Inhoudsopgave Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Definitieve artikel na forumdiscussie (15.11.2003)
p. 3
Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Discussietekst – eerste versie (1.10.2003)
p. 14
Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Deel 2 : samen zoeken naar toekomstgerichte oplossingen p. 18 Verzamelde forumreacties
1
Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Het fanfareorkest is een orkestvorm naar mijn hart vandaar dat een vergelijking met een zwaan, toch één van de grootste en vooral sierlijkste zwemvogels, wel op zijn plaats lijkt. Er is een minder bekend spreekwoord dat zegt dat een zwaan zijn veren evengoed nodig heeft als een mus – wie op brede voet wil leven heeft daar zijn hele inkomen voor nodig met andere woorden. En precies bij dit op brede voet leven knelt binnen de fanfarewereld letterlijk het schoentje. De fanfare als orkestvorm is mijns inziens tegenwoordig op een punt gekomen waar alvast het stervensproces van de zwaan lijkt ingezet. Het beest drijft nog op het muzikale water maar al te vaak lijken zijn vleugels gekortwiekt of is zijn massa zo opgeblazen dat van sierlijkheid nog nauwelijks sprake is. Mijn verhaal en artikel zijn gestoeld op 27 jaar ervaring binnen de Vlaamse fanfarewereld op alle kwalitatieve echelons en op alle stoelen en banken : van muzikant–dirigent tot uitgever/arrangeur en jurylid. Een artikel gestoeld op 27 jaar luister- en praktijkervaring zonder de pretentie er iets vanaf te kennen maar wel met de pretentie om de zaken die zich voordoen te evalueren en waar mogelijk te verbeteren en indien nodig te veranderen. Graag neem ik U mee in een verhaal van één van de mooiste muzikale vogels. Laat ons allen met de nodige muzikale ideeën het beest voeden zodat het kan pronken als een paradepaardje van onze Vlaams-Nederlandse muziekcultuur. Wat voorafging, een greep uit de geschiedenis van het fanfareorkest. In de 19de eeuw zien we naar analogie met de vele uitvindingen binnen de industriële revolutie ook een snelle evolutie in de ontwikkeling van de individuele blaasinstrumenten. We denken vooral aan de uitvinding van de ventielen waardoor koperblazers doeltreffend chromatisch konden spelen. Ook enkele nieuwe instrumenten verschenen : de uitvindingen van Adolphe Sax (saxofoons en saxhoorns) en de grote kopers kenden een grote evolutie met de ontwikkeling van de bastuba als opvolger voor serpent en bashoorn. Niet minder belangrijk waren de verbeteringen aan de houten blaasinstrumenten : de hobo kreeg chromatische sleutels en Boehm (1794-1881) bracht een nieuw systeem aan op de dwarsfluit dat later ook op de klarinet zou worden toegepast. Al deze verschillen binnen het instrumentarium kon men ook merken binnen de verschillende blaasorkesten. Dit was een hinderpaal voor de internationale ontwikkeling van het medium en het repertoire maar gaf de vele orkesten een zekere nationale culturele eigenheid. Na 1848 was er een grote ontwikkeling van blaasorkesten in de steden en gemeenten en ontstonden duizenden harmonies en fanfares. Ook de blaasmuziek als orkestvorm groeit gestadig : het militaire blaasorkest zal zich langzaam losrukken uit zijn louter functioneel karakter en een meer culturele functie gaan vervullen. Het
2
blaasorkest binnen de burgerij zal zich langzaam ontwikkelen en het spiegelt zich in die tijd aan de sterke koortraditie en aan de militaire orkesten die in de steden gegarnizoend zijn. Hafabra In Engeland gaven onder andere de militaire blaasorkesten en ook de traditie van het blaasorkest in de kerk aanleiding tot het ontstaan van talrijke blaasorkesten, de ‘reed bands’ werden daar vlug vervangen door brassbands (een zuivere koperbezetting). Het dichtbevolkte industriegebied rond Yorkshire was de geboorteplaats van de brassband. Dank zij de nieuwe familie saxhoorns ontstaat een nieuwe orkestvorm als zinvol tijdverdrijf voor de onderbetaalde arbeiders. Op die manier zouden de arbeiders zich zeker niet bezighouden met het opkomende socialisme. De brassband kwam al vlug tot een gestandaardiseerde bezetting (ook omwille van het wedstrijdkarakter, wedstrijden ontstaan daar reeds vanaf 1818). Waarom waren blaasorkesten zo’n succes in die periode ? Muziek maken vulde een leemte op sociaal-cultureel gebied, het was een verrijking voor zowel het individu als voor de gemeenschap. Blaasorkesten waren afgestemd op het levenspatroon van de toenmalige middenklasse en de arbeiders – de hafabra was één van de weinige ontspanningsmogelijkheden in groepsverband en werd gestimuleerd door de overheid en de vooraanstaande burgers. Het blaasorkest was gemeenschapsverrijkend en de amateuristische muziekbeoefening in het algemeen was in de 19de eeuw een aanvulling op de enorme leemten op socio-cultureel gebied. Het blaasorkest was ook persoonsverrijkend en was een vorm van permanente opvoeding. Het was de enige mogelijkheid om de geliefkoosde deuntjes uit het lichtklassieke opera- en operetterepertoire te laten horen. Het was tevens een onmisbare schakel in het dorpsleven : zonder fanfare geen feest, plechtigheid of huldiging. Met haar vrolijke of triestige tonen verklankte de fanfare de gevoelens van de plaatselijke gemeenschap. Ook op economisch vlak was de blaasmuziek een bloeiende sector met eigen instrumentenbouwers en -makers. In Mechelen waren er de hobo’s en klarinetten Tuerlinckx, klarinetten en fagotten Steegmans, Jean Baptiste Vanden Eynde trompetten en klephoorns in Lier – Francois Joseph Van Engelen, in Turnhout Van Sas en in Brussel – Charles-Joseph Sax en Charles Mahillon. Aan de naam van vele fanfareorkesten kan men nog de historische wortels en achtergrond terugvinden, ‘De Werker’ en ‘Arbeid adelt’ uit socialistische kringen, ‘St. Cecilia’ uit kerkelijke kringen, Willen is Kunnen, Eendracht maakt Macht, Moed en Volharding, De Vrije Vlaamse Zonen, allemaal vertellen ze wel iets over de historische (en vaak politiek gekleurde) wortels. Het verleden van onze hafa-orkesten in vijf grote periodes. De periode 1830-1860 : doorbraak van het blaasorkest. In deze periode kennen de harmonies en fanfares hun grote doorbraak. In het algemeen is er wat de blaasmuziek betreft een kwantitatieve toename gedurende de ganse 19de eeuw tot aan de tweede wereldoorlog. De ‘Exposé de la situation du Royaume’ vermeldde in 1851 461 harmonies en fanfares in België. Dit is de periode dat de militaire kapellen zich tot grote blaasorkesten zullen ontwikkelen en zich van louter militaire functies naar de concertpraktijk zullen richten. Het is ook de eeuw waarin noch publiek noch componisten een hiërarchisch onderscheid maken tussen blaasmuziek en symfonische muziek. Voor de verspreiding van de klassieke muziek spelen de blaasorkesten in die periode trouwens een voorname rol.
3
De periode 1860-1880 : kwantitatieve explosie van het medium. Voor 1880 vermeldt het jaarboek van J. Dufrane1 1203 harmonies en fanfares. Een aantal hypothesen die deze explosie trachten te verklaren zijn de mentaliteit na de Duits-Franse oorlog (men wilde feesten en muziek maken) of deelname aan het monsterconcours van 1880 naar aanleiding van de 50ste verjaardag van België. Uit deze periode dateren de nationale en internationale tornooien met een pracht en praal die nu nauwelijks nog voorstelbaar is. De meest waarschijnlijke hypothese is dat het in die tijd een modeverschijnsel werd dat ieder dorp een eigen muziekvereniging had. De verenigingen hebben een sterk gemeenschapsvormende waarde en ook de intrede van de politieke verdeeldheid heeft in deze periode een gunstige invloed op de blaasmuziek. Politieke rivaliteit tussen verschillende strekkingen leidt tot scheuringen en het oprichten van politiek geprofileerde verenigingen. Onder impuls van de dorpspolitiek krijgen zelfs kleinere gemeenten algauw twee of drie maatschappijen. Bovendien kennen we in deze periode een enorme expansie van het verenigingsleven : cultuur en ontspanning zijn twee factoren om zich binnen de blaasmuziekwereld te gaan verenigen. De periode 1880-1914 : verdere uitbreiding. Het aantal verenigingen blijft toenemen in deze periode, zij het minder imposant. Voor 1910 geeft Robert Wangermée 2 de volgende cijfers voor Vlaanderen : 734 fanfares en 246 harmonies. De eerste wereldoorlog zou echter een stilstand teweeg brengen in het gehele culturele leven. De organisatie van optochten en feestelijkheden wordt verboden en de harmonies en fanfares organiseren geen concerten meer. Het interbellum 1919-1940 : een hernieuwde start. Hoewel de cijfers sterk van elkaar verschillen kunnen we concluderen dat de eerste wereldoorlog slechts een tijdelijke inzinking teweeg brengt. De meeste verenigingen hervatten, vaak meegesleept in een naoorlogse feestroes, hun muzikale activiteiten. Vóór de tweede wereldoorlog echter is de situatie van de muziekverenigingen reeds weinig rooskleurig. De slechte economische situatie van de jaren dertig vermindert de culturele belangstelling. De aangroei van nieuwe verenigingen stopt en andere verenigingen staken hun activiteiten tot na de tweede wereldoorlog. Het begin van de tweede wereldoorlog geeft de doorslag voor het stilleggen van het muziekleven. De naoorlogse periode : de blaasmuziek in een nieuwe situatie. 1945-1971 : een lichte daling. Op het einde van de jaren 30 zouden er in België 3000 harmonies en fanfares bestaan, in 1950 worden bij een telling op initiatief van het Muziekverbond van België nog 2517 verenigingen geteld waarvan 1967 harmonies/fanfares. De tweede wereldoorlog veroorzaakt een nog grotere maatschappelijke verschuiving dan de eerste en beide oorlogen hebben de rangen van de blaasmuziek gedund. Op sociaal-economisch vlak is de naoorlogse periode enorm expansief waardoor de levensstandaard enorm verhoogt. Deze moderne welvaartsstaat biedt ruimte voor een spectaculair aanbod aan ontspanningsmogelijkheden. Het veld van cultuur en vrije tijdsbesteding wordt enorm verruimd en gedifferentieerd. De concurrentie met deze alternatieve ontspanningsmogelijkheden en het intreden van de moderne media, de commerciële muziek en de toenemende consumptiemaatschappij brengt de muziekverenigingen in een crisissituatie. 1972-vandaag : het begin van een sterk dalende trend.
1
J.Dufrane – Annuaire Musicale de la Belgique, Brussel, 1880-1884, 1890 en 1895. Zie ook ‘Harmonies en Fanfares’, Gemeentekrediet van België, 1980. 2 Robert Wangermée, Les Sociétés de Musique, in ‘La Musique en Belgique du Moyen Age à nos Jours, Brussel 1950.
4
Vanaf de jaren 1970 zien we een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit : deze hoopvolle uitdaging blijft tot vandaag een feit. De kwantitatieve neerwaartse trend lijkt vandaag omgebogen dankzij een betere organisatie, het aanbod van muzikale kwaliteit, de verjonging en vervrouwelijking en de samenwerking met het muziekonderwijs. Tot de jaren ‘70 blijft het aantal verenigingen dalen – de politieke, sociale of ideologisch geïnspireerde verenigingen verdwijnen. De ‘grote muziek’ heeft de blaasmuziek weliswaar in het kamp van de ‘amateurs’ geduwd maar het medium weet zich goed te herbronnen : het accent van prestige wordt herlegd naar permanente opvoeding en vorming. Het samenbundelen van de krachten rond kwaliteit zal de korpsen tot vandaag verenigen. In Vlaanderen valt in deze periode de introductie op van de brassband (vanaf het midden van de jaren ’70) en het toelaten van niet-conventioneel bezette orkestvormen (vanaf de jaren 1990). De specificiteit en karakteristieken van het fanfareorkest. Terwijl het blaasorkest zich ontwikkelde in de tweede helft van de 19de eeuw bleef het fanfareorkest in de jaren die volgden geografisch grotendeels beperkt tot België/Nederland & het noorden van Frankrijk. De orkestvorm is als het ware de muzikale weerspiegeling van deze volkeren en is de verpersoonlijking van hun cultuur. Het fanfareorkest is zeker en vast de meest ‘Breugeliaanse’ orkestvorm van de drie bezettingen (hafabra). Zijn warme en bijwijlen ‘malse’ klank contrasteert met de meer donkere brassbandsound en de heldere en meer frisse harmonieklank. De ‘malse’ fanfareklank is een combinatie van de melige bugelklanken die met hun conische boring zorgen voor een minder schelle overheersende melodielijn. De combinatie van bugels en saxhoorns met het contrastrijke orkestkoper (trompetten, F-hoorns, trombones) is een orkestrale weelde die men enkel binnen het fanfareorkest kan benutten. Ook de complete saxofoonfamilie zorgt voor een blaasorkest op zich met een opvallende virtuositeit – ruime tessituur en klankkleuren die ervoor gemaakt zijn om met elkaar te mengen. De doodssteek van de zwaan : de belemmeringen inzake de ontwikkeling van het fanfareorkest – bezetting, imago en repertoire. Reeds van bij zijn ontstaan kampt het fanfareorkest met het ‘mossel noch vis’-syndroom inzake bezetting. Door zijn vrije bezetting is ieder fanfareorkest anders; na 27 jaar hoorde of zag ik nog geen twee orkesten met dezelfde bezetting of hoorde ik eenzelfde klankkleur. Dit is geen uitsluitende ziekte van onze tijd maar werd ook al door Paul Gilson opgetekend in zijn ‘Manuel de musique Militaire. Hij onderscheidde in het begin van de vorige eeuw al twee types fanfareorkesten : de ‘fanfare pure’ zonder saxofoons en de ‘fanfare mixte’ met toevoeging van saxen. In de raadselachtige samenstelling van het fanfareorkest zijn in de recente geschiedenis meer vragen gekomen dan antwoorden : -) bugels worden dikwijls bespeeld met trompet- of cornetmondstukken en dreigen hun warmzoete klank te verliezen in voorkeur voor wat extra tessituur of uithouding. Bovendien zijn zij de eerste slachtoffers indien een fanfaredirigent de voorkeur geeft aan het harmonie- of brassbandgericht repertoire. Een bugel heeft nooit de virtuositeit en tessituur van een cornet of klarinet. Enkel in een specifiek voor fanfareorkest gedacht werk tonen zij hun ware aard. -) de integrale saxhoornfamilie lijkt slechts sporadisch aanwezig : waar vindt men én tenor horns, baritons, euphoniums én een evenwichtige combinatie van Es- en Bes-bassen ? -) bariton- en euphoniumpartijen worden dikwijls door elkaar gebruikt en veelal worden baritonpartijen enkel op euphonium gespeeld -) trompetten en cornetten worden door elkaar gebruikt
5
-) waar zijn de complete saxofoonfamilies van sopraan- tot bassax ? Meestal ziet men door het bos altsaxen de bomen niet meer en werd de partij recentelijk terecht onderverdeeld in alt sax I en II -) extra bonuspunten voor wie nog een fanfareorkest kan vinden waar de kleine Es-bugel bespeeld wordt. Meestal occasioneel vervangen door een Eb-cornet of -trompet die dan nog nuttiger werk kan verrichten als bovenstem van de trompetten dan van de bugelgroep.
6
Een historisch overzicht inzake de bezetting. In wat volgt willen wij de evolutie nagaan van de fanfare als bezetting vanaf hun ontstaan tot een vrijwel definitieve bezetting. Deze periode loopt van vlak voor de Franse revolutie tot de tweede helft van de 20ste eeuw. De eerste fanfares ontstonden als uitbreiding van de cavalerieregimentsmuziek. Reeds ten tijde van het Franse keizerrijk waren cavaleriefanfares bekend bestaande uit trompetten, hoorns en trombones. Inzake meer precies omschreven bezettingsvormen citeren wij voornamelijk de geschriften van Gabriel Parès, Paul Gilson en Desiré Dondeyne. 1. Gabriel Parès3 onderscheidt naar aantal drie soorten fanfareorkesten van klein over middelgroot naar groot fanfareorkest. Hun respectievelijke bezetting is de volgende : Eb bugel Bb bugel Solo Bb bugel 1 Bb bugel 2 F-hoorns Bb trompet Bb cornet Solo Bb cornet 1 Bb cornet 2 C Tenor Trombone C Bass Trombone Eb alto Bb baritone Bb euphonium Eb bass Bb bass Slagwerk Totaal aantal muzikanten
Klein 1 1 2 2 2 1 1 1 3 3 2 3 1 2 -
Middelgroot 1 1 4 4 2 2 1 1 1 3 1 4 3 6 2 2 4
Groot 2 2 8 8 4 4 1 2 2 5 1 6 3 8 3 3 4
25
42
66
Merk op dat : -) Gabriel Parès de saxofoons bij elk van deze bezetting als ‘supplementaire groep’ vermeldt. Hij kent aan de saxofoons slechts een bijkomende rol toe en hun gebruik in het fanfareorkest is niet noodzakelijk. Hij raadt tevens aan de saxofoons niet te gebruiken in de fanfareorkesten van minder dan 42 muzikanten. -) Gabriel Parès zelfs bij het kleine fanfareorkest de saxhoornfamilie een essentiële rol toekent en bij het kleine fanfareorkest geen slagwerk voorziet. 2. Paul Gilson4 geeft in zijn ‘Manuel de Musique Militaire’ uit 1926 een evenwichtige bezetting voor een klein en een groot fanfareorkest. Eb bugel Bb bugel 1
Klein 1 6/12
Groot 1/2 12/20
3
Parès, Gabriel : Traité d’instrumentation et d’orchestration à l’usage des musiques militaires, d’harmonie et de fanfare (twee delen), Editions Lemoine, 1989. 4 Gilson, Paul : Manuel de Musique Militaire, Het Muziekfonds, Antwerpen, 1926
7
Bb bugel 2 Bb bugel 3 F-hoorns Bb Trompet 1 Bb Trompet 2 Bb Cornet 1 Bb Cornet 2 C Trombones Eb alto Bb baritone 1 Bb baritone 2 Bb euphonium 1 Bb euphonium 2 Eb bass Bb bass Totaal aantal muzikanten
3/7 3/7 2/4 1 1 2 2 3 4 1/2 1/2 1/2 2/4 1 1
7/12 7/12 4/8 2/4 2/4 4/6 4/6 6/12 4/11 2/6 2/5 2/4 4/7 2/3 2/3
35/56
67/125
Merk op dat : -) Paul Gilson in voormelde bezettingen geen saxofoons opneemt. Deze bezetting noemt hij de ‘fanfare pure’. Omtrent de ‘fanfare mixte’, de bezetting met saxofoons zegt Gilson het volgende : ‘L’utilité de la présence des saxophones dans une fanfare a été fort contestée. De fait le son singulier de ces instruments à anche se marie très mal avec les résonances claires et nettes des instruments à embouchures. Mais il faut bien connaître qu’à cause même de cette hétérogénité, les saxophones forment un élément de contraste. Malheureusement, ils sont assez mal représentés, de cadre incomplet et trop faibles par rapport à la masse des instruments à embouchure. Il est par conséquent prudent de les écrire par surcroît, (en redoublements)’. Voorgaande kritiek is historisch te plaatsen om twee redenen : de saxofoonfamilie was binnen het fanfareorkest meestal onvolledig en de saxen werden louter gebruikt als verdubbeling – sopraan en sopranino sax verdubbelen de kleine bugel, alt sax de eerste bugel, tenor sax de eerste bariton of de eerste tuba in melodielijnen, tegenstemmen en omspelingen, de bariton sax verdubbelt de mib bas en soms de eerste tuba in tegenstemmen of omspelingen de bassax (die zelden voorkwam) verdubbelt de baslijn. -) Paul Gilson ook de volledige saxhoornbezetting binnen het fanfareorkest volledig benut, geen slagwerk in de bezetting voorziet. -) de monsterbezettingen van meer dan honderd muzikanten dateren uit de grote bloeiperiode van het Brusselse blaasmuziekleven. Uit deze periode dateren de prestigieuze fanfares als de ‘Cercle Meyerbeer’, de ‘Phalange Artistique’, de ‘Cercle Instrumental’ de ‘Union des Fanfares’ en de ‘Fanfare Paul Gilson’. 3. Desirè Dondeyne5 omschrijft de bezetting van het fanfareorkest in drie grote groepen, het scherp koper, de saxofoonfamilie en de familie van de saxhoorns. Saxofoonfamilie:
Scherp koper:
2 Bb sopraan saxen – waarvan één eventueel de sopranino sax in Eb kan bespelen 3 of 4 Eb alt saxen die onderverdeeld kunnen worden in twee partijen 2 of 3 Bb tenor saxen die onderverdeeld kunnen worden in twee partijen 2 Eb baritone saxen 1 Bb bass sax (komt sporadisch voor) 3 of 4 Bb trompetten
5
Dondeyne, Désiré en Robert, Frédéric, Nouveau Traité d’orchestration à l’usage des orchestres d’harmonie, fanfares et musique militaires, Editions Robert Martin, 1992 (originele uitgave 1969 – Editions Lemoine, Parijs).
8
Slagwerk
3 of 4 F-of Eb hoorns 3 of 4 C-trombones (soms ventieltrombones in Bb) 3 of 4 Bb cornetten 2 of 3 Eb bugels 2 Bb Solo bugels 8 Bb Eerste bugels 4 tot 6 Tweede en derde bugels 3 Eb alto’s 2 Bb baritones 3 of 4 euphoniums die kunnne onderverdeeld worden in twee partijen 2 of 3 bassen (2 in Bes en 1 in Es) uitzonderlijk ook 1 of 2 contrabassen 3 tot 5 muzikanten
Totaal aantal muzikanten
55 tot 65
Saxhoornfamilie:
Merk op dat Dondeyne ook : -) vermeldt dat het fanfareorkest even doeltreffend blijft als men deze aantallen vermindert of vermeerdert, als alle instrumentengroepen maar hun onderlinge evenwicht blijven bewaren. Hij laat de basisbezetting terugvallen tot 40 muzikanten. -) evenals Gilson de saxhoorngroep optimaal integreert binnen het fanfareorkest -) de saxofoongroep als een volwaardig en onmisbaar element beschouwt binnen het fanfareorkest. 4. Bezetting anno 2003 (Luc Vertommen). Bij deze bezetting onderscheiden we drie types al naargelang van het aantal muzikanten, variërend van 25 tot 68 muzikanten. Er werd rekening gehouden met de volgende ‘moderne’ evoluties : -) de saxofoonfamilie is een onmisbare en essentiële schakel binnen het fanfareorkest. Als ze als onafhankelijk groep gebruikt wordt (niet louter als verdubbeling van de andere instrumenten) geeft dit een extra kleur, extra kracht en virtuositeit aan het fanfareorkest. -) gezien de enorme evolutie en expressiemogelijkheden van het slagwerk is dit eveneens een onmisbare en essentiële schakel binnen het fanfareorkest. Daar deze in vroegere bezettingstabellen beperkt werd tot een basisbezetting van kleine en grote trom, cimbalen en pauken of zelfs weggelaten werd is dit anno 2003 ondenkbaar. -) massale orkestvormen van meer dan 100 muzikanten zijn vandaag de dag niet meer aan de reguliere orde - eerder dan ons te focussen op deze utopische bezetting voorzien we ook een evenwichtige basisbezetting die toch de specifieke klankkleur van een fanfare niet laat verloren gaan. Minimumbezetting
Klein
Groot
Saxofoonfamilie: Sopranino Sopraan Alt Tenor Bariton Bas
1 1 1 1 -
1 2 1 1 -
(1) 2 4 2 1 1
Eb bugel Bb bugel I Bb bugel II
2 2
4 3
1 5/6 5/6
9
Bb bugel III
2
3
5/6
F-Hoorns
2
2
4
Bb trompet/cornet I Bb trompet/cornet II Bb trompet/cornet III
1 1 1
2 2 2
2+1 2+1 2+1
C-Trombone I C-Trombone II C-Trombone III
1 1 1
1 1 1
2 1 1
Saxhoornfamilie: Eb alto Bb baritone Bb euphonium Eb bass Bb bass
2 2 1
2 1+1 2 2 2
3 2+2 2+2 3 2
Slagwerk
2
3
5
Totaal aantal muzikanten
25
39
64/68
5. De vreemde eend in de bijt – de niet-conventionele bezettingen. Een evolutie van de laatste 20 jaar zijn de fanfareorkesten in niet-conventionele bezetting. Dit typisch Vlaamse verschijnsel heeft als potentieel gevaar dat onze zwaan sowieso in een eend verandert. Door de federaties werd dit verschijnsel tijdens wedstrijden toegelaten. In Nederland komen deze afwijkingen van de standaardbezetting slechts sporadisch voor. In het daar voor fanfareorkesten toegepaste concoursreglement staat het fanfareorkest omschreven als ‘een orkest bestaande uit koperen blaasinstrumenten en saxofoons, alsmede slaginstrumenten en (zelden) één of meer contrabassen. De hoofdgroep van het orkest wordt gevormd door koperen blaasinstrumenten waarbij het meervoudig bezet zijn van het bugelregister karakteristiek is. Andere dan de genoemde instrumenten mogen slechts deel uit maken van het orkest indien een uit te voeren partituur dit voorschrijft en na verkregen schriftelijke toestemming van de organisator’. Deze uitzondering die de regel bevestigt slaat enerzijds : -) op een aantal vernieuwende composities binnen het fanfarerepertoire die een specifiek ‘nietfanfare’instrument vereisen zoals een Engelse hoorn (Cante Jondo – Hardy Mertens), contrabassen (The Ainur – Hardy Mertens), drie klarinetten (Sagas – Henk Badings), folkgitaar (Egmont – Bert Appermont) of een synthesiser (Transformations during a men’s life –Jef Penders). -) op het programmeren van werken met instrumentale solo-instrumenten buiten het fanfareinstrumentarium zoals piano (Pianoconcerti van Rob Goorhuis of Kees Schoonenbeek), orgel (Kees Schoonenbeek), viool of zang, Bernard Van Beurden, (Quatre Chansons – Rob Goorhuis). -) zijdelings ook op de uitbreiding van het concoursrepertoire met werken uit genres als musicalen filmmuziek en transcripties van symfonische werken. In Nederland worden op wedstrijden geen ‘fanfarevreemde’ instrumenten toegelaten. Toevoegingen met klarinetten en fluiten komen er slechts zelden voor en worden gedoogd.
10
Boven deze onduidelijkheden in de bezetting wat ontegensprekelijk een enorme belemmering is geweest naar componisten toe en naar de internationale verspreiding van het medium, is er nog de moderne ziekte die zich laat bestempelen als de ‘niet-conventionele bezetting’. Plots worden instrumenten als klarinetten en fluiten binnen het fanfareorkest gegooid wiens klankkleur niet mengt en meestal zelfs absoluut vloekt met de andere instrumenten. Terwijl het toevoegen van deze instrumenten enkel goed is om het aantal muzikanten op te vijzelen valt hun klank geenszins in te passen binnen het klankidioom van een fanfareorkest. Bovendien speelt ook het geringe ‘sexy’ karakter van het fanfareorkest parten. Nog steeds heeft de fanfare (als ergste van de drie media) te kampen met het zgn. ‘Sint-Jansvriendencomplex’ (in de zin van de gelijknamige Sint-Jansvrienden-novelle van Ernest Claes). De fanfare als voornaamste bron van bier drinken en plezier maken – de levende jukebox op kermissen en tijdens de processie. Als het medium dan al eens de media haalt (cfr. Man bijt hond-toestanden of de Tvreportage jaren geleden waarin de Fanfare St.-Cecilia Londerzeel werd voorgesteld) wordt het steeds in dit verkeerde daglicht gesteld. Het wordt tijd dat het medium zich een blitser en moderner imago aanmeet wil het niet vertrappeld worden in de toekomst. Als Steve Stevaert erin slaagt om zelfs de ‘binnenscheepvaart’ meer sexy te maken door een simpele slogan als ‘hier vaart 20 km file’ moet dit zeker voor onze fanfareorkesten lukken – een slogan als ‘hier wordt uw zoon en dochter van drugs en drank gehouden en worden ze high van kunst’ is misschien een eerste poging. Zowel de beperkte geografische spreiding van de orkestvorm als zijn stoffige imago hebben ertoe geleid dat ‘grote’ componisten weinig specifiek repertoire voor het fanfareorkest componeren. Door de internationale bekendheid hebben het harmonieorkest en de brassband inzake ruim repertoireaanbod een hele stap voor. Ook dank zij de plichtwerken op wedstrijden kregen heel wat componisten opdrachten uit het harmonie- en brassbandmilieu. Beide orkestvormen kunnen uit het repertoire dan ook de grootste componisten opdiepen uit de voorbije eeuwen : Hector Berlioz ‘Symphonie Funèbre et Triomphale’, Paul Hindemith ‘Symphony en Concert Music’, Arnold Schonberg ‘Thema en variaties’, Edward Elgar ‘Severn Suite’, Gustav Holst ‘suites voor harmonieorkest & brassband’, RalphVaughan Williams, Igor Stravinsky,…. Het originele fanfarerepertoire is in dit opzicht een zeer smalle kast waarbij dan nog de ‘oudere en klassieke meesterwerken’ schromelijk en stiefmoederlijk behandeld worden, lees : niet meer gespeeld worden. De originele kanjers als de ‘Ouverture Fantastique’ van Peter Benoit, de ‘Variations symphoniques’ van Paul Gilson, de ‘Mouvement Symphonique’ van Marcel Poot, ‘Sagas’ of ‘Images’ van Henk Badings, ‘Triptiek’ en ‘1685’ van Louis Toebosch krijgt men maar hoogst zelden te horen. Ook de ‘moderne klassiekers’ als ‘The Sunken Village’ van Philip Sparke of ‘Amazonia’ van Jan Van der Roost, ‘Poème Symphonique’ van Rob Goorhuis of ‘Aragon’ van Hardy Mertens lijken voorbehouden voor de ‘grote’ orkesten op de ‘grote’ concours. Binnen het fanfarerepertoire is er een grote nood aan origineel werk van een lagere of middelmatige moeilijkheidsgraad en een nog grotere nood aan een origineel concertrepertoire. Hier ligt zeker een grote verantwoordelijkheid bij federaties en uitgevers. Zoeken naar oplossingen : de zwaan met het gouden ei ? Op welke vragen van de voorafgaande conclusies weet het fanfareorkest in de toekomst een doeltreffend antwoord te vinden ? Wie vindt met andere woorden voor onze muzikale zwaan enkele gouden eieren zodanig dat het medium blijft verder leven en zich blijft ontwikkelen ?
11
Een vergiftigd ei zijn mijns inziens alle oplossingen die wijzen in de richting van ‘mengvormen’ allerhande. Zowel de orkesten die niet-conventionele bezettingen als oplossing naar voor schuiven als de ‘commerciële orkestraties’ uit het Willebroekse waar muzikanten zich ten eerste blauw aan blazen (wegens geen rust in het tutti-geweld en weinig orkestratie) en waar weinig of geen kleurverschillen binnen de orkestratie gebruikt worden. Enkele ‘gouden’ eieren zijn mogelijk de volgende suggesties : -) Het meer en intensiever organiseren van ‘luisterconcerten’ waar de nadruk ligt op het muzikale aspect van het fanfareorkest. Deze uit Nederland overgewaaide zgn. ‘Fanfarepromotieconcerten’ of ‘Ring- en dubbelconcerten’ waar origineel repertoire de hoofdmoot vormt leren het publiek de specifieke mogelijkheden van een fanfareorkest kennen. Zelf organiseerde de K.F. De Berthoutzonen de voorbije 10 jaar een formule van ‘Kerkconcert’ met gastorkesten als de fanfares uit Hunsel, Achel, Wiekevorst, Heist o/d Berg, Itegem, en de brassbands uit Hombeek en Buizingen. Het publiek kon er kennis maken met een greep uit het groot repertoire voor fanfareorkest als ‘Poème Symphonique’ van Rob Goorhuis, ‘The Saba Adventure’ en ‘Noormannen aan de Vecht’ van Joop Van Dijk, ‘Fields of Armour’ – André Waignein, ‘Concerto voor piano en fanfareorkest’ Kees Schoonenbeek, ‘Sint-Martin’s Suite’ van Jan Van der Roost, ‘Nirvana’s Touch’ van Hardy Mertens en ‘Noah’s Ark’ van Bert Appermont. Daarnaast kregen we zo creaties van o.a. ‘Exasperation’, ‘Contest Suite’ en het ‘Tromboneconcerto’ van Johan Evenepoel , ‘A Ticket to two Thousand’ van Roger Derongé en ‘Enigma’ van André Waignein. Ook solisten waren een streling voor oog en oor : David Childs en Stef Pillaert (euphonium), Ivan Meylemans (trombone), Richard Marshall (cornet) en de ‘Red Hackle Pipe Band’. -) Ook binnen de scholing en opleiding van muzikanten en dirigenten zou de nodige aandacht aan het fanfareorkest besteed moeten worden. In de dirigentenopleiding zowel binnen het DKO als binnen de cursus ‘Hafabra-directie’ aan het hogere kunstonderwijs is het soms met een vergrootglas zoeken naar het aandeel ‘fanfarerepertoire’. Terwijl dit in de titel 30% van de opleiding betekent is dit binnen het repertoire van de kandidaten soms tot 0% terug te brengen. Hoe leiden we op zo’n manier de dirigenten van de toekomst op voor onze fanfareorkesten ? -) Misschien is het organiseren van wedstrijden binnen een geografisch groter gebied één van de oplossingen om elkaar beter te leren kennen. Binnen de fanfarewereld zijn de Vlamo-wedstrijden en de provinciale tornooien vaak de enige plaatsen om zich met andere orkesten te meten. Het enige mikpunt buiten de landsgrenzen is het Wereldmuziekconcours te Kerkrade (NL). Oplossingen zijn misschien de concertwedstrijden (zie de ‘ter ziele’ gegane wedstrijden in Leest, Heist o/d Berg en Londerzeel en het Nationaal Muziektornooi van de Stad Antwerpen) of de ‘entertainment’wedstrijden voor fanfareorkest. -) Het werken aan nieuw repertoire voor fanfareorkest zoals bv. het vroegere Fedekam éénmalig deed (met klinkende bewijzen als o.a. Amazonia (Van der Roost), Diatribe (Van Cleemput), Canzoni (Haderman) als gevolg, verdient zeker herhaling. Het enige bestaande ‘lichtpunt’ is het bewonderenswaardige ‘New Life/Live on Stage’ project van het Nederlands instituut voor de blaasmuziek. Dit leverde op korte tijd al enkele ‘kanjers’ op voor het repertoire waaronder ‘The sky is the Limit’ van Maurice Hamers, ‘Dancescription’ van Peter Kleine Schaars, ‘Sinfonietta’ van Jan Bus en het ‘Concert voor fanfareorkest’ van Harrie Janssen. Ook het ‘Frysk Fanfarefestival’, het WMC te Kerkrade en de Fanfarepromotieconcerten leverden bij onze noorderburen heel wat nieuwe fanfarewerken op.
12
-) Misschien heeft het oprichten van regionale of projectorkesten in fanfarebezetting ook een positieve uitstraling naar de andere orkesten toe. De werking met regionale orkesten zoals die in Nederland gegroepeerd worden in Gelderland (Gelders Fanfareorkest), Limburg (Limburgs Fanfareorkest), Brabant (Brabants Fanfareorkest), Friesland (Frysk Fanfareorkest) kennen wij in ons land niet. Waarom gebeuren vrijwel alle play-ins of muziekkampen van federaties steeds in harmoniebezetting ? Wat van een Nationaal Fanfareorkest ?? Volgens mij liggen een aantal oplossingen zeker binnen dit kader. Voor al wie constructief wil meewerken aan deze fanfarezaak staat dit forum graag ter uwer beschikking. Voor- of tegenstanders van het fanfareorkest laat van U horen – wij hopen op enige deining (wie weet zelfs een kleine storm – mogelijk in een glas water…) op het Zwanenmeer ! Luc Vertommen. © K.F. De Berthoutzonen en Luc Vertommen
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any form or by any means, mechanical, photocopying, recording or otherwhise without prior written permission of the publishers.
13
Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Het fanfareorkest is een orkestvorm naar mijn hart vandaar dat een vergelijking met een zwaan, toch één van de grootste en vooral sierlijkste zwemvogels, wel op zijn plaats lijkt. Er is een minder bekend spreekwoord dat zegt dat een zwaan zijn veren evengoed nodig heeft als een mus – wie op brede voet wil leven heeft daar zijn hele inkomen voor nodig met andere woorden. En precies bij dit op brede voet leven knelt binnen de fanfarewereld letterlijk het schoentje. De fanfare als orkestvorm is mijns inziens tegenwoordig op een punt gekomen waar alvast het stervensproces van de zwaan lijkt ingezet. Het beest drijft nog op het muzikale water maar al te vaak lijken zijn vleugels gekortwiekt of is zijn massa zo opgeblazen dat van sierlijkheid nog nauwelijks sprake is. Mijn verhaal en artikel zijn gestoeld op 27 jaar ervaring binnen de Vlaamse fanfarewereld op alle kwalitatieve echelons en op alle stoelen en banken : van muzikant – dirigent tot uitgever/arrangeur en jurylid. Een artikel gestoeld op 27 jaar luister- en praktijkervaring zonder de pretentie er iets vanaf te kennen maar wel met de pretentie om de zaken die zich voordoen te evalueren en waar mogelijk te verbeteren en indien nodig te veranderen. Graag neem ik U mee in een verhaal van één van de mooiste muzikale vogels. Laat ons allen met de nodige muzikale ideeën het beest voeden zodat het kan pronken als een paradepaardje van onze VlaamsNederlandse muziekcultuur. Wat voorafging, een greep uit de geschiedenis van het fanfareorkest. In de 19de eeuw zien we naar analogie met de vele uitvindingen binnen de industriële revolutie ook een snelle evolutie in de ontwikkeling van de individuele blaasinstrumenten. We denken vooral aan de uitvinding van de ventielen waardoor koperblazers doeltreffend chromatisch konden spelen. Ook enkele nieuwe instrumenten verschenen : de uitvindingen van Adolphe Sax (saxofoons en saxhoorns) en de grote kopers kenden een grote evolutie met de ontwikkeling van de bastuba als opvolger voor serpent en bashoorn. Niet minder belangrijk waren de verbeteringen aan de houten blaasinstrumenten : de hobo kreeg chromatische sleutels en Boehm (1794-1881) bracht een nieuw systeem aan op de dwarsfluit dat later ook op de klarinet zou worden toegepast. Al deze verschillen binnen het instrumentarium kon men ook merken binnen de verschillende blaasorkesten. Dit was een hinderpaal voor de internationale ontwikkeling van het medium en het repertoire maar gaf de vele orkesten een zekere nationale culturele eigenheid. Na 1848 was er een grote ontwikkeling van blaasorkesten in de steden en gemeenten en ontstonden duizenden harmonies en fanfares. Ook de blaasmuziek als orkestvorm groeit gestadig : het militaire blaasorkest zal zich langzaam losrukken uit zijn louter functioneel karakter en een meer culturele functie gaan vervullen. Het blaasorkest binnen de burgerij zal zich langzaam ontwikkelen en het spiegelt zich in die tijd aan de sterke koortraditie en aan de militaire orkesten die in de steden gegarnizoend zijn. Hafabra In Engeland gaven onder andere de militaire blaasorkesten en ook de traditie van het blaasorkest in de kerk aanleiding tot het ontstaan van talrijke blaasorkesten, de ‘reed bands’ werden daar vlug vervangen door brassbands (een zuivere koperbezetting). Het dichtbevolkte industriegebied rond Yorkshire was de geboorteplaats van de brassband. Dankzij de nieuwe familie saxhoorns ontstaat een nieuwe orkestvorm als zinvol tijdverdrijf voor de onderbetaalde arbeiders. Op die 14
manier zouden de arbeiders zich zeker niet bezighouden met het opkomende socialisme. De brassband kwam al vlug tot een gestandaardiseerde bezetting (ook omwille van het wedstrijdkarakter, wedstrijden ontstaan daar reeds vanaf 1818). Waarom waren blaasorkesten zo’n succes in die periode ? Muziek maken vulde een leemte op sociaal-cultureel gebied, het was een verrijking voor zowel het individu als voor de gemeenschap. Blaasorkesten waren afgestemd op het levenspatroon van de toenmalige middenklasse en de arbeiders – de hafabra was één van de weinige ontspanningsmogelijkheden in groepsverband en werd gestimuleerd door de overheid en de vooraanstaande burgers. Het was de enige mogelijkheid om de geliefkoosde deuntjes uit het licht-klassieke opera- en operetterepertoire te laten horen. Het was tevens een onmisbare schakel in het dorpsleven : zonder fanfare geen feest, plechtigheid of huldiging. Ook op economisch vlak was de blaasmuziek een bloeiende sector met eigen instrumentenbouwers en -makers. In Mechelen waren er de hobo’s en klarinetten Tuerlinckx , klarinetten en fagotten Steegmans, Jean Baptiste Vanden Eynde trompetten en klephoorns in Lier – Francois Joseph Van Engelen, in Turnhout Van Sas en in Brussel – Charles-Joseph Sax en Charles Mahillon. Aan de naam van vele fanfareorkesten kan men nog de historische wortels en achtergrond terugvinden, ‘De Werker’ en ‘Arbeid adelt’ uit socialistische kringen, ‘St. Cecilia’ uit kerkelijke kringen, Willen is Kunnen, Eendracht maakt Macht, Moed en Volharding, De Vrije Vlaamse Zonen, allemaal vertellen ze wel iets over de historische (en vaak politiek gekleurde) wortels. De specificiteit en karakteristieken van het fanfareorkest. Terwijl het blaasorkest zich ontwikkelde in de tweede helft van de 19de eeuw bleef het fanfareorkest in de jaren die volgden geografisch grotendeels beperkt tot België/Nederland & het noorden van Frankrijk. De orkestvorm is als het ware de muzikale weerspiegeling van deze volkeren en is de verpersoonlijking van hun cultuur. Het fanfareorkest is zeker en vast de meest ‘Breugeliaanse’ orkestvorm van de drie bezettingen (hafabra). Zijn warme en bijwijlen ‘malse’ klank contrasteert met de meer donkere brassbandsound en de heldere en meer frisse harmonieklank. De ‘malse’ fanfareklank is een combinatie van de melige bugelklanken die met hun conische boring zorgen voor een minder schelle overheersende melodielijn. De combinatie van bugels en saxhoorns met het contrastrijke orkestkoper (trompetten, F-hoorns, trombones) is een orkestrale weelde die men enkel binnen het fanfareorkest kan benutten. Ook de complete saxofoonfamilie zorgt voor een blaasorkest op zich met een opvallende virtuositeit – ruime tessituur en klankkleuren die ervoor gemaakt zijn om met mekaar te mengen. De doodsteek van de zwaan : de belemmeringen inzake de ontwikkeling van het fanfareorkest. Reeds van bij zijn ontstaan kampt het fanfareorkest met het ‘mossel noch vis-syndroom’ inzake bezetting. Door zijn vrije bezetting is ieder fanfareorkest anders; na 27 jaar hoorde of zag ik nog geen twee orkesten met dezelfde bezetting of hoorde ik eenzelfde klankkleur. Dit is geen uitsluitende ziekte van onze tijd maar werd ook al door Paul Gilson opgetekend in zijn ‘Manuel de musique Militaire. Hij onderscheidde in het begin van de vorige eeuw al twee types fanfareorkesten : de ‘fanfare pure’ zonder saxofoons en de ‘fanfare mixte’ met toevoeging van
15
saxen. In de raadselachtige samenstelling van het fanfareorkest zijn in de recente geschiedenis meer vragen gekomen dan antwoorden : -) bugels worden dikwijls bespeeld met trompet- of cornetmondstukken en dreigen hun warmzoete klank te verliezen in ruil voor wat extra tessituur of uithouding. Bovendien zijn zij de eerste slachtoffers indien een fanfaredirigent de voorkeur geeft aan het harmonie- of brassband gericht repertoire. Een bugel heeft nooit de virtuositeit en tessituur van een cornet of klarinet. Enkel in een specifiek voor fanfareorkest bedacht werk tonen zij hun ware aard. -) de integrale saxhoornfamilie lijkt slechts sporadisch aanwezig : waar vindt men én tenor horns, baritons, euphoniums en een evenwichtige combinatie van Es- en Bes-bassen ? -) bariton- en euphoniumpartijen worden dikwijls door mekaar gebruikt en veelal worden bariton-partijen enkel op euphonium gespeeld -) trompetten en cornetten worden door mekaar gebruikt -) waar zijn de complete saxofoonfamilies van sopraan- tot bassax ? Meestal ziet men door het bos altsaxen de bomen niet meer en werd de partij recentelijk terecht onderverdeeld in alt sax I en II -) extra bonuspunten voor wie nog een fanfareorkest kan vinden waar de kleine Es bugel bespeeld wordt. Meestal occasioneel vervangen door een Eb cornet of trompet die dan nog nuttiger werk kan verrichten als bovenstem van de trompetten dan van de bugelgroep. Boven deze onduidelijkheden in de bezetting, wat ontegensprekelijk een enorme belemmering is geweest naar componisten toe en naar de internationale verspreiding van het medium, is er nog de moderne ziekte die zich laat bestempelen als de ‘niet-conventionele bezetting’. Plots worden instrumenten als klarinetten en fluiten binnen het fanfareorkest gegooid wiens klankkleur niet mengt en meestal zelfs absoluut vloekt met de andere instrumenten. Terwijl het toevoegen van deze instrumenten enkel goed is om het aantal muzikanten op te vijzelen valt hun klank geenszins in te passen binnen het klankidioom van een fanfareorkest. Bovendien speelt ook het geringe ‘sexy’ karakter van het fanfareorkest parten. Nog steeds heeft de fanfare (als ergste van de drie media) te kampen met het zgn. ‘Sint Jansvriendencomplex’ (in de zin van de gelijknamige Sint-Jansvrienden novelle van Ernest Claes). De fanfare als voornaamste bron van bierdrinken en plezier maken – de levende juke-box op kermissen en tijdens de processie. Als het medium dan al eens de media haalt (cfr. Man bijt hond-toestanden) wordt het steeds in dit verkeerde daglicht gesteld. Het wordt tijd dat het medium zich een blitser en moderner imago aanmeet wil het niet vertrappeld worden in de toekomst. Als Steve Stevaert erin slaagt om zelfs de ‘binnenscheepvaart’ meer sexy te maken door een simpele slogan als ‘hier vaart 20 km file’ moet dit zeker voor onze fanfareorkesten lukken – een slogan als ‘hier wordt uw zoon en dochter van drugs en drank gehouden en worden ze high van kunst’ is misschien een eerste poging. Zowel de beperkte geografische spreiding van de orkestvorm als zijn stoffige imago hebben ertoe geleid dat ‘grote’ componisten weinig specifiek repertoire voor het fanfareorkest gingen componeren. Door de internationale bekendheid hebben het harmonieorkest en de brassband inzake ruim repertoireaanbod een hele stap voor. Ook dankzij de plichtwerken op wedstrijden kregen heel wat componisten opdrachten uit het harmonie- en brassbandmilieu. Beide orkestvormen kunnen uit het repertoire de grootste componisten opdiepen uit de voorbije eeuwen : Hector Berlioz ‘Symphonie Funèbre et Triomphale’, Paul Hindemith ‘Symphony en Concert Music’, Arnold Schonberg ‘Thema en variaties’, Edward Elgar ‘Severn Suite’, Gustav Holst ‘suites voor harmonieorkest & brassband’, RalphVaughan Williams, Igor Stravinsky,….
16
Het originele fanfarerepertoire is in dit opzicht een zeer smalle kast waarbij dan nog de ‘oudere en klassieke meesterwerken’ schromelijk en stiefmoederlijk behandeld worden, lees : niet meer gespeeld. De originele kanjers als de ‘Ouverture Fantastique’ van Peter Benoit, de ‘Variations symphoniques’ van Paul Gilson, de ‘Mouvement Symphonique’ van Marcel Poot, ‘Sagas’ of ‘Images’ van Henk Badings, ‘Triptiek’ en ‘16’85 van Louis Toebosch krijgt men maar hoogst zelden te horen. Ook de ‘moderne klassiekers’ als ‘The Sunken Village’ van Philip Sparke of ‘Amazonia’ van Jan Van der Roost, ‘Poème Symphonique’ van Rob Goorhuis of ‘Aragorn’ van Hardy Mertens lijken voorbehouden voor de ‘grote’ orkesten op de ‘grote’ concours. Binnen het fanfarerepertoire is er een grote nood aan origineel werk van een lagere of middelmatige moeilijkheidsgraad en een nog grotere nood aan een origineel concertrepertoire. Hier ligt zeker een grote verantwoordelijkheid bij federaties en uitgevers. De zwaan met het gouden ei ? Op welke vragen van de voorafgaande conclusies weet het fanfareorkest in de toekomst een doeltreffend antwoord te vinden ? Wie vindt met andere woorden voor onze muzikale zwaan enkele gouden eieren zodanig dat het medium blijft verder leven en zich blijft ontwikkelen ? Een vergiftigd ei zijn mijns inziens alle oplossingen die wijzen in de richting van ‘mengvormen’ allerhande. Zowel de orkesten die niet-conventionele bezettingen als oplossing naar voor schuiven als de ‘commerciële orkestraties’ waar muzikanten zich ten eerste blauw blazen (wegens geen rust in het tutti-geweld en weinig orkestratie) en waar weinig of geen kleurverschillen binnen de orkestratie gebruikt worden. Enkele ‘gouden’ eieren zijn mogelijk de volgende suggesties : -) Het meer en intensiever organiseren van ‘luisterconcerten’ waar de nadruk ligt op het muzikale aspect van het fanfareorkest. Deze uit Nederland overgewaaide zgn. ‘Fanfarepromotieconcerten’ of ‘Ring- en dubbelconcerten’ waar origineel repertoire de hoofdmoot vormt leren het publiek de specifieke mogelijkheden van een fanfareorkest kennen. Zelf organiseerde de K.F. De Berthoutzonen de voorbije 10 jaar een formule van ‘Kerkconcert’ met gastorkesten als de fanfares uit Hunsel, Achel, Wiekevorst, Heist o/d Berg, Itegem, en de brassbands uit Hombeek en Buizingen. Het publiek kon er kennis maken met een greep uit het groot repertoire voor fanfareorkest als ‘Poème Symphonique’ van Rob Goorhuis, ‘The Saba Adventure’ en ‘Noormannen aan de Vecht’ van Joop Van Dijk, ‘Fields of Armour’ – André Waignein, ‘Concerto voor piano en fanfareorkest’ Kees Schoonenbeek, ‘Sint-Martin’s Suite’ van Jan Van der Roost, ‘Nirvana’s Touch’ van Herdy Mertens en ‘Noah’s Ark’ van Bert Appermont. Daarnaast kregen zo creaties van o.a. ‘Exasperation’, ‘Contest Suite’ en het ‘Tromboneconcerto’ van Johan Evenepoel , ‘A Ticket to two Thousand’ van Roger Derongé en ‘Enigma’ van André Waignein. Ook solisten waren een streling voor oog en oor : David Childs en Stef Pillaert (euphonium), Ivan Meylemans (trombone), Richard Marshall (cornet) en de ‘Red Hackle Pipe Band’. -) Ook binnen de scholing en opleiding van muzikanten en dirigenten zou de nodige aandacht aan het fanfareorkest besteed moeten worden. In de dirigentenopleiding zowel binnen het DKO als bij het opleiden van dirigenten binnen de cursus ‘Hafabra-directie’ aan het hoger kunstonderwijs is het soms met een vergrootglas zoeken naar het aandeel ‘fanfare-repertoire’. Terwijl dit in de titel 30% van de opleiding betekent is dit binnen het repertoire van de kandidaten soms tot 0% terug te brengen. Hoe leiden we op zo’n manier de dirigenten van de toekomst op voor onze fanfareorkesten ?
17
-) Misschien is het organiseren van wedstrijden binnen een geografisch groter gebied één van de oplossingen om mekaar beter te leren kennen. Binnen de fanfarewereld zijn de Vlamowedstrijden en de provinciale tornooien vaak de enige plaatsen om zich met andere orkesten te meten. Het enige mikpunt buiten de landsgrenzen is het Wereldmuziekconcours te Kerkrade (NL). Oplossingen zijn misschien de concertwedstrijden (zie de ‘ter ziele’ gegane wedstrijden in Leest, Heist o/d Berg en Londerzeel) of de ‘entertainment’wedstrijden voor fanfareorkest. -) Het werken aan nieuw repertoire voor fanfareorkest zoals bv. het vroegere Fedekam éénmalig deed (met klinkende bewijzen als o.a. Amazonia (Van der Roost), Diatribe (Van Cleemput), Canzoni (Haderman) als gevolg) verdient zeker herhaling. Het enige bestaande ‘lichtpunt’ is het bewonderenswaardige ‘New Life/Live on Stage’ projekt van het Nederlands instituut voor de blaasmuziek. Dit leverde op korte tijd al enkele ‘kanjers’ op voor het repertoire waaronder ‘The sky is the Limit’ van Maurice Hamers, ‘Dancescription’ van Peter Kleine Schaars, ‘Sinfonietta’ van Jan Bus en het ‘Concert voor fanfareorkest’ van Harrie Janssen. -) Misschien heeft het oprichten van regionale of projectorkesten in fanfarebezetting ook een positieve uitstraling naar de andere orkesten toe. De werking met regionale orkesten zoals die in Nederland gegroepeerd worden in Gelderland (Gelders Fanfareorkest), Limburg (Limburgs Fanfareorkest), Brabant (Brabants Fanfareorkest), Friesland (Frysk Fanfareorkest) kennen wij in ons land niet. Waarom gebeuren vrijwel alle play-ins of muziekkampen van federaties steeds in harmoniebezetting ? Wat van een Nationaal Fanfareorkest ?? Volgens mij liggen een aantal oplossingen zeker binnen dit kader. Voor al wie constructief wil meewerken aan deze fanfarezaak staat dit forum graag ter uwer beschikking. Voor- of tegenstanders van het fanfareorkest laat van U horen – wij hopen op enige deining (wie weet zelfs een kleine storm – mogelijk in een glas water…) op het Zwanenmeer ! Luc Vertommen. © K.F. De Berthoutzonen en Luc Vertommen
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any form or by any means, mechanical, photocopying, recording or otherwhise without prior written permission of the publishers.
18
Het fanfareorkest : een verhaal van de stervende zwaan ? Deel 2 : samen zoeken naar toekomstgerichte oplossingen. Als we willen het fanfareorkest toekomstgericht optimaal in stand houden dan hebben we in Vlaanderen nood aan een eensgezind-toekomstgericht en weloverwogen fanfarebeleid op drie niveau’s – de fanfareorkesten zelf met de ondersteuning van de federatie (VLAMO) en de overheid in het algemeen.
Naar fanfareorkesten – besturen, dirigenten en muzikanten toe. De voornaamste actoren in dit plan zijn de fanfareorkesten zelf – zij moeten door een goed beleid en visie gesteund door VLAMO hun welverdiende plaats binnen het Vlaamse muzieklandschap kunnen verdedigen. Hun aandacht dient specifiek te gaan naar de volgende drie aandachtspunten : 1. Een specifiek gerichte opleiding met aandacht voor kwaliteit en samenwerking met het deeltijds kunstonderwijs. 2. Het in stand houden van de specifieke fanfarebezetting. 3. Het verbeteren van het imago.
1. Opleiding. Een tekort aan muzikanten wegwerken : Het muziekonderwijs mag niet losstaan van de verenigingen, we moeten de band institutionaliseren. De korpsen moeten de spil worden waarrond het muziekonderricht draait ipv de academies. Het onderwijs moet van een hoog niveau zijn en werken aan een actieve ledenwerving. 2. Bezetting. Niet-conventionele bezettingen : -) vaak zijn de niet-conventionele bezettingen de enige mogelijkheid voor de kleinere dorpsverenigingen om te blijven overleven -) wanneer men deelneemt aan tornooien moet men conventioneel zijn maar niets belet een korps om voor eigen publiek ook in een andere formatie op te treden -) is enkel een luxe probleem voor de grotere orkesten -) de niet-conventionele bezettingen zijn een vreemde eend in de bijt. De naam fanfare moet ‘gezuiverd’ worden op basis van hun historische en publieke erkenning. Deze erfgenaam van Adolphe Sax moet opnieuw een zuiver beeld en kleur krijgen zodanig dat de aantrekking en de erkenning terugkomen. Ken de naam fanfareorkest toe enkel aan die orkesten die effectief aan de bezettingsnormen voldoen. -) het vergt voor de orkesten een hele inspanning om de zuivere fanfarebezetting vol te houden en de andere instrumenten te ‘weren’. 19
-) de ene richting vindt het weren van fanfare vreemde instrumenten a-sociaal terwijl een andere strekking het gewoonweg een gemakkelijkheidsoplossing vindt Hoe kan je als medium verwachten dat je au serieux genomen wordt als je het zelf niet al te nauw neemt inzake essentiele zaken als bezetting ? -) respecteer de geschiedenis en de eigenheid van de fanfarebezetting. 3. Imago en werking. Imago en uitstraling moeten verbeteren maar voor wie ? Vaak musiceren wij voor ons eigen kringetje van familieleden en sympathisanten. Hen moeten we niet meer overtuigen, het zijn de occasionele toehoorders die we aangenaam verrassen door muzikale argumenten die we moeten overtuigen. De luisterbereidheid van de muzikanten zelf naar de collega’s toe kan beter : hoe wil je de grote massa veroveren als de eigen aanhang niet mee wil ? -) Het oudere publiek komt nog voor het sociale aspekt naar concerten maar het jongere publiek blijft weg omdat zij zoeken naar muzikale kwaliteit Naar werking : doorbreek de vooroorlogse opeenvolging van voorjaarsconcert, processie, carnaval, wapenstilstand, teerfeest en kerstconcert. Werk dit anachronisme weg en breng een vernieuwde en verzorgde aanpak van het concertgebeuren. Besteed meer zorg aan de creatieve kant van concerten en organisaties. Werk bepaalde (muzikale) projekten uit en geeft extra aandacht aan de creatieve aanpak en het opzet van het traditionele concertgegeven.
2. Naar de overheden en federaties toe : Vlamo – fanfareactieplan. Volgens de statuten van Vlamo bestaat het doel van deze muziekorganisatie in het bevorderen van de amateurmuziekbeoefening. Bovendien bundelt Vlamo alle krachten voor de promotie van de amateurmuziekbeoefening in het algemeen. Binnen de basiswaarden van Vlamo staan professionaliteit en innovatie hoog aangeschreven. Doorheen deskundigheid streven ze naar kwaliteit op alle niveaus en in alle details. Vanuit een alerte en pro-actieve houding streven ze naar een verbetering door verandering en vernieuwing zowel voor de eigen organisatie als voor de aangesloten verenigingen. Tot de fundamentele en decretale opdrachten van Vlamo behoren onder andere het opzetten van projekten in samenwerking met belendende secotren. Vanuit de vaststelling dat het verenigingsleven geconfronteerd wordt met tal van problemen vormt Vlamo commissie, contact- en werkgroepen die zich toeleggen op specifieke aspecten van de werking. In de beleidsperiode 2002-2005 organiseert Vlamo twee themacongressen die een goed omschreven en actuele problematiek in de sector behandelen. Deze congressen moeten zich richten tot alle bestuursleden van de groepen, andere leden en geïnteresseerden en hebben tot doel sensibiliserend en mobiliserend te werken.
20
Dit document kan dienen als audit van het fanfarelandschap in Vlaanderen anno 2003. Indien een aantal specifieke pijnpunten van het fanfareorkest niet worden bestreden verdwijnt deze orkestvorm grotendeels uit ons amateuristisch muzieklandschap. Een aantal actiepunten die met de steun van Vlamo verwezenlijkt zouden kunnen worden situeren zich vooral op de drie volgende niveaus : 1. Informatievoorziening. Het fanfareorkest heeft als geen ander te kampen met een onvoldoende bekendheid. Velen denken nog aan de ‘bierdrinkende en marsenspelende bende’ eerder dan aan een medium om goede muziek te maken. 2. Er kan concreet gezorgd worden voor acties op drie niveaus : -) Fanfarepromotieconcerten ism Vlamo per provincie met ruime aandacht voor originele fanfaremuziek -) Play-in’s en/of muziekkampen kunnen bij gelegenheid hetzij provinciaal of nationaal ingericht worden voor een fanfarebezetting -) Oprichten van een Nationaal Fanfareorkest, een ad hoc-orkest in een evenwichtige bezetting dat promotie en uitstraling geeft aan deze typisch Vlaams-Nederlandse orkestvorm. Bij deze drie acties dient ruime aandacht geschonken te worden aan het originele repertoire voor fanfareorkest met de steun van componisten (door het uitschrijven van compositieopdrachten) en uitgevers.
Waarom geen militaire orkesten in fanfarebezetting ? Wat in Nederland kan, gaat in Belgie blijkbaar niet. We hebben geen modelorkesten (militaire fanfareorkesten of regionale orkesten) die externe uitstraling geven aan het fanfaremedium. Organiseer fanfaregerichte activiteiten die vertrekken vanuit de basis (de orkesten). Stimuleer het organiseren van activiteiten ingericht door de orkesten en geef hen daarvoor de extra middelen. Niet dicteren vanuit een ivoren toren maar steunen. Een audit naar de fanfares toe gevolgd door constructieve adviezen : maak een degelijk en cijfrmatig onderzoek naar de toestand van de fanfares in Vlaanderen anno 2003 opgesplitst per provincie en ook met aandacht voor orkesten die een niet-conventionale fanfarebezetting hanteren. Met gelijkgestemden binnen VLAMO een werkgroep oprichten ter promotie van deze orkestvorm. Het mag niet bij praten blijven, alles moet uiteindelijk uitmonden in actie. Een forum met uitgevers, componisten en dirigenten over de toekomst van het fanfareorkest. Informatievoorziening Wij leven in een maatschappij waar informatie en vooral de juiste informatie van cruciaal belang is geworden om mee te dingen. Maak de kennis omtrent het fanfareorkest ruimer vooral naar het onderwijs toe (DKO en dagonderwijs). Promotie voor dit typisch Vlaams-Nederlandse cultureel patrimonium. Een fanfare-informatiepakket (CD-rom) samenstellen ten behoeve van externe promotie. Meer financiële mogelijkheden creëren Het grootste verschil tussen Belgie en Nederland zit hem in de kas. Nederlandse fanfareorkesten hebben veel meer subsidiekanalen om aan te spreken en er worden meer mogelijkheden voor de orkesten gecreeerd tot het geven van compositieopdrachten.
21
Minder lasten opleggen : SABAM en billijke vergoeding zijn financiele lasten die meer en meer wegen op de orkesten zonder dat er vanuit die hoek iets terugkomt naar het medium. Materiële en technische ondersteuning (lokaal) en infrastructuur (concertzalen) Opleiding : In de hogere muziekopleiding komt het medium niet of nauwelijks aan bod. De hogere muziekopleiding moet open staan voor het medium en niet enkel in symfonische termen denken. Naar het DKO toe : een onderzoek naar de problematiek van de terugval van de kopers. Een promotieactie voor alle koperen blaasinstrumenten. ‘De fanfarewereld is onbemind uit onwetendheid’ Het opstarten van een grootschalige promotiecampagne waarbij we ons de vraag stellen hoe we de mensen optimaal kunnen bereiken en wie we allemaal kunnen overtuigen van de artistieke waarde van de fanfaremuziek Het opstarten van een promotieactie met cd-rom en enkele échte, moderne fanfarewerken. Lobbywerk – invloedrijke mensen uit de cultuurscène warm maken voor het medium door ze aan te trekken naar kwaliteitsvolle en avondvullende concerten. Het fanfareorkest is een ideaal Vlaams exportprodukt. Initiatieven durven in vraag stellen – manifestaties die vroeger voldoende waren maar nu wat aanzwengelen, zijn ze achterhaald of moeten ze in vraag gesteld worden ? Niet afkomen met argumenten als : dat hebben we in 1990 ook al geprobeerd en dat was niet succesvol… Subsidiëren van opdrachtwerken voor fanfareorkest : -) ondanks de enkele keren dat instanties in België een compositieopdracht verstrekken (bij ons gebeuren de opdrachten bijna exclusief via de orkesten) lopen we gigantisch achter ten opzichte van de Nederlanders. Bij onze Noorderburen verschijnen gemiddeld per afdeling een zevental nieuwe werken voor fanfare. Tijdens het Wereldmuziekconcours te Kerkrade in 2001 werden er voor de hogere afdelingen alleen al wel 15 nieuwe opdrachten gegegeven. -) bij de fanfares stelt zich een groot probleem met het repertoire. Er wordt in verhouding met harmonie en brassband veel te weinig geschreven voor fanfareorkest waardoor er vervlakking optreedt. Dat betekent dat de fanfare in de toekomst dreigt te verdwijnen. -) composities worden vaak om economische redenen voor de drie bezettingsvormen bewerkt – bewerken is echter meer dan louter herorkestreren. -) niet alleen over de kwantiteit maar ook over de kwaliteit van het fanfarerepertoire dient nagedacht te worden. Niet-conventionele bezetting toe : -) de niet-conventionele bezettingen mogen door de federaties niet in de hand worden gewerkt, stimuleer de zuivere bezettingsvormen -) stimuleren van verenigingen om niet-conventionele instrumentalisten om te scholen -) bedoeling moet zijn om verenigingen in een overgangsfase van fanfare naar harmonie te laten deelnemen, feit is dat de meeste verenigingen in deze overgangsfase blijven steken. Voorstel zou kunnen zijn om de verenigingen in deze mengvorm bijvoorbeeld maar 5 jaar toe te laten op
22
wedstrijden. Bovendien is een fanfareorkest met vijf klarinetten en drie fluiten nog geen harmonieorkest. -) weren van wedstrijden -) bij wedstrijden moeten de orkesten zoveel mogelijk op gelijke voet behandeld worden – indien de bezetting dan nog extreem afwijkt van mekaar is er nauwelijks nog een vergelijk mogelijk -) een zuivere fanfare-vorm hoeft niet a-sociaal te zijn – respecteer de geschiedenis en de eigenheid van de orkestvorm -) hoe willen we componisten stimuleren om voor het medium te componeren als meer dan de helft van de fanfareorkesten in een niet-conventionele bezetting speelt ? -) deze bezettingsvormen werden aanvankelijk oogluikend toegestaan – spijtig genoeg hebben de federaties daarmee dit fenomeen in de hand gewerkt Vernieuwende wedstrijdelementen invoeren -) Voorbeeld het ‘Open Nederlands Fanfarekampioenschap’ – men speelt één verplicht werk in de afdeling waarin het fanfareorkest is ingedeeld door de federatie. Bij deze plichtwerken in vier divisies zijn er in 2003 bijvoorbeeld drie nieuwe compositieopdrachten (Drachten tussen psalm en morgenrood – Rob Goorhuis, Aphrodite van Joan Reinders en Prevision van Jan de Haan). Naar analogie met de brassbandwedstrijden oordeelt een driekoppig gespecialiseerd juryteam geblindeerd vanuit een jurybox en wordt de volgorde van optreden door lottrekking bepaald zodat het publiek in de zaal gegarandeerd is -) Voorbeeld het ‘Thema-Tielen’tornooi. Dit is een entertainment concours en zorgt voor de nodige muzikale afwisseling. Zo is er een aparte afdeling voor fanfares in verschillende afdelingen. Ieder fanfareorkeeeft een concert van 30 tot 45 minuten met een entertainmentprogramma waarin een plichtwerk verwerkt is. Orkesten die voorheen zelden op concours gaan doen dit in deze formule blijkbaar wel. Bovendien is deze formule een aangename variatie op het traditionele concours. -) het uitproberen van een wedstrijdsysteem naar brassbandmodel met een plichtwerk in de voormiddag en keuzewerk in de namiddag + loting Het splitsen van de technische commissies hafa zodat de specialisten ter zake zich kunnen bezig houden met hun vakgebied. Jurering : een grotere openheid inzake samenstelling van jury’s bij kampioenschappen en partituurbeoordelingen teneinde insuniaties de kop in te drukken Oprichten van een Nationaal Fanfareorkest dat projecmatig nieuwe werken creëert Bij de Play-ins een specifieke play-in organiseren in fanfare- of brassbandbezetting. Concerten organiseren zodanig dat een ruimer publiek kan kennismaken met het fanfareorkest. De media – radioprogramma Een dirigenten-opleiding ondersteunen Het organiseren van fanfare-promotieconcerten
23
Met dank aan Louis Vertommen, Patrick Verhaegen, Rein Meus, Frederik Laveren, Gert Helsen, Tim Stockmans, Willem Van der Haar, Luc Haeghebaert, Stan Nieuwenhuis, Christophe Chokier, Mariska, Paul Van Montfort, Marc De Raet, Ruud Hawinkel, Luc Van Acker, Theo De Hertogh, Piet Swerts, Lucien Posman, Brechts Schoors, Eric Pellens, Willem Thijs, Rudi Verbruggen, Ivan Meylemans, Gaetan La Mela, Patrick Bois d’Enghien, Pascal Bosmans, Jeroen Hofmans, Bert Appermont.
24