schoolreglement Rond de rechten en plichten van ouders en leerlingen met betrekking tot school- en centrumreglement is de regelgeving nog altijd gefocust op papieren communicatie. De meeste ouders werken ondertussen al met mail, terwijl er anderzijds nog ouders zijn die niet bereikbaar zijn via de nieuwe communicatiemiddelen. Toch is het de bedoeling om het voor de school minder lastig te maken in zake administratie. Individuele leertrajecten secundair onderwijs Het is algemeen bekend dat steeds meer en meer leerlingen schoolmoe zijn en dan ook zonder enige kwalificatie de school verlaten. Op dit ogenblik is het zo dat leerlingen steeds alle vakken moeten volgen van het betrokken leerjaar, ook als ze zittenblijvers zijn of overstappen van de ene richting naar de andere. Om leerlingen gemotiveerd naar een kwalificatie te leiden is het soms maar nodig om enkele vakken speciaal onder de aandacht te brengen en niet de volledige vakkenreeks van een leerjaar. Binnen de tijdelijke onderwijsprojecten “Accent op Talent”, ondersteund door de Koning Boudewijnstichting, is de hier beschreven problematiek vastgesteld. Deze problematiek blijft verder aanhouden en uit de ervaringen van de tijdelijke projecten Accent op Talent moeten dan ook conclusies genomen worden naar de aanpassing van het onderwijssysteem in het secundair onderwijs. Verhaalmogelijkheden voor studenten en leerlingen In het secundair onderwijs en het hoger onderwijs zijn er een aantal onduidelijkheden van de rechten en plichten op het gebied van het aanvechten door ouders of studenten van studiebeslissingen. Voor het secundair onderwijs is enkel opgenomen dat de beroepsprocedure tegen een studiebeslissing moet opgenomen zijn in het schoolreglement. Dit laat veel ruimte toe aan de scholen en zorgt voor veel verschillen onder de scholen. Voor het hoger onderwijs is er discussie bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de instellingen hoger onderwijs. Er is onduidelijkheid of de interne beroepsinstantie binnen zijn termijn kan beslissen om de eindbeslissing op een latere datum uit te spreken. Tutoring van studenten Al enkele jaren loopt er samen met de Koning Boudewijnstichting een project rond studenttutoring. Het is de optie van het onderwijsbeleid om binnen de lerarenopleiding studenten aan
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
363
te moedigen om te werken met student tutoring projecten. (Beleidsbrief onderwijs 2010-2011, OD 5.4.) Onder student tutoring wordt verstaan dat studenten uit het hoger onderwijs optreden als begeleider en rolmodel, met de bedoeling om kansarme leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs te ondersteunen bij het leer- en keuzeproces. Deze projecten komen gedeeltelijk in gevaar omdat een organieke regeling gevraagd wordt, die er op heden niet is. Studiefinanciering Betreffende studiefinanciering zijn er nog een beperkt aantal restproblematieken die om een oplossing vragen : -schuldvordering bij ouders met schulden nemen ook de door de Vlaamse overheid toegekende studiefinanciering mee, zonder rekening te houden met het feit dat die bedragen zijn toegekend aan de leerling om zijn studies te kunnen volgen; - bij ziekte van kleuters wordt niet voorzien in een behoud van de studiefinanciering.
3. OPTIES OM DE DOELSTELLINGEN TE REALISEREN Nieuwe regelgeving Omwille van het legaliteitsbeginsel kan een aantal noodzakelijke maatregelen niet genomen worden bij gebrek aan bepalingen in een decreet. Dit geldt zeker voor de hiervermelde thema’s. Binnen het departement onderwijs en de VLOR wordt erover gewaakt dat de voorgestelde maatregelen zo positief mogelijk zijn voor de leerlingen
4. EFFECTEN 4.1. OMSCHRIJVING VAN DE DOELGROEPEN De hierboven aangegeven thema’s hebben betrekking op het kleuter- en lager onderwijs, het secundair onderwijs en het hoger onderwijs. 4.2. EFFECTEN GOK-uren De huidige uren en manier van werken in het schooljaar 2010-2011 wordt doorgetrokken naar het schooljaar 2011-2012. Dit houdt in dat voor de betrokken leerlingen basisonderwijs er geen wijzigingen komen. De extra begeleiding wordt niet verstoord door nieuwe juridische regelgeving en de erbijhorende administratieve uitvoering.
V L A A M S P A R LEMENT
364
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
Schoolreglement Er is gezocht binnen de adviesorganen naar een evenwicht tussen de diverse belangen van ouders en school. De volgende principes worden in de regelgeving ingeschreven : 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de ouders zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en ouders geven opnieuw schriftelijk akkoord; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. Deze principes worden identiek ingevoegd voor het basisonderwijs, het voltijds en het deeltijds secundair onderwijs. Individuele studietrajecten secundair onderwijs Om het onderwijs meer te laten aansluiten op de jongeren en hun leefwereld worden een aantal mogelijkheden geboden aan de scholen. Voortaan zijn er veel meer kansen voor scholen om individuele leertrajecten in het secundair onderwijs op te zetten. Dit moet leiden tot een meer efficiënte en effectieve tijdsbesteding van de leerlingen. Daarbij kan worden gefocust op programmaonderdelen die nieuw zijn, die uitgediept worden of die remediëring vereisen. Op die manier wordt de belangstelling van de leerling gewekt of kunnen zijn tekorten worden weggewerkt, wat bijdraagt tot een meer optimale studieloopbaan. -Afwijkingen in zake projecten Accent op Talent De verlenging van de tijdelijke projecten Accent op Talent en Studie- en beroepskeuze werkplekleren zijn verlengd, echter beperkt in de tijd. De scholen die gedurende het schooljaar 2010-2011 deelnemen aan één van deze tijdelijke projecten kunnen gedurende de schooljaren 2011-2012 en 2012-2013 : 1° structuuronderdelen programmeren zonder normering; 2° leerplannen hanteren die geen overheidsgoedkeuring behoeven; 3° aspecten van modulaire onderwijsinrichting invoeren. -Lesbijwoning in een andere school De regelgeving laat voortaan toe dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school. -Flexibele leertrajecten Het schoolbestuur kan leerlingen individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad een gunstige beslissing neemt.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
365
Verhaalmogelijkheden voor studenten en leerlingen -Beroepsprocedures in het secundair onderwijs De mogelijkheid om in beroep te gaan tegen omstreden eindbeslissingen van klassenraden is een rechtsbeschermende maatregel. Er worden nu een aantal principes rond beroep in het decreet rechtstreeks ingeschreven voor het voltijds gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs. Schoolreglementen kunnen hier niet van afwijken, waardoor er voor het gehele domein van het secundair onderwijs een gelijkaardige rechtsbescherming van de ouders en de leerling wordt bereikt. De procedure ziet er in de toekomst als volgt uit : 1° de ouders of de leerling kunnen binnen een termijn van drie dagen volgend op de dag waarop de studiebeslissing werd meegedeeld, het recht doen gelden op overleg met een afgevaardigde van het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of afgevaardigde. Beide partijen maken hun standpunten kenbaar; 2° op basis van de argumenten die door de ouders of de leerling worden aangevoerd, kan het schoolbestuur of de voorzitter van die klassenraad of zijn afgevaardigde na dergelijk overleg de klassenraad zo spoedig mogelijk opnieuw doen bijeenkomen; 3° als, na 1° en 2°, de betwisting blijft bestaan, dan kunnen de ouders of de leerling zich tot de beroepscommissie richten binnen een termijn van drie dagen, nadat het resultaat van het in 1° en 2° beschreven overleg aan de ouders of leerling werd meegedeeld; Het schoolbestuur bepaalt de samenstelling en de werking van de beroepscommissie, ermee rekening houdend dat, met uitzondering van de voorzitter, de leden van die klassenraad er geen deel van kunnen uitmaken en dat de beroepscommissie uit minstens drie leden bestaat. 4° de beroepscommissie voert een onderzoek uit en deelt het resultaat ervan mee aan het schoolbestuur; 5° het schoolbestuur beslist vervolgens of die klassenraad wel of niet opnieuw dient samen te komen met het oog op het nemen van een definitieve beslissing; 6° indien die klassenraad opnieuw dient samen te komen, dient dit te gebeuren hetzij uiterlijk op 15 september van het daaropvolgend schooljaar. De dan genomen beslissing wordt, schriftelijk en gemotiveerd, onmiddellijk aan de ouders of leerling meegedeeld. -Termijn bij de Raad voor betwistingen in zake studievoortgang voor studenten hoger onderwijs De interne beroepsinstantie in de instellingen hoger onderwijs kan voor het verstrijken van de termijn waarover ze beschikt, aan de student meedelen op welke latere datum zij uitspraak zal doen. Ter verduidelijking voor de studenten en de instellingen hoger onderwijs wordt nu voorzien dat bij deze voorlopige beslissing van verlenging de termijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad ingaat, de dag na de datum van de voorlopige beslissing. Tutoring Via de Koning Boudewijnstichting is duidelijk geworden dat de tijdelijke projecten Tutoring een toegevoegde waarde hebben voor het Vlaams onderwijs. Jongeren kunnen zich spiegelen aan studenten die al in het hoger onderwijs een positieve studieweg hebben afgelegd. Om deze projecten Tutoring te behouden in het onderwijslandschap zal op termijn een volledig regelgevend en structureel kader uitgetekend worden. Dit wordt opgestart met al een eerste decretale bepaling ter zake, om alvast de verdere financiering op korte termijn te verzekeren.
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1
366
Studiefinanciering Het hoofdstuk studiefinanciering voorziet in het belang van de studiefinanciering voor die studenten die het meest nodig hebben een aantal technische correcties en actualiseringen van de bestaande regelgeving : - een voorrang van schuldvordering op de sommen van de studiefinanciering waar het gaat om een vordering die betrekking heeft op schulden die te maken hebben met de leerling of zijn studies; - bij ziekte van kleuters wordt voorzien in een behoud van de studiefinanciering.
5. UITWERKING, UITVOERING EN EVALUATIE 5.1. Juridisch technische uitwerking Omwille van het legaliteitsbeginsel is het in het beleidsdomein onderwijs noodzakelijk om in de meeste gevallen nieuwe regelgeving of aanpassingen decretaal op te nemen. 5.2. Uitvoering van de nieuwe regelgeving De nieuwe regelgeving zal in sommige gevallen verder gedetailleerd uitgewerkt worden in een besluit van de Vlaamse Regering. Alle nieuwe bepalingen zullen via omzendbrief bekend gemaakt worden bij de betrokken schoolbesturen. Omdat het meestal om organisatorische maatregelen gaat die te nemen zijn door de schoolbesturen, wordt er geen communicatie rechtstreeks naar de jongeren opgezet. De aanpassingen in zake studiefinanciering worden meegenomen in de publiciteit naar ouders, besturen, gemeenten. 5.3. Evaluatie van de nieuwe regelgeving De bepalingen van het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI zijn in hoofdzaak technische aanpassingen of aanvullingen. Er zijn weinig nieuwe thema’s op decretaal niveau. Specifieke evaluatietechnieken zijn er dan ook niet voor dit decreet opgezet. De bepalingen rond NT2 treden niet onmiddellijk in werking. Ze treden pas in werking met een afzonderlijk uitvoeringsbesluit. Ondertussen zullen data en analyses van de concrete toestand binnen de centra voor volwassenenonderwijs en basiseducatie, de noodzaak van de nieuwe maatregelen al of niet aantonen.
6. CONSULTATIE Er is een ruime adviesprocedure intern binnen het beleidsdomein onderwijs en extern ondermeer bij de VLOR. Men mag ervan uitgaan dat binnen de VLOR de kinder- en jongerenrechten mee in rekening genomen worden bij het advies. Daarnaast zijn er de
V L A A M S P A R LEMENT
Stuk 1082 (2010-2011) – Nr. 1 onderhandelingscomités waarin de inrichtende machten en vakorganisaties vertegenwoordigd zijn. Bij het opstellen van regelgeving dient de onderwijsoverheid rekening te houden met onder meer de internationale onderwijsverplichtingen. Bij het ontwerpen van aanpassingen van bestaande regelgeving of het opstellen van nieuwe regelgeving staan participatie, de kwaliteit van het onderwijs en de non-discriminatie centraal.
7. CONTACTINFORMATIE
Willy Van Belleghem Vlaams Ministerie van Onderwijs Koning Albert II laan 15, 1210 Brussel e-mail :
[email protected]
V L A A M S P A R LEMENT
367