Juridische Update Bedrijfsmakelaardij – oktober 2009
Het zijn roerige tıjden. Ook de vastgoedbranche heeft te lijden onder de gewijzigde economische omstandigheden. Dat geldt niet alleen voor de hoofdrolspelers (ontwikkelaars, financiers, beleggers en eindgebruikers), maar ook voor de dienstverleners, waaronder de makelaardij. Die bestaat nu eenmaal bij de gratie van marktbeweging en de markt beweegt momenteel niet, althans in veel mindere mate dan in de vette jaren achter ons. Dat valt op zich te billijken, want wie geschoren wordt moet stilzitten, maar leuk is anders. Het gaat niet meer vanzelf en dat is reden temeer om u te profileren, bijvoorbeeld op het gebied van juridische kennis. Om die reden hebben wij deze nieuwsbrief voor u samengesteld. Wij gaan in op een aantal onderwerpen dat bij uw werkzaamheden aan de orde van de dag kan zijn. Wist u bijvoorbeeld dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting (artikel 15.1.p WBR) voor rijksmonumenten vervalt per 1 januari 2010? Mocht u in de eerstvolgende 'Juridische Update Bedrijfsmakelaardij' een specifiek onderwerp behandeld willen zien, dan horen wij dat uiteraard graag. Paul Wanders
[email protected]
Het boetebeding: een potentiële wurggreep In de huidige economische tijd komt het steeds vaker voor dat een contractspartij zijn verplichtingen uit de, soms maanden geleden gesloten, koopovereenkomst niet kan nakomen. Zo signaleren wij bijvoorbeeld dat kopers, naarmate het moment van koop verder verwijderd ligt van het moment van levering, in de problemen komen met financiering van de transactie. Hierdoor kan het gekochte niet, althans niet op de overeengekomen leveringsdatum worden afgenomen. In dat geval komt de veelal standaard in de koopovereenkomst opgenomen boetebepaling in beeld. i. de koopovereenkomst ontbinden waardoor Een dergelijk boetebeding is enerzijds bedoeld de partij die in verzuim is geraakt een direct als een prikkel tot nakoming en anderzijds – dat is echter afhankelijk van de formulering opeisbare boete verbeurt van 10% van de van het beding – beoogt het een minimum‐ koopsom; of bedrag aan schadevergoeding toe te kennen aan de partij die zijn verplichtingen onder de ii. nakoming vorderen van de koopovereenkomst wèl kan nakomen. De koopovereenkomst, waardoor de partij die in partij die zich beroept op de boeteclausule verzuim is geraakt een onmiddellijk opeisbare heeft in de regel twee mogelijkheden. Na boete van drie promille van de koopsom is voorafgaande ingebrekestelling kan zij: verschuldigd voor elke dag dat hij in verzuim is tot aan de dag van nakoming.
In de praktijk zien wij dat de partij die in verzuim is geraakt zijn verplichtingen alsnog probeert na te komen. Dat kost vaak tijd en gedurende dat tijdsverloop is drie promille dagboete verschuldigd indien er op juiste wijze in gebreke is gesteld. Naarmate de verzuimperiode toeneemt, kan die boete dus oplopen tot aanzienlijke bedragen. Zolang de partij die in verzuim is niet nakomt, behoudt de partij die zich beroept op de boeteclausule het recht op ontbinding van de koopovereenkomst. Indien de koopovereen‐ komst daadwerkelijk wordt ontbonden dan verbeurt de partij die in verzuim is geraakt direct de contractuele boete van 10% van de koopsom. De vraag die dan opkomt, is of zij daarnaast ook drie promille dagboete verbeurt voor de periode dat zij in verzuim is geweest tot aan de ontbinding. Tot voor kort werd in de praktijk aangenomen dat deze boetes niet naast elkaar konden worden gevorderd. Voor die opvatting is onder meer steun te vinden in een uitspraak van de Rechtbank Zutphen van 9 mei 2007. Daarin werd geoordeeld dat uit het stelsel van de wet volgt dat niet tegelijkertijd schade‐ vergoeding kan worden gevorderd op basis van (gevorderde) nakoming en ontbinding. In de wet is immers bepaald dat de contractant jegens wie wanprestatie is gepleegd, niet tegelijk nakoming én ontbinding van de gehele overeenkomst kan vorderen. De rechtbank overwoog hier dat door de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst de door de overeenkomst ontstane verbintenissen vervallen, zodat de contractanten niet meer hoeven te presteren wat door hen was toegezegd. Daaruit volgt volgens de rechtbank dat door eisers niet tegelijkertijd schade‐ vergoeding kan worden gevorderd uit hoofde
van gevorderde nakoming alsook uit hoofde van de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst. Volgens de Rechtbank Zutphen is een cumulatief beroep op de boeteclausule dus niet mogelijk. Op 1 juli 2009 heeft de Rechtbank Den Haag echter anders geoordeeld. Naar het oordeel van deze rechtbank moest de boeteclausule zo worden uitgelegd, dat de verkoper jegens de koper, na wanprestatie van de koper, aanspraak kan maken op zowel de dagboete van drie promille van de koopprijs over de periode waarin nakoming is gevorderd en koper in gebreke is gebleven, als cumulatief op de contractuele boete van 10% over de koopprijs na ontbinding. Dit gegeven de feitelijke omstandigheden, het betrof hier deskundige en professionele partijen. Gelet op de hoedanigheid van partijen en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, dient de contracts‐ bepaling volgens de rechtbank aldus te worden uitgelegd dat de te onderscheiden boetes kunnen cumuleren. In de gegeven omstandigheden stond de verkoper met andere woorden vrij eerst te kiezen voor nakoming op straffe van drie promille dagboete en daarna voor ontbinding op straffe van cumulatief nog eens 10% van de koopsom. De rechtbank gaat nog een stap verder door te overwegen dat verkoper met die ontbinding feitelijk zelfs het verder oplopen (inmiddels bedroeg de verzuim‐ periode 157 dagen) van drie promille dag‐ boete wegens niet tijdige nakoming voor koper heeft beperkt, nu deze in beginsel tot in het oneindige kan oplopen, maar wel op enig moment haar begrenzing vindt door matiging (ex artikel 6:94 BW). De rechtbank wees daarom de vordering van verkoper tot
2
betaling van de cumulatief door koper verbeurde boete van maar liefst € 2.665.150,‐ toe. Dit terwijl de koopsom van het bewuste object € 4.650.000,‐ bedroeg. Voor partijen die vrezen dat zij hun verplichtingen uit een reeds aangegane koopovereenkomst niet kunnen nakomen, is deze uitspraak zeer ingrijpend en wij vragen ons dan ook af of de uitleg van de boeteclausule door de Rechtbank Den Haag in een eventueel hoger beroep standhoudt. Thans leidt dit oordeel immers tot de onwenselijke en onbillijke situatie dat de partij die zich beroept op de boeteclausule een sterke aanwijzing heeft dat de partij die in verzuim is zijn verplichtingen uit de
koopovereenkomst niet kan nakomen en dat gegeven aanwendt om de verzuimperiode – en dus de dagboete – naar eigen goeddunken te laten oplopen. Vervolgens kan die partij op elk gewenst moment de koopovereenkomst ontbinden om zodoende nog eens cumulatief aanspraak te maken op 10% van de koopsom. Zolang deze uitspraak niet is herroepen adviseren wij u uw cliënten bij het aangaan van een koopovereenkomst waarin de besproken boeteclausule is opgenomen te wijzen op de aanzienlijke risico’s die zij lopen wanneer zij op enig moment in verzuim raken. Philip Vloet
[email protected]
Naleving Gebruiksbesluit; verantwoordelijkheid huurder of verhuurder? Op grond van de Woningwet (artikel 8) moeten gemeenten in hun bouwverordening regels opnemen met betrekking tot de brandveiligheid van bouwwerken. Deze regels omtrent brandveiligheid zijn per 1 november 2008 landelijk geüniformeerd in het 'Besluit brandveilig gebruik bouwwerken'. Dit besluit wordt ook wel het 'Gebruiksbesluit' genoemd. Het vervangt de bestaande brandveiligheidsvoorschriften uit de gemeentelijke bouwverordeningen door een uniforme regeling. bouwverordening met het Gebruiksbesluit in Deze landelijke uniformering betekent dat de overeenstemming brengen. Dit betekent dat gemeenteraad niet langer zelf in haar bouw‐ uiterlijk 31 oktober 2009 de bouwverordening verordening kan bepalen aan welke eisen van iedere gemeente moet zijn aangepast. Tot bouwwerken in het kader van de brand‐ die tijd gelden de voorschriften uit het veiligheid dienen te voldoen. Deze eisen Gebruiksbesluit rechtstreeks. konden voorheen nog per gemeente verschillen ondanks het feit dat de meeste gemeentelijke bouwverordeningen op de Model Bouwverordening Model Bouwverordening van de Vereniging De Model Bouwverordening schreef een van Nederlandse Gemeenten (VNG) waren vergunningplicht voor, voor bouwwerken of gebaseerd. Op grond van artikel 8 van de inrichtingen waarin kort gezegd: Woningwet moeten de gemeenteraden a. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig binnen één jaar na 1 november 2008 hun zijn;
3
b. bedrijfsmatige stoffen worden opgeslagen die brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleveren; c. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van de verzorging nachtverblijf wordt verschaft; d. aan meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar of meer dan 10 lichamelijk/geestelijk gehandicapten nachtverblijf wordt verschaft. Gebruiksbesluit Na 1 november 2008 is middels het Gebruiksbesluit de gebruiksmelding geïntro‐ duceerd. Met het Gebruiksbesluit zijn bovendien de algemene brandveiligheids‐ voorschriften uitgebreid. Verwacht wordt dat hierdoor de vergunningplichtige gevallen met 80% afnemen. In veel gevallen komt de vergunningplicht te vervallen en geldt slechts de meldingsplicht. Deze meldingsplicht geldt onder andere voor: a. bouwwerken waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zijn; b. kamergewijze verhuur. De vergunningplicht geldt met de invoering van het Gebruiksbesluit alleen nog voor het in gebruik nemen van een bouwwerk of inrichting waarin: a. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van de verzorging nachtverblijf wordt verschaft; b. aan meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar of meer dan 10 lichamelijk/geestelijk gehandicapten dagverblijf wordt verschaft. Handhaving Het College van B&W van een gemeente voert de bestuursrechtelijke handhaving van het Gebruiksbesluit uit. De met het Gebruiks‐
besluit strijdige situaties kunnen kort gezegd bestaan uit het gebruik van een bouwwerk in strijd met de algemene brandveiligheids‐ voorschriften; gebruik van een bouwwerk zonder of in afwijking van een gebruiks‐ vergunning; gebruik van een bouwwerk zonder dat een gebruiksmelding is gedaan. De vraag is nu wie als overtreder van het Gebruiksbesluit moet worden aangemerkt in een huursituatie. Is dat de gebruiker (huur‐ der), de eigenaar (verhuurder) of zelfs de beheerder van het bouwwerk? In bijvoorbeeld de standaard huurovereen‐ komst ROZ voor winkelruimte en kantoor‐ ruimte (de algemene bepalingen winkelruimte ROZ augustus 2008 en de algemene bepalingen kantoorruimte ROZ juli 2003) en de standaard MVA huurovereenkomst bedrijfsruimte ligt de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen (en behouden) van een gebruiksvergunning bij de gebruiker (huurder). Het is echter de vraag of deze bepaling de eigenaar/verhuurder of beheerder van even‐ tuele bestuursrechtelijke en zelfs ook strafrechtelijke (het in strijd met het Gebruiksbesluit (laten) gebruiken van een bouwwerk is een economisch delict) aan‐ sprakelijkheid ontslaat. Het Gebruiksbesluit richt zich tot de gebruiker van een bouwwerk. Uit het Gebruiksbesluit en/of de nota van toelichting daarop blijkt echter niet wie nu de gebruiker van een bouwwerk is. Is dat de eigenaar/verhuurder, beheerder of de huurder? Wellicht het meest logische is om de huurder als gebruiker aan te merken. Sinds 1 april 2007 (de datum waarop de Woningwet is gewijzigd) is het echter ook verboden om een bouwwerk in strijd met de
4
gebruiksvoorschriften uit het Gebruiksbesluit te laten gebruiken. Dit verbod is derhalve ook gericht tot de eigenaar/verhuurder en de beheerder. Hij of zij kan dus ook als overtreder worden aangemerkt. Het College van B&W kan kiezen tegen wie zij handhavend gaat optreden. Zij kan hand‐ havend optreden tegen de huurder op grond van het Gebruiksbesluit of zij kan handhavend optreden tegen de verhuurder of beheerder op grond van de Woningwet. Van belang is om goed in een huurovereenkomst vast te leggen wie verantwoordelijk is voor de naleving van het Gebruiksbesluit en de kosten die hieruit voortvloeien. De standaard algemene bepa‐ lingen van het ROZ model voor winkelruimte (augustus 2008) regelen bijvoorbeeld dat de huurder de verantwoordelijkheid voor het
aanvragen van een gebruiksvergunning draagt (5.2) en dat de huurder de van overheidswege gestelde of te stellen eisen naleeft (6.1). In het standaard model wordt echter niet gerept over de gebruiksmelding die de gebruiks‐ vergunning voor een groot gedeelte vervangt. Ook is niet uitdrukkelijk bepaald dat de huurder de eventuele kosten van verhuurder (bijvoorbeeld opgelegde dwangsommen) voor zijn of haar rekening neemt indien hand‐ havend jegens de verhuurder wordt op‐ getreden. Het is dan ook van belang dat bij de totstandkoming van een huurovereenkomst, in aanvulling op de modelovereenkomst, voorgaande punten goed worden vastgelegd. Jaïra Bolle
[email protected]
Het 'nieuwe' kraken…, maar hoe lang nog? Recentelijk zette de Hoge Raad een streep door strafrechtelijke ontruimingen van kraakpanden. Vlak daarna nam de Tweede Kamer het wetsvoorstel 'Kraken en Leegstand' aan met een algeheel verbod op kraken. Om die reden de huidige stand van zaken en de (tijdelijke?) gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober jl. in een notendop. gevonden (en het huurgenot verschaft moet Het kraken van een pand is naar regels van worden) of omdat de benodigde bouw‐ burgerlijk recht een onrechtmatige daad vergunning afgegeven is zodat de geplande jegens de rechthebbende, ongeacht hoelang verbouwing van start kan gaan. In de praktijk het pand al leeg staat. Een eigenaar of andere werd tot voor kort veelal geadviseerd om in rechthebbende kan bij de burgerlijke rechter geval van kraak ‐ binnen 12 maanden nadat een vordering tot ontruiming tegen de krakers een pand was leeg komen te staan ‐, aangifte instellen. In een kort geding dient dan te doen bij de politie (schending van artikel aangetoond te worden dat de eiser een 429sexies Wetboek van Strafrecht) in de hoop spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, dat de ontruiming door en op kosten van het maar ook dat de ontruiming niet tot OM zou plaatsvinden. De tendens van de ongerechtvaardigde leegstand leidt. Bijvoor‐ laatste tijd was daarbij dat krakers zich beeld omdat er een huurder voor het pand is
5
beriepen op hun 'huisrecht' (artikel 12 Grondwet en artikel 8 EVRM) en meermaals met succes. Strafrechtelijke ontruiming stond daardoor al een tijdje op de helling en is door de Hoge Raad op 9 oktober jl. (voorlopig) onderuit gehaald: "Een inbreuk op een fundamenteel recht als het huisrecht, ook dat van een kraker, moet berusten op een in de wet voldoende precies omschreven bevoegd‐ heid (en die ontbreekt bij strafrechtelijke ontruiming van kraakpanden door de politie op last van het OM). Zij staat er niet aan in de weg dat de eigenaar/rechthebbende op grond van onrechtmatige daad van de krakers bij de civiele rechter ontruiming vordert. Indien de deurwaarder bij de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis assistentie behoeft, zal de politie die assistentie verlenen. De vraag is dus niet zozeer of ontruiming mogelijk is, maar langs welke (juridische) weg." De Tweede Kamer heeft op 15 oktober jl. het wetsvoorstel 'Kraken en Leegstand' aan‐ genomen. Hierin wordt kraken als misdrijf strafbaar gesteld en wordt daarbij de '12 maanden‐eis' losgelaten. Het wetsvoorstel
bevat daarnaast een expliciete bevoegdheid voor de politie om panden (op strafrechtelijke basis) te ontruimen. De vrijbrief voor krakers van de Hoge Raad lijkt dus van korte duur. Gezien de uitspraak van de Hoge Raad is op dit moment de enige mogelijkheid om een gekraakt pand ontruimd te krijgen een ontruimingskortgeding bij de civiele rechter. Bij de beoordeling van die vordering vindt nog steeds een belangenafweging plaats waarbij het aan de eigenaar is om aan te tonen dat het pand daadwerkelijk weer gebruikt gaat worden. Of het wettelijk kraakverbod er echt komt, hangt af van de Eerste Kamer. Voorkomen blijft nog altijd beter dan genezen, dus schakel in geval van leegstand tijdig een anti‐kraak organisatie in. De eigenaar moet zich daarbij wel realiseren dat geen enkele vergoeding (behoudens gas, water en licht) kan worden gevraagd. De eigenaar loopt dan immers het risico dat sprake is van een huurovereenkomst. Cornélie Arnouts
[email protected]
Verkopende makelaar: doorgeefluik of gevolmachtigde? Het komt wel eens voor dat een verkoper niet (meer) bereid is om een koopovereenkomst aan te gaan, terwijl de verkopende makelaar de kandidaat‐koper al heeft medegedeeld dat zijn bod is geaccepteerd. De kans is in beginsel klein dat een verkoper – op vordering van de koper – wordt veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst, tenzij kan worden aangetoond dat de verkoper zijn makelaar een volmacht heeft verleend voor het sluiten van een koopovereenkomst. Om die reden spreekt de teleurgestelde koper mogelijkerwijs de verkopende makelaar aan. Voor de uitoefening van het makelaarsvak is het essentieel om te weten of een mededeling van de verkopende makelaar, zoals hiervoor bedoeld, kan leiden tot aansprakelijkheid richting de kandidaat‐koper. Op 26 juni 2009 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een dergelijke kwestie. Het ging daarbij om de vraag of een verkopende makelaar, die de kandidaat‐koper had
6
medegedeeld dat zijn bod werd geaccepteerd, zich als gevolmachtigde van de verkoper heeft gedragen. De Hoge Raad heeft deze vraag ontkennend beantwoord. bestaan en de omvang van de – achteraf Het ging om een zaak waarbij twee eigenaars gebleken ontbrekende – volmacht. De ratio (broers) van een bedrijfspand een makelaar achter dit artikel is dat men er in het handels‐ opdracht hadden gegeven te bemiddelen bij verkeer op moet kunnen rekenen dat iemand de verkoop daarvan. Opgemerkt zij, dat de die een kwaliteit (bijvoorbeeld een volmacht) verkopers hun makelaar geen volmacht opgeeft, dit ook daadwerkelijk bezit. hadden verleend tot het aangaan van een koopovereenkomst. In deze procedure stonden twee visies tegenover elkaar. De ene visie (verdedigd door Naar aanleiding van een bod van een de kandidaat‐koper en overgenomen door de kandidaat‐koper heeft de verkopende make‐ Rechtbank) houdt in dat het meedelen door laar contact gehad met de echtgenote van één de verkopende makelaar dat met het bod van van de verkopers. Deze echtgenote berichtte de kandidaat‐koper werd ingestemd, door die de verkopende makelaar kort daarna dat met kandidaat‐koper mocht worden opgevat als het bod werd ingestemd, hetgeen de een handelen als gevolmachtigde, dus als een verkopende makelaar vervolgens aan de handelen krachtens een volmacht. De andere kandidaat‐koper heeft medegedeeld. Tijdens visie (verdedigd door de verkopende makelaar dat gesprek feliciteerde de verkopende en aanvaard door het Hof) komt erop neer dat makelaar de kandidaat‐koper met zijn de kandidaat‐koper de mededeling van de aankoop. Verder spraken zij een datum af om verkopende makelaar niet anders heeft de koopovereenkomst te tekenen. Op die mogen begrijpen dan louter een doorgeven datum zijn de verkopers niet verschenen. van een standpunt van de verkopers. Telefonisch hebben zij laten weten dat zij niet bereid waren de koopovereenkomst te ondertekenen. De kandidaat‐koper heeft in De Hoge Raad merkt onder verwijzing naar kort geding gevorderd dat de verkopers eerdere rechtspraak op dat de opdracht aan zouden worden veroordeeld om de een makelaar tot bemiddeling bij de verkoop koopovereenkomst na te komen. Deze van een onroerende zaak geen volmacht aan vordering werd (wegens het ontbreken van die makelaar inhoudt tot het sluiten van een een volmacht van de makelaar) afgewezen, koopovereenkomst en dat daarmee evenmin waarna de kandidaat‐koper zijn pijlen op de de schijn van bevoegdheid van de makelaar verkopende makelaar heeft gericht. wordt gewekt. De Hoge Raad stelt dat derhalve als uitgangspunt moet worden aanvaard dat een makelaar, die is inge‐ De kandidaat‐koper heeft zijn vordering tot schakeld bij de verkoop van een onroerende schadevergoeding richting de verkopende zaak en aan een kandidaat‐koper meedeelt makelaar primair gebaseerd op artikel 3:70 dat zijn opdrachtgever instemt met een bod, BW. Dit artikel houdt in dat degene, die als optreedt als bode van zijn opdrachtgever en gevolmachtigde handelt, instaat voor het
7
dus niet als gevolmachtigde. Volgens de Hoge Raad trad de verkopende makelaar in de onderhavige zaak dus op als bode en was hij daarom niet schadeplichtig jegens de kandidaat‐koper. Volledigheidshalve merkt de Hoge Raad nog op dat een makelaar, die zich zodanig gedraagt dat de kandidaat‐koper daaruit mag afleiden dat de makelaar als gevolmachtigde van de opdrachtgever handelt (terwijl hij daartoe niet bevoegd is), zijn opdrachtgever niet bindt, maar wel schade‐
plichtig wordt tegenover de kandidaat‐koper (op grond van het hiervoor genoemde artikel 3:70 BW). Wees dus voorzichtig met gedra‐ gingen waardoor een wederpartij zou kunnen denken dat er wel een volmacht is verleend! Stella van der Baan
[email protected]
What you see is what you get Indien de oppervlakte van een pand afwijkt van (lees: minder is dan) hetgeen een koper voor ogen stond bij de aankoop daarvan, rijst de vraag of het pand, gelet op het verschil in oppervlakte nog wel beantwoordt aan de koopovereenkomst. De vraag dus of koper wel geleverd heeft gekregen wat hij gekocht heeft. Uitgangspunt van de wet is dat bij de koop van tevens aangeven wat de oppervlakte daarvan een onroerende zaak de vermelding van de is, de vermelde oppervlakte per definitie oppervlakte vermoed wordt slechts als doorslaggevend is. Het gegeven dat de prijs aanduiding bedoeld te zijn, zonder dat de zaak wordt gesteld op een bepaald bedrag per vierkante meter doet hier in beginsel niet aan aan die vermelding hoeft te beantwoorden af. (artikel 7:17 lid 6 BW). Voor de vraag wat er nu precies verkocht is, dient gekeken te worden naar wat aan koper Deze regel brengt met zich mee dat in het tijdens de bezichtiging te koop is aangeboden geval er in de overeenkomst enkel wordt en hetgeen hij mocht verwachten geleverd te verwezen naar een kadastrale aanduiding dit krijgen. Je koopt wat je ziet: what you see is nog niet wil zeggen dat de afgeleverde zaak what you get. Daarbij is van belang wat wat de oppervlakte betreft aan de partijen over en weer hebben verklaard en overeenkomst beantwoordt, zodra vaststaat welke zin zij hieraan hebben mogen toe‐ dat de oppervlakte overeenstemt met de kennen. aanduiding in het kadaster. Een nadere omschrijving die aan de hand van de feitelijke Het vermoeden dat bij de koop van een situatie is gegeven kan net zo goed beslissend onroerende zaak de vermelding van de zijn bij de vraag of het gekochte aan de oppervlakte slechts als aanduiding is bedoeld, overeenkomst beantwoordt. Doel van dit is weerlegbaar. De koper behoudt de mo‐ artikel is dus te voorkomen dat in het geval gelijkheid aan te tonen dat numerieke partijen een pand beschrijven en daarbij
8
vermelding van de oppervlakte van wezenlijke betekenis is voor de vraag of het afgeleverde al dan niet aan de overeenkomst beant‐ woordt. Dit is het geval wanneer de koper het voornemen heeft het pand als beleggingspand te kopen en het pand wil gaan verhuren, danwel de huurprijs wil herzien. De koper heeft in dat geval de bewijslast en moet aantonen dat het aan de verkoper bekend was dat de oppervlakte van het verkochte voor hem essentieel was bij de aankoop daarvan. De koper dient voorts te bewijzen dat hij het pand nooit zou hebben gekocht, althans niet voor dezelfde prijs, indien hij van de juiste oppervlakte op de hoogte was geweest. De koper dient voor een geslaagd beroep op non‐ conformiteit ook zelf nader onderzoek te doen met betrekking tot de exacte oppervlakte en de verkoper hier naar te vragen. Voorts doet de koper er goed aan doen een garantie met betrekking tot de oppervlakte op te laten nemen in de koopovereenkomst. Doet hij dat niet, dan zal de verkoper stellen dat het pand aan de overeenkomst beantwoordt en het beroep van de koper op non‐conformiteit van de hand wijzen met de woorden: "What you see is what you get".
Maud Heerkens
[email protected] Contactgegevens Boekel De Nerée N.V. Gustav Mahlerplein 2 1082 MA, Amsterdam Postbus 75510 1070 AM, Amsterdam T +31 20 795 39 53 F +31 20 795 39 00 E
[email protected] www.boekeldeneree.com
9