Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-13
HET HOF VAN ASSISEN: BEHOUDEN OF AFSCHAFFEN? Benaderd vanuit de positie van de burgerlijke partij
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Katrijn Moesick (studentennr. 00806013)
Promotor: prof. Brice De Ruyver Commissaris: prof. Gert Vermeulen
“Recht schiet vaak tekort. Soms ligt dit aan het rechtssysteem en aan de mensen die erin werken. Soms ligt dat ook aan de rechtzoekende, aan de veel te hoge verwachtingen die zij hebben, aan het ontbreken van het vermogen om zaken naast zich neer te leggen, aan een niet te blussen rechtsgevoel en een machteloze woede.”1
1
S.J.A.M. VAN GEND en G.J. VISSER, Artikel 12 Sv., Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 127.
Voorwoord Met het schrijven van deze masterproef is het mijn betrachting mijn vijfjarige opleiding in de rechten succesvol te beëindigen. Dit voorwoord biedt mij tevens de gelegenheid een aantal mensen te bedanken. Als eerste wens ik mijn bijzondere dank te richten tot mijn promotor professor Brice De Ruyver. Hij stimuleerde mij en daagde mij intellectueel uit tot het schrijven van deze masterproef. Daarnaast wil ik Meester Ann De Becker bedanken. Het reflecteren met haar over mijn onderwerp bracht mij waardevolle ideeën op en zorgde ervoor dat ik door de bomen het bos weer kon zien. Ook wens ik haar te bedanken voor al de personen waarmee ze me in contact heeft gebracht, zijnde Meester Toon Deschepper, Meester Jan De Winter, Meester Henk Van Dijk, mevrouw Inge Vanderhaeghe en mevrouw Marie-Marthe Maudoux. Deze personen hebben mij door het geven van hun mening en het vertellen van hun verhaal heel erg geholpen bij het tot stand brengen van dit schrijven. Bedankt daarvoor! Tot slot wens ik mijn ouders, broer en vriend te bedanken voor het aanhoren van mijn gedachtegangen, twijfels en het verschillende malen lezen van dit werkstuk.
I
Inhoudstabel Voorwoord............................................................................................................................. I Inhoudstabel ......................................................................................................................... II Algemene inleiding ..............................................................................................................10 DEEL 1. Het hof van assisen in kort bestek...........................................................................13 Inleiding ...............................................................................................................................14 Hoofdstuk 1. De oorsprong van het hof van assisen: beknopt historisch overzicht.............15 Hoofdstuk 2. De aanloop naar het hof van assisen anno 2012-13 .......................................18 Afdeling 1. De wet van 30 juni 2000 .............................................................................................. 18 Afdeling 2. Op naar de wet van 21 december 2009 ....................................................................... 20 §1. Commissie Verstraeten-Frydman......................................................................................... 20 §2. Wachten op Mahoux ........................................................................................................... 22 A. De samenstelling van het hof, met inbegrip van het statuut van de juryleden en de assessoren............................................................................................................................. 22 B. De bevoegdheid van het hof .............................................................................................. 23 C. De rechtspleging voor het hof............................................................................................ 24 D. De in beraad neming ......................................................................................................... 27 E. De motivering .................................................................................................................... 28 F. De mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep ........................................................... 29 G. De verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer .................................................... 30 §3. Het advies van de Hoge Raad voor de Justitie ...................................................................... 31 §4. Katalysator: het arrest Taxquet............................................................................................ 31 §5. De uiteindelijke hervorming ................................................................................................ 35
Hoofdstuk 3. Het hof van assisen anno 2012-13 ..................................................................37 Afdeling 1. De actoren in een assisenproces .................................................................................. 37 §1. Het hof ................................................................................................................................ 37 §2. De jury................................................................................................................................. 38 II
§3. Het Openbaar Ministerie ..................................................................................................... 40 §4. De griffier ............................................................................................................................ 40 §5. De beschuldigde .................................................................................................................. 40 §6. De burgerlijke partij ............................................................................................................. 40 §7. De getuigen en deskundigen................................................................................................ 41 Afdeling 2. De bevoegdheid van het assisenhof ............................................................................. 41 Afdeling 3. Het verloop van een assisenproces .............................................................................. 42 §1. De verwijzing naar het hof van assisen................................................................................. 42 §2. De preliminaire zitting ......................................................................................................... 42 §3. De zitting gewijd aan de samenstelling van de jury .............................................................. 43 §4. De zitting ten gronde ........................................................................................................... 44 A. Kenmerken van de procedure ........................................................................................... 44 B. Behandeling ter terechtzitting ........................................................................................... 45 C. De schuldvraag .................................................................................................................. 46 D. De straftoemeting ............................................................................................................. 47 E. Rechtsmiddelen ................................................................................................................. 48 §5. De burgerlijke belangen....................................................................................................... 48
Hoofdstuk 4. Argumenten van voor – en tegenstanders .....................................................49 Afdeling 1. Het assisenhof is een monument van de democratie ................................................... 49 Afdeling 2. De assisenprocedure eist veel tijd en middelen............................................................ 50 Afdeling 3. Het hof van assisen doet in eerste en laatste aanleg uitspraak..................................... 51 Afdeling 4. De jury is een afspiegeling van de maatschappij .......................................................... 51 Afdeling 5. Begrijpen juryleden het recht voldoende? ................................................................... 52 Afdeling 6. Is er gevaar voor de beïnvloeding van de juryleden? .................................................... 53 Afdeling 7. De beslissing van de jury.............................................................................................. 53 Afdeling 8. De assisenprocedure geeft een wezenlijke plaats aan het slachtoffer .......................... 54
Hoofdstuk 5. Een beknopte rechtsvergelijkende toets: Nederland .....................................55 Afdeling 1. Het Nederlands strafrechtssysteem ............................................................................. 55 III
Afdeling 2. Naar een lekenrechtspraak in Nederland? ................................................................... 58
Conclusie en evaluatie .........................................................................................................61 DEEL 2. De positie van de burgerlijke partij in het assisenproces ........................................65 Inleiding ...............................................................................................................................66 Hoofdstuk 1. Beknopt historisch overzicht ..........................................................................67 Hoofdstuk 2. De burgerlijke partij: algemene principes.......................................................72 Afdeling 1. De verschillende statuten van het slachtoffer .............................................................. 72 §1. Het slachtoffer in het algemeen........................................................................................... 72 §2. Het slachtoffer als benadeelde persoon............................................................................... 72 §3. Het slachtoffer als burgerlijke partij ..................................................................................... 73 Afdeling 2. De burgerlijke vordering .............................................................................................. 74 §1. Keuze tussen strafrechter of burgerlijke rechter .................................................................. 74 Afdeling 3. De burgerlijke vordering voor de strafrechter .............................................................. 75 §1. Voorwaarden voor de burgerlijke partijstelling .................................................................... 75 A. Hoedanigheid .................................................................................................................... 75 B. Belang ............................................................................................................................... 76 C. De ontvankelijkheid van de strafvordering......................................................................... 77 D. Beweren benadeeld te zijn ................................................................................................ 77 §2. Wijzen waarop een burgerlijke partijstelling kan geschieden ............................................... 78 A. De strafvordering was reeds aanhangig voor de strafrechter ............................................. 78 Burgerlijke partijstelling bij wijze van voeging .................................................................... 78 Financiële gevolgen ........................................................................................................... 79 B. De strafvordering was nog niet aanhangig voor de strafrechter ......................................... 80 Rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht ........................................................... 80 Klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter ........................................ 80 Financiële gevolgen ........................................................................................................... 81 §3. Personen tegen wie de burgerlijke vordering wordt uitgeoefend ......................................... 84
IV
A. De verdachte ..................................................................................................................... 84 B. De burgerlijk aansprakelijke partij ..................................................................................... 84 C. De rechtsopvolgers van de verdachte ................................................................................ 85 §4. Gevallen waar geen burgerlijke partijstelling mogelijk is ...................................................... 85 Afdeling 4. De rechten van de burgerlijke partij............................................................................. 85 §1. Recht op verzoek tot inzage in het strafdossier .................................................................... 86 §2. Recht bijkomende onderzoekshandelingen te vragen .......................................................... 86 §3. Recht om kamer van inbeschuldigingstelling te vatten bij langdurig onderzoek ................... 87
Hoofdstuk 3. De burgerlijke partij in het hof van assisen ....................................................88 Afdeling 1. Het tijdstip van de burgerlijke partijstelling.................................................................. 88 Financiële gevolgen ................................................................................................................... 89 Afdeling 2. De plaats van de burgerlijke partij binnen het hof van assisen ..................................... 89 §1. De verwijzing naar het hof van assisen................................................................................. 89 A. Regeling der rechtspleging ................................................................................................ 89 B. Recht op hoger beroep tegen correctionalisatie?............................................................... 90 Rechtmatig belang? ........................................................................................................... 90 Kritische reflectie: rechtmatig belang inschrijven in de wet ................................................... 91 C. Rechten van verdediging na verwijzing .............................................................................. 92 §2. De preliminaire zitting ......................................................................................................... 92 §3. De zitting gewijd aan de samenstelling van de jury .............................................................. 93 Kritische reflectie: de burgerlijke partij dient geen wrakingsrecht toe te komen .................... 94 §4. De zitting ten gronde ........................................................................................................... 95 A. Kenmerken van de procedure ........................................................................................... 95 Kritische reflectie: de plaats in de zittingszaal .................................................................... 97 B. Aanstelling tolken en wraking ............................................................................................ 97 C. Getuigenverhoren ............................................................................................................. 98 Personen die niet toegelaten worden om te getuigen........................................................ 98 De rechten van de burgerlijke partij in het kader van de getuigenverhoren ....................... 99 V
Het horen van de burgerlijke partij als partij of als getuige?............................................... 99 Vragenrecht voor de burgerlijke partij ............................................................................. 100 Kritische reflectie: de burgerlijke partij horen als partij en geen rechtstreeks vragenrecht ........................................................................................................................................ 102 §5. Debat over schuld en straf ................................................................................................. 103 Kritische reflectie: geen deelname aan het debat over de strafmaat ................................ 104 §6. De burgerlijke belangen..................................................................................................... 105 §7. Rechtsmiddelen................................................................................................................. 105 A. Verzet ............................................................................................................................. 105 B. Hoger beroep .................................................................................................................. 106 C. Voorziening in cassatie .................................................................................................... 106 Kritische reflectie: gemengde gevoelens bij de afwezigheid van een rechtsmiddel .............. 107
Hoofdstuk 4. Argumenten van voor- en tegenstanders .....................................................109 Afdeling 1. Het assisenproces werkt louterend/helend................................................................ 109 Afdeling 2. Nabestaanden streven erkenning na ......................................................................... 110 Afdeling 3. Nabestaanden accepteren de uitspraak beter............................................................ 110 Afdeling 4. De assisenprocedure eist veel tijd en middelen.......................................................... 111 Afdeling 5. De openbaarheid schendt de privacy van het slachtoffer ........................................... 111 Afdeling 6. Het slachtoffer centraal ............................................................................................. 112
Hoofdstuk 5. Een beknopte rechtsvergelijkende toets: Nederland ...................................113 Afdeling 1. Korte inleiding ........................................................................................................... 113 Afdeling 2. De schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht ........................................... 115 §1. De schriftelijke slachtofferverklaring.................................................................................. 115 §2. Het spreekrecht ................................................................................................................. 117 A. Algemeen ........................................................................................................................ 117 B. Draagwijdte..................................................................................................................... 117 C. Rol van de schriftelijke slachtofferverklaring.................................................................... 119 D. Uitbreiding spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden ............................................ 120 VI
Conclusie en evaluatie .......................................................................................................123 Bibliografie.........................................................................................................................126
VII
Algemene inleiding Het hof van assisen is een unieke instelling, maar ze is met uitsterven bedreigd. Ophefmakende assisenprocessen doen de discussie omtrent het behouden of afschaffen ervan telkens weer oplaaien en plaatsen justitie in een weinig fraai daglicht. De laatste tijd is deze rechtsinstantie weer brandend actueel en - mede dankzij de media en de literaire belangstelling - vormt bijna iedereen zijn mening erover. Ook ik… Vóór het schrijven van deze masterproef was mijn standpunt duidelijk. Het hof van assisen moest behouden blijven. Echter, na het horen van verschillende professionelen, het lezen van talrijke artikels en de vergelijking met Nederland komt mijn standpunt op de helling te staan. Een standpunt innemen, blijkt een moeilijke opdracht. Het resultaat is niet zwart/wit, maar eerder genuanceerd. Mijn oorspronkelijke masterproeftitel “Het Hof van Assisen: behouden of afschaffen?” droeg naar mijn mening heel wat potentieel in zich, maar vroeg om een strikte afbakening. Het veelvuldig raadplegen van de literatuur, het volgen van een assisenzaak2, de gesprekken met personen die een nauwe band hebben met het hof, … zorgden ervoor dat ik een rode draad vond doorheen deze veelheid aan informatie. Al gauw werd het duidelijk dat de burgerlijke partij bitter weinig aandacht kreeg in de literatuur. Het leek me interessant om de positie van de burgerlijke partij in het assisenproces uit te spitten en na te gaan of het hof wel nog een bestaansreden heeft, gezien vanuit het standpunt van de burgerlijke partij. Komt aan de burgerlijke partij een stevige rol toe of blijft deze beperkt tot de achtergrond? Wat zijn de rechten van de burgerlijke partij in elke fase van de procedure? Is er een zware financiële kost verbonden aan de burgerlijke partijstelling? Zijn de recentelijk opgeworpen vragen door de burgerlijke partijen in de zaak De Gelder gerechtvaardigd? Al deze vragen droegen bij tot een strikte afbakening van het onderwerp en leidden tot mijn onderzoeksvraag: Is het van doorslaggevend belang voor de burgerlijke partij dat het hof van assisen behouden blijft? Om deze vraag te beantwoorden, heb ik mij niet beperkt tot de literatuur. Ik had contact met een vijftal3 mensen die hun ervaringen, ideeën en gevoelens omtrent dit thema toelichtten. Kwantitatief is dit uiteraard onvoldoende om te kunnen spreken van een representatief aantal. Desalniettemin boden deze gesprekken een kwalitatieve meerwaarde die mij meer inzichten boden dan eender welke literatuurbron ook. 2
De zaak Kim Janssens. Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp; Meester Toon Deschepper, advocatenkantoor Verstringhe-Deschepper; Meester Jan De Winter, advocatenkantoor Van Hende & partners; Meester Henk Van Dijk, Nederlands strafpleiter, Vaniersel Luchtman advocaten en mevrouw Marie-Marthe Maudoux, nabestaande en tevens burgerlijke partij in de zaak Michel Annot. 3
10
Daarnaast was het uitermate interessant om buurland Nederland in dit onderzoek te betrekken. Deze rechtsvergelijking was boeiend en vernieuwend. Om deze masterproef overzichtelijk te houden, wordt hij opgesplitst in twee delen. Het eerste deel krijgt als titel ‘het hof van assisen in kort bestek’. In dit deel neem ik U mee doorheen de geschiedenis van het hof tot en met de procedure anno 2012-2013. Er worden een aantal argumenten voor en tegen het hof van assisen kort toegelicht, en er wordt een blik geworpen op ons buurland, Nederland. In het eerste hoofdstuk wordt een bondige schets geboden van de ontstaansgeschiedenis van het hof van assisen. Dit is belangrijk om de achterliggende beweegreden voor de invoering van het hof te kunnen meegeven. In het tweede hoofdstuk wordt duidelijk dat het hof van assisen zoals het vandaag bestaat niet altijd deze vorm gehad heeft. Er zijn tal van hervormingen aan vooraf gegaan. Na de wet van 30 juni 2000, die eigenlijk niets fundamenteel wijzigde, was het lang wachten op een nieuwe hervorming. Er werden tal van voorstellen gedaan, gevolgd door levendige parlementaire discussies, maar het duurde uiteindelijk nog tot 21 december 2009 vooraleer een nieuwe wet op poten stond. Het arrest Taxquet speelde hier een uiterst belangrijke rol, daar dit arrest de reeds in gang gezette hervormingen in een stroomversnelling bracht. Hoofdstuk drie tracht U te loodsen door de assisenprocedure anno 2012-2013. Vooreerst worden de verschillende actoren in een assisenproces bekeken. Daarna wordt duidelijk gemaakt welke misdaden nu effectief berecht worden door het hof van assisen. Tot slot wordt U wegwijs gemaakt doorheen het procesverloop. Dat het hof van assisen een controversiële instelling is, behoeft geen nadere uitleg. Ophefmakende assisenprocessen brengen telkenmale de discussie omtrent het voortbestaan van het hof van assisen op gang. Aan de hand van een aantal stellingen wijst hoofdstuk vier op de belangrijkste argumenten pro en contra. Tot slot bezoekt hoofdstuk vijf ons buurland Nederland. Dit is één van de weinige landen in Europa die geen lekenrechtspraak – en dus geen hof van assisen als dusdanig – kent. Hoe worden de zwaarste misdrijven daar dan afgehandeld? Het antwoord op deze vraag vindt U in dit hoofdstuk terug. Ook leest U daar dat lekenrechtspraak Nederland niet onberoerd laat en er stemmen opgaan om toch een vorm van lekenrechtspraak in te voeren.
11
Het tweede deel luidt: “de positie van de burgerlijke partij in het assisenproces”. Hier wordt de nadruk gelegd op slachtoffers die zich burgerlijke partij hebben gesteld. Kan het belang van de burgerlijke partij bij een assisenproces opboksen tegen de verschillende argumenten die pleiten voor de afschaffing ervan? Ook hier wordt in hoofdstuk één een beknopt historisch overzicht gegeven van de positie van het slachtoffer doorheen de eeuwen. Hoofdstuk twee heeft tot doel een inzicht te creëren in de algemene principes met betrekking tot de burgerlijke partijstelling. Hoe kan een slachtoffer zich burgerlijke partij stellen? Wanneer kan het slachtoffer dit? Zijn er financiële gevolgen aan gekoppeld? Welke rechten verwerft een burgerlijke partij? Met deze principes in het achterhoofd gaat hoofdstuk drie specifiek in op de positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen. Wanneer stelt men zich burgerlijke partij? Zijn er kosten aan verbonden? Vervolgens worden de verschillende stappen in een assisenproces doorlopen en wordt gekeken hoe de burgerlijke partij in dat plaatje past. Rekening houdend met de recente wensen van de burgerlijke partijen in de zaak De Gelder, tracht ik in de mate van het mogelijke een persoonlijke kritische reflectie toe te voegen. Dit om op het einde van de rit tot een zinvolle eindconclusie te komen. Niet alleen hof van assisen an sich is controversieel, ook de positie van het slachtoffer en de burgerlijke partijen in dit hof zijn controversieel. Wederom tracht hoofdstuk vier aan de hand van een aantal stellingen de voornaamste argumenten pro en contra weer te geven. Tot slot brengt hoofdstuk vijf opnieuw een bezoek aan ons buurland Nederland. Ofschoon Nederland geen lekenrechtspraak of hof van assisen kent, wordt, evenveel als bij ons, gestreefd naar een versterking van de positie van het slachtoffer. De plaats van het slachtoffer in het strafproces heeft een hele evolutie doorlopen, met als hoogtepunten de schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht. Hoewel ook dit ter discussie staat in Nederland, kunnen wij Belgen er misschien toch iets van leren. Op basis van de inzichten die ik doorheen de verschillende hoofdstukken heb verworven, tracht ik op genuanceerde en kritische wijze een standpunt in te nemen. Moet het hof van assisen in het belang van de burgerlijke partij behouden blijven of dringt een afschaffing zich alsnog op? Dit leest U in de conclusie en evaluatie.
12
DEEL 1. Het hof van assisen in kort bestek
Inleiding Het hof van assisen, ook wel assisenhof of volksrechtbank genoemd, is een eeuwenoude instelling die gedurende haar bestaan heel wat te verduren heeft gekregen. Het hof werd in België ingevoerd ten tijde van de Franse overheersing, maar werd onder het Hollands Bewind door Willem I opnieuw afgeschaft. Deze afschaffing werd slecht onthaald bij de Belgische bevolking. De Belgische onafhankelijkheid van 1830 betekende dan ook een terugkeer naar de toestand van vóór het Hollands Bewind. Sindsdien heeft het hof al verschillende malen ter discussie gestaan. Verschillende voorstellen werden gedaan om deze instelling, die de zwaarste zaken behandelt, een grondige opfrisbeurt te geven. Uiteindelijk werd de wetgeving betreffende het hof van assisen ingrijpend gewijzigd door de wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen. Desalniettemin laaien de discussies geregeld nog eens op. Er blijft verdeeldheid bestaan. Het hof kent ofwel verwoede tegenstanders ofwel fervente aanhangers. Ook in Nederland doet deze tweestrijd zich voor. Ofschoon het Nederlandse strafproces geen vorm van lekenrechtspraak, noch een hof van assisen als dusdanig kent, worden daar net debatten gevoerd gericht op de invoering van een jury. Het lijkt een straatje zonder eind te zijn …
14
Hoofdstuk 1. De oorsprong van het hof van assisen: beknopt historisch overzicht Het hof van assisen dankt haar ontstaan aan de Franse Revolutionaire geest van 1789, meer bepaald aan de onvrede over de arbitraire rechtspraak tijdens het Ancien Régime.4 Rechters werden benoemd door de absolutistische vorst en hadden in die periode heel wat macht. Dit leidde tot willekeurige benoemingen, klassenrechtspraak, tortuur, …5 Tegen deze wantoestanden kwamen de revolutionairen in opstand. Niet langer de vorst, maar wel de wet moest de centrale basis worden.6 Ook de gewone burger voelde steeds meer nood om te kunnen participeren. Deze veranderde maatschappijvisie zette de Assemblée Nationale Constituante7 aan tot concrete veranderingen op alle vlakken van de samenleving, waaronder het straf – en strafprocesrecht. De grootste bekommernis was een einde stellen aan de misbruiken van het Ancien Régime. Het is dan ook in deze context dat het hof van assisen, met inbegrip van de jury, haar oorsprong vond.8 De jury moest zich buigen over de schuldvraag, zonder zich bezig te houden met de straf. Omgekeerd hield de rechter zich enkel bezig met het opleggen van de door de wet voorziene straf zonder terug te kijken naar de beoordeling over de schuld.9 Het waren twaalf willekeurig gelote leken die vanaf dan de opperste wil van het volk vertegenwoordigden.10
4
B. VANMARCKE, “Het Hof van Assisen naar de geschiedenisboeken verwezen – oktober 2007”, www.bartvanmarcke.be/het-hof-van-assisen-naar-de-geschiedenisboeken-verwezen-oktober-2007 (consultatie 23 november 2012). 5 J. MONBALLYU, Zes eeuwen strafrecht: de geschiedenis van het Belgisch strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 365. 6 F. STEVENS, Geschiedenis van de strafrechtsbedeling, Leuven, Acco, 2002, 55. 7 Letterlijk vertaald: de nationale grondwetgevende vergadering. Dit was het eerst verkozen parlement van Frankrijk. 8 J. DURANT, “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12. 9 P-H, GOEDHART, L. ROOS en E. DE WILDE, Het Belgische Hof van Assisen in strafrechtelijk en maatschappelijk perspectief, Rotterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1983, 12. 10 B. VANMARCKE, “Het Hof van Assisen naar de geschiedenisboeken verwezen – oktober 2007”, www.bartvanmarcke.be/het-hof-van-assisen-naar-de-geschiedenisboeken-verwezen-oktober-2007 (consultatie 23 november 2012).
15
Hoewel het concept jury oorspronkelijk een Angelsaksische connotatie heeft11, ligt de bakermat van het Belgische assisenhof in Frankrijk. De invoering van het hof van assisen in België dateert namelijk van 1795 en valt samen met de inlijving van onze gewesten bij Frankrijk.12 Vanaf die datum tot 30 mei 1814 is de geschiedenis van België en Frankrijk dan ook gelijklopend.13 Na 30 mei 1814 kwam België echter onder Hollands Bewind van Willem I van Oranje-Nassau te staan. Waar voorheen Napoleon, hetzij in gemilderde vorm, de jury behouden had14, schafte Willem I met één pennentrek de deelneming van het volk aan de rechtspraak af.15 Nederland kende geen wantrouwen in rechters en hun beslissingen, waardoor een jury dan ook overbodig was.16 Doch, deze afschaffing werd slecht onthaald door de bevolking en dan voornamelijk door de Zuidelijke provincies van de Verenigde Nederlanden. Een Belgische Revolutie bleef niet uit… Bij deze revolutie van 1830 stond de wederinvoering van de jury als eerste punt op de agenda. Ook de Belgische onafhankelijkheid was één van de belangrijkste agendapunten. Op 4 oktober 1830 was de onafhankelijkheid van België een feit en slechts enkele maanden later besliste het Nationaal Congres tot wederinstelling van de jury. De twee vooropgestelde agendapunten werden dus bereikt en wederom was de jury het symbool van de herwonnen vrijheid.17
11
P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-
3. 12
L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 6. 13 H. BEKAERT, “Le législateur a-t-il voulu supprimer la cour d’assises?”, Journal des Tribunaux 1978, 253. 14 Bij de totstandkoming van het Napoleontisch Wetboek van Strafvordering van 1808 werd de invloed van de jury sterk gemilderd. De prefecten dienden vijftien dagen vóór de opening van de zitting een lijst van zestig gezworenen op te stellen. Dit aantal werd vervolgens tot 36 herleid door de voorzitter van het Hof van Assisen. De facto ontnam de tussenkomst van de prefect elke onafhankelijkheid van de jury. Zie L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 7. 15 J. DURANT, “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12. 16 C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, 393-418. 17 J. DURANT, “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12.
16
Artikel 98 van de Grondwet (huidig artikel 150 Gw.) regelde de bevoegdheid van de jury en luidde: “De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven”.18 De Belgische grondwet van 1831 behield de algemene structuur zoals ze gold ten tijde van Napoleon en bracht de juryrechtspraak onder bij het hof van assisen. De regeling komt in grote lijnen neer op het volgende:
twaalf juryleden
een mondelinge procedure
ja of neen antwoorden op de gestelde vragen
beoordeling van de schuldvraag door de jury
gezamenlijke beslissing over de strafmaat door het Hof en de jury
geen motivering van de schuldvraag19
Na 1831 werd de wetgeving op het hof van assisen herhaaldelijk, maar nooit fundamenteel gewijzigd.20 Hoewel zich in 1967 een Gerechtelijke Hervorming voordeed, bleef deze slechts beperkt tot wijziging van drie accessoire punten: de periodiciteit van de zitting verdween, de organisatie van de zitting werd anders geregeld en het opmaken van de lijsten van gezworenen werd vereenvoudigd.21 Zoals gezegd is er dus geen sprake van een fundamentele wijziging. Ook in 2000 en 2009 werden wijzigingen aan de assisenprocedure doorgevoerd. Zijn deze wel fundamenteel te noemen of gaat het louter om het afstoffen van de wetteksten?
18
X, De Belgische Grondwet van 7 februari 1831 met wijzigingen van 7 september 1893, 15 november 1920, 7 februari, 24 augustus en 15 oktober 1921, Brussel, Bruylant, 1965, www.dbnl.org/tekst/_bel003belg01_01/_bel003belg01_01_0006.php (consultatie 23 november 2012). 19 B. VAN LOO, De berechting van misdaden: met of zonder Hof van Assisen?, Masterproef UGent, 2010-11. 20 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 7. 21 J. DURANT, “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12.
17
Hoofdstuk 2. De aanloop naar het hof van assisen anno 2012-13 Het hof van assisen neemt een aparte plaats in binnen de rechterlijke orde. Hoewel er onmiskenbaar voordelen verbonden zijn aan de juryrechtspraak, zijn het net de nadelen die het bestaan ervan controversieel maken. Het hof wordt steeds meer en meer in vraag gesteld22 en levendige parlementaire discussies blijven niet uit.
Afdeling 1. De wet van 30 juni 2000 De wet van 30 juni 2000 tot ‘wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen’23 had als hoofdbedoeling de procedure sneller en eenvoudiger te doen verlopen. Aan de basis van deze wet lag een wetsvoorstel van 1997 dat hoofdzakelijk de rechtspleging voor het hof van assisen wou moderniseren. De indieners van het voorstel verkozen het schrappen of herschrijven van verouderde bepalingen boven het beantwoorden van de vraag over de eventuele afschaffing van de jury.24 Een knelpunt dat vandaag net tot hevige discussies aanleiding geeft. Als belangrijke wijzigingen die de wet van 30 juni 2000 nastreefde, kunnen volgende punten worden aangestipt.25 Vooreerst streefde het de versterking van de rechten van verdediging na. Het herschreven artikel 296 Sv. stelt expliciet dat de beschuldigde, na de verwijzing, het recht op vrij verkeer met zijn raadsman behoudt. Daarnaast wou men aan alle partijen het recht verlenen om cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van verwijzing van de beschuldigde. Dit beroep moet ingesteld worden binnen de vijftien dagen na betekening van het arrest van verwijzing.26
22
Advies van 11 februari 2009 van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/2. 23 Wet van 30 juni 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, BS 17 maart 2001. 24 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1085/1. 25 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 9-10. 26 Oud artikel 292 Sv.
18
Op die manier zou het beroep enkel nog mogelijk zijn vóór de opening van de zitting van het hof van assisen. Aldus mag het hof de debatten niet aanvatten vooraleer het Hof van Cassatie terzake geen uitspraak heeft gedaan.27 Het verplichte verhoor door de voorzitter van het hof van assisen wordt afgeschaft. Thans verkrijgt de voorafgaande ondervraging van de beschuldigde een facultatief karakter. Ook in verband met de getuigen worden wijzigingen doorgevoerd. Het is niet langer de procureurgeneraal die de volgorde van het getuigenverhoor bepaalt. Oud artikel 317 Sv. kent deze bevoegdheid voortaan toe aan de voorzitter. Daarnaast biedt dit artikel de mogelijkheid aan de voorzitter om deskundigen of getuigen de toestemming te geven notities te gebruiken tijdens hun verklaring, die vooraf of ter zitting worden neergelegd en bij het dossier worden gevoegd. Een belangrijk nieuw artikel (artikel 364bis Sv.) legt een verplichte motivering op ten aanzien van de uitgesproken straf. Merk op dat het enkel gaat over de motivering van de straf en niet over de motivering van de schuldvraag. Deze lacune geeft later wel aanleiding tot tal van discussies en problemen (infra). Tot slot wordt de rol van de burgerlijke partij verstevigd. De burgerlijke partij kan nu, net zoals de beschuldigde, inzage krijgen in het strafdossier en er een kosteloos afschrift van verkrijgen.28 Daarnaast kan de burgerlijke partij voortaan wensen inzake het getuigenverhoor naar voren brengen en krijgt deze de mogelijkheid om tolken te wraken.29 De wet van 30 juni 2000 beperkte zich eerder tot het afstoffen van de verouderde bepalingen (supra), dan tot het doorvoeren van fundamentele wijzigingen. Bovendien moest deze wet al snel aangevuld worden met de wet van 12 februari 2001, aangezien de wetgever overgangsbepalingen was vergeten opnemen.30 Deze overgangsbepaling voorziet dat de wijzigingen van de wet van 30 juni 2000 van toepassing zullen zijn op de zaken die, bij een arrest van inbeschuldigingstelling, naar het hof van assisen verwezen zijn nà de inwerkingtreding ervan.
27
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1085/1. 28 Oud artikel 297 Sv. 29 P DE HERT, “De discussie over de jury in België”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 9-20. 30 M PREUMONT, “La récente reforme de la procedure devant la cour d’assises”, Journal des Tribunaux 2001, afl. 6026, 729-733.
19
Zo blijven de zaken waarvoor de datum van de opening van de debatten reeds vóór de inwerkingtreding van de wet werd vastgesteld, verder lopen onder de procedure zoals ze bestond vóór deze wet. Op die manier kon er rechtszekerheid gecreëerd worden.31
Afdeling 2. Op naar de wet van 21 december 2009 §1. Commissie Verstraeten-Frydman Slechts vier jaar na de inwerkingtreding van de wet van 30 juni 2000 werd de reflectie over een grondigere hervorming van het hof van assisen in gang gezet.32 Toenmalige Minister van Justitie Laurette Onkelinx richtte in november 2004 de ‘Commissie tot Hervorming van het Hof van Assisen’ op. Deze commissie, ook wel de Commissie VerstraetenFrydman genoemd, naar haar voorzitters33, was naar voorbeeld van de jury34 samengesteld uit twaalf experten.35 Van hen werd verwacht te reflecteren over de zin en de kwaliteit van de huidige assisenprocedure en in voorkomend geval voorstellen tot hervorming te formuleren.36 Het resultaat van deze reflectie was een intermediair rapport van 8 maart 2005 waarin twee mogelijke pistes aangereikt werden. Enerzijds werd door de meerderheid onomwonden gepleit voor de afschaffing van het hof van assisen in haar huidige vorm en de vervanging ervan door een ‘échevinage’.37 Échevinage neemt de vorm aan van een gemengd rechtscollege bestaande uit beroepsmagistraten en leken en bestaat al op het niveau van het arbeidsgerecht en van de rechtbank van koophandel. In dergelijk geval zijn de bijzitters vertegenwoordigers van verschillende economische of sociale groepen. Op het niveau van het hof van assisen werd voorgesteld om naast twee beroepsrechters drie lekenrechters, gekozen uit gewone burgers, te installeren. 31
Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 30 juni 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 2000-01, nr. 50-0989/1. 32 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 10. 33 G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 34 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 10. 35 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 36 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 37 B. VANMARCKE, “Het Hof van Assisen naar de geschiedenisboeken verwezen – oktober 2007”, www.bartvanmarcke.be/het-hof-van-assisen-naar-de-geschiedenisboeken-verwezen-oktober-2007 (consultatie 23 november 2012).
20
Zo kunnen de lekenrechters een tegenwicht vormen om de mogelijke professionalisering van de magistraten tegen te gaan en nieuwe frisse inzichten te geven, terwijl de beroepsrechters net de juridische onkunde van de leken kunnen neutraliseren. De balans raakt in evenwicht.38 Anderzijds pleitte de minderheid voor het behoud van de assisenprocedure, mits een grondige modernisering en hervorming van de procedure.39 Justitieminister Onkelinx kon zich niet vinden in het meerderheidsstandpunt en besloot om de minderheid te volgen.40 Bijgevolg werd de Commissie Verstraeten-Frydman bij Koninklijk Besluit van 20 juli 2005 gelast een voorontwerp van wet en een memorie van toelichting met betrekking tot het minderheidsstandpunt verder uit te werken.41 Een zevental knelpunten verdienden hierbij de aandacht:42 1. de samenstelling van het hof van assisen, met inbegrip van het statuut van de gezworenen en assessoren 2. de bevoegdheid van het hof van assisen 3. de rechtspleging voor het hof van assisen 4. de in beraadneming 5. de motivering van de arresten van het hof van assisen 6. de indiening van een beroep, beperkt wat het voorwerp ervan betreft, tegen de arresten van het hof van assisen 7. de verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer De Commissie trachtte op maximale wijze tegemoet te komen aan deze knelpunten en streefde naar een maximale onderlinge samenhang en coherentie. Hoewel zij puik werk leverden en op 23 december 2005 het eindrapport reeds indienden, bleef een wetsvoorstel toch uit.43
38
F. ERDMAN en G. DE LEVAL, "Justitiedialogen. Syntheseverslag opgemaakt op verzoek van Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie", juli 2004, justitie.belgium.be/nl/binaries/justitie_dialogen_NL_tcm265-138432.pdf (consultatie 28 november 2012). 39 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 40 J. DE WIT, “Moet assisen hervormd worden na de zaak-Van Holsbeeck?”, Gazet van Antwerpen 2 oktober 2008. 41 Koninklijk Besluit van 20 juli 2005 tot oprichting van een Commissie tot Hervorming van het Assisenhof, BS 9 augustus 2005. 42 Koninklijk Besluit van 20 juli 2005 tot oprichting van een Commissie tot Hervorming van het Assisenhof, BS 9 augustus 2005. 43 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 10.
21
§2. Wachten op Mahoux Ondanks dat de Commissie Verstraeten-Frydman het geheel van de voorstellen, de grondslagen en motieven uiteenzette in een verslag, kwam het niet tot een wetsontwerp. Het was wachten op senator Mahoux die een eerste maal in 2007 en nadien in 2008 een wetsvoorstel indiende.44 Dit voorstel nam eigenlijk grotendeels de kernvoorstellen van de Commissie over. Wat hielden deze kernvoorstellen in grote lijnen in? De senator ging in op de knelpunten waarmee ook de Commissie te kampen kreeg. A. De samenstelling van het hof, met inbegrip van het statuut van de juryleden en de assessoren45 Eerst en vooral behoudt senator Mahoux het voorstel van de expertencommissie om van het hof van assisen een permanent rechtscollege te maken. Dit zou aanleiding moeten geven tot een efficiëntere organisatie en een betere rechtsbedeling. Er wordt voorgesteld om met een vast kader van voorzitters te werken, gekozen uit magistraten die werkzaam zijn in het hof van beroep. Het mandaat geldt voor een periode van vijf jaar, dat tot tweemaal toe kon verlengd worden. Dergelijk vast kader biedt tal van voordelen. Vooreerst laat het specialisatie toe, maar daarnaast zal de voorzitter voortaan niet meer moeten pendelen tussen het hof van beroep en het assisenhof. Met dit in het achterhoofd lijken de twee assessoren die de voorzitter bijstaan overbodig. Hun inbreng is eerder beperkt, doordat de voorzitter over een discretionaire bevoegdheid beschikt en zelf over veel zaken beslist.46 Bovendien blijkt dat hun bijdrage, namelijk hulp bij het oplossen van juridische vragen of de deelname aan het beraad over de strafmaat, niet in verhouding staat tot de kostprijs ervan. Ook de jury krijgt het zwaar te verduren. Zowel het aantal juryleden, de leeftijdsgrenzen als de procedure van de samenstelling worden bijgestuurd. Senator Mahoux acht het raadzaam om het aantal juryleden van twaalf naar acht te herleiden. Op die manier komt er een beheersbare groep tot stand, waar discussie mogelijk blijft en waar op een comfortabele manier een meerderheid bereikt kan worden.
44
G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 45 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1. 46 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320.
22
Daarnaast dienen de leeftijdsvoorwaarden voor potentiële juryleden aangepast te worden aan de huidige levensomstandigheden. Gelet op de levenservaring en de toename van de levensverwachting worden de leeftijdsgrenzen gebracht op vijfentwintig tot vijfenzestig jaar in plaats van de vroegere dertig tot zestig jaar.47 Tenslotte wordt ook gesleuteld aan de procedure van de samenstelling. Meneer Mahoux wijst erop dat de wettelijke wrakingsgronden van toepassing blijven, maar dat de wraking van gezworenen zonder motieven door de beschuldigde en het parket afgeschaft dient te worden. Door deze afschaffing kan een stop gezet worden op de ongewenste effecten die deze vorm van wraking met zich meebracht, zoals de berekening van de partijen en discriminatie. Op het vlak van de seksuele pariteit blijft alles ongeveer hetzelfde. Het is niet vereist dat er evenveel mannen als vrouwen in de jury zetelen.48 Men wil namelijk een gelijke toegang tot de assisenjury bieden aan alle burgers en dit op de meest ruime en volledige wijze. Het invoeren van een seksuele pariteit zal de werking van het gerechtelijk apparaat dan ook op geen enkel vlak verbeteren. Ook wordt er aandacht besteed aan de burgers zelf die in de jury zetelen. Zij moeten in staat gesteld worden om voldoende maatregelen te nemen om zich ten volle te kunnen voorbereiden op de moeilijke taak die hen te wachten staat. Zo wordt voorgesteld de jury ten laatste acht dagen vóór het begin van het proces samen te stellen in plaats van op de eerste dag van het proces. Tevens worden informatiesessies georganiseerd. Het gebrek aan juridische kennis in hoofde van de gezworenen is een argument dat al te vaak door tegenstanders wordt ingeroepen.49 Om aan deze kritiek tegemoet te komen, wordt een zeer gerichte sessie over het verloop van de zaak, de rechten en plichten van de gezworenen en de taak die ze moeten volbrengen, georganiseerd. B. De bevoegdheid van het hof50 Wat de bevoegdheid van het hof van assisen betreft, worden een aantal belangrijke veranderingen voorgesteld.
47
R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 48 J. DE WIT, "Beperkte ontvetting van assisen", De Juristenkrant 2005, nr. 119, 2. 49 A. VANDEPLAS, "De hervorming van het hof van assisen", Jura Falc.1993-1994, 602-609. 50 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1.
23
Om de bevoegdheid van het hof zo rationeel mogelijk te organiseren, dient de huidige regeling afgeschaft te worden. Deze wordt getypeerd door een stelselmatige correctionalisering waardoor, via de aanneming van (soms vergezochte) verzachtende omstandigheden, steeds meer en meer misdaden aan het hof werden onttrokken.51 De voorkeur gaat uit naar een systeem van objectivering van de bevoegdheid. Dit komt niet neer op een verruiming van de bevoegdheden, integendeel, het lijkt aangeraden om een positieve, limitatieve lijst van misdrijven op te stellen. Dit komt bovendien de duidelijkheid, gelijkheid en eenvormigheid ten goede. In beginsel komen de misdrijven die de wet met levenslange opsluiting straft, in aanmerking. Daarbij komen nog de misdrijven waarop een gevangenisstraf van dertig jaar staat. Doch, hieraan zijn twee voorwaarden verbonden: het slachtoffer moet overleden zijn en dit tengevolge van het oogmerk van de dader om te doden. Indien deze laatste voorwaarde ontbreekt, kunnen deze misdrijven alsnog voor het hof berecht worden, maar dan moeten deze gepaard gaan met een uitzonderlijk wrede handelswijze van de dader (vb. foltering of verkrachting). De lijst wordt daarenboven nog vervolledigd met een aantal misdrijven van politieke aard. Wat niet op de lijst thuis hoort, zijn de strafbare pogingen, aangezien zij met een lagere straf dan de misdrijven zelf bestraft worden. Het invoeren van zo'n lijst brengt twee gevolgen met zich mee. Ten eerste zullen alle misdrijven die niet op de lijst voorkomen, berecht worden door de correctionele rechtbanken. Bijgevolg zullen de correctionele rechtbanken voortaan criminele straffen kunnen uitspreken. Daarnaast zal de techniek van de correctionalisering moeten opgedoekt worden, omdat dit al te veel een manier was om het assisenhof te ontlopen.52 Ten tweede zal een grondwetswijziging niet achterwege kunnen blijven. Meer bepaald artikel 150 van de Grondwet, waarin de misdrijven vermeld staan waarvoor de volksjury kan optreden, zal aangepast moeten worden. C. De rechtspleging voor het hof53 De procedure moet lichter en moderner worden, daar is iedereen het mee eens. Alleen rijst dan nog de vraag: hoe? Senator Mahoux reikt een aantal ideeën aan.
51
R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. de BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13 VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 52 J. DE WIT, "Beperkte ontvetting van assisen", De Juristenkrant 2005, nr. 119, 2. 53 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1.
24
Vooreerst wordt gepleit voor de afschaffing van de dubbele beoordeling. Dit betekent dat de raadkamer niet langer moet tussenkomen bij de beoordeling over het al dan niet aanhangig maken van de zaak. Voortaan zal het Openbaar Ministerie zijn vordering rechtstreeks richten tot de kamer van inbeschuldigingstelling. Dit zou een antwoord kunnen bieden op het logge en tijdsrovende karakter van de procedure.54 Daarnaast wordt de mogelijkheid van de voorzitter om vóór de debatten aanvullend onderzoek te doen en de beschuldigde te ondervragen, geschrapt en vervangen door een innovatief concept, de preliminaire zitting.55 Deze zitting vormt een tussenfase tussen de aanhangigmaking bij het hof en de zitting ten gronde en streeft drie doelstellingen na: het afhandelen van de procedurekwesties, het aanvullend onderzoek en het opstellen van de lijst van getuigen. De preliminaire zitting dient in aanwezigheid van alle partijen te gebeuren, daarom worden alle partijen bij dagvaarding opgeroepen. De enige afwezige op deze zitting is de jury. Het afhandelen van de procedurekwesties (de eerste doelstelling) is namelijk een juridisch-technische aangelegenheid die voor een doorsnee burger moeilijk te volgen is. Het is dus beter deze zonder de jury af te handelen.56 Bovendien moet de jury van start kunnen gaan met een schone lei. Wanneer de jury echter de discussie over al dan niet toelaatbare bewijsmiddelen mee volgt, kan er niet gegarandeerd worden dat zij, bij een latere wering hiervan uit de debatten, er onbewust geen rekening mee houden.57 Bij de dagvaarding worden ook het arrest van verwijzing en de akte van beschuldiging betekend. De betekening van deze documenten gebeurt zowel aan de beschuldigde als aan de burgerlijke partij. Wat de beschuldigde betreft, wordt door de preliminaire zitting voorzien in een eerste contact met de voorzitter vóór de debatten ten gronde. Vroeger nam dit eerste contact de vorm aan van een facultatieve voorbereidende ondervraging door de voorzitter. Deze was echter niet tegensprekelijk en de beschuldigde kon zich niet laten bijstaan door een raadsman. De preliminaire zitting daarentegen is wel op contradictoire wijze georganiseerd en bovendien kan de beschuldigde zich wel laten bijstaan door een raadsman.
54
G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 55 C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, afl. 3, 393-418. 56 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. de BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13 VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 57 S. FRÈRE, De assisenprocedure: historisch en kritisch bekeken, Masterproef Rechten UGent, 2009-10.
25
Wat de burgerlijke partij betreft, vormt de betekening van de akte van beschuldiging aan hen één van de maatregelen om de positie van het slachtoffer te verbeteren. De betekening van deze akte was onder de vroegere regeling namelijk niet mogelijk. De termijn van de dagvaarding wordt op vijftien dagen gebracht. Ook voor de zitting ten gronde geldt deze termijn van vijftien dagen in plaats van de vroegere termijn van twee maanden. Deze relatief korte dagvaardingstermijn wordt mogelijk gemaakt door het permanent karakter dat senator Mahoux aan het hof toekent (supra). De tweede doelstelling van de preliminaire zitting (nl. het aanvullend onderzoek) is erop gericht om een eventueel onvolledig gerechtelijk onderzoek aan te vullen. De voorzitter kan ambtshalve of op verzoek van één van de partijen aanvullende onderzoeksdaden laten verrichten. Door deze mogelijkheid te voorzien op de preliminaire zitting tracht men tegemoet te komen aan enerzijds de vereisten van artikel 6 EVRM, namelijk onpartijdigheid en recht op een eerlijk proces en anderzijds de vereiste van een tegensprekelijk debat. De vroegere regeling voorzag immers in een discretionaire bevoegdheid van de voorzitter om aanvullend onderzoek te doen vóór de opening van de debatten. De partijen zijn dan nog niet aanwezig waardoor de voorzitter op eenzijdige wijze kon overgaan tot een dergelijk onderzoek. Als laatste doelstelling dient een lijst van getuigen opgesteld te worden vóór de preliminaire zitting. Op de zitting zelf wordt geprobeerd om een akkoord te bereiken met betrekking tot de op te roepen getuigen, teneinde het aantal getuigen terug te schroeven. Het oproepen en horen van alle getuigen, ook deze die geen toegevoegde waarde vormen, vertraagt de hele zaak en is nadelig voor de kwaliteit van de rechtsbedeling.58 Om die reden wordt aan de voorzitter een toetsingsrecht toegekend op basis waarvan hij bepaalde getuigen kan weigeren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de getuigen betreffende de feiten en de schuld en anderzijds de moraliteitsgetuigen. Met betrekking tot de eerste categorie getuigen kent senator Mahoux aan de voorzitter een marginaal toetsingsrecht toe. Wanneer blijkt dat de getuigen kennelijk geen uitstaans hebben met de feiten die de beschuldigde ten laste worden gelegd of met diens schuld of onschuld, worden ze bijgevolg geweigerd. Met betrekking tot de moraliteitsgetuigen lijkt het vooropstellen van een kwalitatief criterium, zoals voor de eerste categorie getuigen, geen goede zaak. Het is beter om te opteren voor een kwantitatieve beperking.
58
S. FRÈRE, De assisenprocedure: historisch en kritisch bekeken, Masterproef Rechten UGent, 2009-10.
26
Het aantal moraliteitsgetuigen wordt beperkt tot vijf, met dien verstande dat de voorzitter een groter aantal kan toestaan wanneer hij dit passend acht, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak. Tot slot vervangt het wetsvoorstel een verplichte voorlezing van de akte van beschuldiging door een beknopte uiteenzetting ervan.59 Een voorlezing van de gehele akte is tijdrovend en biedt daarenboven geen meerwaarde, daar alle partijen, net zoals de jury, een kopie ontvangen. Een beknopte uiteenzetting door de procureur-generaal lijkt vanuit dat opzicht meer zinvol. D. De in beraad neming60 De heer Mahoux lanceert het idee van een gemengd beraad. Jury én voorzitter beraadslagen samen over de schuld, maar de volksrechtspraak blijft gewaarborgd door het feit dat de voorzitter niet over stemrecht beschikt. De toevoeging van de voorzitter is voornamelijk gericht op het verschaffen van alle nuttige uitleg teneinde de juridische en technische begrippen waarmee de jury geconfronteerd wordt beter te begrijpen. Slechts wanneer de stemming over de schuldvraag als resultaat vijf stemmen tegen drie heeft, volgt een nieuw beraad mét de voorzitter. Zijn stem beslist dan over schuld of vrijspraak. Tengevolge van dit beraad wordt het vragensysteem, waar de jury enkel met 'ja' of 'neen' moet antwoorden, verlaten. De jury kan zich puur concentreren op de feitelijke beoordeling, zonder te veel te moeten redeneren in het keurslijf van soms moeilijke juridische kwalificaties.61 Gelet op deze afschaffing en op de veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Göktepe62, dient het voorgestelde, nieuwe artikel 346 Sv. aandachtig gelezen te worden. "De gezworenen beraadslagen voor elke beschuldigde over de hem ten laste gelegde feiten, eerst over het hoofdfeit en daarna over elke omstandigheid." 59
C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, afl. 3, 393-418. 60 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1. 61 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 62 Göktepe pleegde samen met twee anderen een diefstal waarbij het slachtoffer overleed. Göktepe betwistte zijn aandeel in de diefstal niet, maar ontkende wel elke vorm van betrokkenheid bij het geweld. Desalniettemin werd Göktepe schuldig bevonden aan diefstal door middel van geweld of bedreiging zonder oogmerk om het slachtoffer te doden, maar met de dood tot gevolg. Dertig jaar opsluiting luidde het verdict. België werd veroordeeld wegens schending van artikel 6 EVRM, daar de vragen betreffende de objectieve verzwarende omstandigheden voor de drie beschuldigden gezamenlijk werden gesteld. Zie: D. VAN DER KELEN en L. GYSELAERS, "Göktepe bis met een vleugje Taxquet", RABG 2010, afl. 7, 445-453.
27
Een individualisering van de straf is niet langer voldoende, ook de vragen moeten geïndividualiseerd worden.63 Aan het beraad over de strafmaat wordt niet gesleuteld. De jury en de voorzitter blijven hier samen over beslissen.64 Tevens leidt de invoering van het gemengd beraad er toe dat de mogelijkheid wegvalt om bij een veronderstelde vergissing door de jury de zaak uit te stellen en de beslissing door een andere jury te laten nemen. Ook de functie van de hoofdman van de jury wordt afgeschaft.65 Het wetsvoorstel opteert bovendien voor het behoud van het dubbel beraad. Dit wil zeggen dat eerst over de schuldvraag en vervolgens over de strafmaat wordt vergaderd. E. De motivering66 Senator Mahoux neemt als uitgangspunt dat de arresten van het hof van assisen gemotiveerd dienen te worden. De redenen voor deze motiveringsplicht zijn van tweeërlei aard. Enerzijds kunnen puur juridische argumenten de invoering van de motivering verantwoorden. De motivering van gerechtelijke beslissingen is te beschouwen als een fundamentele waarborg van het recht op een eerlijk proces.67 Daarbij komt de motivering ook de noodzaak van een transparante en begrijpelijke rechtsbedeling ten goede. Tenslotte, niet onbelangrijk, laat de motivering toe de beweegredenen te kennen die aan de beslissing van het hof ten grondslag liggen, zodat de partijen op zinvolle wijze de opportuniteit van een potentieel cassatieberoep kunnen inschatten.68 Anderzijds zijn er ook argumenten die niet strikt juridisch zijn. Een behoorlijke motivering draagt bij tot een betere aanvaarding van de beslissing, zowel door het slachtoffer als door de dader. Ook de kwaliteit van de rechtspraak komt op die manier op een hoger niveau te staan.69
63
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 475 van het strafwetboek, Parl. St. Senaat 2005-06, nr. 3-1286/3. J. DE WIT, "Beperkte ontvetting van assisen", De Juristenkrant 2005, nr. 119, 2. 65 G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 66 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1. 67 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 68 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 69 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 64
28
Het wetsvoorstel schrijft de motivering van alle beslissingen, veroordeling of vrijspraak, voor. Zo kan zowel de dader respectievelijk het slachtoffer de denkroute van de beslissing trachten te begrijpen en aanvaarden. De verplichting om ook op alle conclusies van de partijen te antwoorden, wordt evenwel niet ingevoerd.70 De motivering moet zich enkel beperken tot de uitleg van de redenen waarop de beslissing gebaseerd is. Ingaan op alle middelen die de partijen aanbrengen, is moeilijk realiseerbaar en zou mogelijks een enorme vertraging van de procedure met zich meebrengen.71 De redactie van de motivering wordt overgelaten aan de voorzitter van het hof en wordt tijdens het beraad over de schuldvraag door hem geconstrueerd. Er is dus geen sprake van een 'a posteriori motivering'. Integendeel, de motivering groeit doorheen de beraadslaging. Al motiverend komt men uiteindelijk tot een beslissing.72 De motivering moet vervolgens wel aan de jury ter goedkeuring worden voorgelegd. Als gevolg van het invoeren van deze motiveringsverplichting kan afgestapt worden van de geheime stemming. De vereisten van een goede en loyale rechtsbedeling verzetten zich namelijk tegen het bereiken van een beslissing, zonder dat de personen die zich achter deze beslissing scharen, bekend zijn.73 De geloofwaardigheid van de beslissing en het feit dat de juryleden zich akkoord moeten verklaren met de motivering staan haaks op de gedachte van een geheime stemming.74 F. De mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep75 Een aparte beroepsprocedure/tweede aanleg komt er niet. Beroep is moeilijk te verzoenen met de idee achter het hof van assisen. De volksjury is de bevolking. Het proces voor een andere jury overdoen is onzinnig en beroepsrechters in tweede instantie laten beoordelen is dan weer een belediging voor de eerste jury.76 Daarom stelt het wetsvoorstel een verruimde controle door het Hof van Cassatie voor. Tegen alle arresten, zowel veroordeling als vrijspraak, staat cassatieberoep open.
70
G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 71 S. FRÈRE, De assisenprocedure: historisch en kritisch bekeken, Masterproef Rechten UGent, 2009-10. 72 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 73 G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 74 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301320. 75 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1. 76 T. LAURENS, “Hervormingsplannen assisen gewikt en gewogen. Slachtoffers krijgen meer rechten”, februari 2006, users.skynet.be/tijs.laurens/artikels/pdf/Hervormingassisen.pdf (consultatie 15 december 2012).
29
Doch, in geval van vrijspraak is een voorziening in cassatie op strafgebied enkel mogelijk voor het Openbaar Ministerie. Cassatieberoep van de burgerlijke partij kan dus enkel voor gevolg hebben dat wordt geoordeeld over de burgerlijke vordering. Ingevolge de voorgestelde motiveringsverplichting is een verruimde toetsingsmogelijkheid door het Hof van Cassatie mogelijk. Deze verruimde toetsing laat de cassatierechter toe na te gaan of er een duidelijke, samenhangende alsook wettige motivering wordt gegeven. Daarnaast kan hij nagaan of de regels inzake de toelaatbaarheid van het bewijsmateriaal worden geëerbiedigd en of de jury op een wettelijke wijze kan besluiten tot toepassing van de relevante wetsbepalingen. Om deze controle te vereenvoudigen, wordt voorzien in een auditieve registratie van de debatten voor het hof van assisen.77 G. De verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer78 Tenslotte wil senator Mahoux het statuut van het slachtoffer verbeteren. De Commissie Verstraeten-Frydman reikte in haar rapport een hele reeks van maatregelen aan die geen wetswijziging vereisen, maar waar wel nieuwe budgettaire middelen voor vrijgemaakt moeten worden. Er wordt voorgesteld om meer rekening te houden met het slachtoffer en diens verwanten en aan hen meer en betere informatie te verschaffen tijdens het proces. Zo wordt voorzien in psychologische hulp, zowel voor, tijdens als na het proces en tracht men ongewenste contacten met de beschuldigde, diens advocaat of bepaalde getuigen te vermijden. Ook wordt gestreefd naar de erkenning van het slachtoffer als partij. Dit door aan hem een specifieke plaats in de zittingszaal te geven, hem het recht toe te kennen het hele proces bij te wonen, hem een hoorrecht te geven naar analogie met dat van de beschuldigde en hem te betrekking bij de wraking.79 Senator Mahoux sluit zich volledig aan bij deze maatregelen.
77
G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 78 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1. 79 C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, afl. 3, 393-418.
30
§3. Het advies van de Hoge Raad voor de Justitie Het wetsvoorstel van senator Mahoux vormde de basis voor een geanimeerde en levendige parlementaire bespreking en werd door de Hoge Raad voor de Justitie grondig onder de loep genomen.80 De Hoge Raad trachtte een genuanceerd advies te brengen waarin ze naast talloze argumenten voor de afschaffing ook alternatieven gaven voor het geval men assisen toch wou behouden.81 Desalniettemin was de Hoge Raad van oordeel dat het wijzigen van essentiële aspecten van de assisenprocedure, zoals het invoeren van het gezamenlijk beraad over de schuldvraag, de verplichting om de beslissing te motiveren en het voorzien in een vorm van hoger beroep, het opzet en de eigenheid van de procedure aantasten waardoor deze werd uitgehold. Wat is het nut en de legitimiteit van het hof van assisen nog als aan de essentiële bestanddelen wordt getornd? Wordt dan niet beter de afschaffing ervan overwogen? Volgens de Hoge Raad wel. De afschaffing zou een klare en automatische oplossing brengen voor een groot aantal fundamentele problemen in de assisenprocedure. Toch verwierp de Hoge Raad niet alle punten van het wetsvoorstel. De voorstellen zoals de inrichting van een zitting ter informatie van de juryleden, het verwerpen van de vereiste van een seksuele pariteit tussen juryleden en de motivering van de beslissing, zowel bij veroordeling als bij vrijspraak, werden positief onthaald. Ook het aanpassen van de leeftijdsvork van de juryleden droeg de voorkeur van de Hoge Raad weg. De Raad pleitte wel voor een vork van achtentwintig tot drieënzestig jaar in plaats van de voorgestelde vijfentwintig tot vijfenzestig jaar.82 §4. Katalysator: het arrest Taxquet 83 Door de veroordeling van België op 13 januari 2009 door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Taxquet werd men plots geconfronteerd met enerzijds een wet die een motivering uitsluit en anderzijds een Europees arrest dat een motivering verplicht. Het werd al gauw duidelijk dat men te lang gewacht had om werk te maken van de geplande hervormingen. Het arrest Taxquet bracht de reeds in gang gezette hervorming van de assisenprocedure in een stroomversnelling.84
80
L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 10. 81 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 82 Advies van 11 februari 2009 van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/2. 83 EHRM 13 januari 2009, nr. 926/05, Taxquet/Belgique. 84 C. BAEKELAND, “Assisen is een practical joke geworden”, De Juristenkrant 2009, 11.
31
Op 17 oktober 2003 moest Richard Taxquet, samen met 7 anderen, voor het Luikse hof van assisen verschijnen. Twee gedragingen werden hem ten laste gelegd, zijnde de moord op gewezen PSkopstuk André Cools en poging tot moord op diens partner. De juryleden dienden tweeëndertig vragen te beantwoorden, waaronder vier die betrekking hadden op de heer Taxquet. Rekening houdend met een verklaring van een anonieme getuige beantwoordde de jury alle vier de vragen met “ja”. Bijgevolg veroordeelde het hof Richard Taxquet tot twintig jaar opsluiting en dit terwijl de heer Taxquet gedurende het ganse proces zijn onschuld staande hield.85 De heer Taxquet bleef echter niet bij de pakken zitten en tekende beroep aan bij het Hof van Cassatie86 waar hij ongelijk kreeg. Doch, Richard Taxquet dreef zijn wil om gelijk te halen door en trok naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Daar argumenteerde hij dat zijn recht op een eerlijk proces om twee redenen geschonden was. Enerzijds voerde hij een schending van artikel 6 §1 EVRM aan wegens gebrek aan motivering. Anderzijds vond hij dat artikel 6 §3, d) EVRM geschonden was daar op geen enkel ogenblik de mogelijkheid geboden werd de anonieme getuige te ondervragen alsook omwille van de weigering van het hof van assisen om bepaalde getuigen te horen. De Belgische Staat argumenteerde dat de Belgische assisenprocedure wel degelijk in overeenstemming is met artikel 6 §1 EVRM en wees hierbij naar eerdere rechtspraak van het EHRM, meer bepaald naar de Zarouali zaak van 29 juni 1994.87 Daar werd bevestigd dat een voldoende duidelijke vraagstelling leidt tot een afdoende motivering. België hield dus vast aan haar geloof in het vragensysteem. De vier geformuleerde vragen die betrekking hadden op Taxquet waren dan ook volgens de Belgische Staat voldoende gepreciseerd zodat daaruit een afdoende motivering voortvloeide. Daarenboven werd er op gewezen dat de heer Taxquet tijdens het proces nooit kritiek uitte op de vragen en dat de straf wél gemotiveerd was. De heer Taxquet van zijn kant beriep zich voor zijn argumentatie tevens op een Europees precedent, met name de Papon zaak van 15 november 2001. Hij maakte daarbij een a contrario redenering om aan te tonen dat heel wat meer vragen vereist zijn om een gedetailleerde en precieze behandeling mogelijk te maken. In tegenstelling tot zijn eigen zaak waar slechts vier vrij algemene vragen werden gesteld, werden in de Papon zaak maar liefst 768 vragen over één persoon beantwoord. Bovendien haalde de heer Taxquet nog eens aan dat hij schuldig werd bevonden terwijl er geen enkel hard bewijs was van zijn schuld. 85
E. DE BOCK, “Het arrest Taxquet en de motivering van het verdict van het hof van assisen”, RW 2009, afl. 30, 1272. 86 Cass. 16 juni 2004, T. Strafr. 2005, 277-285. 87 ECRM 29 juni 1994, Decisions and Reports 78.
32
In haar uiteindelijke oordeel houdt het EHRM vast aan haar vaste rechtspraak en herhaalt dat uitspraken steeds voldoende gemotiveerd moeten worden. De inhoud van deze verplichting kan echter verschillen naargelang de aard van de beslissing en dient geanalyseerd te worden in het licht van de specifieke omstandigheden.88 In de tweede plaats zegt het Hof dat de noodzaak om een beslissing te motiveren daarom niet inhoudt dat op elk individueel argument moet ingegaan worden.89 Rekening houdend met deze argumenten en verwijzend naar de Göktepe zaak90 oordeelde het Hof dat de aard van de vragen te algemeen en te vaag geformuleerd waren waardoor bij de heer Taxquet de indruk van een arbitraire en weinig transparante berechting werd gewekt.91 Zowel voor de beklaagde als voor de publieke opinie is het van groot belang dat de overwegingen die de jury overtuigd hebben van schuld of onschuld worden meegedeeld. In casu kon de heer Taxquet, aldus het Hof, onmogelijk weten op welke motieven de beslissing gesteund was en dit had tot gevolg dat hij de beslissing niet kon begrijpen, laat staan aanvaarden. Ook het Hof van Cassatie kon door de afwezigheid van motivering zijn wettigheidstoezicht niet goed uitoefenen.92 Bijgevolg besluit het EHRM tot schending van het recht op een eerlijk proces zoals door artikel 6 §1 EVRM wordt omschreven. Daarnaast wordt eveneens de schending van artikel 6 §3, d) EVRM weerhouden, omwille van de (ogenschijnlijk) doorslaggevende rol die de anonieme getuigenis speelde bij de veroordeling. De Belgische Staat haalde wel aan dat de informatie van de anonieme getuige niet determinerend was voor de beslissing, maar hoe kon zij dit weten? De heer Taxquet argumenteerde dat om na te gaan of de anonieme getuigenis een determinerende rol speelde, eerst de motivering moet kunnen worden nagelezen, doch deze was er niet. Ook het EHRM volgde deze redenering.93
88
“Les décisions judiciaires doivent indiquer de manière suffisante les motifs sur lesquels elles se fondent. L’étendue de ce devoir peut varier selon la nature de la decision et doit s’analyser à la lumière des circonstances de chaque espèce.” zie: EHRM 13 januari 2009, nr. 926/05 Taxquet/Belgique, overweging 40; EHRM 9 december 1994, nr. 18390/91, Ruiz Torija/Espagne; EHRM 9 december 1994, nr. 18064/91, Hiro Balani/Espagne. 89 zie ook: EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90, Van de Hurk/Pays-Bas. 90 In de zaak Göktepe t. België van 2 juni 2005 werd besloten tot een schending van artikel 6 EVRM omwille van het gebrek aan geïndividualiseerde vragen (supra). 91 “La Cour estime que ces réponses laconiques à des questions formulées de manière vague et générale ont pu donner au requérant l’impression d’une justice arbitraire et peu transparante.” zie: EHRM 13 januari 2009, nr. 926/05 Taxquet/Belgique, overweging 48. 92 P. DE HERT, T. DECAIGNY en K. WEIS, “Europees Hof eist motivering van assisenuitspraak”, De Juristenkrant 2009, afl. 182, 3. 93 “Le fait que les jurés, qui ne sont pas des juges professionnels, se fondent sur leur intime conviction et le fait que leur decision n’a pas à être motive a pour effet de permettre à ceux-ci de ne pas être tributaires d’une hiérarchie dans les modes de prevue qu’ils prennent en consideration.” zie: EHRM 13 januari 2009, nr. 926/05 Taxquet/Belgique, overweging 65.
33
De bestaande assisenprocedure in België kwam hierdoor onder druk te staan. Daarom stelde de Belgische Staat op basis van artikel 43 EVRM een voorziening in bij de Grote Kamer, die op 5 juni 2009 werd toegelaten.94 Echter, het Hof van Cassatie heeft niet gewacht op de behandeling van de zaak door de Grote Kamer en paste zijn rechtspraak in bepaalde mate aan.95 De traditionele rechtspraak, waarin steeds geoordeeld werd dat uit het feit dat de jury zijn beslissing niet moest motiveren niet kan afgeleid worden dat de beschuldigde geen eerlijk proces kreeg, werd verlaten.96 Voortaan blijkt uit de rechtspraak dat het Hof uitdrukkelijk erkent dat artikel 6 EVRM de rechter verplicht zijn beslissingen te motiveren.97 Op 16 november 2010 kwam het verdict van de Grote Kamer. Hoewel ook deze Kamer oordeelde dat het recht op een eerlijk proces geschonden was, zijn er toch een aantal verschillen met het eerste arrest.98 De Grote Kamer wijst erop dat de instelling van de jury als dusdanig in deze context niet in vraag kan worden gesteld. Het is namelijk niet de taak van het EHRM zich uit te spreken over de keuze van een Staat voor een bepaald strafrechtssysteem. De taak van het EHRM is er daarentegen enkel op gericht na te gaan of de werking van het systeem wel in overeenstemming is met het EVRM.99 Daarnaast is de Grote Kamer van oordeel dat, om aan de vereisten van een eerlijk proces te voldoen, zowel de beschuldigde als de publieke opinie in staat moeten zijn de beslissing te begrijpen. Het is echter niet vereist dat een jury de redenen voor zijn oordeel moet opgeven. Verwijzend naar eerdere rechtspraak, duidt de Grote Kamer er op dat het opgeven van redenen door juryleden vaak niet nodig of toegestaan is. Om dan toch aan de motiveringsplicht te voldoen, reikt de Grote Kamer twee alternatieven aan: de voorzitter kan aan de juryleden richtlijnen geven over de rechtsvragen of bewijsmiddelen of nauwkeurige, ondubbelzinnige vragen formuleren die het kader vormen waarop het oordeel van de jury gebaseerd is.100
94
J. VAN MEERBEECK, “Les suites de l’arrêt Taxquet: deux conceptions”, JT 2009, 692. S. SONCK, “Motivering en assisen: tragedie in drie bedrijven”, De Juristenkrant 2009, 13. 96 M. MERCKAERT, “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. 97 S. SONCK, “Motivering en assisen: tragedie in drie bedrijven”, De Juristenkrant 2009, 13. 98 M. MERCKAERT, “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. 99 EHRM 16 november 2010, nr. 926/05, Taxquet/Belgique, overwegingen 83-84. 100 EHRM 16 november 2010, nr. 926/05, Taxquet/Belgique, overwegingen 90-92. 95
34
Tot slot worden de geponeerde principes aan het oorspronkelijke arrest getoetst. De Grote Kamer stelt dan ook vast, net zoals het eerste arrest, dat de voorgelegde schuldvragen te beknopt en te weinig geïndividualiseerd zijn.101 Het kan dan ook niet anders dan te concluderen dat het recht op een eerlijk proces geschonden is.102 Het princiepsarrest van de Gewone Kamer wordt door de Grote Kamer dus sterk afgezwakt. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 EVRM is zodus niet per se een uitdrukkelijke motivering nodig, maar kan een precieze formulering van de schuldvraag volstaan.103 Een concreet gevolg van dit definitief arrest van het EHRM is dat de veroordeelde de mogelijkheid heeft om de heropening van zijn zaak te verzoeken bij het Hof van Cassatie.104 Dit heeft de heer Taxquet dan ook niet nagelaten te doen. Bijgevolg zal hij eind 2012 of begin 2013 opnieuw voor het hof van assisen verschijnen.105 §5. De uiteindelijke hervorming Hoewel de hervormingen vóór het arrest Taxquet reeds aan de gang waren, werd de wetgever toch voornamelijk door dit arrest uitgedaagd om de eeuwenoude instelling van het assisenhof te herzien.106 Op 21 december 2009 herverdeelde een lijvige wet van 237 artikels de bevoegdheden van het hof van assisen en van de correctionele rechtbanken107 en trachtte de doeltreffendheid van de instelling en de kwaliteit van zijn uitspraken te verhogen met inachtneming van de vereisten gesteld door de rechtspraak van het EHRM.108 De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen trad op 21 januari 2010 (d.i. tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad) in werking.109 De zaken die na de inwerkingtreding door het hof zullen worden behandeld, zijn onderworpen aan een overgangsregeling.
101
EHRM 16 november 2010, nr. 926/05, Taxquet/Belgique, overwegingen 96-98; M. MERCKAERT, “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. 102 EHRM 16 november 2010, nr. 926/05, Taxquet/Belgique, overweging 100. 103 M. MERCKAERT, “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. 104 P. DE HERT, T. DECAIGNY en K. WEIS, “Europees Hof eist motivering van assisenuitspraak”, De Juristenkrant 2009, 3. 105 M. MERCKAERT, “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. 106 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, V. 107 X, “ Hervorming assisenprocedure”, NjW 2010, nr. 216, 102. 108 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, V. 109 Wet 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010.
35
Op de misdaden die de kamer van inbeschuldigingstelling na de inwerkingtreding naar het hof heeft verwezen, zijn de nieuwe wetsbepalingen meteen van toepassing. De zaken die de kamer bij de inwerkingtreding reeds had doorverwezen, maar die nog niet door het hof werden behandeld, worden afgehandeld volgens de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van het verwijzingsarrest. De (belangrijke) motiveringsplicht moet wel al worden toegepast. Voor de lijsten met jurykandidaten die na de inwerkingtreding worden opgesteld, gelden de in de wet gestipuleerde nieuwe voorwaarden. Voor het overige blijven de oude lijsten gelden.110 Ondanks dat het EHRM in beroep op 16 november 2010 bevestigde dat de assisenprocedure waarin Richard Taxquet veroordeeld werd niet te rijmen valt met het recht op een eerlijk proces, had dit nieuwe arrest geen impact op de nieuwe assisenwet.111 De Belgische Staat werd wel veroordeeld tot een schadevergoeding, namelijk 4000 euro morele schadevergoeding en 8173 euro gerechtskosten te betalen aan de heer Taxquet.112
110
X, “Assisenprocedure grondig hervormd”, http://www.legalworld.be/legalworld/hervorming-assisen.html (consultatie 14 februari 2013). 111 PL, “Overheid moet moordenaar Cools 12.000 euro schadevergoeding”, De Standaard 17 november 2010. 112 EHRM 16 november 2010, nr. 926/05, Taxquet/Belgique.
36
Hoofdstuk 3. Het hof van assisen anno 2012-13 De wet van 21 december 2009 is eigenlijk het resultaat van het voorstel van senator Mahoux, gevolgd door het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, aangenomen door de Senaat en geamendeerd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers.113
Afdeling 1. De actoren in een assisenproces §1. Het hof In elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zetelt een hof van assisen voor de berechting van de beschuldigden die het hof van beroep daarnaar verwijst.114 Het door senator Mahoux geopperde voorstel om van het assisenhof een permanent rechtscollege te maken (supra), werd niet gevolgd. Omwille van het niet-permanente karakter wordt het hof enkel samengesteld wanneer een zaak bij het hof van assisen aanhangig wordt gemaakt, in de regel door een arrest van verwijzing van de kamer van inbeschuldigingstelling.115 Ook de voorgestelde afschaffing van de assessoren wordt niet bijgetreden. Bijgevolg blijft het hof bestaan uit een voorzitter (d.i. een raadsheer van het hof van beroep) en twee bijzitters of assessoren (dit zijn rechters van de rechtbank van eerste aanleg). Deze drie professionele rechters worden bijgestaan door een jury.116 De verantwoording voor deze samenstelling ligt in het feit dat het voor de alleenzetelende voorzitter een té zware verantwoordelijkheid zou meebrengen. Enkel zijn stem zou doorslaggevend zijn bij een eenvoudige meerderheid, hij zou alleen de tussenarresten moeten opstellen en zou samen met de jury de motivering opstellen. De assessoren zorgen derhalve voor een welgekomen bijstand voor de voorzitter.117
113
A. MASS en D. VANDERMEERSCH, “La loi du 21 décembre 2009 relative à la réforme de la cour d’assises: première lecture critique”, JT 2010, 221-232. 114 Artikel 114 Ger. W. 115 R DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1097. 116 Artikel 119 Ger. W. 117 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen” in R. VERSTRAETEN en F. VERBRUGGEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 89-124.
37
§2. De jury De jury houdt zitting met twaalf gezworenen118 waarvan maximum twee derde van hetzelfde geslacht mag zijn. Daar waar de heer Mahoux via de afschaffing van de seksuele pariteit een gelijke toegang tot de assisenjury wou bieden aan alle burgers (supra), streeft de wet van 21 december 2009 naar een effectieve vertegenwoordiging in de jury van beide geslachten. Op het ogenblik van de samenstelling van de jury mag deze dus maximum uit acht mannen of vrouwen bestaan. Om aan deze pariteit tegemoet te komen, wordt krachtens artikel 289 §2 in fine Sv. in een wrakingsrecht van de voorzitter van het hof van assisen voorzien.119 Om op de lijst der gezworenen ingeschreven te worden, moet er aan vijf voorwaarden voldaan zijn:120 1. ingeschreven zijn in het kiezersregister 2. de burgerlijke en politieke rechten genieten 3. ten volle achtentwintig jaar en minder dan vijfenzestig jaar zijn121 4. kunnen lezen en schrijven 5. geen strafrechtelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden of tot een werkstraf van meer dan zestig uur hebben opgelopen De loting van de gezworenen geschiedt om de vier jaar via een gemeentelijke loting.122 Het is de burgemeester die de potentiële gezworenen loot uit de laatste federale kiezerslijst, waarna de voorlopige lijst van gezworenen wordt opgesteld. Uit deze lijst worden de namen geschrapt van de personen die geen volle achtentwintig jaar oud zijn of die reeds vijfenzestig jaar oud zijn. De burgemeester schrapt tevens de personen die sinds het opmaken van de kiezerslijst overleden zijn of die hun burgerlijke of politieke rechten niet meer hebben. Vervolgens wordt per overblijvende persoon een witte kaart opgemaakt, die hen toegestuurd wordt. Desbetreffende persoon dient deze in te vullen en terug te sturen. De gestelde vragen polsen naar het al dan niet kunnen lezen of schrijven, het beroep dat wordt uitgeoefend, …
118
Artikel 213 Ger. W.; Het voorstel van senator Mahoux om het aantal juryleden naar acht terug te schroeven, overleefde de parlementaire discussie dus niet. 119 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 55. 120 Artikel 217 Ger. W. 121 Ook hier wordt afgeweken van het wetsvoorstel van de heer Mahoux. De door hem voorgestelde leeftijdsvork van vijfentwintig tot vijfenzestig jaar wordt verruimd naar achtentwintig tot vijfenzestig jaar. 122 Artikel 218 Ger. W.
38
Immers, wie niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, wordt geschrapt als mogelijk jurylid. Op grond van de ingewonnen inlichtingen laat de burgemeester nog een aantal personen weg van de lijst. Tot slot moeten de Vlamingen, Walen en Brusselaars aangeven of ze in staat zijn de debatten van het hof respectievelijk in het Nederlands, het Frans of Nederlands, Frans of in beide talen te volgen. De vragenlijsten moeten volledig en naar waarheid ingevuld worden. De personen die aan alle voorwaarden voldoen, komen uiteindelijk op de definitieve gemeentelijke lijst.123 Vervolgens wordt de gemeentelijke lijst overgezonden aan de Bestendige Deputatie (of de Brusselse Hoofdstedelijke Regering)124, waar de gemeentelijke lijsten tot één enkele provinciale lijst worden samengesmolten125 en worden doorgezonden aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van de provincie.126 De voorzitter gelast dan op zijn beurt één van de oudstbenoemde rechters met het opmaken van de definitieve lijst van gezworenen.127 Tenslotte wordt deze lijst aangewend om ten minste twintig dagen vóór de aanvang van het assisenproces een bijzondere lijst van gezworenen op te maken.128 Het gaat om een lijst van minstens zestig gezworenen die door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats der provincie of van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad worden uitgeloot.129 De namen van de twaalfkoppige jury worden uiteindelijk minimum twee werkdagen vóór de zitting ten gronde door de voorzitter één voor één uit de bus van gezworenen genomen.130 Daarnaast kunnen ook nog één tot twaalf plaatsvervangende gezworenen uitgeloot worden.131 Bovendien wordt de door de heer Mahoux voorgestelde informatiesessie opgenomen in de nieuwe wet132. Deze informatiesessie heeft de bedoeling de juryleden beter voor te bereiden op de moeilijke taak die hen te wachten staat. Het betreft een informatieve sessie waarbij het verloop van de assisenprocedure op een duidelijke manier wordt uiteengezet.
123
Artikel 220-226 Ger. W.; X, “Juryleden assisen”, NjW 2012, nr. 271, 716. Artikel 227 Ger. W. 125 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 109. 126 Artikel 228 Ger. W. 127 Artikel 230 Ger. W. 128 FOD Justitie, “Hof van Assisen”, http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Het%20hof%20van%20assisen_tcm265-138483.pdf (consultatie 14 februari 2013). 129 Artikel 237 Ger. W. 130 Artikel 289 §1 Sv. 131 Artikel 124 Ger. W. 132 Artikel 289 §4 Sv. 124
39
Tevens wordt uitgelegd wat van de juryleden wordt verwacht en wat hun rechten en plichten zijn. Ook tijdens de terechtzitting heeft de voorzitter een bijzondere informatieplicht ten aanzien van de juryleden.133 §3. Het Openbaar Ministerie Binnen het hof van assisen wordt de zetel van het Openbaar Ministerie ingenomen door de procureur-generaal bij het hof van beroep. De procureur-generaal moet voorafgaand aan de zitting een akte van beschuldiging opstellen. Deze akte bevat, naast de identiteit van de beschuldigde(n), het relaas van de gebeurtenissen en de belangrijkste momenten uit het vooronderzoek (zoals het persoonsdossier van de beschuldigden en de deskundigenverslagen). Ook wordt vermelding gemaakt over welk misdrijf het gaat.134 Voorts neemt de procureur-generaal deel aan de debatten, hij vordert de toepassing van de strafwet en is aanwezig bij de uitspraak van het arrest.135 §4. De griffier De griffier van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar het assisenhof zetelt, neemt de ambt van de griffier van het hof van assisen op zich. De griffier staat het hof bij in de verschillende fasen van de procedure en maakt een proces-verbaal van terechtzitting op.136 §5. De beschuldigde De beschuldigde is de persoon die voor het hof van assisen moet terechtstaan nadat hij door de kamer van inbeschuldigingstelling naar het hof werd verwezen.137 §6. De burgerlijke partij Een rechtstreeks slachtoffer kan enkel procespartij worden wanneer het zelf initiatief neemt om als burgerlijke partij op te treden. Wanneer het slachtoffer overleden is, kunnen de naaste familieleden als burgerlijke partij optreden. De tussenkomst van het slachtoffer in het strafproces is gericht op het bekomen van een schadevergoeding. De burgerlijke partij kan op de terechtzitting in persoon verschijnen, maar kan zich ook laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat.138
133
R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen” in R. VERSTRAETEN en F. VERBRUGGEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 89-124. 134 R DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1097. 135 Artikel 284 Sv. 136 Artikel 353 j° 354 Sv. 137 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2010, 32. 138 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2010, 40.
40
§7. De getuigen en deskundigen De voorzitter van het hof legt op voorhand de volgorde vast waarin de getuigen gehoord zullen worden. De voorzitter ondervraagt de getuigen op de terechtzitting en zij leggen hun verklaring mondeling af. Gelet op de vervaging van herinneringen ten gevolge van de tijd die verstreken is tussen de feiten en de procedure, kan de voorzitter toelaten dat getuigen notities gebruiken die vooraf ter zitting worden neergelegd en bij het dossier worden gevoegd. Naast de assessoren en de gezworenen, kunnen ook de procureur-generaal, de beschuldigde en de burgerlijke partij, via de voorzitter, vragen stellen aan de getuigen. Ook de deskundigen, die tijdens het vooronderzoek zijn opgetreden, komen op de terechtzitting hun verslag toelichten (vb. een deskundige-psychiater).139
Afdeling 2. De bevoegdheid van het assisenhof Luidens artikel 150 Gw. is het hof van assisen bevoegd voor “alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven.” Doch, in de praktijk wordt deze bevoegdheid sterk uitgehold. Vooreerst worden de termen politiek en persmisdrijf dermate eng geïnterpreteerd waardoor deze misdrijven nagenoeg niet meer in aanmerking komen voor de berechting voor het hof van assisen.140 Ook de wet van 21 december 2009 schroeft deze bevoegdheid terug. De lijst van correctionaliseerbare misdaden, die terug te vinden is in het nieuw artikel 2 van de Wet Verzachtende Omstandigheden, wordt uitgebreid.141 Voortaan zijn de correctionele rechtbanken bevoegd voor veertien categorieën van correctionaliseerbare misdaden (vb. poging tot moord, valse getuigenis in criminele zaken die heeft geleid tot een levenslange opsluiting, …). Deze innovatie brengt niet alleen een belangrijke uitbreiding van de bevoegdheden van de correctionele rechtbanken met zich mee, maar ook voor de rechtsmacht van het hof heeft dit belangrijke gevolgen. 139
FOD Justitie, “Hof van Assisen”, http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Het%20hof%20van%20assisen_tcm265-138483.pdf (consultatie 14 februari 2013). 140 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 159. 141 Artikel 216novies Sv.: “Het Hof van Assisen neemt kennis van misdaden, met uitzondering van de gevallen waarin toepassing gemaakt wordt van artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden”.
41
De correctionele rechtbank kan van nu af aan als maximumstraf de straf opleggen die gelijk is aan de minimumstraf die door het hof van assisen (zonder verzachtende omstandigheden) moet worden opgelegd. Zo kan bijvoorbeeld op verkrachting van een kind minder dan veertien jaar een straf van vijftien jaar uitgesproken worden, in plaats van de vroegere maximumstraf van tien jaar.142 Bijgevolg wordt de rechtsmacht van het hof van assisen aanzienlijk beperkt. Enkel nog de nietcorrectionaliseerbare misdaden143 en de niet-gecorrectionaliseerde misdaden144 zullen nog voor het hof verschijnen.145
Afdeling 3. Het verloop van een assisenproces §1. De verwijzing naar het hof van assisen Tussen het gerechtelijk onderzoek en het onderzoek ten gronde is een gerechtelijke tussenfase ingebouwd, met name de regeling der rechtspleging. In deze fase van het onderzoek rijzen twee vragen: bestaan tegen de verdachte voldoende bezwaren en werden de bewijzen op rechtmatige wijze vergaard? In principe beslist de raadkamer, en in hoger beroep de kamer van inbeschuldigingstelling, over de afsluiting van het onderzoek. Echter, indien het feit strafbaar is met criminele straffen en een correctionalisering onmogelijk of niet wenselijk is, wordt de zaak door de procureur des Konings overgemaakt aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, die de zaak op zijn beurt overmaakt aan de kamer van inbeschuldigingstelling. Enkel deze kamer kan beslissen de zaak voor het hof van assisen te brengen.146 §2. De preliminaire zitting In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd een ambitieuze invulling gegeven aan de preliminaire zitting (supra). Uiteindelijk werd de zitting enkel voor het bepalen van de lijst van de getuigen weerhouden.147
142
K. DEFOORT, “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen (1): enkele veranderingen in de praktijk”, T. Strafr. 2010, 17-25. 143 Dit zijn de misdaden strafbaar met levenslange opsluiting, vb. moord, roofmoord. 144 Hieronder vallen de misdaden strafbaar met opsluiting van 20 tot 30 jaar, waaronder verkrachting met de dood tot gevolg (artikel 376 Sw.) en foltering met de dood tot gevolg (artikel 417ter Sw.). 145 L. GYSELAERS, Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 16. 146 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 956. 147 R. VERSTRAETEN en L. GYSELAERS, “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen” in R. VERSTRAETEN en F. VERBRUGGEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 89-124.
42
Vóór de zitting ten gronde organiseert de voorzitter een preliminaire zitting, zonder jury, teneinde de lijst van getuigen samen te stellen.148 Uiterlijk vijf dagen vóór deze zitting leggen de procureurgeneraal en de partijen ter griffie de (eventueel gemotiveerde) lijst neer van de getuigen die zij wensen te horen.149 Het is dan de voorzitter die, na het horen van de opmerkingen van de procureurgeneraal en de partijen, de lijst van getuigen vaststelt en de volgorde waarin ze zullen gehoord worden, bepaalt.150 In feite bevat het arrest van de preliminaire zitting het draaiboek van de terechtzitting ten gronde. Dit draaiboek is ook belangrijk inzake de duur van het proces waarbij de wetgever de voorzitter opdraagt te streven naar een zo kort mogelijke procedure.151 Tot slot kan de voorzitter op de preliminaire zitting ook de BOM-controle gelasten.152 De voorzitter kan derhalve op basis van concrete gegevens, die aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het Openbaar Ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten tot de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie.153 §3. De zitting gewijd aan de samenstelling van de jury Na het arrest betreffende de preliminaire zitting dienen twee dagvaardingen betekend te worden aan de beschuldigde en de burgerlijke partij, zijnde de dagvaarding om te verschijnen op de zitting met betrekking tot de samenstelling van de jury en de dagvaarding om te verschijnen op de zitting ten gronde.154 Ten minste twee werkdagen vóór de zitting ten gronde wordt in openbare terechtzitting de jury samengesteld.155
148
Artikel 274 Sv. Artikel 278 §1 Sv. 150 Artikel 278 §2 Sv. 151 Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 152 Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 153 Artikel 279 Sv. 154 Artikel 285 §1 Sv. 155 Artikel 287 Sv. 149
43
De voorzitter trekt één voor één de namen van de gezworenen uit de bus. Zowel de beschuldigde als de procureur-generaal hebben de mogelijkheid om een gelijk aantal gezworenen te wraken. De reden van deze wraking mag niet bekend gemaakt worden. Ook de voorzitter mag gezworenen wraken teneinde aan de vereiste geslachtspariteit te voldoen. De jury mag immers ten hoogste twee derden gezworenen van hetzelfde geslacht bevatten. Van zodra de twaalf gezworenen zijn aangewezen, is de jury rechtsgeldig samengesteld.156 §4. De zitting ten gronde A. Kenmerken van de procedure Er zijn drie basiskenmerken die het hof van assisen typeren: openbaarheid, ononderbroken behandeling en mondelinge procedure. De openbaarheid houdt in dat het publiek toegelaten is bij de behandeling van de zaak en bij de uitspraak van de arresten. Desalniettemin kan het hof, niet de voorzitter alleen, de sluiting van de deuren bevelen als er een gevaar is voor de openbare orde of de goede zeden. Ondanks de gesloten deuren kan het hof toch personen toelaten wiens aanwezigheid verantwoord is, hetzij door het onderzoek van de zaak (vb. de burgerlijke partij), hetzij wegens hun ambt of beroep (vb. advocaten, al zijn ze niet in de zaak betrokken).157 Daarnaast moet de behandeling van de zaak ononderbroken worden voortgezet. Eenmaal de debatten begonnen zijn, moeten ze worden voortgezet en dit zonder onderbreking en zonder verbinding met de buitenwereld, tot na de beslissing over de schuldvraag door de jury.158 Dit continuïteitsprincipe is gericht op het bekomen van een onpartijdige en onafhankelijke beslissing, zonder inmenging van de media en de publieke opinie.159 Echter, de voorzitter kan de debatten wel schorsen om de nodige rustpauze voor het hof, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en de burgerlijke partijen in te lassen.160
156
Artikel 289 Sv. R DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1116-1118. 158 Artikel 280 Sv. 159 M. MALSCH, Democracy in the Courts: Lay Participation in European Criminal Justice Systems, Farnham, Ashgate, 2009, 179. 160 Artikel 280 Sv. 157
44
Tot slot verloopt de gehele procedure mondeling.161 Alle onderzoeksverrichtingen worden op de zitting overgedaan. De juryleden moeten de schuldvraag dus beslechten rekening houdend met alles wat ze zelf gehoord, gezien en vastgesteld hebben en niet op basis van wat uit het voorbereidend onderzoek blijkt.162 B. Behandeling ter terechtzitting Tijdens het proces wordt een belangrijke rol toebedeeld aan de voorzitter. Hij is er persoonlijk mee belast de gezworenen bij de uitoefening van hun taak te begeleiden en hij dient de orde ter terechtzitting te handhaven.163 Daarnaast bezit de voorzitter een discretionaire macht, krachtens dewelke hij alles mag doen wat hij nuttig acht om, in alle eer en geweten, de waarheid aan het licht te brengen. De debatten worden op objectieve en onpartijdige wijze door hem geleid.164 De eigenlijke zitting ten gronde vangt aan met de voorlezing van de akte van beschuldiging door de procureur-generaal en de voorlezing van de akte van verdediging door de beschuldigde of zijn raadsman. De procureur-generaal zet het onderwerp van de beschuldiging uiteen en de beschuldigde of zijn raadsman zet op zijn beurt, indien hij dat wenst, beknopt zijn verdediging uiteen.165 Vervolgens worden de getuigen gehoord in de door de voorzitter, op de preliminaire zitting, bepaalde volgorde.166 De volgorde kan wel aangepast worden in functie van de noden van het proces en de waarheidsvinding.167 Met betrekking tot de getuigen wordt een onderscheid gemaakt tussen de getuigen over de feiten en de schuld enerzijds en de moraliteitsgetuigen anderzijds. In principe wordt deze laatste groep getuigen het laatst gehoord. Doch, indien de moraliteitsgetuige ook moet gehoord worden over de feiten of de schuld, kan de voorzitter toestaan dat de moraliteitsgetuigenis en de getuigenis over de feiten of de schuld tegelijk plaatsvinden.168 Daarnaast somt artikel 303, §1 Sv. een aantal personen op die niet toegelaten worden om te getuigen.
161
Artikel 280 Sv. C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, afl. 3, 393-418. 163 Artikel 281 §1 Sv. 164 Artikel 281 §2 Sv. 165 Artikel 292 Sv. 166 e Artikel 295, 1 lid Sv. 167 Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 168 Artikel 278 Sv. 162
45
Na de verklaringen en beweringen van de getuigen zijn de burgerlijke partij of zijn raadsman en de procureur-generaal aan de beurt. Zij zetten de middelen tot staving van de beschuldiging uiteen. De beschuldigde en zijn raadsman kunnen hen antwoorden. De burgerlijke partij en de procureurgeneraal hebben het recht hierop te repliceren, maar de beschuldigde of zijn raadsman heeft altijd het laatste woord. Tot slot verklaart de voorzitter de debatten gesloten.169 C. De schuldvraag Na de behandeling ter terechtzitting dienen de gezworenen zich uit te spreken over de schuldvraag en over eventuele verzwarende omstandigheden en/of verschonende feiten.170 De voorzitter stelt verschillende vragen aan de gezworenen171, waarna de juryleden zich terugtrekken in een eerste beraadslaging. Hier trachten ze een beslissing te nemen over de schuldvraag.172 Eerst wordt gestemd over het hoofdfeit en daarna over elke verzwarende omstandigheid.173 De stemming is geheim en gebeurt via gesloten briefjes. Als alle stemmen door de hoofdman174 van de jury zijn opgenomen,worden de briefjes verbrand en nemen de gezworenen opnieuw hun plaats in in de zittingszaal.175 Het hoofd van de jury176 verklaart dan dat de jury “in eer en geweten tot een verklaring is gekomen.”177
169
Artikel 320 Sv. F. EGGERMONT en S. KERKHOFS, De proceduregids. Stappenplan voor civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen, Antwerpen/Cambridge, Intersentia, 2011, 112. 171 Artikel 322 Sv. 172 Artikel 327 Sv. 173 Artikel 329 Sv. 174 De hoofdman is degene die als eerste uit de bus wordt getrokken en niet gewraakt wordt door het Openbaar Ministerie of de beschuldigde. Zie: www.assisen.be. 175 R DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1176-1177. 176 Dit is degene wiens naam als eerste uit de bus is gekomen of die door de gezworenen wordt benoemd en de opdracht aanvaardt. 177 Artikel 332 Sv. 170
46
Aansluitend trekken het hof en de gezworenen zich onmiddellijk terug voor een tweede beraadslaging.178 Gelet op het arrest Taxquet (supra) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volstaat het niet langer dat de vragen louter met “ja” of “neen” worden beantwoord. Voortaan moet de beslissing gemotiveerd worden: “het Hof en de gezworenen formuleren de voornaamste redenen van hun beslissing, zonder dat zij moeten antwoorden op alle neergelegde conclusies.”179 Doch, indien het hof, naar aanleiding van het opstellen van de motivering, er eenparig van overtuigd is dat de gezworenen zich kennelijk vergist hebben met betrekking tot de voornaamste redenen die hebben geleid tot de beslissing, inzonderheid wat betreft het bewijs, de inhoud van de juridische begrippen of de toepassing van rechtsregels, wordt de zaak uitgesteld en verwezen naar een nieuwe zitting, samengesteld uit een nieuwe jury en een nieuw hof. Deze mogelijkheid bestaat slechts in geval van veroordeling en niet bij vrijspraak.180 Als de beschuldigde slechts bij een eenvoudige meerderheid181 aan het hoofdfeit schuldig wordt bevonden, dient het hof zich uit te spreken. Indien de meerderheid van het hof het standpunt van de meerderheid van de jury niet volgt, wordt de beschuldigde alsnog vrijgesproken.182 Tot slot nemen het hof en de gezworenen hun plaats in de zittingszaal opnieuw in. De verklaring van de jury, met inbegrip van de motivering, wordt dan door de voorzitter, in aanwezigheid van de beschuldigde, voorgelezen.183 D. De straftoemeting Wanneer de beschuldigde schuldig wordt verklaard, vordert de procureur-generaal de toepassing van de wet. De voorzitter verleent het woord aan de beschuldigde en zijn raadsman om hen de kans te bieden te pleiten over de straftoemeting.184 Vervolgens begeeft het hof zich samen met de gezworenen nog een laatste maal naar de beraadslagingskamer. Daar beraadslaagt het aldus samengestelde college over de straf én over haar motivering. Gelet op artikel 344 Sv. moet ieder veroordelend arrest melding maken van de redenen die geleid hebben tot de bepaling van de opgelegde straf. De beslissing moet bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen worden.185
178
Artikel 334 Sv. Artikel 334 Sv. 180 Artikel 336 Sv.; F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en strafprocesrecht voor Bachelors, Antwerpen, Maklu, 2012, 319. 181 Zeven juryleden antwoorden “ja” op de schuldvraag en vijf “neen”. 182 Artikel 335 Sv. 183 Artikel 337 Sv. 184 Artikel 341 Sv. 185 Artikel 343 Sv. 179
47
Stel dat de beschuldigde niet schuldig wordt verklaard, dan spreekt de voorzitter hem vrij en beveelt hij de invrijheidsstelling.186 Uiteindelijk keren het hof en de gezworenen nog voor een laatste keer terug naar de zittingszaal en nemen voor een laatste keer hun plaatsen in. De voorzitter doet de beschuldigde binnenkomen en leest het arrest voor.187 E. Rechtsmiddelen Tegen de door het hof van assisen uitgesproken veroordeling is geen hoger beroep mogelijk. Een cassatieberoep daarentegen is wel mogelijk, doch dit kan nooit over de grond van de zaak gaan. Dergelijk beroep kan enkel ingesteld worden op basis van (eventuele) procedurefouten. Naast de veroordeelde, die dit middel kan aanwenden in geval van veroordeling, kan ook het Openbaar Ministerie een voorziening in cassatie instellen, in geval van vrijspraak (merk op: de burgerlijke partij bezit deze mogelijkheid niet).188 Door de invoering van de motiveringsverplichting wordt de toetsing door het Hof van Cassatie verruimd. De cassatierechter kan nagaan of er een motivering werd gegeven en of deze niet onvoldoende, tegenstrijdig, dubbelzinnig of onduidelijk is.189 §5. De burgerlijke belangen Het hof oordeelt, zonder aanwezigheid van de juryleden, over de burgerlijke belangen overeenkomstig de artikelen 347 tot 352 Sv (infra – deel 2).
186
Artikel 338 Sv. Artikel 346 Sv. 188 Artikel 359 Sv. 189 G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 187
48
Hoofdstuk 4. Argumenten van voor – en tegenstanders Ophefmakende assisenprocessen (zoals Clottemans en De Gelder) brengen telkenmale een discussie op gang omtrent de essentie van dat soort rechtszaken, namelijk dat een jury van uitgelote burgers oordeelt over de schuld of onschuld van de beklaagde.190 Ook nu met het proces De Gelder laait de discussie terug hoog op en daaruit blijkt dat het hof van assisen ofwel verwoede tegenstanders ofwel fervente aanhangers heeft. Aan de hand van een aantal stellingen/vragen worden de meest voorkomende argumenten pro en contra weergegeven.
Afdeling 1. Het assisenhof is een monument van de democratie Het hof van assisen, met inbegrip van de jury, wordt beschouwd als een belangrijk democratisch instituut.191 In een democratie is de stem van het volk belangrijk. Naast het verkiezen van het parlement door burgers, moeten burgers ook betrokken worden in het rechtspreken in de zwaarste en meest delicate misdrijven,192 de hele maatschappij wordt namelijk in deze zaken betrokken.193 De deelname van de burgers aan de rechtspraak draagt bij tot een nuttige en gezonde toenadering tussen magistraten en burgers. De bevolking krijgt een beter begrip voor de strafrechtsbedeling en dit komt het vertrouwen in de gerechtelijke instellingen ten goede.194 Althans, dit is wat de voorstanders van het hof van assisen beargumenteren. Tegenstanders wijzen dit argument integraal af. De historische omstandigheden waaronder de jury werd ingevoerd - de politieke reactie tegen de barbaarse rechtsbedeling van het Ancien Régime en tegen de politieke willekeur -, zijn niet meer voorhanden. Het politieke klimaat is veranderd én het wantrouwen ten opzichte van de beroepsrechters is niet meer vergelijkbaar. Daarnaast tonen onze naaste buurlanden (Nederland en Luxemburg) aan dat een democratie perfect mogelijk is zonder juryrechtspraak.195 Bovendien heeft recht véél meer te maken met waarheid en rechtvaardigheid dan met democratie.196
190
X, “Moet de volksjury behouden blijven?”, De redactie 26/10/2010. A. DE NAUW, “De jury, hier en elders, pro en contra”, Vl. Jurist 1992,afl. 1, 26-32. 192 E. VAN FRAECHEM, Een rechter spreekt, Leuven, Davidsfonds, 2004, 189. 193 STV, “Edwin Van Fraechem Oud-rechter”, De Standaard 30/01/2009. 194 A. DE NAUW, “De jury, hier en elders, pro en contra”, Vl. Jurist 1992, 26-32. 195 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11; P. TRAEST, “Juryrechtspraak: bijdrage tot een onbevangen debat”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 83-88. 196 H. DIEPENDAELE, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 191
49
Afdeling 2. De assisenprocedure eist veel tijd en middelen Dat de assisenprocedure onmiskenbaar veel tijd en middelen eist, is volgens de voorstanders niet per se een slechte zaak. De gehele procedure voor het hof van assisen verloopt mondeling. Dit vergt inderdaad tijd, maar brengt ook het grote voordeel met zich mee dat de procesgang zeer exhaustief is. Elke betrokken partij in het geding krijgt de mogelijkheid om zijn verhaal, tot in de details, uiteen te zetten. Niet enkel de droge feiten, maar ook de persoonlijkheid van de beschuldigden en de slachtoffers worden uit de doeken gedaan.197 Het mondelinge karakter laat aldus toe een grondiger onderzoek ter zitting te voeren.198 Bovendien stimuleert de jury het gebruik van duidelijke, eenvoudige en voor iedereen toegankelijke taal. Het verplicht iedereen het debat goed aan te brengen en verstaanbaar te maken.199 Tegenstanders wijzen erop dat de mondelinge procedure ook gevaren inhoudt. De vaak massale hoeveelheid getuigen kunnen omslachtigheid maar ook irrationaliteit met zich meebrengen. In welke mate kan een getuigenis nog als betrouwbaar worden beschouwd naarmate een lange tijd verstreken is?200 Een andere reden waarom de procedure zo omslachtig, tijdrovend en duur is, is dat men driemaal hetzelfde doet. Vooraleer het dossier naar het hof van assisen vertrekt, wordt het eerst bij de raadkamer en vervolgens nogmaals bij de kamer van inbeschuldigingstelling uitgezuiverd. Deze uitzuivering is voornamelijk gericht op het sluiten van “alle kieren en gaten” om tijdens het proces geen tijd te verliezen en procedurefouten te vermijden. Het idee erachter is niet slecht, maar het is veel te tijdrovend.201 Juryprocedures halen een lage kosteffectiviteit en vertragen de rechtsgang sterk.202
197
J. MASSCHELIN, “De assisenprocedure brengt maatschappelijke rust”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 67-74. H. DIEPENDAELE, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 199 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11; P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-3; Minister Stefaan De Clerck in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 200 G. LATOIR, “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. 201 N. VANHECKE, “Vier jaar wachten is veel te lang”, De Standaard 18 februari 2013. 202 P. DE HERT en S. GUTWIRTH , “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-3. 198
50
Afdeling 3. Het hof van assisen doet in eerste en laatste aanleg uitspraak Een zeer belangrijk argument dat de tegenstanders aanhalen in hun strijd tegen het hof van assisen is de afwezigheid van de mogelijkheid om een beroep ten gronde in te stellen. Enkel een cassatieberoep is mogelijk en dit slaat louter op procedurele aspecten.203 Waarom mogen personen die veroordeeld worden voor de zwaarste misdrijven geen beroep doen op twee rechtsinstanties terwijl dit voor kleinere misdrijven wel kan?204 Bovendien is beroep tegen een jurybeslissing, een beslissing genomen door het volk, een bizar idee. Kan je zeggen dat het volk zich vergist heeft? En wie oordeelt dan de tweede keer? Is dat dan plots een ander volk?205
Afdeling 4. De jury is een afspiegeling van de maatschappij Ook hier richten de voorstanders hun pijlen op het democratische argument. Het feit dat twaalf ‘rechters’ geloot worden uit alle lagen van de bevolking is het meest democratisch en is evenzeer een surplus.206 Dit argument heeft evenwel felle tegenstand. Hoe kan een jury die bestaat uit twaalf leden een gehele multiculturele samenleving vertegenwoordigen?207 Omwille van de gevreesde lange duur van de assisenzaken en de impact van zo’n zaak verzinnen verschillende gezworenen opmerkelijke smoesjes om aan hun burgerplicht te ontkomen.208 Bijgevolg is de jury niet altijd een weerspiegeling van de maatschappij noch multidisciplinair samengesteld. Welke zelfstandige, apotheker, boekhouder, dokter gaat zijn werk gedurende een aantal weken stilleggen om in de jury te zetelen voor een goede veertig euro per dag?209
203
W. MERTENS, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. M. GEYSKENS, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 205 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 206 W. VAN STEENBRUGGE, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 207 C. BAEKELAND, “Assisen is een practical joke geworden”, De Juristenkrant 2009, 11. 208 X, “Hof van assisen trekt zich terug om jury samen te stellen”, De Standaard 19 februari 2013. 209 Bureaulid Hoge Raad Jean-Luc Cottyn in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 204
51
Afdeling 5. Begrijpen juryleden het recht voldoende? Fervente voorstanders begrijpen niet dat mensen die zich ‘geleerd’ voelen kunnen neerkijken op het vermogen van een modale mens om te oordelen over feiten en over wat er gebeurd is.210 De meeste misdrijven die voor het hof van assisen berecht moeten worden, zijn doorgaans makkelijk en eenvoudig te begrijpen waardoor een juryleek niet minder gekwalificeerd is dan rechters om te oordelen over de feiten van de zaak.211 Er wordt voor gezorgd dat elk lid van de jury de debatten kan volgen en zoveel mogelijk het beweerd gepleegde misdrijf kan vatten door alles grondig en duidelijk uit te leggen.212 Een burger zal zijn eigen logica hanteren bij de beoordeling, maar zorgt op die manier ook voor een frisse inbreng.213 Tevens leert de ervaring dat de assisenjury op het einde van het proces in staat is om een beslissing te vellen die zo sereen en evenwichtig is dat ze beroepsrechter waardig is.214 Toch menen sommigen dat de jury het recht niet goed begrepen heeft. Een gewone leek heeft gezond verstand, maar heeft niet de opleiding die beroepsmagistraten toelaat om moeilijke juridische kwesties op te lossen, genoten. De jury wordt aanzien als rechter en moet bijgevolg over deze moeilijke kwesties zoals uitlokking, medeplichtigheid, onweerstaanbare drang,… oordelen.215 Het gevaar bestaat dat bepaalde elementen uit het dossier niet in overweging worden genomen en dat bepaalde rechtsnoties niet de juiste invulling krijgen.216 Het is voor juristen soms al niet gemakkelijk, laat staan voor leken.217 Derhalve is deskundigheid van een beroepsrechter een meerwaarde voor de kwaliteit van een proces.218 Met een verkoudheid ga je normaal naar de huisarts, met een kanker naar de specialist. In het hof van assisen doet men net het omgekeerde… 219
210
Gust Verwerft in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. J. DE MAN, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 212 W. VAN STEENBRUGGE, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 213 STV, “Edwin Van Fraechem Oud-rechter”, De Standaard 30 januari 2009. 214 K. GERARD en P. MORLET, “Twaalf gezworenen op zoek naar een toekomst”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 5358. 215 Advocaat Joris Vercraeye in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 216 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 217 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 218 P. TRAEST, “Juryrechtspraak: bijdrage tot een onbevangen debat”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 83-88. 219 Advocaat Joris Vercraeye in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 211
52
Afdeling 6. Is er gevaar voor de beïnvloeding van de juryleden? Burgers vandaag zijn mondiger en meer onafhankelijk dan vroeger wat het gevaar op beïnvloeding van binnen en buiten sterk reduceert.220 Bovendien mag men de jury niet onderschatten. Juryleden zijn niet zomaar beïnvloedbaar met mooie woorden van een advocaat. Ze luisteren, horen, zien, stellen zich vragen en groeien uiteindelijk in hun taak als rechter.221 Verwoede tegenstanders daarentegen poneren dat de assisenjury een gerechtstheater in een dramademocratie geworden is.222 Gezworenen laten zich té gemakkelijk manipuleren in gemediatiseerde dossiers223 die ze lezen in kranten, op het internet en zien op tv. Daarnaast is ook het emotionele component een krachtig wapen om hen te manipuleren. Een bekwaam advocaat speelt in op de emoties van de juryleden, zelfs het Openbaar Ministerie kan hen psychologisch beïnvloeden. Democratie maakt plaats voor emocratie.224
Afdeling 7. De beslissing van de jury Eenmaal het proces gestart is, neemt de volksjury plichtsbewust haar taak op en groeit in haar rol.225 Dit zorgt ervoor dat de onderzoeken uitermate precies worden uitgevoerd.226 De beslissingen van de jury worden tevens beter begrepen, waardoor ze zowel door het publiek als door de partijen beter aanvaard worden. Het gaat namelijk om een uitspraak genomen door ‘gelijken’ na een uitvoerige en transparante procedure.227 Tot slot zijn de voorstanders ervan overtuigd dat juryleden betere feitenbeslissers zijn. Omwille van de collectieve beslissingen die genomen moeten worden, worden de inzichten van de verschillende juryleden bediscussieerd, genegotieerd en wederzijds getest binnen de jury zelf.228
220
J. DE MAN, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. P. VAN EECKAUT, “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. 222 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 223 J. DE WIT, “De Ruyver: Schaf assisen af”, Gazet van Antwerpen 22 oktober 2010. 224 C. BAEKELAND, “Assisen is een practical joke geworden”, De Juristenkrant 2009, 11. 225 X, “Vertrouw de volksjury”, De Standaard 16-17 februari 2013. 226 A. DE NAUW, “De jury, hier en elders, pro en contra”, Vl. Jurist 1992,afl. 1, 26-32. 227 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 228 P. DE HERT en S. GUTWIRTH , “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-3. 221
53
De tegenstand probeert deze argumenten onderuit te halen door erop te wijzen dat de verantwoordelijkheid van de juryleden vaak als verpletterend wordt ervaren. Dit brengt de juryleden onder spanning wat een invloed kan hebben op hun rationeel denken.229 Daarenboven belichamen juryleden
gevaarlijke
tendensen
zoals
wraakgevoelens,
irrationaliteit,
onwetendheid.230
Beroepsrechters zijn dus beter geplaatst om in deze zaken uitspraak te doen.231
Afdeling 8. De assisenprocedure geeft een wezenlijke plaats aan het slachtoffer Het is in het belang van het slachtoffer, de ouders, de familie om uitgebreid te debatteren en het gehele verhaal te horen.232 De correctionele zittingen vandaag zijn overbelast en de dossiers worden er in een sneltempo doorgejaagd. Dit geeft het slachtoffer vaak de indruk dat zijn zaak hem ontnomen wordt, hij buiten spel wordt gezet en dat de zaak té snel afgehandeld wordt.233 De assisenprocedure daarentegen trekt de nodige tijd uit voor de berechting, maar ook om de feiten te reconstrueren. Dit kan de verwerking door het slachtoffer en het rouwproces vergemakkelijken.234 De tegenstanders daarentegen vrezen dat de slachtoffers een pijnlijke, dubbele victimisering ondergaan doordat van het assisenproces vaak “het proces van het slachtoffer” wordt gemaakt. Bovendien ondervinden slachtoffers in andere strafzaken de last van zo’n assisenprocedure, tengevolge van de vertraging of het uitstel in de behandeling van hun zaak.235 Ook kan voor slachtoffers het rouwproces pas echt beginnen na het eindarrest. Gelet op de lange periode die een assisenprocedure voorafgaat, moeten ze soms (heel) lang wachten om die zware periode af te sluiten. Een correctionele zaak is sneller gedaan.236
229
A. DE NAUW, “De jury, hier en elders, pro en contra”, Vl. Jurist 1992,afl. 1, 26-32. P. DE HERT en S. GUTWIRTH , “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-3. 231 Advocaat Joris Vercraeye in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 232 Minister Stefaan De Clerck in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. 233 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 234 J. VERMASSEN, “Assisen: rechtspraak in opspraak”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 35-46. 235 P. DE HERT, “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. 236 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 230
54
Hoofdstuk 5. Een beknopte rechtsvergelijkende toets: Nederland Afdeling 1. Het Nederlands strafrechtssysteem Net zoals in België werd het hof van assisen in Nederland ingevoerd door de inlijving van Nederland bij Frankrijk (supra). Nadat Nederland omstreeks 1810 een deel van Frankrijk was geworden, werd in 1811 ook de Franse wetgeving op het Nederlandse grondgebied van kracht. Vanaf dat ogenblik waren het jury’s die instonden voor de berechting van ernstig strafbare feiten en dienden deze twaalf uitgelote burgers uitspraak te doen over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen was. Desalniettemin was dit jurysysteem slechts van korte duur.237 In tegenstelling tot België kende Nederland geen wantrouwen in rechters en hun beslissingen, waardoor Willem I van Oranje-Nassau met één pennentrek de deelneming van het volk aan de rechtspraak afschafte (supra).238 Tengevolge van de Belgische Revolutie en de daarmee gepaard gaande Belgische onafhankelijkheid werd de jury in België opnieuw geïnstalleerd. Nederland daarentegen volgde deze weg niet en tot op vandaag is er van juryrechtspraak in Nederland geen sprake. Het Nederlandse strafrechtssysteem wordt gekenmerkt door een hoge mate van professionalisering. Rechters worden namelijk voor het leven benoemd, zonder enige invloed van gewone burgers en een jurysysteem is ongekend. Toch wordt er op een bescheiden manier gebruik gemaakt van lekenrechters.239 Zo vinden we leken terug in de pachtkamers, de militaire strafkamers, de penitentiaire kamer van het Hof van Arnhem, maar in dergelijk geval gaat het om leken als deskundigen. Zij worden geacht vanuit hun beroepspraktijk enige expertise in te brengen, maar kunnen de professionele rechter nooit overstemmen.240 Het gaat dus eerder om leken die een bijdrage leveren aan de rechtspraak gelet op hun deskundige, niet-juridische inbreng241, dan om ondeskundig, uitgelote burgers die als leken moeten oordelen over schuld of onschuld zoals dat in België het geval is. In Nederland zijn er negentien rechtbanken, vijf gerechtshoven en is er één Hoge Raad. Vrijwel alle strafzaken worden in eerste aanleg behandeld door een rechtbank.242
237
M. MALSCH, “De leek als rechter en de rechter als leek”, Justitiële verkenningen 2003, 47-59. J. DURANT, “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12; C. BAEKELAND, "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, 393-418. 239 M. MALSCH, “De leek als rechter en de rechter als leek”, Justitiële verkenningen 2003, 47-59. 240 L. VAN ALMELO, Dames en heren van de jury: juryrechtspraak in Nederland, Wormer, Inmerc, 2007, 140. 241 M. MALSCH, “De leek als rechter en de rechter als leek”, Justitiële verkenningen 2003, 47-59. 242 Artikel 45 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). 238
55
Vooraleer een zaak voor de rechter verschijnt, onderzoekt de politie of er een strafbaar feit is gepleegd en of de verdachte gevonden kan worden. Ligt een vermoedelijk strafbaar feit voor, dan kan een opsporingsonderzoek gestart worden. De officier van Justitie heeft de leiding over dit opsporingsonderzoek
en
dient
in
te
staan
voor
het
correcte
verloop
van
de
opsporingswerkzaamheden. Op grond van de resultaten van dit onderzoek, kan de officier van Justitie beslissen om al dan niet te vervolgen.243 Indien uit het opsporingsonderzoek blijkt dat een dagvaarding van de verdachte zich opdringt, ligt de zaak bij de strafrechter. Twee sectoren binnen de rechtbank zijn bevoegd inzake strafzaken: de sector kanton en de sector strafrecht. De kantonrechter244 behandelt enkel overtredingen, met uitzondering van economische overtredingen. De strafsector van de rechtbank behandelt alle misdrijven en de economische overtredingen.245 De officier van Justitie bepaalt voor welke kamer hij de zaak brengt. In principe worden eenvoudige zaken voor een alleensprekende rechter (of de enkelvoudige kamer) gebracht en worden meer ingewikkelde zaken door drie rechters (of de meervoudige kamer) afgewikkeld.246 Zaken die in België naar het hof van assisen worden verwezen, zullen in Nederland logischerwijze door een meervoudige kamer afgewikkeld worden. De alleensprekende rechter heeft wel de mogelijkheid om, indien daar aanleiding toe bestaat, de zaak door te verwijzen naar een meervoudige kamer.247 Het onderzoek ter zitting wordt geleid door de voorzitter van de meervoudige kamer of, indien de zaak verwezen werd naar een enkelvoudige kamer, door de alleensprekende rechter.248 De rechter heeft het dossier reeds vóór de zitting volledig doorgenomen en kent dus alle feiten en bewijzen.249 Ondanks dat de voorliggende stukken ongetwijfeld veel informatie verschaffen, kan de rechter toch nog besluiten dat hij een getuige zelf nog wil horen. De rechter speelt namelijk een actieve rol bij het achterhalen van de waarheid.250 243
R. BENDE, “Hoe is de strafrechtspraak in Nederland geregeld?”, www.artikeltjes.com/artikeltjes/755/1/Hoeis-de-strafrechtspraak-in-Nederland-geregeld/Page1.html (consultatie 4 april 2013). 244 Artikel 382 RO. 245 Merk op, in Nederland wordt er enkel een onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven. Dit in tegenstelling tot België waar de term ‘misdrijf’ de overkoepelende norm is voor alle gedragingen die in strijd zijn met de wet. Daar waar in Nederland overtredingen duiden op relatief lichte feiten en misdrijven op ernstige feiten, wordt in België een opsplitsing gemaakt tussen overtredingen, wanbedrijven en misdaden afhankelijk van de straf die op dat misdrijf staat. Zie: artikel 1 Sw.; J.B.J. VAN DER LEIJ en W.M. DE JONGSTE, Het Nederlandse strafrechtsysteem in Criminaliteit en rechtshandhaving 2009, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 17-47. 246 J.B.J. VAN DER LEIJ en W.M. DE JONGSTE, Het Nederlandse strafrechtsysteem in Criminaliteit en rechtshandhaving 2009, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 17-47. 247 Artikel 369, 2 Wetboek van Strafvordering. 248 J.B.J. VAN DER LEIJ en W.M. DE JONGSTE, Het Nederlandse strafrechtsysteem in Criminaliteit en rechtshandhaving 2009, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 17-47. 249 R. BENDE, “Hoe is de strafrechtspraak in Nederland geregeld?”, www.artikeltjes.com/artikeltjes/755/1/Hoeis-de-strafrechtspraak-in-Nederland-geregeld/Page1.html (consultatie 4 april 2013).
56
Er wordt gepolst naar het tenlastegelegde feit en naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Getuigen, deskundigen en eventueel het slachtoffer worden gehoord in de door de voorzitter bepaalde volgorde en bovendien kunnen slachtoffers of diens nabestaanden in sommige gevallen ter zitting een verklaring afleggen met betrekking tot de gevolgen die het tenlastegelegde feit teweeg heeft gebracht (infra deel 2: spreekrecht voor het slachtoffer). Tot slot vordert de officier van Justitie een straf en/of maatregel, waarop de raadsman van de verdachte mag reageren door een pleidooi te voeren. Hierop kan de officier van Justitie andermaal antwoorden, waarna de verdachte zelf het laatste woord krijgt. Het onderzoek ter terechtzitting wordt vervolgens afgesloten.251 Na afloop van het onderzoek volgt de beraadslaging. De rechtbank dient zich over vier vragen te buigen. Ten eerste: is bewezen dat het feit door de verdachte is begaan? Zo ja, welk strafbaar feit levert het bewezen verklaarde volgens de wet op? Indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van de straf of maatregel bij wet bepaald.252 Bij het opleggen van de straf kan de rechter rekening houden met de persoon van de dader. Ook de gevolgen voor het slachtoffer kunnen door de rechter meegewogen worden bij het bepalen van de straf.253 Tenslotte wordt het vonnis op een openbare terechtzitting uitgesproken.254 In tegenstelling tot de politierechter die meestal onmiddellijk na de zitting uitspraak doet, gebeurt dit door meervoudige kamers over het algemeen veertien dagen na de zitting, daar de drie rechters eerst de zaak samen bespreken.255 Tegen een vonnis van de rechtbank kan hoger beroep ingesteld worden bij één van de vijf gerechtshoven. De zaak wordt dan opnieuw behandeld.256 Ook kan een cassatieberoep ingesteld worden bij de Hoge Raad der Nederlanden. Deze Raad onderzoekt de feiten niet opnieuw, maar baseert zich op de feiten zoals die zijn vastgesteld door het gerechtshof.
250
Brochure “Rechtspraak in Nederland”, 2010, www.rechtspraak.nl (consultatie 1 april 2013). J.B.J. VAN DER LEIJ en W.M. DE JONGSTE, Het Nederlandse strafrechtsysteem in Criminaliteit en rechtshandhaving 2009, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 17-47. 252 Artikel 350 Wetboek van Strafvordering. 253 Brochure “Rechtspraak in Nederland”, 2010, www.rechtspraak.nl (consultatie 1 april 2013). 254 Artikel 362 Wetboek van Strafvordering. 255 www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Strafrechter/Procedures (consultatie 5 april 2013). 256 R. BENDE, “Hoe is de strafrechtspraak in Nederland geregeld?”, www.artikeltjes.com/artikeltjes/755/1/Hoeis-de-strafrechtspraak-in-Nederland-geregeld/Page1.html (consultatie 4 april 2013). 251
57
Er wordt nagegaan of het gerechtshof in zijn uitspraak het recht juist heeft geïnterpreteerd en toegepast en of de betreffende uitspraak voldoende en begrijpelijk is gemotiveerd.257
Afdeling 2. Naar een lekenrechtspraak in Nederland? Ondanks het relatief grote vertrouwen dat Nederlanders lijken te hebben in het rechtssysteem258, blijft het debat over het al dan niet invoeren van lekenrechtspraak niet onaangeroerd. Naar aanleiding van het grote falen van justitie en de rechterlijke macht in de Schiedammer Park moordzaak259, werd het onderwerp ‘juryrechtspraak’ door de Lijst Pim Fortuyn (hierna: LPF) in 2005 op de politieke agenda gezet. Een structurele zwakte van de Nederlandse rechtsstaat is volgens deze fractie de grote afstand tussen de burgers en de rechters. Dergelijke afstand resulteert in gerechtelijke beslissingen die geformuleerd zijn in een juridisch jargon dat voor gewone burgers moeilijk te begrijpen is. Om de afstand tussen burgers en rechters te verkleinen, stelde de LPFfractie voor om voortaan burgers zelf, in samenwerking met professionele rechters, recht te laten spreken. Door burgers toe te laten tot de rechterlijke macht zullen de rechters gedwongen worden hun uitspraken uit te leggen in gewone mensentaal, wat een betere controle van de rechtspraak teweeg brengt. Er wordt voorgesteld om, naar Duits model, één of meer burgers als lekenrechter naast één of meer professionele rechters zitting te laten nemen in een strafkamer. Bovendien is rechtspraak door burgers mogelijk zonder een grondwetswijziging. Artikel 116 van de Nederlandse Grondwet bepaalt immers expliciet dat “de wet kan bepalen dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.” Een wijziging van de Wet op de Rechterlijke Organisatie dringt zich wel op. Daarnaast streefde de LPF-fractie ernaar burgers een stem te geven in het proces van de straftoemeting door middel van de herinvoering260 van de juryrechtspraak voor de meest ernstige delicten.
257
X., “Over de Hoge Raad”, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad (consultatie 5 april 2013). 258 M. KOOMEN, Lekenparticipatie in de strafrechtspraak, rapport WODC, 2006, wodc.nl/onderzoeksdatabase/lekenrechtspraak.aspx (consultatie 5 april 2013). 259 In 2000 werden een tienjarig meisje en haar elfjarig vriendje in het Beatrixpark in Schiedam aangevallen door een man. Het meisje overleefde deze aanval niet. Het vriendje werd zwaar mishandeld, maar overleeft het geweld wel. Vier jaar lang zat een onschuldige, ten onrechte veroordeelde man voor deze feiten vast, terwijl de echte moordenaar gedurende die vier jaar nog meer slachtoffers kon maken. Deze justitiële dwaling leidde tot veel commotie en een kritische evaluatie van het werk van politie, justitie en de rechterlijke macht. 260 Er wordt gesproken over een ‘herinvoering’ van de juryrechtspraak gelet op de periode van 1810-1813 waar Nederland gedurende een korte periode van de juryrechtspraak mocht proeven (supra).
58
Uitgelote burgers moeten de kans krijgen om als lid van een jury te oordelen over de straf van een moordenaar nadat hij door de rechters (zowel professionele als lekenrechters) schuldig is bevonden.261 Dit herstelplan samen met de Schiedammer Parkmoord deden het debat, zowel op politiek als op maatschappelijk vlak, opleven. Naar aanleiding van tal van Kamervragen werd professor Theo de Roos262 dan ook verzocht door toenmalig Minister van Justitie Donner een advies te schrijven om een antwoord te kunnen bieden op de vraag of de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtspleging gewenst is.263 De bedoeling van professor de Roos is om in zijn advies een onderbouwd standpunt te bieden op de vraag of Nederland zou moeten overgaan tot de invoering van enige vorm van lekenrechtspraak in strafzaken. Aan de hand van een aantal gezichtspunten, onder andere vertrouwen en cultuur, tracht hij de voornaamste voor- en nadelen van lekenrechtspraak te onthullen. Daarnaast onderzoekt de professor via een rechtsvergelijkend onderzoek van een vijftal stelsels van de Europese Unie of enige vorm in Nederland ingevoerd zou kunnen worden. Uiteindelijk blijkt uit zijn conclusie dat professor de Roos inbreng van leken niet principieel afwijst. Mocht de invoering worden overwogen, dan voelt professor de Roos nog het meeste voor het Duitse model. Dit staat namelijk het dichtst bij de Nederlandse (straf)rechtscultuur. Aan de andere kant brengt de invoering van lekenrechtspraak grote, financiële inspanningen en ingrijpende gevolgen voor de inrichting van het strafproces met zich mee.264 Hoewel er uit het onderzoek van professor de Roos geen principiële bezwaren voortkwamen tegen de invoering van lekenrechtspraak, besloot Minister van Justitie Hirsch Ballin toch om geen voorstel met betrekking tot lekenrechtspraak in Nederland te doen. Een stelsel van lekenrechtspraak is te duur, zorgt niet voor meer vertrouwen en zou een breuk betekenen met de Nederlandse rechtstraditie.
261
Herstelplan rechtsstaat voor een betrouwbaar en open rechtssysteem, Tweede Kamerfractie Lijst Pim Fortuyn 2005. 262 Hoogleraar Strafrecht en Strafprocesrecht aan de Universiteit van Tilburg. 263 RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK, “Leken en rechtspraak: moet, mag en wil de burger meedoen?”, Rechtstreeks 2007, nr. 1. 264 T. DE ROOS, “Is de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtspleging gewenst?”, november 2006, 7 (Bijlage bij Kamerstuk 30800-VI nr. 20).
59
Bovendien zou dit nopen tot een ingrijpende wijziging van het strafprocesrecht met aanzienlijke financiële en organisatorische gevolgen.265 Tot op vandaag is er nog geen sprake van een hof van assisen of een lekenrechtspraak als dusdanig in Nederland. Toch blijven de meningen verdeeld en is het debat nog steeds hangende.
265
J. EERDMANS, “Lekenrechtspraak kan prima in Nederland (opinie)”, 2007, www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1323429/2007/08/14/Lekenrechtspraak-kan-prima-inNederland-opinie.dhtml (consultatie 5 april 2013); X, “Hirsch Ballin: geen lekenrechtspraak in Nederland”, 2007, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten/2007/07/18/hirsch-ballin-geenlekenrechtspraak-in-nederland.html (consultatie 5 april 2013).
60
Conclusie en evaluatie Het debat over het bestaan van het hof van assisen, met inbegrip van de jury, en de afweging van de voor- en nadelen is nog niet afgerond. Slechts vier jaar na de inwerkingtreding van de wet van 30 juni 2000 werd de reflectie over een grondigere hervorming van het assisenhof reeds in gang gezet. Onder toenmalige Minister van Justitie Laurette Onkelinx werd de Commissie Verstraeten-Frydman opgericht. Uit haar intermediair rapport bleek dat de meerderheid onomwonden pleitte voor de afschaffing van het hof. Doch, Minister van Justitie Onkelinx had hier geen oren naar. Zij gelastte de Commissie een voorontwerp uit te werken inzake de hervorming en modernisering van het hof van assisen. Alhoewel het eindrapport hieromtrent reeds in 2005 werd ingediend, bleef alles bij het oude tot in 2007. Senator Mahoux diende een eerste maal in 2007 en vervolgens in 2008 een wetsvoorstel in, waarbij hij grotendeels de kernvoorstellen van de Commissie overnam. Echter, pas nadat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in januari 2009, België veroordeelde omwille van de afwezigheid van een motiveringsverplichting, kwam de in gang gezette hervorming van de assisenprocedure in een stroomversnelling. Na talloze levendige en parlementaire discussies werd op 21 december 2009 de nieuwe hervormingswet goedgekeurd. Toch heeft deze wet de tegenstanders niet helemaal weten te bekoren. Nog steeds lopen de discussies tussen voor- en tegenstanders hoog op. Ook Nederland kende begin 19e eeuw de juryrechtspraak. Doch, dit jurysysteem was slechts van korte duur. Nederland kende, in tegenstelling tot België, geen wantrouwen in rechters en hun beslissingen, waardoor Willem I van Oranje-Nassau de deelname van het volk aan de rechtspraak afschafte. Tot op heden wordt het Nederlandse strafrechtssysteem gekenmerkt door een hoge mate van professionalisering. Zaken die in België voor het hof van assisen zouden verschijnen, worden in Nederland berecht door een meervoudige kamer (d.i. drie rechters). Echter, ook in Nederland zijn de meningen omtrent het strafrechtssysteem verdeeld. Daar is namelijk het debat hangende omtrent het al dan niet invoeren van lekenrechtspraak. Zoals uit deze masterproef blijkt is het niet evident om ofwel geheel voorstander ofwel geheel tegenstander te zijn van het hof van assisen. Voor elk argument pro is er wel een plausibel argument contra en omgekeerd. Wil men het hof behouden, dan zal in de toekomst toch nog aan het een en ander gesleuteld moeten worden. Streeft men de afschaffing na, dan moet er een goed alternatief in de plaats komen.
61
De grootste pijnpunten van het hof van assisen zijn mijns inziens dat het hof zowel in eerste als laatste aanleg uitspraak doet, dat de jury niet representatief is en dat een assisenprocedure veel tijd en middelen eist. Het is onbegrijpelijk dat het hof van assisen in België de enige instelling is die geen beroepsmogelijkheid heeft. Het is moeilijk te aanvaarden dat personen die veroordeeld worden voor kleine vergrijpen beroep kunnen aantekenen, terwijl dat voor de zwaarst bestrafte misdrijven niet kan. Stellen dat de verruimde toetsing door het Hof van Cassatie en de controle door het hof van assisen op grond van artikel 336 Sv. evenveel waarborgen biedt als een beroepsprocedure snijdt weinig hout. Een cassatieberoep kan enkel ingesteld worden op basis van (eventuele) procedurefouten en artikel 336 Sv. is enkel gericht op het voorkomen van duidelijke dwalingen (onterechte veroordelingen), maar wordt slechts sporadisch toegepast. Natuurlijk rijst de vraag op welke manier een dergelijk hoger beroep geregeld moet worden. De zaak laten overdoen door een nieuw samengesteld hof met een nieuw samengestelde jury, werkt het probleem van de duurtijd en het kostenplaatje opnieuw in de hand. De zaak daarentegen laten overdoen door beroepsrechters holt het nut van de assisenprocedure uit. Ondanks de verschillende tegenargumenten, vormt de democratische gedachte achter het hof van assisen het argument bij uitstek tot het behoud van dit hof. Uiteraard kan het democratische gehalte in vraag gesteld worden. Het is inderdaad zo dat twaalf ‘rechters’ loten uit alle lagen van de bevolking het meest democratisch is, maar is het wel mogelijk om een hele maatschappij te weerspiegelen in twaalf juryleden? Daarnaast kunnen de verdediging en het Openbaar Ministerie juryleden wraken waardoor zij zo hun ‘ideale’ jury kunnen samenstellen. Ook is het veel te gemakkelijk voor gezworenen om smoesjes te verzinnen om aan hun burgerplicht te ontsnappen. Zo kan er onmogelijk gesproken worden van een correcte afspiegeling van de maatschappij. Om aan deze problematiek tegemoet te komen, kan misschien teruggegrepen worden naar het voorstel van senator Mahoux. Door de wraking van gezworenen zonder motieven af te schaffen, kan een stop gezet worden op de ongewenste effecten die de wraking met zich meebrengt. Tevens moeten de gezworenen meer op hun burgerplicht gewezen worden. Het moet moeilijker gemaakt worden om aan deze plicht te ontkomen. Dit kan de representativiteit misschien in de hand werken. Tot slot is het effectief zo dat de procedure te veel tijd en middelen eist. De procedure is omslachtig, tijdrovend en kostelijk omdat er te veel dubbel werk gebeurt. Als de onderzoeksrechter en de politiespeurders klaar zijn met hun onderzoek naar sporen en bewijsmateriaal, gaat het dossier naar het Openbaar Ministerie.
62
Daar maakt het parket van eerste aanleg de zaak aanhangig bij de raadkamer. De rechter bij de raadkamer zuivert het hele onderzoek uit zodat tijdens het proces zelf geen tijd verloren wordt266. Bovendien wordt het dossier nog een tweede keer uitgezuiverd bij de kamer van inbeschuldigingstelling en van daar vertrekt het dossier naar het hof van assisen. In Nederland daarentegen komt de rechter die het vonnis moet vellen sneller aan bod. Op de eerste ‘proformazitting’267 beslist de rechter over de voortzetting van de voorhechtenis en op dat moment kan ook bijkomend onderzoek gevraagd worden. Meestal beginnen de zittingen ten gronde na negen maanden tot een jaar. Alles gaat gewoon naar de rechtbank die moet vonnissen, een kamer van inbeschuldigingstelling kennen ze niet.268 In België is het misschien een idee om ook maar één tussenstap te nemen. Laat of de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling het dossier uitzuiveren en beslissen over de al dan niet verwijzing naar het hof van assisen. Dat de gehele procedure mondeling verloopt, kan naar mijn mening alleen maar toegejuicht worden. Het laat enerzijds toe een grondiger onderzoek ter zitting te voeren en anderzijds zet het aan tot het gebruik van duidelijke, eenvoudige en voor iedereen toegankelijke taal. Toch kan ook dit leiden tot een langdradig proces. Elke betrokken partij krijgt de mogelijkheid om zijn verhaal, tot in de details, uit de doeken te doen. Tientallen getuigen worden opgeroepen die elk een getuigenis afleggen, wat lang duurt en soms zelfs overbodig kan zijn. Het zou beter zijn om over te gaan tot een soort triage. Personen die over hetzelfde aspect iets te vertellen hebben, leggen samen hun verklaring af. Zo wordt één getuigenis afgelegd, in plaats van vijf verschillende die in casu ongeveer op hetzelfde neerkomen. Daarenboven loopt het hele justitiesysteem vertraging op doordat rechters tijdens een assisenproces onttrokken worden aan hun taken bij het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg. Het argument dat juryleden onvoldoende juridische kennis hebben om te kunnen oordelen over misdrijven, is mijns inziens niet echt aan de orde. Juryleden nemen steeds hun taak met volle overtuiging en inzet waar. Door de begeleiding en informatie die ze krijgen, zijn ze wel effectief in staat om tot onderbouwde standpunten te komen. Het gezond verstand van de doorsnee burger mag niet onderschat worden. Een beroepsrechter daarentegen mag niet overschat worden. Ondertussen begrijpt iedereen wat het begrip toerekeningsvatbaar inhoudt. Is een beroepsrechter dan beter in staat om dergelijke begrippen te begrijpen? Beroepsrechters zijn ook maar mensen en mogen geen al te superieure positie worden toegemeten.
266
Bijvoorbeeld bewijsstukken die niet geldig zouden zijn. Deze zitting is vergelijkbaar met de zitting van de raadkamer bij ons. 268 N. VANHECKE, “Vier jaar wachten is veel te lang”, De Standaard 18 februari 2013. 267
63
Door de deelname van leken aan het proces dient de procedure bovendien in een duidelijke, eenvoudige en voor iedereen toegankelijke taal gevoerd te worden. Op die manier kan de doorsnee burger makkelijker volgen en wordt de beslissing ook makkelijker begrepen. Ook de mondelinge procedure biedt een aantal voordelen. Het maakt de procesgang zeer exhaustief en er kan een grondiger onderzoek ter zitting gevoerd worden. Op die manier kunnen zaken aan het licht komen, waar men anders niet bij stil had gestaan. Een assisenproces vestigt, meer dan in andere rechtszaken, de aandacht op de persoon van het slachtoffer. De nodige tijd wordt besteed aan de berechting, maar ook aan de reconstructie van de feiten. Het slachtoffer krijgt de indruk dat er niet zomaar over hem heen gewandeld wordt. Tevens levert dit een positieve bijdrage in de verwerking en het rouwproces van het slachtoffer (infra). “Het hof van assisen: behouden of afschaffen?” is dus een vraag die zeer moeilijk te beantwoorden is. Leidt de assisenprocedure tot een meer rechtvaardige uitspraak? Oordeelt een leek beter dan een beroepsrechter? Op deze vragen is het bijna onmogelijk om een sluitend antwoord te geven. Het zou ideaal zijn om een bepaalde assisenzaak tweemaal te doen. Eenmaal op de traditionele wijze voor het hof van assisen en eenmaal voor een rechtscollege waarin enkel rechters zetelen. Pas dan kan er echt vergeleken worden en kan een antwoord geboden worden op deze vragen. Natuurlijk is dit een utopie en onmogelijk te verwezenlijken. In tussentijd lijkt het onwaarschijnlijk dat het hof van assisen snel afgeschaft zal worden. Het betreft een eeuwenoude instelling, ingeworteld in onze traditie en cultuur, waarvan maar moeilijk afgestapt zal worden. Daarenboven ontbreekt een politieke consensus.
64
DEEL 2. De positie van de burgerlijke partij in het assisenproces
Inleiding Het proces De Gelder maakt opnieuw duidelijk dat slachtoffers die zich burgerlijke partij hebben gesteld nog steeds worstelen met het feit dat ze geen volwaardige procespartij zijn. Naast wrakingsrecht, streven ze ook naar inspraak in de strafmaat. Ofschoon de burgerlijke partijstelling gericht is op het verkrijgen van een schadevergoeding, zal herstel van schade bijna nooit het enige doel zijn van het slachtoffer. Wraak, erkenning, rechtvaardigheid zijn allemaal motieven die het slachtoffer aanzetten tot het instellen van de strafvordering. De vraag die dan natuurlijk rijst, is, of er met deze motieven rekening moet gehouden worden? Moeten slachtoffers, nabestaanden die zich burgerlijke partij stellen meer rechten krijgen en een grotere rol toebedeeld krijgen om aan deze motieven te voldoen? Het hof van assisen komt, meer dan vroeger, tegemoet aan een aantal wensen van de burgerlijke partij. Doch, voor burgerlijke partij is de bestraffing van de dader heilzaam voor hun persoonlijke verwerkingsproces. Ze wil het gevoel hebben dat er tijdens het proces naar haar geluisterd wordt. Voor hen fungeert een assisenhof eerder als een soort therapeutisch centrum. De vraag is dan of dit de bedoeling kan zijn van strafrechtscollege? Voldoet het hof in zijn huidige vorm volgens de burgerlijke partij aan deze functie? En meer belangrijk, is dit een reden om het hof van assisen te behouden? In Nederland kent men de schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht. Slachtoffers en nabestaanden worden de mogelijkheid geboden zich uit te laten over de gevolgen van het misdrijf. Ondanks dat de schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht effectief bijdragen tot herstel van emotionele schade, gaan ook hier stemmen op om deze uit te breiden. Wederom lijkt het een straatje zonder eind te zijn…
66
Hoofdstuk 1. Beknopt historisch overzicht Rond de 11e eeuw werd in onze contreien het talio-recht geïntroduceerd. Dit recht wordt beschouwd als de voorloper van het strafrecht in zijn huidige vorm en is gebaseerd op het principe ‘oog om oog, tand om tand’. Het talio-recht kende een dubbele finaliteit, namelijk de vergelding van het aangerichte kwaad en de verzoening tussen dader en slachtoffer. Op die manier trachtte het de vicieuze cirkel van de weerwraak, waarbij eenvoudige vergrijpen konden leiden tot bloederige familieoorlogen die pas uitgevochten waren wanneer één van de families volledig werd uitgemoord, te doorbreken. Hoewel het principe door de overheid werd geïntroduceerd, was er tot en met de 13e eeuw geen tussenkomst van de overheid. Ieder was zijn eigen rechter en verdedigde zichzelf op de manier die hij zelf het meest geschikt achtte.269 Het slachtoffer voerde een private vervolging teneinde een vergoeding te verkrijgen voor de geleden schade door het misdrijf.270 Vanaf de 13e eeuw probeerde de overheid, als reactie op het escalerende geweld, haar greep op het gemeenschapsleven te vergroten.271 Dit uitte zich in het verbod op privé-wraakneming en het beginsel dat enkel de dader van het misdrijf aansprakelijk mag gesteld worden. Via haar tussenkomst trachtte de overheid de vrede tussen het slachtoffer en de dader te herstellen. Er werd gestreefd naar het tot stand brengen van een overeenkomst tussen slachtoffer en dader ter afkoping van de wraak. Naast het bedrag dat aan het slachtoffer of diens verwanten moest betaald worden om het uitoefenen van de wraak af te kopen (de zgn. compositio of bloedgeld), werd ook een soort heffing ten voordele van de vorst uitgesproken (de zgn. fredus of vredegeld).272 Op die manier kreeg ook de overheid een eigen belang bij de vervolging van de dader. Desalniettemin bleef de procedure hoofdzakelijk accusatoir273 en lag de vervolging in handen van het slachtoffer.274
269
L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 270 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 10. 271 L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 272 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 7. 273 Een accusatoire rechtspleging wordt gekenmerkt door een horizontale processtructuur: de aanklager en de verdediger staan op gelijke voet en vechten met gelijke wapens. Aan de rechter wordt een louter passieve rol toegekend. Hij ziet er enkel op toe dat het proces correct en fair verloopt. Het proces ligt namelijk volledig in handen van de partijen en alle onderzoeksverrichtingen vinden plaats op tegensprekelijke wijze. Daarenboven verloopt het proces volledig openbaar. Zie: C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 513. 274 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 10.
67
Tijdens deze middeleeuwse periode stonden slachtoffer en dader echter niet langer op gelijke voet. Misdrijven werden gezien als een persoonlijke aanslag van de dader tegen God of zijn wereldlijke of kerkelijke plaatsbekleders. De nadruk tijdens deze periode lag op de strafuitvoering, namelijk de vergelding van de misdaad tegenover de monarch en het afschrikken van de omstaanders. Daarom werden de straffen op een gruwelijke manier in het openbaar voltrokken.275 Onder invloed van het kerkelijk recht evolueerde de accusatoire procedure naar een inquisitoire276 procedure. Dit ging gepaard met de instelling van een nieuw ambtenarenkorps begin 14e eeuw, het Openbaar Ministerie genoemd.277 De rol van het slachtoffer zwakte hierdoor aanzienlijk af. Vervolging was nog mogelijk op drie manieren: de accusatio278 (maar deze kwam de facto nog amper voor), de denunciatio279 en de ambtshalve vervolging door het Openbaar Ministerie. Het slachtoffer kon bijgevolg enkel nog als partie civile vervolgen ter herstel van zijn burgerlijke belangen. De eigenlijke strafvordering, de vervolging in het belang van de samenleving, kwam toe aan de rechter ambtshalve of aan de partie publique (d.i. het Openbaar Ministerie).280 Ten tijde van de Franse Revolutie werd de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het instellen van de strafvordering teruggeschroefd. De achterliggende reden hiervoor was het wantrouwen ten aanzien van het Openbaar Ministerie tengevolge van de wantoestanden die zich tijdens het Ancien Régime voordeden.281 Willekeur van de rechters, wrede onderzoeksmethoden, machtsmisbruik, wrede en ongelijke straffen waren schering en inslag gedurende die periode.282
275
L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 276 De inquisitoire rechtspleging wordt gekenmerkt door een verticale processtructuur: de overheid weegt door op de procesvoering en bepaalt het procesverloop. De rechter krijgt een actieve rol, die gericht is op de waarheidsvinding. De procesvoering ligt dus niet langer in handen van de partijen, maar wordt overgelaten aan de openbare aanklager die optreedt namens de gemeenschap. De inquisitoire procedure heeft, in tegenstelling tot de accusatoire procedure, geen tegensprekelijk karakter. Aan de beklaagde wordt niet de mogelijkheid geboden de tegen hem verzamelde bewijzen te weerleggen en argumenten ter verdediging naar voor te brengen. Daarenboven heeft het proces een geheim karakter en gebeurt het bijgevolg achter gesloten deuren. Zie: C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 513. 277 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 47. 278 De accusatio is de vervolging op initiatief van het slachtoffer. 279 De denunciatio houdt in dat bepaalde feiten ter kennis werden gebracht van de overheid en dat het aan deze laatste toekwam om al dan niet te vervolgen. 280 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 12. 281 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 13. 282 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 10.
68
De wet van 16-29 september 1791 bracht vernieuwing door opnieuw elementen van het accusatoir systeem te introduceren. Het recht om de strafvordering in te stellen, werd opnieuw in hoofdzaak toegekend aan het slachtoffer. Ook iedere burger die kennis had van een misdrijf, kon dit doen. De klager of aangever kon zich tot de vrederechter (“les juges des paix”) richten, die op zijn beurt kon overgaan tot een onderzoek.283 Na de Franse Revolutie werd een onderscheid gemaakt tussen de publieke vordering en de burgerlijke vordering. De eerste beoogt de bestraffing van de dader en behoort toe aan de gemeenschap die deze vordering delegeert aan de uitvoerende macht. De tweede beoogt het herstel van de geleden schade door de benadeelde en heeft louter pecuniaire doeleinden. Dit onderscheid wordt ook door het Wetboek van Strafvordering van 1808 bestendigd.284 Verschillende strafrechtstheorieën volgden elkaar op. De ene al wat meer slachtoffergezind dan de andere. De strafrechtstheorieën zijn het fundament waarop de strafwetgeving geïnspireerd is gelet op de toen geldende maatschappelijke kijk op het strafrecht. De klassieke denkers, die in de eerste helft van de 19e eeuw het strafrecht sterk beïnvloedden, lagen aan de oorsprong van de meeste strafwetboeken die in de loop van de 19e eeuw werden opgesteld.285 Binnen het klassieke denken, speelde het slachtoffer echter slechts een figurantenrol. Het slachtoffer werd gezien als de aangever van bepaalde delicten en stond in de schaduw van de daad, de dader en de maatschappij. De overheid reageerde tegen de dader uit naam van de maatschappij, ergo uit naam van het slachtoffer. Slachtoffers waren slechts een object die het misdrijf ondergingen en de gevolgen ervan moesten dragen. Aangezien het Belgisch strafwetboek van 1876 een product is van de klassieke leer, werd het dan ook op die manier volledig geconstrueerd.286 Op het einde van de 19e eeuw was van het slachtoffer geen spoor meer te bekennen.287 Het oud sociaal verweer ging uit van een dadergerichte benadering. De bescherming van de maatschappij stond centraal. Het nieuw sociaal verweer bracht hier echter verandering in.288
283
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 14. 284 R. VERSTRAETEN, De burgerlijke partij en het gerechtelijk onderzoek. Het slachtoffer in het strafproces, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1990, 28. 285 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 22. 286 L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 287 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE, “De minnelijke schikking en de bemiddeling in strafzaken in strafzaken”, RW 2000-2001, 448.
69
De Tweede Wereldoorlog was, naast de bloeiperiode van het nieuw sociaal verweer, een keerpunt inzake de positie van het slachtoffer.289 De aandacht voor het slachtoffer als wetenschappelijk onderzoeksthema in Europa groeide. Desalniettemin bleef het in de naoorlogse periode beperkt tot die wetenschappelijke aandacht. Van enige institutionalisering van het slachtoffer binnen het strafrecht was er geen sprake. Het slachtoffer behield een passieve rol en de overheid nam beslissingen zonder inmenging van dader of slachtoffer. Er werd dus niet gezocht naar een mogelijke oplossing voor het conflict tussen dader en slachtoffer. Met de emoties van het slachtoffer werd tijdens deze periode geen rekening gehouden. Het kon enkel een materiële genoegdoening krijgen via de burgerlijke partijstelling.290 Vanaf de jaren zeventig komt het nieuw sociaal verweer zwaar onder druk te staan en zien talrijke nieuwe strekkingen het zonlicht. Hoewel de ‘due process’ strekking pleitte voor het vastleggen van een aantal fundamentele rechten voor dader én slachtoffer, was het voornamelijk het restorative justice model (of herstelrechtmodel) dat een verregaande invloed uitoefende op de institutionalisering van het slachtoffer. Deze strekking beschouwde de criminaliteit als een misdrijf tegen het slachtoffer, waarbij het vergoeden van de schade en het oplossen van het conflict centraal werden gesteld.291 In de jaren negentig groeide de idee van een meer slachtoffergerichte aanpak van het criminaliteitsfenomeen, gekoppeld aan een meer slachtoffergevoelige strafprocedure. Zo wees de Wet op het politieambt van 5 augustus 1992 een belangrijke taak toe aan de politiediensten in verband met slachtoffers van misdrijven. Ook de Wet bemiddeling in strafzaken van 1994 en de Wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van 1998 creëren een aantal nieuwe rechten voor het slachtoffer. Deze evoluties bereikten uiteindelijk hun eindpunt met één fundamentele hervorming, met name de Wet Franchimont292 van 12 maart 1998. Deze wet trachtte, in de nasleep van de Dutroux-affaire, een antwoord te bieden op een aantal grieven inzake de procespositie van slachtoffers.
288
L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 289 F.F. LANGEMEIJER, Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer, 2004, 4. 290 L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 291 L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 292 De Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, ook wel de Wet Franchimont, werd genoemd naar de voorzitter van de commissie die de voorstellen uitwerkte. Zie: C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 15.
70
Naast aspecten die betrekking hebben op de noodzaak om slachtoffers correct te bejegenen, werden voor het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij heeft gesteld, een aantal nieuwe rechten gecreëerd, zoals de inzage in het dossier, de mogelijkheid bijkomende onderzoekshandelingen te vragen, … 293 In de daaropvolgende jaren werd het slachtoffer niet uit het oog verloren. Zo werd bijvoorbeeld de dienst Slachtofferonthaal opgericht op het niveau van de parketten en de rechtbanken, kende de Wet op de politiehervorming in 1998 aan de politieambtenaar een bevoorrechte rol toe op het gebied van de slachtofferzorg, werd tussen de federale staat en de Vlaamse Gemeenschap een samenwerkingsakkoord goedgekeurd dat streefde naar een betere structurele samenwerking inzake slachtofferzorg en besteedde het Federaal Veiligheids- en Detentieplan een ruime aandacht aan de strafrechtelijke positie van het slachtoffer.294 Tot op vandaag wordt er nog steeds gestreefd naar meer rechten voor het slachtoffer. Slachtoffers die zich burgerlijke partij stellen, moeten zich beperken tot het vragen van een materiële schadevergoeding. Echt sprake van een reële actor in het strafproces is er niet. Slachtoffers beogen meer erkenning en willen dat hun stem gehoord wordt. Nu voelen ze zich eerder een ‘getuige’ die mee de waarheid aan het licht moet brengen. Om die reden stelden een aantal burgerlijke partijen in het proces De Gelder een petitie op. Ze wensten als volwaardige procespartij beschouwd te worden en trachtten op gelijke voet te komen staan met de beschuldigde/beklaagde, door zichzelf een aantal rechten toe te eigenen. In het kader van de assisenprocedure gaat het om het wrakingsrecht van juryleden en het recht deel te nemen aan de bepaling van de strafmaat. Of deze wensen in de toekomst ingewilligd zullen worden, is nog zeer de vraag …
293
F. HUTSEBAUT, “De Wet Franchimont: een belangrijke stap inzake de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven”, Orde van de dag 1999, afl. 5, 69-78. 294 L. VANDAM, “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13.
71
Hoofdstuk 2. De burgerlijke partij: algemene principes Wie slachtoffer wordt van een misdrijf heeft recht op een behoorlijke opvang en juridische ondersteuning. Het instituut van de burgerlijke partijstelling, dat van oudsher deel uitmaakt van de regeling van de Belgische strafprocedure, biedt het slachtoffer de mogelijkheid de hoedanigheid van procespartij te verwerven. Daarnaast streeft de wet van 12 maart 1998295 naar een meer slachtoffervriendelijke bejegening. De opvang, het onthaal en de omkadering van slachtoffers verdienen meer aandacht. Aldus werd door deze wet in artikel 3bis VTSv. de verplichting ingeschreven om “slachtoffers van misdrijven en hun verwanten zorgvuldig en correct te bejegenen, in het bijzonder door terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten en met name de justitieassistenten.” Op die manier moeten slachtoffers de nuttige informatie ontvangen betreffende de regels voor de burgerlijke partijstelling en de verklaring van de benadeelde persoon.296
Afdeling 1. De verschillende statuten van het slachtoffer §1. Het slachtoffer in het algemeen In eerste instantie kan het slachtoffer opteren om geen specifiek statuut aan te nemen. Het slachtoffer heeft uiteraard de mogelijkheid om een klacht in te dienen, maar dit blijft beperkt tot het louter signaleren van een strafbaar feit. Op zichzelf brengt de klacht de strafvordering niet op gang. Een verdere inmenging met de strafprocedure, die eventueel volgt op de klacht, is er niet en bijgevolg verwerft het slachtoffer ook geen rol als procespartij.297 §2. Het slachtoffer als benadeelde persoon Door de Wet Franchimont298 kan het slachtoffer voortaan ook de hoedanigheid van benadeelde persoon verkrijgen. Dit slachtofferstatuut werd ingevoerd om tegemoet te komen aan de vaak gehoorde kritiek dat slachtoffers die zich (nog) niet burgerlijke partij hebben gesteld geen enkel recht konden uitoefenen in de strafprocedure.299
295
Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. 296 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 19. 297 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 873. 298 Dit is de Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, genoemd naar de voorzitter van de commissie die de hervorming van het strafprocesrecht moest voorbereiden. 299 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2010, 40.
72
Het volstaat, luidens artikel 5bis VTSv., dat degene die verklaart schade te hebben geleden door een misdrijf, in persoon of door een advocaat, een verklaring aflegt om deze hoedanigheid te verwerven. Door het afleggen van die verklaring krijgt de benadeelde persoon enkele rechten toegekend: hij heeft het recht te worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat; hij mag ieder document dat hij nuttig acht, laten toevoegen aan het dossier; en hij wordt op de hoogte gebracht van de seponering en de reden daarvan, het instellen van een gerechtelijk onderzoek en de bepaling van een rechtsdag voor het onderzoeks- en vonnisgerecht.300 Desalniettemin is de benadeelde persoon geen partij in het strafproces. Vermits de benadeelde persoon slechts over een beperkt aantal rechten beschikt, keurde de Kamercommissie Justitie begin november 2012 de Mozaïekwet301 voor Justitie goed. Deze wet verschaft de mogelijkheid aan de benadeelde persoon inzage te krijgen in het gerechtelijk dossier. Op die manier kan de benadeelde op basis van juiste informatie beslissen om zich al dan niet burgerlijke partij te stellen. Deze wet wordt niet door iedereen positief onthaald. Kritiek van het college van procureurs-generaal en parlementaire kritiek bleef niet uit.302 §3. Het slachtoffer als burgerlijke partij Het slachtoffer kan er ook voor opteren zich burgerlijke partij te stellen. De burgerlijke partijstelling is “de rechtshandeling waardoor een door een misdrijf benadeelde persoon voor de strafrechtsmachten een vordering instelt tot vergoeding van dit nadeel.”303 Het rechtstreekse slachtoffer zal zelf het initiatief moeten nemen om zich burgerlijke partij te stellen en zich zodoende te manifesteren als formele procespartij. De tussenkomst van het slachtoffer in het strafproces heeft een louter patrimoniaal doel, met name de vergoeding van de door het misdrijf veroorzaakte schade.304 Doch, ondanks dit louter patrimoniaal doel wordt via de burgerlijke partijstelling vaak gestreefd naar de strafrechtelijke veroordeling van de dader.305
300
Artikel 5bis, §3 VTSv. Mozaïekwetten zijn wetten waarin verschillende hervormingen op allerlei verschillende terreinen worden bijeengebracht. 302 J. DE WIT, “De mozaïekwet over slachtoffers en wapens”, Gazet van Antwerpen 2012. 303 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 88. 304 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2010, 40. 305 R. VERSTRAETEN, “Actuele knelpunten en ontwikkelingen omtrent de burgerlijke vordering uit een misdrijf”, in P. TRAEST en A. DE NAUW, Wie is er bang van het strafrecht?, Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Gent, Mys & Breesch, 1998, 343. 301
73
Afdeling 2. De burgerlijke vordering §1. Keuze tussen strafrechter of burgerlijke rechter Een misdrijf levert vaak niet alleen een inbreuk op de strafwet op, maar veroorzaakt ook schade aan personen. Dergelijk misdrijf doet dus zowel een strafvordering als een burgerlijke vordering ontstaan.306 Het onderscheid tussen de strafvordering en de burgerlijke vordering toont zich op verschillende vlakken. De strafvordering is “de vordering tot toepassing van de strafwet”307waardoor de zaak voor de strafrechter wordt gebracht teneinde de dader te bestraffen. De grondslag van de strafvordering bevindt zich in de inbreuk op de strafwet. Deze vordering kan enkel door het Openbaar Ministerie worden uitgeoefend en beoogt uitsluitend de toepassing van de strafwet, niet de vergoeding van het slachtoffer. Aangezien het Openbaar Ministerie de monopolie over de strafvordering heeft, kan de burgerlijke partij deze dus niet uitoefenen. De burgerlijke vordering daarentegen behoort toe “aan degene die schade geleden hebben” en is gericht op “herstel van de schade, door een misdrijf veroorzaakt.”308 De grondslag hier bevindt zich in de schade die door de inbreuk is ontstaan. Voorts behoort deze vordering toe aan het slachtoffer en zijn rechtsopvolgers en beoogt niet de toepassing van de strafwet, maar het herstel van de schade.309 Een belangrijk correctief op het monopolie van het Openbaar Ministerie om de strafvordering in te stellen, is het feit dat het slachtoffer de keuze heeft om zijn burgerlijke vordering voor de strafrechter of voor de burgerlijke rechter te brengen.310 Indien het slachtoffer ervoor kiest haar burgerlijke vordering voor de strafgerechten uit te oefenen, kan zij, hoewel het de strafvordering zelf niet uitoefent, toch de strafvordering op gang brengen. Wanneer het slachtoffer ervoor kiest zich niet te mengen in een strafprocedure en er de voorkeur aan geeft de burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechter uit te oefenen, dan moet er rekening gehouden worden met het adagium “Le criminel tient le civil en état”. Dit adagium veronderstelt dat wanneer de zaak die het voorwerp uitmaakt van een burgerlijke vordering voor de burgerlijke rechtbank, tevens het voorwerp van een strafvordering voor de strafgerechten uitmaakt, voorrang wordt gegeven aan de strafvordering.
306
F. HUTSEBAUT, “De positie van de benadeelde in het Belgisch strafproces”, Panopticon 1985, 412. Artikel 1 VTSv. 308 Artikel 3 VTSv. 309 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 849. 310 Artikel 4 VTSv. 307
74
De burgerlijke rechter zal zijn eindbeslissing moeten opschorten tot de uitspraak van de strafrechter definitief is en is gebonden door de beslissing van de strafrechter.311 Echter, in de praktijk blijkt dat slachtoffers vaak de voorkeur geven aan een participatie binnen het strafproces.312 Aan de keuze om de burgerlijke vordering voor de strafrechter te brengen, zijn verschillende voordelen verbonden. Zo zal het slachtoffer kunnen steunen op de bewijsmiddelen die zijn vergaard door de politie, het Openbaar Ministerie en de onderzoeksrechter. In een burgerlijk geding rust de bewijsgaring op de schouders van het slachtoffer zelf. Daarnaast zal het slachtoffer dat zich burgerlijke partij stelt het strafproces deels mee kunnen sturen313 en de beslissing van de strafrechter mee kunnen beïnvloeden.314 Toch kunnen ook een aantal (financiële) nadelen opgesomd worden. Wanneer de verdachte buiten vervolging wordt gesteld of vrijgesproken wordt, zal de burgerlijke partij veroordeeld worden tot het betalen van de gerechtskosten. Bovendien zal hij bij het op gang brengen van de strafvordering een borgsom of consignatie moeten storten.315
Afdeling 3. De burgerlijke vordering voor de strafrechter §1. Voorwaarden voor de burgerlijke partijstelling A. Hoedanigheid Artikel 3 VTSv. bepaalt: “De rechtsvordering tot herstel van de schade, door een misdrijf veroorzaakt, behoort aan hen die de schade hebben geleden.” In principe is de burgerlijke vordering voorbehouden aan het eigenlijke slachtoffer. Het gaat om de natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreeks en persoonlijk schade heeft geleden uit het misdrijf. Bij uitbreiding kan het begrip slachtoffer uitgetrokken worden tot diegenen die eigen materiële of morele schade hebben geleden zoals naasten, familieleden of erfgenamen van het eigenlijke slachtoffer.316 Kort gezegd komt het erop neer dat naast het slachtoffer, ook de nabestaanden van het slachtoffer de burgerlijke vordering kunnen uitoefenen.
311
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 858. R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 20. 313 Bijvoorbeeld door het vragen van bijkomende onderzoeksmaatregelen aan de onderzoeksrechter. 314 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 173. 315 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 852. 316 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 21. 312
75
Ook de wettelijk of contractueel gesubrogeerde derden hebben de mogelijkheid om de burgerlijke vordering uit te oefenen.317 De indeplaatsgestelde oefent dan de burgerlijke vordering die toebehoort aan het eigenlijke slachtoffer uit en dus niet een eigen burgerlijke vordering. Als voorbeeld kan verwezen worden naar de verzekeraar die het slachtoffer van een verkeersongeval heeft vergoed en zich burgerlijke partij stelt tegen degene die het ongeval heeft veroorzaakt. De verzekeraar wordt hier contractueel gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer. Tot slot dient opgemerkt te worden dat ook rechtspersonen de burgerlijke vordering kunnen uitoefenen.318 B. Belang Een tweede voorwaarde, naast de vereiste hoedanigheid, is het beschikken over een belang. Dit belang wordt omschreven als ieder materieel of moreel voordeel dat men mag verwachten via het instellen van zijn rechtsvordering en waardoor de huidige rechtstoestand kan worden gewijzigd of verbeterd.319 Het belang waarover het slachtoffer beschikt wanneer het zijn burgerlijke vordering uitoefent, moet van patrimoniale aard zijn. Het moet gericht zijn op het verkrijgen van herstel van de door het misdrijf geleden schade. Een louter belang bij de bestraffing is onvoldoende.320 In tweede instantie moet het belang persoonlijk zijn. De actio popularis, namelijk een burgerlijke vordering instellen ter vrijwaring van het algemeen belang, is bijgevolg uitgesloten. Tot slot moet het belang rechtmatig zijn.321 Het Hof van Cassatie heeft haar rechtspraak met betrekking tot de rechtmatigheid van het belang meerdere malen aangepast en verfijnd. Het uiteenzetten van de evolutie van deze rechtspraak zou ons in het kader van deze masterproef te ver leiden.
317
Cass. 25 januari 1995, Arr. Cass. 1995, nr. 42. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 844. 319 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 185. 320 R. VERSTRAETEN, “Actuele knelpunten en ontwikkelingen omtrent de burgerlijke vordering uit een misdrijf”, in P. TRAEST en A. DE NAUW, Wie is er bang van het strafrecht?, Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Gent, Mys & Breesch, 1998, 344. 321 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 23. 318
76
C. De ontvankelijkheid van de strafvordering De voor de strafrechter ingestelde burgerlijke vordering is een accessorium van de strafvordering.322 Dit impliceert dat het voor de ontvankelijkheid van de burgerlijke partijstelling noodzakelijk is dat er tevens sprake is van een ontvankelijke strafvordering. Derhalve zal een strafrechter enkel uitspraak kunnen doen over de burgerlijke vordering indien op het ogenblik van de instelling ervan, een ontvankelijke strafvordering bestaat en deze strafvordering vóór of gelijktijdig met de burgerlijke vordering aanhangig wordt gemaakt.323 De ontvankelijke strafvordering fungeert als drager van de burgerlijke vordering.324 Een uitzondering op het accessoriumprincipe is het ambtshalve aanhouden van de burgerlijke belangen. Op basis van artikel 4, tweede lid VTSv. dient de politierechtbank of de correctionele rechtbank de burgerlijke belangen ambtshalve aan te houden, zelfs bij ontstentenis van de burgerlijke partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is. De strafrechter kan dan al uitspraak doen over de schuld en de straf, maar de uitspraak op burgerlijk gebied uitstellen. Het slachtoffer kan, nadat een eindbeslissing op strafrechtelijke gebied werd genomen, de burgerlijke vordering alsnog aanhangig maken via een kosteloos verzoekschrift dat geldt als burgerlijke partijstelling.325 D. Beweren benadeeld te zijn Artikel 63 Sv. bepaalt: “hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, kan daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter een klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.” Daaruit vloeit voort dat iemand moet kunnen beweren dat hij persoonlijk door een misdrijf schade heeft geleden om zich op ontvankelijke wijze burgerlijke partij te stellen.326 Het begrip “beweren” is een vaag begrip en vereist een nadere invulling door de rechtspraak.
322
Cass. 27 mei 2010, overweging 3, www.cas.be. F. VEBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, Strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 159. 324 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 187. 325 e Artikel 4, 3 lid VTSv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 858. 326 J. RONSE, A. DE WILDE, A. CLAEYS en I. MALLEMS, Schade en schadeloosstelling in APR, Gent, Story-Scientia, 1984, nr. 32, 4. 323
77
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie vereist een ontvankelijke burgerlijke partijstelling dat de benadeelde zijn bewering dat hij door het misdrijf schade heeft geleden aannemelijk maakt.327 Het begrip “aannemelijk maken” schippert tussen het bewijs van de schade en een loutere bewering. Op het niveau van de ontvankelijkheid van de burgerlijke partijstelling wordt nog geen bewijs gevraagd van de schade en het causaal verband met het misdrijf. Dit bewijs is pas aan de orde bij de beoordeling van de gegrondheid van de burgerlijke partijstelling. Om ontvankelijk te zijn, dient de bewering van de burgerlijke partij omtrent het bestaan van de schade veroorzaakt door het misdrijf plausibel te zijn. De rechter moet dus nagaan of er een voldoende band bestaat tussen het misdrijf waarop de burgerlijke partijstelling steunt en de beweerde schade. Een hulpmiddel voor de rechter die de ontvankelijkheid van de burgerlijke partijstelling moet beoordelen, is de toetsing van de voorwaarde van het “beweren benadeeld te zijn” aan de hand van een vijfvoudige controle: reële schade, persoonlijke schade, schade veroorzaakt door het vervolgde misdrijf, de strafrechter moet bevoegd zijn en het slachtoffer moet een vergoeding vragen.328 §2. Wijzen waarop een burgerlijke partijstelling kan geschieden Het slachtoffer die ervoor opteert haar burgerlijke vordering voor de strafgerechten te brengen, zal zich burgerlijke partij moeten stellen. De strafrechter zal zich dan zowel over de strafvordering als over de burgerlijke vordering uitspreken. Twee tijdstippen waarop het slachtoffer haar eis tot herstel kan laten gelden, kunnen onderscheiden worden. Ofwel was de strafvordering reeds in gang gesteld door het Openbaar Ministerie (A) ofwel was dit nog niet gebeurd (B). A. De strafvordering was reeds aanhangig voor de strafrechter Burgerlijke partijstelling bij wijze van voeging Het slachtoffer van een misdrijf kan, nadat het een klacht heeft ingediend, het onderzoek overlaten aan het Openbaar Ministerie en zelf verder geen stappen nemen. Wanneer de procureur des Konings oordeelt dat een vervolging wenselijk is, zal hij de strafvordering aanhangig maken hetzij door een gerechtelijk onderzoek te vorderen van de onderzoeksrechter, hetzij door een rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht.329 In dit geval kan het slachtoffer alsnog stappen nemen.
327
Cass. 21 december 1993, RW 1994-95, 777-781, noot R. VERSTRAETEN, “De ontvankelijkheid van de burgerlijke-partijstelling en de beoordeling ervan in de onderzoeksfase”. 328 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 26. 329 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 853.
78
Het heeft de mogelijkheid zich burgerlijke partij te stellen in elke stand van het geding, tot de sluiting van de debatten.330 Het slachtoffer kan zich dus bij een reeds ingestelde strafvordering voegen. De voeging kan gebeuren tot de sluiting van de debatten. Dit houdt concreet in dat het slachtoffer zich slechts burgerlijke partij kan stellen voor een vonnisgerecht dat zetelt in eerste aanleg. Zich voor het eerst burgerlijke partij stellen in hoger beroep zou er immers toe leiden dat de beklaagde van een aanleg wordt beroofd. Het slachtoffer kan zijn burgerlijke vordering in meerdere stadia van de procedure voegen: wanneer een gerechtelijk onderzoek lopende is voor de onderzoeksrechter, wanneer de zaak hangende is voor de raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling, ook wanneer een zaak voor het vonnisgerecht in eerste aanleg werd gebracht.331 Door de burgerlijke partijstelling verwerft het slachtoffer de hoedanigheid van procespartij en wordt haar burgerlijke vordering gevoegd bij de reeds bestaande strafvordering. Dit gebeurt door middel van een eenvoudige verklaring van de benadeelde of zijn advocaat.332,333 Het is niet vereist dat het slachtoffer voorafgaandelijk een eenvoudige klacht heeft neergelegd334, noch zich als benadeelde heeft geregistreerd. De procureur des Konings is verplicht om alle gekende slachtoffers te verwittigen van de openbare terechtzitting, zodat deze zich burgerlijke partij kunnen stellen tegen de beklaagde.335 Financiële gevolgen VEROORDELING TOT DE GERECHTSKOSTEN - Indien de benadeelde zich voegt bij een reeds ingestelde strafvordering kan deze veroordeeld worden tot het betalen van het geheel of een gedeelte van de gerechtskosten. De veroordeling is facultatief. Bovendien wordt er van de burgerlijke partij geen consignatie gevraagd (infra).336 VEROORDELING TOT DE RECHTSPLEGINGSVERGOEDING - Aangezien het initiatief van de strafvordering niet bij de benadeelde ligt wanneer het zich voegt bij een reeds ingestelde strafvordering, zal een veroordeling tot de rechtsplegingsvergoeding ook niet mogelijk zijn.337
330
Artikel 67 Sv. R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 69. 332 Artikel 66 Sv. 333 R. SIERENS, Burgerlijke partijstelling voor de politierechtbank, Gent, Larcier, 2009, 20. 334 R. VERSTRAETEN, De burgerlijke partij en het gerechtelijk onderzoek. Het slachtoffer in het strafproces, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1990, 170. 335 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 853. 336 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 70. 337 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 71. 331
79
VEROORDELING TOT EEN SCHADEVERGOEDING - Een veroordeling van de burgerlijke partij tot een schadevergoeding kan soms voorkomen. In beginsel zal er geen veroordeling plaatsvinden wanneer de burgerlijke partij zich voegde bij een reeds ingestelde strafvordering. Immers, de burgerlijke partij ligt niet aan de basis van de strafvordering. Doch, wanneer enkel de burgerlijke partij de strafvordering in leven houdt via een hoger beroep tegen een buitenvervolgingstelling, zal een veroordeling wel mogelijk zijn.338 B. De strafvordering was nog niet aanhangig voor de strafrechter In de hypothese dat de strafvordering nog niet is ingesteld339, beschikt het slachtoffer over de mogelijkheid de zaak zelf bij de strafrechter aanhangig te maken. Het slachtoffer oefent de strafvordering niet zelf uit, maar kan deze wel op gang brengen op twee manieren: door middel van een rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht of door middel van een klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter. In beide gevallen zal de burgerlijke partij een borgsom (consignatie) moeten storten.340 Rechtstreekse dagvaarding voor het vonnisgerecht Het slachtoffer van een wanbedrijf of een overtreding kan de verdachte dagvaarden voor het vonnisgerecht teneinde een vergoeding voor de geleden schade te verkrijgen. Op die manier stelt het slachtoffer naast de burgerlijke vordering de strafvordering in.341 Deze rechtstreekse dagvaarding is echter enkel mogelijk voor wanbedrijven en overtredingen. Voor misdaden zal het slachtoffer moeten overgaan tot een klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter (infra).342 Derhalve zal een rechtstreekse dagvaarding voor het hof van assisen niet mogelijk zijn. Klacht met burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter De klacht met burgerlijke partijstelling moet onderscheiden worden van de gewone klacht en de aangifte. De persoon die aangifte doet – dit hoeft niet het slachtoffer te zijn – meldt aan de vervolgende instanties dat er een misdrijf werd gepleegd, maar streeft geen vervolging noch een schadevergoeding na. Bij het indienen van een gewone klacht heeft het slachtoffer (nog) niet de intentie tot het verkrijgen van een schadevergoeding. Het slachtoffer drukt wel de wens uit dat de strafvervolging zou worden ingesteld, doch dit maakt de zaak nog niet aanhangig.
338
L. ARNOU, “Tergende en roekeloze proceshandelingen van de burgerlijke partij”, RW 2004-05, afl. 19, 730. Bijvoorbeeld omdat het OM de zaak nog niet aanhangig gemaakt heeft bij de strafrechter of omdat het besloten heeft dit niet te doen tengevolge van een rangschikking zonder gevolg of sepot. 340 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 854. 341 B. DE SMET, Rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter in CABG, Brussel, Larcier, 2004, 67p. 342 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 854. 339
80
De vervolgende instanties beslissen welk gevolg aan de klacht wordt gegeven. Dit belet het slachtoffer echter niet later over te gaan tot een klacht met burgerlijke partijstelling of een rechtstreekse dagvaarding.343 De burgerlijke partijstelling kan omschreven worden als volgt: “de rechtshandeling waardoor een persoon die benadeeld wordt ten gevolge van een misdrijf een vordering instelt tot vergoeding voor dit nadeel, en dit voor de strafrechtbanken, die moeten oordelen over de publieke vordering.”344 Luidens artikel 63 Sv. kan “hij die beweert door een misdaad of een wanbedrijf te zijn benadeeld, daarover bij de bevoegde onderzoeksrechter klacht doen en zich burgerlijke partij stellen.” Daaruit blijkt dat de klacht met burgerlijke partijstelling dient te gebeuren in handen van de onderzoeksrechter. Bijgevolg wordt de burgerlijke vordering aanhangig gemaakt en brengt het slachtoffer ipso facto de strafvordering op gang.345 Bovendien is een klacht met burgerlijke partijstelling enkel mogelijk voor misdaden en wanbedrijven. Voor misdaden is deze vorm van actie zelfs verplicht.346 De burgerlijke partijstelling is aan geen vormvereisten verbonden. Het volstaat dat (mondeling of schriftelijk)
een
ondubbelzinnige
wilsverklaring
wordt
afgelegd.
Vervolgens
stelt
de
onderzoeksrechter een proces-verbaal van burgerlijke partijstelling op.347 Financiële gevolgen VOORWAARDE VERBONDEN AAN DE INSTELLING VAN DE STRAFVORDERING: CONSIGNATIE - Zoals gezegd (supra) heeft het slachtoffer de mogelijkheid om zowel de burgerlijke vordering als de strafvordering gelijktijdig en over het hoofd heen van het Openbaar Ministerie in te stellen. Deze verregaande bevoegdheid wordt voor een stuk ingeperkt door de consignatie.348 Dit is een borgsom die door de burgerlijke partij die de strafvordering op gang brengt, moet gedeponeerd worden ter griffie en die vermoedelijk overeenstemt met de gerechtskosten.349
343
R. VERSTRAETEN, D. Van DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 48. 344 R. VERSTRAETEN, De burgerlijke partij en het gerechtelijk onderzoek. Het slachtoffer in het strafproces, Antwerpen, Maklu, 1990, 37. 345 R. VERSTRAETEN, D. Van DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 49. 346 A. MASSET, “Cour d’assises”, in X, Postal Mémorialis. Lexique du droit pénal et des lois spéciales, Mechelen, Kluwer, 2011, C 353-4. 347 R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 236-237. 348 R. VERSTRAETEN, D. Van DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 36. 349 Artikel 108 tot 112 KB 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, BS 30 december 1950 (hierna verkort Tarief in strafzaken).
81
De gehoudenheid tot deze borgsom geldt enkel in de gevallen waar het slachtoffer de strafvordering instelt, met name in geval van een klacht met burgerlijke partijstelling of een rechtstreekse dagvaarding. Bovendien is een consignatie enkel vereist voor overtredingen en wanbedrijven, alsook voor de misdaden valsheid in geschriften (artikel 196 Sw.), gebruik ervan (artikel 197 Sw.) en valsheid in jaarrekeningen (artikel 127 W. Venn.). Voor de andere misdaden geldt deze verplichting niet en zal na de buitenvervolgingstelling een kostenstaat opgemaakt worden teneinde de gerechtskosten terug te vorderen. Voor misdaden die uiteindelijk aan het hof van assisen worden voorgelegd geldt een vrijstelling van de borgsom (infra).350 In de praktijk echter wordt de techniek van de correctionalisering vaak toegepast. Bijgevolg zal voor een gecorrectionaliseerde misdaad ook een consignatie gestort dienen te worden. Deze consignatie wordt eisbaar na de beslissing tot correctionalisering. Tenslotte kunnen personen met financiële moeilijkheden een beroep doen op rechtsbijstand (artikelen 664 en 672 e.v. Ger. W.).351 Het doel van de consignatieverplichting is van tweeërlei aard. In de eerste plaats kan het gezien worden als een soort waarborg voor de Staat, namelijk garanderen dat de gerechtskosten betaald zullen worden. In de tweede plaats is het een middel om lichtzinnige, onbezonnen burgerlijke partijstellingen te vermijden. Het systeem maakt duidelijk dat er bij de wetgever een wantrouwen heerst wanneer de strafprocedure op initiatief van de burgerlijke partij wordt geopend.352 De consignatie is niet voorgeschreven op straffe van nietigheid.353 Het niet betalen van de consignatie heeft tot gevolg dat de procedure kan worden geschorst tot wanneer wel aan de verplichting wordt voldaan. De strafvordering blijft wel geldig en de hoedanigheid van burgerlijke partij blijft behouden.354 De uitkomst van de strafprocedure bepaalt het lot van de consignatie. Wanneer de betrokkene wordt vrijgesproken of buitenvervolging wordt gesteld, komt het bedrag van de consignatie toe aan de Belgische Staat. Wanneer daarentegen de beklaagde wordt veroordeeld, komt de borgsom toe aan de burgerlijke partij. In dat geval gebeurt er wel een aftrek van de kosten die in haar belang gemaakt zijn.355
350
B. DE SMET, “Kosten verbonden aan de burgerlijke partijstelling”, RW 2007-08, nr. 15, 624-626. R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 36. 352 B. DE SMET, “Kosten verbonden aan de burgerlijke partijstelling”, RW 2007-08, nr. 15, 624-626. 353 Cass. 13 november 1990, Arr. Cass. 1990-91, 145; A. VANDEPLAS, “Consignatie van de burgerlijke partij”, Strafrecht en Strafvordering: commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1992, afl. 14, 3. 354 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 38. 355 B. DE SMET, “Kosten verbonden aan de burgerlijke partijstelling”, RW 2007-08, 625; Artikel 108 Tarief in strafzaken. 351
82
VEROORDELING TOT DE GERECHTSKOSTEN - Wanneer de burgerlijke partij in het ongelijk wordt gesteld, kan zij veroordeeld worden tot de gerechtskosten.356 Dit is het geval bij een vrijspraak door het vonnisgerecht alsook bij een buitenvervolgingstelling door de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling. De veroordeling tot de gerechtskosten is verplicht wanneer de benadeelde de strafvordering voor wanbedrijven of overtredingen instelt. De verplichte veroordeling geldt daarentegen niet in criminele zaken. Artikel 350 Sv. meldt dat de “de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden in de kosten jegens de Staat.” Derhalve zal bij een vrijspraak voor het hof van assisen de veroordeling van de burgerlijke partij die in het ongelijk werd gesteld facultatief zijn. Het hof van assisen beschikt over een appreciatiebevoegdheid en kan een billijke beslissing nemen omtrent de kosten van het strafonderzoek.357 VEROORDELING TOT DE RECHTSPLEGINGSVERGOEDING - De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming die toekomt aan de in het gelijk gestelde partij. Wanneer de inverdenkinggestelde door de raadkamer of door de kamer van inbeschuldigingstelling buitenvervolging wordt gesteld, is de burgerlijke partij verplicht een rechtsplegingsvergoeding te betalen. In het tegenovergestelde geval, wanneer het onderzoeksgerecht besluit tot het verwijzen van de inverdenkinggestelde kan de burgerlijke partij niet meer veroordeeld worden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding. De burgerlijke partij zal daarentegen wel een rechtsplegingsvergoeding moeten betalen aan de beklaagde indien deze de beklaagde rechtstreeks heeft gedagvaard voor het vonnisgerecht en in het ongelijk wordt gesteld. Het hof van assisen vormt hier echter een uitzondering. De burgerlijke partij kan door het hof niet veroordeeld worden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding. Artikel 351 Sv. voorziet immers niet in deze mogelijkheid.358 Daarnaast was de wetgever ook van oordeel dat gelet op de bijzondere aard van het hof van assisen en de manier waarop het kan worden gevat, de in het ongelijk gestelde burgerlijke partij niet kan veroordeeld worden tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding.359
356
Artikel 162, 2e lid en 194 Sv. (politierechtbank en correctionele rechtbank) en artikel 350 Sv. (hof van assisen). 357 P. HELSEN, “De verplichte veroordeling van de burgerlijke partij tot de kosten van het strafonderzoek: strijdigheid met artikel 6 EVRM?”, T. Strafr. 2009, afl. 6, 301-303. 358 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 63. 359 Verslag namens de commissie voor justitie over het wetsontwerp betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2891/002, 6.
83
VEROORDELING TOT EEN SCHADEVERGOEDING - De afgewezen burgerlijke partij kan facultatief tot een schadevergoeding veroordeeld worden ten voordele van de beklaagde. De onderzoeksgerechten zijn bevoegd om kennis te nemen van de vordering van de buitenvervolginggestelde verdachte tot schadevergoeding wegens tergend en roekeloos hoger beroep van de burgerlijke partij.360 De schadevergoeding moet wel gevraagd worden, de rechter kan ze niet ambtshalve opleggen.361 §3. Personen tegen wie de burgerlijke vordering wordt uitgeoefend In tegenstelling tot de strafrechtelijke straffen, geldt het principe van het persoonlijk en individueel karakter niet ten aanzien van de burgerlijke gevolgen van het misdrijf. Dit zorgt ervoor dat de burgerlijke vordering niet enkel tegen de verdachte, maar ook tegen zijn rechtsopvolgers en tegen de burgerlijke aansprakelijke partij kan ingesteld worden.362 A. De verdachte Aan het begrip “verdachte” wordt een ruime draagwijdte toegekend. Het gaat zowel om de verdachte, de inverdenkinggestelde, de beklaagde als de beschuldigde.363 Opdat de burgerlijke vordering voor de strafrechter tegen deze persoon gericht kan zijn, is het vereist dat de vordering betrekking heeft op de feiten die de verdachte ten laste worden gelegd.364 B. De burgerlijk aansprakelijke partij Op grond van artikel 1384 BW kan de burgerlijke vordering tevens uitgeoefend worden tegen de personen die, krachtens de regels van het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht, aansprakelijk kunnen gesteld worden voor de schade veroorzaakt door andermans daad. Het gaat terzake om ouders die vermoed worden aansprakelijk te zijn voor hun minderjarige kinderen (artikel 1384, 2e lid BW) en om werkgevers die als burgerlijk aansprakelijke partij kunnen gedaagd worden in een strafzaak wegens misdrijven gepleegd door hun werknemers (artikel 1384, 3e lid BW).365
360
Cass. 4 september 2001, RW 2004-05, afl. 19, 740. R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 66. 362 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 846. 363 De persoon die voor het hof van assisen moet terechtstaan wordt aangeduid met de term beschuldigde. 364 R. SIERENS, Burgerlijke partijstelling voor de politierechtbank, Gent, Larcier, 2009, 15. 365 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 847. 361
84
C. De rechtsopvolgers van de verdachte De burgerlijke vordering kan uitgeoefend worden tegen de verdachte en zijn rechtsopvolgers. De strafvordering daarentegen vervalt door het overlijden van de verdachte.366 Indien de verdachte overlijdt voordat de zaak naar het vonnisgerecht werd verwezen of indien de burgerlijke vordering op het tijdstip van het overlijden nog niet ingesteld was, dan zal enkel de burgerlijke rechtbank bevoegd zijn. Indien echter, de burgerlijke vordering voor de strafrechter reeds werd ingesteld vóór het overlijden van de verdachte, kan de burgerlijke vordering worden verder gezet tegen de rechtsopvolgers van de dader.367 §4. Gevallen waar geen burgerlijke partijstelling mogelijk is De wetgever heeft in bepaalde gevallen beperkingen aangebracht aan het recht van het slachtoffer om zich burgerlijke partij te stellen. Deze beperkingen zijn gebaseerd op de hoedanigheid van de verdachte of de aard van het misdrijf. Het beweerd slachtoffer zal dan niet in de mogelijkheid zijn zelf de strafvordering in te stellen tegen deze personen. Het monopolie van het Openbaar Ministerie wordt op dit vlak gevrijwaard en het slachtoffer kan zich enkel voegen bij een strafvordering die door het parket op gang werd gebracht. Een klacht met burgerlijke partijstelling is bijvoorbeeld niet mogelijk tegen minderjarige delinquenten, personen die genieten van voorrecht van rechtsmacht, ministers en parlementairen.368
Afdeling 4. De rechten van de burgerlijke partij De Wet Franchimont (supra) trachtte de rechtspositie van het slachtoffer (burgerlijke partij) te verbeteren369 en deed dit onder andere door aan het slachtoffer dat zich burgerlijke partij heeft gesteld in de loop van het onderzoek een aantal rechten toe te kennen: inzage in het strafdossier (§1.), bijkomende onderzoekshandelingen vragen (§2.) en langdurige onderzoeken aanhangig maken bij de kamer van inbeschuldigingstelling (§3.).370
366
Artikel 20 VTSv. C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 847. 368 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 39. 369 W. VAN STEENBRUGGE, “Enkele overwegingen bij de Wet Franchimont”, Ad Rem 2004, afl. 3, 8-14. 370 F. HUTSEBAUT, “De Wet Franchimont: een belangrijke stap inzake de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven”, Orde van de dag 1999, afl. 5, 69-78. 367
85
§1. Recht op verzoek tot inzage in het strafdossier De burgerlijke partij heeft het recht een verzoek in te dienen bij de onderzoeksrechter tot inzage van het dossier. Dit recht is dus uitdrukkelijk voorbehouden aan het gerechtelijk onderzoek.371 In principe slaat de inzage op het gehele dossier, maar de onderzoeksrechter kan de inzage beperken tot dat deel van het strafdossier dat betrekking heeft op de feiten die tot de burgerlijke partijstelling hebben geleid. Ten vroegste één maand na de burgerlijke partijstelling kan de burgerlijke partij een verzoek indienen bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De onderzoeksrechter zal op zijn beurt ten laatste één maand na het indienen van het verzoek uitspraak doen over het al dan niet toestaan van de inzage. Als het verzoek wordt ingewilligd, beschikt de burgerlijke partij over ten minste 48 uur om het dossier in te zien. Wordt het verzoek afgewezen, dan zal de onderzoeksrechter dat moeten motiveren. De weigering is mogelijk indien: de noodwendigheden van het onderzoek het vereisen; de burgerlijke partijstelling niet ontvankelijk lijkt; de burgerlijke partij geen rechtmatige beweegreden heeft opgegeven of de inzage een gevaar zou opleveren voor personen of een ernstige schending van hun privéleven zou inhouden. Tegen deze weigering kan, binnen acht dagen na de beslissing, beroep aangetekend worden bij de kamer van inbeschuldigingstelling.372 Het inzagerecht op grond van artikel 61ter Sv. impliceert niet noodzakelijk het recht op een afschrift. Via de omweg van artikel 125 Tarief in strafzaken kan de burgerlijke partij alsnog kopieën verkrijgen van het dossier. De kosten zijn dan uiteraard ten laste van degene die ze aanvragen.373 §2. Recht bijkomende onderzoekshandelingen te vragen De burgerlijke partij kan de onderzoeksrechter verzoeken bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten.374 Dergelijke onderzoekshandeling strekt ertoe het strafdossier op een zo volledig mogelijke wijze samen te stellen en te vervolledigen.375 Het verzoek tot aanvullend onderzoek kan onmiddellijk na de burgerlijke partijstelling geformuleerd worden en moet nauwkeurig de gevraagde onderzoekshandeling omschrijven. Het verzoekschrift moet, net zoals bij het verzoek tot inzage, ingediend worden bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. De onderzoeksrechter doet ten laatste één maand na het indienen van het verzoekschrift uitspraak over het al dan niet uitvoeren van de bijkomende onderzoekshandeling.
371
F. HUTSEBAUT, “De Wet Franchimont: een belangrijke stap inzake de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven”, Orde van de dag 1999, afl. 5, 69-78. 372 Artikel 61ter Sv.; I. WOUTERS, Je rechten als slachtoffer, Berchem, EPO, 2008, 142. 373 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 54. 374 Artikel 61quinquies Sv. 375 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 415.
86
Het verzoek wordt afgewezen wanneer de onderzoeksrechter van oordeel is dat de maatregel op dat ogenblik nadelig is voor het onderzoek of dat de maatregel niet noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen. Ook hier kan tegen de weigering een beroep bij de kamer van inbeschuldigingstelling ingediend worden.376 §3. Recht om kamer van inbeschuldigingstelling te vatten bij langdurig onderzoek Tot slot krijgt de burgerlijke partij de mogelijkheid om de zaak aanhangig te maken bij de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer het gerechtelijk onderzoek reeds meer dan één jaar aansleept. Hiertoe dient een gemotiveerd verzoekschrift gericht te worden aan de griffie van het hof van beroep.377 De kamer van inbeschuldigingstelling kan een bevel geven tot vervollediging van het onderzoek of kan gebruik maken van haar evocatierecht. In het laatste geval wordt het gerechtelijk onderzoek onttrokken aan de onderzoeksrechter en zal een raadsheer als onderzoeksrechter optreden.378
376
I. WOUTERS, Je rechten als slachtoffer, Berchem, EPO, 2008, 143. e Artikel 136, 2 lid Sv. 378 R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 55. 377
87
Hoofdstuk 3. De burgerlijke partij in het hof van assisen Afdeling 1. Het tijdstip van de burgerlijke partijstelling Luidens artikel 67 Sv. “kunnen klagers zich burgerlijke partij stellen in elke stand van het geding, tot aan de sluiting van de debatten.” De burgerlijke partijstelling is een belangrijke stap in de procedure omwille van de verschillende rechten die aan de burgerlijke partij worden toegekend sinds de Wet Franchimont (supra). Het slachtoffer of de nabestaanden dienen zich burgerlijke partij te stellen voor een rechter. Dit kan in handen van de onderzoeksrechter zijn, maar kan ook tijdens de debatten plaatsvinden. De benadeelde of het slachtoffer beschikt echter niet over de mogelijkheid zich burgerlijke partij te stellen voor de voorzitter van het hof van assisen in de fase voorafgaand aan de debatten.379 Blijkens de artikelen 275, 276 en 277 Sv. is de hoedanigheid van burgerlijke partij vereist om aan de preliminaire zitting deel te nemen. De geregistreerde benadeelde of het slachtoffer die zich geen burgerlijke partij heeft gesteld, is geen partij en wordt niet toegelaten op de preliminaire zitting. Bijgevolg kunnen zij ook geen lijst van getuigen die ze wensen te horen, neerleggen. Concluderend kan er gesteld worden dat het slachtoffer noch de geregistreerde benadeelde de hoedanigheid van burgerlijke partij kunnen verwerven op de preliminaire zitting.380 Tot slot kan men zich burgerlijke partij stellen “tot aan de sluiting van de debatten”. Doch, uit artikel 374 Sv. blijkt dat de eis tot schadevergoeding van de burgerlijke partij tegen de beschuldigde moet ingesteld worden vóór het vonnis; later is deze onontvankelijk. Dit impliceert dus dat de burgerlijke partij zich moet stellen vóór het arrest dat uitspraak doet over de beschuldiging. De som van de schadevergoeding kan wel later worden bepaald tijdens de fase van de afhandeling van de burgerlijke belangen (infra).381
379
M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. 380 Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 381 M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770.
88
Financiële gevolgen Zoals gezegd geldt de verplichting een consignatie te deponeren in correctionele zaken en niet in criminele zaken. Artikel 108 Tarief in Strafzaken vereist enkel voor de misdaden valsheid in geschriften (artikel 196 Sw.), gebruik ervan (artikel 197 Sw.) en valsheid in jaarrekeningen (artikel 127 W. Venn.) een consignatie. Derhalve zal voor een niet in dit artikel vermelde misdaad geen consignatie
verschuldigd
zijn,
zelfs
als men verwacht
dat
de
misdaad
zal
worden
gecorrectionaliseerd. Het misdrijf behoudt immers zijn correctionele karakter tot de eigenlijke correctionalisatie.382 Bovendien geldt er een vrijstelling van de borgsom voor misdaden die uiteindelijk aan het hof van assisen worden voorgelegd.383 Desondanks zal in principe de burgerlijke partijstelling niet geheel kosteloos zijn. In de meeste gevallen laten burgerlijke partijen zich bijstaan door een advocaat die hen begeleidt doorheen de juridische procedure en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank.384 De kosten en erelonen van die advocaat zullen dan ook betaald moeten worden. Doch, tegenwoordig hebben heel wat mensen een familiale polis met een luik rechtsbijstand erin. Als de verzekeringnemer of een van zijn gezinsleden het slachtoffer wordt van een misdrijf, heeft hij recht op bijstand door een advocaat naar keuze. De verzekeringsmaatschappij draait op voor de kosten van de advocaat. Volgens de heer Vermassen zijn de verzekeringen de triviale verklaring voor de wildgroei van burgerlijke partijen. Zonder die populaire verzekeringsclausule zou, volgens hem, het aantal burgerlijke partijen sterk teruggedrongen worden.385
Afdeling 2. De plaats van de burgerlijke partij binnen het hof van assisen §1. De verwijzing naar het hof van assisen A. Regeling der rechtspleging Tussen de fase van het gerechtelijk onderzoek en het onderzoek ten gronde is een gerechtelijke tussenfase ingebouwd, met name de regeling van de rechtspleging. In principe beslist de raadkamer, en in hoger beroep de kamer van inbeschuldigingstelling, over de afsluiting van het onderzoek (supra: deel 1).386
382
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE, A. BAILLEUX en J. HUYSMANS, De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 36. 383 B. DE SMET, “Kosten verbonden aan de burgerlijke partijstelling”, RW 2007-08, nr. 15, 624-626. 384 C. VAN DEN BERGHE, Op de getuigenstoel, Leuven, Davidsfonds, 2009, 49. 385 I. WOUTERS, Je rechten als slachtoffer, Berchem, EPO, 2008, 143; E. RASPOET, “Jef Vermassen over het proces Kim De Gelder”, Knack 6 februari 2013. 386 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht & internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006, 883.
89
Echter, in geval van een misdaad waarvoor een correctionalisatie niet mogelijk of niet wenselijk is, maakt de procureur des Konings het dossier over aan de procureur-generaal, die op zijn beurt de zaak aanhangig maakt bij de kamer van inbeschuldigingstelling. Het is enkel deze kamer (en niet de raadkamer) die de zaak kan verwijzen naar het hof van assisen.387 Wanneer wordt overgegaan tot correctionalisatie van de misdaad, komt de zaak niet voor het hof van assisen, maar voor de correctionele rechtbank. Uit de praktijk388 blijkt dat sommige slachtoffers/nabestaanden de voorkeur geven aan de berechting door het hof van assisen. Kan de burgerlijke partij tegen de correctionalisatie een rechtsmiddel instellen? B. Recht op hoger beroep tegen correctionalisatie? Wanneer een misdaad correctionaliseerbaar is, kan de raadkamer door het aannemen van verzachtende omstandigheden of een verschoningsgrond het misdrijf “denatureren”. Op die manier wordt de correctionele rechtbank bevoegd om zich uit te spreken over een misdaad die normaal gezien niet tot haar bevoegdheid hoort389 en wordt de zaak onttrokken aan het hof van assisen. Zowel het openbaar ministerie als de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen tegen alle beschikkingen van de raadkamer.390 In principe dus ook tegen de beslissing tot correctionalisatie. Nochtans komt de burgerlijke vordering niet in het gedrang door deze correctionalisatie. Heeft de burgerlijke partij er belang bij om hoger beroep aan te tekenen en is dit belang vereist? Rechtmatig belang? De burgerlijke partij kan een persoonlijk en subjectief belang hebben bij de berechting door het hof van assisen. Voor velen is het namelijk een belangrijke stap in het kader van het verwerkingsproces en brengt het een gevoel van erkenning met zich mee.391 Daarnaast hebben ze belang bij de (hoge) bestraffing van de dader. Hoewel uit artikel 135 §1 Sv. de vereiste van een rechtmatig belang niet afgeleid kan worden, stellen het Hof van Cassatie en de rechtsleer deze vereiste toch voorop.
387
L. GYSELAERS, “Artikel 231 Sv.”, in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. VAN DER KELEN en J. VERBIST (eds.), Wet en duiding strafprocesrecht, Brussel, Larcier, 2010, 335. 388 Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. 389 E. FRANCIS, “Artikel 130 Sv.”, in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. VAN DER KELEN en J. VERBIST (eds.), Wet en duiding strafprocesrecht, Brussel, Larcier, 2010, 262. 390 Artikel 135 Sv. 391 Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012.
90
De rechtsleer verdedigt het standpunt dat, ondanks de bondige verwoording in artikel 135 Sv., een rechtmatig belang vereist is voor het instellen van hoger beroep.392 Ook het Hof van Cassatie is van oordeel dat een rechtmatig belang vereist is om hoger beroep te kunnen aantekenen tegen een beschikking van de raadkamer. In haar arrest van 25 juni 2008 oordeelde het Hof dat “Niettegenstaande de algemene bewoordingen van artikel 135 §1 van het Wetboek van Strafvordering heeft het het recht op hoger beroep niet vrijgesteld van het vereiste van een bijzonder juridisch (lees: rechtmatig) belang als algemene voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het rechtsmiddel. Bij de beoordeling van dat belang spelen niet de subjectieve voorkeuren van de appellant een rol, maar wel de vraag of de beslissing nadelig is voor de rechtsvordering die hij uitoefent.”393 Kritische reflectie: rechtmatig belang inschrijven in de wet Voor de gemoedsrust van de slachtoffers/nabestaanden kan het van belang zijn dat de zaak voor het hof van assisen komt. Slachtoffers willen gehoord worden en willen antwoorden op hun vragen. Elk slachtoffer kent andere noden, bezorgdheden en emoties. Doch, kan dit subjectief belang de bovenhand nemen? De burgerlijke vordering is gericht op het bekomen van een schadevergoeding en heeft geen uitstaans met de bestraffing van de dader. De burgerlijke vordering komt niet in het gedrang door de correctionalisatie. Het is sowieso de rechter die moet beoordelen in welke mate de vordering van de burgerlijke partij gegrond is en hoe deze begroot moet worden. Dergelijke objectivering van het begrip “belang” kan bij de slachtoffers wel leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid. Een te subjectieve benadering van het belang kan daarentegen leiden tot een enorme boost van het instellen van rechtsmiddelen en tot een toename van de werklast om te controleren in welke mate de burgerlijke partijen feitelijk in hun belangen kunnen geschaad zijn.394 Dit zou op zijn beurt weer een vertraging van het proces met zich meebrengen en de duurtijd van het proces staat reeds fel ter discussie. Om discussie en rechtsonzekerheid te vermijden, kan het nuttig zijn om de vereiste van een rechtmatig belang in de wet in te schrijven. 392
KI Gent 6 januari 2000, T. Strafr. 2004, 166 en noot M. STERKENS; R. DECLERCQ, Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 418; R. DECLERCQ, “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, 106; R. DECLERCQ, “Het gerechtelijk onderzoek en de wet van 12 maart 1998”, in X., Liber Amicorum Jean Du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 124; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 607. 393 Cass. 25 juni 2008, Pas. 2008, afl 6-7-8, 1655. 394 R. VERSTRAETEN, “Verleden, heden en toekomst van artikel 135 van het Wetboek van Strafvordering”, in X., Liber Amicorum Jules D’haenens, Gent, Mys en Breesch, 1993, 366.
91
De burgerlijke partijen leggen zich dan misschien gemakkelijker neer bij de beslissing tot correctionalisatie. Bovendien is de verwijzing van de misdaad naar het hof, louter omwille van haar “therapeutische” werking, geen afdoende reden. Dit zou de justitiële achterstand alleen maar in de hand werken. C. Rechten van verdediging na verwijzing De beschuldigde heeft, na de verwijzing, het recht om vrij verkeer te hebben met zijn raadsman. Daarnaast kunnen zowel de beschuldigde als de burgerlijke partij inzage krijgen in het dossier en er bovendien kosteloos een afschrift van krijgen.395 §2. De preliminaire zitting Zowel de beschuldigde als de andere partijen ontvangen een exploot met daarin de akte van beschuldiging en de dagvaarding voor de preliminaire zitting. Op deze zitting verschijnen de beschuldigde en de burgerlijke partij persoonlijk of ze laten zich vertegenwoordigen door een advocaat. Het doel van deze zitting is een lijst van de getuigen en de volgorde waarin ze zullen gehoord worden, vast te leggen. De geregistreerde benadeelde of het slachtoffer die zich geen burgerlijke partij gesteld heeft, wordt derhalve niet in de procedure betrokken en kunnen bijgevolg geen lijst van getuigen neerleggen. Daarnaast beschikken ze niet over de mogelijkheid zich burgerlijke partij te stellen op de preliminaire zitting (supra). De behandeling van de zitting geschiedt in het openbaar. Doch, wanneer de vervolgingen gegrond zijn op de artikelen 372 tot 378 Sw.396 kan het slachtoffer of een van de partijen erom verzoeken de zaak met gesloten deuren te behandelen. Vermits enkel de beschuldigde en de partijen betrokken worden bij de preliminaire zitting zal het slachtoffer slechts om de sluiting van de deuren kunnen verzoeken indien het zich reeds burgerlijke partij heeft gesteld. Bovendien kan de voorzitter, op basis van concrete gegevens die aan het licht zijn gekomen na de controle door de kamer van inbeschuldigingstelling, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden, observatie of infiltratie uit te oefenen.
395 396
92
Artikel 241 & 242 Sv. Het betreft artikelen inzake aanranding van de eerbaarheid en verkrachting.
Tenslotte wordt het arrest van de preliminaire zitting opgemaakt. Hierin worden de getuigenlijst, de volgorde en de eventuele modaliteiten van de verhoren, bepaald. Tegen dit arrest kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.397 §3. De zitting gewijd aan de samenstelling van de jury Het arrest betreffende de preliminaire zitting, de dagvaarding om te verschijnen op de zitting die wordt gewijd aan de samenstelling van de jury en de dagvaarding om te verschijnen op de zitting ten gronde worden in één exploot door de procureur-generaal aan de beschuldigde en aan de burgerlijke partij betekend.398 Ten minste twee werkdagen vóór de zitting ten gronde worden de gezworenen opgeroepen voor het hof van assisen in tegenwoordigheid van de procureur-generaal, van de beschuldigde of zijn raadsman en van de burgerlijke partij of haar raadsman.399 De voorzitter neemt één voor één de namen van de gezworenen uit de bus, waarna eerst de beschuldigde en dan de procureur-generaal een gelijk aantal gezworenen mogen wraken (supra).400 Desondanks de wetgever dit recht niet heeft voorbehouden aan de burgerlijke partij, werd in het proces De Gelder toch gevraagd om af te wijken van de wet en in naam van de wapengelijkheid de burgerlijke partij toe te staan deel te nemen aan het debat over de samenstelling van de jury. Terecht wees het hof het verzoek af.401 De wet voorziet het namelijk niet en de slachtoffers zijn leden van de maatschappij wiens belangen verdedigd worden door het Openbaar Ministerie.402 De vraag of de burgerlijke partij, in het kader van de gelijkheid tussen alle partijen, over een recht op wraking moet beschikken, speelde ook toen de heer Mahoux zijn wetsontwerp indiende. De Hoge Raad voor Justitie uitte haar mening hieromtrent samen met haar antwoord op het voorstel van de heer Mahoux om de wraking zonder motieven af te schaffen.403 Volgens de Hoge Raad voor Justitie is een wrakingsrecht voor de burgerlijke partij vanuit praktisch oogpunt niet eenvoudig realiseerbaar. Hoewel het een logische stap zou betekenen in het kader van de evolutie van het toekennen van meer rechten aan het slachtoffer, brengt het wel praktische en principiële problemen met zich mee.
397
Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 398 Artikel 285 Sv. 399 Artikel 287 Sv. 400 Artikel 289 Sv. 401 X, “Acht mannen en vier vrouwen in de jury”, Gazet van Antwerpen 19 februari 2013. 402 E. VERHOEVEN, “Moeizame start door trage controle en manoeuvre advocaat Luyckx”, Het Laatste Nieuws 20 februari 2013. 403 Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1.
93
Vooreerst zou dit een noodzakelijke verhoging van het aantal kandidaat-juryleden betekenen. Indien de burgerlijke partij een gelijk aantal gezworenen mocht wraken als het Openbaar Ministerie en de beschuldigde, dan zouden er een stuk meer wrakingen plaatsvinden. Er kunnen dan maximaal zesendertig juryleden gewraakt worden in tegenstelling tot het huidige maximum vierentwintig. Een bijkomende moeilijkheid betreft de vraag wat er moet gebeuren in het geval er meerdere burgerlijke partijen zijn. Mogen deze elk apart hetzelfde aantal gezworenen wraken of geldt dit aantal voor alle burgerlijke partijen samen? Daarnaast is er ook een principieel bezwaar. Het Openbaar Ministerie en de burgerlijke partij hebben deels gelijklopende belangen, wat het evenwicht met de beschuldigde zou verstoren. Immers, het Openbaar Ministerie en de burgerlijke partij zouden samen dubbel zoveel gezworenen mogen wraken als de beschuldigde.404 Ook de Commissie voor Justitie kaartte dit debat aan. Er werd gewezen op het belang dat de burgerlijke partij kan hebben bij het wraken van juryleden. Zo kan de burgerlijke partij er bijvoorbeeld belang bij hebben dat haar stem wordt gehoord in een verkrachtingszaak, waar de verdediging alle vrouwen wraakt. Desalniettemin wordt toch verwezen naar het advies van de Hoge Raad. Indien, naast het parket-generaal en de beschuldigde, ook de burgerlijke partij kan wraken, kan men zich afvragen of er nog een evenwicht is in hoofde van de verdediging. Het parket-generaal en de burgerlijke partij staan namelijk op dat vlak aan dezelfde kant. Tevens wijst de Commissie erop dat de burgerlijke partij zich niet mag uitlaten over de schuld en hiertegen ook niet in beroep kan gaan. De burgerlijke partij is enkel partij wat betreft de burgerlijke belangen.405 De heer Mahoux op zijn beurt voert aan dat het feit dat de burgerlijke partij en het openbaar ministerie aan dezelfde kant staan, moet genuanceerd worden. Als men van die stelling uitgaat, kan men immers de mogelijkheden tot wraking anders verdelen.406 Kritische reflectie: de burgerlijke partij dient geen wrakingsrecht toe te komen Dient de burgerlijke partij een recht op wraking toe te komen of niet? Ook naar aanleiding van het wetsvoorstel van senator Mahoux rees de vraag of de burgerlijke partij een recht op wraking toe moest komen om de gelijkheid tussen de partijen te bevorderen.
404
Advies van de Hoge Raad voor Justitie betreffende het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/2. 405 Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/4. 406 Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/4.
94
Ondanks dat er aan de burgerlijke partij op dit punt inderdaad een recht ontzegd wordt, is dit mijns inziens toch verantwoord. Vooreerst moet stilgestaan worden bij het feit dat het wrakingsrecht voor de burgerlijke partij praktisch bijna onmogelijk te realiseren is. Normaal gezien worden zestig of uitzonderlijk negentig kandidaat-juryleden opgeroepen407. Het toekennen van een wrakingsrecht aan de burgerlijke partij zou er toe leiden dat het aantal op te roepen gezworenen nog groter zou zijn. Bovendien zou ook dit de procesgang vertragen. De zitting gewijd aan de samenstelling van de jury zal, gelet op het aantal gezworenen, langer duren. Daarnaast zou het toekennen van een wrakingsrecht aan de burgerlijke partij het evenwicht tussen de partijen kennelijk verstoren. Per slot van rekening worden de belangen van de burgerlijke partij ook al vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie, wat aanleiding zou geven tot een dubbel zo groot wrakingsrecht voor de verdediging ten opzichte van de beschuldigde. Tot slot is het belangrijk dat het slachtoffer het gevoel krijgt dat ze in het proces erkend wordt en dat ze inspraak krijgt in bepaalde aspecten van de procedure. Doch, dit hoeft niet tot uiting te komen in een recht op wraking. Haar belangen worden op dit vlak namelijk verdedigd door het Openbaar Ministerie, dat ook streeft naar de correcte bestraffing van de beschuldigde en de jury op die manier tracht samen te stellen. Daarenboven doet het hof, in het geval van een veroordeling, uitspraak over de schadevergoeding of de teruggaven waarop de burgerlijke partij aanspraak maakt, zonder de jury.408 De jury oordeelt niet over de vordering tot schadevergoeding, waardoor de burgerlijke partij dus ook geen rechtstreeks belang heeft bij het mee samen stellen van de jury. §4. De zitting ten gronde A. Kenmerken van de procedure Er zijn drie basiskenmerken die het hof van assisen typeren: openbaarheid, ononderbroken behandeling en mondelinge procedure (supra: deel 1). Zoals reeds in deel één werd uiteengezet, wordt het onderzoek ter terechtzitting mondeling gevoerd. Daarnaast moeten de debatten voortgezet worden zonder onderbreking en zonder verbinding met de buitenwereld, tot na de beslissing over de schuldvraag. De voorzitter mag de debatten enkel onderbreken voor de nodige rustpozen ten behoeve van het hof, de gezworenen, de getuigen, de beschuldigden en de burgerlijke partijen.409
407
In de zaak De Gelder waren dit er 180. Artikel 348 Sv. 409 Artikel 280 Sv. 408
95
Tot slot geschiedt de behandeling in het openbaar. Dit houdt in dat ook pers en publiek de zitting kunnen bijwonen. Het hof kan echter wel voor de behandeling van zedendelicten besluiten tot een zitting achter gesloten deuren, indien een van de partijen of het slachtoffer het vraagt, namelijk met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.410 Op dit laatste kenmerk, namelijk de openbaarheid, wordt iets dieper ingegaan. Hoe gaat de burgerlijke partij om met deze openbaarheid? Is dit storend of wordt er weinig belang aan gehecht? Assisenzaken kennen doorgaans een uitvoerige mediabelangstelling en de vertegenwoordiging van de journalistieke wereld is soms talrijker dan die van het slachtoffer. Brengt dit een secundaire victimisering teweeg? Is het in het algemeen belang van de bevolking om het volledige proces uitgesmeerd te krijgen of gaat het eerder om sensatiezucht? Journalist/columnist Tom Naegels verwoordt het op een frappante manier: “Het maatschappelijk belang van een assisenverslag is klein. Het draagt geen kennis over die wij, burgers van dit land die niet persoonlijk betrokken zijn, nodig hebben om geïnformeerd, geëmancipeerd en kritisch aan de samenleving deel te nemen. Assisenverslagen passen in de categorie ‘boeiend om te lezen’. […] Wij, burgers van dit land die niet persoonlijk et cetera, hebben zeker een belang in dit proces. Wij hebben er dan ook vertegenwoordigers: het openbaar ministerie en, op een andere manier, de volksjury. Media voegen daar niets wezenlijks aan toe. Zij vergroten de openbaarheid van de rechtsgang, maar die is ook gegarandeerd zonder hen: de deuren staan open, iedereen mag binnen. Het enige verschil is dat er in plaats van honderd, plots een paar miljoen mensen meekijken.”411 Uit verschillende literatuur blijkt dat slachtoffers streven naar erkenning. Doch, deze erkenning zoeken ze niet via de media. Vaak is het optreden van de media bijzonder kwalijk voor het verwerkingsproces. Slachtoffers vragen niet dat ‘hun verhaal’ breed wordt uitgesmeerd in de media, maar als de media niet ver weg is412, dienen zij hun taak op een menselijke en respectvolle manier uit te voeren, in eerste instantie naar de slachtoffers en nabestaanden toe. Het is essentieel dat journalisten correcte, waarheidsgetrouwe informatie verstrekken en de emoties en behoeften van nabestaanden respecteren om zo een secundaire victimisatie te vermijden.
410
e
Artikel 190 j° artikel 280, 2 lid Sv. T. NAEGELS, “Recht naast zijn schoenen”, De Standaard 1 oktober 2011. 412 K. DE GROOF, “Media-aandacht voor slachtoffers is nog geen http://www.steunpunt.be/public/article/330 (consultatie 28 februari 2013). 411
96
erkenning,
integendeel”,
De frustraties kunnen hoog oplopen wanneer bepaalde ongewenste zaken in artikels verschijnen. Zo negeerde een krant het uitdrukkelijk verzoek van de nabestaanden om geen vermelding te maken van de naam van het slachtoffer.413 Dergelijke frustraties kunnen de nabestaanden gedurende het assisenproces ‘missen als kiespijn’. Het is dan aan de journalisten om daar gepast op te reageren. Het Laatste Nieuws bijvoorbeeld voldeed in een bepaalde zaak wel aan de behoefte van de burgerlijke partij. In verschillende krantenartikels stond een foto van het koppel (d.i. het slachtoffer samen met de beschuldigde). Op verzoek van de moeder van het slachtoffer (d.i. burgerlijke partij) verscheen reeds de volgende dag een foto van enkel het slachtoffer in de krant.414 Over het algemeen hebben nabestaanden het veel moeilijker met wat er geschreven wordt, dan met de openbaarheid op zich.415 Daarnaast kan het heel frustrerend zijn voor de nabestaanden wanneer de eerste rij in de zittingszaal voorbehouden wordt voor de journalisten. Komen slachtoffers niet op de eerste plaats?416 Kritische reflectie: de plaats in de zittingszaal De rol van het slachtoffer/burgerlijke partij wordt meer en meer in het licht gesteld. Alhoewel dit zeker een goede zaak is, is het strafrecht toch nog altijd voornamelijk gericht op het bestraffen van de dader, veeleer dan tegemoet te komen aan de wensen van de slachtoffers. Persoonlijk vind ik dat de wet al behoorlijk wat rechten toekent aan de burgerlijke partijen. Wat eventueel voor verbetering vatbaar is, is de plaats die de burgerlijke partijen in de zittingszaal innemen. Vaak zitten ze verscholen achter de journalisten, maar slachtoffers moeten van op de eerste rij het proces kunnen volgen. Zij hebben de gevolgen van de misdaad helaas ook van op de eerste rij meegemaakt. Een dergelijke verbetering is makkelijk door te voeren. B. Aanstelling tolken en wraking In tegenstelling tot de afwezigheid van een recht op wraking van de gezworenen voor de burgerlijke partij, beschikt deze wel over de mogelijkheid om de tolk te wraken. Ingeval de beschuldigde, de burgerlijke partij, de getuigen of een van hen niet dezelfde taal spreken, benoemt de voorzitter een tolk. Zowel de beschuldigde, de procureur-generaal als de burgerlijke partij kunnen de tolk wraken. De enige voorwaarde is dat de reden van wraking wordt opgegeven.
413
Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013. 415 Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013; Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. 416 Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013; K. VAN GIEL, “Krant wist het eerder”, De Standaard 23 februari 2011. 414
97
De tolk kan niet worden gekozen uit de getuigen en de gezworenen, ook al stemmen de beschuldigde, de burgerlijke partij en de procureur-generaal hier mee in.417 C. Getuigenverhoren Personen die niet toegelaten worden om te getuigen Artikel 303 Sv. somt de personen op die niet toegelaten worden om te getuigen. Deze lijst vermeldt onder andere de ouders, broers en zussen van de beschuldigde. Doch, het tweede lid van artikel 303 Sv. bepaalt dat het horen van de personen op die lijst geen nietigheid kan teweeg brengen wanneer noch de procureur-generaal, noch de burgerlijke partij, noch de beschuldigde zich ertegen verzetten. Opmerkelijk in het proces De Gelder was dat de ouders van Kim De Gelder, ondanks dat zij opgeroepen waren als getuigen, reeds van bij het begin van de debatten in de zittingszaal aanwezig waren. Strikt gezien mogen getuigen de zitting pas volgen nadat ze hun getuigenis hebben afgelegd. Dit om te vermijden dat ze in hun getuigenis beïnvloed zouden kunnen worden door wat ze gehoord hebben op de zitting. De vraag is gesteld op de preliminaire zitting door de advocaat van Kim De Gelder. De andere advocaten hadden hier geen bezwaar tegen. Bijgevolg kende de voorzitter deze gunst toe aan de ouders van Kim De Gelder.418 Ondanks alles tekenden enkele burgerlijke partijen alsnog verzet aan tegen de aanwezigheid van de ouders van de beschuldigde in de zittingszaal. Dit uit vrees dat ze hun getuigenis zouden aanpassen op basis van wat ze zouden horen tijdens het assisenproces en omdat de aanwezigheid bijzonder kwetsend was.419
417
Artikel 282 Sv. Interview Faroek Özgünes – VTM nieuws 24 februari 2013. 419 X., “Ouders De Gelder voorlopig niet welkom op proces”, De Standaard 25 februari 2013. 418
98
De rechten van de burgerlijke partij in het kader van de getuigenverhoren De burgerlijke partij beschikt in het kader van de getuigenverhoren over verschillende rechten: het recht om getuigen te laten oproepen zowel op de preliminaire zitting als tijdens de debatten420; het recht de voorzitter te verzoeken de onderzoeksrechter te gelasten een anonieme getuige opnieuw te horen421; het recht de voorzitter te verzoeken aantekening te houden van de veranderingen, toevoegingen en verschillen in de verklaring van de getuige422; het recht om, bij monde van de voorzitter, vragen te stellen aan een getuige of de beschuldigde423; het recht om na iedere getuigenis opmerkingen te maken in verband met hetgeen gezegd werd424; het recht om de voorzitter te vragen dat bepaalde getuigen de zaal verlaten en dat bepaalde getuigen terug binnengeroepen worden om afzonderlijk of in elkaars bijzijn gehoord te worden425; het recht om een getuige wiens verklaring vals schijnt te zijn, te doen aanhouden426. Het horen van de burgerlijke partij als partij of als getuige? Sinds de wet van 21 december 2009 komt de burgerlijke partij niet meer voor op de lijst van personen die niet worden toegelaten om te getuigen. De huidige regeling ligt vervat in artikel 305 Sv. en bepaalt dat de ‘burgerlijke partij, indien zij dit vraagt, wordt gehoord als partij en niet als getuige’. Doch, deze regeling kan tot betwisting leiden. Enerzijds wordt de burgerlijke partij weggelaten uit de lijst van de personen die niet mogen getuigen en anderzijds is de burgerlijke partij niet vermeld in de lijst van personen die nooit onder eed mogen worden gehoord. Bij gebrek aan enige toelichting tijdens de parlementaire voorbereiding kan de wettekst tot twee verschillende interpretaties aanleiding geven. Kan de burgerlijke partij, net zoals voorheen, nooit als getuige worden gehoord of gaat men er voortaan van uit dat de burgerlijke partij gehoord wordt als getuige, maar dat deze kan vragen als partij gehoord te worden? Getuigen moeten de eed ‘dat zij zullen spreken zonder haat en zonder vrees, dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen’, afleggen. Een betrokken partij daarentegen kan niet onder eed gehoord worden.
420
Artikel 278 j° 306 Sv. Artikel 294 Sv. 422 Artikel 300, 2e lid Sv. 423 Artikel 301 Sv. 424 Artikel 302 Sv. 425 Artikel 309 Sv. 426 Artikel 314 Sv. 421
99
De meest voor de hand liggende interpretatie en tevens de strekking van het Hof van Cassatie427 is dat de burgerlijke partij steeds wordt gehoord als partij en nooit als getuige. Een benadeelde persoon (het slachtoffer) kan gehoord worden als getuige zolang hij zich geen burgerlijke partij heeft gesteld. In dat geval dient hij onder eed te worden gehoord. Na de burgerlijke partijstelling kan hij echter niet meer onder eed gehoord worden, maar kan er wel van hem verzocht worden alle noodzakelijke informatie te verstrekken.428 Vragenrecht voor de burgerlijke partij Uit artikel 301 Sv. blijkt dat de burgerlijke partij, bij monde van de voorzitter, vragen kan stellen aan de getuige of aan de beschuldigde. Aan deze bepaling is een levendige, parlementaire discussie voorafgegaan. In het wetsvoorstel van 1997, dat aan de basis lag van de wet van 30 juni 2000 (supra: deel 1), wordt er gewezen op het toenmalige artikel 319 Sv. en de miskenning van het principe dat alle partijen op het proces met gelijke wapens moeten kunnen strijden. Het artikel bepaalde immers dat de procureur-generaal en de gezworenen de toestemming hadden om hun vragen rechtstreeks aan de getuigen te stellen, na evenwel aan de voorzitter het woord te hebben gevraagd. De beschuldigde of zijn raadsman en de burgerlijke partij daarentegen mochten hun vragen alleen bij monde van de voorzitter stellen. De indieners van het wetsvoorstel waren van oordeel dat dergelijk verschil in behandeling het principe dat beide partijen op het proces met gelijke wapens moeten kunnen strijden, schond en meer bepaald dat artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR hierdoor geschonden werden. Bijgevolg werd voorgesteld om ook de procureur-generaal zijn vragen bij monde van de voorzitter te laten stellen.429 In het daaropvolgende amendement wordt gepleit voor een stelsel waarin rechters, gezworenen, burgerlijke partijen en hun raadsman, procureurs-generaal en beschuldigden en hun raadsman hun vragen rechtstreeks mogen richten tot de getuige. Niettemin moeten zij vooraf het woord vragen aan de voorzitter.
427
Cass. 27 april 2011, Pas. 2011, afl. 4, 1161, concl. D. VANDERMEERSCH. Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen; M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. 429 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, 49-1085. 428
100
Om te vermijden dat de debatten ontsporen of dat de getuigen onnodig en al te zeer onder druk worden gezet, wordt aan de voorzitter de mogelijkheid geboden vragen te verbieden of ze alleen maar te laten stellen in de door hem bepaalde bewoordingen.430 Uit de verschillende amendementen die volgden, blijkt dat er telkens twee mogelijkheden naar voren geschoven werden om alle partijen een gelijke behandeling toe te kennen. Sommigen pleiten voor een rechtstreeks vragenrecht voor de burgerlijke partij en de beschuldigde, met de mogelijkheid voor de voorzitter om bepaalde vragen te verbieden. In de praktijk werd echter al vaak afgeweken van de bepaling van het tweede lid van artikel 319 Sv. en werd door de voorzitter aan de burgerlijke partij en de beschuldigde toegelaten rechtstreeks vragen te stellen aan getuigen. De tekst van de wet wordt dus best aangepast aan deze praktijk. Enkel op die manier kan er sprake zijn van een effectief debat. Anderen daarentegen stellen dat de wil van de wetgever duidelijk uit de wettekst blijkt en dat de procureur-generaal op gelijke voet moet geplaatst worden met de beschuldigde. Bijgevolg zal ook de procureur-generaal zijn vragen bij monde van de voorzitter moeten stellen. Het systeem van het rechtstreeks vragenrecht zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat sommige procureurs-generaal of advocaten zouden pogen de getuige van zijn stuk te brengen. Het feit dat de voorzitter de vraag moet stellen en in voorkomend geval herformuleert, komt integendeel de sereniteit van de debatten ten goede en geeft de getuige de kans na te denken en zich geruster te voelen.431 Uiteindelijk werd gekozen voor een vragenrecht bij monde van de voorzitter. Artikel 22 van de wet van 30 juni 2000 wijzigde artikel 319 Sv. als volgt: “[…] De rechters en de gezworenen hebben hetzelfde recht, maar moeten aan de voorzitter het woord vragen. De beschuldigde en zijn raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, aan de getuige vragen stellen. De procureur-generaal, de burgerlijke partij en haar raadsman kunnen, bij monde van de voorzitter, vragen stellen aan de getuige of aan de beschuldigde. De voorzitter kan evenwel verbieden dat bepaalde vragen worden gesteld.”432 Ingevolge artikel 106 van de wet van 21 december 2009 werd deze regeling overgenomen in artikel 301 Sv.433
430
Amendement (BARZIN en REYNDERS) op het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, 49-1085/2. 431 Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1998-99, 49-1085/10. 432 Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, BS 17 maart 2001. 433 Wet tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2001.
101
Kritische reflectie: de burgerlijke partij horen als partij en geen rechtstreeks vragenrecht Voor slachtoffers is het belangrijk dat zij zich burgerlijke partij stellen. Op die manier verwerven ze tal van rechten en kunnen ze de volledige zitting bijwonen. Voor sommige mensen kan dit laatste op emotioneel gebied van belang zijn. Het kan voor nabestaanden of andere belanghebbenden die moeten getuigen belangrijk zijn om zich burgerlijke partij te stellen indien ze reeds vóór hun getuigenis in de zaal willen zitten.434 De burgerlijke partij wordt namelijk gehoord als partij en niet als getuige (supra). Bovendien is het mijns inziens verantwoord dat de burgerlijke partij vragen dient te stellen bij monde van de voorzitter. Hierbij sluit ik me aan bij de argumenten die de heer Morlet435 uiteenzette in zijn nota436. De sereniteit van de verhoren kan door het rechtstreeks vragenrecht immers in het gedrang komen. De burgerlijke partij kan overmand worden door emoties en kan hierdoor de getuige in de war brengen door gekleurde, agressieve of beledigende vragen. Bovendien kunnen de debatten lang aanslepen doordat dezelfde of nutteloze vragen worden gesteld. Ook kunnen misverstanden ontstaan omdat de vragen onduidelijk of verward worden geformuleerd. De keuze voor een vragenrecht bij monde van de voorzitter belet dat de verhoren zouden ontsporen. Daarenboven wordt de gelijkheid tussen alle partijen op die punt geïnstalleerd, namelijk doordat alle partijen hun vragen bij monde van de voorzitter moeten stellen, en vermijdt men de nadelen die aan het rechtstreeks vragenrecht gekoppeld zijn. Tot slot wil ik, in het kader van de getuigenverhoren, reageren op de heisa rond de aanwezigheid van de ouders van Kim De Gelder in de zittingszaal. Op dit punt gingen de wensen van de burgerlijke partijen iets té ver. Het is inderdaad zo dat getuigen de debatten pas mogen volgen nadat ze hun getuigenis hebben afgelegd omwille van de vrees voor beïnvloeding. Echter, dit argument kan even goed opgaan voor de burgerlijke partijen die getuigen. Ook zij kunnen beïnvloed worden door al hetgeen ze horen en zien. Daarenboven was men tot een akkoord gekomen dat de ouders aanwezig mochten zijn. Een woord is een woord. Men had dan beter geen afspraken gemaakt en de wet toegepast zoals ze is.437 Nu krijgen de ouders van De Gelder onverdiend de stempel van medeplichtigheid op het voorhoofd gedrukt. Ook de vader en moeder van De Gelder zijn slachtoffer: zij zijn hun zoon kwijt, ook al is hij nog in leven.438
434
I. WOUTERS, Je rechten als slachtoffer, Berchem, EPO, 2008, 182. Eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel. 436 Nota (MORLET) betreffende de amendementen nrs. 1 tot 10 op het Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer, 1-1267/4. 437 Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. 438 A. DE CRAEMER, “Op de rechtbank. De situatie geschetst”, De Morgen 30 maart 2013. 435
102
D. BOM-controle Ook in de procedure ten gronde kan de voorzitter, op basis van nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beschuldigde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie of infiltratie uit te oefenen.439 Deze mogelijkheid bestaat ook tijdens de preliminaire zitting (supra). Het enige verschil met de bepaling inzake de preliminaire zitting bestaat erin dat het in de procedure ten gronde over nieuwe en concrete elementen moet gaan die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen. Bijgevolg kan de bodemrechter op nieuwe elementen uit het getuigenverhoor inspelen en overgaan tot de controleprocedure.440 §5. Debat over schuld en straf Na de getuigenverhoren is het de beurt aan de burgerlijke partij of haar raadsman en de procureurgeneraal. Zij zetten de middelen tot staving van de beschuldiging uiteen.441 Hoewel dit eigenlijk eerder thuis hoort in de fase van de afhandeling van de burgerlijke belangen, kan de burgerlijke partij reeds uitweiden over de geleden schade.442 Na het pleidooi over de schuld en de schuldigverklaring van de beschuldigde, komen de debatten over de straf. De burgerlijke partij mag niet tussenkomen in het debat over de keuze en het kwantum van de straf. Immers, het vorderen van een straf komt uitsluitend toe aan het Openbaar Ministerie. In tegenstelling tot vroeger waar in de fase van de straftoemeting geen gewag meer gemaakt werd van de burgerlijke partij, voorziet de wet van 21 december 2009 hierop een uitzondering. De burgerlijke partij kan voortaan vorderen dat de te verbeuren zaken, die aan haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven. Over deze vordering zullen ook het hof en de jury moeten oordelen.443
439
Artikel 321 Sv. Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 441 Artikel 320 Sv. 442 M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. 443 Artikel 341 Sv; C. VAN DEN BERGHE, Op de getuigenstoel, Leuven, Davidsfonds, 2009, 55; M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770; Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 440
103
Zowel de schuldvraag444 als de keuze van strafmaat dienen gemotiveerd te worden.445 Dit zorgt ervoor dat alle partijen (zowel de beschuldigde, de burgerlijke partij als het openbaar ministerie) weten op welke gronden de beschuldigde werd veroordeeld dan wel vrijgesproken. Ook maakt het de beslissing begrijpelijker en meer aanvaardbaar.446 Kritische reflectie: geen deelname aan het debat over de strafmaat Het is een gevoelig punt voor de burgerlijke partijen dat zij niet kunnen deelnemen aan het debat over de strafmaat en ze voelen zich bijgevolg geen volwaardige procespartij. Ze krijgen het gevoel dat er niet naar hen geluisterd wordt en dat is net hetgeen slachtoffers willen. Ze zijn op zoek naar erkenning en willen informatie geven over hun leed en over de gevolgen die het misdrijf met zich meebrengt. Toch mag niet uit het oog verloren worden dat de burgerlijke vordering louter gericht is op het herstel van de schade. Een slachtoffer heeft uiteraard een persoonlijk belang bij de grootst mogelijke straf voor de dader en laat zijn gevoelens spreken, maar dit is geen rechtspraak. Ten tijde van het proces gaan de slachtoffers op in hun gevoelens en reageren ze té kwaad en té emotioneel, waardoor ze niet meer rationeel kunnen denken. Ook de heer Marchal, vader van een slachtoffer van Dutroux, is deze mening toegedaan. Het liefst van al had hij Dutroux en Martin samen in de kelder gezet, de kelder op slot gedaan en de sleutel weggegooid, maar dit is niet neutraal, dit is geen rechtspraak aldus de heer Marchal een tiental jaar na de uitspraak. Bovendien zou dit een terugkeer betekenen naar het Talio-recht (supra), want slachtoffers worden over het algemeen overmand door wraakgevoelens. Het Openbaar Ministerie daarentegen vertegenwoordigt de stem van het slachtoffer, maar weet de nodige afstand te bewaren. Het houdt wel rekening met de gevoelens van de slachtoffers, maar is objectiever en niet gemotiveerd door private belangen.447 Tot slot kan de motiveringsvereiste alleen maar toegejuicht worden. Naast de beschuldigde is het ook voor de burgerlijke partij van belang dat ze de redenering van de jury kan volgen. Ze zal de beslissing beter begrijpen en waarschijnlijk ook beter aanvaarden. Dit kan bijdragen tot de gemoedsrust van de burgerlijke partij.
444
Sinds het arrest Taxquet (supra: deel 1). Artikel 334 j° 344 Sv. 446 Advies van 11 februari 2009 van de Hoge Raad voor Justitie betreffende het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/2. 447 Kris De Groof en Nico Snelders in Volt: moeten slachtoffers strafmaat bepalen?, 27 februari 2013. 445
104
§6. De burgerlijke belangen Overeenkomstig artikel 347 Sv. is de burgerlijke partij gehouden haar eis tot schadevergoeding in te stellen vóór het vonnis. Later is die immers onontvankelijk. Deze regel is niet compatibel met artikel 4 VTSv. Dit artikel impliceert dat de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is gemaakt, ambtshalve de burgerlijke belangen moet aanhouden, zelfs bij ontstentenis van burgerlijke partijstelling, wanneer de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is. Aangezien het hof van assisen geen permanent rechtscollege is en samengesteld wordt per zaak, kan het niet opgezadeld blijven met burgerlijke belangen waarvan het zelfs niet geweten is of er ooit een verzoek zal komen om ze af te handelen. De burgerlijke vordering moet dus tijdig – vóór het vonnis – ingesteld worden, op straffe van niet ontvankelijkheid.448 Na de uitspraak op strafgebied volgt het debat over de burgerrechtelijke belangen, zonder jury. Uit artikel 348 Sv. blijkt dat zowel in geval van ontslag van rechtsvervolging als in geval van veroordeling uitspraak wordt gedaan over de schadevergoeding of de teruggaven waarop de burgerlijke partij aanspraak maakt. Er wordt geen gewag gemaakt van een vrijspraak. Echter, een ontslag van rechtsvervolging is geen vrijspraak. Artikel 342 Sv. bepaalt wat onder een ontslag van rechtsvervolging verstaan moet worden: “Het hof ontslaat de beschuldigde van rechtsvervolging, indien het feit waaraan hij schuldig is verklaard, niet strafbaar is of indien de strafvordering uit hoofde van dit feit vervallen is.” In geval van een vrijspraak, heeft de burgerlijke partij geen mogelijkheid meer om een schadevergoeding te bekomen. Een vrijspraak houdt in dat het feit onder geen enkele strafrechtelijke kwalificatie kan worden gebracht. Het hof verklaart zich bijgevolg onbevoegd om over de burgerlijke vordering uitspraak te doen.449 §7. Rechtsmiddelen A. Verzet Verzet is een rechtsmiddel dat wordt aangewend om een bij verstek gewezen uitspraak te doen intrekken. De partij die verstek heeft laten gaan kan de zaak opnieuw voorleggen aan het vonnisgerecht dat het oorspronkelijke arrest of vonnis geveld heeft.450
448
M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. 449 I. BOONE, “Gezag van strafrechtelijk gewijsde en de burgerlijke rechter”, NjW 2010, afl. 10, 340. 450 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 1247.
105
De veroordeelde beschuldigde kan op grond van artikel 356 Sv. verzet aantekenen, volgens de principes van artikel 187 Sv. De burgerlijke partij wordt niet vermeld in dit artikel. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de burgerlijke partij niet over deze mogelijkheid beschikt.451 B. Hoger beroep De arresten van het hof van assisen kunnen, behoudens verzet, enkel bestreden worden door het rechtsmiddel van cassatie. Er werd geopteerd om geen hoger beroep te voorzien.452 Nochtans was de heer Monfils453 van oordeel dat het hoger beroep een betere berechting garandeert. Het beroep moest in alle gevallen mogelijk zijn voor de beklaagde, het openbaar ministerie of de burgerlijke partij.454 C. Voorziening in cassatie De burgerlijke partij heeft niet de mogelijkheid om cassatieberoep in te stellen tegen het arrest dat de beschuldigde schuldig verklaart. Echter, indien de verschoningsgrond van uitlokking wordt weerhouden, heeft dit gevolgen op burgerrechtelijk vlak455 en heeft de burgerlijke partij de mogelijkheid cassatieberoep in te stellen tegen dit arrest samen met het arrest betreffende de burgerlijke belangen. In het geval de burgerlijke partij dit rechtsmiddel aanwendt tegen het arrest van schuldigverklaring alvorens het arrest over de burgerlijke belangen gewezen is, zal het cassatieberoep als voorbarig worden beschouwd en bijgevolg onontvankelijk worden verklaard.456 Artikel 412 Sv. bepaalt dat de burgerlijke partij geen cassatieberoep kan instellen tegen een beschikking van vrijspraak of tegen een arrest van ontslag van rechtsvervolging. Nochtans moet dit genuanceerd worden. De burgerlijke partij heeft de mogelijkheid een cassatieberoep in te stellen tegen een vrijspraak die behept is met een motiveringsgebrek. Sinds het arrest Taxquet (supra: deel 1) staat uitdrukkelijk in artikel 334, 2e lid Sv. dat het arrest van het hof van assisen de voornaamste redenen betreffende de beslissing van de jury over de schuldvraag moet vermelden. Op die manier kan het Hof van Cassatie een ruimere controle uitoefenen. 451
M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. 452 Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. 453 Minister van Staat. 454 Wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de arresten van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-147/1. 455 Met de aanneming van de verschoningsgrond uitlokking wordt een onomkeerbare oorzakelijkheidsband vastgesteld tussen de door de burgerlijke partij geleden schade en haar eigen fout, wat logischerwijze effect kan hebben op haar eis tot schadevergoeding. Zie: KI Brussel 11 januari 1990, JLMB 1990, 591-592, noot J. DE CODT. 456 M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770.
106
Dus indien, ingevolge het cassatieberoep van de burgerlijke partij, het arrest van het hof van assisen inzake de burgerlijke belangen wegens een vrijspraak zonder redenen, nietig wordt verklaard, wordt de zaak verwezen naar hetzelfde hof van assisen, anders samengesteld, maar rechtsprekend zonder jury.457 Luidens artikel 359 Sv. kan de burgerlijke partij haar eis tot cassatie slechts instellen ten opzichte van de beschikkingen betreffende haar burgerlijke belangen. In het geval deze beschikking wordt vernietigd, wordt, overeenkomstig artikel 429, derde lid Sv., de zaak verwezen naar een andere rechtbank van eerste aanleg dan die waartoe de oorspronkelijke onderzoeksrechter behoorde. Tegen de beslissing van die rechtbank zal wel hoger beroep ingesteld kunnen worden.458 Kritische reflectie: gemengde gevoelens bij de afwezigheid van een rechtsmiddel Dat de burgerlijke partij geen rechtsmiddel kan instellen tegen een veroordeling is logisch. Hoewel ze een persoonlijk belang kan hebben bij een hogere bestraffing van de dader, is dit louter subjectief belang niet voldoende. De vraag of een burgerlijke partij daarentegen belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een vrijspraak rijst wel. Immers, indien de beschuldigde wordt vrijgesproken, heeft de burgerlijke partij geen mogelijkheid meer om een schadevergoeding te bekomen (supra). Naar mijn mening is dit een heikel punt. Enerzijds houdt een vrijspraak in dat de feiten niet als misdrijf kunnen gekwalificeerd worden en dat de dader onschuldig is. De burgerlijke partij heeft de kans gekregen op te komen voor haar belangen, maar is in het ongelijk gesteld. Daarenboven rijst de vraag of het hoger beroep door beroepsrechters of door een ander hof van assisen behandeld moet worden. In beide gevallen wordt in principe hetzelfde rondje opnieuw gedraaid. Alles dient over gedaan te worden, wat tijdrovend en duur is. In geval van een vrijspraak waren er waarschijnlijk goede redenen voorhanden voor de jury om in de onschuld van de beschuldigde te geloven. Anderzijds lijkt het onbillijk dat de burgerlijke partij, die doorgaans een dicht familielid verloren is, geen aanspraak kan maken op een schadevergoeding in geval van vrijspraak. Neem nu het geval waarin de jury de figuur van de “onweerstaanbare dwang” aanneemt en de beschuldigde vrijspreekt. Ondanks dat onomstotelijk vaststaat wie de doder is, mag hij toch als vrije burger de zaal verlaten.
457
Cass. 17 maart 2010, concl. R. LOOP; L. HUYBRECHTS, “Het cassatieberoep in assisenzaken na de Hervormingswet”, NC 2010, 217-229. 458 L. HUYBRECHTS, “Het cassatieberoep in assisenzaken na de Hervormingswet”, NC 2010, 217-229; M. ROZIE, “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770.
107
Juridisch is hij totaal onschuldig.459 In dergelijk geval moet mijns inziens toch de mogelijkheid bestaan voor de burgerlijke partij om, op burgerlijk vlak, een hoger beroep of een cassatieberoep in te stellen zodanig dat hen alsnog een schadevergoeding kan toegekend worden.
459
L. DEWAELE, Kromrecht. Een klachtenbundel over ongerechtigheid in de rechtspraak en het morele verval van de advocatuur, Webboek, 2011.
108
Hoofdstuk 4. Argumenten van voor- en tegenstanders Afdeling 1. Het assisenproces werkt louterend/helend Een veel gehoord argument voor het behouden van het hof is dat het assisenproces helend werkt voor de nabestaanden. De directe confrontatie met het menselijke leed draagt niet veel bij tot het vinden van de waarheid, maar zorgt er wel voor dat de rouwverwerking kan beginnen. Op die manier wordt het hof, naast een juridische functie, ook een therapeutische functie toegemeten.460 Het is ook daarom dat slachtoffers zich burgerlijke partij stellen. Het gaat niet zozeer om het verkrijgen van een schadevergoeding, maar in eerste instantie om hun verdriet een plaats te geven.461De nabestaanden kunnen een juridische bladzijde omslaan en verdergaan met hun leven.462 Ook al weten ze dat hun vragen hoogstwaarschijnlijk onbeantwoord zullen blijven, toch is het assisenproces voor de nabestaanden een stap die moet genomen worden, een deel van het verwerkingsproces.463 Zo’n assisenproces helpt mensen om de mentale rust te vinden die ze nodig hebben.464 Tegenstanders stellen zich vragen bij de zogenaamde louterende werking van het hof. Per slot van rekening zijn de nabestaanden reeds gedurende de hele periode voorafgaand aan het proces bezig met huilen, rouwen en verwerken. Dit doen ze bovendien het liefst binnenskamers, met partner of vrienden, niet in een zaal met publiek dat tuk is op emoties.465 Daarnaast is het niet de bedoeling van het strafrecht om louterend te zijn voor slachtoffers. Een strafzaak gaat eigenlijk tussen twee partijen, namelijk de overheid die tegenover een dader staat die de normen niet respecteert. Strafrecht is geen therapie.466 Het lijkt tevens vanzelfsprekend dat een snel, grondig en efficiënt vooronderzoek, gevolgd door een uitspraak binnen een redelijke termijn meer louterend en troostend is dan een vooronderzoek dat jaren aansleept en een assisenproces dat nog eens weken tot maanden duurt voordat er een uitspraak is.467 Uiteindelijk is dit argument moeilijk te veralgemenen. Nabestaanden dragen deze gebeurtenissen voor de rest van hun leven mee en ieder verwerkt het op zijn eigen manier.468
460
H. CATTEBEKE, “In Nederland was het proces-De Gelder anders uitgedraaid”, Knack 10 april 2013. Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013. 462 Het journaal, 23 maart 2013. 463 E. BERGMANS, “Dit is het proces van de verliezers”, De Standaard 22 februari 2013. 464 B. VAN BELLE, “Dagboek van een vader. Wat de jury ook beslist, De Gelder komt nooit vrij”, De Standaard 24 februari 2013. 465 W. VAN LAEKEN, “Speakers corner”, Knack 27 maart 2013. 466 J. DE WIT, “Moet assisen hervormd worden na de zaak- Van Holsbeeck?”, Gazet van Antwerpen 2 oktober 2008. 467 K. VAN VAERENBERGH, “Vervang de assisenprocedure en de volksjury”, Knack 6 maart 2013. 468 Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013. 461
109
Afdeling 2. Nabestaanden streven erkenning na Slachtoffers zijn heel vaak op zoek naar erkenning voor wat er gebeurd is, erkenning voor het leed dat hen is aangedaan. Tegelijkertijd willen ze informatie geven over de gevolgen die het misdrijf heeft teweeggebracht. Een assisenproces biedt een platform aan slachtoffers om het leed dat ze hebben gehad en doormaken in ruime mate aan de orde te brengen.469 Ook de erkenning draagt bij tot de verwerking van het leed. Voor nabestaanden is zo’n proces vaak een begin- en eindpunt. Als het doek valt, kan de verwerking beginnen. De aandacht van de maatschappij is hierbij belangrijk. De samenleving heeft het leed dat hen is aangedaan erkend.470 Het doet deugd om anderen over het slachtoffer te horen praten471 en omgekeerd doet het deugd om zelf over het slachtoffer te praten en er aandacht aan te schenken.472 Voorstanders vinden dit argument één van de belangrijkste dat pleit voor het behoud van het hof. De mogelijkheid om van op de eerste rij betrokken te kunnen zijn bij het proces, is immers heel belangrijk voor de burgerlijke partij.473
Afdeling 3. Nabestaanden accepteren de uitspraak beter Zowel omwille van de vereiste motivering als omwille van het feit dat het gelijken zijn die oordelen over schuld of onschuld, wordt de uitspraak beter geaccepteerd.474 Daarnaast blijkt uit sociaalpsychologisch onderzoek dat een procesdeelnemer die kan participeren in het strafproces door zelf te mogen spreken, de uitkomst van de zaak beter kan accepteren.475 Natuurlijk rijst dan de kritische vraag of de burgerlijke partij zich niet altijd gemakkelijk neerlegt bij een beslissing die in haar voordeel wordt genomen?476
469
Kris De Groof en Nico Snelders in Volt: moeten slachtoffers strafmaat bepalen?, 27 februari 2013. C. VAN DEN BERGHE, Op de getuigenstoel, Leuven, Davidsfonds, 2009, 50. 471 Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. 472 Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013. 473 Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. 474 Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013. 475 M. MALSCH, “De jury en andere vormen van lekeninbreng”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 59-66. 476 Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. 470
110
Afdeling 4. De assisenprocedure eist veel tijd en middelen Dat de assisenprocedure veel tijd en middelen eist, kan niet ontkend worden. Toch zien de voorstanders daar geen graten in. Een proces dat een langere periode duurt, kan een heilzaam effect hebben voor de nabestaanden. Ze komen oog in oog te staan met de persoon die hun veel schade heeft toegebracht en trachten een antwoord te krijgen op hun vele vragen. Desalniettemin is het belangrijkste dat ze een justitie zien met een menselijk gezicht, met name een instelling die voldoende tijd en middelen ter beschikking stelt om de burger te laten zien dat ze moeite doet. Dit biedt op zijn beurt dan weer troost en leedverwerking. Dat de maatschappij tijd maakt voor de nabestaanden en naar hun verzuchtingen luistert, is heel belangrijk en wijst er op dat het assisenhof niet uitsluitend een juridisch belang heeft.477 De lange duur van het proces valt samen met de grondigheid. En het is enkel aan die grondigheid te danken dat de waarheid aan het licht komt. Daarenboven is de grondigheid cruciaal voor het verwerkingsproces van de slachtoffers.478 Toch zijn de meningen hierover verdeeld. Zo gaf een burgerlijke partij duidelijk te kennen dat vier jaar wachten te lang is en dat de dag van de uitspraak “de begrafenis was van hun geliefde.”479 Overigens vervaagt het geheugen van de mens gedurende die periode en vergeet men veel dingen.480 Tot slot moeten de nabestaanden soms lang wachten om die zware periode af te sluiten, aangezien het rouwproces pas echt kan beginnen na het eindarrest.481
Afdeling 5. De openbaarheid schendt de privacy van het slachtoffer Dat de debatten openbaar moeten zijn, staat expliciet neergeschreven in de Grondwet en dit vormt de facto de ultieme controle op het correcte verloop van het proces. Toch wordt het hof vaak gezien als een publieke schandpaal.482 Zowel wat de beschuldigde als wat het slachtoffer betreft. Hun privacy wordt nodeloos geschonden door alle mogelijke opmerkelijke details bekend te maken, die niets met de feiten te maken hebben.483
477
W. DAMEN, C. DILLEN en J. WILS , Wij kregen levenslang, Leuven, Van Halewyck, 2010, 36-37. E. RASPOET, “Jef Vermassen over het proces Kim De Gelder”, Knack 6 februari 2013. 479 Terzake 22 maart 2013. 480 Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013. 481 R. BOONE en I. MORIAU, “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. 482 Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. 483 J. DE WIT, “Moet assisen hervormd worden na de zaak- Van Holsbeeck?”, Gazet van Antwerpen 2 oktober 2008. 478
111
Nabestaanden hebben het overigens veel moeilijker met wat er geschreven wordt, dan met de openbaarheid op zich.484 Vaak worden ze door contacten met de media nog een tweede keer gekwetst. Ook de zitplaats van de nabestaanden en de pers in de zaal is een frustrerend en heikel punt. De eerste rij is namelijk voorbehouden voor de journalisten. Komen slachtoffers niet op de eerste plaats?485
Afdeling 6. Het slachtoffer centraal Ondanks dat het Openbaar Ministerie het slachtoffer goed vertegenwoordigt op een assisenproces486, gaan stemmen op om van het slachtoffer een volwaardige procespartij te maken en hen steeds meer rechten toe te kennen. Denk maar aan de petitie in de zaak De Gelder, waar gestreefd wordt naar wrakingsrecht en inspraak in de strafmaat. De burgerlijke partij vindt dat de beschuldigde té veel aan bod komt en dat op die manier een onevenwicht wordt gecreëerd.487 Echter, de vrees is dat de transformatie van het strafproces in een ‘driepartijen-systeem’ de aandacht van de strafrechter voor de verdachte te veel zou afleiden door de overaccentuering van de belangen van het slachtoffer. Het slachtoffer moet geen allesoverheersende positie in het strafproces krijgen.488 Men mag niet vervallen in een soort ‘slachtofferisme’. Het is begrijpelijk dat de overlevende familie nood heeft aan het zich centraal stellen in de belangstelling en aan het publieke debat daarover, maar dit op een meer gematigde manier.489 De zorg van de rechter gaat per slot van rekening uit naar de dader en niet naar het slachtoffer.490
484
Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013; Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. 485 Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013; K. VAN GIEL, “Krant wist het eerder”, De Standaard 23 februari 2011. 486 Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013. 487 Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. 488 Interview Meester Henk Van Dijk, 15 april 2013. 489 P. VAN EECKHAUT, “Vier gedachten over het assisenhof”, Knack 27 februari 2013. 490 R. LANDUYT, “Het proces van het assisenproces”, Knack 5 maart 2013.
112
Hoofdstuk 5. Een beknopte rechtsvergelijkende toets: Nederland Afdeling 1. Korte inleiding De rol en de positie van het slachtoffer in het Nederlandse strafproces heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Waar het slachtoffer vroeger slechts gezien werd als een hulpmiddel om een verdachte veroordeeld te krijgen voor een delict en de financiële en emotionele gevolgen voor het slachtoffer nauwelijks van belang waren, krijgt het nu een grotere rol toebedeeld door onder andere het toekennen van een spreekrecht.491 Op 20 augustus 1985 riep de toenmalige Minister van Justitie de ‘Commissie wettelijke voorzieningen slachtoffers in het strafproces’ in het leven. Deze commissie had tot doel de mogelijkheden voor slachtoffers om schadevergoeding te verkrijgen binnen het strafproces te onderzoeken. De voorstellen van de commissie hieromtrent werden opgenomen in een wetsvoorstel en dit wetsvoorstel werd uiteindelijk omgezet in de Wet Terwee492. De Wet Terwee streefde naar een versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Zo verruimde de wet de mogelijkheid voor de burgerlijke partij om zich in een strafrechtelijke procedure te voegen493. Vóór de Wet Terwee kon de benadeelde partij zich slechts tot een gelimiteerd bedrag voegen in het strafproces: voor rechtbanken mocht de vordering tot schadevergoeding maximum 1500 gulden bedragen en voor de kantonrechter maximum 600 gulden. Daarnaast was voeging enkel mogelijk ter terechtzitting en kon de vordering niet worden opgesplitst in een civielrechtelijk en strafrechtelijk deel.494 De Wet Terwee verliet de oorspronkelijke kwantitatieve limieten en introduceerde een kwalitatief criterium in de plaats: de vordering moet eenvoudig495 van aard zijn. Daarenboven is voeging thans mogelijk in het voorbereidend onderzoek en heeft het slachtoffer de mogelijkheid om haar vordering te splitsen en een deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
491
D. THIJSSEN, Het slachtoffer in het strafgeding, scriptie Universiteit van Amsterdam, 2012. De Wet Terwee, genoemd naar de voorzitter van de commissie. 493 De voegingsprocedure biedt aan slachtoffers de mogelijkheid als benadeelde partij een civielrechtelijke claim tot schadevergoeding in te brengen in een strafprocedure. Het betreft dus een civielrechtelijke vordering die wordt ingebracht in het strafproces en bijgevolg door de strafrechter wordt beoordeeld. Zie: R.S.B. KOOL en L.M. MOERINGS, De Wet Terwee, evaluatie van juridische knelpunten, Deventer, Gouda Quint, 2001, 10-11. 494 D. VAN GASTEL, De positie van het slachtoffer in het strafproces, scriptie in de strafrechtswetenschappen Universiteit van Tilburg, 2009. 495 Met eenvoudige vorderingen worden vorderingen bedoeld waarover volstrekte duidelijkheid bestaat of waarover de gewenste duidelijkheid op eenvoudige wijze kan verkregen worden. Vorderingen die worden betwist en alleen door een grondig onderzoek met behulp van getuigen en deskundigen kunnen worden beoordeeld, zijn complexe civiele vorderingen die de strafrechter geheel of gedeeltelijk uit het strafproces kan weren. Zie: R.S.B. KOOL en L.M. MOERINGS, De Wet Terwee, evaluatie van juridische knelpunten, Deventer, Gouda Quint, 2001, 10-11. 492
113
Belangrijk hierbij is te benadrukken dat de voegingsprocedure accessoir blijft aan de strafzaak. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij mag niet ten koste gaan van de aandacht voor de strafzaak.496 De rechter kan tevens op grond van de Wet Terwee aan de dader een schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat wanneer de dader het slachtoffer niet vergoedt, hij een vervangende hechtenis in de plaats krijgt.497 Verder regelen de richtlijnen bij de wet de verplichting van politie en justitie om slachtoffers correct te behandelen en, indien nodig, door te verwijzen naar Slachtofferhulp, informatie te geven over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en de behartiging van belangen van slachtoffers bij schaderegelingen.498 De Wet Terwee heeft de rol en de positie van het slachtoffer in het strafproces wettelijk verankerd en slachtoffers kregen de mogelijkheid om gedurende het strafproces de geleden schade te verhalen op de dader. Ook de informatiepositie van het slachtoffer werd verbeterd. Uit de evaluatie van de Wet Terwee in 2001 is gebleken dat de positie van het slachtoffer effectief verbeterd is. Het slachtoffer heeft een duidelijke positie gekregen zonder dat het slachtoffer daarmee een derde partij in het strafproces is geworden.499 Ondanks de enorme stap vooruit die de Wet Terwee teweeg bracht, zijn nog niet alle wensen vervuld. Stemmen gaan op om slachtoffers een volwaardige positie in het strafproces toe te kennen. Zo werd gestreefd naar een spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden teneinde alle betrokkenen in het strafproces te informeren en te confronteren met de gevolgen van het strafbare feit.500
496
C.P.M. CLEIREN en J.F. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2007, 153-154. Y.H. HESLINGA, “De professionalisering van slachtofferhulp. Activiteiten en ontwikkeling”, Justitiële verkenningen 2001, 10-19. 498 Y.H. HESLINGA, “De professionalisering van slachtofferhulp. Activiteiten en ontwikkeling”, Justitiële verkenningen 2001, 10-19. 499 A.C. BIJLSMA, Handboek benadeelde partij: de rol en de positie van het slachtoffer in het strafproces, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005, 16-17. 500 X, “Slachtofferhulp en herstelbemiddeling”, Justitiële verkenningen 2001, 5-9. 497
114
Afdeling 2. De schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht §1. De schriftelijke slachtofferverklaring Het ontstaan van de schriftelijke slachtofferverklaring is het resultaat van experimenten. Het eerste experiment met de schriftelijke slachtofferverklaring dat een rol van betekenis heeft gespeeld, is het experiment in 1998 op lokaal niveau in het arrondissement Roermond.501 Slachtoffers van zware misdrijven werden uitgenodigd voor een ‘slachtoffergesprek’ met de officier van justitie en met de slachtofferbejegenaar502. Het slachtoffer werd door de officier geïnformeerd over de gang van zaken in de rechtszaal, de rol van de aanklager en de te verwachten strafeis. De taak van de slachtofferbejegenaar bestond erin de verklaring op te nemen over de fysieke, psychische en sociale gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. Het betreft in feite de schriftelijke slachtofferverklaring avant la lettre.503 Na een jaar van voorbereiding ging het experiment inzake de schriftelijke slachtofferverklaring in 2000 officieel van start. Een belangrijke katalysator hiervoor waren een aantal ernstige delicten eind de jaren negentig die de discussie omtrent een wettelijk spreekrecht in gang zetten. Nabestaanden deden verzoeken om ter terechtzitting te mogen spreken. In sommige gevallen werd dit verzoek gehonoreerd, in andere niet. Dit leidde tot verontwaardiging en onbegrip.504 Bijgevolg werd tijdens de begrotingsbehandeling in 1999 aan de minister van justitie de vraag gesteld om een spreekrecht voor slachtoffers of hun nabestaanden in het Wetboek van Strafvordering op te nemen. De minister wees dit verzoek af, maar kondigde wel een notitie aan over de positie van het slachtoffer. In deze notitie
vestigde
de
minister
de
aandacht
op
experimenten
met
de
schriftelijke
slachtofferverklaring.505
501
In 1998 vond in Zeeland ook reeds een experiment met slachtofferreportage plaats. Doch, dit experiment heeft geen rol van betekenis gehad bij het vorm geven aan de experimenten in 2000 en 2001. Zie: R. KOOL, M. MOERINGS, W. ZANDBERGEN, Recht op schrift. Evaluatie projecten Schriftelijke slachtofferverklaring, Deventer, Kluwer, 2002, 12. 502 D.i. een beroepskracht van slachtofferhulp Nederland. 503 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 504 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 505 Voorstel van wet van het lid Dittrich tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden), Tweede Kamer der Staten-Generaal 2000-2001, 27632, nr. 3.
115
De kern van deze experimenten was dat slachtoffers of nabestaanden konden verklaren welke gevolgen het delict voor hen heeft gehad. Dit werd dan door de politie of Slachtofferhulp op schrift gesteld en aan het dossier toegevoegd.506 Dat de minister uiteindelijk voor de schriftelijke variant van de slachtofferverklaring koos, is makkelijk te verklaren. Voor de invoering van deze voorziening was immers geen aanpassing van het Wetboek van Strafvordering nodig. Bovendien kon deze schriftelijke variant, veeleer dan het effectieve spreekrecht, dramatische toestanden vermijden.507 In de loop van 2001 vond een eerste evaluatie van de experimenten plaats. Daaruit bleek dat de schriftelijke slachtofferverklaring zowel door slachtoffers, nabestaanden als het werkveld positief onthaald werd. Slachtoffers zagen het als een verbetering van hun positie in het strafproces.508 Om die reden besloot de minister van justitie tot een landelijke invoering van de schriftelijke slachtofferverklaring. Aldus kunnen slachtoffers van een ernstig misdrijf vanaf 1 mei 2004 een schriftelijke slachtofferverklaring509 laten opmaken510. Slachtoffers kunnen op die manier aan de verdachte, de rechter en de samenleving de gevolgen van het delict kenbaar maken. De verklaring wordt toegevoegd aan het dossier en kan worden voorgelezen door de rechter of de officier van justitie. Veel slachtoffers en nabestaanden vinden het immers belangrijk dat de rechter en de verdachte kennis nemen van die gevolgen. Daarnaast heeft het tevens een positief effect op de verwerking van het misdrijf.511 Rechterlijke uitspraken worden immers eerder geaccepteerd als daders en slachtoffers zich betrokken voelen bij de totstandkoming van het rechterlijk vonnis.512 Dankzij de positieve evaluatie van de schriftelijke slachtofferverklaring werd de weg vrijgemaakt voor het mondelinge spreekrecht.
506
De positie van het slachtoffer in het strafproces; Brief van de Minister van Justitie, Tweede Kamer der Staten-Generaal 2003-2204, 27213, nr. 8. 507 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 508 J.W. SPANNINGA en A.L.J. VAN STRIEN, “Een wetsvoorstel betreffende het spreekrecht”, Trema 2001, 420. 509 Deze mogelijkheid was niet wettelijk geregeld. 510 De schriftelijke slachtofferverklaring wordt opgesteld door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland, die daarvoor een speciale opleiding heeft opgevolgd. Deze zorgt ervoor dat de verklaring niet verder reikt dan de gevolgen van het delict. Zie: X, “Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring”, Staatscourant 2004, nr. 248, 30. 511 X, “Schriftelijke slachtofferverklaring ingevoerd”, www.om.nl/organisatie/landelijke/parketgeneraal/nieuwsberichten/@126340/schriftelijke (consultatie 8 april 2013). 512 P. VAN DIJK, “Slachtoffers in de strafrechtspleging. Enig recente ontwikkelingen”, Justitiële verkenningen 2001, nr. 3, 31-42.
116
§2. Het spreekrecht A. Algemeen De wet tot invoering van het spreekrecht bouwt verder op het op 1 mei 2004 geïmplementeerde recht inzake de schriftelijke slachtofferverklaring.513 Na het door de minister afgewezen verzoek tot invoering van het spreekrecht (supra), ging D66-Kamerlid514 Boris Dittrich verder met het voorbereiden van een initiatiefvoorstel om het spreekrecht en de schriftelijke slachtofferverklaring als wettelijke voorziening in het Wetboek van Strafvordering op te nemen.515 Deze keer met meer succes. Sinds 1 januari 2005 bestaat het wettelijk spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden van bepaalde, in de wet opgesomde, zware delicten. B. Draagwijdte Het wettelijk spreekrecht is thans geregeld in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering en geeft aan het slachtoffer of één van zijn nabestaanden de mogelijkheid om tijdens het onderzoek ter terechtzitting een verklaring af te leggen over de gevolgen die het misdrijf heeft teweeg gebracht. Dit spreekrecht is wel beperkt tot misdrijven met een wettelijke strafbedreiging van minimum acht jaar en een aantal specifieke zeden- en geweldsmisdrijven516.517 Het determinerende criterium voor de uitoefening van het spreekrecht is dus de strafmaat en de zwaarte van het delict en niet het individueel ervaren gevolg door het slachtoffer.518 Het Openbaar Ministerie informeert het slachtoffer over de mogelijkheid dat hij het spreekrecht kan uitoefenen. Indien laatstgenoemde daar gebruik van wenst te maken, dient hij dit voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk aan de officier van justitie kenbaar te maken.519
513
M. KAMPEN, J. DE KEIJSER en A. SCHOEP, “Het effect van de slachtofferverklaring op de straftoemeting: een experimenteel onderzoek onder rechtenstudenten”, Tijdschrift voor Criminologie 2013, 24-43. 514 De heer Dittrich was lid van de Tweede Kamer voor Democraten 66 (D66). D66 is een Nederlandse politieke partij van sociaal-liberale signatuur. 515 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 516 Zoals bijvoorbeeld stalking, bedreiging, een verkeersongeval met de dood of ernstig lichamelijk letsel tot gevolg,… 517 C.P.M. CLEIREN en J.F. NIJBOER, Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2007, 1043. 518 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 519 A. C. BIJLSMA, Handboek benadeelde partij: de rol en positie van het slachtoffer in het strafproces, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005, 189.
117
Belangrijk te benadrukken is dat het slachtoffer zich enkel mag uitlaten over de gevolgen van het delict voor het slachtoffer en niet over de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde, de strafbaarheid van de verdachte en de straftoemeting.520 Verder geeft het spreekrecht aan het slachtoffer een eigenstandige positie. Bijgevolg wordt het slachtoffer niet beëdigd als getuige en is het niet onderworpen aan het ondervragingsrecht van het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze mogen wel nadere, verduidelijkende vragen stellen door tussenkomst van de rechter.521 De Memorie van Toelichting somt een aantal redenen op waarom het spreekrecht wenselijk is. Vooreerst kan de mondelinge verklaring van het slachtoffer bijdragen aan het herstel van de emotionele schade die het delict bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Bovendien kan de rechter op die manier uit eerste hand vernemen welke gevolgen het delict voor het slachtoffer heeft gehad en kan hij bij zijn beslissing eventueel rekening houden met deze informatie. Ook kan het vergroten van de zichtbaarheid van het slachtoffer een bijdrage leveren aan het herstel van vertrouwen in de rechtsstaat en de samenleving. Tot slot heeft het spreekrecht ook een preventieve functie: de directe confrontatie met de gevolgen van het door de dader gepleegde delict zou recidive kunnen voorkomen.522 Om aan deze doelstellingen tegemoet te komen en secundaire victimisatie zoveel mogelijk te beperken, zijn bij de invulling en uitvoering van de wet een aantal maatregelen getroffen. Het is immers van groot belang dat het slachtoffer deugdelijk voorbereid wordt zodat het een realistisch perspectief verkrijgt van de functie en effecten van de verklaring en de te verwachten gang van zaken.523 Men wil namelijk vermijden dat het slachtoffer (opnieuw) beschadigd raakt als gevolg van een als onbevredigend ervaren behandeling tijdens het strafproces, bijvoorbeeld door reacties van de verdediging of door de rol van de pers rondom het strafproces. Het is immers de bedoeling dat slachtoffers of nabestaanden de nadelen van het gepleegde misdrijf verwerken. Ook gewekte verwachtingen die niet waar kunnen gemaakt worden en het gebrek aan inzicht in noden en belangen van het slachtoffer of een te koele en zakelijke benadering van het slachtoffer kunnen een oorzaak zijn van secundaire victimisatie.524
520
T. CLEIREN, “Het spreekrecht in het Nederlands strafproces getoetst aan een emancipatoir slachtofferperspectief”, Tijdschrift voor herstelrecht 2009, 40-51. 521 S.B.L. LEFERINK en K.H. VOS, “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. 522 X, “Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring”, Staatscourant 2004, nr. 248, 30. 523 K. LENS, A. PEMBERTON en M. GROENHUIJSEN, Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Eindrapport Universiteit Tilburg, 2010, wodc.nl/onderzoeksdatabase/evaluatie-vande-invoering-van-de-wet-over-spreekrecht.aspx (consultatie 11 april 2013). 524 X, “Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring”, Staatscourant 2004, nr. 248, 30.
118
C. Rol van de schriftelijke slachtofferverklaring Voor slachtoffers die geen gebruik wensen te maken van het spreekrecht, maar wel de officier van justitie, rechter en verdachte over de gevolgen van het delict wil informeren, kan de schriftelijke slachtofferverklaring fungeren als volwaardig alternatief.525 Daarnaast kan deze schriftelijke slachtofferverklaring dienen ter voorbereiding van het slachtoffer dat wel gebruik wenst te maken van het spreekrecht. De criteria die gehanteerd worden met betrekking tot de uitoefening van het spreekrecht, gelden ook hier.526 Zo zal het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring ook afhankelijk zijn van de strafmaat en de zwaarte van het delict. De facto beschikken slachtoffers van spreekrechtwaardige delicten over vijf mogelijkheden: 1) het gebruik van spreekrecht in combinatie met een schriftelijke slachtofferverklaring; 2) het gebruik van spreekrecht zonder schriftelijke slachtofferverklaring, maar met mondelinge voorbereiding527; 3) het gebruik van spreekrecht zonder schriftelijke slachtofferverklaring; 4) afzien van spreekrecht, maar wel een schriftelijke slachtofferverklaring laten opmaken en 5) afzien van het geven van een slachtofferverklaring, zowel mondeling als schriftelijk528.529 Toch raadt Slachtofferhulp Nederland slachtoffers aan om altijd een schriftelijke slachtofferverklaring op te laten stellen, ook als er gebruik wordt gemaakt van het spreekrecht. Zo kan het slachtoffer hierop altijd terugvallen wanneer het tijdens de zitting te moeilijk zou worden voor hem.530
525
A. C. BIJLSMA, Handboek benadeelde partij: de rol en positie van het slachtoffer in het strafproces, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005, 189. 526 X, “Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring”, Staatscourant 2004, nr. 248, 30. 527 Het slachtoffer wordt een mondelinge voorbereiding gegeven door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland. Het slachtoffer wordt dan mondeling het kader geboden waarbinnen zijn verklaring moet blijven. 528 Het geven van een slachtofferverklaring is immers geen plicht, maar een recht. 529 A. C. BIJLSMA, Handboek benadeelde partij: de rol en positie van het slachtoffer in het strafproces, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005, 189-190. 530 X, “Schriftelijke slachtofferverklaring blijkt goede aanvulling op spreekrecht”, Nederlands Juridisch Dagblad 2005, juridischdagblad.nl/content/view/1863/72/ (consultatie 12 april 2013).
119
D. Uitbreiding spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden Op 11 februari 2012 stuurde Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven een wetsvoorstel ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces naar de Tweede Kamer. Als gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen531 en gelet op de opgedane ervaringen in de praktijk532 achtte hij het wenselijk dat de stem van het slachtoffer bij diens ontstentenis op de terechtzitting beter gehoord wordt. Bijgevolg behelst de uitbreiding in het bijzonder het spreekrecht van de nabestaanden en een nieuwe kring van spreekgerechtigden voor personen die vanwege hun jeugdige leeftijd of feitelijke toestand niet in staat zijn om zelf van hun spreekrecht gebruik te maken.533 Met betrekking tot de nabestaanden wordt het spreekrecht uitgebreid van één nabestaande naar drie.534 Het aantal van drie is gekozen om de uitoefening van het spreekrecht hanteerbaar te houden. De rechter heeft in de praktijk wel de mogelijkheid om meer personen aan het woord te laten. In dat geval moeten de nabestaanden onderling uitmaken wie zal spreken. Bereiken ze hierover geen consensus dan beslist de rechter welke nabestaanden in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren. Daarnaast wordt ook de kring van nabestaanden uitgebreid tot alle bloedverwanten in rechte lijn en in de zijlijn tot de vierde graad.535
531
De aanleiding voor het wetsvoorstel was de Amsterdamse zedenzaak. Deze zaak betrof een omvangrijk zedendelict dat in 2010 aan het licht kwam en waarbij seksueel misbruik plaatsvond op onder andere verschillende kinderdagverblijven in Amsterdam. De ouders van de slachtoffers hadden om spreekrecht gevraagd, aangezien dit aanvankelijk enkel toekwam aan het slachtoffer of, indien die overleden zijn, aan hun nabestaanden. Gelet op het feit dat de slachtoffers te jong waren om zelf het woord te voeren, was het aangewezen dat de ouders hen konden vertegenwoordigen. Zie: ANP, “Spreekrecht voor ouders in Amsterdamse zedenzaak, Volkskrant 2013. 532 Uit de praktijk is gebleken dat de wijze waarop het spreekrecht wordt uitgeoefend aanzienlijk minder belastend is dan aanvankelijk voor de invoering werd voorzien. Uit onderzoek blijkt dat slechts 230 tot 260 slachtoffers van het spreekrecht gebruik maakten. De sprekers waren over het algemeen wel tevreden. De rechter besteedde voldoende aandacht aan hun mondelinge verklaring en ze voelden zich rechtvaardig en beleefd behandeld. Tevens droeg het spreekrecht volgens de slachtoffers bij aan de emotionele verwerking. Zie: X, “Spreekrecht in rechtszaal uitgebreid”, www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Spreekrecht-inrechtszaal-uitgebreid.aspx (consultatie 12 april 2013). 533 Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.2; Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.3. 534 P. VAN DEN DOOL, “Teeven breidt spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden uit”, www.nrc.nl/nieuws/2012/02/15/teeven-breidt-spreekrecht-voor-slachtoffers-en-nabestaanden-uit/ (consultatie 12 april 2013). 535 Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.3.
120
Daar de vroegere regeling niet voorzag in de mogelijkheid van het uitoefenen van spreekrecht door ouders of voogd van een minderjarig slachtoffer, beoogt het wetsvoorstel de uitbreiding tot de groep van wettelijke vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers die vanwege hun zeer jeugdige leeftijd niet in staat zijn om op de terechtzitting mee te delen welke gevolgen het strafbaar feit voor hen heeft gehad.536 Tot slot is het opportuun dat advocaten of medewerkers van Slachtofferhulp Nederland namens slachtoffers of nabestaanden het woord kunnen voeren, wanneer laatstgenoemden zelf geen gebruik durven of kunnen maken van het spreekrecht.537 Het wetsvoorstel brengt echter geen wijziging in de inhoud van het spreekrecht. De spreekgerechtigde mag zich enkel uitlaten over de gevolgen van het misdrijf en dus niet over de gewenste strafoplegging.538 Het wetsvoorstel werd goedgekeurd en is sinds 1 september 2012 van kracht. Voortaan krijgen slachtoffers en nabestaanden bij de uitvoering van het spreekrecht tijdens de zitting meer rechten. Desalniettemin gaan sedert 2013 stemmen op om het spreekrecht alsnog inhoudelijk uit te breiden. Op 22 februari 2013 bood Staatssecretaris Teeven aan de Tweede Kamer opnieuw een brief aan met grootse plannen en ideeën om de positie van slachtoffers van delicten in het strafproces nog verder te versterken. Eén van de voorstellen is dat het slachtoffer zich in de toekomst niet alleen mag uitlaten over de gevolgen die het delict voor hem hebben teweeggebracht, maar ook over de schuld van de verdachte en de straf die moet worden opgelegd. Dienvolgens zal de rechter in bepaalde gevallen daadwerkelijk rekening houden met de wensen van het slachtoffer.539 Dit wetsvoorstel wordt niet door iedereen toegejuicht. Het vaststellen van een passende straf moet overgelaten worden aan hoog gekwalificeerde en ervaren professionals. Immers, bij slachtoffers bestaat de neiging om met de dader te willen afrekenen, maar voor een strafrechtelijke sanctie is meer nodig dan het louter veroorzaken van een gevolg. Om iemand te bestraffen, moet daarnaast ook sprake zijn van een bepaalde mate van verwijtbaarheid, van een strafrechtelijk relevant causaal verband, … En om dit allemaal vast te stellen, zijn er magistratelijke professionals nodig. Het strafrecht is een zaak van publieke verantwoordelijkheid en moet dat ook blijven. 536
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.3. P. VAN DEN DOOL, “Teeven breidt spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden uit”, www.nrc.nl/nieuws/2012/02/15/teeven-breidt-spreekrecht-voor-slachtoffers-en-nabestaanden-uit/ (consultatie 12 april 2013). 538 Advies Slachtofferhulp Nederland (A. CRIELAARS), bijlage bij Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 20112012, 33176, nr.3. 539 N. KWAKMAN, “Het slachtoffer betrekken bij de strafoplegging: (g)een goed plan?”, njblog.nl/2013/02/27/hetslachtoffer-betrekken-bij-de-strafoplegging-geen-goed-plan/ (consultatie 12 april 2013). 537
121
Wraak- en vergeldingsgevoelens moeten gekanaliseerd worden. Niet dat emoties geen rol mogen spelen in het strafproces, maar er moet voorkomen worden dat die emoties leiden tot mateloosheid. Desondanks is het spreekrecht een belangrijke verworvenheid voor het slachtoffer en draagt het bij tot de leedverwerking. Doch, het spreekrecht zodanig uitbreiden dat bij het slachtoffer de suggestie wordt gewekt dat hij inspraak heeft in de strafoplegging, is een brug te ver.540 Anderen menen dat het slachtoffer het recht heeft zijn stem te laten horen tijdens de strafzaak en dit wordt het best bereikt als het slachtoffer zijn spreekrecht mag gebruiken waarvoor hij dat wil. In sommige gevallen geeft hij dan uiting aan zijn verontwaardiging en woede en ligt het voor de hand dat hij ook iets mag zeggen over de strafmaat. Bovendien laat een rechter zich niet zo gemakkelijk beïnvloeden door een mening van een slachtoffer die voornamelijk uit emoties bestaat. Ook blijkt dat sommige rechters reeds toestaan dat de spreekgerechtigde zich over meer uitlaat dan alleen de gevolgen. Dit zorgt voor onduidelijkheid, aangezien de mogelijke invulling van het spreekrecht afhankelijk is van de ruimte die de rechter hiervoor wil geven. Daarenboven blijkt uit het evaluatieonderzoek van het spreekrecht niet dat dit uitgebreide spreekrecht tot problemen leidt.541 De discussie omtrent het spreekrecht in Nederland is nog niet gestreden. Het is afwachten of uiteindelijk de voor- of tegenstanders inzake de uitbreiding van het spreekrecht het halen.
540
N. KWAKMAN, “Het slachtoffer betrekken bij de strafoplegging: (g)een goed plan?”, njblog.nl/2013/02/27/hetslachtoffer-betrekken-bij-de-strafoplegging-geen-goed-plan/ (consultatie 12 april 2013). 541 A. SAS, “Het slachtoffer niet beknotten in zijn spreekrecht: een goed plan!”, njblog.nl/2013/03/08/hetslachtoffer-niet-beknotten-in-zijn-spreekrecht-een-goed-plan/ (consultatie 12 april 2013).
122
Conclusie en evaluatie Wanneer dieper wordt ingegaan op de positie die de burgerlijke partij inneemt in een procedure voor het hof van assisen, wordt duidelijk dat de burgerlijke partij niet altijd dezelfde rechten heeft als het Openbaar Ministerie of de beschuldigde. Zo kan ze geen hoger beroep aantekenen tegen een beslissing tot correctionalisatie wanneer ze per se wil dat de zaak voor het hof van assisen komt. De burgerlijke vordering komt namelijk niet in het gedrang door de correctionalisatie. Een echt rechtmatig belang hebben ze dus niet. Daarnaast kunnen de burgerlijke partijen niet deelnemen aan de zitting gewijd aan de samenstelling van de jury. Een wrakingsrecht wordt haar -terecht- ontzegd. Het organiseren van een wrakingsrecht voor de burgerlijke partij is immers praktisch bijna onmogelijk te realiseren, het zou het evenwicht tussen de partijen kennelijk verstoren en daarenboven doet het hof uitspraak over de schadevergoeding zonder de jury. Ook mag de burgerlijke partij niet deelnemen aan het debat over de strafmaat en kan ze geen rechtsmiddelen instellen tegen een vrijspraak of veroordeling. Dat de burgerlijke partij zich niet mag inlaten over de straftoemeting is logisch omdat het Talio-principe (“oog om oog, tand om tand”) anders te veel de bovenhand zou nemen. De onmogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen tegen een veroordeling, is tevens aanvaardbaar. Hoewel de burgerlijke partij een persoonlijk belang kan hebben bij een hogere bestraffing van de dader, is dit louter subjectief belang onvoldoende. Het niet kunnen instellen van een rechtsmiddel tegen een vrijspraak daarentegen, is meer problematisch. In geval van vrijspraak heeft de burgerlijke partij immers geen mogelijkheid meer om een schadevergoeding te bekomen. Ondanks dat haar deze rechten ontzegd worden, is het assisenproces geen maat voor niets voor de burgerlijke partij. Door deel te nemen aan de getuigenverhoren en het debat over de schuld, kan ze het proces op actieve wijze proberen sturen. Ze probeert de fout aan te tonen die vereist is voor haar vordering tot schadevergoeding en ze krijgt de kans om haar stem te laten horen. Bovendien werkt een assisenproces over het algemeen helend voor de nabestaanden. Het is het begin van haar verwerkingsproces. Ook in Nederland wordt aandacht geschonken aan de gevoelens van het slachtoffer en de nabestaanden. Daar kennen ze de figuur van de schriftelijke slachtofferverklaring en het spreekrecht. Dit houdt in dat het slachtoffer of de nabestaanden de mogelijkheid krijgen om zich uit te laten over de gevolgen die het misdrijf voor hen teweeg heeft gebracht. Dit kan bijdragen tot het herstel van de emotionele schade. Ondanks dat deze figuren positief onthaald worden in Nederland, gaan toch stemmen op om de inhoud ervan uit te breiden tot de schuld van de verdachte en de strafoplegging. 123
Ondanks dat de burgerlijke partij niet op alle vlakken over dezelfde rechten beschikt als het Openbaar Ministerie of de verdediging, meen ik uit dit beknopt onderzoek toch te kunnen afleiden dat het antwoord op mijn onderzoeksvraag “Is het van doorslaggevend belang voor de burgerlijke partij dat het hof van assisen behouden blijft?” positief is. De wet tot hervorming van het hof van assisen van 21 december 2009, met inbegrip van de Wet Franchimont, betekende een grote stap voorwaarts voor de burgerlijke partij. Zo krijgt ze inzage in het strafdossier, al of niet bijgestaan door slachtofferhulp en heeft ze de mogelijkheid om bijkomende onderzoekshandelingen te vragen. In het kader van het hof van assisen heeft het slachtoffer, dat zich burgerlijke partij heeft gesteld, de mogelijkheid om tolken te wraken. Daarnaast kan ze, ten gevolge van het feit dat ze wordt gehoord als partij en niet als getuige, het hele proces bijwonen en krijgt ze een vragenrecht naar analogie met dat van de beschuldigde. Ook de motiveringsvereiste van de schuldvraag en van de strafmaat zijn in dit kader cruciaal. Het is voor het slachtoffer makkelijker zich neer te leggen bij de uitspraak wanneer de concrete redenen die aanleiding hebben gegeven tot een vrijspraak of een bepaalde strafmaat worden meegedeeld. Nabestaanden vinden het belangrijk dat naar hen geluisterd wordt, dat ze erkend worden en dat tijd gemaakt wordt om stil te staan bij hun verdriet. Het hof van assisen komt hier grotendeels aan tegemoet. Het is inderdaad waar dat een assisenprocedure veel tijd kost, maar een proces dat een langere periode duurt, kan een heilzaam effect hebben voor de nabestaanden. De nodige tijd wordt vrijgemaakt om naar de verzuchtingen van nabestaanden te luisteren en het doet deugd om anderen over het slachtoffer te horen praten. Dit toont aan dat het assisenhof, naast een juridisch belang, ook een soort van therapeutische functie heeft. Correctionele zittingen worden zodanig snel afgewikkeld waardoor de indruk wordt gewekt dat het slachtoffer buiten spel wordt gezet. Door de nodige tijd uit te trekken voor de berechting en de reconstructie van de feiten, voelen de burgerlijke partijen zich – in de meeste gevallen – erkend en dit komt het rouw- en verwerkingsproces ten goede. Zonder dat de noodzaak zich opdringt om de rechten van de burgerlijke partijen uit te breiden, zijn een paar punten voor verbetering vatbaar. Zo duurt het té lang voor de zaak voor het hof verschijnt. Dit probleem, dat vaak door tegenstanders wordt aangehaald, gaat ook op voor de burgerlijke partij. Nabestaanden moeten te lang wachten om die zware periode af te sluiten, daar het rouwproces vaak pas echt kan beginnen na het eindarrest. Daarnaast is het misschien aangeraden om de mediabelangstelling een beetje terug te schroeven. Met de openbaarheid van de debatten hebben de nabestaanden op zich geen probleem. Doorgaans hebben ze het moeilijker met wat geschreven wordt, dan met de openbaarheid op zich.
124
Door de contacten met de media worden ze nog een tweede keer gekwetst, wat secundaire victimisering in de hand werkt. Ook de zitplaats van de nabestaanden en de pers in de zaal is een frustrerend punt. De eerste rij is over het algemeen voorbehouden voor de pers, de plaats waar de slachtoffers het meeste recht hebben om te zitten. Tot slot heeft de burgerlijke partij niet de mogelijkheid om, in geval van vrijspraak, een schadevergoeding te bekomen. Dit kan in sommige gevallen onbillijk overkomen. Neem nu het geval waarin de jury de figuur van “onweerstaanbare dwang” aanneemt en de beschuldigde vrijspreekt. Er staat onomstotelijk vast wie de dader is, maar toch mag deze laatste als vrije burger de zaal verlaten. In dergelijk geval moet mijns inziens toch een oplossing gevonden worden. Bijvoorbeeld door aan de burgerlijke partij, op burgerlijk vlak, een hoger beroep of een cassatieberoep te geven zodanig dat haar alsnog een schadevergoeding toegekend kan worden. Zoals blijkt uit deel één kent buurland Nederland geen hof van assisen. Toch wordt voor slachtoffers en nabestaanden van bepaalde, in de wet opgesomde, zware delicten voorzien in een wettelijk spreekrecht. Ze mogen zich uitlaten over de gevolgen die het delict voor hen teweeg heeft gebracht. Dit kan bijdragen aan het herstel van de emotionele schade en komt het rouwproces ten goede. Kan de invoering van een dergelijk spreekrecht in ons land de therapeutische functie van het hof van assisen voor de slachtoffers vervangen? Naar mijn mening niet. Slachtoffers in Nederland krijgen maximum vijftien minuten spreekrecht en voor een zaak wordt maximum één dag uitgetrokken. Ondanks dat het spreekrecht helpt in de emotionele verwerking, kan dit niet opboksen tegen de erkenning die het slachtoffer krijgt in het hof van assisen en de tijd die gemaakt wordt om naar haar verzuchtingen te luisteren. Justitie is er voor iedereen, voor de dader, het slachtoffer en de maatschappij. Dus als het hof van assisen de burgerlijke partij helpt in haar verwerkingsproces, kan je er bijna niet omheen om deze instelling te behouden bij gebrek aan een volwaardig alternatief. Doch, een assisenproces draait voornamelijk om waarheidsvinding, de rechten van de burgerlijke partij verder uitbreiden is een brug te ver. Het is niet de bedoeling dat de burgerlijke partij haar private wraakgevoelens ten opzichte van de dader geïnstitutionaliseerd ziet. Het hof van assisen moet niet enkel fungeren als therapeutisch centrum - hieraan komt slachtofferhulp namelijk sterk tegemoet -, maar het is wel belangrijk dat het slachtoffer het gevoel krijgt dat naar haar geluisterd wordt en dat ze met respect behandeld wordt. Concluderend kan gesteld worden dat het hof van assisen in het belang van de burgerlijke partij behouden dient te blijven, maar zonder een nog verdere uitbreiding van haar huidige rechten, tenzij er een méér dan volwaardig alternatief komt.
125
Bibliografie Wetgeving Advies van 11 februari 2009 van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende het wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/2. Advies Slachtofferhulp Nederland (A. CRIELAARS), bijlage bij Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.3. Amendement (BARZIN en REYNDERS) op het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, 49-1085/2. De positie van het slachtoffer in het strafproces; Brief van de Minister van Justitie, Tweede Kamer der Staten-Generaal 2003-2204, 27213, nr. 8. ROOS, T., “Is de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtspleging gewenst?”, november 2006, 109p. (Bijlage bij Kamerstuk 30800-VI nr. 20). DE
Koninklijk Besluit 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, BS 30 december 1950 (verkort Tarief in strafzaken). Koninklijk Besluit van 20 juli 2005 tot oprichting van een Commissie tot Hervorming van het Assisenhof, BS 9 augustus 2005. Memorie van Toelichting, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.3. Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Nota (MORLET) betreffende de amendementen nrs. 1 tot 10 op het Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer, 11267/4. Omzendbrief nr. COL 6/2010 van het College van Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep: voorlopige omzendbrief inzake de wet tot hervorming van het hof van assisen. Strafwetboek. Verslag namens de commissie voor justitie over het wetsontwerp betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2891/002. Verslag namens de Commissie voor de Justitie, Parl. St. Senaat 2008-09, nr. 4-924/4. Voorstel van wet van het lid Dittrich tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (invoering spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden), Tweede Kamer der StatenGeneraal 2000-2001, 27632, nr. 3. Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, Tweede Kamer 2011-2012, 33176, nr.2. Wetboek van Strafvordering. 126
Wet 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. Wet van 30 juni 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, BS 17 maart 2001. Wet 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010. Wet op de Rechterlijke Organisatie. Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 1996-97, nr. 1085/1. Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 30 juni 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, van artikel 27 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van artikel 837 van het Gerechtelijk Wetboek, teneinde de rechtspleging voor het hof van assisen te stroomlijnen, Parl. St. Kamer 2000-01, nr. 50-0989/1. Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 475 van het strafwetboek, Parl. St. Senaat 2005-06, nr. 31286/3. Wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de arresten van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-147/1. Wetsvoorstel tot hervorming van het hof van assisen, Parl. St. Senaat 2007-08, nr. 4-924/1.
Rechtspraak ECRM 29 juni 1994, Decisions and Reports 78. EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90, Van de Hurk/Pays-Bas. EHRM 9 december 1994, nr. 18064/91, Hiro Balani/Espagne. EHRM 9 december 1994, nr. 18390/91, Ruiz Torija/Espagne. EHRM 13 januari 2009, nr. 926/05, Taxquet/Belgique. Cass. 13 november 1990, Arr. Cass. 1990-91, 145. Cass. 21 december 1993, RW 1994-95, 777-781, noot R. VERSTRAETEN, “De ontvankelijkheid van de burgerlijke-partijstelling en de beoordeling ervan in de onderzoeksfase”. Cass. 25 januari 1995, Arr. Cass. 1995, nr. 42. Cass. 4 september 2001, RW 2004-05, afl. 19, 740. Cass. 16 juni 2004, T. Strafr. 2005, 277-285. Cass. 25 juni 2008, Pas. 2008, afl 6-7-8, 1655. Cass. 17 maart 2010, concl. R. LOOP. Cass. 27 mei 2010, overweging 3, www.cas.be. Cass. 27 april 2011, Pas. 2011, afl. 4, 1161, concl. D. VANDERMEERSCH. 127
KI Brussel 11 januari 1990, JLMB 1990, 591-592, noot J. DE CODT. KI Gent 6 januari 2000, T. Strafr. 2004, 166 en noot M. STERKENS.
Boeken en tijdschriften ARNOU, L., “Tergende en roekeloze proceshandelingen van de burgerlijke partij”, RW 2004-05, afl. 19, 730. BAEKELAND, C., "De hervorming van de juryrechtspraak van het hof van assisen en artikel 150 Gw.: een zinvolle stap voorwaarts of een slag in het water?", CDPK 2009, 393-418. BAEKELAND, C., “Assisen is een practical joke geworden”, De Juristenkrant 2009, 11. BEKAERT, H., “Le législateur a-t-il voulu supprimer la cour d’assises?”, Journal des Tribunaux 1978, 253. BIJLSMA, A.C., Handboek benadeelde partij: de rol en de positie van het slachtoffer in het strafproces, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2005, 269p. BOONE, R. en MORIAU, I., “Ik heb hoop: ooit wordt assisen afgeschaft”, De Juristenkrant 2009, 8-9. BOONE, I., “Gezag van strafrechtelijk gewijsde en de burgerlijke rechter”, NjW 2010, afl. 10, 340. CLEIREN, C.P.M. en NIJBOER, J.F., Strafvordering: tekst & commentaar, Deventer, Kluwer, 2007, 2548p. CLEIREN, T., “Het spreekrecht in het Nederlands strafproces getoetst aan een emancipatoir slachtofferperspectief”, Tijdschrift voor herstelrecht 2009, 40-51. DAMEN, W., DILLEN, C. en WILS, J. , Wij kregen levenslang, Leuven, Van Halewyck, 2010, 184p. DE BOCK, E., “Het arrest Taxquet en de motivering van het verdict van het hof van assisen”, RW 2009, afl. 30, 1272. DECLERCQ, R., “Voorlopige hechtenis en rechtsmiddelen”, RW 1991-92, 106. DECLERCQ, R., “Het gerechtelijk onderzoek en de wet van 12 maart 1998”, in X., Liber Amicorum Jean Du Jardin, Deurne, Kluwer, 2001, 111-133. DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2007, 1722p. DECLERCQ, R., Beginselen van strafrechtspleging, Mechelen, Kluwer, 2010, 1986p. DEFOORT, K., “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen (1): enkele veranderingen in de praktijk”, T. Strafr. 2010, 17-25. DE HERT, P., “De discussie over de jury in België”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 9-20. DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Enkele argumenten ter verdediging van de jury”, De Juristenkrant 2005, nr. 106, 2-3. DE HERT, P., “Hervorming van het Assisenhof: België blijft slow”, Panopticon 2006, afl. 1, 1-11. DE HERT, P., DECAIGNY, T. en WEIS, K., “Europees Hof eist motivering van assisenuitspraak”, De Juristenkrant 2009, afl. 182, 3. DE MAN, J., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45.
128
DE NAUW, A., “De jury, hier en elders, pro en contra”, Vl. Jurist 1992,afl. 1, 26-32. DE RUYVER, B. en VAN IMPE, K., “De minnelijke schikking en de bemiddeling in strafzaken in strafzaken”, RW 2000-2001, 448. DE SMET, B., Rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter in CABG, Brussel, Larcier, 2004, 67p. DE SMET, B., “Kosten verbonden aan de burgerlijke partijstelling”, RW 2007-08, nr. 15, 624-626. DE WIT, J., "Beperkte ontvetting van assisen", De Juristenkrant 2005, nr. 119, 2. DIEPENDAELE, H., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. DURANT, J., “Over het symbool van twee revoluties: het Hof van Assisen”, Vl. Jurist 1992, afl.1, 9-12. EGGERMONT, F. en KERKHOFS, S., De proceduregids. Stappenplan voor civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke geschillen, Antwerpen/Cambridge, Intersentia, 2011, 244p. FRANCIS, E., “Artikel 130 Sv.”, in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. VAN DER KELEN en J. VERBIST (eds.), Wet en duiding strafprocesrecht, Brussel, Larcier, 2010, 262. GERARD, K. en MORLET, P., “Twaalf gezworenen op zoek naar een toekomst”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 53-58. GEYSKENS, M., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. GYSELAERS, L., “Artikel 231 Sv.”, in M. DE BUSSCHER, J. MEESE, D. VAN DER KELEN en J. VERBIST (eds.), Wet en duiding strafprocesrecht, Brussel, Larcier, 2010, 335. GYSELAERS, L., Hof van assisen. De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Artikelsgewijze bespreking in Artikel & commentaar, Mechelen, Kluwer, 2012, 176p. HELSEN, P., “De verplichte veroordeling van de burgerlijke partij tot de kosten van het strafonderzoek: strijdigheid met artikel 6 EVRM?”, T. Strafr. 2009, afl. 6, 301-303. HESLINGA, Y.H., “De professionalisering van slachtofferhulp. Activiteiten en ontwikkeling”, Justitiële verkenningen 2001, 10-19. HUTSEBAUT, F., “De positie van de benadeelde in het Belgisch strafproces”, Panopticon 1985, 412. HUTSEBAUT, F., “De Wet Franchimont: een belangrijke stap inzake de rechtspositie van slachtoffers van misdrijven”, Orde van de dag 1999, afl. 5, 69-78. HUYBRECHTS, L., “Het cassatieberoep in assisenzaken na de Hervormingswet”, NC 2010, 217-229. KAMPEN, M., DE KEIJSER, J. en SCHOEP, A., “Het effect van de slachtofferverklaring op de straftoemeting: een experimenteel onderzoek onder rechtenstudenten”, Tijdschrift voor Criminologie 2013, 24-43. KOOL, R.S.B. en MOERINGS, L.M., De Wet Terwee, evaluatie van juridische knelpunten, Deventer, Gouda Quint, 2001, 94p. KOOL, R., MOERINGS, M. en ZANDBERGEN, W., Recht op schrift. Evaluatie projecten Schriftelijke slachtofferverklaring, Deventer, Kluwer, 2002, 114p. LANGEMEIJER, F.F., Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer, 2004, 170p.
129
LATOIR, G., “Bloemen verwelken, schepen vergaan, maar het hof van assisen blijft eeuwig bestaan. Het debat omtrent het hof van assisen”, Ad Rem 2009, afl. 2, 30-41. MALSCH, M., “De leek als rechter en de rechter als leek”, Justitiële verkenningen 2003, 47-59. MALSCH, M., “De jury en andere vormen van lekeninbreng”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 59-66. MALSCH, M., Democracy in the Courts: Lay Participation in European Criminal Justice Systems, Farnham, Ashgate, 2009, 244p. MASS, A. en VANDERMEERSCH, D., “La loi du 21 décembre 2009 relative à la réforme de la cour d’assises: première lecture critique”, JT 2010, 221-232. MASSCHELIN, J., “De assisenprocedure brengt maatschappelijke rust”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 67-74. MASSET, A., “Cour d’assises”, in X, Postal Mémorialis. Lexique du droit pénal et des lois spéciales, Mechelen, Kluwer, 2011, 353p. MERCKAERT, M., “Bespreking arrest Taxquet (16 november 2010)”, RW 2012-13, nr. 22, 874-876. MERTENS, W., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. MONBALLYU, J., Zes eeuwen strafrecht: de geschiedenis van het Belgisch strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 384p. PREUMONT, M., “La récente reforme de la procedure devant la cour d’assises”, Journal des Tribunaux 2001, afl. 6026, 729-733. RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK, “Leken en rechtspraak: moet, mag en wil de burger meedoen?”, Rechtstreeks 2007, nr. 1. RONSE, J., DE WILDE, A., CLAEYS, A. en MALLEMS, I., Schade en schadeloosstelling in APR, Gent, StoryScientia, 1984, nr. 32, 412p. ROZIE, M., “De positie van de burgerlijke partij in het hof van assisen”, in F. DERUYCK, M. ROZIE (eds.), Liber Amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, 765-770. SIERENS, R., Burgerlijke partijstelling voor de politierechtbank, Gent, Larcier, 2009, 64p. SONCK, S., “Motivering en assisen: tragedie in drie bedrijven”, De Juristenkrant 2009, 13. SPANNINGA, J.W. en VAN STRIEN, A.L.J., “Een wetsvoorstel betreffende het spreekrecht”, Trema 2001, 420. STEVENS, F., Geschiedenis van de strafrechtsbedeling, Leuven, Acco, 2002, 98p. TRAEST, P., “Juryrechtspraak: bijdrage tot een onbevangen debat”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 8388. ALMELO, L., Dames en heren van de jury: juryrechtspraak in Nederland, Wormer, Inmerc, 2007, 192p. VAN
VAN EECKAUT, P., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45.
VANDAM, L., “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en maatschappij?”, Antenne 2008, 8-13. 130
VAN DEN BERGHE, C., Op de getuigenstoel, Leuven, Davidsfonds, 2009, 160p. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2006, 1314p.
strafprocesrecht
en
internationaal
strafrecht,
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2009, 1286p. VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met het strafprocesrecht, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2010, 123p. VANDEPLAS, A., “Consignatie van de burgerlijke partij”, Strafrecht en Strafvordering: commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer 1992, afl. 14, 3. VANDEPLAS, A., "De hervorming van het hof van assisen", Jura Falc. 1993-1994, 602-609. VAN DER KELEN, D. en GYSELAERS, L., "Göktepe bis met een vleugje Taxquet", RABG 2010, afl. 7, 445-453. LEIJ, J.B.J. en DE JONGSTE, W.M., Het Nederlandse strafrechtsysteem in Criminaliteit en rechtshandhaving 2009, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 17-47. VAN DER
DIJK, P., “Slachtoffers in de strafrechtspleging. Enig recente ontwikkelingen”, Justitiële verkenningen 2001, nr. 3, 31-42. VAN
VAN FRAECHEM, E., Een rechter spreekt, Leuven, Davidsfonds, 2004, 191p. VAN GEND, S.J.A.M. en VISSER, G.J., Artikel 12 Sv., Nijmegen, Ars Aequi Libri, 2004, 173p. VAN MEERBEECK, J., “Les suites de l’arrêt Taxquet: deux conceptions”, JT 2009, 692. VAN STEENBRUGGE, W., “Assisenprocedure: pro vs. contra”, Ad Rem 2004, 39-45. VAN STEENBRUGGE, W., “Enkele overwegingen bij de Wet Franchimont”, Ad Rem 2004, afl. 3, 8-14. VERBRUGGEN, F. en VERSTRAETEN, R., Strafrecht en strafprocesrecht voor Bachelors, Antwerpen, Maklu, 2012, 356p. VERHOEVEN, E., “Moeizame start door trage controle en manoeuvre advocaat Luyckx”, Het Laatste Nieuws 20 februari 2013. VERMASSEN, J., “Assisen: rechtspraak in opspraak”, Orde van de dag 2004, afl. 25, 35-46. VERSTRAETEN, R., “Actuele knelpunten en ontwikkelingen omtrent de burgerlijke vordering uit een misdrijf”, in P. TRAEST en A. DE NAUW, Wie is er bang van het strafrecht?, Postuniversitaire Cyclus Willy Delva, Gent, Mys & Breesch, 1998, 443p. VERSTRAETEN, R., De burgerlijke partij en het gerechtelijk onderzoek. Het slachtoffer in het strafproces, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1990, 535p. VERSTRAETEN, R., “Verleden, heden en toekomst van artikel 135 van het Wetboek van Strafvordering”, in X., Liber Amicorum Jules D’haenens, Gent, Mys en Breesch, 1993, 355-376. VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 1173p. VERSTRAETEN, R. en GYSELAERS, L., “Naar een hervorming van de assisenprocedure?” in P.F. ANTHONISSEN, P. BEKAERT en K. BOURGEOIS (eds.), Recht in beweging. 13de VRG-Alumnidag 2006, Antwerpen, Maklu, 2006, 301-320. 131
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 2007, 1193p. VERSTRAETEN, R. en GYSELAERS, L., “De wet van 21 december 2009 tot hervorming van het Hof van Assisen” in R. VERSTRAETEN en F. VERBRUGGEN (eds.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2009, 89-124. VERSTRAETEN, R., VAN DAELE, D., BAILLEUX, A. en HUYSMANS, J., De burgerlijke partijstelling: analyse en toekomstperspectief, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 436p. WOUTERS, I., Je rechten als slachtoffer, Berchem, EPO, 2008, 352p. X, “Slachtofferhulp en herstelbemiddeling”, Justitiële verkenningen 2001, 5-9. X, “Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring”, Staatscourant 2004, nr. 248, 30. X, “Schriftelijke slachtofferverklaring blijkt goede aanvulling op spreekrecht”, Nederlands Juridisch Dagblad 2005, juridischdagblad.nl/content/view/1863/72/ (consultatie 12 april 2013). X, “ Hervorming assisenprocedure”, NjW 2010, nr. 216, 102. X, “Juryleden assisen”, NjW 2012, nr. 271, 716.
Krantenartikels ANP, “Spreekrecht voor ouders in Amsterdamse zedenzaak, Volkskrant 2013. BERGMANS, E., “Dit is het proces van de verliezers”, De Standaard 22 februari 2013. CATTEBEKE, H., “In Nederland was het proces-De Gelder anders uitgedraaid”, Knack 10 april 2013. DE CRAEMER, A., “Op de rechtbank. De situatie geschetst”, De Morgen 30 maart 2013. DE WIT, J., “Moet assisen hervormd worden na de zaak-Van Holsbeeck?”, Gazet van Antwerpen 2 oktober 2008. DE WIT, J., “De Ruyver: Schaf assisen af”, Gazet van Antwerpen 22 oktober 2010. DE WIT, J., “De mozaïekwet over slachtoffers en wapens”, Gazet van Antwerpen 15 november 2012. LANDUYT, R., “Het proces van het assisenproces”, Knack 5 maart 2013. NAEGELS, T., “Recht naast zijn schoenen”, De Standaard 1 oktober 2011. PL, “Overheid moet moordenaar Cools 12.000 euro schadevergoeding”, De Standaard 17 november 2010. RASPOET, E., “Jef Vermassen over het proces Kim De Gelder”, Knack 6 februari 2013. STV, “Edwin Van Fraechem Oud-rechter”, De Standaard 30 januari 2009. VAN BELLE, B., “Dagboek van een vader. Wat de jury ook beslist, De Gelder komt nooit vrij”, De Standaard 24 februari 2013. VAN EECKHAUT, P., “Vier gedachten over het assisenhof”, Knack 27 februari 2013. VAN GIEL, K., “Krant wist het eerder”, De Standaard 23 februari 2011. VANHECKE, N., “Vier jaar wachten is veel te lang”, De Standaard 18 februari 2013. 132
VAN LAEKEN, W., “Speakers corner”, Knack 27 maart 2013. VAN VAERENBERGH, K., “Vervang de assisenprocedure en de volksjury”, Knack 6 maart 2013. X, “Vertrouw de volksjury”, De Standaard 16-17 februari 2013. X, “Hof van assisen trekt zich terug om jury samen te stellen”, De Standaard 19 februari 2013. X, “Acht mannen en vier vrouwen in de jury”, Gazet van Antwerpen 19 februari 2013. X., “Ouders De Gelder voorlopig niet welkom op proces”, De Standaard 25 februari 2013.
Overig Advocaat Joris Vercraeye in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. BENDE, R., “Hoe is de strafrechtspraak in Nederland www.artikeltjes.com/artikeltjes/755/1/Hoe-is-de-strafrechtspraak-in-Nederlandgeregeld/Page1.html (consultatie 4 april 2013).
geregeld?”,
Brochure “Rechtspraak in Nederland”, 2010, www.rechtspraak.nl (consultatie 1 april 2013). Bureaulid Hoge Raad Jean-Luc Cottyn in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. DE GROOF, K., “Media-aandacht voor slachtoffers is nog geen erkenning, integendeel”, http://www.steunpunt.be/public/article/330 (consultatie 28 februari 2013). DEWAELE, L., Kromrecht. Een klachtenbundel over ongerechtigheid in de rechtspraak en het morele verval van de advocatuur, Webboek, 2011. EERDMANS, J., “Lekenrechtspraak kan prima in Nederland (opinie)”, 2007, www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1323429/2007/08/14/Lekenrechtspraak-kan-primain-Nederland-opinie.dhtml (consultatie 5 april 2013). ERDMAN, F. en DE LEVAL, G., "Justitiedialogen. Syntheseverslag opgemaakt op verzoek van Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie", juli 2004, justitie.belgium.be/nl/binaries/justitie_dialogen_NL_tcm265-138432.pdf (consultatie 28 november 2012). FOD Justitie, “Hof van http://justitie.belgium.be/nl/binaries/Het%20hof%20van%20assisen_tcm265-138483.pdf (consultatie 14 februari 2013).
Assisen”,
FRÈRE, S., De assisenprocedure: historisch en kritisch bekeken, Masterproef Rechten UGent, 2009-10. GOEDHART, P-H., ROOS, L. en DE WILDE, E., Het Belgische Hof van Assisen in strafrechtelijk en maatschappelijk perspectief, Rotterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam, 1983. Gust Verwerft in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. Herstelplan rechtsstaat voor een betrouwbaar en open rechtssysteem, Tweede Kamerfractie Lijst Pim Fortuyn 2005. Het journaal, 23 maart 2013. 133
Interview Mevrouw Inge Vanderhaeghe, CAW Visserij Slachtofferhulp 26 oktober 2012. Interview Faroek Özgünes – VTM nieuws 24 februari 2013. Interview mevrouw Marie-Marthe Maudoux, 4 maart 2013. Interview Meester Toon Deschepper, 29 maart 2013. Interview Meester Jan De Winter, 2 april 2013. KOOMEN, M., Lekenparticipatie in de strafrechtspraak, rapport wodc.nl/onderzoeksdatabase/lekenrechtspraak.aspx (consultatie 5 april 2013).
WODC,
2006,
Kris De Groof en Nico Snelders in Volt: moeten slachtoffers strafmaat bepalen?, 27 februari 2013. KWAKMAN, N., “Het slachtoffer betrekken bij de strafoplegging: (g)een goed plan?”, njblog.nl/2013/02/27/het-slachtoffer-betrekken-bij-de-strafoplegging-geen-goed-plan/ (consultatie 12 april 2013). LAURENS, T., “Hervormingsplannen assisen gewikt en gewogen. Slachtoffers krijgen meer rechten”, februari 2006, users.skynet.be/tijs.laurens/artikels/pdf/Hervormingassisen.pdf (consultatie 15 december 2012). LEFERINK, S.B.L. en VOS, K.H., “Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring: recht of kans? Een onderzoek naar het victim impact statement in de praktijk van het Nederlandse strafrecht”, Slachtofferhulp Nederland, 2008. LENS, K., PEMBERTON, A. en GROENHUIJSEN, M., Het spreekrecht in Nederland: een bijdrage aan het emotioneel herstel van slachtoffers?, Eindrapport Universiteit Tilburg, 2010, wodc.nl/onderzoeksdatabase/evaluatie-van-de-invoering-van-de-wet-over-spreekrecht.aspx (consultatie 11 april 2013). Minister Stefaan De Clerck in videofragment Volt: moet de volksjury worden afgeschaft?, 6 oktober 2010. SAS, A., “Het slachtoffer niet beknotten in zijn spreekrecht: een goed plan!”, njblog.nl/2013/03/08/het-slachtoffer-niet-beknotten-in-zijn-spreekrecht-een-goed-plan/ (consultatie 12 april 2013). Terzake 22 maart 2013. THIJSSEN, D., Het slachtoffer in het strafgeding, scriptie Universiteit van Amsterdam, 2012. DOOL, P., “Teeven breidt spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden uit”, www.nrc.nl/nieuws/2012/02/15/teeven-breidt-spreekrecht-voor-slachtoffers-en-nabestaanden-uit/ (consultatie 12 april 2013). VAN DEN
GASTEL, D., De positie van het slachtoffer strafrechtswetenschappen Universiteit van Tilburg, 2009. VAN
in
het
strafproces,
scriptie
in
de
VAN LOO, B., De berechting van misdaden: met of zonder Hof van Assisen?, Masterproef UGent, 201011. VANMARCKE B., “Het Hof van Assisen naar de geschiedenisboeken verwezen – oktober 2007”, www.bartvanmarcke.be/het-hof-van-assisen-naar-de-geschiedenisboeken-verwezen-oktober-2007 (consultatie 23 november 2012). 134
www.assisen.be. www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Strafrechter/Procedures (consultatie 5 april 2013). X, De Belgische Grondwet van 7 februari 1831 met wijzigingen van 7 september 1893, 15 november 1920, 7 februari, 24 augustus en 15 oktober 1921, Brussel, Bruylant, 1965, www.dbnl.org/tekst/_bel003belg01_01/_bel003belg01_01_0006.php (consultatie 23 november 2012). X, “Hirsch Ballin: geen lekenrechtspraak in Nederland”, 2007, www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/persberichten/2007/07/18/hirsch-ballin-geen-lekenrechtspraak-in-nederland.html (consultatie 5 april 2013). X, “Moet de volksjury behouden blijven?”, De redactie 26 oktober 2010. X, “Assisenprocedure grondig hervormd”, assisen.html (consultatie 14 februari 2013).
http://www.legalworld.be/legalworld/hervorming-
X., “Over de Hoge Raad”, www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad (consultatie 5 april 2013). X, “Schriftelijke slachtofferverklaring ingevoerd”, www.om.nl/organisatie/landelijke/parketgeneraal/nieuwsberichten/@126340/schriftelijke (consultatie 8 april 2013). X, “Spreekrecht in rechtszaal uitgebreid”, www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Spreekrecht-in-rechtszaal-uitgebreid.aspx (consultatie 12 april 2013.
135