Het boek verdwijnt, de bibliotheek niet Interview met filosoof en hoogleraar Bart Verschaffel
P
Interview Bart Verschaffel
P
Praten met een filosoof is geen vrijblijvend tijdverdrijf maar een leerrijke ontdekkingstocht in nieuwe inzichten en mogelijkheden. Een filosoof denkt na en zet aan tot nadenken. Zo behoedt hij voor de waan van de dag. Dat is een geruststellende gedachte als ik een afspraak maak met Bart Verschaffel, een filosoof van de Leuvense school maar verbonden
nog wel nood aan een bibliotheek nu ogenschijnlijk alle informatie via internet met één muisklik te lezen
Vindt u dat erg?
van zijn geboortestreek, het Meetjesland. In Gent doceert hij architectuurtheorie en architectuurkritiek. Met hem wil ik praten, ik zou haast zeggen ‘filosoferen’, over de bibliotheek van de toekomst. Is er
is? En wat als straks de e-boeken een vertrouwd medium zijn geworden? Had ik voor een gesprek over de toekomst van de bibliotheek niet beter een trendwatcher of een futuroloog gecontacteerd?
Mag ik verbaasd zijn dat een filosoof gevraagd wordt als keynotespreker op een bijeenkomst van architecten? Of moet ik ervan uitgaan dat uw leeropdracht rond architectuurtheorie en architectuurkritiek aan de Universiteit Gent precies een ideale competentiemix was voor het Nederlands Architectuurinstituut om u te vragen voor een lezing over de toekomst van de bibliotheek?
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
Uw referaat handelde over de typologie van gebouwen, meer bepaald toegespitst op bibliotheken. Een van de onderzoekslijnen waarop we in Gent de afgelopen tien jaar actief gewerkt hebben, draait inderdaad rond de vraag naar architectuurtypologie. Een typologie houdt een soort compromis in zich tussen de aard en vorm van de architectuur, de maatschappelijke functie van een gebouw, en de herkenbaarheid van een gebouw. Als je naar een kerk kijkt, zie je dat het een kerk is. Binnen de traditie van het modernisme zijn de gebouwen, althans aan de buitenkant, meer op elkaar beginnen lijken.
aan de Universiteit Gent, in de onmiddellijke buurt
Foto: Godfried Verschaffel.
Daem, voor de universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Zo kwam ik kennelijk bij de organisatoren van het NAI in beeld als iemand die voor een zekere expertise en originele invalshoek kon zorgen. In een onbewaakt moment hebben ze mij gecontacteerd en zodoende mocht ik op een juniavond van 2009 een referaat houden in Rotterdam.
Het Nederlands Architectuurinstituut (NAI) organiseerde afgelopen jaar een workshop over de toekomst van de bibliotheek. In die workshop kwamen jonge ontwerpers samen om op korte termijn een problematiek ontwerpmatig te onderzoeken. Om wat warm te lopen voor dat seminarie, werd een reeks lezingen georganiseerd met sprekers van diverse disciplines om een kader te schetsen en denkpistes te ontwikkelen. Vanuit mijn werk aan de Universiteit Gent ben ik al jaren vooral bezig met onderzoek naar architecturale typologie. In dat kader hebben we in Gent uitgebreid gewerkt rond de typologie van scholen en theaters. Bovendien was ik zelf betrokken bij een project van Paul Robbrecht, van het Gentse architectenbureau Robbrecht en
Ja, ik geloof dat wel. Het is alvast problematisch want zo worden belangrijke betekenissen van architectuur niet meer duidelijk zichtbaar aanwezig gesteld in de publieke ruimte. Een stad of een stedelijke omgeving heeft niet alleen behoefte aan kleine of grote en mooie of minder mooie gebouwen, maar ook aan gebouwen die, méér dan andere, een betekenis uitstralen. Voor mij is het belangrijk dat je een verschil ziet tussen een privéwoning en een openbaar gebouw. Dat hoort architectuur op het niveau van de stad te realiseren. De typologie van een gebouw is een soort consensus die groeit in een architectuurtraditie waarbij een bepaald gebruik beantwoordt aan een organisatie van ruimte en aan het uitzicht van een gebouw. De opdrachtgever, de gebruiker en de ontwerper moeten immers een soort common understanding hebben. Vandaag stellen we vast dat sommige typologieën onder druk komen te staan.
Interview: Johan Cuppens
[email protected]
5
Interview Bart Verschaffel
Is een dergelijke denkoefening ook nuttig, zo niet noodzakelijk voor bibliotheken?
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
Zonder meer. De vraag vanuit Rotterdam draaide rond de vaststelling dat de bibliotheek een heel sterk gebouwentype is, met prachtige historische voorbeelden. In de vroege middeleeuwen kende men het al als binnenruimte; de verzelfstandiging als gebouw is pas in de 19e eeuw gekomen. De bibliotheek is intussen een heel mooie, De ‘essentie’ in een tekening van Pier Leone Ghezzi. goed gedefinieerde typologie, die echter net als andere onder druk is gekomen. Die druk leeft nu vooral in de hoofden van de mensen die verwachten dat het boek gaat verdwijnen door de oprukkende digitalisering. Niet alleen wordt nieuwe informatie in toenemende mate vooral digitaal aangeleverd, ook de bestaande boeken worden gedigitaliseerd en kunnen straks op vele types dragers gelezen worden. We staan nog maar aan het begin van een wellicht ingrijpende verandering met de opkomst van de elektronische boeken. Bij mensen die met boeken bezig zijn, zeker dus bij iedereen die in een bibliotheek werkt, groeit het besef – soms: de vrees – dat het boek, als drager van informatie, zijn beste tijd heeft gehad. Nadenken over de bibliotheek van de toekomst moet daarmee rekening houden. Er zijn processen gaande die inderdaad ervoor zorgen dat de traditionele bibliotheek, gezien als een leeszaal te midden van zeer veel boeken, obsolete of voorbij is. Daar zijn twee aspecten aan. De informatie verschuift van het gedrukte boek naar digitale dragers. Die eerste beweging is gecounterd door van de bibliotheek een soort mediacenter te maken waar naast een leeszaal ook een computerzaal kwam. De tweede beweging heeft te maken met de ‘delocalisering’ van de informatie. Wie een laptop heeft en een internet aansluiting, hoeft absoluut niet meer naar een bibliotheek te gaan om informatie te vergaren. Ik krijg de indruk dat de bibliotheek een soort communicatiecentrum wordt waar mensen komen werken die informatie beheren en digitaliseren. In plaats van een leeszaal, hebben ze een plugin op internet, wat impliceert dat zo’n bibliotheekgebouw zijn publieke functie dreigt te verliezen. Zo worden veel fantasmes die vastzitten aan een bibliotheek, of liever aan de herinnering aan een bibliotheek, voorbijgelopen. De prestigieuze nieuwe bibliotheek in het Egyptische Alexandria of de Très Grande Bibliothèque die de Franse president
6
François Mitterrand in Parijs liet bouwen, zijn een laatste stuiptrekking geweest om alle informatie te verzamelen op één plaats. Internet heeft die droom aan diggelen geslagen. Vandaar een grote onzekerheid bij mensen die nog een bibliotheek moeten bouwen. Het bibliotheekgebruik dat we vandaag kennen, zal vanzelfsprekend niet van vandaag op morgen verdwijnen. Er zal nog tien, twintig jaar overheen gaan alvorens er geen sprake meer is van boeken zoals we die nu kennen. De hybride bibliotheek zoals we die vandaag kennen, zal dus nog een hele tijd bestaan. Niettemin is het als gedachte-experiment aangewezen radicaler te denken. We moeten geen schrik hebben na te denken over de manier waarop de vernieuwingen zoals die zich nu aftekenen, zich zullen ontwikkelen. Veronderstel dat het proces zich snel en massaal doorzet, dat we straks meer (of zelfs alle) boeken via internet kunnen raadplegen en dat we beschikken over performante dragers met een comfortabel scherm om de e-boeken te lezen, wat is dan de toekomst van de bibliotheek? Alvorens die weg in te slaan, kom ik even terug op uw toespraak in Rotterdam. In het begin van uw lezing poneert u simpel: “Let’s agree that the end of the book is near”. In een gezelschap van vooral architecten kunt u misschien nog wegkomen met dergelijke boutade; voor bibliothecarissen is ze geen opwindende of geruststellende gedachte; een gruwel zelfs. Was het uw bedoeling het publiek wakker te schudden? Hen te doen nadenken? Neen, toch niet. Ik bedoel dat het boek wellicht (waarschijnlijk zelfs) verdwijnt, maar de bibliotheek niet. Als je goed kijkt, merk je dat de bibliotheek twee dingen doet. Ze geeft vooreerst niet alleen het boek een publieke plaats in de wereld, in huizen of in een stad. Mensen bewaren thuis hun boeken ook niet in de kelder of in een gesloten kast. Het boek is geen gewoon gebruiksvoorwerp dat verstopt wordt zoals een stofzuiger; het is iets wat de mensen willen zien terwijl ze lezen, maar ook als ze niet lezen. We spreken over een bibliotheek of een bibliotheekkast als een kast waar boeken zichtbaar aanwezig zijn. De bibliotheek als gebouw wil evenzeer het boek zichtbaar aanwezig stellen. Als er echter geen boeken meer worden gemaakt, zou dat boekenhuis dus ook verdwijnen. Een bibliotheek doet echter meer dan boeken bewaren; ze is ook een plaats waar gelezen wordt. In Rotterdam wilde ik duidelijk maken dat het wegvallen van het boek, niet betekent dat er niet meer gelezen wordt. De klassieke bibliotheek zijn we bijgevolg waarschijnlijk kwijt, maar het lezen, en alles wat daaraan vastzit, is als activiteit even belangrijk; en alleszins belangrijk genoeg om er in de stad een publieke plaats voor te voorzien die architecturaal herkenbaar is en voor iedereen toegankelijk. Ik pleit er dus voor plaatsen te creëren om te lezen. Als je naar de geschiedenis kijkt, merk je dat mensen altijd de plaats en de omstandigheden waarin ze lezen, hebben gecultiveerd en gekoesterd. Lezen is een bijzondere activiteit: het vereist een soort concentratie, die gepaard blijft gaan met een omgevingsbesef; het situeert zich op een prikkelende drempel van de wereld. Het brengt in een
Interview Bart Verschaffel
“
Het is moeilijk geen cultuurpessimist te zijn of geen dingen te zeggen met een zweem van pessimisme. Maar voor de manier waarop ik met boeken omga en intellectueel bezig ben, wordt het heel lastig.
meditatieve toestand waarbij de lezer even afstand neemt van de wereld. De lezer zit tussen twee werelden: tussen de omgeving waarin hij leest, en de wereld die hij ontmoet in zijn lectuur. De gewaarwording van de materialiteit van het boek, en het besef van de omgeving waarop tijdens het lezen en pauzeren de ogen op een verstrooide manier rusten, zijn deel van de leesactiviteit. Begrijp ik u goed dat u hier pleit dat ontwerpers van een nieuwe bibliotheek daarmee rekening moeten houden? Ja. De ontwerpers, de architecten dus, zouden die functie als publieke, voor iedereen toegankelijke ruimte om te lezen voor ogen moeten houden. Wie wil lezen, zou met plezier naar een bibliotheek moeten kunnen gaan. Gaat u zover als sommigen die menen dat men een bibliotheek moet inpassen in een soort amusementscentrum; een plaats waar je ook aan andere activiteiten kunt participeren? Niet echt. Men kan natuurlijk her en der leesplekken inrichten. Op een luchthaven heb je ook een kapel of een plaats voor bezinning. Zo kan je ook denken aan een diverse types van leesruimtes – denk aan de nieuwe leescafé’s. Leestuinen misschien. Het kan een manier zijn om sommige leegstaande kerken een nieuwe bestemming te geven. Samen met mijn studenten wil ik zeker nadenken over het creëren van leesplekken in de stad. Hoe moeten die eruit zien? Hoe groot moeten ze zijn? Hoe gevarieerd? Kunnen het ook tuinen zijn? Allemaal uitdagende denkoefeningen die te maken zijn rond bibliotheken/leesplekken.
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
Hebt u daarvoor nog een imposant gebouw nodig? Neen, niet per se. Voor mij is het wel essentieel dat die plaatsen een publiek karakter hebben. In de stad mag je niet alleen de polsslag voelen van actieve mensen maar ook de aanwezigheid van plekken die een ander soort activiteit verraden en waar een ander ritme geldt. Dat lijkt me een belangrijk element van een woon- en stadscultuur. Zijn op die publieke plaatsen in de stad, zoals u ze ziet, nog boeken aanwezig? En worden ze nog bibliotheek genoemd?
”
schap dat boeken wellicht verdwijnen, natuurlijk niet prettig. Ik probeerde hen duidelijk te maken dat het lezen niet zal verdwijnen en dat we daarvoor nieuwe ruimten – bibliotheken geheten – moeten verzinnen. Die nieuwe bibliotheken moeten zich zo positioneren dat mensen zin hebben om er te gaan lezen. We moeten dus plaatsen hebben in de stad die uitnodigen om er te gaan lezen en die functie zo communiceren dat je, als je naar die stad kijkt, meteen weet dat er gelezen wordt en waar die plekken zich bevinden. Het lezen moet een publieke functie hebben in het maatschappelijke leven. Als dat lukt, redden we alvast de vita meditativa. En dan kunnen we ons afvragen wat we ondertussen kwijt zijn. En dat is: het lezen te midden van boeken. Het lezen tussen boeken bestaat in een publieke en een private variant. De private variant is goed bekend: de studeerkamer. Ik lees thuis te midden van mijn boeken. Ik vertoef daar te midden van mijn eigen leesgeheugen. Als je de privébibliotheek van iemand bekijkt, dring je door in iemands hoofd. Als boeken straks alleen in mijn computer zitten, kunnen die echter nooit accumuleren tot een specifieke omgeving. Lezen en schrijven op scherm en een computer hebben een andere cultuur. Als ik alles op mijn e-boek lees, in plaats van een boek fysiek in de hand te hebben en er notities in te maken, zal ik op een andere manier omgaan met wat ik allemaal al gelezen of gedownload heb. Ik weet niet hoe het wordt; alleen dat het anders zal zijn. Wordt dat een verschraling? Het is moeilijk geen cultuurpessimist te zijn of geen dingen te zeggen met een zweem van pessimisme. Maar voor de manier waarop ik met boeken omga en intellectueel bezig ben, wordt het heel lastig. Als ik nu thuis lees, bevind ik me te midden van mijn geheugen. In een openbare bibliotheek lees ik te midden van het geheugen van de mensheid. Die ervaring is apart. In een openbare bibliotheek lees je ook zelden alleen. Ook dat geeft een apart gevoel. In dat ruime kader van een bibliotheek met al die wijsheid en wetenschap, zijn we met alle lezers precies wormen die wroeten in een humus van universele kennis die rondom aanwezig is en die grond levend houden. Als we straks alleen aangename leesplekken overhouden zonder boeken, verdwijnt die ervaring. Wij verliezen dan de verhouding tot geheugen (mijn eigen geheugen of het collectieve) en geschiedenis. Ik zie dat als een verschraling.
Ik neem aan van niet. In Rotterdam waren, naast architecten, ook bibliothecarissen aanwezig en voor hen is de bood-
7
Interview Bart Verschaffel
Wat gebeurt met de bestaande, doorgaans imposante bibliotheken? Die blijven natuurlijk bestaan en kunnen nog vele jaren hun functie vervullen als bewaarplaats van fysieke boeken of plaats om te lezen. In Rotterdam ging het mij er niet om de toekomst te voorspellen, maar te formuleren hoe wij die toekomst nu kunnen zien, en beseffen wat er op het spel staat. Nu kan het debat beginnen en ik hoef geen gelijk te krijgen. Aan de architecten en bibliothecarissen wilde ik duidelijk maken dat de bibliotheek misschien verdwijnt, maar dat alvast het lezen blijft en bovendien een waarde op zich heeft. Een bibliotheek gaat immers niet alleen over boeken maar ook over lezen. Dat is het goede nieuws. Maar problematisch is niet zozeer dat boeken verdwijnen, maar wel dat je niet meer zou kunnen lezen te midden van boeken. Als de fysieke aanwezigheid van het intellectuele werk van anderen en het ervaren van de fysieke aanwezigheid van de tijd wegvallen, verliest een samenleving een van haar belangrijkste ervaringen van het verleden. Historici menen dat mensen veel moeten weten over het verleden. Daar is niets mis mee, maar nog essentiëler is het besef dat er een verleden geweest is. Een besef van diepte in de tijd. Dat is iets anders dan weten wat er gebeurd is en er verhalen kunnen over vertellen. Een gevoel voor temporele gelaagdheid is belangrijk. Als de materiële sporen van intellectueel werk uit de wereld en leefomgeving verdwijnen en opgezogen worden in een chip in de computer, weet ik niet wat op
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
“
8
Natuurlijk, maar daarmee blijf je in het concept van de mediabibliotheek. Een mediatheek is alleszins een mogelijke verzekering van de algemene toegankelijkheid tot informatie voor mensen die geen digitale aansluitingen hebben of geen dure databanken kunnen betalen. Studenten kunnen via hun universiteit of hogeschool doorgaans aan veel, of in hun vakgebied alleszins alle, relevante informatie geraken via de databanken. Ik denk dat het maatschappelijk heel belangrijk is dat iedereen met interesse in een bibliotheek toegang zou hebben tot zoveel mogelijk informatie; en dit tegen een schappelijke prijs of zelfs gratis. We moeten ons alleszins hoeden voor een privatisering van de informatie. In Nederland loopt een experiment waarbij de leden van de Openbare Bibliotheek van Amsterdam toegang krijgen tot het archief van De Volkskrant, een kwaliteitsdagblad bij onze noorderburen. Is dat een na te volgen voorbeeld? En wie moet voor die informatie uiteindelijk betalen? Een van de grote principes van onze cultuur sinds de Grieken is dat kennis een publieke zaak is. Dat is volgens mij de essentie van het begrip rationaliteit; van de link tussen rationaliteit en democratie. Dus moet iedereen toegang hebben tot kennis. Mooie theorie, maar ondertussen digitaliseert Google tegen een hoog tempo boeken. Mijn punt is dat kennis wel degelijk geprivatiseerd wordt.
Problematisch is niet zozeer dat boeken verdwijnen, maar wel dat je niet meer zou kunnen lezen te midden van boeken.
termijn het effect zal zijn op de cultuur en de samenleving. Mij schrikt dat perspectief alleszins af. In Rotterdam kreeg ik de vraag of ik uiteindelijk optimistisch dan wel pessimistisch was voor de toekomst. Het mag duidelijk zijn dat ik optimist ben voor het lezen; maar pessimist voor de toekomst van het boek. Heeft de internetgeneratie een boodschap aan goed onderbouwde pleidooien voor het creëren van aangename en voor iedereen toegankelijke leesplekken (die bibliotheek genoemd blijven worden)? Zij surft op haar laptop naar Google, Bing of andere zoekrobots om haar informatiebehoefte te bevredigen. Of is het mogelijk dat de bibliotheek van de toekomst een kader biedt waar de mensen toegang krijgen tot meer informatie, zoals databanken of toegang geeft tot internet aan mensen die thuis geen aansluiting hebben?
”
Ja, maar met die redenering raken we ver verwijderd van de bibliotheek van de toekomst. Toch deze opmerking. De boeken die Google scant, blijven intussen ook nog fysiek ter beschikking in tal van bibliotheken wereldwijd, zoals dat altijd geweest is. Met de digitalisering door Google, of andere, verdwijnt de vrije toegang dus niet. En daarover moet het gaan. U zegt nu dat die gedigitaliseerde kennis ook op een andere manier blijft bestaan. Dus moeten de bibliotheken ook blijven bestaan? Absoluut. Het is evident dat het toegankelijk blijven maken van papieren versies van teksten een soort levensverzekering is voor de democratie en voor de kennis. De toegankelijkheid moet trouwens ook binnen de digitale bibliotheek gewaarborgd worden. Binnen de bibliotheek van de
Interview Bart Verschaffel
De schrijvende Hiëronymus van Michelangelo Merisi da Caravaggio (circa 1606).
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
toekomst zal de rol van de bibliothecaris er ook anders uitzien. De bibliothecaris moet niet alleen zijn bibliotheek en haar collectie kennen, maar hij moet ook een specialist zijn die via digitale hulpmiddelen informatie uit de eigen bibliotheek en webinformatie kan bijeenzoeken en ter beschikking stellen. Als ik kijk naar de gang van zaken in mijn Gentse vakbibliotheek, merk ik dat de bibliothecarissen er een eigen website hebben waar ze weblinks verzamelen die toegesneden zijn op de behoeften van de studenten. Ze zijn dus al getraind in de logica van de mediabibliotheek en in het dubbelgebruik waarbij ze de mogelijkheden van de elektronica die gericht zijn de vervangproducten van boeken, zoals Wikipedia, gebruiken om werkelijk bij de boeken terecht te komen. Mag ik even grinniken bij uw omfloerste verwoording? U spreekt over “vervangproducten” van boeken en verwijst in één adem naar Wikipedia. Wordt dat een nieuwe standaard? Een dergelijke vaart zal het wel niet lopen, maar ik kijk niet neer op die online encyclopedie. Bij een aantal Wikipediaartikelen voel je dat specialisten aan het woord zijn en het wordt helemaal aantrekkelijk als er nog een bibliografie aan toegevoegd is. Die evolutie geeft aan dat zeker de klassieke encyclopedieën geen toekomst meer hebben. De online
encyclopedieën bieden het grote voordeel dat ze werken met weblinks en crossverbindingen die opzoekingen veel gemakkelijker maken. Wie nu rond een thema wil werken, kan met enkele uren surfen een mooi pakket boeken bij elkaar brengen en ze dan, indien gewenst, uit alle hoeken van de wereld laten overkomen. Ik vind dat ik als onderzoeker daardoor nu in een bevoorrechte positie ben. Via de nieuwe media en de databanken geraak ik sneller en gemakkelijker aan veel informatie en ondertussen blijf ik, voor het meer grondige werk, een beroep doen op boeken. Om Wikipedia te raadplegen hoef je natuurlijk niet naar een bibliotheek te gaan, maar wie meer wil weten, heeft andere bronnen nodig en daar zal de bibliotheek van de toekomst, die de bibliotheken van het verleden bewaart, wel nog een cruciale rol spelen. Die bibliotheek van de toekomst houdt de expertise en de sleutel om toegang te krijgen tot extra informatie. Wordt de discussie over de bibliotheek van de toekomst in Nederland anders/beter gevoerd dan in Vlaanderen? Wat kan Vlaanderen van Nederland leren? Nederlanders zijn zakenmensen. Als ze ergens een probleem zien, pakken ze dat meteen aan; de Belgen zijn daarin slordiger. Ik denk dat Vlaanderen veel kan opsteken
9
kader te schetsen waarbinnen de bibliotheek van de toekomst actief zal zijn. Meer dan eens laat hij, noblesse oblige voor een filosoof, ruimte voor het niet-weten. Die terughoudendheid sluit aan bij een uitspraak van die andere filosoof, Bertrand Russell: “Zelfs als alle deskundigen het met elkaar eens zijn, dan hoeven ze nog geen gelijk te krijgen”. Een ontwerp voor de Franse Nationale Bibliotheek van Étienne-Louis Boullée uit 1785.
Verschaffel hoeft ook geen gelijk te krijgen, zo laat hij verstaan. “Ik weet niet hoe het wordt; alleen dat
over de manier waarop in Nederland over die kwestie wordt nagedacht en kijken naar de initiatieven die daar al lopen. Niettemin wil ik erop wijzen dat de Universiteit Gent de afgelopen tien jaar actief en nauw betrokken is geweest bij het mondiale digitaliseringproces. Dat blijft voorlopig echter een relatief technische aangelegenheid die heel dicht aansluit bij de corebusiness van de wetenschappelijke wereld en alsnog veel minder deel is van een maatschappelijke vraagstelling. Ik kan me niet uitspreken hoe het gesteld is met het onderlinge overleg tussen de bibliothecarissen en met de bibliotheekcultuur in Vlaanderen. Ik hoop dat die fora bestaan, maar ik ken ze niet. Welke uitgangspunt moet centraal staan in de discussie over de bibliotheek van de toekomst? Denkt u dan meteen aan de maatschappelijke rol van de bibliotheken? Ik denk dat het publieke belang van het lezen voorop moet staan en de verhouding tot het maatschappelijk-collectieve geheugen. En natuurlijk ook het garanderen van een vrije toegang tot kennis.
het anders zal zijn,” zo rondt hij een betoog rond de opkomst van het e-boek af. Zijn bekommernis geldt heel sterk de toegankelijkheid tot informatie waarbij de bibliotheek van de toekomst, als een digitale butler, informatie op nieuwe informatiedragers zo ruim mogelijk ter beschikking stelt van iedereen. In zijn betoog klinkt ook ongerustheid door over het mogelijk verdwijnen van het fysieke boek. Dat staat los van zijn verwondering over en bewondering voor de mogelijkheden van de digitalisering. Zo spreekt hij vol enthousiasme over de mogelijkheden van de digitalisering. Hoe hij met enkele muisklikken in antiquariaten over heel de wereld kan zoeken naar ontbrekende boeken. “Maar als je de richting extrapoleert waarin we evolueren en je probeert je voor te stellen hoe de eindtoestand wordt,
Bibliotheek- & archiefgids, 86 (2010) 2
10
P
dan word ik pessimistisch”, aldus Verschaffel die nochtans positief afrondt. “De roep dat de internetgeneratie een loutere Google-generatie wordt, vind ik te somber. De uitdaging is hen leren niet alleen de autostrades van de klassieke eerstelijnszoekma-
Praten met een filosoof, zo leert het anderhalf uur
chines op het open web te gebruiken, maar verder
durende gesprek, is inderdaad niet vrijblijvend.
te zoeken in gespecialiseerde databanken. De
Wel zet ik de gedachte van de Duitse filosoof uit
bibliotheek van de toekomst zal daar een essentiële
de 17e eeuw, Gottfried Wilhelm Liebniz, van me
rol spelen. Het is een fundamenteel democratisch
af als zouden filosofen “mensen zijn die een hoop
principe dat iedereen toegang moet hebben tot
stof doen opwaaien om vervolgens te klagen dat
informatie, inclusief informatie die versleuteld zit in
je niets kunt zien”. Bart Verschaffel doet geen stof
diverse databanken. Om daaraan te beantwoorden
opwaaien; hij formuleert bedachtzaam en met
blijven openbare bibliotheken met gekwalificeerd
veel zin voor nuances en probeert een duidelijk
personeel in de toekomst noodzakelijk”.