671
tentie vrou{ooie brenn we ewin slim. slim. jk. Ik t haar fraaie graag !, die epen Is uitJerpe •ten.
'ande
De onderwijssector lijkt me bij uitstek zo'n wereld waarin boerenverstand en sceptische nuchterheid weinig kans krijgen. Te veel beleid, te veel vakbond en te veelleraren in te veel commissies om een onbevangen blik op doel en opbrengst van onderwijs mogelijk te maken. Ik was niet zo lang geleden op een reünie van mijn oude middelbare school. Dat was zo'n christelijk gymnasium van het streng-degelijke type, dus zelfs een reünie kon men niet lichtvoetig houden. Zou het niet aardig zijn, zo had men in alle onnozelheid bedacht, om (oud) leraren opnieuw heel serieus les te laten geven aan oud-leerlingen. Of we de rijtjes van Duits nog konden opzeggen, of we het periodiek systeem nog begrepen, of we Tacitus nog konden vertalen? Inderdaad, het idee was grappiger dan de uitvoering: niemand wist eigenlijk nog iets. Die schoolreünie bevestigde wat ik wel eens bedacht had, namelijk dat de effectiviteit van al dat genoten onderwijs, gemeten aan wat er allemaal van beklijft, bedroevend laag is. Ik bedoel, ik weet niet hoe het met uw operationele kennis-van Duits en Frans gesteld is, of dat u uw kinderen gemakkelijk langs logaritmen en sinussen loodst, mij kost het allemaal de grootste moeite. Ik heb geen enkel benul van onderwijsjargon à la basisvorming, 'leerhuis' en eindtermen, maar heb er een hard hoofd in dat al dat gezwoeg van de huidige pubers meer duurzame kennis oplevert dan vroeger. Ik zeg maar zo, twee weken bij die nonnetjes in Vught levert meer spreekvaardigheid Frans op dan zes jaar geploeter met een 'leeren werkboek' en een overspannen leraar die het 'talenpracticum' misbruikt voor het steeds maar weer afspelen van Gilbert Bécaud-muziek. Soms lijkt het of er sprake is van een geheime samenzwering: het onderwijs gaat helemaal niet over kennis- en cultuuroverdracht; neen, het is eigenlijk bedoeld om lastige jongeren van de straat te houden. Het zou waarschijnlijk veel effectiever zijn om al die onderwijstijd uit te smeren over lessen per leerling of per groepje van drie, maar dan zit de rest te jatten in het winkelcentrum of het bejaardenhuis te vandaliseren. We doen met z'n allen erg ronkend over de taak van het onderwijs. Wat moet het allemaal wel niet doen? Opvoeden tot staatsburgerschap, kwalificeren voor de kennisintensieve en multiculturele samenleving. Ik zou er mijn hand niet voor in het vuur durven steken dat het onderwijssysteem in ifjèct deze ambities waarmaakt. Zoals Teleac-cursussen vooral over 'De Azteken' gaan, zo biedt het onderwijs vaak geen inzicht in de verzorgingsstaat, de Europese eenwording of het fenomeen van de arbeidssamenleving. Er wordt, voorzover ik dat kan overzien, niet zoiets als een civic reliaion van de pluriforme sociale rechtsstaat overgedragen: van Thorbecke via Cleveringa naar Kerwin Duinmeijer. En dat terwijl je 00k al niet vlot Frans sprekend of Duits schrijvend van school komt. Zou niet de blijvende opbrengst van genoten onderwijs de absolute 'eindterm' moeten zijn? En vergt dit niet een geheel andere opzet en structuur van het huidige onderwijssysteem? Hoe dit ook zij, basisvorming is gewoon met z'n allen in een week het nieuwste boekje van Abram de Swaan, De mensenmaatschappij, lezen en bespreken.
Het effect van onderwijs
RENÉ CUPERUS Medewerker w B s, redacteurs &...o
s&.o 121996
Marktdenken bedreigt het onderwijs Met het nationaal kennisdeouders. Ouders die overbat heeft minister van dag allebei buitenshuis veronderwijs Ritzen een toeven, hebben over het COOS HUIJSEN belangrijk onderwerp aanalgemeen nu eenmaal mingekaart. Een debat over het der inzicht in het doen en Directeur scholenaemeenschap onderwijs waarbij kennis laten van hun kinderen en Gerrit van der Veen voor MAvo, HAvo en als geïsoleerd uitgangspunt zijn voor de school moeilijonderbouw vwo in Amsterdam wordt genomen dreigt ech-ker bereikbaar. Bovendien ter een technocratische komt het nogal eens voor benadering met zich te dat de ouders zich zodanig brengen en voorbij te gaan aan cultuur-overdracht belast voelen - hetzij doordat ze allebei werken, als essentie van het onderwijs. De filosofie van het hetzij juist doordat ze geen werk hebben - dat ze marktdenken waarmee de beleidsmakers op het een kleine extra inspanning voor de kinderen, zoals ministerie het onderwijs willen doordringen gaat het simpelweg invullen van het absentiebriefje 's aan het zelfde euvel mank. morgens voor het naar school gaan al als overbelasHet kernprobleem van het onderwijs is dat het ting ervaren. De ouder-participatie in het onderzijn cultuur-overdragende rol in het huidige proces wijs loopt na de basisschool dras~sch terug; men van culturele en maatschappelijke veranderingen gaat er kennelijk van uit dat de school de taak van de men zou dit zelfs een culturele revolutie kunnen ouders overneemt. noemen - uiterst moeilijk weet te vervullen. Relatieproblemen van de ouders, waaronder Het onderwijsbeleid lijkt niet van dit besef uit te echtscheiding, ondermijnen vaak langdurig het gaan, integendeel: het lijkt eerder contraproduktieconcentratievermogen van de leerling. De eerdere ve effecten te sorteren waar het gaat om deze taaksexuele rijping van de jeugd maakt dat ook de eigen uitoefening door het onderwijs. relatieproblemen al vroeg een rol gaan spelen. Van nogal wat leerlingen kan zonder overdrij De school als substituut van het aezin ving gezegd worden dat ze gedurende hun middelDe maatschappelijke context van het onderwijs is bare schooltijd van de relatie-problematiek van hun fors veranderd. Computerisering, individualisering ouders in de hun eigen relatie-problematiek rollen. en migratie, maar ook toenemende criminaliteit en vandalisme stoppen uiteraard niet voor de deur van Exit Familie Doorsnee de school. Daarnaast is er een eigen jeugdcultuur De ontmanteling van de verzorgingsstaat en de met een daarbij passend consumptiepatroon ontdaarmee gepaard gaande verzwakking van de posistaan. Dat stimuleert jongeren bijbaantjes te zoeken tie van de uitkeringsgerechtigden werken uiteraard en maakt de school voor hen minder belangrijk. in het onderwijs door. Somberheid en zorg laten de Deze relativering wordt nog versterkt door de leerlingen niet thuis achter. De verschillen tussen wetenschap dat een diploma niet automatisch meer de leerlingen in bestedingsmogelijkheden zijn de werk garandeert. laatste jaren enorm toegenomen. Enerzijds zijn er Voorbeelden van concrete problemen die vernogal wat leerlingen in de bovenbouw die zich door oorzaakt worden door maatschappelijke en technohun baantjes financieel meer kunnen permitteren logische ontwikkelingen zijn er legio. Door de mindan hun jonge docenten, anderzijds komen er meer der overzichtelijke gezinssituaties, die vaak mede leerlingen zonder dat ze ontbeten hebben op het gevolg zijn van individualisering en emancipatie school. Op veel scholen zijn de leerling-archieven kan de school veel minder terugvallen op de de stille getuigen van veel persoonlijke ellende.
s &..o • 2 1996
Door de individualisering en door het multi-culturele karakter van de schoolpopulatie is de gemeenschappelijkheid van het waarden- en normenpatroon waarop ouders, kinderen en docenten zich baseren, onder druk komen te staan. In enkele decennia is de samenleving wat de gezagsverhoudingen in het gezin betreft, overgegaan van een hevelsstructuur naar een onderhandelings-model. Ook dat is van invloed op de overdracht van waarden. en normen. Het aantrekkelijke van jongeren is dat ze grenzen willen overschrijden. In een tijd van verregaande tolerantie komen ze echter eerder op gevaarlijk terrein. Dit vraagt extra zorg. Toch wijkt de toegestane groepsgrootte nauwelijks af van die uit de conformistische jaren vijftig toen de leerlingen hoofdzakelijk nog uit de veilige bescherming van hunfamilie Doorsnee kwamen. Inmiddels krijgen de scholen, vooral in de grootstedelijke gebieden, vaker te maken met steeds jongere kinderen die deel uitmaken van gangs, welke zich schuldig maken aan vandalisme en criminaliteit en daardoor met de politie in aanraking komen. Vanuit de onderwijswereld heeft men er bij herhaling op gewezen, dat de groepen in het basis- èn in het voortgezet onderwijs veel te groot zijn. Hierop werd nauwelijks ingegaan. Nu Amerikaanse onderzoeksresultaten uitgewezen hebben dat verkleining van de groepen de leerprestaties vergroot, wordt het rapport van de Commissie-Van Eijndhoven, waarin gepleit wordt voor kleinere klassen in het basisonderwijs, serieus ontvangen. Het wachten is nu, in navolging van Amerika, op de herwaardering van de sociale controle in het onderwijs zodat men gaat inzien dat een kleinschaliger opzet een voorwaarde is om veiligheid binnen de scholen te kunnen garanderen en om vandalisme en criminaliteit effectief tegen te gaan. 'Onderwijsvernieuwing'
Binnen de hier geschetste maatschappelijke context voltrekken zich momenteel structurele wijzigingen in het onderwijs, die zowel de organisatie als het beheer en de financiering betreffen. Na een periode van stagnatie rond de middenschool volgt sinds begin jaren negentig in het voortgezet onderwijs de ene vernieuwing op de andere. Drie jaar geleden werd de basisvorming - een nauwelijks te herkennen aftreksel van de middenschoolgedachte - ingevoerd voor 1 2- tot 1 S-jarigen. Er kwam een uitbreiding tot veertien vakken en beoogd werd de leerlingen met nieuwe vaardigheden in aanraking te brengen. De meeste scholen hebben zich uiteraard
ingezet om er wat van te maken. Frustrerend voor de mensen in het onderwijsveld was evenwel dat er te weinig geld bleek te zijn om over fatsoenlijke technieklokalen te kunnen beschikken, dat de manier waarop er getoetst moest worden werkelijk wereldvreemd was opgezet en dat de uitbreiding tot veertien vakken en het feit dat alle docenten op korte termijn met nieuwe methoden moesten werken voor de zwakkere leerlingen een behoorlijke verzwaring inhield. In zijn recente onderzoek naar de basisvorming komt de Utrechtse hoogleraar N .J.A. Lagerweij dan ook tot de conclusie dat nogal wat scholen door de basisvorming overgegaan zijn tot vroegtijdiger selectie. In aansluiting op de invoering van de basisvorming worden momenteel ingrijpende wijzigingen voorbereid in de MA va-bovenbouw (rapport Van Veen) en in de HAvo/atheneum-bovenbouw (de zogenaamde Tweede Fase). Kerngedachten van deze vernieuwing zijn dat pakketkeuze via vier profielen voor meer stroomlijning zorgt, dat er een betere aansluiting komt met de vervolg-opleidingen en dat door invoering van het zogenaamde 'leerhuis' de leerlingen meer zelfstandig kunnen gaan werken. Ook wat deze interessante hervorming aangaat, ziet het er naar uit, dat er voor de meeste scholen te weinig geld beschikbaar zal komen om de mooie idealen van het leerhuis, zelfstandig werken in een goed geoutilleerde mediatheek en degelijke, ook werkelijkheid te laten worden. Op het ministerie lijkt de linker hand soms echt niet te weten wat de rechter hand doet. Terwijl de commissie voor de Tweede Fase een leerhuis met extra studieruimten propageert, willen degenen die zich met bouwzaken bezighouden juist dat de netto-opppervlakte per leerling zo minimaal mogelijk is. Dit gebeurt zelfs zo rigide, dat scholen die in prachtige monumentale gebouwen van grote cultuurhistorische waarde gehuisvest zijn, naar andere gebouwen moeten gaan omzien. De marktcoriforme onderwijsorganisatie
Inmiddels heeft het ministerie het utiliteitsdenken ook op het onderwijs van toepassing verklaard. Scholen zouden meer marktconform en bedrijfsmatig moeten gaan werken, ~o heeft men in Zoetermeer bedacht. Schaalvergroting is daarvan ondermeer het logische gevolg. De laatste paar jaar zag een groot aantal scholen zich genoodzaakt ten gevolge van de fusiebevorderende regelgeving -
S &_0 I 2 I 996
wijs! zijn nnen oetst •pge:1 het :uwe leerzijn 1t de k tot oasis:tie. oasisi gin1port lOUW
1 van
vier r een idin,mde rmen ·vor•r de · zal zelf~dia-
.vorecht jl de met enen 1t de ogeûe in culdere
1ken tard. ;ma!terder. zag ten
•g -
vaak zeer tegen hun zin- op te gaan in grotere eenheden. Nadat het HBO en het MBO hierin waren voorgegaan is ook de manier van financieren van de 'avo-scholen' gewijzigd. De financiering van de scholen vond tot dusver plaats op declaratiebasis. Vanaf r augustus 1996 is hierin verandering gekomen. Na een paar jaar te hebben mogen experimenteren met het zogenaamde 'formatie budget-systeem' is met ingang van die datum het lump sum-systeem ingevoerd. Dat wil zeggen dat de school afhankelijk van het leerlingaantal een bepaald bedrag krijgt voor materiaal, gebouw en personeels-kosten en dat dit verder onder bepaalde voorwaarden naar eigen inzicht besteed mag worden. Dit klinkt heel aardig, maar inmiddels is gebleken dat de toegezegde budgettair neutrale invoering ervan voor de afzonderlijke scholen zeer ongunstige gevolgen kan hebben. Ronduit schandalig is de introductie van het Vervangingsfonds met zijn bonus/malus-regeling. Deze maatregel zou mede ingevoerd zijn om een verantwoord personeelsbeleid te stimulerenen. Nu kan een school tegenwoordig al nauwelijks meer een personeelsbeleid voeren, omdat op een zeer rigide manier de wachtgelders voorgaan bij de vervulling van vacatures. Tengevolge van de regels van het Vervangingsfonds kan het voorkomen dat een school die in een bepaald jaar geconfronteerd wordt met meer dan een gemiddeld aantal zieke personeelsleden te maken krijgt met een malus, die de school banen kost ook al zou de school deze ziekten met geen mogelijkheid hebben kunnen voorkomen. Het gevolg hiervan is wel dat het personeel te maken krijgt met een behoorlijke taakverzwaring, die weer tot meer zieken kan leiden enzovoort. Ter illustratie van het cumulatief effect van deze maatregelen behoeven we alleen maar te kijken naar de financiële positie van de drie scholen voor voortgezet onderwijs in het Stadsdeel AmsterdamZuid, die tezamen voor het schooljaar 96/97 te maken krijgen met een tekort van rond een miljoen gulden. De berichten in de media, dit voorjaar, dat er ten gevolge van het r>ieuwe systeem van financiering voor veel MB a-scholen faillissementen dreigen, had een waarschuwing moeten zijn. De desolate toestand van het openbare voortgezet onderwijs in Rotterdam, zoals de media in oktober berichtten, doet het ergste vrezen voor het gehele voortgezet onderwijs.
De mensen in het onderwijs Van de schoolleider 'nieuwe stijl' wordt uiteraard ook marktgericht denken verwacht. Deregulering werd er beoogd, maar de rectoren/ directeuren zien steeds meer papier op hun bureaus verschijnen. Terwijl eerder geschetste problemen in het onderwijs toenemen, moet de schoolleider zijn/ haar uiterste best doen om de leerlingen, anders dan als statistische gegevens in zijn administratie, nog eens in levende lijve tegen te komen. Tijdens de vele cursussen, die de schoolleiders volgden om meer bedrijfsmatige gerichte managers te worden, werd hen verteld dat veranderingsprocessen binnen een bedrijf goed voorbereid moeten worden en dat het onverstandig is alles tegelijkertijd aan te pakken. Niettemin zet het ministerie voor het voortgezet onderwijs bijna alles tegelijk op zijn kop, krijgen de scholen en de uitgevers van schoolboeken te weinig tijd om zich op de veranderingen voor te bereiden en staat er onvoldoende facilitering tegenover.
Leo Prick introduceerde in de jaren tachtig al het begrip 'burntout' voor docenten die in hun vak opgebrand waren. . Later verscheen het rapport Vitaal Leraarschap . Kennelijk schortte er wat aan de vitaliteit van te veel leraren. Dat is zoals uit bovenstaande mag blijken eigenlijk niet zo verwonderlijk. Terwijl de overheid en de samenleving steeds meer van het onderwijs eisen, worden de docenten met een aantal fundamentele onzekerheden geconfronteerd. Als bemiddelaars in cultureel erfgoed ervaren ze dat de overdracht van ·waarden en normen geproblematiseerd is en dat de contouren van de kennisintensieve samenleving waarop ze de jeugd moeten voorbereiden nog erg vaag zijn. Qua professionaliteit is de leraar, evenmin als wie dan ook, op dit moment voldoende toegerust om de pedagogische en didactische uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Het onderwijs is er tot nu toe te weinig in geslaagd eerder genoemde culturele en technologische ontwikkelingen zoals de toegenomen invloed van audio-visuele middelen en informatica voldoende in de didactische opzet te integreren. De drastische toename van het aantal immigranten heeft het verschijnsel van de taalachterstand versterkt. Bovendien tonen de meeste jongeren over het algemeen aanmerkelijk minder affiniteit
s &_o • 2 1996
met het geschreven woord dan de opvoeders, die nog gevormd zijn in de cultuur van het woord. De jongeren groeien op in een cultuur, waarin het beeld ten gevolge van de audio-visuele middelen een steeds belangrijker rol is gaan spelen. Desondanks blijven zelfs veel jongere docenten, die net van de opleiding komen te veel doceren en zijn hen te weinig het inzicht en de vaardigheden bijgebracht om _meer gebruik te maken van de audio-visuele middelen en de computer. In de dagelijkse praktijk gaan ze ontdekken dat ze moeten concurreren met de videoclip. Er kan zonder meer gesteld worden dat men het ministerie noch de leraarsopleiding noch de nascholing voldoende benut heeft als hefboom om de professionaliteit in het onderwijs te moderniseren. Dit zijn gemiste kansen. Frustrerend voor de mensen in het onderwijsveld is ook de neiging van 'deskundigen' van buitenaf om de deskundigheid waar de docent wel over beschikt te onderschatten. Simpelwen investeren in het onderwijs
Als we de kwaliteit van het onderwijs voor de toekomst veilig willen stellen, zal de overheid bereid moeten zijn over een langere periode aanmerkelijk meer in het onderwijs te investeren. De sociaaldemocratie en het liberalisme zijn beide producten van de Verlichting. Vanuit beide tradities zou meer geld voor het onderwijs alleszins verdedigbaar zijn. Goed onderwijs is een voorwaarde voor geëmancipeerd burgerschap. De cultuur-socialisten wezen er al eerder op dat de mens meer is dan producent of consument. De samenhang in de samenleving is afhankelijk van de overdracht van waarden en normen aan volgende generaties en onze toekomstige welvaart staat of valt met het vermogen van toekomstige generaties om optimaal te kunnen functioneren in een kennisintensieve samenleving. Meer geld voor het onderwijs zou betekenen dat zinnige hervormingen niet gerealiseerd behoeven te worden ten koste van de werkers in het onderwijsveld en dat de vruchten van de technologie in de didactiek geïntegreeerd kunnen worden. Meer geld zou ook inhouden dat de extra zorg die de schooljeugd van basis- en voortgezet onderwijs in de groot-stedelijke gebieden nodig heeft ook gegeven kan worden. Te denken valt aan een structurele vermindering van het lesgevend gedeelte van de taakomvang, verkleining van de groepsgrootte en professionalisering van het mentoraat. In haar reactie op Ritzens' plan voor een natio-
naai kennis-debat in N RC Handelsblad van 9 jan. jl. stelt Ursie Lambrechts, Tweede Kamerlid voor o 66, terecht de vraag wat het maatschappelijk committrnent aan het onderwijs dat de minister bepleit, anders zou kunnen zijn dan de bereidheid erin te investeren. De intrinsieke waarde van het onderwijs
De politiek lijkt momenteel in de ban van het utiliteits-denken. Het marktmechanisme krijgt overal ruim baan. In veel gevallen gaat dit ten koste van de kwaliteit van het publieke domein, waartoe ook het onderwijs gerekend kan worden. Het houdt tevens een ontkenning in van de eigensoortigheid van bepaalde gebieden. Natuurlijk zal op het terrein van zorg, onderwijs, cultuur en opvoeding een zekere zakelijkheid verlangd mogen worden bij betrokkenen. Maar het valt niet te ontkennen, dat deze terreinen een eigenheid kennen, die bij een puur zakelijke benadering geweld aangedaan kan worden . Belangrijk is bijvoorbeeld de voorbereiding op de arbeidsmarkt en daarmee de aandacht voor exacte vakken. Dit mag evenwel niet ten koste gaan van de culturele vorming waartoe literatuur en geschiedenis bijdragen. Sterker, bij de eigenheid van het onderwijs zou passen om het element van cultuur-overdracht uit te bouwen door bijvoorbeeld meer mogelijkheden te scheppen voor kunstzinnige vorming in het onderwijs. Kinderen worden dan ook op andere vaardigheden dan het leren aan gesproken, het kan ook een verrijking voor later betekenen en kinderen komen zo op een impliciete wijze in aanraking met waarden en normen. Deze impliciete confrontatie met waarden en normen is niet paternalistisch en biedt daardoor ongekende mogelijkheden voor een eigentijds gesprek over waarden en normen. Momenteel wordt de kunst-educatie volstrekt ten onrechte als een luxe beschouwd. De overheid dient de eigenheid van het onderwijs in alle opzichten te respecteren. Daarom ook geen drastische schaalvergroting in het onderwijs. De menselijke maat waar het onderwijs niet buiten kan, brengt overzichtelijkheid, sociale controle en een meer persoonsgerichte benadering. Verdere ontzuilins
,
Pim Fortuyn heeft gelijk: waar schaal -vergroting zinnig zou zijn, kan de oplossing ook gezocht worden door netwerken te vormen. Zulke netwerken zouden zuiloverstijgend moeten zijn. Sterker, de
jl. ;oor el ijk i ster heid
I.
tilireral n de 'het vens van 1 van kere kketerakeI
g op xacvan
1
~hie -
zou tuit . den het de re : kan nde-
~g
rontisch voor nen. : ten .derook wijs. ti ten een
>ting .vorrken ·,de
verzuiling in het onderwijs is grotendeels achterhaald. Enerzijds passen door ontkerstening en immigratie leerlingen en docenten in veel gevallen niet meer bij de oorspronkelijke grondslag van de school. Anderzijds zijn door gelijksoortige problemen het openbaar en het bijzonder onderwijs steeds meer op elkaar gaan lijken. Zowel in het openbaar als in het bijzonder onderwijs wordt er meer waarde gehecht aan de feitelijke schoolcultuur dan aan de grondslag. Gesteld kan worden dat het principe van de tolerantie dat aan het openbare onderwijs ten grond lag ligt in de meeste bijzondere scholen eveneens in de praktijk wordt gebracht en dat de bestuursvorm van het bijzonder onderwijs vaak meer betrokkenheid bij het geheel te zien geeft. Een nieuwe discussie over de vrijheid van onderwijs zou echter contra-produktief zijn. Om het einde van de verouderde tegenstellingen op grond van de verzuiling te bespoedigen, zou 'Paars' geschiedenis kunnen schrijven door de beheersvorm van het openbaar onderwijs zoveel mogelijk identiek te laten worden aan dat van het bijzonder onderwijs. Het mooiste zou zijn als alle besturen aan criteria van democratie zouden moeten voldoen. Wat het openbaar onderwijs betreft zou de overheid slechts de plicht houden erop toe te zien
dat er voldoende scholen blijven, die vrij toegankelijk zijn voor iedereen en die Artikel 1 van de Grondwet (het non-discriminatie-artikel) als uitgangspunt nemen. Samenwerking tussen en uiteindelijk integratie van scholen van verschillende signatuur zullen hiervan het gevolg zijn. Tot slot, er gebeurt veel in het onderwijs dat hoop geeft. Het marktdenken van de overheid werkt echter ontmoedigend. Het leidt tot vervreemdende verschijn elen zoals reclame op de leermiddelen en dergelijke en begerig naar sponsoring zoekende schoolleiders, die dreigen te vergeten dat ze allereerst leiding moeten geven aan onderwijskundige processen. Wee het onderwijs waar de docenten zo door het virus van de efficiency gegrepen zouden zijn, dat dit virus actief zou worden als ze voor de vierde keer iets uitleggen, als ze tot in de kleine uurtjes een oorverdovend schoolfeest bijwonen of als ze tijdens een werkweek 5 x 24 uur met de leerlingen optrekken en in een vijfde rangs hotel of erger verblijven. Elk terrein heeft zijn merites, zeker ook het onderwijs. Daarop dient het te worden beoordeeld.
s &..o , 2 1996
Wöltgens' heilige oorlog
Ke Val
ter
w M~
rer da1 re
HANS WANSINK
Wat bezielt Thijs Wöltgens? Ik laat hem eerst zelf aan het woord. Het neo-liberalisme, zo luidt het in zijn pamflet De
markt. Het IMF, de Wereldbank, de Centrale Banken en de E M u zijn immuun gemaakt tegen afwijkende politieke opvattingen. De internationale belastingmobiliteit herstelt het censuskiesrecht: hoe rijker je bent, hoe zwaarder je stem weegt. De stem van de armen telt niet voor het werkelijke beleid. De middenklasse kan zich niet onttrekken aan de externe effecten van de armoede in de gedaante van criminaliteit, dure gezondheidszorg en uitkeringen. Zij moet opdraaien voor het verraad van de belastingontwijkende elite. Conclusie: het neo-liberalisme vermoordt de democratie en daarmee de mogelijkheid om de economie zodanig te beïnvloeden, dat eisen van rechtvaardigheid en duurzaamheid tot gelding gebracht kunnen worden. En daarom roeptThijs Wöltgens op tot een heilige oorlog. Een jihad tegen het neo-liberalisme, tegen de dictatuur van de markt. De sociaal-democratie is verloren als zij niet de frontale aanval op het neo-liberalisme inzet. De staat moet weer de macht grijpen; de handel zal zich moeten schikken in de randvoorwaarden die het liefst door één democratische wereldoverheid worden bepaald. Uiteraard met een wereldbijstand en een wereldbelasting om honger en ziektes te bestrijden, en om te voorkomen dat de armen der wereld oprukken naar de metropolen van de rijkdom. 1
Historicus, redacteur van de Volkskrant
Nee-zeaaers if de politieke aevolaen van het economisch liberalisme, is een totalitair geloof. Een geloof met
een wetenschappelijke pretentie, die pas wordt waargemaakt als iedereen zich gedraagt volgens de neoliberale code. Deze code is: hebzucht. Het gewenste gedrag in het neo-liberalisme is eigenbelang. Het wordt steeds moeilijker je aan de code te onttrekken, want hij krijgt geleidelijk aan de staat van wet. Die wet wordt gedicteerd door de wereldmarkt. De voortdurende globalisering van markten dwingt eerst ondernemingen, vervolgens overheden en ten slotte ook individuen tot aanpassing aan de code. Het woord hebzucht roept gêne op. Maar als je verteld wordt dat individuele hebzucht een publieke deugd is, dan kan je je aanvankelijke remmingen overwinnen: zoals testpersonen bereid waren voortdurend hogere voltages toe te dienen aan (gelukkig niet werkelijke) slachtoffers, als er maar een betrouwbare witte jas als opdrachtgever optrad. De voltages nemen de gedaante aan van financiële prikkels, die de mensen dwingen tot het najagen van hun eigenbelang. Wie zijn hele leven doordrenkt met de moraal van de ruil, reduceert zichzelf tot een kunstmens, de homunculus economicus. Hij is niet beter dan de volledig gepolitiseerde apparatsjiks van het ondergegane systeem. Hoe meer het liberale denken ons ook ideologisch individualiseert, des te meer zal het bijdragen tot de ondergang van het Westerse stelsel. De val van de muur blijkt dan een Pyrrus-overwinning te zijn geweest. De markt vormt een regelrechte bedreiging voor de democratie. Politici zijn beduchter voor de Internationale van het Geld dan voor de kiezer. Daarom wordt van Zweden tot Nieuw-Zeeland hetzelfde beleid gevoerd: aanpassing aan de wereld-
Psycho-analyse
Nogmaals: wat bezielt Thijs Wöltgens? Wat probeert hij met deze boutade, 'eerder een pamflet dan een essay', zoals hij zelf zegt, te bereiken? Op het eerste gezicht komt het geschrift op mij over als een therapeutische exercitie van e~ n zwaar gefrustreerd auteur. Wöltgens is woedend, verontwaardigd over het feit dat niet de sociaal-democratie, maar het liberalisme de toonaangevende politieke filosofie is geworden - in oost en in west.
de ge! kat hei hel ral Ha kri var
He Re in . na1
baa lisr ke zijr ont het chc
ne! linl hij Sch
Wi we: der ne~
te 1: is e· lijk
e-
.le jn ~n
tt-
r)e
:lt se m
re d-
le le :>-
tht :i-
e, )-
te
)-
in ~t
:n
·d :d tr )-
Kees van der Malen, chef van de Haagse redactie van N R c Handelsblad, wees er in zijn bespreking terecht op: woede is de vijand van de redelijkheid. Wöltgens schrijft niet wat hij ziet, vervolgt Van der Malen, op zijn best wat hij vreest. Hij wil shockeren, wakker schudden en een beproefde methode is dan om een spookbeeld op te roepen, een imaginaire horror-story. 2 Van der Malen gelooft niet dat De Nee-zeaaers in de PvdA veel navolging zal vinden, hij acht het meer geschikt als propagandamateriaal voor de s P . Inderdaad: het pamflet is een links-radicale karikatuur. Niet alleen van de hedendaagse wel·kelijkheid, maar ook van het (neo)liberalisme - en al helemaal van de denkbeelden van de klassiek-liberale econoom, filosoof en anti-socialist Friedrich Hayek, die door Wöltgens de rol van de duivel krijgt toebedeeld (dat gebeurt overigens op grond van één boek van Hayek, en niet het belangrijkste). Het is arm aan nieuwe ideeën en perspectieven. Reden waarom Wim Derksen 'Thijs zijn paradijs' in het verleden situeert: Wöltgens heeft heimwee naar een verzorgingsstaat die niet alleen onhoudbaar is gebleken, maar ook - vanwege zijn paternalisme, bureaucratie en het scheppen van afhankelijke burgers - onwenselijk. 3 De betekenis van Wöltgens' pamflet ligt niet in zijn analyse, noch in zijn programma, want beide ontbreken. De betekenis van De Nee-zeaaers ligt in het feit dat het een bijdrage kan leveren tot een psycho-analyse van het linkse onvermogen van de jaren negentig. Wöltgens symboliseert een gefrustreerd links dat niet tegen zijn verlies kan. En daarom gaat hij lelijk doen tegen zijn vermeende tegenstanders. Schelden op 'de markt', danwel 'het neo-liberalisme' is heel wat gemakkelijker dan de hand in eigen boezem steken en de balans opmaken van honderd jaar sociaal-democratische bemoeienis met het kapitalisme. Ik ben bang dat vele linkse armen-van-geest Wöltgens' antiliberale sentiment delen. Hoewel weinigen zijn centrale stelling dat het liberalisme de democratie vermoordt voor hun rekening zullen nemen, is het ook onder intellectuelen bon ton om te beweren dat 'het marktdenken' ten eerste slecht is en tweede zich van alle uithoeken van het menselijk leven heeft meester gemaakt. 1. Th ijs Wöltgens, De Nee-zeggers, rif De politieke gevolgen van het economisch liberalisme, Amsterdam 1996, passim, vooral
p.
112 · ••9.
Beide beweringen zijn onjuist en schadelijk. Ze getuigen. bovendien van een schrijnend gebrek aan zelfvertrouwen. Politici als Wöltgens dragen bij aan een intellectueel klimaat van defaitisme, gebrek aan zelfkritiek en antiliberaal ressentiment. Ze doen net alsof de twintigste eeuw een slechte film is, waar ze als buitenstaanders met afkeer naar kunnen kijken . Maar de film die Wöltgens draait is gecensureerd: hij heeft zichzelf en de Partij van de Arbeid weggeretoucheerd, in de meest letterlijke zin. Daarmee doet hij links tekort en maakt hij rechts groter dan het in werkelijkheid is: het Calimero-syndroom. Na de psycho-analyse komt, wat mij betreft, de geschiedfilosofische analyse. Ik bespreek twee aspecten van Wöltgens' betoog. Eerst en vooral reconstrueer ik - aan de hand van de conservatiefliberale denkers Oakeshott, Hayek, Gray en Raz de historische band tussen markt, vrijheid en democratie, als antithese van het socialisme in het algemeen en Wöltgens' dictatuur van de markt in het bijzonder. Wöltgens negeert de klassieke liberale folosofische traditie die de markt als voorwaarde ziet voor individuele vrijheid en als medicijn tegen concentratie van macht. Hetzelfde geldt voor de liberale kritiek op het socialisme en de planeconomie. In de tweede plaats wijs ik - in korter bestek op de organisatie van het kapitalisme door corporatisme en sociaal-democratie, Wöltgens' blinde vlek, en op het spook van de globalisering, Wöltgens boze droom.
De individuele ervarinB Denken over politiek is denken over de wijze waarop het bestuur is ingericht (het constitutionele aspect) en over onze ervaring met de manier waarop we worden bestuurd (het beleid en de uitvoering). Dit denken vindt niet plaats in een vacuüm, maar in een historische, door tijd en plaats bepaalde context. Denkers over politiek ontwerpen geen systemen uit het niets, zoals veel politiek-filosofen menen, maar reflecteren op de inrichting en de praktijk van bestuur zoals ze die waarnemen - vaak met het oogmerk dat bestuur te perfectioneren. Om de beweringen van politieke denkers en schrijvers te kunnen begrijpen, moeten we die historische context dus kennen. Dat geldt ook voor de 2. Kees van der Malen, 'Schrille salvo's', in NRC Handelsblad, 30 maart 1996. 3. Wim Derksen, Thijs zijn paradijs, in: S/!u), •o/ 1996, p. 595, e.v.
68o
s&..nt21996
aartsvaders van het moderne, dat wil zeggen postmiddeleeuwse, liberale politieke denken, voor mannen dus als Machiavelli, later Montesquieu, Descartes, Kant, Hobbes, Spinoza en Locke, en nog later Smith en Burke. Volgens de Britse historicus en politiek-filosoof Michael Oakeshott ( 1 90 1- 1 990) is het moderne politieke denken het resultaat van wat hij noemt 'de indiv~duele ervaring', een mentale omslag die door hem wordt gesitueerd in de late middeleeuwen en te beschouwen is als de meest fundamentele ontwikkeling in de Westerse beschaving.4 Oakeshott werd geïnspireerd door Johan Huizinga. Deze constateerde dat in de Middeleeuwen slechts toegepaste kunst bestond. Kunst was niet een manier om uit de sleur van het dagelijks leven te stappen om 'tot troost en verheffing kunst te genieten in eenzelvige contemplatie', maar diende slechts een praktische bestemming, zoals het altaarstuk en de grafkunst de vroomheid elient en de portretten de rijken en machtigen verheerlijken. De 'esthetische ervaring', de bewondering van de kunst als schepping van zuivere schoonheid, ontstaat pas wanneer de kunst door de welgestelden wordt verzameld en tentoongesteld met het enige doel om ernaar te kijken. Huizinga: 'De eerste kiemen van een kunstliefde om haars zelfs wil doen zich voor als woekeringen der kunstproductie: (curs.JH) bij vorsten en edelen hopen zich de kunstvoorwerpen op tot verzamelingen; nu worden zijn nutteloos en geniet men ze als weelderige curiositeit, als kostbare deelen van den vorstelijken schat, en daaraan eerst kweekt men den eigenlijken kunstzin, die in de Renaissance is volgroeid.' 5 Naar analogie van Huizinga's politieke economie van de kunst ontwierp Oakeshott een politieke economie van de vrijheid. Hij onderscheidt in het Europa van de laatste vijf à zes eeuwen drie verschillende waardenstelsels of 'morele disposities': de moraal van de gemeenschap (the morality rif communal ties), de moraal van het individu en de moraal van de collectiviteit. De moraal van de gemeenschap spruit voort uit
het model van de familie, waarin de eigendom familie-eigendom is. Ieders positie, ieders rechten en plichten worden bepaald door gewoonte en loyaliteit is niet gebaseerd op zelfgekozen morele principes, maar gebonden aan personen. Regeren vindt plaats in de vorm van rechtspraak, arbitrage. Het bestuur is geen onderneming, gericht op verbetering van de levensomstandigheden, geen activiteit die nieuwe belangen erkent en tot rechten maakt, het is niet meer dan het bewaken van regels en gewoonten. De moraal van de gemeenschap werkt tot in het begin van deze eeuw door, maar vanaf ongeveer de twaalfde eeuw worden de contouren zichtbaar van de moraal van het individu: de aandrang om zo veel mogelijk eigen keuzes te maken, dit zelfbepalend gedrag te waarderen als eigen aan de mens en om te streven naar de voorwaarden waarin deze menselijke vrijheid het beste gedijt. De erkenning van deze neiging tot individualiteit - niet alleen bij jezelf, maar ook in anderen - maakt deze tot een waarde, een moraal. Het cultiveren van de eigen individualiteit veronderstelt vertrouwdheid met de individuele ervaring. En deze ervaring kan alleen worden opgedaan in historische omstandigheden waarin er gelegenheid bestaat om keuzen te maken . Sinds het begin van de dertiende eeuw groeien de mogelijkheden om te ontsnappen aan het communale leven en zijn instituties, zeden, gewoonten en regels steeds sterker - ook op het platteland. Waar onder het regime van de moraal van de gemeenschap zelfbepaling als een zonde werd gezien, de doodzonde van superbia, beschouwt de nieuwe moraal samenlevingen juist als associaties van vrije individuen, in plaats van organische gemeenschappen. Kernpunt van Oakeshotts politieke economie van de vrijheid is nu het directe verband tussen het ontstaan van privé-eigendom, het genot van de individualiteit en het verlangen om de mogelijkheden van de zelfbepaling te ontdekken en ontwikkelen. 6
do lie1
Vrijheid is de afwezigheid van concentratie van macht. Omdat eigendom macht is, moet die eigen-
Vr se! de tre
4· Michael Oakeshott, Moraliry and Politics in Modern Europe. The Harvard Lectures, Londen 1993 , p. 3-28. 5· J. Huizinga, Heifsuij der Middeleeuwen, Haarlem 1919, p. 424-425. 6. Zie noot 4·
orr
im got ve
Pa·
m•
on dri re<
Ee zijl gel pn hij mE
vri na: ge· in . eig
in de gaï
pd de: za< ga1 m<
VO•
va1 me ho ko1 Val
ov on
S &_0 I 2 I 996
om ten loele ren ge. eriviten :els
het de 1an eel :nd 1 te lij::ze ~ lf,
de,
erva1.an ~ n-
gin Ien :ijn erde ~ rd
de i es :he >lier1et de en
•an :n-
dom zo wijd mogelijk worden verspreid: particulier eigendom is dus de meest economische manier om de vrijheid te organiseren. Eigendom maakt immers dat mensen hun eigen conceptie van het goede leven, zonder tussenkomst van een collectieve beslissingsprocedure, kunnen realiseren. Particulier eigendom voorkomt monopolievorming. De grootste bedreigingen van de vrijheid onstaan dan ook wanneer de overheid, het grootbedrijf of de vakbonden buitensporige eigendomsrechten verwerven. Concentratie van eigendom leidt tot slavernij. Een mens die niet kan beschikken over het recht zijn persoonlijke capaciteiten en arbeidskracht te gebruiken, is niet vrij. Maar dit recht bestaat in de praktijk alleen als er vele werkgevers zijn, aan wie hij zijn arbeid kan aanbieden. De vrijheid die de mens scheidt van de slavernij is niets anders dan de vrijheid om te kiezen tussen, te verhuizen van en naar, onafhankelijke organisaties, bedrijven, werkgevers - en dit veronderstelt weer privaateigendom in ruimere zin dan alleen de beschikking over de eigen arbeidskracht. Wanneer een productiemiddel in handen valt van een enkele macht, is slavernij in de een of andere vorm het gevolg. Curieus genoeg gaat Wöltgens volstrekt voorbij aan de centrale positie van het particulier eigendom in het liberale denken over democratie. Oakeshott acht de rule Ij law een absolute noodzaak om de verspreiding van macht en bezit te garanderen. Iedereen, inclusief de regering zelf, moet zich aan de wet, de afgesproken regels en voorschriften, houden. Oakeshott: Het handhaven van de wet is de meest economische manier om macht uit te oefenen: het veronderstelt een verbond tussen regeerders en geregeerden, het voorkomt concentratie van macht en bevrijdt de mensen van de grote vrees die zoveel gemeenschappen overschaduwt: namelijk de vrees voor de macht van onze eigen regering' .7 Socialisme als aemankeerd indivici!Jalisme Vrijheid is volgens Oakeshott inherent aan het menselijk bestaan . Het is geen omstandigheid die uiteindelijk wordt veroverd, maar een altijd aanwezige trek in het bewustzijn. Tirannie is onecht en onna-
tuurlijk, omdat het probeert te onderdrukken wat niet kan worden onderdrukt: de noodzaak van ieder mens om te handelen volgens zijn eigen 'reactie op de wereld'. We zijn individueel omdat we niet uit elkaars leven kunnen herleiden wat we moeten doen. Er is geen rationele oplossing of formule om de menselijke verscheidenheid tot een eenduidige 'oplossing' te brengen. Maar niet iedereen is in staat of geneigd zelfkeuzen te maken en zich een eigen weg naar voorspoed en geluk te banen. Oakeshott ontwaart dan ook naast het individu een andere historische gestalte: het gemankeerde individu, alias de massamens. Het individu manqué is geen overblijfsel uit een voorbije tijd, maar een modern karakter, een product van dezelfde ontbinding van communale banden die het moderne Europese individu heeft voortgebracht. Tegenover de zestiende-eeuwse ondernemer stond de ontwortelde arbeider, tegenover de vrijdenker de dolende gelovige. Zij wendden zich tot de machthebbers om hen te beschermen tegen de noodzaak zelf keuzen te maken en eigen verantwoordelijkheid te nemen. Zij zochten een antwoord op hun schuldgevoel en onvermogen om de uitnodigingen van de nieuwe tijd te beantwoorden. Zij zochten naar een moraal van de collectiviteit, een moraal niet van vrijheid en zelfbepaling, maar van solidariteit en gelijkheid. Socialisme is dus een moreel inferieure positie - en bovendien onnatuurlijk. Particulier eigendom is in de anti-individuele moraal verdacht, als niet solidair, als bron van ongelijkheid en als ontkenning van de collectiviteit. De massamens heeft niet zozeer gedachten en opvattingen, als wel gevoelens en impulsen. Hij is zich slechts vaag bewust van zijn macht en behoeften - en is dan ook zeer vatbaar voor politieke organisatie en leiderschap. De arena waarin de behoeften van de massamens kunnen worden vervuld is natuurlijk de politiek, waarin de macht van het getal zich steeds nadrukkelijker manifesteert. De hordemens is gevaarlijk omdat hij geneigd is de heersers een ongekende hoeveelheid macht en gezag toe te kennen. Oakeshott ziet in het zestiende-eeuwse Genève van Calvijn een eerste manifestatie van de moraal van
7. 'Thc politica! economy of frecdom', in: Michael Oakeshott, Rationalism in politics and other essays, lndianapolis 1991, p. 388 · J59.
681
s &.o '2 •996
682
de collectiviteit in een religieuze variant: een absoluut gezag, waaraan alle onderdanen zich dienstbaar moesten maken, in het belang van het 'gemeenschappelijke, publieke goed'. De burgers van Genève onderworpen zich aan een gezag dat optrad in naam van Gods wil. Het bestuur dicteerde wat de mensen moesten eten, hoe ze zich moesten kleden, hoe de kinderen zich moesten gedragen en moesten worde!l opgevoed. De regering is hier geen scheidsrechter, maar controleur van alle activiteiten van zijn onderdanen, de schepper en handhaver van een manier van leven die beter werd geacht dan alle andere. Het Jacobinisme van de achttiende eeuw en het negentiende-eeuwse socialisme van Marx zijn in de ogen van Oakeshott niet meer dan - eveneens in wezen religieuze - varianten van het sectarisme van Calvijn. Het anti-individu heeft diepe sporen in de moderne geschiedenis getrokken. Toch is Oakeshott niet pessimistisch. 'De massamens heeft het morele prestige van de individualiteit geschokt, maar niet verwoest . Het verlangen van de massa's om de voortbrengselen van het individualisme te genieten heeft hun destructieve neigingen getemperd. Het anti-individu is niet meer dan de schaduw van het individu'. 8 Met andere woorden: het socialisme is een tijdelijk stadium in de menselijke geschiedenis, dat eindigt op het moment dat de massamens als het ware volwassen is geworden. Het zij herhaald: Wöltgens gaat volstrekt voorbij aan deze liberale kritiek op het socialisme, verwoord door Oakeshott, maar ook door Hayek, Dahrendorf en vele anderen. De superioriteit van de markteconomie
Het denken van de Oostenrijkse econoom Friedrich A. Hayek ( 1899-1992) vertoont verwantschap met dat van de historicus Oakeshott. Ook voor Hayek is de overgang van de primitieve, communale maatschappij naar de beschaafde wereld van de vrije markteconomie het beslissende moment in de menselijke geschiedenis. De superioriteit van de markteconomie is eenvoudig te constateren: zij is simpelweg in staat meer mensen een bestaan en
welvaart te verschaffen. In een communale economie zou de huidige wereldbevolking nooit kunnen bestaan. De manier waarop de arbeidsdeling zich heeft ontwikkeld, stelt Hayek, heeft de armen meer tot voordeel gestrekt dan de rijken, omdat het aantal armen dat een bestaan kan vinden veel groter is dan in een primitieve economie. Kortom: de markteconomie is een fundamentele voorwaarde voor de reproductie van de moderne maatschappij. Socialisme is anti-modern in zijn visie, een terugval in de communale, tribale moraal (dit is een essentieel verschil met het denken van Oakeshott, die wijst op het moderne, étatistische element in het socialisme). Solidariteit en altniisme vormen in de ogen van Hayek een belemmering van de economische vooruitgang. Zij veronderstellen immers een gemeenschappelijk doel en strekken zich slechts uit tot degenen die we kennen en 'bij ons horen'. In de bekende woorden van Adam Smith: H et is
sch ma: sch pla1 ke • per
niet van de aoedertierenheid van de slaaer, de brouwer if de bakker dat wij ons avondmaal kunnen verwachten, maar van het behartiaen van hun eiaenbelana. We wen den ons niet tot hun menselijkheid, maar tot hun eiaen liifde en spreken tot hen niet over onze behoiften, maar over hun verdiensten. Niemand, behalve een bedelaar, kiest ervoor cifhankelijk te zijn van de liifdadiaheid van zijn medeburaers. De geldlener, de woekeraar, moet
ti se tuil de ·
niet worden veracht, maar worden beoordeeld op zijn bijdrage aan de onpersoonlijke marktorde. De mensen moeten hun natuurlijke, tribale instincten overwinnen om zich in de nieuwe extended order te kunnen handhaven. We leven in een maatschappij die alleen maar bestaat omdat we bereid en in staat zijn mensen te bedienen die we niet kennen. Iedereen is in zekere zin een koopman geworden, die leeft door te ruilen en te handelen. Dit veronderstelt verantwoordelijkheid, vrijheid en individualisme, hard werken en uitstel van behoeftenbevrediging - in plaats van luiheid en spilzucht. Individualisme is een product van de moderne beschaving, inclusief de christelijke ethiek van persoonlijke verantwoordelijkheid en persoonlijke verlossing. Vrijheid is voor Hayek (weer een ver-
8. 'The masses in representative democracy', in: Michael Oakeshott, Rationalism in politics and other essays, Indianapolis 1991, p. 370 -383. Zie ook: Michael Oakeshott, Morality and Politics in Modern Europe. The Harvard Lectures, Londen 1993, p. 24-27 en 89-110.
nOI
spo ner ker di ti VOfj
Ha• jan lijk pre daa
luk
geg
De aan
ge \i
zijn de: het leid
dw tot: eni gin ne€ soli levt ner
OaJ
Net scht ver
S &._0 I
)~n
:h ~r
1S
is
of n, ~-
schil met Oakeshott) niet een natuurlijke staat, maar een karaktertrek van beschaving. Deze beschaving is echter niet het resultaat van menselijke planning, ontwerp of intentie, maar een geleidelijke ontwikkeling. De nieuwe orde is een spontane, per definitie onvolmaakte orde. Voor Hayek is de superioriteit van de markteconomie boven de geleide economie gelegen in het spontane, intuïtieve karakter van de ruil. De deelnemers immers kunnen hun praktische, niet in boeken vast te leggen, impliciete kennis, lokaal en traditioneel bepaalde ervaring, flair, intuïtie, gevoel voor timing, alleen op de markt te gelde maken. Hayek en zijn leermeester Mises hebben - al in de jaren tien en twintig - aangetoond dat het onmogelijk is alle informatie die uiteinddijk de prijs van een product of dienst bepaalt in kaart te brengen en dat daarom een planeconomie uiteindelijk altijd mislukt. (Ofschoon de geschiedenis Hayek gelijk heeft gegeven is nog niet iedere econoom van de theoretische onmogelijkheid van een planeconomie overtuigd. Ook Wöltgens niet. Hij noemt het bewijs dat de planeconomie niet kan werken ongeldig9).
1-
ar
r, In
et
'P Ie 1-
:n
m 1.
.d .n
1te r-
:e r-
De vrije mens, stelt Hayek, is slechts onderworpen aan dezelfde wetten als al zijn medeburgers, is gevrijwaard van willekeurige opsluiting, vrij om zijn eigen arbeidskracht te verhuren en ten slotte in de gelegenheid om eigendom te verwerven. Omdat het socialisme inbreuk maakt op deze vrijheden, leidt het onvermijdelijk tot slavernij. Want elke vorm van socialisme leidt tot meer dwang en minder vrijheid. Het is dan ook in wezen totalitair, omdat het de grenzen van staatsbemoeienis overschrijdt en steeds verder reikende inmenging in het bestaan van individuele levens sanction ert. Omdat het onmogelijk is de altruistische, solidaristische primitieve maatschappij opnieuw tot leven te wekken, zal het socialisme zijn toevlucht nemen tot steeds meer dwang. 10 Autonomie
Oakeshott en Hayek, onbekend en onbemind in Nederland, worden door vriend en vijand beschouwd als twee van de belangrijkste en briljantste vertegenwoordigers van het twintigste-eeuwse 9· Wöltgcns, p. 3 2. 1 o. Zie Andrew Gamble, Hayek, The Iron Cage '![Liberty, Cambridge 1996, p . 26 · 58. F.A. Hayek, The Constitution '![ Liberty, Chicago 196o (1978), p. 22 - 102.
2 I 996
conservatief-liberale denken. Dat neemt niet weg dat hun werk getekend is door de tijd, door hun strijd tegen het totalitarisme en collectivisme dat bepalend was voor deze eeuw. Het zwaartepunt van hun intellectuele activiteit lag in de jaren dertig, veertig en vijftig. De Britse conservatieve politiek-filosoof John Gray, sinds r 976 verbonden aan Jcsus College, Oxford University, is een leerling van Oakeshott en in mindere mate ook van Hayek. Zijn verdediging van de markt tegen de verleidingen van het étatisme steunt op zijn leermeesters, maar voegt er eigentijdse elementen én noodzakelijke relativeringen aan toe. De markt is superieur aan het politieke bedrijf, want zij stelt mensen in staat op hun eigen voorwaarden deel te nemen, of zich terug te trekken. Van de transacties op de markt profiteren alle partijen, terwijl politieke transacties veelal een zero sum same zijn: het voordeel van de één is het nadeel van de ander. Dat markten egoïsme bevorderen, terwijl collectieve procedures altnll'sme stimuleren, zoals Wöltgens denkt, is volgens Gray het o.mdraaien van de waarheid. Veel meer dan het laissezjaire kapitalisme transformeert het socialisme alle betrekkingen tot transacties. In markteconomieën immers zijn goederen als voedsel, huisvesting, gezondheidzorg en opleiding in het algemeen voor iedereen toegankelijk, maar in een socialistische planeconomie zijn ze schaars. Daar zijn het positionele goederen, die slechts door tussenkomst van de Partij kunnen worden verworven. De competitie om positionele goederen is, per definitie, een zero-sum conflict omdat deze goederen slechts met behulp van het positionele goed par excellence kunnen worden verworven, namelijk met macht. 1 1 Zodra goederen minder schaars worden, neemt de autonomie van de mensen toe, zelfs zonder dat aan de criteria van de politieke democratie wordt voldaan. De ontwikkeling van China is daar een goed voorbeeld van. Door de groeiende rijkdom van de Chinezen als gevolg van de invoering van de markteconomie, wordt het staatsmonopolie op positionele goederen als onderwijs, gezondheidsF.A. Hayek, The Fata! Conceit, Chicago, 1988 (1991), p.29 · 47· 1 1. John Gray, 'The moral foundations of market institutions', in Beyond the New Right, Londen 1994, p. 66 - 123.
s&_o 12 1996
zorg en huisvesting doorbroken. De Chinezen hoeven niet meer genoegen te nemen met de schaarse tweederangs verstrekkingen door de staat en de eersterangs-verstrekkers van deze diensten g
verzorgingsstaat die de bezitslozen in staat stelt aan het maatschappelijk leven deel te nemen. 1 3 Gray meent dat autonomie slechts betekenis heeft als het niet alleen individuele keuzemogelijkheden bevat, maar ook een serie waardevolle opties in de culturele omgeving van mensen. Het gaat dan om milieu, maar ook om beschaving. 'Een culturele omgeving waarin het opbreken van gezinnen normaal is, waarin kunsten en wetenschappen worden veronachtzaamd, waarin de publieke smaak vulgair is, is een verarmde omgeving met weirlig waardevolle opties'. Het weefsel van de burgerlijke samenleving intermediaire organisaties en structuren, maar ook tradities van vertrouwen als grondslagen van particulier eigendom en de markt - vergt onderhoud en reparatie. De overheid moet onafhankelijkheid en keuzemogelijkheid garanderen door iedereen te steunen die in zijn onderhoud wil voorzien, en door te zorgen voor onderwijs, gezondheidszorg en een oudedagsvoorziening. Mensen die voor zichzelf én hun gezin kunnen zorgen, moeten daartoe worden gedwongen, mensen van wie niet kan worden verwacht dat ze als zelfstandige producenten in de economie kunnen terugkeren, moeten worden ondersteund. De 'voorwaardenscheppende verzorgingsstaat' stelt nooit voorzieningen ter beschikking zonder verplichtingen. In navolging van Hayek vindt Gray een verzorgingsstaat van zo'n 25 tot 30 procent van het nationaal inkomen wel groot genoeg. 1 4 De markt wordt hier door Gray en Raz duidelijk op zijn plaats gezet, evenals de staat. Beide moeten bijdragen tot pluralisme. De omstandigheden waaronder de autonomie van mensen het best tot zijn recht komen, zijn niet universeel, maar historisch én individueel bepaald. Er bestaat dus niet één recept dat onder alle · omstandigheden werkt. Politiek is in de ogen van Oakeshott, Hayek, Gray en Raz dan ook geen voluntaristisch project, geen collectieve onderneming en geen strijd tussen ideologieën (zoals Wöltgens en andere socialisten denken), maar het zoeken naar een wankel, altijd voorlopig, evenwicht, een modus vivendi, tussen verschillende vormen van leven en opvattingen over het goede leven.
1 3· Joseph Raz, The morality ifjreedom, Oxford 1988, p. 369 -429. 14. Zie noot 1 1.
0 te
H fc
d:
Zt
dt ka
h w
de ge be SU
nc se m:
de ce m1
mi
di ge ne
pr. im !in ge de SO<
vo sta
s &.o 12 1996
685 aan :nis ijkjes lan relen orlak nig
,_ '•ok ·tien en te 10r
en én en !r:o!r'S-
'ng ek 30
ot jk ~n
J"-
jn
:h !n
.t.
lY )-
1-
r-
1_t
Georaaniseerd kapitalisme
De markteconomie heeft van de arbeider een bezitter gemaakt, een consument en ook een kapitalist. Het accumuleerde arbeiderskapitaal in pensioenfondsen en bij verzekeraars speelt dit in de hedendaagse wereldeconomie een onderbelichte, maar moeilijk te overschatten rol'5. Naar zijn aard is het kapitalisme een revolutionair stelsel dat zijn eigen tegenstand oproept. Het tast permanent gevestigde belangen aan, van arbeiders, ondernemers en naties. Het is geen zero sum aameen van de wereldhandel profiteren vele partijen, maar niettemin kent het - ook al is het niet absoluut, maar relatief onveranderlijk winnaars en verliezers. Zowel de verliezers als de gevestigde belangen zullen zich dan ook altijd organiseren - in vakbonden, kartels, handelsblokken en verzorgingsstaten - om de bedreigingen en onzekerheden van het kapitalisme te bestrijden . Dit veroorzaakt inbreuken op de marktwerking, waardoor nieuwkomers worden belemmerd en de consument wordt benadeeld. Aan het eind van de twintigste eeuw kan worden geconstateerd dat de, in wezen conservatieve, beteugeling van dat revolutionaire kapitalisme veel succesrijker is gebleken dan pogingen de markteconomie in socialistische zin te hervormen. In de conservatieve ideologie is de kapitalistische transformatie van arbeidskracht in koopwaar een morele degradatie die de maatschappij ontwricht. Dit proces kan op drie manieren worden gekeerd, door middel van het feodale model, het corporatistische model en het étatistische model. Patronage en cliëntelisme zijn feodalisme in een moderne gedaante. Bedrijven begunstigen onmisbare werknemers, politieke partijen zorgen voor baantjes en privileges , urban machines zorgen voor inpassing van immigranten. Gilden werden omgezet tot onderlinge verzekeringsmaatschappijen tegen ziekte en gebrek. Conservatieve leiders als Bismarck waren de pioniers van de Europese verzorgingsstaat. De sociaal-democratische partijen hebben hierop voortgebouwd en de interveniërende welvaartsstaat mede vormgegeven. 16 De Europese landen met een sterke traditie van 15. Peter F. Drucker, Post-Capitalist 1994, p. 61, e.v. 16. G0sta Esping-Andcrsen, The Three
Society, Oxford
Worlds '![Welfare Capitalism, Cambridge 1995 en Chanaina Classes, Londen 1993.
samenwerking tussen werknemers, werkgevers en de staat scoren beter dan niet-corporatistische landen.17 De geschiedenis van het georganiseerde kapitalisme is dan ook onverbrekelijk verbonden met de geschiedenis van de sociaal-democratie. In de woorden van Donald Sassoon: 'Het kunnen begrijpen hoc het Europese kapitalisme zich zou hebben ontwikkeld zonder het bestaan van socialistische partijen of vakbonden, vereist een niveau van counter-jactual redeneren dat boven onze analytische vermogens ligt, omdat de geschiedenis van de laatste honderd jaar dan geheel opnieuw geschreven zou moeten worden.' 18 Toch is dat counter-jacwal redeneren precies wat Wöltgens doet. Met als gevolg dat de sociaal-democratie uit het verhaal wordt weggeschreven. En dat geldt ook voor de negatieve kant van de sociaaldemocratische inbreng. Alleen al de gigantische staatsschuld, die - zoals Wöltgens terecht opmerkt - de beleidsruimte in ons land en andere Europese landen zo enorm beperkt, is voor een groot deel een sociaal-democratische staatsschuld. Dahrendorf heeft gewezen op de excessen van de verzorgingsstaat 'die de volwasser:a burgers weer tot minderjarigen heeft gemaakt'. Dahrendorf: 'Sociaal-democratie is verstijving. BiB aovernment is in wezen: een sterke bureaucratie met een zwakke regering'. Van democratische controle is geen sprake meer, want de belangengroepen regelen hun zaakjes achter de schermen. Het sociaal-corporatisme sluit nieuwkomers buiten en bedreigt zo de economische groei en de werkgelegenheid. Sterker nog: het sociaal-corporatisme berooft de democratie van haar essentie: de garantie dat veranderingen zonder revolutie kunnen plaatsvinden . En het vermogen tot voortdurende aanpassing aan nieuwe wensen is nu juist datgene wat de democratie efficiënter maakt dan andere regeerwijzen. Dahrendorf wil de democratie nieuw leven inblazen door actualisering en ' uitbreiding van de burgerrechten, die in hun oorspronkelijke betekenis immers bescherming bieden tegen de willekeur van de staat. Naast de markteconomie moet de 'marktmaatschappij opnieuw worden opgebouwd. 19 1 7. Col in Crouch, lndustrial Relations and European State Traditions, Oxford 1994· 18 . Donald Sassoon, One Hundred Years '![ Socialism, Londen 1996, p. 760.
s &._o '2 1996
686 De mythe van de Zero-Sum World
De kapitalistische ontwikkeling maakt het laatste decennium een versnelling door. Automatisering leidt tot een spectaculaire verhoging van de arbeidsproductiviteit. Er is sprake van verdienstelijking, globalisering van markten en van verscherping van de internationale concurrentie. Grote ondernemingen veranderen van hiërarchisch geleide pseudo-militaire bureaucratieën in een netwerkarchipel van verzelfstandigde onderdelen en toeleveranciers . Nationale economieën integreren in grotere regionale eenheden. De Europese Unie is meer dan ooit een Europese Economische Gemeenschap . · Kortom: er is van alles aan de hand, maar het is niet de globalisering waarop bezorgde leiders en politici - inclusief Wöltgens - doelen: 'met hun lage lonen, respectievelijk slechte arbeidsvoorwaarden concurreren ze ons in Azië en Amerika van de wereldmarkt af'. Het empirische materiaal is overstelpend, er is geen sprake van loonconcurrentie, want het overgrote deel van de wereldhandel speelt zich onveranderd af tussen de rijke landen onderling, vaak buurlanden. Het aandeel van de wereldhandel in het totale economische verkeer blijft betrekkelijk: de goederen en diensten die de meesten van ons produceren, leveren we vooral aan onze stads-, streek- en landgenoten. Het aandeel van import en export in het totale economische verkeer is anno
1996 niet hoger dan in 1913. Omdat de lonen de stijging van de arbeidsproductiviteit volgen, vindt geen loonconcurrentie van betekenis plaats . De lonen in de Derde Wereld stijgen, maar niet t en koste van die in de rijke wereld. De veronderstelde vervanging van aood jobs in de industriële sector door bad jobs in de dienstverlening bleef uit: juist het aantal banen voor hooggeschoolden nam spectaculair toe. 20 Het nieuwe boek van Paul Krugman, Pop lnternationalism, is een weerlegging van de denkbeelden van de globalistische zwartkijkers (van Lester Thurow tot Jacques Delors), die gevangen zitten in de mythe van de Zero-Sum World. Het is een pleidooi voor verdere vrijmaking van de wereldhandel, maar ook voor een veel actievere monetaire politiek. De veronderstelling van Wöltgens dat de werelddictatuur van de markt de politiek marginaliseert, berust op een onjuiste interpretatie van de recente economische ontwikkeling. Er is dan ook volop ruimte voor het maken van politieke keuzen, al is er zeker sprake van 'verplaatsing' van politieke besluitvorming naar bovennationale arena's . Internationale hergroepering van de sociaal-democraten van Europa (west en oost) is dan ook weer net zo actueel als in de dagen van de strijd voor algemeen kiesrecht en de achturendag. Maar dat is wel iets anders dan Wöltgens' wereld regering.
K VI
n
A 0
e· d h
p V
n n 0
S1
d '9· Ralf Dahrendorf, 'Na de sociaaldemocratie', in s&._o, juli/augustus en The modern Social Co'!fiicL, Bcrkely 1990. 2o. Zie onder andere A.H Kleinknecht enJ. ter Wengel, 'G lobalisering: een
mythe? ', in ESB 1 1 oktober 1996. Tom Nicrop , 'G lobalisering, internationale netwerken en de regionale paradox,' in : J. Heilbron en N. Wilterdink, Mondialiserina, Groningen 1 995.
Winfried Ruigrok and Rob van Tulder, The loaic '?[international restructurina , Londen 1995. Paul Krugman, Pop fnternationalism, Cambridge, Mass.
n
1996.
V
tl Zl
s1
[
ir
d
ti (.
d k V
n
n
b n S<
s &..o '2 1996
provan stijreld. n de erle-
!
gge, Pop
enk-
,(van 1gen ;een ·eldetaide ~ina n de
ook zen, tieke I teraten :t zo neen •iets
:Ier,
Het getemperde kapitalisme van Romano Prodi Kapitalist zijn we tegenbaar, wapent zich tegen vijwoordig allemaal, maar andige overnames, kan moeten we kiezen voor het meer geld aan research AART HEERING Angelsaksische liberalisme besteden en draagt bij aan of voor een sociale markteen rechtvaardiger inkoCorrespondent voor de VNU-daabladen in Rome economie naar Duits momensverdeling, aldus Prodi, del? Voor Romano Prodi is die - redenerend vanuit het het antwoord duidelijk. De harmoniemodel van de linkse christen-democraat - dit Duitse model ook premier van Italië's eerste overwegend progressieve kabinet kiest voor het Duitse voorbeeld. Niet graag in zijn eigen land geïntroduceerd zou zien. In alleen voor het economisch en sociaal beleid, maar Italië is immers geen van beide moderne vormen ook voor onderwijs en institutionele hervormingen van kapitalisme tot ontwikkeling gekomen en overis Duitsland voor Prodi het gidsland. Dat is de voorleeft in plaats daarvan een archaïsche vorm, waarin naamste conclusie die we kunnen trekken uit een 'de grote en weinige families van altijd de dienst blijven uitmaken'. Het patriarchale 'familiekareeks essays die Prodi in de afgelopen jaren als econoom en aspirant-politicus heeft geschreven en die pitalisme' van de Agnelli's, De Benedetti's en Berlusconi's, biedt de Italiaanse industrie - zo onlangs in drie handzame boekjes zijn gebundeld. schreef Prodi in I 9 9 I - 'een zwakke eigendomsIn 11 capitalismo ben temperatoonderscheidt Prodi twee hoofdvormen in het moderne kapitalisme. structuur, waardoor het niet in staat is de internaMet name in de Verenigde Staten zijn de oude famitionale concurrentie aan te gaart' . In Italië zelf kon het systeem voortbestaan dankzij de steun van een liebedrijven uitgegroeid tot concerns waarin 'abstracte financiële lichamen' de voornaamste aanpolitieke klasse, die zich daarvoor ook ruimschoots deelhouders zijn. Zij zijn slechts uit op zo hoog schadeloos liet stellen, zoals in de afgelopen jaren mogelijke dividenden en zo weinig mogelijk kosafdoende is aangetoond. 'De leegte die het gevolg is van die zwakte, en van het ontbreken van regels en ten. Bureaucratisering en verspilling worden in een traditie van management, wordt opgevuld door zulke bedrijven vermeden, maar zij hechten daarbij de willekeur van de politieke macht. Daarmee vervolgens Prodi te weinig aandacht aan sociale factoren, onderzoek en ontwikkeling en worden conkeren wij in feite buiten het legitieme kapitalisme, stant bedreigd met vijandige overnames. In het aangezien de regels van de vrije concurrentie naar Duitse model daarentegen zijn de ondernemingen believen worden veranderd al naar gelang de wenin het bezit van 'een verstrengeling van aandeelhousen van de nieuwe Vorsten'. ders als verzekeringsmaatschappijen, banken, stichtingen en fondsen van werknemers of vakbonden . Democratisch kapitalisme ( ... ) De wensen van de aandeelhouders worden Tegenover Italië's industrieel-politieke oligarchie, daarom in evenwicht gebracht met·die van andere die een geheel eigen, op steekpenningen en vriendkrachten binnen het bedrijf, ZOdls de managers en jespolitiek gebaseerde vorm van geleide economie vertegenwoordigers van de werknemers. Daarheeft ontwikkeld, stelt Prodi al in I 99 I het ideaal naast bestaat er een relatie, niet van onderwerping van het democratisch kapitalisme. De 'uitbreiding van maar van dialoog, met de gemeenschap buiten het de smalle basis van het Italiaanse kapitalisme' blijft bedrijf, namelijk het landsbestuur, de regionale een constante in zijn publicaties, en wordt verder machten en andere uitdrukkingen van de maatuitgewerkt in 11 tempo delle scelte (De tijd van kiezen) en het 'Manifest voor de verandering' Covernare schappij'. Het bedrijf wordt daarmee in zekere zin openl'Italia waarop dit jaar het verkiezingsprogramma
-
688 van de Olijfboom was gebaseerd. Het voornaamste instrument daarvoor ziet hij in de privatisering, die hij uitdrukkelijk niet in de eerste plaats beschouwt als een middel tot het gezond maken van de kreupele staatshuishouding. Terecht overigens, want ook volgens de meest optimistische schattingen kan met de verkoop van overheidsbedrijven en -bezit minder dan een tiende van de Italiaanse staatsschuld van 2 5oo miljard gulden ( 1 2 5 procent van het Bruto Nationaal Produkt) worden gedelgd. Neen, schrijft Prodi, de overheid dient zich vooral terug te trekken uit industrie en bankwezen teneinde een 'breed aandeelhouderschap en het ontstaan van nieuwe hoofdrolspelers' in de Italiaanse economie te bevorderen. Het doel waarnaar Prodi streeft is de opbouw van een voor Italië totaal nieuwe staat, 'die geen koekjes fabriceert, maar optreedt als scheidsrechter, en niet gevormd wordt door 1 oo.ooo bureaucraten maar door 2oo regelaars', citeert zijn biograaf Riccardo Franco Levi. De staat moet zich beperken tot het opstellen van duidelijke regels inzake de bezitsverhoudingen en heeft daarmee in Italië zijn handen al vol, omdat op essentiële punten nooit iets is geregeld, schrijft Prodi zelf in zijn programmatisch manifest. Met een duidelijke verwijzing naar Berlusconi noemt hij daarbij in de eerste plaats de regels voor concurrentie en beheer van de massamedia. De in 1 99 1 voor Berlusconi op maat gemaakte anti-trustwet, die diens bijna-monopolie en zijn dubbelfunctie van politicus en informatiemagnaat niet in het minst in de weg heeft gestaan, zal daarom door de regering-Prodi ongetwijfeld snel op de helling worden gezet. (Als Berlusconi zelf de verkiezingen had gewonnen, zou dat er uiteraard nooit van zijn gekomen, maar nu Prodi regeert, heeft hij snel eieren voor zijn geld gekozen. Zodoende is een meerderheid van zijn tv- en reclame-imperium inmiddels via de Beurs en door rechtstreekse verkoop in handen van derden gekomen, waardoor Berlusconi zelf formeel niet meer het heft in handen heeft.) Keynes in Napels
'Onze bestuurders zijn volstrekt niet bereid om ook maar iets van het staatseigendom uit handen te geven', constateerde Prodi in 1 99 2, toen hij al enige onaangename ervaringen had opgedaan met beroepspolitici. De katholieke economieprofessor uit Bologna, die zijn carrière was begonnen als manager bij de autofabriek Maserati en visiting pro-
fessor in Harvard, werd als exponent van de linkervleugel van de christendemocratische partij in I 9 7 8 minister van Industrie in het vierde kabinet van Giulio Andreotti. Maar toen bleek dat de onkreukbare Prodi niet paste in het cliëntelair-corrupte model van de toenmalige Italiaanse politiek, werd hij na weinige maanden bij een herverdeling van de portefeuilles de laan uitgestuurd . Prodi keerde terug naar de universiteit, richtte het economisch onderzoeksinstituut Nomisma op en werkte daarnaast voor uitgeverij IJ Mulino, een centrum-linkse denktank waaruit zijn voornaamste medewerkers afkomstig zijn. In I 98 2 werd hij op aandrang van de christendemocratische leider Ciriaco De Mita (iets wat later vaak tegen hem is gebruikt) benoemd tot presidentdirecteur van de staatsholding IR I. Het uit de fascistische periode stammende lstituto per la Ricostruzione lndustriale, dat tegenwoordig een jaaromzet van ruim 8o miljard gulden heeft, omvat onder meer de staatstelevisie RA 1, de luchtvaartmaatschappij Alitalia, bouwbedrijven, banken, kranten, staalindustrieën en autostrade. In zeven jaar slaagde Prodi erin om de legendarische verspilling en corruptie bij de IR I te beteugelen en een verlies van zeven miljard per jaar om te buigen in een miljard winst. Ook toen al was hij voorstander van grootscheepse privatisering van de industriële activiteiten van de 1 RI. Het lukte hem om de noodlijdende autofabriek Alfa Romeo aan Fiat te verkopen, na een overigens niet helemaal duidelijke procedure waardoor zijn politieke tegenstanders hem sedertdien als 'Fiatlakei' bestempelen. Maar de door hem ingezette privatisering van de voedingsindustrieën van de IR! mislukte door verzet van de toenmalige premier Bettino Craxi en zijn luitenants, die geen afstand wensten te doen van een zo belangrijke bron van fondsen en functies. In I989 stapte Prodi op, na een conflict met de later wegens corruptie gearresteerde minister van Schatkist Paolo Cirino Pomicino, de uitvinder van een Napolitaanse variant op Keynes: strooien met gunsten om stemmen te kopen en dit te financieren met steeds hogere begrotingstekorten. Na zijn terugkeer naar de universiteit werd Prodi in I 99 3 door premier Carlo Azeglio Ciampi gevraagd om de IRI andermaal uit een crisis te leiden, die was veroorzaakt door de arrestatie van president-directeur Franco Nobili wegens corruptie en illegale financiering van politieke partijen. Op zijn beurt werd Ciampi, oud-gouverneur van de centrale
bank, Begrc Italia< ven" even~
kapit< maar voort T< won, de m In der• Berlu ringsi I995
men. alles onder voora onder zijn p: uit ee di tie (mish Ban ca
EeJ
Pro di tie di gesch• daaro1 als ei; streek 'lichb mode: metd van st nutsbt ten in pijlen zich v ma's Mete: Ie die1 de die 'een peri oe nen ni word~
leeftij• jaar vc
s&..o 121996
bank, weer door Prodi aangezocht als minister van Begroting, de financiële sleutelportefeuille in het Italiaans kabinet. De privatisering van staatsbedrijven was in I992 -93 al in gang gezet door Ciampi, eveneens een theoreticus van het 'democratisch kapitalisme', en zijn voorganger Giuliano Amato, maar Prodi kreeg daarop nauwelijks tijd om die lijn voort te zetten. Toen in maart I 994 Berlusconi de verkiezingen won, trok Prodi zich terug, wel wetend dat hij met de mediamoaol niet zou kunnen samenwerken. Inderdaad is in de zeven maanden van de regeringBerlusconi (mei-december I 994) het privatiseringsproces vrijwel tot stilstand gekomen, zodat in I 995 geen enkel staatsbedrijf op de markt is gekomen. Integendeel, de zakenman-politicus zette juist alles in het werk om ook justitie en informatie onder regeringscontrole te krijgen, om redenen die vooral te maken hadden met de gerechtelijke onderzoeken tegen hem zelf. Daarnaast ondernam zijn partner Gianfranco Fini, die immers voortkomt uit een rechtse, om niet te zeggen fascistische, traditie van sterke staat en geleide economie, een (mislukte) poging om een einde te maken aan de Banca d'Italia als onafhankelijke instelling. Een 'lichte staat'
Prodi wil radicaal breken met de dirigistische traditie die Italië tot nu toe van de rest van Europa gescheiden houdt . In Covernare l'Italia neemt hij daarom stelling voor 'het lichter maken van de staat als eigenaar en het verminderen van het rechtstreeks overheidsingrijpen in de economie. ( ... )De 'lichte staat' is immers het basisbeginsel van elk modern economisch beleid en in overeenstemming met dat van de andere Europese landen'. Verkoop van staatsindustrieën en -banken, privatisering van nutsbedrijven en de 'invoering van marktelementen in de gezondheidszorg' vormen daarom stevige pijlers onder zijn economisch en sociaal beleid, dat zich voor de rest vooral spiegelt aan de programma's van de Noordeuropese sociaal-democratie. Met enige curiositeiten: zo bepleit Prodi een sociale dienstverlening van meisjes als tegenhanger van de dienstplicht voor jongens en wordt volgens hem 'een aanzienlijke verlenging van de werkzame periode' onvermijdelijk, omdat de huidige pensioenen niet meer op te brengen zijn. Daarbij moet wel worden aangetekend, dat de pensioengerechtigde leeftijd in de meeste bedrijfstakken in Italië - 6o jaar voor mannen en 55 voor vrouwen - beduidend
lager ligt dan in de rest van Europa en dat de regering van Prodi 's voorganger Lamberto Dini al een geleidelijke verhoging tot respectievelijk 6o en 65 jaar heeft geprogrammeerd. Of de aandelenverkoop van voormalige staatsbedrijven inderdaad zal bijdragen tot het ontstaan van een democratisch kapitalisme is trouwens nog maar de vraag. De tot nu toe opgedane ervaringen gaan immers niet in de door Prodi gewenste richting. De afgestoten voedingsindustrieën zijn overgenomen door buitenlandse multinationals, waaronder Unilever dat het olijfoliemerk Bertolli kocht. En in de twee voornaamste geprivatiseerde banken, Credito ftaliano en Banca Cammerciale ltaliana, heeft een syndicaat van dezelfde grote families wier macht Prodi wilde beteugelen, het nu voor het zeggen. Om hun monopolie te doorbreken vraagt Prodi zodoende, in Il tempo delle scelte, om een meer actieve opstelling van de Italiaanse banken, die zich sinds de grote crisis van de jaren dertig angstvallig buiten elke actieve deelname aan het bedrijfsleven hebben gehouden. Onder verwijzing naar de situatie in Duitsland roept Prodi de Italiaanse banken op om zich niet langer te beperken tot het verstrekken van leningen, maar tevens op te treden als belegger en aandeelhouder. Nog explicieter haalt hij het Duitse voorbeeld aan in de paragrafen over onderwijs en onderzoek, die in alle drie bundels een kernthema vormen. 'Wat zijn de kenmerken van het Duitse schoolstelsel?', vraagt Prodi zich af in een ietwat idealiserende beschrijving uit I992, waarin hij ook de feilen van het Italiaanse systeem blootlegt, 'In de eerste plaats het aantal jaren: in Duitsland geldt een leerplicht tot achttien jaar, terwijl die bij ons op veertien is blijven staan. (Inmiddels is zij door de regering-Dini tot zestien jaar verhoogd. AH) Bovendien is er na de middelbare school niet alleen de universiteit maar een veelheid van richtingen die beantwoorden aan de verschillende wensen van de scholieren, aan hun verschillende talenten en aan de eisen van het bedrijfsleven. Het probleem van vraag en aanbod van onderwijs wordt daardoor in breder verband benaderd en opgelost. Duitsland telt niet alleen technische scholen die rechtstreeks aansluiten op de verlangens van de industrie, maar ook allerlei scholen waar een vak wordt geleerd. Bovendien wordt hun daardoor een van de belangrijkste dingen bijgebracht waaraan een maatschappij behoefte heeft: de trots op het eigen beroep.' Ook in het debat over de ordening van de staat,
s&..D121996
actueel geworden door de separatistische uitdaging van de Lega Nord, laat Prodi zich inspireren door het Duitse voorbeeld. Bij de keuze tussen het Franse centralisme en de betrekkelijke autonomie van de Duitse Uinder kiest hij onomwonden voor het tweede alternatief. 'Onze geografie, onze geschiedenis, onze jonge staat en de sterke regionale gerichtheid spreken ten gunste van een federale structuur naar Duits model waarin (vergelijkbaar met wat in· Duitsland gebeurt) een deel van de hulpbronnen wordt overgeheveld van de rijkere naar de armere gewesten', schrijft hij in Covernare 1'/talia. 'Het Duitse model kan voorts worden geïmiteerd' waar het gaat om de decentralisatie van overheidsdiensten en de steun aan economisch achtergebleven gebieden, waarbij het Italiaanse Zuiden de plaats van het Duitse Oosten inneemt. Prodi vermeldt niet, of hij daarbij ook het Duitse kanselierschap in Italië zou willen introduceren, zoals het voorstel luidt van de Partita Popolare ltaliano (Italiaanse Volkspartij), de progressiefkatholieke telg van de ter ziele gegane Democrazia Cristiana. Vooralsnog is een uitspraak van hem daarover ook niet nodig. De constitutionele debatten over de invoering van een (al dan niet) rechtstreeks gekozen president dan wel premier, met meer of met minder uitvoerende macht, en in één of in twee stemrondes duren immers al jaren. En hoewel daarbij keer op keer het wiel weer wordt uitgevonden, is de kans dat er op korte termijn een presidentieel alternatief voor het huidige parlementaire stelsel wordt gevonden, vrijwel nihil. Vereniad links
Vóór de verkiezingen van dit voorjaar kreeg Prodi het premierschap al twee keer bijna in de schoot geworpen. In april I 99 3, na de val van het kabinetAmato, en in december I 994, nadat Lega-leider Umberto Bossi zijn voormalige bondgenoot Berlusconi ten val had gebracht, . vroeg president Oscar Luigi Scalfaro hem of hij bereid was om een regering te leiden. Beide keren antwoordde Prodi instemmend, maar in I993 ging het niet door omdat de toenmalige leider van de linkse democraten, Achille Occhetto, bezwaren had tegen de linkse christen-democraat Prodi. En de tweede keer gaf Berlusconi er de voorkeur aan om te worden opgevolgd door zijn minister van financiën Dini. De 'technicus' Prodi, die zich had geprofileerd in Maria Segni 's referendumbeweging - voor hervorming van het kiesstelsel in majoritaire zin - , was
dus geen onbekende in de Italiaanse politiek, toen PPr-voorzitter Giovanni Bianchi en Occhetto's opvolger Massimo D 'Alema, hem in februari 1 9 9 5 verzochten om als kandidaat-premier de centrumlinkse coalitie aan te voeren. Onder het nieuwe symbool van de Olijfboom (Ulivo), 'een krachtige, onversaagbare boom die stevig in zijn grond is geworteld', aldus Prodi, ging hij de strijd aan tegen Berlusconi en zijn rechtse Verbond van de Vrijheden. Met name D' Alema, die door zijn tegenstanders daarom werd uitgemaakt voor 'poppenspeler' van links, hoopte met de kandidatuur van Prodi de twee fouten te vermijden die Occhetto in I 994 had gemaakt. Toen won Berlusconi onder meer, omdat links geen duidelijke tegenkandidaat had gesteld, en omdat de progressieven en het katholieke centrum gescheiden de verkiezingen ingingen, hetgeen zeker bij een districtenstelsel een tactische blunder van de eerste orde mag heten. In 1996 was Prodi daarentegen al een jaar lang de kandidaat-premier van een verenigd centrum-links, die door zijn eigen politieke achtergrond in staat werd geacht om de broodnodige stemmen uit het centrum te trekken. De berekeningen bleken juist: op 2 1 april behaalde de Olijfboom, in een stembusakkoord verenigd met de gestaalde kaders van Fausto Bertinotti 's Communistische Herstichting (altijd nog goed voor zo'n 8 procent), een klinkende overwinning. Niet omdat Italië plotseling links was geworden - de verhouding rechts-links lag ook ditmaal op circa 5545 - , maar omdat nu rechts verdeeld de verkiezingen inging. In Noord-Italië profiteerde de Olijfboom van de strijd tussen Lega en Verbond en in het Zuiden snoepte de Driekleurige Vlam, een ouderwets fascistische splinter, in veel districten net voldoende stemmen af van rechts om centrumlinks aan de overwinning te helepen. Maar de zege was ook te danken aan Prodi zelf, wiens gebrek aan charisma en onbekendheid bij het grote publiek aanvankelijk ook zijn eigen achterban deed twijfelen. Bovendien beschikte Prodi niet over de tv-zenders en kranten die in 1994 een essentiële bijdrage leverden aan de overwinning van Berlusconi . Maar in 1996 bleek de door dit multimediale Stalin-orgel afgevuurde propaganda heel wat minder effectief. In de eerste plaats omdat de zorgvuldig geschapen Berlusconi-mythe in de politieke praktijk gevoelige deuken had opgelopen en verder omdat zijn tegenstanders inmiddels ook hadden geleerd, de media te bespelen. De eigenschap-
pen va den jt over • van re vertrc mee~
ten, r J'Inae~
Berlw Te nieu"W gestel laging keiijk bij de beleid gingel
s &..o 12 1996
pen van Prodi, die zijn politieke zwakte leken, werden juist benadrukt en bleken zijn kracht. Tegenover de exuberante, breed grijnende demagogie van rechts straalde hij een bedachtzaam, serieus en vertrouwenwekkend imago uit. Geheel in lijn daarmee kreeg hij het epitheton /1 Prifessore aangemeten, naar analogie van l'Avvocato Gianni Agnelli, 1'/nBeBnere Carlo De Benedetti en /1 Cavaliere Silvio Berlusconi. Tegenover Berlusconi, die in 1994 een miljoen nieuwe arbeidsplaatsen in het vooruitzicht had gesteld en het ditmaal probeerde met belastingverlaging voor iedereen, onthield Prodi zich uitdrukkelijk van elke spectaculaire belofte en liet hij het bij de toezegging van een eerlijk, efficiënt en sociaal beleid, alsmede een reeks onvermijdelijke bezuinigingen. De Italianen begrepen het en gunden hem
op 2 1 april hun vertrouwen . Als de coalitie haar interne meningsverschillen weet te beteugelen en als de communisten, van wier gedoogsteun hij afhankelijk is en die veel van zijn programma maar moeilijk kunnen verkroppen, niet echt dwars gaan liggen, kan hij dus ernst maken met zijn lang gekoesterde plan om Italië te transformeren in een tweede Duitsland. Literatuur
Romano Prodi, 11 capitalismo ben temperato, Il Mulino, Bologna 1995, ISBN 88-15-05075·2.
Romano Prodi, 11 tempo delle scelte, Il Sole 24- Ore Pirola, Milaan I99 5, ISBN 88-7I87-55o-8. Romano Prodi, Covernare l'ltalia. Man!festo per i/ cambiamento, Donzelli, Rome I995, ISBN 88·7989-•53·7Riccardo Franco Lev i, 11 Prifessore. Romano Prodi: dall' IR/ all' U/ivo, un pronetto per l'ltalia, Arnoldo Mondadori, Milaan 1996 , ISBN 88-04--4-0977-0.
S &_D I 2 I 996
De verplaatsing van de politiek
rel1 voc Jan' de hei
var
WIM KUIJKEN Reeds geruime tijd wordt nende/bindende en activPdiscus~ie gevoerd over de rende rol spelen. Secretaris-Generaal van het Ministerie van rol van politiek en overheid Ankersmit en anderen Binnenlandse Zaken stellen daar tegenover: de in de samenleving. Daarbij staat (ik lees: overheid) laat zijn begrippen als 'vertrouwen', 'kloof' en 'onbehagen' dominant. Vast staat zich door die belangentegenstellingen ten onrechte dat allerlei ontwikkelingen in de maatschappij ertoe belemmeren. Men ziet niet dat tegenstrijdige verbijdragen dat de rol en positie van de overheid langens niet langer voorliggen ter verzoening, maar (politiek en ambtelijk domein) zal (moeten) veranveeleer visionaire, richtingbepalende en juist conderen. Immers, het vertrouwen van burgers in de flictgenerende overheidskeuzes verlangen. Het lijkt alsofbeide visies elkaar uitsluiten, maar overheid zal behouden moeten blijven (en moeten groeien) om het functioneren van onze democratidat is mijns inziens niet het geval. Het is essentieel voor het bedrijven van politiek - en ook voor het sche rechtstaat niet in gevaar te brengen. Het zijn niet alleen ontwikkelingen van georgaleiden van overheidsorganisaties - dat er helder e niseerde misdaad of het opkomend fundamentaliskeuzes gemaakt worden, zeker waar belangen vrame die om een antwoord vragen; het is niet alleen gen om een afweging, en knopen worden doorgeeen opgave om de vorming van een multiculturele hakt. De overheid moet dus sturing en richting samenleving bestuurlijk te 'managen'. Het zijn ook geven bij gebreke waarvan het recht van de sterkste meer algemene trends als emancipatie van burgers, dominant wordt . Daarbij gaat het steeds om een het verval van sturing via de traditionele zuilen, de goede maatvoering. internationalisering, de opkomst van de informatieHet zou echter van gevaarlijke schijn-duidelijktechnologie die om een antwoord van de overheid heid getuigen als we binnen de overheid voor één vragen . van beide visies, die hierboven zijn aangeduid, zou'Versplintering' vindt plaats en hoeft op zichzelf den kiezen. De overheid moet namelijk, naast afniet ernstig te zijn, mits de samenleving wel een wegen, kiezen en richting geven aan de maatschap'samenleving' blijft. Dat blijft vragen om een zekepelijke ontwikkeling, óók bindingen aangaan met re ordening. De manier waarop die ordening tot burgers en hun organisaties, en bedrijven. Naar stand komt, is aan verandering onderhevig. Ook mijn mening moet de overheid soms voor de ene en aan die verandering moet de politiek zelf richting dan weer voor de andere rol kiezen, maar waarschijnlijk vaker beide rollen combineren. geven. Dat betekent allerminst dat de discussie over Het belang van politieke sturing deze rollen en rolopvattingen minder relevant zou Enigszins parafraserend gaat het in de kern om twee zijn. Integendeel, door de beide uitersten voor de verschillende visies op de rol van de overheid. overheidsrol verder uit te werken worden we in Bovens c.s. 1 zeggen: de overheid wordt in haar stustaat gesteld tot het scherper articuleren van de rend vermogen beperkt door maatschappelijke ontoverheidsrol en van de verhouding tussen het poliwikkelingen die het bereik van die overheid bepertiek bestuur, de ambtelijke dienst en haar manageken. De individualisering bijvoorbeeld, waardoor ment - onderling en in relatie met de buitenwereld mondige burgers hun oriëntatie steeds minder aan (waar het uiteindelijk allemaal om gaat). collectieve bindingen ontlenen; de juridisering, waardoor conflicten steeds vaker direkt voor de Er is wel degelijk nog een groot aantal problemen rechter worden uitgevochten. De overheid kan in en van een zwaar gehalte - dat om forse politieke hun visie minder sturen en moet meer een verzoeaansturing vraagt. Ik denk aan de grote infrastructu-
plü ooi ba a ma om
of op!
anc
dis, tro re a eer dar all< hei de gin uit
ger dij I ge' der na!
SUf
wc
gel fra var ko1 der pu.
He ne1 ger
hu:
s &_o 12 1996
een le .at
te :r'a r 11 -
.ar
:el .et re ·a·e-
hg
:te en
I Ikén u-
:t.ftptet tar
en Ir-
Ier
ou de in de lli-
1-
ke
:u-
rele voorzieningen die toch mede bepalend zijn voor de (economische) concurrentiepositie van ons land, maar ook aan de betaaibaarheid van de A o w, de inburgering, de organisatie van de sociale zekerheid, de milieunormering, de opsporingsmethodes van politie/justitie, het afschaffen van de dienstplicht, etcetera etcetera. Wat mij betreft hoort daar ook de aanpassing van de structuur van het openbaar bestuur bij (bijvoorbeeld stadsprovincies), maar door allerlei omstandigheden bleek daar de onmacht van de politiek. Er komt nog een kans. Waar het gaat om grote veiligheidsvraagstukken of de handhaving van de openbare orde en de opsporing kán de rol van de overheid eigenlijk geen andere zijn dan sterk sturend en richtinggevend. De discussies - naar aanleiding van de recente overstromingen over de dijkverbetering en de snelle reactie van de overheid daarop is een voorbeeld van een sterk sturende en snel handelende overheid; dan kom je niet zo ver met een responsief optreden alleen. Bijzonder in dit geval is de reactie van overheid en 'publiek'. Jarenlang werd door verschillende belangen 'geknokt' over al dan niet dijkverhoging. De politieke afwegingen leidden tot bepaalde uitkomsten geleid. Toen ontstond een crisissituatie door het stijgend water en ineens sloeg de stemming om. De dijken moeten worden verhoogd en snel ook. In die gevallen blijken procedures en middelen voorhanden om dit ook te realiseren. Het is de 'eigen rationaliteit' van de politiek, maar op het moment suprême (en dit keer gelukkig net niet te laat) wordt er wel gestuurd en fors ook. Min of m eer eenzelfde proces was enige jaren geleden zichtbaar in de discussie over privacy en fraudebestrijding . De omslag in het politiek denken van de meerderheid duurde iets langer, maar in korte tijd waren koppeling van nummers en bestanden geen taboe meer . Via wetgeving wordt op dit punt concreet gestuurd. De norm in het publiek domein
Het is zeker zo dat de politiek op een aantal terreinen in sterkere mate maatschappelijke ontwikkelingen aan de verantwoordelijkheid van burgers en hun organisaties of aan de vrije markt overlaat. Een 1. M. Bovens c.a., De verplaatsina van de politiek. Een aaenda voor democratische vernieuwina, Amsterdam, Wiardi Beekman Stichting, 1995.
gevolg van onder ander toenemende individualisering en (doelbewust nagestreefde) emancipatie van burgers en de vergrote mogelijkheden van marktwerking. Daar waar de politiek bewust deze ruimte laat, zie ik dat overigens niet als een aantasting van ons stelsel. Integendeel, daar toont het stelsel zijn souplesse. De verschijnselen van internationalisering en regionalisering (en de decentralisatie) verkleinen weliswaar de ruimte voor de nationale politiek, maar naar mijn oordeel nadrukkelijk niet voor de politiek in algemene zin . Zeker, er is in letterlijke zin sprake van verplaatsing van de politiek; het accent verschuift naar andere overheidsniveau's vanuit nationaal perspectief bezien naar boven (Europa bijvoorbeeld), of naar beneden (de regio, provincie, gemeente). Maar daarmee neemt de politiek nog niet in betekenis af. Alsof op lokaal niveau geen politieke democratie heerst. Integendeel, het is wezenlijk dat juist ook op die niveau's de klassieke wijze van verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen opnieuw vorm gegeven wordt. Daarom ook is dualisme op lokaal niveau een goede zaak. Opnieuw vorm geven aan de klassieke eisen van de rechtsstaat is naar mijn gevoel eveneens van groot belang als we spreken over hèt vormgeven van Europa. Duidelijk is dat het democratisch gehalte van Europa zal moeten worden versterkt. Het institutionele stelsel van de Eu komt uit een periode van douane-unie-achtige samenwerking. 'Europa' zal als bestuurlijke autoriteit het besluitvormingsproces moeten aanpassen als het gaat om transparantie, democratische legitimatie en 'behoorlijk bestuur' (lees: de Algemene Wet Bestuursrecht). Het is geen goede zaak dat voor sommige onderwerpen noch het nationale parlement, noch het Europees Parlement bevoegd is. Maar ook als we het hebben over het herordenen van niet democratisch gelegitimeerde tussenvormen van bestuur in eigen land - op regionaal niveau (de intergemeentelijke samenwerking) en op nationaal niveau (de zelfstandige bestuursorganen) - speelt de democratische legitimatie een rol, zeker als het primaat naar deze organen verschuift. Het is een hardnekkig onderwerp, want het 2. Vgl. bijvoorbeeld: F.R.Ankersmit, • 'De staat moet weer het voortouw nemen', in: N R C Handelsblad, 1 oktober 1 994·
raakt aan bestaande belangen, maar is m.i. zeer relevant omdat in onduidelijke, noch door de markt noch direct door het gekozen bestuur gecontroleerde situaties de kans aanwezig is van groei van ongebreidelde bureaucratieën en onheldere besluitvorming. Dat is uiteindelijk de dood in de pot voor het vertrouwen van burgers in de overheid. Deze heldere democratische structuren zijn des te meer nodig, wanneer de overheid via allerlei arrangementen samenwerkt met burgers en organisaties of oedrijven, teneinde maatschappelijke problemen te lijf te gaan. De overheid stelt en handhaaft dan de norm in het publieke domein; juist dán is directe democratische controle en verantwoording afleggen in het openbaar noodzakelijk. Als de markt (met vraag/aanbod-concurrentie), noch het budgetmechanisme (met directe politiek/ democratische sturing) werkt, ontstaat het risico van wildgroei of gebeurt er 'niets'. Andere vormen
Ik heb hiervoor een aantal onderwerpen genoemd waarbij die meer visionaire, sturende overheid nadrukkelijk (nog) in een politieke èn maatschappelijke behoefte voorziet. Er is echter een groot aantal terreinen waarop de overheid meer probleemverkennend, agendavormend zal moeten en kunnen optreden. Daarbij zal zij veelal een meer regisserende functie hebben (dat wil zeggen: het bij elkaar brengen van relevante partijen en relevante visies) en bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe oriëntatiepunten voor een sterk geïndividualiseerde samenleving. We kennen vele goede voorbeelden daarvan op lokaal niveau. In het kader van de sociale vernieuwing is veel gedaan aan de verbetering van leefbaarheid van wijken en het beheer van de openbare ruimte. Ik noem bijvoorbeeld het samenwerken tussen een lokale overheid en buurtbeheermaatschappijen (van burgers); de gemeente Den Haag heeft hier goede ervaringen mee opgedaan. De overheid 'onderhandelt' over het basisniveau van bijvoorbeeld reiniging en schoonmaak. De buurt vult dit niveau aan (en krijgt daar eventueel geld voor). De beheermaatschappij doet ook andere zaken ter ontwikkeling van de wijk (soms ook rendabel). De overheid ziet in dat kader - ten behoeve van de leefbaarheid - zeer stringent toe op, bijvoorbeeld, de kamerverhuuractiviteiten van particulieren en bestrijdt de drugsoverlast. De overheid inspecteert bovendien extra de openbare ruimte.
Een goed voorbeeld van de combinatie van visies van Ankersmit en Bovens: sturend/normstellend, maar ook onderhandelend en responsief. Relevant is dan natuurlijk wel de representativiteit van buurtorganisaties. Ook in het verkeer tussen de overheden onderling wordt gezocht naar nieuwe, 'horizontale' vormen van interbestuurlijke betrekkingen - naast de verticale die deze relaties van oudsher nogal hebben gekenmerkt. De wijze waarop het beleid voor de grote steden nu wordt ingericht is daar een goed voorbeeld van. Het streven van het rijk en van de steden is om daarover in gezamenlijk overleg taakstellingen en afspraken vast te leggen. Voor het eerst worden output-afspraken overeengekomen (gebaseerd op visie) en worden over en weer middelen toegekend. Via monitoring en 'audits' wordt de ontwikkeling gevolgd. Controleerbaar en responsief. Bij de aanpak van het grote stedenbeleid is het een uitdaging om langs deze weg het saldo voor het sturend vermogen van de overheid te vergroten . Ook op het terrein van werkgelegenheidscreatie ('werkfonds') ligt hier een uitdaging voor samenwerking tussen overheden; de mede-overheden moeten dan wel voldoende sturingsruimte voor maatwerk krijgen. Het parlement/het rijk weet dat ook op dat niveau een goed werkende democratie aanwezig is.
lrifraLab Niet alleen de politiek en de samenleving veranderen, ook de verhouding tussen de twee. De klassieke meer sturende en regelende overheidsrol kan dus niet langer op de oude manier worden vormgegeven. De door Bovens aangereikte suggesties tot het invoeren van maatschappelijke enquetes met een probleemverkennende en agendavormende functie en nieuwe vormen van publiek debat, zie ik dan ook als methodes om juist ook de klassieke rolvervulling door de overheid te verbeteren en te moderniseren. Een voorbeeld van een vrij nieuwe methode is InfraLab (voluit: InfrastructuurLaboratorium) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. InfraLab brengt een nieuwe manier van werken van Rijkswaterstaat op het gebied van planontwikkeling en besluitvorming over infrastructuur. Bij dit soort projecten zijn vaak meerdere beS'tuurslagen betrokken. De werkwijze wordt gekenmerkt door drie stappen of fasen (die men overigens op de een of
ande sen a man i alise• h kans docu polit neen bene ken ge za. (sric Opn aan oplo zorg Het VOO!
(
van maa: van'
Dei enk< dam Bele sam• reo1 de v mat heid I in d wor wor orde heid dru1 lege reg<
andere manier altijd wel in beslwtvormingsprocessen aantreft). Het gaat in dit verband vooral om de manier waarop de inbreng van burgers wordt gerealiseerd. In de eerste fase krijgen de belanghebbenden de kans mee te praten. Die fase eindigt met een beslisdocument, waarvoor het bevoegde gezag, ofwel de politieke bestuurder, zijn verantwoordelijkheid neemt. In de tweede fase kunnen alle belanghebbenden hun creativiteit botvieren tijdens het zoeken van oplossingsrichtingen. Maar het b voegde gezag kiest aan het eind de gewenste oplossing(srichting). Fase drie is de fase van de 'actie'. Opnieuw gaan alle belanghebbenden gezamenlijk aan het werk om vorm te geven aan de gekozen oplossing door het opstellen van een actielijst. Ieder zorgt ook voor het draagvlak bij de eigen achterban. Het bevoegde gezag formaliseert de afspraken, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant. Ook bij InfraLab ziet men weer de twee kanten van de medaille: de politiek verzoent en verenigt, maar de politiek wijst ook de richting. In elke fase van deze methode komt dat terug. De integrale aanpak die het stadsdeel 'De Baarsjes' enkele jaren geleden ontwikkelde voor de Amsterdamse Mercatorbuurt is een ander voorbeeld . Beleidsinhoudelijk worden een aantal terreinen in samenhang aangepakt (de drugshandel, de openbare ordeproblematiek en de nauw met het wonen en de woonomgeving verbonden leefbaarheidsproblematiek), maar ook diverse methoden van overheidsoptreden worden gecombineerd. De responsieve methoden die worden toegepast in de sfeer van de leefbaarheid en woonomgeving worden aangesloten op de klassieke methoden die worden toegepast op de terreinen van openbare orde. Tegelijk met de verbetering van de leefbaarheid wordt actief opgetreden tegen straathandel in drugs en worden controles uitgevoerd in horecagelegenheden. De samen met de buurt ontwikkelde regels voor parkeren worden gehandhaafd van
overheidswege, evenals de regels omtrent huisvuil en andere milieuwetgeving. De overheid laat zich van zijn responsieve kant zien en zet dat kracht bij door een aantal activiteiten in de sfeer van de controle en handhaving gecoördineerd uit te voeren. Riferendurn Daarnaast moet worden bezien welke mogelijkheden de inzet van informatietechnologie biedt voor het participeren van burgers in de menings- en besluitvorming. De toekomst van de informatietechnologie zal het mogelijk maken 'tot in de huiskamer' interactief te werken tussen overheid en burgers en bedrijven. Voorlichting/informatie, dienstverlening en meningspeiling is mogelijk. Vanzelfsprekend past in dit beeld ook de (politieke) discussie over het referendum. Is het correctief referendum straks nog relevant als een raadpleging zo 'eenvoudig' wordt? Duidelijk is dat het de democratie kan en zal aanvullen. De nieuwe technieken en methoden moeten dus enerzijds worden ingezet voor betere dienstverlening (één loket gericht op de burger als 'klant') en anderzijds ter ondersteuning van het politieke proces gericht op de burger als kiezer . Daarbij moet uitdrukkelijk voor een nieuwe tweedeling worden gewaakt.
Samenvattend: op die terreinen waar de politiek geen richting meer kan of wil geven zal de responsieve rolvervulling meer aan de orde zijn dan de sturende. Op die terreinen waar een meer visionaire en sturende rol wordt verlangd, worden door de burger nieuwe eisen gesteld aan de politicus. Als 'de politiek' wil, kán zij sturen. Een discussie over het politiek primaat is mijns inziens dan ook niet zo zeer aan de orde. De 'manier waarop' moet wel veranderen en met de tijd meegaan. Ik heb kort proberen aan te geven dat dat ook kán (en overigens gebeurt). De openbaarheid speelt daarbij een belangrijke, regulerende rol, zo blijkt - vergelijkbaar met het prijsmechanisme op de particuliere markt.
Vloeken of vervloeien blauw en rood?
Van een eeuw ruzie tussen ideologische debatten in liberalen en sociaal-demosocialistische kring en de craten is in Nederland geen uitspraken van (al dan niet sprake geweest, al was het vooraanstaande) socialismaar omdat er twee 'kam ten, werd bijvoorbeeld in pen' nodig zijn om ruzie te de liberale pers uitvoerig maken. Nu hebben liberaverslag gedaan. Sommigen len zich nog wel vrij uitvoevonden die aandacht zelfs rig bezig gehouden met de overmatig. Zo pende de sociaal-democratie, en de vrij-liberaal (dat is een libetoonzetting was niet altijd raal van meer klassieke zo vriendelijk dat kift uitgesnit) De Beaufort in I 9 I 2 sloten was. Het 'probleem' in zijn dagboek de klacht is veeleer dat met sociaalneer: ' . .. in plaats van te democraten geen ruzie viel · zorgen dat alles wat de PATRICK VAN SCHIE te maken. Voordat nu uw socialisten doen om zich als borst opzwelt van trots, bedrukten te doen beklaHistoricus en wetenschappelijk medewerker van meld ik dat de oorzaak gen verijdeld wordt . .. door de prrif.mr. B.M. Teldersstichtina . daarvan niet moet worden hunnen grootsehen ondergezocht in de goedmoedignemingen te behandelen als heid van de Nederlandse sociaal-democraten. Inte- on beteekenende dingen, geeft men door de zwaargendeel, sociaal-democraten deden iets dat miswichtige behandeling aan alles wat zij verzinnen een schien wel kwetsender is dan een stevige scheldparzeker gewicht dat hun natuurlijk zeer welgevallig . ,, tij: zij namen de Nederlandse liberalen niet serieus, IS . en negeerden hen merendeels (in ieder geval tot Wel gevallig ... , als socialisten ten minste nota voor kort). namen van de aandacht die ze trokken. Veelal In het navolgende trek ik eerst een aantal alge- waren zij immers zozeer met zichzelf bezig, dat de mene lijnen met betrekking tot de liberalen, de buitenwereld hen ontging. Wie van buiten naar de discussies in socialistische kringen kijkt, kan zich sociaal-democraten en hun onderlinge verhouding, en vervolgens maak ik een beeldende schets van de niet aan het gevoel onttrekken dat degenen die daar afstand tussen de beide groeperingen in het Nederaan het steggelen zijn over de 'juiste' koers, er heilandse politieke landschap. lig van overtuigd zijn dat de uitkomst van de debatten niet alleen van belang is voor de eigen beweging De esacentrische sociaal-democratie maar meteen bepalend is voor héél Nederland. Het eerste dat opvalt bij bestudering van de verhouWaar socialisten ook sterk in mogen zijn, toch ding tussen liberalen en sociaal-democraten in zeker niet in het zichzelf wegcijferen. Het socialisNederland, is het contrast in de aandacht die zij me of, zo u wilt, de sociaal-democratie heeft een voor elkaar hebben. Liberalen toonden al voor de uitgesproken egocentrisch karakter . opkomst van het socialisme in ons land veel belangVandaar dat sociaal-democraten zelden serieus stelling voor het vraagstuk waarop het hele socialisnagingen wat liberalen of confessionelen nu eigenme stoelt, de 'sociale quaestie'. En toen het socialijk bewoog. Hoe liberalen dachten over tal van lisme in Nederland terrein won hielden zij nauwgepolitieke vraagstukken of welkê ontwikkelingen zet in de gaten hoe het zich ontwikkelde. Van de zich daarin voordeden, het ging aan de sociaal-
De cifstand tussen liberalen en sociaal-democraten 1n Nederland
demo demo ka rik< eeuw:
Ht Door, fixeer ligger gen t• sche libera deze I end strorr noot talisn meev social zou n rem: den 1: om • laten Marc nam 1 maal Tege zicht onth1 crate Marc kabir beho in dt moel de k hebb tig, 1: uit d KapJ open Nog voor I.
J.P
Daal>< Hendr band: P· 57 2. Hij
s&_o 121996
democraten voorbij. Liever volstonden sociaaldemocraten met het maken en uitbaten van een karikatuur van de hardvochtige, negentiendeeeuwse liberale maatschappij. Het liberale aeduld beproifd
Doordat sociaal-democraten zo op zichzelf gefixeerd zijn, lieten zij in het verleden vaak kansen liggen om samen met anderen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Zo vlijde een meer étatistische stroming binnen het liberalisme (de sociaalliberalen, en gedurende de eerste decennia van deze eeuw de vrijzinnig-democraten) zich opvallend dicht tegen de sociaal-democratie aan. Deze stroming begroette het socialisme als een bondgenoot in haar streven de scherpe kantjes van het kapitalisme weg te slijpen. Zij dacht bovendien dat het meewerken aan sociale hervormingen, van de socialistische partij een gewone hervormingspartij zou maken die het einddoel van een volstrekt andere maatschappij zou laten schieten. Daarom sloofden bijvoorbeeld de vrijzinnig-democraten zich uit om de soAP politieke verantwoordelijkheid te laten dragen: zie de pogingen van hun leiders Bos en Marcbant om een kabinet waaraan de SDAP deelnam tot stand te brengen. DesDA P liet zich dit allemaal, als was het vanzelfsprekend, aanleunen. Tegenover alle moeite die vrijzinnig-democraten zich ten behoeve vandes o AP getroostten, staat een onthutsende onverschilligheid van de sociaal-democraten richting vo B. Niet voor niets merkte Marcbant in 1933 (vlak voor zijn toetreden tot een kabinet zonder desDA P) over zijn inspanningen ten behoeve van de sociaal-democraten op: 'Indien ons in deze geschiedenis een fout is toe te rekenen, moet het deze zijn, dat wij den ernst, den moed en de kracht der sociaal-democraten, hier en elders hebben overschat.' 2 Ook later, in de jaren zeventig, bleef het in de PvdA telkens stil, wanneer vanuit de vvo (door Geertsema, Vonhoff of Annelien Kappeyne van de Coppello) een pleidooi voor een opening naar links werd gehouden. Nog minder aandacht hadden sociaal-democraten voor de hoofdstroom binnen het (Nederlandse) 1. J.P. de Valken M. van Faassen red., Danboeken en aantekeninnen van Willem Hendrik de Bea'![ort 1874- 1918. Tweede band: 1911 - 1918, Den Haag, 1993,
P· 57 1 2. Hij schreef dit op 1 april 19 3 3 in het
liberalisme. Deze werd gezien als 'uit de tijd'; hij was op zich niet onverdienstelijk geweest in het verleden, maar de moeite van het aanhoren niet waard als het ging om het heden of om ·de toekomst. De toekomst was immers aan het socialisme, nietwaar? En liberalen deden in sociaal-demo,cratische ogen niets anders dan op weg naar die toekomst op de rem te trappen. Het is grappig, althans voor een liberaal, om te zien hoe sociaal-democraten dit remgedrag-sinds het politieke tij is gekeerd - als een boemerang voor de voeten krijgen geworpen . Achteraf blijkt de liberale kritiek op de, mede door toedoen van sociaal-democraten en christendemocraten, uitdijende macht en invloed van de overheid, soms niet zozeer achterhaald als wel vooruitziend te zijn geweest. Maar bij alle kritiek die liberalen op de sociaal-democratie hadden, waren er ook waarderende woorden te horen. Opvallend is bovendien dat de meer 'rechtse' libe·ralen de hoop van de sociaal-liberalen dat de socialisten zich geleidelijk aan zouden matigen, deelden. Zij verschilden alleen van de sociaal-liberalen in hun verwachtins dat dit engelengeduld zou vergen. Tekenend is de voorspelling die de reeds aangehaalde vrij-liberaal De Beaufort in I 902 noteerde, dat de socialisten ' ... de collectivistische republiek wel niet tot stand kunnen brengen, maar langzamerhand een arbeiderspartij worden die eenzijdig voor de belangen der arbeiders opkomt. Na eenigen tijd - maar dit kan nog wel zeer vele jaren duren -zal het vuur wel verminderen.' 3 Toen in de jaren dertig het vuur inderdaad begon te minderen (nadat het nog in februari I 9 3 3 in delen van de SOAP was opgeflakkerd rond de muiterij op het marineschip De Zeven Provinciiin), ontging dit de liberalen niet. In het partijblad van de Liberale Staatspartij (Ls P) kon de liberale achterban al in april 1 9 34 in een bespreking van het- halfslachtige - rapport van de Herzieningscommissie binnen de soAP, lezen dat er principieel een en ander binnen de sociaal-democratie was veranderd. Daarom was er' ... minder reden voor wantrouwen, nu de periode van ondemocratische, min of meer revolutionaire escapades tot het verleden schijnt te behoren. '4
partijblad De Vrij zinnia-Democraat. Het 'elders' sloeg in het bijzonder op Duitsland, waar de sociaal -democraten - evenals overigens andere democratisch denkenden - krachteloos bleken te staan tegenover het nationaal-socialisme.
3. De Valk en Van Faassen red., Danboeken en aantekeninnen van Willem Hendrik de Bea'![ort 1874-1918 . Eerste band: 1874-1910, Den Haag, 1993,
P· 1 95 4- De Vrijheid, 10 apri11934·
Een paar jaar later werd het nieuwe beginselprogram waarin de SOAP zich van nogal wat marxistische ballast ontdeed, door menig liberaal tamelijk wel willend besproken. Zo constateerde het L s PTweede-Kamerlid Biererna ' ... dat de SOAP een sterke evolutie doormaakt, waarover ik mij van harte verheug' 5. Toen de sociaal-democraten in '939 en na de oorlog gingen meeregeren, waren de liberalen daarmee weliswaar niet gelukkig maar de toon was aanzienlijk minder alarmistisch dan eerder wel eens het geval was. Zeker, er werd in de jaren vijftig gewaarschuwd voor 'de rode machthebbers' die bezig waren de vrijheid aan banden te leggen. Maar pas eind jaren zestig en in de jaren zeventig nam de afkeer van de sociaal-democratie intensere vormen aan, toen de PvdA ' ... een reprise [beleefde] van ongeveer alles wat in de afgelopen decennia als utopische onzin of onpractisch idealisme was opgeborgen ... ' 6 . Liberalen ervoeren vooral de sfeer die door en onder invloed van Nieuw Links werd opgeroepen, als grievend. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het volgende citaat van vvo-leider Wiegel: 'Was en is de houding van de PvdA ten opzichte van de confessionelen te kwalificeren als minachtend, de houding ten opzichte van de vvo is ronduit vijandig te noemen .... De oppositie van Vondeling, die het politiek floret uitstekend wist te hanteren, werd vervangen door de botte bijl van Den Uyl. '7 Ook toen, in de hoogtijdagen van de polarisatie, werd de deur overigens niet dichtgegooid, maar op een kier gehouden. De heersende stemming binnen de vvo was niet dat de PvdA moest worden afgeschreven, eerder dat moest worden gewacht tot de NieuwLinkse storm zou zijn uitgewoed. Bezetenen tegenover nezetenen
Al inventariserend, zijn we inmiddels langs een van de belangrijkste verschillen tussen liberalen en sociaal-democraten gescheerd. Er blijkt niet enkel sprake te zijn van mensen die er. uiteenlopende denkbeelden op na houden, maar liberalen en sociaaldemocraten zijn ook een verschillend slag mensen. Sociaal-democraten ontleenden superioriteitsge5· Handelinoen Tweede Kamer, 1 1 november I 936, p. JO I 6. Citaat uit de Burgerzaallezing van J.A.A. van Doorn, Het socialisme als kameleon. De historische overlevinaskunst van de Nederlandse sociaal-democraten, Rotterdam, 16 maart I992.
voelens aan de 'zekerheid' met betrekking tot de komst van 'het socialisme' of veronderstelden toch in ieder geval het bestaan van een 'progressieve meerderheid'. Als zo'n meerderheid niet bij verkiezingen tot uitdrukking kwam, werd hierop een voorschotje genomen door net te doen alsof de meerderheid hun al toebehoorde. Al met al zijn sociaal-democraten niet alleen egocentrisch, maar vaak komen zij ook arrogant over. Die indruk werd nog versterkt doordat menig sociaal-democraat andersdenkenden negeerde of op zijn best schamper tegemoet trad, hen naar hun hoofd slingerend dat zij 'ongenuanceerd' of 'populistisch' bezig waren. Dergelijke 'discussietechnieken' gingen gepaard met een gebrek aan kritische bezinning op de eigen opvattingen (wèl een overmaat aan kritiek op partijgenoten die het 'fout' zagen). Mensen die zo ingenomen zijn met de 'wetenschap' dat ze de waarheid in pacht hebben, zijn geneigd zichzelf hoogst serieus te nemen en met een dodelijke ernst politiek te bedrijven. Dit stootte liberalen af. Liberalen relativeren het 'politieke spel' veel meer, al was het maar omdat zij meer vertrouwen stellen in de mogelijkheden van het individu om zelf vorm aan zijn leven te geven dan in de mogelijkheden van de staat om menselijk geluk te bevorderen. Zij kennen ook minder zekerheden, en laten zich vooral leiden door de gedachte dat de mensheid op de tast ('trial and error') vooruit dient te komen. Niet op één enkele autoriteit en een keur aan elkaar in de haren vliegende exegeten baseren zij zich, maar ieder stelt zijn eigen favoriete politieke cocktail samen uit een scala aan opvattingen van als liberaal aangemerkte denkers en politici, uit de ervaringen die in de menselijke geschiedenis zijn te vinden en uit eigen bespiegelingen op basis van het 'gezond verstand'. Liberalen vertonen, in de woorden van de historicus Kossmann, een ' ... onprogrammatische 2;in voor de werkelijkheid van de eigen tijd' 8 . Deze relativerende, ja laconieke instelling is in de eerste helft van de twintigste eeuw waarschijnlijk een belangrijke oorzaak geweest van de verzwakking van de liberale beweging, maar ze hield het bedrij7. H. Wiegel, De aelo'!fwaardiaheid van een alternatiif, Den Haag, 1974, PP· 54-55· 8. E.H. Kossmann, 'Kenmerken van het Nederlands liberaHsme', in: Jaarboek DNPP 1992, PP· 222-229, P· 224.
ven var dat lib gedran kon ve ZOU WC
K01 omhel: tot het ogen b tievelij in dec schil t1
Her Van do sociaal de inh moeit• ideolo tussen land. duele beeld , oude' se tij< eigen gevoe gen n breng de po: de ru merk1 M lukke gen d hand sen s• te Jan ik ed wort< wijze ideol, beide 9· In n 'Schet trad iti loaisch historü
Amstt PP·4I Io. B(
s&..o 121996
ven van politiek wel aangenaam. Is het een wonder dat Liberalen vreesden dat àls het dogmatische gedram van sociaal-democraten de maatschappij al kon veranderen, die maatschappij er niet leuker op zou worden? Kortom, het type mens dat het socialisme omhelst verschilt hemelsbreed van het type dat zich tot het liberalisme aangetrokken voelt. Door eigen ogen bezien gaat het om een verschil tussen respectievelijk een bevlogen en een bezonnen mens, maar in de ogen van de ander wordt dit al gauw het verschil tussen een bezetene en een gezetene. Het politieke landschap aetekend Van de vorm, die dus van veel groter belang is dan sociaal-democraten vaak beseffen, stap ik over op de inhoud. Het zou mij - uiteraard - geen enkele moeite kosten hier een lange lijst op te sommen van ideologische en praktisch-politieke geschilpunten tussen liberalen en sociaal-democraten in Nederland. Beginnend bij de tegenstelling tussen individuele vrijheid en staatsmacht zou ik via, bijvoorbeeld, de spanning tussen markt en ordening alle oude 'strijdpunten' kunnen opgraven. In deze paarse tijden waarin sommigen worstelen met hun eigen afstamming en identiteit, zou dat een prettig gevoel van herkenning (en, wie weet, van verlangen naar die 'goeie ouwe polarisatietijd ') teweeg brengen. Zo'n aanpak zou even vruchteloos zijn als de polarisatiepolitiek zelf, tenzij ik erop uit zou zijn de ruzie te creëren die, zoals ik in het begin opmerkte, er in het verleden nauwelijks was. Met iets meer inspanning zou het mij ook wel lukken het tegendeel te doen. Ik zou kunnen betogen dat de vorming van een paarse coalitie voor de hand lag en gezien de talrijke overeenkomsten tussen sociaal-democraten en liberalen eigenlijk veel te lang op zich heeft laten wachten. Daarvoor hoef ik echt niet terug te gaan tot de gemeenschappelijke wortels in de Franse Revolutie, maar ik zou kunnen wijzen op het 'organicisme als gemeenschappelijke ideologie'9, dat wil grofweg vertaald zeggen dat beide stromingen ervan uitgingen - net als de chris9· In navolging van J.A.A. van Doorn, 'Schets van de Nederlandse politieke traditie', in: J. W. de Beus e.a., De ideoloaische driehoek. Nederlandse politiek in hiswrisch perspectiif, Meppel en Amsterdam, 1989, pp. 11 -6o, pp. 41 -55 1o. Beide citaten zijn genomen uit de
ten-democratie - dat alles met aiJes in de maatschappij samenhangt. Wie bijvoorbeeld de beginselprogramma's uit de jaren vijftig naast elkaar legt, kan constateren dat de sociaal-democratische voorkeur voor 'een maatschappelijke structuur met verscheidenheid van geledingen en functies, met een eigen verantwoordelijkheid voor alle organen ... ' wonderwel aansluit op het liberale vertrouwen in ' ... nieuwe vormen van functionele decentralisatie [als] een stap naar de oplossing van de steeds meer nijpende vraag, hoe voorkomen kan worden, dat het gemeenschapsbesef verdwijnt en de individuele mens zich verloren waant in de massa'. 10 Wie zulke woorden leest zal daarnaast inzien dat voorzover 'paars' het 'maatschappelijk kartel' van het middenveld wil openbreken 1 1 , liberalen en sociaaldemocraten niet alleen afscheid nemen van christen-democratische overmacht maar tevens van het eigen verleden. In het navolgende is voor een aanpak gekozen waarin verschillen noch overeenkomsten worden geaccentueerd. Ik zal zowel de Nederlandse sociaaldemocratie als het Nederlandse liberalisme binnen een matrix situeren. Door afzonderlijke ijkmomenten te nemen, zal hopelijk duidelijk worden hoe de afstand tussen sociaal-democraten en liberalen zich in de afgelopen eeuw heeft ontwikkeld. Allereerst dient een toelichting te worden gegeven op de in figuur 1 afgebeelde matrix. Twee 'links/ rechts-schalen' zijn in deze matrix verwerkt. Horizontaal is een schaal geprojecteerd die is geënt op de oude (nog tot ver in onze eeuw gebruikte) antithese-schaal, waarop de tegenstelling tussen de niet-kerkelijke en de confessionele stromingen tot uiting komt, zonder dat zij aan die oude indeling identiek is. Welke positie een partij op dit horizontale spectrum inneemt, wordt bepaald door het antwoord op de vraag in welke mate de vaststelling van waarden en normen een zaak is van hogerhand (en via 'openbaring' tot ons komt of met het oog op het 'algemeen welzijn' of de 'wetten der geschiedenis' wordt verdedigd 1 2 ) dan wel een zaak is van
beginselprogramma's die golden in het midden van de jaren vijftig. Dat het organi(cisti)sch denken diepe wortels in het Nederlandse liberalisme heeft, blijkt uit het merendeel van de portretten van vooraanstaande liberalen in: G.A. van der List en P.G.C. van Schie red., Van Thorbecke lOL Telders. Ho'!Jdpersonen uit de
aeschiedenis van het Nederlandse liberalisme vóór 1940, Assen en Maastricht, 1993 1 1. F. Bolkestein, 'Hoe liep de weg naar paars?' in: P.G.C. van Schie red., Tussen polarisatie en paars. De 100-jariae verhoudino tussen liberalen en socialisten in Nederland, Kampen, 1995, pp. 174-18o,p. 179
5&_0121996
700
GEESTELIJK/CULTUREEL
Vaste normen
Individuele vrijheid
Vrije markt
Planeconomie
FIGUUR 1.
ieder individu zèlf. Verticaal is de tegenwoordig (nog altijd) gehanteerde links/ rechts-schaal, op basis van de tegenstelling staat versus vrijheid (ordening versus spontane processen) in het sociaal-economisch leven, afgebeeld. De positie die een partij op dit spectrum inneemt is afhankelijk van de mate waarin zij de staat of door de staat gesanctioneerde collectiviteiten wil laten ingrijpen in het vrije spel der maatschappelijke krachten. Bij een voorlopige invulling zal duidelijk zijn dat we het liberalisme in de rechterbovenhoek kunnen vinden, de sociaal-democratie eerder in de onderste rij. De christen-democraten bevinden zich in de linkerkolom. Op derde stromingen zal ik hier echter niet ingaan. Voordat sociaal-democratie en liberalisme preciezer kunnen worden geplaatst, moet eerst de matrix worden verfijnd. Op de (verticale) materiële as kunnen de voorstanders van een meer planmatige economie worden onderscheiden in degenen die de produktiemiddelen in staatseigendom willen brengen of ten minste een collectieve planning van de produktie voorstaan, en degenen die de vrije produktiewijze als zodanig ongemoeid willen laten maar sturing in de richting van bepaalde collectief vastgestelde doe1 2. Confessionelen èn socialisten zullen ongetwijfeld de verschillen tussen waarden en normen met een metafysische en die met een historisch-materialistische oorsprong benadrukken, maar daartussen bestaat in zoverre geen verschil dat een individu zich in beide gevallen maar heeft te schikken naar waarden en
len (zoals verkleining van de sociaal-economische verschillen, maar ook bijvoorbeeld dienstbaarheid van het economisch potentieel aan een excessieve militaire kracht van de natie) gewenst achten. Voorstanders van de vrije markt kunnen op hun beurt worden onderverdeeld in degenen die een klassiek 'laissez faire' -beleid propageren, en degenen die de staat willen inschakelen om ervoor te zorgen dat elk individu zoveel mogelijk gelijke kan sen heeft. Op de (horizontale) geestelijk/ culturele as kunnen de aanhangers van vaste normen worden onderscheiden in degenen die erop uit zijn dat ieder mens deze normen verinnerlijkt - een alomvattende (totalitaire) benadering met als doel het scheppen van een 'nieuwe mens' - , en degenen die zich ermee tevreden stellen als mensen zich in het maatschappelijk verkeer volgens deze vaste normen gedragen (ook al onderschrijven ze die normen eigenlijk niet). Zij die normering een zaak van ieder individu zelf vinden, kunnen worden onderverdeeld in degenen die menen dat ieder mens inherent (van nature) over het vermogen beschikt in vrijheid morele keuzen te maken, en degenen die stellen dat een mens een zekere opvoeding (tot 'burgerschap') moet hebben genoten vooraleer hij in staat is dergelijke keuzen te maken. Als we nu met meer precisie proberen vast te stellen waar in deze matrix de sociaal-democratie en het liberalisme in Nederland zich bevinden, komen we voor drie problemen te staan. Ten eerste doet een reductie van politieke opvattingen tot een tweetal keuzevraagstukken, de werkelijkheid geen recht. Twee personen die binnen deze matrix dezelfde positie innemen, kunnen haaks op elkaar staande opvattingen hebben over onderwerpen als rechtshandhaving en buitenlandse politiek. Met deze tekortkoming moeten wij rekening houden maar tegelijkertijd leren leven, omdat elke voorstelling van de werkelijkheid een vereenvoudiging is. En zonder een zekere mate van simplificatie laat de werkelijkheid zich weer niet begrijpen. Ten tweede zal blijken dat de positie van de beide politieke stromingen niet statisch is. Als een partij zich nu op een bepaalde plek bevindt, is de kans groot dat ze daar normen die hem vreemd zijn en waarvan anderen exclusieve 'kennis' claimen. Daarom zullen in het navolgende de soci· aal-democraten op deze schaal soms in de buurt van de confessionelen zijn te vinden, hoewel zij zich op de traditionele antithese-schaal steevast nabij de liberalen bevonden.
enkele getroff aantal waarO] komtc tot uit• mingel diverse de pm bleem door t• te punt inachtJ nemer. daarva woord De Nu ik • ge gaar tie en begin van de van ' u· onden zo da< koud! zo'n b in uw keerd zelfbe, beeld · De collec1 devoc partij vertic: gesitu SOAP
begin bevoll groot. zet, he sociaa geloof Fu demo• loop' denke jaren 1 oudec
s &..o 1 2 1996
] OI enkele decennia later niet meer wordt aangetroffen. Dit probleem is te verhelpen door een aantal momenten in de geschiedenis te prikken waarop de positie wordt bepaald. Op die wijze komt de dynamiek van een partij direct in de matrix tot uitdrukking. Ten derde is geen van beide stromingen een monolithisch blok, maar bestaan er diverse inzichten en opvattingen die in verschillende posities binnen de matrix resulteren. Dit probleem zal hier zoveel mogelijk worden omzeild door telkens een schatting te maken van het 'zwaartepunt' binnen de besproken stroming/partij (met inachtneming van een zekere marge), en voor lief te nemen dat in de buurt van dat zwaartepunt of ver daarvandaan nog een aantal individuele vertegenwoordigers van de stroming zijn aan te treffen. De positie van de Nederlandse sociaal-democratie
Nu ik op het punt ben beland dat kan worden overgegaan tot een plaatsbepaling van sociaal-democratie en liberalisme binnen de geschetste matrix, begin ik maar meteen met het 'gevaarlijkste' deel van de onderneming: een vastpinning van de positie van 'uw' politieke stroming (zie figuur 3, waarin de onderste helft van figuur 2 is uitvergroot). Waar ik zo dadelijk de liberalen neer zet zal u misschien koud laten, maar u bent er natuurlijk op gespitst dat zo'n buitenstaander u geen onrecht doet. Mocht ik in uw ogen het zwaartepunt van 'uw stroming verkeerd bepalen, bedenk dan wel dat niet alleen uw zelfbeeld politiek relevant is maar evenzeer het beeld dat anderen van u hebben. De SOAP heeft lange tijd vastgehouden aan de collectivisering van de economie, of tenminste van de voornaamste sectoren ervan. Daarom moet deze partij in de eerste decennia van deze eeuw op de verticale as een flink eind naar onderen worden gesitueerd. Op onze horizontale as bevond de jonge SOAP zich betrekkelijk ver naar links, want in het begin was het geloof in een nieuwe maatschappij bevolkt door een nieuwe, betere menssoort, nog groot. Dat ik de partij niet helemaallinks op deze as zet, heeft te maken met het verschijnsel dat niet alle sociaal-democraten even bezield waren door dit geloof in de maakbaarheid van de mens. Fundamentele veranderingen in het sociaaldemocratische gedachtengoed treffen we pas in de loop van de jaren dertig aan. Natuurlijk stond het denken vóór die tijd niet stil. Toch was het in de jaren twintig nog niet werkelijk tot een afscheid van oude dogma's gekomen. Daarentegen was de soAP
vlak voor de Tweede Wereldoorlog op de materiële as inmiddels een eind naar boven geschoven, doordat ze zich (voorlopig) meer op het bestrijden van de ongewenste gevolgen van het kapitalistische systeem wenste te richten dan op het ondergraven van de fundamenten ervan. Ook het geloof in de 'nieuwe mens' was geleidelijk aan gaan tanen, al voorkwam het cultuursocialisme van zowel Banning c.s. als van Vorrink met zijn AJ c dat de soAP op de geestelijk/ culturele as erg ver naar rechts opschoof. Na de oorlog kan de beweging licht in opwaartse richting worden doorgetrokken. De reden daarvoor is niet dat collectivisering van de voornaamste sectoren van de economie uit het beginselprogram zou zijn geschrapt, maar dat de voorlieden van de PvdA - hoewel zij samen met de KVP eendrachtig werken aan het opzetten van 'ordenende' structu ren voor de economie - het beginselprogram niet dagelijks leken open te slaan. OrdeningsneUen waren weliswaar uitgeworpen, maar erg veel moeite om de economie daadwerkelijk erin te vangen werd nu ook weer niet gedaan. Voor wat betreft de horizontale as raakte, na een korte periode waarin door het personalistisch socialisme prikkels tot gedragsbeïnvloeding werden gegeven, het streven naar een nieuw soort, idealer mens steèds verder uit zicht, zodat de sociaal-democratie verder naar rechts opschoof. Dat streven stak in de loop van de jaren zestig wèl weer de kop op met de groeiende kritiek op het consumptiegedrag van de welvarender Nederlanders. Op zulke terreinen als de strafrechtpleging en het welzijnswerk raakte de sociaal-democratie bovendien doordrenkt van de gedachte dat de mens 'goed' te maken is, voorzover hij dat al niet van nature zou zijn. Zulke ideeën over hoe de mens zou moeten zijn, wijken principieel nogal af van een ideaal dat tegelijkertijd in sociaal-democratische kringen opgeld deed, namelijk het ideaal van 'bevrijding' van mensen uit de (vanzelfsprekend 'kapitalistiese') structuren. Het gevolg is dat in de jaren zeventig binnen de PvdA de 'smalle marges' op onze horizontale as toch behoorlijk breed werden. Omdat in die tijd een enorm wantrouwen ten opzichte van het bedrijfsleven en van alles wat naar 'markt' riekt heerste, vond op de verticale as, waar decennialang een beweging in de richting van acceptatie van marktelementen was te zien, een regressie plaats. In de tweede helft van de jaren tachtig raakte de
S &._0 I 2 I 996
702 Geestelijk/ cultureel Verinnerlij kina
Gedraa
Opvoedina tot
Inherent
OpvoedinB tot Sturing/ (zoveel mogelijk) aelijke uitkomsten
Inherente vrijheid
0
Thorbede
Loissez faire
Staatseiaendom/ collectieve planninB V OB
~--------~------~MATERIEEL
FIGUUR
3·
PvdA opnieuw in een identiteitscrisis, waaruit ze (nog steeds) tracht te komen door zich meer dan ooit los van haar verleden te maken. In toenemende mate verdisconteert de partij de maatschappelijke realiteit van individualisering in haar politieke denken en handelen, al zullen waarschijnlijk weinig sociaal-democraten zo ver gaan dat zij het (andere) individu hun volledige vertrouwen schenken. Ook het besef dat de vrije markt toch op zijn minst de basis vormt van een goed functionerende economie, is gegroeid. In figuur 3 wordt duidelijk dat de sociaal-democratie zich momenteel beweegt in de richting van het gebied op de matrix waarbinnen het liberalisme is te vinden. Daarbij loopt iemand als Riek van der Ploeg duidelijk voorop, terwijl nogal wat kiezers die vanouds hun thuis bij de PvdA hadden, de partij maar moeilijk kunnen volgen in de beweging weg van de vertrouwde positie. De positie van het Nederlandse liberalisme
Bij het spelen van de altijd lastige wedstrijd op het terrein van de tegenstander is het prettig als men nog een 'thuiswedstrijd' voor de boeg heeft. Mijn politieke 'thuis' bevindt zich binnen de hier geschetste matrix in de rechterbovenhoek. In figuur 4 is deze hoek uitvergroot, om beter te kunnen weergeven in welke hoeken van het veld de Nederlandse liberalen op gezette tijden waren te vinden. Rond het midden van de negentiende eeuw (de tijd van Thorbecke) stonden de Nederlandse liberalen vrij hoog op de materiële as. Anders dan u wellicht veronderstelt, treffen we ze niet helemaal bovenin aan, omdat een zuivere 'laissez faire' -politiek door hen nooit is bedreven. Thorbeeke's inzicht dat de staat een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van de armenzorg (hoe mager die ook moge zijn in de ogen van kinderen van de verzor-
FIGUUR
4·
gingsstaat), past bijvoorbeeld niet in het aan de nachtwakerstaat toegeschreven takenpakket. In die tijd gingen liberalen er van uit dat niet iedereen zonder meer in staat was om verstandig met vrijheid en de daarbij horende verantwoordelijkheid om te springen. Om de goede keuzes te kunnen maken, diende men zich door puur verstandelijk inzicht te laten leiden. Dit vormde mede de achtergrond van het toenmalige liberale verzet tegen algemeen kiesrecht; een kiezer diende toch een minimale graad van ontwikkeling te hebben. De liberalen uit het midden van de negentiende eeuw neigden daarom naar enige bevoogding op geestelijk/ cultureel vlak. Naarmate de negentiende eeuw vorderde, groeide onder liberalen de voorkeur voor het ondernemen van een offensief om het volk te 'beschaven'. Hieraan lag enerzijds de overtuiging ten grondslag dat ieder mens in staat moest worden geacht een waardig, zelfstandig bestaan op te bouwen als hij maar beschikte over de meest basale (geestelijke en materiële) gereedschappen, maar anderzijds speelde ook de vrees mee voor moreel verval (een vrees die in hetfin de siècle groeide) en de wens dit verval te keren (erg fatalistisch waren de liberalen dus ook weer niet). Op onze horizontale as schoven de liberalen dus naar links, terwijl op de verticale as ook liberalen steeds vaker een beroep op de staat deden om mensen te helpen fit aan de strijd om het bestaan deel te nemen. Die beweging naar linksonder zette door, ook toen vanaf de eeuwwisseling de liberale wegen scheiden. In het interbellum stonden er uiteindelijk twee liberale partijen op het politieke toneel. De 'rechtse', meer klassiek-liberale LS ll is vooral op de geestelijk/ culturele as verder opgeschoven. De campagne om (zelf)discipline aan te kweken, bracht deze partij tot een sterke nadruk op de nood-
zaak v; christe raai sp: se'. D vooral strever individ tisch-p de moe scheid< door h culiere Na staand• vertrol tieve o Zij de~ mens i zichzei 'het bt liberal• beweg: mateh vidu z• maatsc 'beter' het bel toen o dat lib. kunner De lijk afs1 weere ging ht goed d zonodi den. D dat er waarbi telijke strever van de vast st; strever vergele en ven staat n voor v• collect meeo1
s BLo 12 1996
zaak van gezag en tot een toenadering van de op christelijke grondslag staande partijen; menig liberaal sprak zelfs van een christelijk-liberale 'synthese'. De 'linkse', meer sociaal-liberale VDB trok vooral de lijn op de verticale materiële as door. Zijn streven de voorwaarden tot ontplooiing van elk individu gelijk te maken, bracht de bond in praktisch-politiek opzicht vaak zij aan zij met de sociaal. democratie. De vrijzinnig-democraten onderscheidden zich van de sociaal-democraten vooral door hun geloof in de heilzame kracht van de particuliere ondernemingszin. Na de oorlog steunden de liberalen, niettegenstaande hun waarschuwingen voor een overmatig vertrouwen in en voor machtstoedeling aan collectieve organen, de uitbouw van de verzorgingsstaat. Zij deelden in ieder geval de overtuiging dat ieder mens in staat moet worden gesteld het beste uit zichzelf te halen, maar tekenden daarbij ~el aan dat 'het beste' van individu tot individu verschilt. De liberalen waren vooral op de horizontale as in beweging, dat wil zeggen dat zij in toenemende mate het nemen van morele besluiten aan het individu zelf wilden overlaten en afkerig raakten van maatschappelijke organisaties, of een staat, die het 'beter' menen te weten. Die beweging vond aan het begin van de jaren tachtig haar uiterste grens toen onder Ed Nijpels de leus wordt aangeheven dat liberalisme een kwestie is van 'gewoon jezelf kunnen zijn'. De v v D heeft hiervan de laatste jaren nadrukkelijk afstand genomen, en keert op de horizontale as weer enigszins op haar schreden terug. De overtuiging heeft postgevat dat een vrije samenleving pas goed draait als zij steunt op een aantal deugden die zonodig aan de burgers mogen worden voorgehouden. De liberale voorman Bolkestein sprak zelfs uit dat er behoefte is aan een 'bezielend verband', waarbinnen hij een plaats zag weggelegd voor christelijke waarden. Op de verticale as is het liberale streven meer en meer gericht op het terugdringen van de rol van de staat op die terreinen waar niet vast staat dat hij beter presteert dan de markt. Dit streven wordt gevoed door de gedach e dat mensen vergeleken met eerdere generaties meer weerstand en vermogen hebben ontwikkeld, zodat zij vaker in staat moeten worden geacht zelf zorg te dragen voor voorzieningen die in het verleden wellicht een collectieve aanpak behoefden. De vvDschuift daarmee op de verticale as iets omhoog.
De rode (haperende) streep en de blauwe (middelpuntzoekende) krina In figuur 5 zijn de ontwikkelingen binnen de sociaal-democratie en het liberalisme in Nederland bijeen gebracht. Wat direct opvalt is dat beide stromingen een andersoortige beweging maken. De sociaal-democratie stevent, vanaf het moment dat zij is gaan 'schuiven', in een vrijwel rechte lijn af op het gebied waarbinnen het liberalisme zich bevindt. Alleen rond de jaren zeventig leek deze ontwikkeling even te worden omgebogen, maar achteraf bezien ging het om niet meer dan een flinke hapering. Het liberalisme daarentegen is in een baan rondom zijn eigen as gedraaid. Nu deze baan bijna voltooid is, blijkt dat er geen sprake is van een mooi sluitende cirkel of ellips. Het lijkt er eerder op alsof een middelpuntzoekende kracht op het liberalisme inwerkt. Uit deze bewegingen, de rode (haperende) streep en de blauwe (middelpuntzoekende) kring, kunnen we ten minste twee verschijnselen aflezen. Het eerste verschijnsel heeft betrekking op de betekenis voor beide politieke stromingen van de oorspronkelijke beginselen. De sociaal-democratie is ver van haar oorsprong afgedreven. Voor een beweging die zich altijd zo in het eigen verleden heeft verdiept, moet het een bittere ervaring zijn te merken dat dit verleden niet langer houvast biedt. De onzekerheid over eigen doel, beginselen en identiteit, kortom de crisis waarin de Nederlandse sociaal-democratie zich bevindt, komt even sprekend uit de rode streep naar voren als de tot nog toe beproefde therapieën: het zich schrap zetten op de grond die men niet wenst te verlaten tegenover het betreden van het liberale huis om daar als nieuw familielid verder te leven. Voor de liberalen daarentegen hebben de beginselen allerminst afgedaan. Zoekende zijn zij net zozeer als hun sociaal-democratische partners, maar zij zoeken nog steeds naar een evenwichtige mix van liberale uitgangspunten. Van 'ontideologisering' hebben de liberalen geen last; van een identiteitscrisis evenmin. Natuurlijk kan een criticaster het ook zo interpreteren dat sociaal-democraten vooruit gaan terwijl liberalen doldraaien rond een verouderd kompas. Maar zolang sociaal-democraten er niet in slagen voor zichzelf een zelfstandige, niet van anderen afgeleide identiteit te definiëren, lijkt de liberale positie van bedaagde levenswijsheid te verkiezen boven de midlife-crisis waarin de sociaal-democratie zich bevindt.
s &_o • 2 1996
Het tweede verschijnsel betreft de onderlinge afstand. Uit figuur 5 blijkt duidelijk waarom samenwerking tussen liberalen en sociaal-democraten gedurende vrijwel de gehele afgelopen eeuw een onhaalbare kaart was: de afstand was eenvoudigweg te groot. Alleen in de eerste periode na de Tweede Wereldoorlog en op dit moment is de afstand klein genoeg om te (kunnen) worden overbrugd. Tegelijkertijd is van een automatisme van samenwerking geen sprake. Juist nu, op het moment dat de sociaal-democratie het liberale terrein dichter is genaderd dan ooit tevoren, maken de liberalen een beweging die hen wegvoert van het gebied waarop de sociaal-democraten zich bevinden. Als de christen-democraten, die zich momenteel in een nog verwardere toestand bevinden dan de sociaaldemocraten, zich op de juiste plek weten te positioneren, zou de relatieve afstand tussen liberalen en sociaal-democraten toch te groot kunnen blijken om 'paars-n' mogelijk te maken. Blauw en rood hoeven niet per se te vloeken om van elkaar gescheiden te blijven.
GE ESTELIJK / CULTUREEL
Vaste normen
Verinnerlijkt
Gedraa
Individuele vrijheid
Opvoed/na
Inherent
L) ~
(
/t V /V FIGUUR
5·
Loissez faire Vrije markt
Gelijke kansen MATERI EE L
Sturina/(zaveel moaelijk) aelijke uitkomsten Plan conomie Stoatseiaendom/ collectieve plannr
e~
m bt Fr dt ee
0 pt ra dt dt ka tit
R• na tu de
ga ga be ge d Ui l
w IS IS
Et ev Fr lei vo af~
lei or•
dit
ee:
s &.o
ijk)
.' ;eve plannin9
1 2 1996
Liberalisme, sociaal-democratie en de vergeten Liberalisme en sociaalAndere idealen waren ondemocratie worden wel dergeschikt aan de demotussenstroming cratie: het volk kon desgeeens voorgesteld als ruziemakende broer en zus: wenst de individuele vrijbeide kinderen van de heid van de burger beperFranse Revolutie, maar in ken, zowel op politiek als PAUL LUCARDIE de loop van de negentiende economisch gebied. Dat eeuw uit elkaar gegroeid. Wetenschappelijk medewerker Documentatiecentrum ontaardde uiteindelijk in Dat beeld lijkt me te simterreur tegen alle werkelijNederlandse Politieke Partijen, Rijksuniversiteit ke en vermeende 'vijanden pel. Hoewel de term 'libeGroninsen ralisme' pas in de eerste van het volk' in de jaren decennia van de negentien1793-94 - een sterk argude eeuw in zwang raakte, ment in liberale handen om kan de stroming toch al aan het eind van de acht- dit democratie-ideaal af te wijzen of althans te relatiende eeuw waargenomen worden. In de Franse tiveren. Revolutie manifesteerde zij zich vooral als streven De Jacobijnen zouden hun eigen terreur niet naar constitutionele monarchie, naar evenwicht lang overleven; maar hun radicalisme verdween tussen de uitvoerend macht van de koning en de niet met hen van het politieke toneel. Hun radicale door het volk gekozen wetgevende macht. De libeerfgenamen trokken wellering uit de geschiedenis, ralen wezen zowel de absolute monarchie van Louis zij het op uiteenlopende wijze. De ene stroming XVI als de democratische republiek van de weet de ondergang van de Jacobijnen aan hun halfJacobijnen af: beide staatsvormen zouden tot slachtigheid: wel radicaal op staatkundig gebied samenballing van macht leiden die ten koste zou maar te behoudend en liberaal in hun sociaal-ecogaan van de vrijheid van de burgers. De zwak geornomisch beleid. Om echte democratie te verweganiseerde liberalen werden in de polarisatie tussen zenlijken zou men niet alleen de politieke maar ook beide kampen in Frankrijk echter praktisch fijn de economische macht gelijk moeten verdelen. gewreven. Na de Revolutie en de Restauratie van Deze gedachte - al geopperd door de samenzweerde monarchie konden ze zich echter herstellen en der Babeuf in de nadagen van de Jacobijnse heeruiteindelijk in 1 8 3 o de macht grijpen. Ook elders in schappij maar na zijn terechtstelling in 1797 enige West-Europa kwamen liberalen in de periode na tijd onderdrukt - leidde in de jaren dertig en veer1 8 3 o aan de macht; in Nederland zoals bekend in tig van de negentiende eeuw tot ontwikkeling van allerlei socialistische utopieën. De sociaal-demo1848. De Jacobijnen en hun bondgenoten elders in cratie, die dit utopisme wil vervangen door meer Europa zou ik geen liberalen willen noemen, maar realistische en reformistische plannen, blijft deze evenmin socialisten of sociaal-democraten . Een gedachte vasthouden. Ze is dan ook als erfgename Franse traditie volgend noem ik nen liever 'radicavan het radicalisme te beschouwen. Men leze het len'. 1 Ze streefden naar een zuivere, bijna directe eerste 'strijdprogram' van de SOAP uit 1 895: vorm van democratie: het volk koos niet alleen De sekozenen zijn lasthebbers der kiezers en ten allen afgevaardigden naar een nationale conventie of partijde cifzetbaar. (..) Rechtstreeksche wetsevins door lement, maar kon hen mandaten geven en tot de het volk, door invoerins van het recht der bursers om orde roepen in lokale volksvergaderingen. Bovenwetten voor te stellen (volks-initiatiif) en van het dien werden belangrijke kwesties door middel van recht om belonsrijke maatreselen van het wetsevend een referendum aan het hele volk voorgelegd. 2 lichaam soed if cif te keuren (riferendum). 3
S &_D I 2 I 996
]06 In de loop der jaren verwatert het ideaal van radicale democratie binnen de soA P tot parlementaire democratie en algemeen kiesrecht. Het referendum verdween uit het program. Met de invoering van algemeen kiesrecht - vanouds een radicale eis, door liberalen tot aan het eind van de negentiende eeuw afgewezen - lijkt de sociaal-democratie in I 9 I 7 op staatkundig gebied voorlopig tevreden gesteld. Sociaal-economische eisen krijgen meer aandacht: de achturendag, socialisatie van bedrijven,· het staatspensioen. Daarmee verdween het radicalisme nog niet uit de politiek. Naast de sociaal-democratie bleef een burgerlijke variant van democratisch radicalisme bestaan, in Nederland evenals in Frankrijk, Italië en nog enkele landen. 4 In I 8 9 2 kreeg de stroming een eigen partij, de Radicale Bond. In I 90 I ging deze op in de Vrijzinnig Democratische Bond (vos), die radicale en liberale elementen verenigde. Op geestelijk en cultureel gebied was de v oB zonder meer liberaal: individuele vrijheid stond voorop. Op sociaal-economisch terrein verdedigde hij de individuele eigendom en de markteconomie, maar niet zonder voorbehoud. De overheid heeft een 'leidende taak in het bedrijfsleven' te vervullen en dient 'zo nodig de private ondernemingsvorm terzijde te stellen' .5 De v DB weigerde dan ook zich liberaal te noemen. Meestal wees men alle 'ismen' af; maar soms sprak men zich onomwonden uit voor het radicalisme, zoals partijvoorzitter Kranenburg in I929.6
De v oB bleef - anders dan de soAP- voorstander van een referendum, zij het in facultatieve vorm. De Bond verdedigde de parlementaire democratie, maar vond die in Nederland ook na invoering van het algemeen kiesrecht nog onvoldoende gerealiseerd. 'Het kiesrecht is van geen waarde, indien niet de voorwaarden zijn vervuld, waaronder de uitspraak der kiezers zich zal afspic1. C. Nicolet, Le radicalisme, Parijs: Presses Universitaires de France, 1961. 2. Zie o.a. Albert Soboul, Les sans-culottes parisiens en l'a n 11, Parijs: Seuil, 1968. 3. 'Strijdprogram der soA P, vastgesteld den 14 April 1895; aangevuld den 9 April 1897; art. 1';zie P.J Troclstra, De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, Baarn: Hollandia, 1909, 52. 4 - Nader beschreven in A.P.M. Lucardie, 'Op zoek naar zusterpartijen. o 66 en het democratisch radicalisme in Europa' ,Jaarboek 1993 DNPP, Groningen: 1994, 2oo- 228.
gelen in het regeringsbeleid' schreef vos-leider Marchant in I 926.7 Deze 'afspiegelingstheorie' lijkt me kenmerkend voor democratische radicalen. Liberalen en conservatieven die de parlementaire democratie aanvaarden - wat na I 900 langzamerhand bon ton werd - bleven deze theorie en de verwante leer der volkssoevereiniteit afwijzen. 'Volksvertegenwoordigers zijn geen loopjongens of gramophoonplaten. In den liberalen staat hebben niet allen bij voortduring alles te zeggen. ( .. ) [De] liberale democratie ( . . ) staat ver af van de volkssouvereiniteit' schreef bijvoorbeeld G. van den Burg in een toelichting op het beginselprogram van de Liberale Staatspartij in 1 9 39. 8 Een commissie die voor dezelfde partij het nieuwe beginselprogram had ontworpen maakte het onderscheid met de radicale opvatting nog duidelijker: Wij wenschen noch een volksvertegenwoordiging, die beschouwd wordt als lasthebber van de partijen, die haar tifgevaardigden steeds gebonden zijn aan de uitspraken dier partijen - hetgeen de liberale democratie van de radicale democratie onderscheidt - noch een volksvertegenwoordiging in schijn, zoals onderfascistisch regime voorkomt, waardoor het gezag tot despotisme kan uitgroeien.9 Ook de indirect uit de Liberale Staatspartij voortgekomenvvovat parlementaire democratie in deze liberale geest op: 'iedere stemgerechtigde burger kan invloed uitoefenen op de samenstelling van vertegenwoordigende lichamen .. de leden van die lichamen oefenen hun taak evenwel uit in onafhankelijkheid van die burgers'. 10 Geen wonder dat democratische radicalen zich in de vvo niet erg thuis voelen, al was een klein aantal v D Bers met Oud in 1 948 tot de liberale partij toegetreden. Een groter deel van de vos was en bleef lid van de PvdA, al was die in de jaren I 946-
5. Artikel11. 3 BeainselverklarinB en werkpraeram van de Vrijzinnia Democratische Bond, laatstelijk vastaesteld ter Alsemene Versaderins te Amsterdam 21 en 22 November 1936, Haarlem : voo, 1936, 4· 6. R. Kranenburg, 'De staatkundige beginselen van het radicalisme', in: Principiële Staatkunde, Deel 2, Rotterdam: Handelshogeschool, 1929, 24·38. 7- H.P. Marchant, 'De VrijzinnigDemocraten in het Parlement', in: Gedenkboek Vrijzinnia Democratische Bond 17 maart 1901 -1926 Den Haag: vos,
1926,47-69. 8. G. van den Burg, Liberalisme telkens weer! Toelichtins op het liberale beainselproaram, Den Haag: De Liberale Staatspartij, 19 39, 14· 9- Rapport van de Commissie van Voorbereiding aan het hoofdbestuur, de centrale kiesvereenigingen en de afdeelingen van de Liberale Staatspartij 'De Vrijheidsbond', 1938, 11 . 10. Artikçl9, 'Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie', o.a. in: jaarboek '80-'81, Den Haag: vvo, 198o, 234.
707 ider oerI en ·atie ton der )Or-
ten. tdu·atie reef g op jj in het akte duidie 1
ie uit-
ratie seisspo-
·tgedeze rger verdie hanzich dein parIS en 946-
ms
elpro-
r, de decDe
van TlO ~n
evenmin erg radicaal. In het beginselprogram van de PvdA uit 1947 wordt democratie omschreven als: een vorm der samenlevin9, waarin de ReaerinB steunt op een meerderheid des volks, verantwoordins schuldia is aan de in vrijheid, op de arondslaa van alsemeen kiesrecht, aekozen volksverteaenwoordiaina. en doortrokken is van de eerbiediainB van en verantwoordelijkheid voor de medemens. 11 66
Deze ruime formulering kan zowel radicaal als liberaal of conservatief geduid worden, dunkt me. Dat geldt ook voor de kortere maar soortgelijke formulering in het beginselprogram van 1959. Economische wederopbouw, planning en sociale voorzieningen genoten in deze periode meer aandacht dan staatkundige kwesties. Democratie gold als groot goed dat verdedigd moest worden - tegen de Communisten die een dictatuur wilden instellen en niet meer als ideaal dat nog gerealiseerd moest worden. Pas in de jaren zestig kreeg democratisering van staat en maatschappij ineens grote belangstelling. Nieuw Links zette dit doel hoog op de agenda. Staatkundig radicalisme ging nu - evenals in 1 8 9 5 gepaard met een marxistisch getinte visie op de samenleving. De strijd voor democratisering was een vorm van klassenstrijd die zowel in bedrijven als in het staatsapparaat gevoerd werd. In het door Nieuw Links indirect (post mortem) geïnspireerde beginselprogram van 1977 neemt radicale democratisering dan ook een belangrijke plaats in. Op sociaal-economisch gebied uit zich dat in sympathie voor arbeiderszelfbestuur - decennia lang door sociaal-democraten verketterd als 'anarchisme' of 'syndicalisme'. Ook op staatkundig terrein mogen ' vormen van direkte demokratie niet worden uitgesloten'. 1 2 Welke vormen dat zijn, blijft vaag. De PvdA eist 'een verkiezingssysteem waarbij de kiezer een beslissende invloed krijgt op kleur en samenstelling van de regering'; en voorts de gekozen burgemeester. Van referenda is nog geen spra1 1. Art. 17 Beainselproaram van de Partij van de Arbeid, Amsterdam: 1947, 9· 12. Artikeln 1. 3 .b in PvdA beginselprogram; o.a. in: P K, 9e jaargang nr. I o, JO. 13. Politiek program van de Demo-
ke. Dat was toen echter nog geen brandende kwestie, zelfs niet voor D66. De bruBfunctie van D66 kan beschouwd worden als de meest recente incarnatie van het democratisch radicalisme in Nederland. Nog meer dan bij de verwante VDB stond bij de Democraten 'radicale democratisering van de Nederlandse samenleving in het algemeen en van het Nederlandse politieke bestel in het bijzonder' voorop. 1 3 Hun program begon dan ook met staatkundige hervormingsplannen: verkiezing van de minister-president, een districtenstelsel, verkiezing van de burgemeester; en, nog heel voorzichtig: 'de mogelijkheden en wenselijkheden van een referendum dienen nader te worden bestudeerd'. In de jaren tachtig krijgt het referendum meer gewicht bij D66, evenals bij de PPR en ten slotte ook bij de PvdA. 1 4 Evenals de VDB mist D66 een eigen sociaal-economische visie. De Democraten denken op dit punt pragmatisch, zoals ze zelf vanaf de oprichting beweren; wat betekent dat ze in de praktijk meegaan met de heersende mode: in de jaren zeventig overwegend sociaal-democratisch en in de jaren negentig liberaal. Zodoende kunnen de Democraten juist nu een brug slaan tussen sociaaldemocraten en liberalen. Met de PvdA delen ze het staatkundig radicalisme, met d~ VVD het economisch liberalisme. Een fusie met één van beide partijen wijst D66 terecht af. Die zou alleen zin hebben indien de PvdA ook haar laatste sociaal-democratische veren af zou schudden en als ideologie uitsluitend het democratisch radicalisme zou over houden. Dat lijkt m e om verschillende redenen ongewenst, zowel voor het voortbestaan van de PvdA als voor het partij stelsel - dat er door zou verarmen - en voor de traditionele achterban van de partij, die weliswaar geslonken maar nog lang niet verdwenen is. Verkieslijker lijkt me voortzetting van de huidige driehoeksverhouding tussen liberalisme, sociaal-democratie en democratisch radicalisme .
D66
eraten '66. Onder meer te vinden in: J.P.A. Gruijters, Daarom D '66, Amsterdam: De Bezige Bij, 1967, 69 . 14. Zie Piet Gilhuis, Pleidooi voor het riferendum, Amsterdam: Wiardi Beekman Stichting, 1984.
Lokatie Antiekwinkel Eduard van Eist
Prinsengracht Amsterdam Tijd Eind van het jaar
FotoMarijke Köhler
s &..o 12 1996
PAS
OP
DE
PLAATS
Wat overblijft is dat er geen plaats is voor, bijvoorbeeld, spijt.
De dag van afscheid (drie kussen, dag - of niet) werd nog verder ontdaan en zelfs dat bleek nog te veel.
Pas toen de leegte op het stokje vloog - dat was toen ze al weg w~s was dat wat overbleef: geen plaats, nergens
Jeroen Spitteler
Commentaar Wat is er van herinnering
en werkelijkheid overgebleven, na verloop van tijd en aan het eind van een jaargang? RB
12
s &..o 12 1996
]10 BOEKEN
Echte boeven Paul Berdewijk bespreekt: René Bogaarts en Harry van Gelder, Het teken van de toekan. Op het spoor van de familie Van der Valk, Amsterdam:
Meulenhoff/Kritak, 1996.
INHOUD
VanderValk Be el
Het Van der Valk-concern kan met recht beschouwd worden als een fascinerende onderneming. De Volkskrant-journalisten Bogaarts en Van Gelder schetsen de ontwikkeling vanaf het moment dat Martinus van der Valk ( 1 8 9 5 1969) in het boerderijtje van zijn ouders in Voorschoten het restaurant De Gouden Leeuw begon, tot en met het proces voor de rechtbank, waar Martinus' zoon Arie en een aantal kleinzoons tot forse gevangenisstraffen werden veroordeeld. Het boek is afgesloten vóór de behandeling van de strafzaak in hoger beroep door het gerechtshof, waar de straffen aanzienlijk zijn afgezwakt. Het teken van de Toekan is een goed geschreven journalistiek produkt. Het geeft een boeiend beeld van de eigen cultuur die zich in het familiebedrijf ontwikkeld heeft, van wat zich heeft afgespeeld tussen de familie en het Openbaar Ministerie, maar ook van de relaties met de gemeenten waar het bedrijf zich vestigde. Het boek wordt gecompleteerd met een stamboom van drie generaties Van der Valk, in totaal 239 namen omvattend, waaronder niet alleen de broers Gerrit en Arie van der Valk, maar ook hun respectieve schoonzonen Joep en Jeroen van den Nieuwenhuyzen. Bij het in de familie gebruikelijke reproductieniveau (gemiddeld 17 nieuwe 'Valken'
per jaar) was het ondoenlijk ook de vierde generatie te vermelden, mede omdat de door tante Wil Polman bijgehouden familiestamboom voor de buitenwacht angstvallig geheim wordt gehouden. De 'Valken' onderscheiden zich door hun sterke familieband en door hun eigen patroon van waarden en normen: hard werken, veel geld verdienen, veel kinderen krijgen, en geen echtscheiding. Het is het normen- en waardenpatroon dat stamvader Martinus als kind wt een groot katholiek boerengezin had meegekregen. De Valken zijn sterke mensen, en zij accepteren ook alleen partners in de familie die wat dat betreft hun evenbeeld zijn. Vanafhun zevende jaar gaan de kinderen met Tante Wil op overlevingskamp in de Ardennen, om de familieband in stand te houden . Het teken van de toekan zou nooit geschreven zijn, wanneer het normen- en waarden patroon van de familie niet tegelijkertijd inhield dat sommige waarden die in andere kringen worden hooggehouden, door hen als irrelevant worden beschouwd. Dat geldt voor intellectuele vorming, en voor het zich houden aan de wet. Ook goede trouw tegenover klanten en leveranciers is minder belangrijk dan geld verdienen. Wanneer klanten het toch niet merken, ziet men er geen been in hun iets anders voor te zetten dan besteld is, en leveranciers kan het overkomen dat ze worden gechanteerd met de bederfelijkheid van hun produkten om zo een lagere prijs te bedingen dan eerst was afgesproken.
-
s &..o 12 1996
7I BOEKEN
~ n,
Vil iecht )U-
len 1nd ran ereel hten 1er JOt
ee-ke •ok die eld 1an
op ~n
md •Oit
het tan :ijd die Jgant ldt en et. ver
1er ~ n.
Maar de belangrijkste slachtoffers zijn de fiscus en de werknemers, en indirect de concurrenten, omdat door de gebrekkige manier waarop Van der Valk zich aan zijn verplichtingen hield, men in staat was lagere prijzen in rekening te brengen voor de Wiener schnitzel met gebakken aardappelen en appelmoes met een kers, dan wie zich aan de wet en de CAo hield. De royale wijze waarop het Van der Valk-publiek bereid was fooien te geven, maakte dan weer dat het concern het personeel in een ijzeren greep kon houden. Vaak merkte men pas voor veel minder uren in de administratie voor te komen dan men gewerkt had, wanneer men een beroep moest doen op een sociale uitkering. Bij Van der Valk ging het niet om incidenten waarbij men de regels ontdook omdat men anders het hoofd niet boven water kon houden, maar waren belastingontduiking en zwart werk tot systeem gemaakt: wie daar niet aan meewerkte deed zichzelf en de familie tekort, en handelde in strijd met de normen en waarden van de familie. De minachting voor de overheid werd nog versterkt omdat men bij overheidsdienaren niet de bereidheid zag om hard te werken die men van zichzelf en de eigen medewerkers eiste.
1iet IÏn
lan het geeid !en ~rst
Akkoordje Terecht is de vraag aan de Jrde gekomen in hoeverre het Van der Valk concern moest worden beschouwd als een criminele organisatie in de zin van art. I 40 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens Bogaarts en Van Gelder
is er een deal gesloten tussen het Openbaar Ministerie en de familie, waarbij hetoMeronder meer van afzag dit ten laste te leggen, en de familie in ruil daarvoor bereid was alsnog een opgelegde belastingclaim van J I 40 miljoen te voldoen. Wellicht was de hoogte van dit bedrag zelfs van het nummer van het artikel afgeleid . Het betekende dat Ome Gerrit de dans ontsprong. Het bestaan van zo'n deal wordt officieel ontkend, maar het zou wel veel kunnen verklaren, zoals het feit dat de familie de door de officier van justitie geeiste straffen acceptabel vond. Het eerste Valk Maaazine van 1996 schreef: 'De eisen van de officier van justitie waren hard, maar werden niet als onrechtvaardig gevoeld.' Advocaat Spigt noemde ze tegenover de rechtbank zelfs 'aan de lage kant van het spectrum'. Het bestaan van zo'n deal verklaart ook de woede bij de familie toen de rechtbank veel hogere straffen oplegde, onder meer als gevolg van het feit dat volgens de rechtbank tijdens de zittingen Ome Arie 'in geen enkel opzicht te kennen [had] gegeven het laakbare van zijn handelingen in te zien.' En het verklaart, dat niet alleen de familie, maar ook het oM in beroep ging tegen de uitspraak van rechtbank, omdat men de opgelegde straffen te zwaar vond. De vraag kan worden gesteld, of zo'n schikking niet gewoon openbaar zou moeten zijn. Natuurlijk is dat een inbreuk op de privacy van de Van der Valkjes, maar dat geldt voor het hele strafproces. En het is onbevredigend dat, behalve voor de
wederpartij, zo'n deal voor niemand controleerbaar is, terwijl de strafrechtspraak toch juist gebaseerd is op openbaarheid en hoor en wederhoor. Behalve met de belastingdienst en de vakbonden, waren er ook regelmatig conflicten met gemeenten. Dat je een bouwvergunning zou moeten hebben vonden de Van der Valken al even ridicuul als dat je belasting moet betalen, en van milieu-eisen wilde men al helemaal niets weten. Men zag er ook geen been in om andermans grond in gebruik te nemen, of om gemaakte afspraken over investeringen te negeren wanneer men zich bedacht had. 'Ik ben niet iedereen', riep Ome Gerrit als hij erop gewezen wordt dat in Nederland iedereen zich aan de wet moet houden. Bogaarts en Van Gelder vermelden conflicten met de gemeenten Noord-Oostpolder, Tiel, Voorschoten, en Nuland. In deze laatste plaats breekt tot tweemaal toe op onverklaarbare wijze brand uit in het motel wanneer de familie uitbreidingsplannen heeft. Toch blijven gemeenten graag zaken doen metVan der Valk. Gemeentelijke hoogwaardigheidsbekleders geven hoog op van de bijdrage van een Van der Valk-vestiging aan het aanzien van de gemeente, en zijn bereid het bestemmingsplan aan te passen, de grondprijs te verlagen, en eventuele conflicten niet al te hoog op te spelen. Ook het Ministerie van Economische Zaken ging in I 986 graag in zee met Van der Valk om te voorkomen dat aanspraak gedaan zou worden op de garan-
I
s&_D121996
712 B 0 E K E N tie die men verstrekt had op een lening bij de bouw van het Brugrestaurant over de A4 in de Haarlemmermeer. Ondanks een inval van justitie in de Van der Valk-vestiging De Bijhorst die net had plaats gevonden, gaf het ministerie toch de voorkeur aan Van der Valk boven AC restaurants.
Werkaeleaenheid Dat gemeenten graag een Van der Valk binnen hun grenzen hebben, hoeft niet te verbazen. Sinds de crisis van de jaren zeventig voert elke gemeente een actief economisch beleid, waarbij men probeert zoveel mogelijk bedrijven voor vest1gmg in de eigen gemeente te interesseren. Daarbij kan men zich niet permitteren om erg kieskeurig te zijn. Bracht in de jaren zeventig de Industriebond FNV nog de nota Fijn is anders uit, begin jaren tachtig luidde het parool in Rotterdam Brood op de plank. Tussen die twee nota's vond de omslag plaats. Aanpassing van het bestemmingsplan is een heel normaal middel bij de vestiging van bedrijven. Het is het gevolg van de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarbij de bestemming van gebieden wordt vastgelegd voordat bekend is of er ook iemand die bestemming wil realiseren. Voor bijna elk nieuw plan moet daarom het bestemmingsplan gewijzigd worden; vaak beperkt men zich tot een aankondiging het bestemmingsplan te zullen wijzigen, waarbij art. 19 van de wet dan de mogelijkheid geeft om op de bestemmingswijziging te anticiperen, ook al wordt de aanpassing
van het bestemmingsplan nooit geformaliseerd. Dit is de grote leugen van de planologie, vergelijkbaar met de rol die een bekentenis van overspel vroeger speelde in de echtscheidingswetgeving. Een aanpassing van de grondprijs is al evenmin uitzonderlijk. Gronduitgifte is een strikt zakelij ke overeenkomst, waarbij beide partijen zich door zakelijke overwegingen laten leiden. Voor Van der Valk is dat het te verwachten aantal klanten, de prijs die gevraagd wordt en de beschikbaarheid van alternatieven, voor de gemeente de bijdrage aan de werkgelegenheid en de prijs die men voor de grond kan krijgen. Had dan niet van gemeenten verwacht mogen worden dat ze principieel weigeren om in zee te gaan met een bedrijf als Van der Valk? Dat lijkt mij te veel gevraagd. Hoewel men te goeder trouw tot de conclusie kan komen dat het Van der Valk concern als een criminele organisatie had moeten worden aangemerkt, is dat wel op basis van feiten die achteraf pas in hun volledigheid duidelijk zijn geworden, en die niet tot een veroordeling als criminele organisatie hebben geleid. Het Openbaar Ministerie heeft ook niet zo ver willen gaan om straffen te eisen die het hele bedrijf failliet hadden doen gaan, maar gestreefd naar een oplossing waarbij in een ander organisatorisch kader de afzonderlijke vestigingen onder dezelfde leiding konden blijven functioneren. Moet dan een wethouder van economische zaken zeggen dat hij zijn schone bedrijfsgrond niet laat bezoedelen door deze zwartwerkers?
Daarbij komt dat Van der Valk wel uitzonderlijk is in de omvang van de wetsontduiking - maatvoering heet dat tegenwoordig in onze partij - maar dat je toch niet de ondernemers de kost moet geven - zelfs niet bij Van der Valk - die als ze de kans zien net zo goed met zwart personeel werken of zich niet aan de eisen in een bouwvergunning houden . Ik sluit ook niet uit dat soms ook heimelijke sympathie voor de methoden van Van der Valk een rol gespeeld heeft. Ook wie van huis uit de overtuiging is toegedaan dat mensen zich aan de wet te houden hebben, wordt ermee geconfronteerd dat de wetgeving zo ingewikkeld is geword n en ook zo sterk in beweging is, dat het vaak niet mogelijk is om alle voorschriften niet alleen naar de letter maar ook naar de geest na te leven, zonder 'creatieve ' interpretatie. Dat geldt ook voor de overheid zelf. 'Wil je als ambtenaar succes hebben, dan moet je ook een klein beetje slecht zijn', kreeg ik eens te horen bij het opstellen van het profiel voor een nieuw hoofd economische zaken . 'Dat is een echte boer, zeggen ambtenaren soms over een collega die veel tot stand brengt door het niet zo nauw te nemen met interne of externe regels. Daarmee geef je aan dat je voor zo iemand moet oppassen, maar er klinkt ook bewondering in door. Wellicht verschijnt er binnenkort een personeelsadvertentie waarin een vooruitstrevende gemeenten om 'een echte boer vraagt. Wat g«!ldt voor ambtenaren onder elkaar, geldt ook tegenover het bedrijfsleven. Eerst
s &,_o r 2 1996
713 B 0 alk mg at~ in
iet )Ct alk zo er :en ms de :en ran .re-
">et
keken alleen VVD- en CDA-wethouders zo tegen ondernemers aan, maar later is ook dat ook op onze partij overgeslagen. En als het ergens boeven waren, dan wel bij Van der Valk natuurlijk. Wie zich dat realiseert, streeft naar versoepeling van de regelgeving. Zo wordt inmiddels veel
meer vervuiling van de grond binnen de steden geaccepteerd dan vroeger. De grote steden streven ook naar de totstandkoming van gebieden op hun grondgebied waar een heel complex van regels niet van toepassing is, de kansenzones. Het is lastig toepa baar, want het roept direct het
risico op van concurrentievervalsing. Wat dat betreft waren de Van der Valken exemplarisch: die creëerden hun eigen kansenzones.
Calvinistische Katholiek in de Nederlandse politiek
namelijk de katholieke politicus en lange tijd de machtige vicevoorzitter van de Raad van State, LouisJ.M. Beel(19o2-1977). Als het Nederlandse publiek nu ook nog eens kan worden geconfronteerd met een behoorlijke en kritische biografie van een van onze vorstinnen, te beginnen met die van Koningin Wilhelmina, kan met recht worden beweerd dat Nederland ook op historiografisch gebied volwassen is geworden en in dat opzicht eindelijk mee kan met landen als Engeland en de vs, waar heteigen verleden en de daarin optredende personen dankzij de krachtens wetgeving of ijdelheid toegankelijk gemaakte openbare respectievelijk persoonlijke archieven en memoires soms op krasse wijze aan het gulzig lezend publiek worden prijsgegeven. Het schrijven van een biografie van een Nederlands politicus uit deze eeuw is overigens geen eenvoudige zaak. Het bestaande systeem van evenredige vertegenwoordiging en coalitiekabinetten leidt niet tot kansen voor kleurrijke en zeer geprononceerde personen op de kussens. Colijn was de laatste uitzondering; een goede biografie van hem ont-
breekt trouwens nog. Bovendien lijkt de Nederlandse, door het calvinisme gedrenkte, cultuur niet te leiden tot schriftelijke nalatenschappen van politici van groot, laat staan van literair belang. Die cultuur wil daarbij nog wel eens leiden tot vernietiging van veel materiaal uit besef van eigen onbelangrijkheid dan wel tot scrup~;tles die de toegang tot het nagelaten materiaal voor al te lange tijd verhinderen. Dat betekent dat de biograaf in Nederland, die een modern politicus tot onderwerp van zijn zwoegen neemt, voor grote problemen staat, wil hij slagen in zijn werk en zich kunnen scharen in de rij van gerenommeerde auteurs als Alistair Horne ('MacMillan'), Stephen Ambrose, ('Eisenhower') en Hans-Peter Schwartz ('Adenauer'). Nu is het natuurlijk moeilijk een Nederlands politicus in deze eeuw te vinden, die op het wereldtoneel een vergelijkbare rol heeft gespeeld als een van de helden van deze auteurs. De genoemde biografen hadden het gemakkelijk om met hun onderwerp de aandacht op zich te vestigen. Des te lastiger is het werk van die historicus die zich waagt aan de
tee
ng en 1at .lle de 1te er-
_rlar ok
' n' 1et en :n.
:en
Ie•Or 1et arzo er )r.
)rt lr:n -
en :n -
rst
E K E N
M.D. Boogaarts bespreekt: L. J. Gi ebels, Beel. Van va zal tot onderkon i na. Bioar
Het jaar r 995 is voor de geschiedschrijving van het recente verleden van Nederland van grote betekenis geweest. Drie geheimzinnige nis en van het vaderlands kabinet zijn door bekwame handen van hun stoffige gordijnen ontdaan: Ger Verrips heeft de geheimzinnigheden van de CPN over de periode 1938-1991 trachten weg te nemen; Dick Engelen heeft de instantie, die op de communisten jacht maakte, te weten de Binnenlandse Veiligheidsdienst, in kaart gebracht; Lambert J. Giebels, oud-lid van de Tweede Kamer voor de PvdA, heeft een terecht alom gep· ezen biografie gewaagd aan de man die als 'sfinx' bekend stond en in tal loze functies waakte over het staatsbelang van ons land en ook nog bijdroeg aan de geheimzinnige redding van het Oranjehuis,
PAUL BORDEWIJK
is publicist
s &._o '2 1996
BOEKEN biografie van een politicus van beperkt Nederlands formaat. Giebels, die met zijn biografie Beel. Van vazal tot onderkoning. Biogrcifle 1902-1977 op 8 september 1995 in Nijmegen de doctors-
titel behaalde, heeft toch op originele wijze getracht een van de belangrijkste na-oorlogse katholieke politici van ons land - premier van twee kabinetten, namelijk bij het begin en na het einde van de samenwerking met de PvdA ( 1946-1958) - in beeld te brengen, ten dele op grond van kennelijk schaarse archivalia en veel literatuur, ten dele aan de hand van 1 1 8 interviews met personen die Beel hebben meegemaakt. Dat alles in een literair bepaalde verhalende trant, die de auteur met enkele romans op zijn naam blijkens de inleiding bewust heeft gekozen. Wetenschappelijk is er mogelijk het een en ander op deze biografie aan te merken, maar het zeer positieve onthaal van dit boek in de op dit gebied niet verwende Nederlandse pers bewijst de aantrekkelijkheid van Giebels' aanpak. Louis Beel werd in 1902 als oudste zoon van een veearts, die directeur van het gemeentelijk slachthuis werd, in een katholieke Duits-Limburgse familie in het standsbewuste Roermond geboren. Giebels meent dat het lot 'van de knorrende varkens, loeiende koeien en blatende schapen' in het slachthuis de jonge Beel moet hebben beïnvloed, evenzo laat de auteur geen onduidelijkheid bestaan over het soort katholicisme, waarin Beel werd opgevoed, evenmin over de wijze waarop Beel op het gymnasium
traditioneel met Oost-Indië als Nederlands bezit werd geconfronteerd. Na zijn eindexamen gaat Beel werken op de secretarie van zijn geboorteplaats. Drie jaar later wordt Beel secretaris van de bisschoppelijke inspecteur voor het katholiek lager onderwijs in Limburg. Op diens instigatie schrijft Beel zich in als spoorstudent rechten bij de nog jonge Katholieke Universiteit te Nijmegen. Hij verlaat Roermond en wordt in 1925 ambtenaar op de provinciale griffie te Zwolle. De 'workaholic' Beel wist naast zijn werk af te studeren en zelfs te promoveren. Organisatie-expert
Vervolgens kwam hij in 1929 op de secretarie in Eindhoven te werken, waar hij al spoedig als organisatiedeskundige zijn sporen verdiende. De contouren van de persoonlijkheid van Beel zijn dan tegelijk ook duidelijker . Het moet in zijn functie als lid van de sectie Eindhoven van het Nationaal Crisiscomité zijn geweest, dat Beel - die in Roermond door zijn inzet voor de Vincentiusvereniging al wist wat armoede was - een beeld kreeg van de sociale nood in het land. Waar hij kon hielp hij persoonlijk, een trek die hem zijn leven lang als goed katholiek kenmerkte. Beel gold verder als een onhandige 'droogstoppel', zonder enige zuidelijke bonhomie, hobbies, laat staan enig artistiek gevoel. Die kenschets is nog onlangs bevestigd door Max Weisglas, die in zijn herinneringen aan Indonesië Aan de wieB van een natie over zijn tijd als adviseur van Beel bij diens bezoek aan Indië in 1947 schrijft:
'Ik moet bekennen dat dr. Beel en ik in Batavia weinig samen gelachen hebben'. Beel was geen sportief man, hij kon niet zwemmen en reed geen auto, hij leefde sober. In zijn levensstijl is hij derhalve - zo kan men concluderen de katholieke evenknie van de man met wie hij in de na-oorlogse jaren politiek zou samenwerken en voor wie hij de grootste waardering zou krijgen, de socialist W. Drees. Grootse concepties hebben Beel - in tegenstelling met de sociaal-democratische bevlogenheid van Drees - niet gekenmerkt. Wel moethij kennis hebben genomen van de stellingnames van het katholiek leer- n kerkelijk gezag op sociaal en politiek terrein, althans dat veronderstelt de biograaf. Het subsidiariteitsbegïnsel, dat door Giebels in een aparte paragraaf over de R K sociale leer wordt uiteengezet, was er zo een op sociaal, de verwerping van het nationaalsocialisme een op nationaal-politiek terrein . Dit laatste leidde er toe dat Beel zijn functie in Eindhoven ter beschikking zou stellen, gericht tegen de nieuwe N sa-burgemeester. Zijn vertrek als ambtenaar heeft hem in ieder geval het prestige van een soort verzetsheld opgeleverd. De bevrijding van het Zuiden bood Beel kansen. Zijn naam prijkte onder het later als autoritair gehekelde Eindhovens Adres, gericht aan de Koningin, over het Tijdelijk Besluit Provinciale Staten en Gemeenteraden. Hij werd adviseur van het Militair Gezag en kwam in die functie naar de regering in ballingschap in Londen. Beel werd als vertegenwoordiger van het vernieuwde en
s &.o 12 1996
715 B 0 en :la!en m-
fde erh-
de gse :en arlist i es ing :he liet nis
mlia>els de P'e-
"de tal-
Jlier in :o u we -ek :ler ort
Ien am •ries, Jet ale Hij .air :tie >in ~ n-
en
katholieke volksdeel als ministeriabel gezien en gekenschetst als 'een rustige, enigszins schoolse persoon, open voor vernieuwde maatschappij'. Minister
Motor en lid van de delegatie van het bevrijde Zuiden naar Londen, werd hij, toen h t kabinetGerbrandy moest worden herzien, minister van Binnenlandse Zaken ( 2 3 februari I 945) en bleef dat in het kabinet-SchermerhornDrees (I 945- I 946) en enige tijd naast zijn premierschap (I 946I 947). In deze functie kenmerkte hem, volgens Giebels, een ambtelijke eerder dan een politieke opvatting, met een zekere schrik om in het openbaar verantwoording te moeten afleggen. Die schrik zou hem zijn leven lang kenmerken, maar niet hinderen. In de jaren van zijn bewind werd Gezag immers nog geëerbiedigd. De glorie- en betJevaartjaren van Beel waren zijn periode als premier van het rooms-rode kabinet I 946- I 948 en als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (HvK) in Indonesië I948 I 949. Beel formeerde na de eerste na-oorlogse verkiezingen een KVP-PvdA-kabinet op basis van een program, waarmee de fractievoorzitters van Kv P en PvdA in de Tweede Kamer hadden ingestemd. Dat program droeg weliswaar een sterk katholiek karakter, met name in de preambule en op sommige punten zoals de bestrijding van kunstmatige geboortebeperking en de zondagsheiliging, maar was op praktisch sociaal-economisch terrein door de PvdA-wensen beïnvloed. Overige partners voor een coali-
E K E N
tiekabinet vielen op basis van dit program af: men krijgt de indruk dat dit ook de bedoeling van de snel handelende Beel was. Hij moet mijns inziens toentertijd geen hoge dunk hebben gehad van de mogelijke inbreng van de kant van de ARP, CH u en de liberalen. Een gezamenlijk urgentieprogram voor de verkiezingen van I 946 was dan wel onmogelijk gebleken, maar de beide emanciperende groepen Kv P en PvdA vonden elkaar dankzij Beel. Hiermee werd de basis gelegd voor de jarenlange samenwerking tussen Kv Pen PvdA en daarmee voor de effectieve compromispolitiek als basis voor de succesvolle wederopbouw van het land. Op het gebied van de sociale zekerheid wist Drees in deze, op wetgevend gebied zeer productieve, kabinetsperiode zijn noodwet ouderdomsvoorziening binnen te halen; de nationalisatiewens van de PvdA bleef evenwel beperkt tot de centrale bank. Op economisch gebied wist de Kv P te bereiken dat het Planbureau geen dirigerende bevoegdheid kreeg en de PB o zou worden opgezet op basis van het katholieke subsidiariteitsbeginsel. Als voorzitter van de ministerraad in deze coalitie was Beel perfect: neutraal, bondig, besluitvaardig, zoals ik ook op talloze plaatsen in mijn boeken over de parlementaire geschiedenis van de periodeBed heb kunnen vaststellen. Alleen inzake de Indonesische kwestie heeft Beel zich op bepaalde momenten als partijman ontpopt; tegen deze zaak, die een beroep deed op brede politiekcreatieve gaven, was Beel niet opgewassen. Beel, die door de
fractievoorzitter vandeK v Pin de Tweede Kamer Romme werd gezien als garant voor de verwezenlijking van de katholieke wensen, wist overigens wel als premier ook in de Indonesische kwestie naar mijn overtuiging soms boven de partijpolitiek uit te stijgen - zoals in de aanvaarding van het Akkoord van Linggadjati ( 1946) en het loslaten van het concept van een 'zware' Unie ( 1948) - , maar een werkbare oplossing van de kwestie gegeven de pretenties van de Republiek Indonesia had hij ook niet. Het gevolg van deze onmacht was dat Beel dan toch terugviel op de - ook in zijn partij gewenste - harde lijn, die op korte termijn een schijnbare oplossing bood. Bedleerde overigens op veel gebieden wel snel en groeide in. zijn ambt als premier van een coalitiekabinet, dat hij voor Nederland op dat moment voor noodzakelijk hield. Zijn kwaliteiten lagen echter op juridisch-bestuurlijk terrein. Voor de aanpak van de Indonesische kwestie werd meer gevraagd. Nederlands-Indië'
Als premier heeft Beel de verantwoordelijkheid genomen voor de eerste politiële actie tegen de Republiek van Soekarno (1947). Van die affaire had hij echter juist weinig geleerd. Hij overschatte de Nederlandse financiële spankracht en internationale ruimte. Het heeft er eerder iets van dat hij - daarin gestim uleerd door de militaire lobby - te lang meende dat er een militair alternatief was voor het geval de Republiek niet aan de Nederlandse eisen zou vol-
s &..o 12 1996
BOEKEN doen. Die gedachte, die bij Beel en veel Nederlandse politici door het hoofd spookte, heeft mijns inziens evenwel verhinderd om de geboden kansen op overeenstemming met de Republiek (na 'Linggadjati' en na 'Renville') te grijpen. Nederland wilde te veel en te nadrukkelijk het onderste uit de kan. Na zijn aftreden als premier heeft hij als hoogste man in Batavia (HvK) eind I948 het bevel kunnen geven tot de tweede politiële actie, gericht op het hart van de Republiek, onder verantwoordelijkheid van een door Drees geleid kabinet. De reacties van de internationale gemeenschap waren - voor diegene die goed had opgelet in de zomer van I 947 - voorspelbaar. Beel heeft zich nooit willen uitlaten over dit deel van zijn leven: alleen op zijn sterfbed schijnt hij - volgens gegevens van Giebels - nog wel wat last te hebben gehad van de schimmen van de dode militairen. De militaire inspanningen waren dan ook zinloos geweest . Onder druk van de internationale wereld en de 'federalen' in Indonesië werd de Republiek ondanks het Nederlandse militaire succes van de tweede actie hersteld; met alle Indonesiërs werd vervolgens onderhandeld over de soevereiniteitsoverdracht. Beel was inmiddels van het toneel verdwenen. Ook in zijn slotportret van Beel weet Giebels niet duidelijk te maken wat Beel gedreven heeft in zijn miskenning van de Indonesische werkelijkheid en van de machtsverhoudingen in de wereld. De vraag dringt zich op ofBeel wel zo'n scherp analyticus was. Was hij dan toch de scherpzinnige, maar beperkte jurist, die
zich het meest op zijn gemak voelde als minister van Binnenlandse Zaken en uiteindelijk als vice-voorzitter van de Raad van State? Was hij dan wel een staatsman? Na een korte periode als hoogleraar te Nijmegen, werd Beel opnieuw minister van Binnenlandse Zaken (I 951-1956), waar hij als 'redderaar' (Giebels) eerder dan als grondwetgever betrokken was bij de belangrijke herziening van de Grondwet. Het is niet verbazingwekkend gezien de ervaringen van de Indonesische kwestie - dat Beel weinig op had met buitenlandse aangelegenheden; evenals Drees was hij volgens Giebels een Europees scepticus. Zoals in zijn periode als premier toonde Beel zich in deze functie bezorgd om het overheidsgezag: de affaireKesper wordt door Giebels keurig als voorbeeld genoemd. Als minister wist hij op immaterieel gebied politiek af te dwingen hetgeen hij als moreel of juridisch juist zag; hierin ging de PvdA, die op sociaal-economisch gebied zich ontplooide, toch mee. Die regelzucht van Beel was overigens volgens de auteur weinig effectief. Giebels veronderstelt dat Beel weinig gelukkig moet zijn geweest met het bisschoppelijk mandement van I 954, dat een bedreiging kon zijn voor het Nieuwe Bestand dat Beel in I 946 tussen katholieken en socialisten had gesmeed. Gelet echter op de bemoeienissen van Beel als minister van Binnenlandse Zaken op immaterieel gebied (Zondagswet, crematiewet, gehuwde ambtenares) zou men mijns inziens even goed tot een omge-
keerde veronderstelling kunnen komen. Giebels biedt in zijn boek veel context, die zeker het begrip en de leesbaarheid van het boek ten goede komt. Of de beschreven persoon daardoor nu helderder voor ons staat? Zo is ongetwijfeld de beschrijving door Giebels van de beruchte Greet Hofmans-affaire de beste die er in Nederland op dit moment voor handen is. De vraag is wel wat we met dit uitvoerige verhaal over de perikelen in het koninklijk huis aan moeten in een boek, dat gewijd is aan leven en werken van Beel. De auteur heeft wel verwoede .pogingen gedaan om het rapport van het ter slechting van deze affaire ingestelde dri manschap, waarvan Beel na zijn aftreden als minister deel uitmaakte, en stukken van andere hoofdrolspelers van dit drama in handen te krijgen, maar dat is hem niet gelukt. Ik denk dat we dat, gezien de opzet van het boek, niet behoeven te betreuren. Giebels besteedt in ieder geval de nodige aandacht aan de relatie van Beel met het koninklijk huis, waarvoor Beel een reddende en adviserende engel werd. Merkwaardig genoeg besluit Giebels het hoofdstuk over Beel en het koninklijk huis met een aan Elsevier ontleende becijfering over de kosten van de monarchie (begroting 1993) en de opmerking dat de kosten voor de entourage van de Franse president nog beduidend hoger zijn. De vergelijking met Frankrijk gaat echter mank: de Franse president is meer dan een ornament in de presidentiële 'republiek die Frankrijk is. De vergelijking - zo die al in dit boek op zijn plaats is - met bij-
-
s &.o
'2
•9 96
717 B 0 E K E N
nen oek ~rip
oek trelergeoor ·eet rin oor we ·de luiS
dat van ·erhet van an:re-
:te, ·ol1 te 1iet jen tiet 1els i ge .eel tar-
lvirk>els het aan ing hie er :>u-
JOg geter is re:ijk l in :>ij-
voorbeeld de Bondspresident in Duitsland is correcter. Diens uitgaven bedragen 1/ 2o van die van het Nederlandse hof, terwijl het niet zeker is dat een monarch tegenwoordig in binnen- en buitenland wezenlijk meer indruk maakt dan een werkelijk intelligente en meelevende president, wiens familie men in ieder geval niet in een keurslijfhoeft te dwingen noch te onderhouden. Einde van een tijdperk
Het is Beel geweest die als hoofd van het interimkabinet-Beel 11 1958-1959 het einde van de coalities met de PvdA markeerde . Een tijdperk was ten einde. Drees zou de actieve politiek vaarwel zeggen, spoedig gevolgd door Romme; Beel zou naar hoger sferen verhuizen. Lid geworden van de Raad van State in begin 1958, werd Beel na zijn aftreden als premier van dit kabinetje benoemd tot vice-president van deze Raad en daarmee een van de machtigste mannen in het bestuurlijk bestel van ons land. Grote faam zou hij in deze functie verwerven als makelaar van verschillende kabinetten, waarbij hij zijn ervaring en zijn besluitvaardigheid kon inzetten. Zijn eerder al uitgegeven formatiedagboeken leggen daar getuigenis van af. Gaandeweg moest de regenteske Beel echter een maatschappij tegemoet treden, die sterk veranderde, met name inzake de dui. delijkheid en de openbaarhdd in de politiek. Beel, de confessionele en pragmatische politicus, had als regelaar zonder veel eigen ideeën daarop niet meer het juiste
antwoord. Zijn afscheid van de Raad van State ( 19 7 2) weerspiegelde de omslag in de Nederlandse politiek: de traditionele partijvorming en de in volle beslotenheid in elkaar getimm erde coalitiekabinetten hadden hun tijd gehad. De roep om nieuwe oriëntatie en helderder politieke keuzes was luid geworden. Na zijn vertrek uit de Raad van State leefde Beel nog enkele jaren teruggetrokken in Doorn. Anders dan Drees, die in talloze publicaties nog eens de eigen ervaring en ideeënwereld toetste aan de actualiteit, heeft Beel er verder het zwijgen toe gedaan. De Indië-brok moet volgens de auteur voor Beel onverteerbaar zijn geweest, zodat gedenkschriften zijn uitgebleven. In een goed geschreven portret van Beel, dat als slothoofdstuk het boek besluit, komt Giebels tot de conclusie dat Beel geen wetenschapper en geen wetgever van belang is geweest, maar een verzoenende redderaar. Als staatsman was zijn grootste verdienste de schepping van het KVP-PvdA-kabinet op basis van de Proeve van een regeringsprogram van 1 7 juni 1946. Giebels heeft met zijn boek meer geleverd dan een schildering van de katholieke politicus Beel, ooit in eigen milieu gekenschetst als een man 'met een prozaïsch en stroef voorkomen, waarmee ook' zijn stijl en optreden in overeenstemming is'. De auteur heeft met name bij het optreden van Beel in de na-oorlogse politiek van Nederland een tijdvak willen oproepen . Een
tijdvak dat werd gekenmerkt door de mislukte 'doorbraak' naar nieuwe verhoudingen, door het falen van de Indië-politiek en door het succes van de pragmatische koers bij de wederopbouw van het land, door de bedompte 5o-er jaren en de passen op de plaats van de 6o-er jaren en tenslotte door een nieuwe tijd met nieuwe idealen met een nieuwe generatie politici in de 7 o-er jaren. In zoverre is het boek van de jurist-historicus Giebels ook een belangrijk onderdeel van de geschiedschrijving over een voorbije politieke cultuur geworden. Het is te hopen dat spoedig - in aansluiting op de voltooiing van de Romme-biografie door prof. dr.J.Bosmans - de lang verwachte biografie van Willem Drees op tafel komt te liggen: daarmee zou het sluitstuk ;van deze politieke cultuurgeschiedenis zijn geleverd . Tezamen met de publicaties van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis te Nijmegen is er dan goed materiaal voor een gefundeerd inzicht in de jaren van Beel-Romme-Drees beschikbaar. Die jaren, waarin continuïteit in politieke cu ltuur en vernieuwing in de opbouw van de samenleving werden nagestreefd, hebben de nalatenschap van de bezettingstijd pas werkelijk uit de weg geruimd. Beel was hiervan met zijn kabinetten een scharnier. Giebels heeft als degelijke timmerman dit scharnier ostentatiefbevestigd. M.D. BOGAARTS
Katholieke Universiteit Nijmeaen
s &.o '2 1996
R E G I S T E R ARTIKELEN
Akkerboom, B. - Eigenlijk moet het allemaal heel anders 149 Becker, F. - Liberale hoogmoed 144- 146 - Geef mij maar Amsterdam 667-668 Beer,P.de - Het bijstandscontract. Feestrede door de Minister van Sociale Zaken en Werkoelenenheid 386 -388
Berg, M. van den en Ojik, B. van - Jan Breman is te pessimistisch! 459-462 Beuningen, F. van en Hout, W. - Politiek pamflettisme. Voorbij de waterlinie 646-649 Bloem, R. - Parabel 46 3 Blom, R. en Schuyt, J . - Naar een sociale koopsector. Gevraaod: een verbeterd plan Duivesteijn/ Van der Pioen 495-499
Breman,J. - Globalisering of het dreigende einde van ontwikkelingssamenwerking 33 2-339 Buiter, W.H. - Europa kan Maastricht overleven. Dossier EMu 411-416
Bu5chman, M. - Socialisme en modernisme soo - 504 Bussemaker, J. - Oppenheimer en het kennisdebat 203 Charmant, H. - De moraal van de liberaal 570-579 Cuperus, R. - Het poëtisch socialisme van Huub Oosterhuis 597 598
- Heimwee naar het c DA 198-2o 1 - De schoonheid van politieke partijen 367 - Het effect van onderwijs 67 1 Cuperus, R. en Wiersma, J. - SPD in problemen So - 52 Cuyvers P. - Het Gezin, sociale zekerheid en sociaal-democratische onzekerheid 2o5 - 2 19 Denekamp, P. - Gerard Slotemaker de Bruine. De eerste w ssdirecteur. so Jaar Wiardi Beekman Stichtins I 7 s-I 8 2 Derksen, W. - Thijs zijn paradijs, 595-597 Duisenberg, W.F. - De EMumagneet of splijtzwam? Dossier EM u 417420
Dunning, A.J . - De Wiardi Beekman Stichting tussen nu en morgen. 50 Jaar Wiardi Beekman StichtinS I St - I 53
I 996
End, C. van der - De verwaarlozing van hoger opgeleide werklozen 252 - 254
Enthoven, D. van - Tegen het Madurodamdenken in het openbaarbestuur 455-458 Eskes,J. - De politieke ontbinding van de Eerste Kamer. Staat enburner 17-21
Esping-Andersen, G. - Het gouden tijdperk voorbij: de toekomst van de verzorgingsstaat in de nieuwe wereldorde 1 14- 1 25 Faber, M.J. - De Koude Oorlog overleefde zichzelf. Koude oorion en sociaal-democratie 6 3 2-6 34
Frissen, P. - Over de overbodigheid van politiek. Staat en burner IJ - 16
Goudzwaard, B. en Lange, H. de - De economie van het genoeg. De lotnevallen van een boek 2 84-49 t
Grauwe, P. de - Convergentiedynamiek op weg naar de EMu. Do sier EM u 421-426 Halbertsma-Wiardi Beckman, M. - Wiardi Beekman en de nationale gedachte . 50 Jaar Wiardi Beekman Stichtins 16o - 167
Halsema, F. - Inzake Van Traa 194-197 Hart, R. 'ten Kal ma, P. - De Koude Oorlog van Ronald Havenaar. Koude oorIon en sociaal-democratie 6 37-6 39
Havenaar, R. - Het ondankbare gelijk van Ernest en Heirnut Schmidt. Koude oorion en sociaal-democratie . Een terunblik 537 -554
Heering, A. - Het getemperde kapitalisme van Romano Prodi 687-691
Heertje, A. - De klant wordt koning. Deunden en ondeunden van een overleseconomie 87-90
Heijden, M. van der - Alberth Hahn. Kunst en beweninB 28o - 285 Hemerijck, A. - Let' s make things better. Een apolooie van het corporatisme 9 1- 1 o6
Hertogh, M. - De Nationale ombudsman. Evaluatie van een 'hoerainstituut' 2 20-2 26
Heteren, G. van - Naar goede zorg met beleid 142 - 144 Hilhorst, P. - De Negen Levens van de Verzorgingsstaat 364- 366
s BLo • 2 1996
R E G I S T E R
:n
Hillebrand, R. - Een herhaling van achterhaalde zetten? Staat en buroer 8- I 2
e-
~a
at
5 Ion
Hout, W. en Beuningen F. van - Politiek pamflettisme. Voorbij de waterlinie 646-649 Huijsen, C. - Marktdenken bedreigt het onderwijs 67 3-677 Hupe, P. - Van gezagscrisis naar nieuw elan in het publiek domein 286-295 Jager, H. - Valutaspeculatie: een obstakel op de weg naar een Europese munt. Dossier EM u 427-433 Kalma, P. - Onder economen. Een antwoord aan Van der Pioen en Keuzenkamp 2 2-2 9
ger
Weber. en
.
- Wetenschap en politiek. De actualiteit van Ma x
so Jaar Wiardi Beekman Sti chtins I 68- I 74
- Rijnland revisited 255 - Vlucht in de infrastructuur 599 Kalma, P. en Hart, R. 't - De Koude Oorlog van Ronald Havenaar. Koude oorIon en sociaal-democratie 6 3 7-639
ar
Kam, F. de - Lof van de markt I - Luchtkastelen voor de minima. De koopwonins bereikbaar? 49 2-494
Kersbergen, K. van - Verzorgingsstaat internationaal vergeleken . lOT-
Kanttekenineen bij het Nederlandse debat. Deunden en ondeuoden van een overleeeconomie I 07- I I 3
Keuning, S. - De fictie van een Groen Nationaalinkomen 479483
Keuzenkamp, H. - Corporatisme in ontbinding? Deunden en ondeuoden van een overleeeconomie 74-78
- Een fris geluid. Sociale zekerheid bij de tijd 644-645 Kloosterman, R. - Werk moet. Weekdasboek van Minister-President Ad Melkert 16- 21 mei 200S 380- 382
Kuijken, W. - De verplaatsing van de politiek 692-695 Lange, H. de en Goudzwaard, B. - De economie van het genoeg. De lotoevallen van een ?-
a-
66
boek 2 84-49 I
Lans, J. van der - De cultuur van afzijdigheid 62o -628 Leijnse, F. - Het doorges hotengeloof van een late bekeerling. Sociale zekerhied bij de tijd 640-643
Levie, H . - De vakbeweging op een tweesprong: Rijnlands of liberaal? 340-344
I 996
Lucardie, P. - Liberalisme, sociaal-democratie en de vergeten tussenstroming 705-707 Metten, A. - Is de EM u de moeite waard? Dossier EM u 403 -4I o Nekkers, J. en Weeder, P. - Het nut van scenario 's voor de politiek 3 76 - 3 78 Ojik, B. van en Berg, M. van den - Jan Breman is te pessimistisch! 459 -46 2 Panne, A. van der - Het tekortschieten van politieke partijen . Studenten ins &p 5 I 5-5 I 7Priemus, H. - Worstelen met normen en waarden 6o -6 I Pronk, J. - Ongelijkheid en rechtvaarcügheid. Inzake beninse/en 465 -474
Roebroek, J. - Soms een baan, altijd werk. E-mail To: Göran Therborn. (University ofMilwaukee) Date: 2o June 2oo5o9:2:48 383-385
- Verbeelcüng als instrument. Scenariostudies als dimensie van het maatschappelijk en wetenschappelijk discours. De toekomst van de socialezekerheid 392 -399
Rozemond, S. - Allochtonen en nieuwe autochtonen 6 5 Ruitenberg, A. - Hoe één is Europa? Studenten in s&J:> 5I 8-52o Schie, P. van - Vloeken of vervloeien blauw en rood? De cifstand tussen liberalen en sociaal-democraten in Nederland 696-
704
Schoo, H.J. - s&p en de informatie-elite. Kanttekenineen bij een uniforme journalistieke en intellectuele cultuur 3 2 9- 3 3 I
Schröder, P. - In memoriam lrene Vcrrink 669 -670 Schuijer, J. - Seksuele integriteit en rechtsb scherming 43-49 Schuyt, J. en Blom, R. - Naar een sociale koopsector. Gevraaod: een verbeterd plan Duivesteijn/ Van der Pioen. De koopwonins bereikbaar? 495 -499
Sengers, E. - Hoger Onderwijs Voor Allen? 62 -64 Seters, P. van - Het liberale misverstand 563 -569 Stemerdink, B. - Willy Brandt als hart van de sociaal -democratie. Koude oorlos en de sociaal-democratie 6 29-6 3 I
Teulings, C. - Corporatisme in de loonvorming. Paradoxale conclusies. Deunden en ondeuoden van een overleeeconomie 79 86
720 R E G I S T E R Thijn, E. van - De wss als klokkeluider. 50 jaar Wiardi Beekman Stichtins I 54- I 59
Tibbe, L. - Richard Roland Holst. Kunst en (klasse)moraal 274279 Traa, M. van - De te forse streken van Havenaar. Koude oorlos en sOciaal-democratie 6 3 S-6 36
Trappenburg, M. - Inkomens-herverdeling in een meritocratie I46I47 - Het heldendom van Ritzen 53 5 Tromp, B. - Inzake partijvernieuwing 30-42 - Correctie en aanvulling I 3 8 - In memoriam Jan Kassies I 48 - Het failliet van de vredestichters 439-443 - Het gewicht van geschreven programma's. In zake beoinselen 5 8 3- 5 8 5
Tromp, G. - Provincies als marketing-object sos- 5 I I UI Haq, M. - De Noord-Zuid samenwerking op de helling. Een nieuw concept van mondiale veilioheid. [Vertaling Vilters, P.M.]235- 242 Valk, J .M.M. de - De twaalf vreugden van de wetenschap 67 -73 Vandenbroucke,F. - Op zoek naar een redelijke utopie. Kanttekenineen bij de ideolooie van het concurrentievermooen. In zake beoinselen 6o I -6 I 9
Veen, Romke van der - Nieuwe kansen, oude verliezers 389-39 I VerLoren van Themaat, P. - Waarom ik so jaar geleden deelnam aan de oprichting van de PvdA en er nog steeds lid van ben 3 I 5-3 I 8 - Een te beperkt toetsingskader van een overlegeconomie 345-349 Vermolen, N. - Asielbeleid: de PvdA uit het defensief! 3 I 2-3 I 5 Verrips, G. - De bevrijding van Europa 3 I 9 - Caligula 453-455 - De sociaal-democratie na de Koude Oorlog. Koude oorlos en de sociaal-democratie. Een teruoblik 555-56 2
Vreeman, R. - Scenario's Sociale Zekerheid : van defensief naar offensief. De toekomst van de sociale zekerheid 400-40 2 Wal, 0. vander - De 'tweede Ostpolitik'. Des PO en het Duitse vraaostuk 1982- 1990 227 - 234 Wallage,J . - Een nieuw programma voor een nieuwe eeuw. In zake beoinselen 58o -58 2
I
996
Wansink, H . - Wöltgens' heilige oorlog 678-686 W eeder, P. en Nekkers, J . - Het nut van scenario 's voor de politiek 376-378 Weert, K. de - Wie leent zich met plezier voor uitbuiting? Studenten in s&.P 5 I 2-5 I 3 Wiersma, J. en Cuperus, R. - SPO in problemen So -52 Wigbold, H. - Europa op de verkeerde weg. Dossier EM u 434-438 Witteveen, W. - Kiezer keizer! Over riferendurn en representatie. Staat en buroer 3-7 - Niet de boodschap maar het signaal 666-667 Wöltgens, Th. - Beginselen in een nieuwe context 369-37 5 Wouters, C. - Moderne rituelen rond sterven en rouwen. Een stijoende Vraas naar solidariteit 3 2 I- 3 2 8
Zeeuw, A. de - Milieu en economie. Een politieke kosten/baten-ana~se475-478
Zwan, A. van der - Bestaat er voor het socialisme nog een herkansing? 257-273 BOEKEN
Boogaarts, M.D. - Giebels, L.J ., Beel. Van vazal tot onderkonin9. Bioorafie 1902- 1977. 7I3 -7I7 Bordewijk, P. - Bogaarts, R. en Gelder, H. van, Het teken van de toekan . Op het spoor van dejamilie Van der Valk. 7 I o -7 I 3
Bruin, G. de - Brants, K. en Praag, Ph. van (red.), Verkoop van de politiek. De verkiezinoscampaone van 1994. 52 7 -53 I Buiting, H. - Liagre Böhl, H. de, Met al mijn bloed heb ik voor U oeleifd. Herman Gorter 1864- 1927 449-450 Bussemaker, J. - Leibfried, S. en Pierson, P., European Social Policy. Between Fraomentation and lnteoration 358 -36 I Cliteur,P .B. - Wansink, H. , Deconservatieveoo!f6S4-6S6 Cohen,J. - Becker, F. en Hennekeler, W. van en Tromp, B. en Zuylen, M. van, Inzake beoinselen. Het zevende jaarboek voor het democratisch ~oci alisme 65o -654
Cuperus, R. - Social justice. Strateoiesjor National Renewal. The report ifthe Commission on Social justice I 3 2 - I 35 - Lans, J. van der, De onzichtbare samenlevinB. Beschouwineen over de publieke moraal 3 o 3- 3 07
s&_o 121996
]21
~
R E G I S T E R Delwaide, J . - Schnapper, D., La Communauté des citoyens. Sur l'idée moderne de nation
ss-S6
Dijk, J .J .M. van - Halsema, F., Ontspoord: opstellen over criminaliteit en rechtshandhavinB 3SO - JS3
Dolman,D . - Daalder, H., Van oude en nieuwe reaenten S3- S4 Drees, W. - Jansweijer, R.M.A., Gouden bersen diepe dalen. De lnkomensoevolsen van een betaalbare oudedaosvoorzieninB
532 -534 - Kam, C .A. de en Nypels, F., Tijdbom 532-534 - Nyfer, Lans zullen we leven! en wie zal dat betalen 53 2- 534 - Vries, B. de, Naar een pensioen op maat. ESB, 24 april 1996 532-534 Feldbrugge, F.J .M. - Oversloot, H ., Rusland deze jaren, cf; Hartmans, R. - Goedkoop, H., Geluk. Het leven van Herman Heijermans
356-]58 Heiden, P. van der - Kennedy, J. C., Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestin 588 -590 - Righart, H. - De eindeloze jaren zesti9. Geschiedenis van een seneratiecorif/ict 588 -590 - Meijer, H. , Den Haas-Djakarta. De NederlandsIndonesische betrekkinsen 56 -SB - Hervorming door corruptie 590 -59 2
Holsteyn, J. van - Donselaar, J. van De staat paraat? De bestrijdins van extreem-rechts in West- Europa 656 -659 Koole, R. - Bell, David S. en, Shaw, E., Corif/ict and Cohesion in Western European Democracies 1 8 3- 1 8 7
Mas, P. de - Todd, E., Le destin des immisrés. Assimilation et sésrésation dans les démocraties occidentales 24 3-24 7 Oversloot, H . - Daudt, H., Echte politicolosie. Opstellen over politicofos ie, democratie en de Nederlandse politiek 307-3 09 Praag, Ph. van - Tromp, B., De wetenschap der politiek; Verkenninsen 187-191 - Putten, J. van, Politiek; een realistische visie 187-191 Ribberink, A. - Aerts, M., De politiek van de katholieke vrouwenemancipatie. Van MarsaKlom pé tot jacqueline HiJ/en 353 -355 Rozemond, S. - Koch, K. en Scheffer, P. (red.), Hetnutvan Nederland. Opstellen over soevereiniteit en identiteit 446448
I 996
Stemerdink, B. - Everts, Ph., Laat dat maar aan ons over! Democratie, buitenlands beleid en vrede S24-S26 Tamboer, K. - Galbraith, J.K., Wereldeconomie in deze eeuw. Verslas van een oossetuise 4SI -4S2 Trappenburg, M. - Miliband, D. (red.), Reinventins the Lift 13S- 13 8 - Schie, P.G .C. van(red .), Tussenpolarisatie en paars. De 1 00-jarise verhoudins tussen liberalen en socialisten in Nederland 248-249 Tromp, B. - Rooy, P. de, De rode droom . Een eeuw sociaal-democratie in Nederland S9 2-S94 Wiedijk, C.H. - Péan, P., Une jeunessejrançaise, François Mitterrand. 1934-1947 128- 131Witteveen, W. - Frissen, P. H.A., De virtuele staat. Politiek, bestuur, technolosie: een postmodern verhaal296 -303
Zandschulp, W. van de - Krijnen, H. (red.), Het zekere voor het onzekere. De noodzaak van een collectiifstelsel van bovenminimale uitkerinsen. 6S9 -663 Po Ë z 1 E
Pas op de plaats
Bloem, R. - 141 Chaucer - HoogzitNul141 Cuperus, R.H. - Land, zonder horizon 2S 1 Dixhoorn, F. van - Eerste opgang 3 1 1 Eerd, K. van - Oktober S2 3 Hüsgen, L. - Veld van adder en bliksem 59 Köhler, M. - Gevaar 193 Kregting, M. - Zonder titel44S Nevzgliadova, J. - JozefBrodsky S87 Siebelink, J. - Kindsdeel 36 3 Spitteler, J. - Zonder titel 709 Tazelaar, F. - Zonder titel66S
Met dank aan Riet de Lange
De Europese muntunie mag de speelruimte van de lidstaten voor het voeren van een stimulerend economisch beleid niet aantasten. Een swbiliteitspact dat harde voorwaarden stelt aan de nationale begrotingen is onwenselijk (omdat het leidt tot extra bezuinigingen en lagere groei) en onnodig (omdat er alternatieven aanwezig zijn om de lidstaten tot een verantwoord begratingsbeleid te prikkelen). Dat is de strekking van De strijd om de EM u. Economisch beleid aan banden?, geschreven door Alman Metten (lid van de PvdA-delegatie in het Eu ropees Parlement) en Bart van Riel (beleidsmedewerker van de PvdA-delegatie).
De strijd om de E M u
Nieuwe contouren voor een sociaal Europa
Een vitaal sociaal Europa komt niet dichterbij door geld en ambtenaren naar Brussel te brengen, maar door regels op te stellen die aan overmatige beleidsconcurrentie tussen de lidstaten ('race to the bottorn ') paal en perk stellen - en die de beleidsvrijheid van die lidstaten beschermen. Dat betekent: - een gecoördineerde kapitaalbelasting op Europees niveau, die het gevaar van kapitaalvlucht en belastingconcurrentie beperkt; - geen kwantitatieve minimumnormen voor de sociale zekerheid, maar kwalitatieve sociale grondrechten voor werknemers en consumenten. Een drastische verschuiving van financiële middelen naar 'Europa' is voorlopig niet nodig, evenmin als een structurele uitbreiding van de Europese structuur- en cohesiefondsen. Niet een te geringe omvang van de Europese begroting, maar een te strak ingeperkt economisch beleid zal de lidstaten opbreken.
De hoofdlijnen van De strijd om de EM u: De noodzaak van de E M u De E M u vormt het onmisbare sluitstuk van de Europese economische integratie. Vrij kapitaalverkeer, een van belangrijkste onderdelen van die integratie, is niet goed verenigbaar met stabiele wisselkoersen. Dat dwingt tot afschaffing van die wisselkoersen - in het bijzonder ten behoeve van die landen die, anders dan Duitsland en Nederland, niet het onbegrensde vertrouwen van de financiële markten genieten. Met de komst van de E M u kan Europa zich beter afschermen tegen de negatieve gevolgen van moncüale valutaonrust. Betere coörCÜnatic van de monetaire verhoudingen op wereldschaal zal, met de voortgaande groei van de financiële markten, echter noodzakeHjk blijven. De EM u helpt daarvoor ook de voorwaarden scheppen. Strijd om de beleidsvrijheid De vorming van de monetaire unie mag geen voorwendsel worden voor een monetaristische politiek, waarin prijsstabiliteit en schuldreductie verabsoluteerd worden en waarin het streven naar groei en werkgelegenheid naar de achtergrond verdwijnt. Dat vereist: - handhaving van de speelruimte van lidstaten voor het voeren van een stimulerend beleid, en dus: een flexibele toepassing van de criteria van het Verdrag van Maastricht; - een betere verantwoordingsplicht van de Europese Centrale Bank aan democratische (Europese) organen. Op die manier kan worden voorkomen dat
prijsstabiliteit de enige doelstelling van het Europese monetaire beleid wordt tot schade van de internationale monetaire stabi liteit en van groei en werkgelegenheid in de lidstaten. Bovendien voorkomt zo'n verantwoorcüngsplicht dat het democratisch tekort in Europa nog verder oploopt.
'De strijd om de E M u. Economisch beleid aan banden?', Amsterdam, Wiardi Beekman Stichting, I 996. ISBN 90725755I 2. Te bestellendoor storting van J I 7 ,5o op postgiro nummer 347 97 oo ten name van PvdA Brochures, Amsterdam, onder vermelding van het bestelnummer: 768.
Europa in de wereldeconomie De stroom van directe investeringen naar Oost-Azië en naar Oost-Europa is de laatste jaren toegenomen. Van een dramatische verschuiving ('globalisering') is echter geen sprake. Ook de handelsrelaties van de Unie zijn nog voor het overgrote deel van ' interne' aard dan wel op andereoEco- landen gericht. De opkomst van Oost-Azië en OostEuropa vormt, met andere woorden, op dit moment voÇ>r de Unie geen sociale bedreiging. Dat kan natuurlijk vcranderen in de toekomst. Om dit te voorkomen, zou verdere handelsliberalisatie met de Oost-A>jatische landen (respectievelijk uitbreiding van de Europese Unie met Oost-Europese landen) afhankelijk moeten worden gemaakt van voortgang op het gebied van de sociale grondrechten van werknemers.