Het bijzonder statuut van de gezinswoning: een vergelijking tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden De gezinswoning bij het overlijden van een van de partners
Masterproef van de opleiding Master in het Notariaat door Stefanie Baele (00802304)
Academiejaar 2008-2009
Promotor: Prof. dr. A. Wylleman
Commissarissen: Prof. dr. J. Bael Mevrouw H. Baert
Dankwoord Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding Master in het Notariaat en aldus de kans om iedereen te bedanken die mij bij mijn studies en deze masterproef hebben gesteund.
Vooreerst dank ik mijn promotor, Prof. dr. Annelies Wylleman. De hoorcolleges notarieel burgerlijk recht van het eerste semester hebben mijn interesse voor het vak nog meer versterkt zodat ik dan ook voor deze masterproef koos. Bijzondere dank voor het voorschotelen van een interessante probleemstelling inzake huwelijksvoordelen onder ontbindende voorwaarde die mij tot kritisch denken aanzette.
Daarnaast bedank ik mijn ouders, zus en vriend die mij steeds in mijn studies alle vrijheid en steun hebben geboden. Zij hebben mij daarenboven aangemoedigd deze master te volgen omdat ik tijdens mijn rechtenstudies een passie voor het recht heb ontwikkeld die door deze master in het notariaat alleen maar verder is gevormd.
Tot slot dank ik mijn vrienden en medestudenten voor hun aanmoediging, de leerrijke discussies en ontspannende gesprekken.
Stefanie Baele
II
Inhoudstafel Dankwoord ................................................................................................................................... II Inhoudstafel ................................................................................................................................. III Inleiding......................................................................................................................................... 1 DEEL I
De gezinswoning na het overlijden van de echtgenoot of wettelijk samenwonende
partner
................................................................................................................................... 2
1
Erfrecht .............................................................................................................................. 2 1.1
Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner ........................ 2
1.1.1
Inleiding............................................................................................................. 2
1.1.2
Voorwaarden om te kunnen erven ..................................................................... 3
1.1.2.1
Langstlevende wettelijk samenwonende partner ........................................... 3
1.1.2.2
Geen afstammeling van de erflater ................................................................ 4
1.1.2.3
Bestaan en erfwaardig ................................................................................... 4
1.1.3
Kenmerken van het wettelijk erfrecht ............................................................... 4
1.1.3.1
Omvang en voorwerp van het erfrecht .......................................................... 4
1.1.3.2
Geen reservataire aanspraken ........................................................................ 7
1.1.3.3
Mogelijkheid tot uitbreiding van het erfrecht ................................................ 8
1.1.3.4
Aard van de erfopvolging .............................................................................. 8
1.1.4
Inbreng- en inkortingsproblematiek bij de erfrechtelijke roeping ..................... 9
1.1.4.1
Is de langstlevende wettelijk samenwonende partner zelf tot inbreng en
inkorting gehouden? ...................................................................................................... 9 1.1.4.2
Kan de langstlevende wettelijk samenwonende partner zelf inbreng en
inkorting vorderen? ..................................................................................................... 10 1.1.4.3 1.1.5 1.2 2
Rol van de notaris ........................................................................................ 12 Invloed van het erfrecht op de aanspraken van de andere erfgenamen ........... 12
Omzetting van het vruchtgebruik ............................................................................ 13
Bijzondere probleemstelling inzake huwelijksvoordelen ................................................ 20 2.1
Huwelijksvoordelen in het algemeen ...................................................................... 20
2.2
Is een verblijvingsbeding onder de ontbindende voorwaarde van een tweede
huwelijk van de langstlevende echtgenoot mogelijk? ......................................................... 21 2.2.1
Inleiding........................................................................................................... 21
2.2.2
Subvraag 1: Kan een verblijvingsbeding onder een ontbindende voorwaarde
worden gestipuleerd? ....................................................................................................... 23 2.2.3
Subvraag 2: Zoja, is de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk dan wel
een geoorloofde voorwaarde? ......................................................................................... 24 III
2.2.4
Gevolgen van de ontbindende voorwaarde ..................................................... 28
2.2.5
Voorbeeld van clausule ................................................................................... 29
2.2.6
Bedenkingen voor de praktijk ......................................................................... 30
2.2.7
Besluit .............................................................................................................. 30
DEEL II
De gezinswoning in een nieuw hersamengesteld gezin: huwelijk of wettelijke
samenwoning? ............................................................................................................................. 32 1
Inleiding........................................................................................................................... 32
2
Wet Valkeniers ................................................................................................................ 33
3
De gezinswoning in een nieuw hersamengesteld gezin .................................................. 35 3.1
Men wenst zijn partner niets na te laten en de erfrechtelijke aanspraken van de
eigen kinderen te maximaliseren ......................................................................................... 35 3.2
Men wenst zijn partner enkele goederen in het bijzonder of alles behalve de
preferentiële goederen na te laten ........................................................................................ 38 3.3
Men wenst zijn partner enkel de gezinswoning en het huisraad na te laten ............ 40
3.4
Men wenst zijn partner alles na te laten en de kinderen zo veel mogelijk te onterven ................................................................................................................................. 43
Besluit .......................................................................................................................................... 47 Bibliografie .................................................................................................................................. 48
IV
Inleiding Deze masterproef onderzoekt het bijzonder statuut van de gezinwoning bij echtgenoten en wettelijk samenwonenden. Dit thema wordt beperkt tot het statuut van de gezinswoning ingeval een van de partners overlijdt.
Deel I geeft een uiteenzetting van het bijzonder statuut van de gezinswoning bij het overlijden van de eerste partner. In het merendeel van de gezinnen is de gezinswoning het grootste vermogensbestanddeel en verdient zij om deze reden bijzondere aandacht. Vooreerst wordt ingegaan op het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner. Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot wordt niet meer behandeld, maar zal – waar nuttig – toch worden aangehaald om het verschil met de wettelijk samenwonenden te duiden. Ten behoeve van deel II worden het toepassingsgebied en de kenmerken van het erfrecht besproken. Omwille van het belang in de praktijk wordt eveneens gewezen op de inbreng- en inkortingproblematiek. Andere gevolgen van de erfrechtelijke roeping zoals het optierecht, gehoudenheid tot het passief, saisine, … worden daarentegen niet besproken wegens het voor de effectieve planning met de gezinswoning minder relevant zijn. Verder in deel I wordt nagegaan hoe de bepalingen inzake de omzetting van het vruchtgebruik een handig instrument ter bescherming voor zowel de langstlevende als de blote eigenaars kan zijn. Voorbeelden worden ter concretisering aangehaald en er wordt gewezen op de rol die de notaris ten aanzien van zijn cliënten dient in acht te nemen. Hier en daar wordt voorop gelopen op de situatie bij hersamengestelde gezinnen. Uiteraard kunnen blote eigenaars ook de boedelbeschrijving en staat eisen, maar deze bescherming gaat het doel van deze masterproef te boven. Tot slot wordt in deel I een bijzondere problematiek inzake huwelijksvoordelen onderzocht die de aanzet is tot deel II gaande over hersamengestelde gezinnen. Er wordt namelijk studie gedaan naar de mogelijkheid om reeds in een eerste huwelijk een huwelijksvoordeel te koppelen aan de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk om zo de nadelen van een eventueel tweede huwelijk te drukken.
Hersamengestelde gezinnen zijn in de huidige samenleving niet meer uit ons recht weg te denken en vermits deze dermate complex zijn, zeker naar erfenissen toe, beschrijft deel II het bijzonder statuut van de gezinswoning in hersamengestelde gezinnen. Na een inleiding en uiteenzetting van de wet Valkeniers, wordt uiteindelijk met alle informatie van deel I nagegaan welke de mogelijke regelingen zijn die kunnen worden getroffen en welke bijgevolg dan de beste optie is: een huwelijk of een wettelijke samenwoning? 1
DEEL I
De gezinswoning na het overlijden van de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner
1 1.1 1.1.1
Erfrecht Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner Inleiding
Ratio legis – Gezien de populariteit van de wettelijke samenwoning werden de voorbije jaren voornamelijk bezwaren geuit omtrent de afwezigheid van erfrechtelijke aanspraken. Zowel op civielrechtelijk als op fiscaalrechtelijk1 vlak werden wettelijk samenwonenden steeds meer met gehuwden gelijkgeschakeld. Het erfrecht daarentegen bleef achterwege, terwijl ook bij hen de verzorgingsgedachte speelt dat de langstlevende in de gezinwoning kan blijven wonen zodat het behoud van levensstandaard wordt gegarandeerd. Gezien de bescherming van het primair stelsel (art. 215 BW) bij het overlijden van een wettelijk samenwonende eindigt, liep de langstlevende zonder zakelijk recht of huurrecht bijgevolg het risico door de erfgenamen van de eerststervende partner uit de gezinswoning te worden gezet.2 De wettelijk samenwonenden dienden zich dus steeds te beroepen op een testament of op conventionele schikkingen zoals een schenking of aanwasbeding. Nieuwe erfrecht – Om de kritieken gehoor te geven, voerde de wet van 28 maart 2007 3 een beperkt intestaatserfrecht in, bestaande uit het vruchtgebruik op of het recht op de huur van de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad. Het ingevoerde erfrecht vermijdt zodoende pijnlijke sociale toestanden door het bieden van een minimale bescherming tegen onvoorziene omstandigheden of gebrek aan informatie.4 De wetgever ging er van uit dat partners door het afleggen van de verklaring tot wettelijke samenwoning blijk geven van genegenheid en dat zij naast het willen uitbouwen van een duurzaam samenlevingsverband5 ook ab intestato erfrechtelijke aanspraken wenselijk achten. Het is een beperkt erfrecht geïnspireerd op dat van
1
MvT, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/001, 6: De tarieven inzake successierechten werden bijvoorbeeld reeds met de gehuwden gelijkgesteld en sinds 1 januari 2007 is de gezinswoning ten voordele van de langstlevende van successierechten vrijgesteld. 2 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 5-6. 3 Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007. 4 Hand. Senaat 2006-07, 15 maart 2007, nr. 3-207, 11. 5 Parl. St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1, 7.
2
de langstlevende echtgenoot en kan aldus worden beschouwd als de voortzetting van de tendens om het statuut van de wettelijk samenwonende steeds dichter naar dat van de gehuwden te brengen. 1.1.2
Voorwaarden om te kunnen erven
1.1.2.1
Langstlevende wettelijk samenwonende partner
Toepassingsgebied ratione personae – Het nieuwe intestaatserfrecht betreft enkel de wettelijk samenwonenden. De wetgever achtte het niet nodig deze uit te breiden naar de feitelijk samenwonenden. Ontstaan van het erfrecht – Op grond van artikel 1476 §1 BW wordt de wettelijke samenwoning aangegaan door twee personen die een verklaring voor de ambtenaar van burgerlijke stand afleggen. Deze verklaring waarin beide partijen hun wil uitdrukken om wettelijk te willen samenwonen, wordt afgelegd door middel van een geschrift dat tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. De wettelijke samenwoning komt tot stand op het ogenblik van het in ontvangst nemen door de ambtenaar van het geschrift 6 en vanaf deze datum genieten zij het wettelijk erfrecht. Einde van het erfrecht – Het intestaatserfrecht houdt uiteraard op te bestaan van zodra de wettelijke
samenwoning
eindigt.
Artikel
1476
§2
BW
bepaalt
limitatief
de
beëindigingsgronden. De wettelijke samenwoning neemt een einde op de dag van het overlijden, het sluiten van een huwelijk, het overhandigen tegen ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van een schriftelijke verklaring van één van hen of van hen beiden met de wilsuitdrukking de wettelijke samenwoning te willen beëindigen. De datum van de betekening bij gerechtsdeurwaardersexploot binnen de acht dagen ingeval slechts één van de partners de verklaring aflegde, heeft geen enkele invloed op de beëindiging van het intestaatserfrecht.7 Bijzonder probleem: feitelijke scheiding – De feitelijke scheiding belet noch bij gehuwden noch bij wettelijk samenwonenden de erfrechtelijke aanspraken van de langstlevende. Wel kan de reserve van de langstlevende echtgenoot bij testament ontnomen worden indien de echtgenoten 6
P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, III, Familierecht, Leuven, Acco, 2006, 52. H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 126. 7
3
op de dag van het overlijden sinds meer dan zes maanden gescheiden leefden en indien de erflater, voor zijn overlijden, bij een gerechtelijke akte als eiser of als verweerder een afzonderlijk verblijf had gevorderd en voor zover de echtgenoten na die akte niet opnieuw zijn gaan samenwonen (art. 915bis §3 BW). Deze bepaling werd niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de wettelijk samenwonenden, maar gezien zij geen reservataire erfgenamen zijn, kunnen zij bijgevolg steeds zonder meer worden onterfd. Artikel 745septies BW werd daarentegen wel van toepassing verklaard. Zo vervalt nu ook het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende ingeval hij ontzet is uit het ouderlijk gezag ten aanzien van de kinderen die geboren zijn tijdens de wettelijke samenwoning (art. 745septies BW).8 1.1.2.2
Geen afstammeling van de erflater
De wetgever achtte een bijkomende erfrechtelijk bescherming niet nodig voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner die tevens een afstammeling van de eerststervende partner is (art. 745octies, §1, 3e lid BW) omdat deze als afstammeling reeds erfrechten kan laten gelden9. Deze motivering lijkt m.i. niet geheel logisch, wetende dat de hoedanigheid van afstammeling weliswaar een noodzakelijke toch geen voldoende voorwaarde is om op grond van het intestaatserfrecht te erven. De graad waarin de afstammeling staat, is uiteraard van groot belang. Daarenboven dient opgemerkt dat de wet enkel de afstammelingen viseert en niet de bloedverwanten in de zijlijn zoals broers en zussen die bijgevolg wel ab intestato kunnen erven.10 1.1.2.3
Bestaan en erfwaardig
De algemene principes van de artikelen 724 ev. BW zijn uiteraard evenzeer van toepassing. De erfopvolger moet bestaan, moet de erflater overleefd hebben en mag niet erfrechtelijk onwaardig zijn. 1.1.3 1.1.3.1
Kenmerken van het wettelijk erfrecht Omvang en voorwerp van het erfrecht
Vruchtgebruik op de preferentiële goederen – Gezien de primair vermogensrechtelijke bescherming van artikel 215 BW eveneens van toepassing is op de wettelijk samenwonenden, leek het de wetgever logisch en eveneens voldoende deze bescherming door te trekken op
8
Advies Raad van State, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1, 24. MvT, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/001, 7; E. DE WILDE D’ESTMAEL, “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, 249. 10 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 16. 9
4
erfrechtelijk vlak.11 Het erfrecht is bijgevolg beperkt tot het vruchtgebruik van rechtswege12 op het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en het aldaar aanwezige huisraad, met andere woorden op de preferentiële goederen. Deze erfrechtelijk aanspraken gelden ongeacht met welke erfgenamen zij tot de nalatenschap wordt geroepen13 en uiteraard enkel voor zover en op het deel dat in de nalatenschap is gevallen. Zo de eerststervende de enige eigenaar van de preferentiële goederen was, verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende het vruchtgebruik op de gehele gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad.14 Ingeval de partners hun gezinswoning vestigden in het onroerend goed waarop de eerststervende slechts een vruchtgebruik genoot, zal door diens overlijden het vruchtgebruik bij de blote eigendom aanwassen en bijgevolg niet meer in de nalatenschap vallen.15 Evenmin bij een recht van gebruik of bewoning geniet de langstlevende enig erfrecht op de gezinswoning. Andermaal indien het onroerend goed geschonken was onder een beding van conventionele terugkeer. Echter, net zoals de langstlevende echtgenoot, zou ook de langstlevende partner voorrang op de titularissen van een recht op wettelijke terugkeer hebben omwille van de bewoordingen “met welke erfgenamen hij ook tot de nalatenschap komt” van artikel 745octies BW.16 Gezien artikel 745bis §2 BW niet uitdrukkelijk bepaald is voor de langstlevende wettelijk samenwonende, doet men er goed aan om dit vruchtgebruik, indien men dit wenst, uitdrukkelijk in een testament voorzien. Zo kan men heel wat discussies en familiale ruzies voorkomen. Recht op de huur van de gehuurde preferentiële goederen – Indien de gezinswoning daarentegen gehuurd was, verkrijgt de langstlevende als enige, met uitsluiting van alle andere erfgenamen, het recht op de huur ervan, alsook het vruchtgebruik op het daarin aanwezige huisraad (art. 745octies, §1, 2e lid BW). In principe zal dit steeds het geval zijn gezien de huurovereenkomst niet eindigt door het overlijden van de huurder (art 1742 BW). Op deze suppletieve regel bestaan toch wettelijke uitzonderingen (art. 3 §8 woninghuurwet: levenslange huur eindigt van rechtswege door het overlijden van de huurder) en men kan het ook contractueel uitsluiten zodat het huurrecht niet in de nalatenschap valt.17 De bescherming van 11
Verslag Senaat, Parl. St. Senaat 2006-07, nr. 3-2015/3, 9-11. Zonder dat dit bij testament moet worden voorzien. 13 I. MARTENS, “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 293. 14 MvT, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/001, 12. 15 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 29. 16 M. PUELINCKX-COENE, “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1912. 17 R. BARBAIX, “Commentaar bij art. 745octies BW” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6. 12
5
artikel 215 BW krijgt dus verdere uitwerking na de dood omdat het onbillijk is dat de langstlevende geen enkel recht op het huurhuis zou kunnen doen gelden, ook al heeft zij er steeds samen met haar partner gewoond. Een analoge regeling werd in artikel 745bis §3 BW voor de echtgenoten ingevoerd.18 Welke gemeenschappelijke verblijfplaats? – Op welk onroerend goed de erfrechtelijke aanspraken nu eigenlijk betrekking hebben, is onduidelijk omwille van de door de wetgever in artikel 745octies BW gebruikte bewoordingen. Het eerste lid spreekt van “het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijk verblijfplaats diende”. Een letterlijke lezing leidt tot de vaststelling dat de feitelijke scheiding op het ogenblik dat de eerste partner sterft, geen enkel gevolg heeft voor het erfrecht van de langstlevende. Daarenboven zou men uit de bewoordingen “gemeenschappelijk verblijfplaats” kunnen afleiden dat de langstlevende wettelijk samenwonende kan kiezen tussen de verschillende verblijfplaatsen die het gezin bezit, terwijl de langstlevende echtgenoot dit niet kan omwille van de terminologie “voornaamste gezinswoning”.19 In het tweede lid, gaande over het recht van de huur, leest men dan weer “het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot gemeenschappelijk verblijfplaats diende”. In dit geval zouden partners bij het eerste overlijden wél nog samen moeten wonen. Er kan besloten worden dat een te ruime interpretatie niet lijkt te stroken met de bedoeling van de wetgever. Het onroerend goed dat bedoeld wordt, is de voornaamste woning, is het huis die de partners als hun thuis beschouwen en is aldus hetzelfde onroerend goed als de concrete reserve bij echtgenoten. Wat er ook van zij, het betreft hier geen reservatair erfrecht, dus de erflater kan gelijk welk onroerend goed aanduiden dat mag worden vererfd. Gebrek aan analoog artikel 745bis BW – Het erfrecht van wettelijk samenwonenden kent geen analoge bepaling zoals artikel 745bis BW voor de echtgenoten en is bijgevolg veel beperkter. De erfrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot verschillen sterk naar gelang met wie zij samen tot de nalatenschap komt. Daarentegen geniet de langstlevende samenwonende zonder verdere regelingen steeds hetzelfde beperkte intestaatserfrecht op de preferentiële goederen. Wanneer de overledene geen erfgerechtigden nalaat, verkrijgt de Staat de blote eigendom over de preferentiële goederen en de volle eigendom over de rest van de
18
PINTENS, W. en ALLAERTS, V., “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 268 19 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 129.
6
nalatenschap, hetgeen hoogstwaarschijnlijk niet de bedoeling van de erflater geweest kan zijn. Gezien wettelijk samenwonenden aan dergelijke gevolgen niet zullen denken, dient de notaris hen daaromtrent te informeren. 1.1.3.2
Geen reservataire aanspraken
In tegenstelling tot de langstlevende echtgenoot heeft de langstlevende wettelijk samenwonende partner geen reservataire erfaanspraken. Dit is uiteraard een belangrijke beperking omdat men zijn partner bijgevolg ten allen tijde en zonder reden via een testament kan onterven. Evenmin als echtgenoten in hun huwelijkcontract (behoudens de hypothese Valkeniers), kunnen wettelijk samenwonenden elkaar in hun samenlevingscontract niet onterven wegens het verbod van erfovereenkomsten. Onterving kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend door een algemene legataris aan te duiden. Eveneens het aanduiden van een bijzondere legataris voor de preferentiële goederen leidt tot de stilzwijgende onterving. De notaris zal bij het opstellen van testamenten zijn cliënten hierover duidelijk moeten informeren en adviseren (art. 9 Org.W.). Aan de andere kant biedt het niet-reservatair karakter mogelijkheden voor partners die niet op maximale erfrechtelijke aanspraken uit zijn. Naast het volledig uitsluiten, kan de erflater immers zonder enig probleem het erfrecht beperken door bijvoorbeeld het vruchtgebruik slechts voor een bepaalde periode toe te laten, zoals voor een duur even lang als de duur van de wettelijke samenwoning, of door het recht van bewoning toe te kennen in plaats van het vruchtgebruik, of nog door te bepalen dat de langstlevende alle rechten zal verliezen bij het aangaan van een tweede wettelijke samenwoning of een huwelijk.
Omwille van de mogelijkheid tot onterving is het bijgevolg nog steeds aangewezen dat wettelijk samenwonenden ook in de toekomst blijven gebruik maken van een aanwasbeding. Civielrechtelijk biedt deze constructie een sterke bescherming wegens het niet eenzijdig herroepbaar karakter, doch het fiscale prijskaartje is relatief zwaar.20 Een betere oplossing is een aanwasbeding met optie. Bij het overlijden van de eerste partner zal de langstlevende dan voor een keuze staan. Ofwel oefent deze het beding van aanwas uit en zullen de verschuldigde registratierechten moeten worden betaald. Deze optie zal gekozen worden indien de eerststervende de langstlevende had onterfd. Ofwel kiest de langstlevende voor de toepassing van het wettelijke erfrecht om zo aan de registratierechten te ontsnappen. Uiteraard zal enkel voor deze optie worden gekozen als het erfrecht zijn volle werking heeft, met andere woorden als de eerststervende geen ontervend testament had opgesteld.
20
I. MARTENS, “Het nieuwe wettelijk erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende”, TVW 2007, 293.
7
Ingeval één partner enige eigenaar van de gezinwoning is, kunnen de partners eveneens een (levenslang) huurcontract overeenkomen die slechts zal aanvangen op de overlijdensdag van de partner-eigenaar.21 Zij dienen deze overeenkomst te registreren zodat ze vaste datum krijgt. De registratie is onderworpen aan het algemeen vast recht van vijfentwintig euro. Bij het vervullen van de voorwaarde, wordt het evenredig recht verschuldigd. (art. 16 jo. 83 W.Reg.) Ook met levenslange bruikleen kan dergelijk resultaat worden bereikt. Deze rechtsfiguur is essentieel om niet (art. 1876 BW) zodat er misschien twijfels kunnen ontstaan omtrent een mogelijke herkwalificatie tot schenking. Juridisch-technisch zou dit niet mogen aangezien de bruikleen, in tegenstelling tot een schenking, niet eigendomsoverdragend is en er bij bruikleen geen animus donandi aanwezig is.22 Registratie is aangewezen en is slechts aan het algemeen vast recht onderworpen. 1.1.3.3
Mogelijkheid tot uitbreiding van het erfrecht
De wetgever heeft het ontberen van reservatair erfrecht gecompenseerd door het mogelijk te maken dat de partners elkaar ruimer kunnen begunstigen. Zij kunnen namelijk een testament opstellen waarin zij het erfrecht van hun partner uitbreiden tot andere goederen of tot de volle eigendom, zelfs van de preferentiële goederen, uiteraard steeds rekening houdend met reservataire erfgenamen. Nadeel is dat een testament herroepbaar is zonder dat de andere partner daar weet van heeft. 1.1.3.4
Aard van de erfopvolging
In tegenstelling tot het wettelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot, maakt de langstlevende samenwonende op grond van het intestaatserfrecht geen aanspraak op erfrechtelijk vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. Zonder een testamentair of conventioneel initiatief is nooit aanspraak op andere dan de preferentiële goederen mogelijk, zelfs ingeval de langstlevende als enige tot de nalatenschap wordt geroepen. De meerderheid van de rechtsleer23 beschouwt deze als een anomale erfopvolging omdat de langstlevende geen algemene erfrechtelijk roeping heeft en het bijgevolg afwijkt van de gewone devolutieregels gezien de langstlevende buiten de kring van de gewone erfopvolgers valt. Andere reden is 21
J. RUYSSEVELDT, Samenwonenden en onroerend goed in Reeks Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2007, 62. 22 J. RUYSSEVELDT, Samenwonenden en onroerend goed in Reeks Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2007, 65. 23 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 127; C. CASTELEIN, “Het erfrecht van wettelijk samenwonende partners”, T.Not. 2007, 584; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-2008, 263.
8
omdat van deze devolutie afgeweken wordt op grond van de aard van de goederen waarop slechts specifieke erfaanspraken gelden. Echter, er zijn andere auteurs 24 die menen dat de langstlevende wettelijk samenwonende partner een gewone erfgenaam ab intestato – onder bijzondere titel weliswaar – is omwille van het feit dat deze op de in artikel 731 BW lijst van de normale, volwaardige erfopvolgers werd opgenomen. Deze discussie is niet onbelangrijk, vooral op het vlak van de inkorting- en inbrengproblematiek.25 1.1.4 1.1.4.1
Inbreng- en inkortingsproblematiek bij de erfrechtelijke roeping Is de langstlevende wettelijk samenwonende partner zelf tot inbreng en inkorting gehouden?
Preferentiële goederen – Een minderheid van de rechtleer26 stelt dat de langstlevende niet ontsnapt aan de inbreng bij een schenking van de preferentiële goederen omdat de inbreng de gelijkheid tussen erfgenamen beoogt. Het is namelijk zo dat zij ab intestato enkel op deze goederen erfrechtelijke aanspraken heeft en aldus de schenking een voorschot op erfdeel uitmaakt. BARBAIX maakt daarbij een nuance en stelt dat ingeval slechts het vruchtgebruik werd geschonken, de inbreng dan door mindere ontvangst zal gebeuren. Werd daarentegen de volle eigendom geschonken, dan zal ten aanzien van het vruchtgebruik de inbreng kunnen worden gevorderd. Ten aanzien van de blote eigendom is de schenking buiten erfdeel en aldus vatbaar voor inkorting. De langstlevende heeft immers geen ab intestato recht op de blote eigendom, doch de erflater kan het erfrecht van zijn partner wel uitbreiden. De blote eigendom zal dus op het beschikbaar gedeelte dienen te worden aangerekend. De meerderheid27 daarentegen bepleit dat de langstlevende niet tot inbreng – noch in volle noch in blote eigendom – is gehouden omdat hier de gelijke behandeling niet aan de orde is. De anomale nalatenschap moet immers van de gewone nalatenschap worden onderscheiden. De anomale erfopvolger kan zijn rechten enkel inroepen voor zover het goed nog in natura
24
R. BARBAIX, “Commentaar bij art. 745octies BW” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 23-24; M. PUELINCKX-COENE, “Artikel 915 BW” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 15. 25 Alhoewel PUELINCKX-COENE meent dat dit enkel een theoretische discussie betreft. 26 P. DELNOY, “Le successible par la cohabitation légale” in Y.-H. LELEU (ed.), Chroniques notariales, nr. 45, Brussel, Larcier, 2007, 784-785; R. BARBAIX, “Commentaar bij art. 745octies BW” in M. COENE (ed.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 26-27. 27 H. CASMAN, “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 130; W. PINTENS en V. ALLAERTS, “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 267.
9
aanwezig is en niet testamentair werd over beschikt. BAEL28 voert een bijkomend argument aan en merkt m.i. terecht op dat ingeval de langstlevende de volle eigendom van preferentiële goederen kreeg en tot inbreng van de blote eigendom zou zijn gehouden, dan afbreuk aan de wil van de testator of schenker zou worden gedaan. Een schenking of legaat van de blote eigendom heeft dan geen enkele zin. Andere goederen – Wanneer de eerststervende zijn wettelijk samenwonende partner andere dan preferentiële goederen schonk, dan zal deze schenking sowieso buiten erfdeel zijn omwille van het ontbreken van reservataire aanspraken. Deze schenking zal aldus aangerekend worden op het beschikbaar gedeelte. Toch dient een onderscheid gemaakt te worden tussen twee situaties. Bij de samenloop van de langstlevende met de descendenten kunnen laatstgenoemden inkorting vorderen in het geval hun reserve aangetast is. Bij de samenloop van de langstlevende met de ascendenten van de erflater tot de nalatenschap kunnen laatstgenoemden geen inkorting vorderen gezien artikel 915, 2e lid BW toelaat dat de giften aan de langstlevende de gehele nalatenschap omvatten. 1.1.4.2
Kan de langstlevende wettelijk samenwonende partner zelf inbreng en inkorting vorderen?
Preferentiële goederen – De langstlevende wettelijk samenwonende kan, in tegenstelling tot de langstlevende echtgenoot, nooit de inkorting van een schenking van preferentiële goederen vorderen aangezien zij daarop geen reservataire aanspraken heeft en bijgevolg ook niet in haar rechten kan worden aangetast. Of de langstlevende inbreng van de schenkingen als voorschot op erfdeel zal kunnen vorderen, kan niet eenduidig worden beantwoord. De auteurs die de langstlevende als gewone erfgenaam zien, zullen de vraag bevestigend beantwoorden in tegenstelling tot de auteurs die de langstlevende als anomale erfgenaam zien. Inbreng kan immers enkel door (gewone) erfgenamen worden gevraagd.
Zowel schenken als legateren leiden steeds tot verarming en in sommige gevallen tot onterving. Indien men terugredeneert naar de regeling bij de langstlevende echtgenoot, blijkt dat expliciet en impliciet kan worden onterfd. Expliciet door het uitdrukkelijk in een testament op te nemen, maar dan erft de langstlevende toch nog steeds de reserve: de helft van de nalatenschap in
28
J. BAEL, Erfrecht van de wettelijk samenwonenden in Rechtskroniek voor het notariaat, XI, Brugge, die Keure, 2007, 26.
10
vruchtgebruik evenredig verdeeld over de reserve en het beschikbaar gedeelte.29 Impliciet door de schenking van goederen – rekening houdend met het beschikbaar gedeelte – of door de aanstelling van een derde als algemene legataris zonder verdere preciseringen naar de langstlevende toe. In dit geval zal zij meer erven dan bij expliciete onterving, namelijk het vruchtgebruik op de volledige reserve én op de helft van het beschikbaar gedeelte. De loutere instelling van een algemene legataris herleidt de langstlevende bijgevolg niet tot de reserve.30 De wettelijk samenwonende die in zijn testament een algemene legataris aanstelt, onterft daarentegen zijn partner wel, behoudens ingeval voorbehoud gemaakt werd voor diens ab intestato erfaanspraken. Het is namelijk zo dat enkel reservatairen de inkorting van de legaten kunnen eisen. Dezelfde impliciete onterving speelt wanneer een bijzondere legataris voor de preferentiële goederen werd aangesteld. De notaris zal zijn cliënten hierop moeten wijzen wanneer zij bij hem ten rade komen.
M.i. kan elke schenking, zowel als voorschot als buiten erfdeel, en tevens elk legaat van de preferentiële goederen aan een andere dan de partner steeds als een impliciete onterving worden beschouwd, net omwille van het gebrek aan reserve. Zij zal bijgevolg nooit zelf de inbreng en inkorting kunnen vorderen. Het lijkt daarenboven hoogst onwaarschijnlijk dat bij een schenking of legaat van preferentiële goederen de schenker of legataris er zich niet van bewust is dat hij zijn partner aan het onterven is, temeer omdat deze goederen meestal de grootste vermogensbestanddelen van de nalatenschap uitmaken. Bij een notarieel testament is het aan de notaris om hierover te informeren. Uiteraard dient opgemerkt dat op grond van 215 BW de ene samenwonende zonder de instemming van de andere niet om niet onder de levenden kan beschikken over de rechten die hij in de preferentiële goederen bezit. De schenking van de gezinswoning in volle eigendom wordt echter meer aannemelijk met voorbehoud van vruchtgebruik. Andere goederen – Het is vanzelfsprekend dat de langstlevende de inbreng van andere goederen niet kan vorderen gezien zij er geen wettelijke erfrechtelijke aanspraken op kan doen gelden. Toch dient opgemerkt dat zij wel inbreng zou kunnen eisen ingeval de erflater haar tot algemene legataris heeft aangesteld of tot bijzondere legataris op de weggeschonken goederen.
29
Tenzij in geval van artikel 915bis §3 BW: de langstlevende kan bij testament de reserve worden ontnomen indien zij op de dag van het overlijden reeds meer dan zes maanden gescheiden leefden en er een afzonderlijk verblijf werd gevorderd voor zover ze nadien niet meer opnieuw zijn gaan samenwonen. 30 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 329.
11
In dergelijke gevallen heeft zij er wel belang bij. De langstlevende kan evenmin inkorting eisen gezien ze geen reservatair is. 1.1.4.3
Rol van de notaris
Gezien de uiteenlopende visies omtrent de inbrengproblematiek, is het duidelijk dat de notaris er goed aan doet bij elke schenking en elk testament zijn cliënten naar hun bedoelingen te bevragen en hen te informeren. Cliënten moeten immers goed beseffen wat de gevolgen van hun rechtshandelingen zijn,31 zeker wanneer over de gezinswoning wordt beschikt. De notaris akteert de legaten en schenkingen dan best uitdrukkelijk met of zonder vrijstelling van inbreng.32 Ingeval dit werd vergeten, kan dit nog steeds door de schenking in een latere akte of testament als een schenking buiten erfdeel te herkwalificeren, maar dan zal het goed geacht worden geschonken te zijn geweest op het ogenblik van de herkwalificatie, hetgeen evenwel vooral implicaties naar de andere erfgerechtigden toe zal hebben. Ook bij het aanstellen van een algemene legataris is het aan te bevelen duidelijk de wil van de testator kenbaar te maken. 1.1.5
Invloed van het erfrecht op de aanspraken van de andere erfgenamen
Invloed op de descendentenreserve – Ook al heeft de langstlevende geen reservataire aanspraken, toch raakt het de reserve van de kinderen. In plaats van een reserve in volle eigendom, zullen de kinderen zich tevreden moeten stellen met een reserve die slaat op de blote eigendom wat betreft de preferentiële goederen en op de volle eigendom voor de andere goederen. Voorts wordt het ab intestato vruchtgebruik van de langstlevende wettelijk samenwonende niet bij de berekening van artikel 922 BW betrokken zodat de fictieve massa hierdoor minder zal bedragen. Invloed op de ascendentenreserve – De ascendentenreserve wordt verder uitgehold. Bij gebreke aan kinderen kunnen ascendenten ook hun reserve teloor zien gaan nu giften aan de langstlevende wettelijke samenwonende partner de ganse nalatenschap mogen omvatten. De langstlevende kan dus bij afwezigheid van descendenten zonder enig probleem als algemene legataris worden aangesteld, hetgeen m.i. een goede zaak is. De wetgever heeft in die zin artikel 915 BW gewijzigd. Dit kan zowel via notarieel samenlevingscontract als bij testament. Bij gebrek aan enige regeling speelt de ascendentenreserve vanzelfsprekend ten volle, doch zal
31
J. DEMBLON, “La fonction notariale” in X. (ed.) Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1992, 62. H. CASMAN, “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) - Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 179. 32
12
beperkt zijn tot de blote eigendom over preferentiële goederen en volle eigendom op andere goederen. 1.2
Omzetting van het vruchtgebruik
De regels van de omzetting van het vruchtgebruik voor echtgenoten gelden evenzeer voor de wettelijk samenwonenden. Als zij het vruchtgebruik genieten, kunnen zij deze ook omzetten en volledig op eigen maat moduleren. De regels zijn logischerwijze enkel van toepassing voor zover en in de mate de langstlevende erfrechtelijke aanspraken op de goederen van de nalatenschap verwerft. Bijgevolg zal vooral het vetorecht op de preferentiële goederen van groot belang zijn, tenzij een testament de langstlevende ook andere goederen legateert. Omzetting – Alhoewel het vruchtgebruik principieel levenslang is, kan het via omzetting worden beëindigd. Betreft hier enkel en alleen het erfrechtelijk33 en niet het gemeenrechtelijk vruchtgebruik. Een aanwasbeding in vruchtgebruik verhindert bijgevolg de toepassing van de omzetting omdat het contractueel vruchtgebruik betreft. Het vruchtgebruik kan, geheel of ten delen worden omgezet in volle eigendom,34 in een geldsom35 of in een gewaarborgde en geïndexeerde rente.36 Samenloop langstlevende en afstammelingen van de vooroverledene – Zowel de langstlevende als de afstammelingen van de vooroverledene kunnen de omzetting vorderen en dit zolang het vruchtgebruik bestaat. De rechtbank van eerste aanleg heeft hier een ruime appreciatiemarge37 en bepaalt of de omzetting al dan niet doorgang kan vinden. Hij kan bijvoorbeeld weigeren omdat het vruchtgebruik nog teveel waard is of omdat de langstlevende in een onroerend goed haar kantoor heeft gevestigd, … De feitenrechter kan de omzetting ook gedeeltelijk toestaan of moduleren. (art. 745quater §1 BW) Mogelijkheid tot omzeilen? – De vraag kan worden gesteld of partijen deze ruime appreciatiemarge van de feitenrechter niet kunnen omzeilen voor wat de gezinswoning betreft.
33
Bedoeld wordt het vruchtgebruik verkregen krachtens de wet, bij testament, ingevolge huwelijkscontract of contractuele erfstelling (art. 745quinquies §1 BW); C. DE WULF, Erfenissen in Rechtskroniek voor het Notariaat, X, Brugge, die Keure, 2007, 103. 34 Gebeurt zelden omdat er dan voldoende goederen in de massa aanwezig moeten zijn. 35 De blote eigenaars betalen de langstlevende een geldsom waardoor het vruchtgebruik zich bij de blote eigendom voegt. 36 Het zakelijk recht wordt op die manier omgezet in een meer precaire vorderingsrecht zodat er zekerheden mogen worden geëist. 37 Rb. Aarlen 2 april 1999, JT 1999, 607. De feitenrechter kan bijvoorbeeld rekening houden met de financiële draagkracht van de betrokkenen, emotionele waarden, instandhouding van het vermogen, …
13
Voor de afstammelingen lijkt geen uitweg te bestaan indien de gezinswoning volledig tot het eigen vermogen van de vooroverledene behoorde. De langstlevende wordt in dat geval vruchtgebruiker op de gehele gezinwoning en zal bijgevolg het vetorecht dan ook op de gehele gezinswoning genieten. In het geval de gezinswoning tot het gemeenschappelijk vermogen behoorde, quod plerumque fit, valt slechts de helft ervan in de nalatenschap en zullen de afstammelingen ook de uitonverdeeldheidtreding voor de blote eigendom kunnen vorderen. Het vinden van een koper voor de blote eigendom zal evenwel niet evident zijn. Voor de langstlevende daarentegen bestaat wel een uitweg: op voorwaarde dat zij gehuwd is onder een gemeenschapsstelsel en deze preferentiële goederen gemeenschapsgoederen38 zijn, kan de langstlevende steeds de preferentiële toewijzing van artikel 1446 BW vorderen. Inzake een goed in onverdeeldheid dat zich in de eigen vermogens van de echtgenoten bevindt,39 heerst discussie. De klassieke strekking wijst preferentiële toewijzing hier af, terwijl een grote meerderheid van de recente rechtsleer gelooft dat een meer uitgebreide interpretatie van de artikelen 1446 en 1447 BW tot het meest billijke resultaat leidt. 40 Bij gehuwden onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen41 of bij wettelijk samenwonenden moet de mogelijkheid tot preferentiële toewijzing conventioneel uitdrukkelijk bepaald zijn. Zij genieten de toewijzing namelijk niet van rechtswege. Bij gezinnen waar er enkel gemeenschappelijke kinderen zijn, vormt deze toewijzing slechts een uitgesteld erfrecht. Echter, ook bij tweede huwelijken zijn deze regels van toepassing zodat het opzet van de wetgever om te vermijden dat de stiefouder de blote eigendom van de stiefkinderen kan opeisen, slechts deels geslaagd is.42 De preferentiële toewijzing leidt immers tot de onterving van de stiefkinderen omdat deze toewijzing steeds in volle eigendom gebeurt en de stiefkinderen van hun stiefouder niet wettelijk erfgerechtigd zijn. Gezien (aanstaande) echtgenoten daar zelf niet aan zullen denken bij het opstellen van hun huwelijkscontract, is het aan de notaris hen daarop te wijzen zodat zij ervoor kunnen opteren de preferentiële toewijzing uit te schakelen. Samenloop langstlevende en anderen – De langstlevende kan de omzetting van het vruchtgebruik vorderen, doch binnen de vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap. De 38
Rb. Dendermonde 5 februari 1981, JT 1981, 329 hierin gevolgd door Brussel 6 september 1995, RTDF 1996, 243. 39 Een voorhuwelijks goed in onverdeeldheid tussen partners die zij later tijdens hun huwelijk hebben inbracht. 40 M. DE CLERCQ, “De preferentiële toewijzing: ook voor onverdeelde goederen die niet tot de gemeenschap behoren?”, noot onder Antwerpen 12 mei 2004, T.Not. 2007, 27. 41 Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 261; Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52; Antwerpen 14 januari 2003, TBBR 2005, 278; Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118; Rb. Nijvel 24 juni 1997, RNB 1997, 543; Bij scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten is de toewijzing dus wel mogelijk alhoewel er rechtspraak bestaat (Antwerpen 12 mei 2004, T.Not. 2007, 11-18) die hierover dubbelzinnig is. 42 De omzetting van blote eigendom werd namelijk niet bij samenloop met descendenten van toepassing verklaard.
14
feitenrechter kan deze vordering principieel niet weigeren, tenzij de belangen van de onderneming of van de beroepsarbeid in gedrang kunnen komen.43 Ingeval de vordering pas nà vijf jaar ingesteld wordt, heeft de feitenrechter wel een ruime appreciatiemarge. Ook de blote eigenaars kunnen de omzetting van het vruchtgebruik vorderen en opnieuw geniet de feitenrechter een appreciatiemarge. Bijzonder is dat de langstlevende ten allen tijde de omzetting van de blote eigendom over de gezinswoning en/of44 het huisraad tegen geld kan vorderen. Voor niet-preferentiële goederen is zoiets niet mogelijk. In principe dient ook deze eis ingewilligd te worden, maar de feitenrechter kan opnieuw weigeren wanneer belangen van de onderneming of van de beroepsarbeid op het spel staan.45 (art. 745quater §2 BW) De feitenrechter die de omzettingseis geheel of ten dele inwilligt, kan zelf in een oplossing voorzien of kan de partijen naar een notaris doorverwijzen die de staat van vereffening opmaakt. In dit laatste geval is de omzetting slechts definitief wanneer de partijen deze staat ondertekenen of wanneer deze door de rechtbank wordt gehomologeerd en het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.46 Opmerking – Het opeisen van de blote eigendom van de gezinswoning en het huisraad is onmogelijk wanneer de vooroverledene afstammelingen heeft nagelaten. De problematiek omtrent de opeising van de blote eigendom van de preferentiële goederen zal dan ook maar enkel spelen wanneer deze goederen tot het eigen vermogen van de echtgenoot behoren. Artikel 745bis §1, 2e lid BW bepaalt immers dat de langstlevende echtgenoot het eigen vermogen in vruchtgebruik verkrijgt, doch het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom. Dit is ook logisch gezien de echtgenoten samen dit vermogen opgebouwd hebben. Ingeval de preferentiële goederen tot de huwgemeenschap behoren, stelt zich bijgevolg geen probleem. Het erfrecht van de wettelijk samenwonenden kent geen gelijkaardig artikel 745bis BW zodat het niet uitmaakt tot welk vermogen47 de preferentiële goederen behoren. Veto – De langstlevende geniet steeds48 een vetorecht wanneer het vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad in het gedrang komt. Het lijkt algemeen aanvaard dat het vetorecht slechts kan worden uitgeoefend voor zover de gehele gezinwoning in de nalatenschap of het gemeenschappelijk vermogen valt. Dit is bijvoorbeeld niet het geval 43
Art. 745quater §2, 3e lid BW. Het moet niet verplicht op de preferentiële goederen in het geheel slaan. 45 Art. 745quater §2, 3e lid BW. 46 Rb. Leuven 28 september 1994, Not.Fisc.M. 1995, 28; C. DE WULF, Erfenissen in Rechtskroniek voor het Notariaat, X, Brugge, die Keure, 2007, 128-129. 47 Dit kan het eigen vermogen, een onverdeeldheid, een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zijn. 48 Ook bij een tweede huwelijk: Antwerpen 25 mei 1998, T.Not. 1999, 67. 44
15
wanneer de gezinswoning tot een onverdeeldheid tussen de vooroverledene en derden (iedereen behoudens de langstlevende partner) behoorde.49 Het vetorecht impliceert dat geen omzetting kan plaatsvinden zonder instemming van de langstlevende.50 De weigering van de langstlevende staat de blote eigenaars echter niet in de weg hun blote eigendom te verkopen51 omdat de verkoop hoe dan ook de rechten van de langstlevende als vruchtgebruiker onaangetast laat.52 Doorgaans zal men uiterst weinig geïnteresseerde kopers vinden daar het slechts blote eigendom betreft en het in de meeste gevallen – behalve o.a. terminaal zieken of dergelijke – onduidelijk is wanneer de vruchtgebruiker zal overlijden. Moduleren – Partners kunnen het omzettingsrecht zelf moduleren. Zij kunnen het uitbreiden, inperken en uitsluiten zoals bijvoorbeeld bepalen dat enkel omzetting in lijfrente mogelijk is, of een termijn opleggen waarbinnen de omzetting mag of moet gevorderd worden, of het opleggen van waarderingsregels, … Dit kan nuttig zijn gezien de rechterlijke beoordelingsbevoegdheid. Deze modulering kan in het huwelijks- of samenlevingscontract, in een contractuele erfstelling of zelfs eenzijdig in een testament. Artikel 745quinquies §2 BW last twee beperkingen in. Het recht om de omzetting te vorderen kan niet aan de afstammelingen53 uit een vorige relatie van de vooroverledene, noch aan de langstlevende worden ontnomen. PUELINCKX-COENE54 nuanceert deze bepaling enerzijds door op te merken dat uiteraard ook gemeenschappelijke kinderen dit recht niet kunnen worden ontnomen en anderzijds dat deze bepaling slechts geldt binnen de grenzen van het reservataire deel omdat afstammelingen ten belope van het beschikbare deel kunnen worden onterfd. Evenmin kan de langstlevende de toewijzing in volle eigendom worden ontnomen.55 Op grond van artikel 1388, 2e lid BW kunnen echtgenoten met niet-gemeenschappelijke kinderen de nalatenschapsregeling in hun huwelijkscontract naar eigen wens moduleren, maar elke beperking of ontneming van de omzetting van het vruchtgebruik is wat betreft de concrete 49
E. BUYSSE, Een nieuw hersamengesteld gezin! Denk eerder aan later, Gent, Story, 2008, 28; In een tweede huwelijk kan deze situatie zich geregeld voordoen. De kinderen uit het eerste huwelijk erven de blote eigendom van de helft van hun overleden ouder. Bij het overlijden van hun langstlevende ouder worden zij voor deze helft volle eigenaars. De tweede echtgenoot van de langstlevende ouder erft slechts het vruchtgebruik op de andere helft. 50 Gent 26 september 1997, T.Not. 1999, 151; Antwerpen 8 mei 2000, RW 2000-01, 1279. 51 Gent 26 september 1997, T.Not. 1999, 151. 52 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in K.F.B.N. (ed.), Familie op maat – Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 333. 53 Dit wordt weliswaar door het vetorecht beperkt. 54 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht: openvallen van de nalatenschap, devolutie, erfovereenkomsten, reserveregeling, Antwerpen, Kluwer, 1996, 142-144. 55 Deze bepalingen werden van overeenkomstige toepassing verklaard voor de wettelijk samenwonenden, want anders zouden de kinderen uit een vorige relatie minder worden beschermd wanneer hun ouders wettelijk samenwoonden dan wel gehuwd waren: MvT, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1, 13.
16
reserve uitgesloten. Ook al kan men de omzetting van het vruchtgebruik volledig uitbreiden, inperken of uitsluiten op maat, toch kan het vetorecht m.i. nooit worden uitgesloten. De redenering is dat in de situatie waarbij er uitsluitend gemeenschappelijke kinderen zijn, de langstlevende steeds de abstracte of concrete reserve zal genieten omdat men elkaars erfrechtelijke aanspraken niet volledig kan uitsluiten, tenzij in de heel uitzonderlijke gevallen van de artikelen 334ter en 915bis §3 BW. In de situatie met niet-gemeenschappelijke kinderen kunnen de erfrechten wél volledig worden uitgesloten, doch nooit of te nimmer wat betreft de concrete reserve. Omwille van dergelijk solide bescherming, lijkt het m.i. verdedigbaar dat het vetorecht van de echtgenoot nooit kan worden uitgesloten. Daarentegen kan het vetorecht bij wettelijk samenwonenden m.i. wél worden uitgesloten omwille van het gebrek aan reserve zodat bijgevolg de erfrechtelijke aanspraken op de gezinswoning volledig kunnen worden ontnomen. Qui peut le plus, peut le moins. Uiteraard kan dit niet in hun samenlevingscontract hetgeen een verboden overeenkomst over een nog niet opengevallen nalatenschap zou uitmaken. Een testament zal de uitweg zijn. Berekening waarde vruchtgebruik – Vooreerst dient aandacht gevestigd te worden dat de fictieve leeftijdsverhoging van artikel 745quinquies §3 BW bij samenloop met kinderen uit vorige relatie zowel bij echtgenoten als wettelijk samenwonenden van toepassing is. Er zijn verschillende berekeningswijzen voor het vruchtgebruik zoals de kapitalisatiemethode, de tabellen Ledoux, … Een raming van de levensduur en van het te betalen bedrag zal noodzakelijk zijn. De vruchtgebruiker en blote eigenaars kunnen onderling akkoord gaan over de berekeningsmethode.56 Casussen – Aansluitend wordt ingegaan op drie concrete situaties die zich aangaande de gezinswoning kunnen voordoen bij het overlijden van de eerste wettelijk samenwonende wanneer er kinderen zijn. Daarbij worden de knelpunten en eventuele oplossingen aangehaald. Geen aanwasbeding – Ingeval een van de wettelijk samenwonende partners sterft en zij de gezinswoning in onverdeeldheid zonder aanwasbeding hebben aangekocht, heeft de langstlevende de volle eigendom over de ene helft. Op grond van het erfrecht verkrijgt zij het vruchtgebruik over de andere helft. De blote eigendom van deze tweede helft komt kinderen van de vooroverledene toe. Er bestaat aldus onverdeeldheid voor wat de blote eigendom betreft. De langstlevende die dergelijke situatie niet aangewezen acht, kan de kinderen voor zijn en de 56
J. SCHRYVERS, “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 650.
17
preferentiële toewijzing vorderen.57 Indien zij dit niet vorderde en niet in der minne met de kinderen kan worden overeengekomen, zal zij zich niet tegen de vordering tot uitonverdeeldheidtreding kunnen verzetten. (art. 815 BW) De ruime beoordelingsmarge die de feitenrechter bij artikel 745quater §1 BW heeft, is er niet bij artikel 815 BW zodat dit voor partijen een belangrijk argument kan zijn om tot een akkoord te komen.58 De kinderen kunnen hun blote eigendom op de helft van de gezinswoning verkopen zodat zij het geld ervan in handen krijgen, doch zullen daarbij moeilijkheden ondervinden om potentiële kopers te vinden. Om deze reden kunnen zij eerst trachten de omzetting van het vruchtgebruik in volle eigendom te bekomen zodat er een onverdeeldheid in volle eigendom op het ganse goed ontstaat. Deze situatie zal wellicht meer potentiële kopers lokken. Gezien dit de langstlevende in een precaire positie plaatst, doet zij er goed aan haar vetorecht in te roepen.59 Door middel van omzetting in geld of gewaarborgde en geïndexeerde rente hebben de kinderen uiteraard ook het geld in handen. Dergelijke familiale conflicten kunnen partijen vermijden door het opstellen van een testament waarin de langstlevende de blote eigendom wordt gelegateerd. Aanwasbeding in volle eigendom – Een aanwasbeding in volle eigendom komt minder voor en houdt gevaren in als de partners kinderen uit vorige relaties hebben. Bij het overlijden van een van de partners wordt de langstlevende de enige eigenaar van de volledige gezinswoning. Bij het overlijden van de langstlevende, erven diens eigen kinderen de woning. De eigen kinderen van de vooroverledene worden op die manier onterfd, want bij wettelijke samenwoning is artikel 1465 BW niet van toepassing. Het enige dat die kinderen in zo’n geval kunnen doen, is trachten te bewijzen dat het niet om kanscontract gaat omwille van ongelijke kansen. Dit zal zelden het geval zijn, want ook al zijn er leeftijdsverschillen, deze kunnen door een grotere inbreng van de jongste partner worden opgevangen. Om familiale discussies te vermijden, is het aangeraden alles duidelijk in het aanwasbeding zelf te bepalen. Een aanwasbeding in volle eigendom houdt voor de gemeenschappelijke kinderen slechts een uitgesteld erfrecht in.
57
Onder de titel omzetting van het vruchtgebruik bij de paragraaf “mogelijkheid tot omzeilen” werd reeds geponeerd dat de recente rechtsleer artikel 1446 BW ook bij de onverdeelde gezinswoning van toepassing acht. 58 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X. (ed.), Levenslang en verder. Familiale vermogensplanning in de 21e eeuw, XXXste postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 717. 59 Het vetorecht kan niet worden ingeroepen ingeval de eerststervende samen met derden (bijvoorbeeld zijn kinderen uit een vorig huwelijk) onverdeelde eigenaars zijn omdat dan niet het gehele goed in de nalatenschap valt. (Zie ook de uiteenzetting inzake het vetorecht op bladzijde 15.) Dit maakt de situatie voor de langstlevende bijgevolg wel heel precair. A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in K.F.B.N. (ed.), Familie op maat – Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 333.
18
Aanwasbeding in vruchtgebruik – Bij de aankoop van de gezinswoning door wettelijk samenwonende partners met een beding van aanwas in vruchtgebruik, zal bij het overlijden van de eerste partner op grond van het kanscontract de volle eigendom over de ene helft en het vruchtgebruik over de andere helft de langstlevende toekomen. De kinderen zullen op grond van het erfrecht op die ene helft de blote eigendom erven. Belangrijk verschil met de situatie waar geen aanwasbeding werd bedongen, ligt in het feit dat het vruchtgebruik van de langstlevende op de ene helft daar op grond van het erfrecht werd verworven zodat omzetting van vruchtgebruik mogelijk werd. In deze hypothese is het vruchtgebruik op grond van het kanscontract verworven zodat de omzetting niet mogelijk is, behoudens indien dit conventioneel zou zijn overeengekomen.60 De kinderen die hun aandeel in geld opeisen, zullen voor de blote eigendom uit onverdeeldheid moeten treden (artikel 815 BW). Ingeval de langstlevende de blote eigendom niet wenst of kan kopen, dan zou het organiseren van een openbare verkoop verloren geld zijn omdat het bijna onmogelijk is potentiële kopers aan te trekken. Het zou enkel te overwegen zijn wanneer de vruchtgebruiker stokoud of ongeneeslijk zwaar ziek is, maar als dit effectief het geval is, wachten de kinderen beter tot de vruchtgebruiker sterft om alle procedures te vermijden. Omwille van de onmogelijkheid tot omzetting blijft als enige oplossing het samen tot een overeenkomst komen, maar de vruchtgebruiker staat bij de onderhandelingen natuurlijk het sterkst. Een testamentaire beschikking van de eerststervende zou beter zijn, doch heeft als nadeel dat het eenzijdig herroepbaar is. Ingeval de ouder het huis te groot vindt en het wenst te verkopen, dan is omzetting van het vruchtgebruik omwille van het aanwasbeding evenmin mogelijk en ook al zou het van toepassing worden verklaard, dan nog kan zij niet eisen dat de blote eigendom over de preferentiële goederen haar wordt toegewezen omdat zij met afstammelingen samenloopt. De uitonverdeeldheidtreding (art. 815 BW) voor de blote eigendom kan zij wel vorderen en dit deel dan zelf kopen om vervolgens de gehele gezinswoning te verkopen. De volle eigendom zou men ook kunnen verdelen wanneer de langstlevende bereid is te verzaken aan haar vruchtgebruik op het deel van de vooroverleden partner. Zo verkrijgen de kinderen hun deel in volle eigendom. Daaropvolgend kan men opnieuw uit de onverdeeldheid treden door middel van een openbare verkoop waarop al veel meer geïnteresseerden zich aangesproken zullen
60
A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X. (ed.), Levenslang en verder. Familiale vermogensplanning in de 21e eeuw, XXXste postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 720.
19
voelen. Al deze technieken zijn nogal omslachtig zodat het steeds de beste oplossing is om in der minne tot een overeenkomst te komen.61 2 2.1
Bijzondere probleemstelling inzake huwelijksvoordelen Huwelijksvoordelen in het algemeen
Ingeval echtgenoten niet onder het wettelijk stelsel wensen te ressorteren, zullen zij zich genoodzaakt zien een notarieel huwelijkscontract op te stellen. Vaak willen echtgenoten elkaar ruimere rechten toekennen dan het wettelijk stelsel hen bij het eerste overlijden toekent en worden de vermogensrechtelijke aanspraken aldus uitgebreid met de bedoeling de langstlevende dezelfde levensstandaard als tijdens het huwelijk te laten genieten. Dergelijke huwelijksvoordelen worden geacht overeenkomsten ten bezwarende titel te zijn zodat zij niet bij het berekenen van de fictieve massa in rekening moeten worden gebracht. Zij vallen aldus buiten de vereffening-verdeling van de nalatenschap. Toch genieten echtgenoten geen onbeperkte contractsvrijheid: er werden namelijk ter bescherming van de reservatairen enkele uitzonderingen ingelast zoals de artikelen 1458, 2e lid, 1464, 2e lid en 1465 BW. Gemeenschappelijke kinderen – Echtgenoten met gemeenschappelijke kinderen willen elkaar vaak bevoordelen na de dood van een van hen. Er stelt zich geen groot probleem omdat de kinderen dan gewoon een uitgesteld erfrecht genieten. Toch werd in artikel 1464 BW bij een combinatie van een verblijvingsbeding en een beding van inbreng een soort grens ingelast. Indien de eerststervende een goed zoals bijvoorbeeld de gezinswoning heeft ingebracht, dan is het verblijvingsbeding onaantastbaar wat betreft alle aanwinsten62 plus de helft van de inbreng. Al wat de langstlevende daarboven krijgt, dus de andere helft van de inbreng, wordt geherkwalificeerd als schenking buiten erfdeel en wordt bijgevolg vatbaar voor inkorting door de reservataire kinderen.63 Het wordt m.a.w. beschouwd als een inkortbaar huwelijksvoordeel.64 Niet-gemeenschappelijke kinderen – Ingeval echtgenoten met niet-gemeenschappelijke kinderen elkaar zo willen bevoordelen, heeft de wetgever de grens lager gelegd. Al wat boven de helft van de aanwinsten verkregen wordt, wordt als een schenking beschouwd. Dit is immers 61
A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X. (ed.), Levenslang en verder. Familiale vermogensplanning in de 21e eeuw, XXXste postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 723. 62 In het arrest van Antwerpen 5 oktober 2004, T.Not. 2007, 515 worden aanwinsten als volgt gedefinieerd: aanwinsten zijn alle goederen tijdens het huwelijk ten bezwarende titel verkregen en die niet bewezen zijn een belegging of wederbelegging te zijn van eigen goederen. 63 Als er geen kinderen zijn, dan kunnen de reservataire ascendenten er niets tegen beginnen: art. 915, 2e lid BW. 64 A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, TEP 2008, 101.
20
logisch gezien het verblijvingsbeding recht geeft op het volledig gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en de kinderen van de eerststervende niet van hun stiefouder zullen erven. Het is dan ook om deze reden dat sommige rechtleer de inkorting in natura vooropstelt omdat de niet-gemeenschappelijke kinderen bij een inkorting in waarde elk recht in het goed zelf verliezen. Ook feitenrechters zullen daar niet ongevoelig voor zijn.65
Vraag is hoe artikel 1464 en 1465 BW toe te passen wanneer er zowel gemeenschappelijke als niet-gemeenschappelijke kinderen zijn. Vaststaat is dat de gemeenschappelijke kinderen mee profiteren van de vordering van artikel 1465 BW omdat de ingekorte voordelen in de nalatenschap van hun vooroverleden ouder terugkomen. Of de gemeenschappelijke kinderen bij stilzitten van de niet-gemeenschappelijke kinderen zelf de inkorting van artikel 1465 BW kunnen vorderen, is niet eenduidig. Dit toelaten zou een discriminatie teweeg brengen tussen kinderen die wel en die geen stiefbroers en –zussen hebben, maar toch neemt een groot deel van de rechtsleer aan dat het toegestaan is.66
Conclusie is dat huwelijksvoordelen niet steeds onaantastbaar zijn, waarbij aansluitend de vraag gesteld kan worden naar de mogelijkheid van een huwelijksvoordeel onder een ontbindende voorwaarde. 2.2
Is een verblijvingsbeding onder de ontbindende voorwaarde van een tweede huwelijk van de langstlevende echtgenoot mogelijk?
2.2.1
Inleiding
Een bijzondere probleemstelling is of men in het huwelijkscontract een verblijvingsbeding kan inlassen waaraan een ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk van de langstlevende wordt bedongen. Verblijvingsbeding – Het intestaatserfrecht van de langstlevende echtgenoot brengt steeds een vruchtgebruik met zich mee waarbij de beperkte beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende-vruchtgebruiker als ergernis kan worden ervaren. Om dit te voorkomen, kunnen echtgenoten in het huwelijkscontract bijvoorbeeld een verblijvingsbeding inlassen.67 Wanneer
65
A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in K.F.B.N. (ed.), Familie op maat – Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 324. 66 E. BUYSSE, Een nieuw hersamengesteld gezin! Denk eerder aan later, Gent, Story, 2008, 21. 67 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 492509.
21
een van de echtgenoten sterft, zal het verblijvingsbeding uitwerking krijgen zodat het ganse gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom aan de langstlevende zal toekomen. Civielrechtelijk biedt dit beding de grootste autonomie gezien de langstlevende exclusief over de goederen kan beschikken en ze kan vervreemden, zonder enige verantwoording en tussenkomst van de andere erfgenamen. Ingeval er uitsluitend gemeenschappelijke kinderen zijn, zullen weinigen bezwaren uiten. Voor hen is dit slechts een uitgesteld erfrecht, want de dag dat deze ouder sterft, erven zij alles. Echter, ontmoet de langstlevende later een nieuwe levenspartner en stappen zij in het huwelijksbootje, dan is het erfrecht van de langstlevende uiteraard ook in dit huwelijk van toepassing. Dit tweede huwelijk zal de erfaanspraken van de kinderen uit het eerste huwelijk duidelijk reduceren ingeval de stiefouder als langstlevende overblijft. Om deze nadelen te omzeilen, kunnen echtgenoten het wenselijk achten een ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk aan hun verblijvingsbeding te koppelen. Gevolg – Van zodra een tweede huwelijk wordt gesloten, vervult de ontbindende voorwaarde zich en verliest het verblijvingsbeding zijn uitwerking. De volle eigendom over de helft van het gemeenschappelijk vermogen van de vooroverleden partner wordt omgezet in het vruchtgebruik aan de langstlevende ouder en de blote eigendom aan de kinderen. Zo deze langstlevende ouder dan als eerste partner van het tweede huwelijk sterft, zal die helft van het gemeenschappelijk vermogen van het eerste huwelijk niet meer in diens nalatenschap vallen omdat zijn vruchtgebruik zich bij de blote eigendom van de kinderen zal voegen. Op de andere helft dat omwille van het voorhuwelijks karakter tot het eigen vermogen zal behoren (art. 1399, 1e lid BW), zal de stiefouder wel nog onvermijdelijk erfrechtelijk aanspraken genieten. Ratio – Deze constructie heeft belangrijke implicaties gezien de gezinswoning in het merendeel der gevallen tot het gemeenschappelijk vermogen behoort. Het is m.i. zeer begrijpelijk dat partijen dergelijke constructie wensen op te zetten, te meer omdat het gemeenschappelijk vermogen tijdens het eerste huwelijk door de inspanningen van beide echtgenoten is bijeengespaard. Dan willen de (aanstaande) echtgenoten uiteraard dat na de dood van de langstlevende hun hele vermogen naar hun kinderen gaat en dat de aanspraken van een eventuele tweede echtgenoot, de stiefouder, hierop zoveel als mogelijk worden uitgeschakeld. Dat een verblijvingsbeding onder de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk mogelijk zou zijn, zou voor de kinderen een hele geruststelling zijn, gezien de gezinswoning in de meeste huwelijken het vermogensbestanddeel bij uitstek van het gemeenschappelijk vermogen uitmaakt. 22
2.2.2
Subvraag 1: Kan een verblijvingsbeding onder een ontbindende voorwaarde worden gestipuleerd?
Huwelijksvoordelen zijn niet steeds onaantastbaar. In deze subvraag wordt nagegaan of een huwelijksvoordeel onder een ontbindende voorwaarde mogelijk is. Ontbindende voorwaarde – Een ontbindende voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan partijen bij een overeenkomst de uitdoving van een verbintenis doen afhangen (art. 1168 BW). Overlevingsrecht – Het blijkt algemeen aanvaard dat een verblijvingsbeding aan een voorwaarde kan worden gekoppeld. Het verblijvingsbeding is een overlevingsrecht. Het kent slechts uitwerking in geval van overleving en beoogt dus een bevoordeling van de langstlevende echtgenoot.68 Dat dit huwelijksvoordeel principieel eveneens uitwerking zal hebben indien de echtgenoten op het ogenblik van het overlijden feitelijk gescheiden leefden, mag men niet uit het oog verliezen. Partijen zijn zich daar hoogstwaarschijnlijk niet van bewust en daarom is het de taak van de notaris hen daarop te wijzen. Echtgenoten die dit bijgevolg niet wenselijk achten, dienen best uitdrukkelijk in hun huwelijksakte op te nemen dat het overlevingsrecht slechts uitwerking kan krijgen onder voorwaarde van samenleving. Dit is weliswaar een opschortende voorwaarde. Overlevingsrechten zoals een verblijvingsbeding vervallen sowieso na echtscheiding (art. 229 en 1429 BW), maar toch is het een courante notariële praktijk om deze overlevingsrechten ook uitdrukkelijk te bedingen onder voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door overlijden of onder voorwaarde dat geen echtscheidingsvordering werd ingesteld.69 Het betreft opnieuw opschortende voorwaarden, maar zou een ontbindende voorwaarde ook mogelijk zijn? Voorwaarden – Huwelijksvoordelen worden geacht overeenkomsten ten bezwarende titel te zijn en kunnen dus zowel aan opschortende als aan ontbindende voorwaarden worden gekoppeld. Bij bepaalde combinaties worden zij (deels) als een schenking beschouwd. Een schenking onder opschortende voorwaarde lijkt onmogelijk, maar vormt toch geen probleem. De schenking hangende de voorwaarde bestaat al. Enkel de uitwerking ervan wordt
68
W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 138. 69 C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2007, 722; N. NIJBOER, “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 1. Echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, 139.
23
opgeschort.70 Het is weliswaar minder evident, maar toch wordt aan de dadelijke overdracht van rechten en plichten geen afbreuk gedaan.71 Zo aanvaardde het Frans Hof van Cassatie reeds in 1880 de geldigheid van de schenking aan de kinderen van de toekomstige echtgenoot onder opschortende voorwaarde van de voltrekking van het huwelijk.72 Minder evident is een schenking onder ontbindende voorwaarde omdat een schenking steeds dadelijk en onherroepelijk dient te gebeuren. Uitzondering daarop is de schenking tussen echtgenoten die steeds herroepelijk is (art. 1096 BW). Toch kan de geldigheid van de ontbindende voorwaarde niet in twijfel worden getrokken gezien de wetgever nu eenmaal zelf een conventioneel recht van terugkeer bij een schenking (artikel 951-952 BW) toestaat.73 Ook een legaat onder ontbindende voorwaarde is mogelijk. Blijkt zelfs dat de ontbindende voorwaarde van hertrouwen regelmatig voorkomt.74 Bij PINTENS75 is te lezen dat het huwelijkscontract zélf niet aan een voorwaarde of een termijn76 kan worden onderworpen omwille van het duurzaam karakter van het huwelijksstelsel. De afzonderlijke clausules van het huwelijkscontract kunnen daarentegen wél aan modaliteiten worden gekoppeld, zolang ze maar geen betrekking hebben op de samenstelling van de vermogens en de werking van het huwelijksvermogensstelsel. Het is bijgevolg wel toegestaan de uitwerking van een in het huwelijkscontract opgenomen overlevingsrecht van het vervullen van een voorwaarde of van het verstrijken van een termijn te laten afhangen. 2.2.3
Subvraag 2: Zoja, is de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk dan wel een geoorloofde voorwaarde?
Ruime contracteervrijheid – Nu het vaststaat dat huwelijksvoordelen gekoppeld aan voorwaarden toegestaan en aanvaard zijn, moet de vraag gesteld worden of deze voorwaarde van tweede huwelijk wel geoorloofd is. De (aanstaande) echtgenoten hebben weliswaar een zeer grote contractsvrijheid, doch deze is niet onbeperkt. Zowel bepalingen van het algemeen
70
I. VERVOORT en R. ABUSIO, “Schenking onder opschortende voorwaarde” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven. Schenking. Algemeen deel 2, Gent, Larcier, 2009, 460. 71 A. VERBEKE en I. VERVOORT, “Contracten onder voorwaarde” in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 28-29. 72 Cass. Fr. 30 augustus 1880, D. 1880, I, 464; R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijk grenzen aan de contractsvrijheid”, TEP 2008, 248. 73 R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijk grenzen aan de contractsvrijheid”, TEP 2008, 244. 74 M. PUELINCKX-COENE, Legaten onder ontbindende voorwaarde in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 129-130. 75 W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 160. 76 Zie ook artikel 1391 BW.
24
verbintenissenrecht
(art.
1168
ev.
BW)
als
specifieke
bepalingen
inzake
huwelijksvermogensstelsel (zoals art. 1387 en 1388 BW) beperken deze. Invulling van de voorwaarde en potestativiteit – Het staat partijen vrij te bepalen door welke toekomstige en onzekere gebeurtenis de verbintenis zal uitdoven.77 Inhoudelijk kunnen partijen de voorwaarde aldus naar eigen believen invullen, zolang ze maar ondubbelzinnig vastgelegd wordt.78 Daarenboven zal rekening met artikel 1174 BW79 inzake het verbod van potestativiteit moeten worden gehouden. Beide echtgenoten verbinden zich dat de langstlevende onder hen het gehele gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom verkrijgt. De eerststervende heeft na zijn overlijden geen enkele macht over het al dan niet ontbinden van het verblijvingsbeding zodat er zich m.i. in casu geen probleem stelt. Geoorloofdheid – Een ongeoorloofde voorwaarde is een voorwaarde strijdig met de goede zeden of openbare orde. Dergelijke voorwaarde is op zichzelf nietig en maakt de overeenkomst die ervan afhangt evenzeer nietig (art. 1172 BW). Krachtens artikel 1387 BW mogen de echtgenoten niets in hun huwelijkscontract bedingen dat strijdig is met de openbare orde of de goede
zeden.
Strijdig
met
de
openbare
orde
zijn
o.m.
de
bedingen
die
de
handelingsbekwaamheid van de echtgenoten aantasten, bedingen waarbij echtgenoten verzaken aan het recht hun huwelijkscontract te wijzigen, bedingen die afwijken van dwingende bewijsregels ten opzichte van derden,80 bedingen die onverenigbaar zijn met de essentiële kenmerken van een stelsel,81 … Strijdig met de goede zeden is bijvoorbeeld het verbod om uit de echt te scheiden.82 M.i. belangt ook het fundamenteel recht om te huwen de openbare orde en goede zeden aan gezien het huwelijk en het gezin een van de hoekstenen van onze maatschappij zijn. Recht om te huwen – Artikel 12 EVRM83 bepaalt dat mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht hebben te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen. De vrijheid om al dan niet te huwen en de vrije keuze van 77
Brussel 3 december 1992, RW 1992-93, 1342-1343. Kh. Mechelen 7 oktober 2003, DCCR 1994-95, 150. 79 Art. 1174 BW: “Iedere verbintenis is nietig, wanneer zij is aangegaan onder een potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt”. Ook bij schenking geldt dergelijk verbod: art. 944 BW: “Een schenking onder de levenden die gedaan is onder voorwaarden waarvan de uitvoering van de enkele wil van de schenker afhangt, is nietig”. Er vormt zich geen probleem wanneer de uitvoering afhankelijk is van de wil van de begiftigde. 80 Gent 11 juni 1982, T.Not. 1982, 326. 81 Zoals beroepsinkomsten uit het gemeenschappelijk vermogen sluiten; Gent 24 april 2003, NJW 2004, 273. 82 J. GERLO, Handboek huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, 246-247. 83 Europees Verdrag voor de rechten van de Mens. 78
25
partner wordt gewaarborgd84 zodat het mij evenzeer het recht om te hertrouwen lijkt te impliceren. Wanneer de aanstaande echtgenoten bijvoorbeeld de wil uitdrukken een huwelijk aan te gaan, is de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om het huwelijk te voltrekken, ongegrond.85 Ook al betreft het geen absoluut recht zodat het de wetgever is toegelaten beperkingen of ander overwegingen in aanmerking nemen,86 toch moeten de overheden, maar evenzeer particulieren dit vrijheidsrecht respecteren. Overeenkomsten kunnen bijgevolg aan dit fundamenteel recht geen afbreuk doen. 87 Artikel 12 EVRM is namelijk hoofdzakelijk bedoeld om het huwelijk als basis van het gezin te beschermen. Ook artikel 23 IVBPR88 heeft dit doel duidelijk voor ogen: “Het gezin vormt de natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij en heeft het recht op bescherming door de maatschappij en de Staat”. Nuance – Wellicht moet een nuance worden gemaakt. Een verbod op huwelijk in het huwelijkscontract as such bepalen dan wel als ontbindende voorwaarde aan een huwelijksvoordeel te koppelen, zijn immers twee verschillende situaties. Koppeling aan het huwelijkscontract zelf – Het beding in een huwelijkscontract waarbij echtgenoten de verbintenis aangaan na het overlijden van een van hen nooit nog te hertrouwen, is duidelijk ongeoorloofd89 omdat hierdoor de persoonlijke vrijheid van de echtgenoten wordt beperkt. Koppeling aan het huwelijksvoordeel – Het beding daarentegen dat de uitwerking van een huwelijksvoordeel zal vervallen ingeval een tweede huwelijk wordt aangegaan, is m.i. een minder zware beperking van de persoonlijke vrijheid als in het geval waar dezelfde voorwaarde op het huwelijkscontract zelf betrekking heeft. Voor de langstlevende die de volle eigendom in vruchtgebruik ziet omslaan, is dat inderdaad een beperking van beschikkingsbevoegdheid, maar toch zal deze nog steeds in de gezinwoning – van het gemeenschappelijk vermogen – kunnen
84
A. VAN DE GEUCHTE, Y. HAECK, en V. STAELENS, “Artikel 12 EVRM. Recht te huwen en een gezin te stichten” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM, II, Artikelsgewijze Commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 47-48. 85 Gent 12 februari 2004, NJW 2004, 1390; G. MAES, “De doorwerking van verdragsrechtelijk beschermde grondrechten in de Belgische rechtspraak” in Orde van Advocaten Kortrijk (ed.), Internationale aspecten in de verschillende takken van het recht, Brussel, Larcier, 2005, 122. 86 Zoals bijvoorbeeld het verbod op schijnhuwelijken, beperkingen om zwakzinnigen te laten huwen, … 87 A. VAN DE GEUCHTE, Y. HAECK, en V. STAELENS, “Artikel 12 EVRM. Recht te huwen en een gezin te stichten” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK, Handboek EVRM, II, Artikelsgewijze Commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 48. 88 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. 89 C. PARIS, “L’autonomie de la volonté” in X. (ed.), Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1998, 463.
26
blijven wonen. Aan de andere kant kan m.i. verdedigd worden dat dit een impliciet of verdoken huwelijksverbod is. Rechtspraak en rechtsleer – De rechtsleer en geringe rechtspraak onderzochten reeds het probleem van dit huwelijksverbod. Het Hof van Cassatie90 oordeelde reeds eind de jaren ’70 op grond van de artikelen 900 en 1131 BW dat het beding van een huwelijkscontract waarbij de echtgenoten elkaar wederzijdse voordelen toekennen met een ontbindende voorwaarde, namelijk het aangaan van een tweede huwelijk door de overlevende echtgenoot, op zichzelf noch geoorloofd, noch ongeoorloofd is. Of dit beding al dan niet geoorloofd is, moet in ieder geval op grond van de beweegredenen ervan worden beoordeeld.
Het is aldus vereist de subjectieve bedoeling van partijen te achterhalen en de omstandigheden in acht te nemen. De bedoeling kan gelegen zijn in de verzorgingsgedachte, namelijk de zorg dat de langstlevende dezelfde levensstandaard als tijdens het huwelijk kan behouden.91 Door een tweede huwelijk gaat de langstlevende niet meer alleen door het leven en draagt zij samen met de nieuwe partner de lasten en kosten van het leven. Dit lijkt mij een geoorloofde beweegreden zodat het waarschijnlijk wordt dat de feitenrechter deze voorwaarde overeind laat. Delicater is het wanneer zou blijken dat de voorwaarde enkel en alleen ingevoerd is omdat men de tweede partner als ongewenst ziet die de erfrechten van de kinderen reduceert. Evenzeer delicaat is de bedoeling op de langstlevende een druk uit te oefenen om een tweede huwelijk aan te gaan.92 Bij deze laatste twee beweegredenen lijkt mij de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk ten zeerste ongeoorloofd. Praktijk – In de praktijk komen dergelijke ontbindende voorwaarden geregeld voor. Bijvoorbeeld de ontbindende voorwaarde van hertrouwen gekoppeld aan een legaat. Of deze geldig is, zal aldus afhangen van de geoorloofdheid van de voorwaarde.93 Verder leest men in de rechtleer94 dat bij een verblijvingsbeding onder last vaak een zekerheid wordt gesteld die de
90
Cass. 28 april 1977, Arr.Cass. 1977, 887-889. C. PARIS, “L’autonomie de la volonté” in X. (ed.), Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1998, 464. 92 I. VERVOORT, Termijn/Voorwaarde/Geoorloofdheid (bij overlijden) in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 115. 93 M. PUELINCKX-COENE, Legaten onder ontbindende voorwaarde in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 129-130. 94 H. CASMAN, Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last in Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden – langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 84. 91
27
betaling van de last waarborgt. Omdat dit dan weer de beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende inperkt, wordt soms het moment van opeisbaarheid van deze zekerheid uitgesteld tot het zich voordoen van omstandigheden die waakzaamheid bij de erfgenamen-schuldeisers verantwoorden, zoals bijvoorbeeld wanneer de langstlevende een nieuw huwelijk aangaat. Van een absoluut verbod op voorwaarden omtrent een tweede huwelijk lijkt er in de praktijk aldus al geen sprake te zijn. Sanctie ingeval van ongeoorloofdheid – Het is aan de feitenrechter soeverein te oordelen of de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk door de langstlevende gekoppeld aan een huwelijksvoordeel al dan niet ongeoorloofd is. Ingeval deze tot ongeoorloofdheid oordeelt, zal het verblijvingsbeding door nietigheid getroffen worden (art. 1172 BW). De andere bedingen in het huwelijkscontract worden niet aangetast. Het is immers algemeen aanvaard dat er tussen deze bedingen geen ondeelbaarheid bestaat.95 Deze sanctie is verschillend van deze inzake schenkingen en testamenten waarbij enkel de voorwaarde voor niet geschreven gehouden wordt, maar de rechtshandeling haar rechtsgeldigheid behoudt (art. 900 BW).96 Op grond van artikel 6 BW zou de schenking of het legaat dan wel nog nietig kunnen worden verklaard ingeval de ongeoorloofde voorwaarde de enige determinerende oorzaak was.97 2.2.4
Gevolgen van de ontbindende voorwaarde
Pendente conditione – Hangende de ontbindende voorwaarde bestaat het verblijvingsbeding en moet dan ook ten volle worden uitgevoerd. De langstlevende geniet bijgevolg onmiddellijk de volle eigendom van het gemeenschappelijk vermogen. Vervulling van de voorwaarde – Wanneer de ontbindende voorwaarde in vervulling gaat, wordt de verbintenis teniet gedaan alsof er nooit een verbintenis tot stand is gekomen en moet alles in dezelfde toestand hersteld worden alsof er geen verbintenis had bestaan98 (art. 1183 BW). De volle eigendom over de helft van het gemeenschappelijke vermogen van de vooroverleden echtgenoot splitst zich op in vruchtgebruik voor de langstlevende en blote eigendom voor de kinderen. De langstlevende is verplicht terug te geven wat hij heeft ontvangen en dit vrij en 95
K. VANWINCKELEN, “Commentaar bij art. 1387 BW” in X. (ed.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 31. 96 M. VAN QUICKENBORNE, Voorwaardelijke verbintenissen in Recht & Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 84. 97 N. GEELHAND, “Beschouwingen, denkpistes en valkuilen van de successierechten bij familiale vermogensplanning” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste postuniversitaire Cylclus Willy Delva 2003-04, Mechelen, Kluwer, 2004, 297; I. VERVOORT, Termijn/Voorwaarde/Geoorloofdheid (bij overlijden) in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 115. 98 Cass. 19 januari 1995, Arr.Cass. 1994-95, 46.
28
onbelast.99 De zakelijke rechten die de langstlevende aan derden toestond, zullen bijgevolg vervallen.100 Echter, het staat partijen vrij hiervan af te wijken. Verder wordt dit principieel retroactief karakter genuanceerd in die zin dat het niet geldt voor daden van normaal beheer, noch voor het genot der vruchten die weliswaar verworven blijven.101 Niet-vervulling van de voorwaarde – De niet-vervulling van de ontbindende voorwaarde maakt het verblijvingsbeding definitief. De langstlevende die de ontbindende voorwaarde niet wenst in vervulling te zien gaan, mag geen tweede huwelijk aangaan. Deze voorwaarde kan al dan niet aan een termijn worden gekoppeld. Artikel 1177 BW bepaalt daaromtrent dat bij een verbintenis aangegaan onder voorwaarde dat een gebeurtenis (i.c. tweede huwelijk) binnen een bepaalde termijn niet zal plaatshebben, die voorwaarde voor vervuld wordt gehouden wanneer de tijd verlopen is zonder dat de gebeurtenis heeft plaatsgehad. Zij wordt eveneens geacht vervuld te zijn, wanneer het, voor het verloop van die tijd, zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatshebben. In casu zal dit zonder belang zijn, want men is pas zeker dat iemand niet meer gaat huwen, wanneer zij overleden is. Ingeval daarentegen geen tijd werd bepaald – wat hoogstwaarschijnlijk het geval zal zijn – dan zal de voorwaarde slechts geacht worden vervuld te zijn, wanneer het zeker is dat de gebeurtenis niet zal plaatsvinden. 2.2.5
Voorbeeld van clausule
Een mogelijke clausule zou kunnen luiden: “De aanstaande echtgenoten bepalen dat de gemeenschap bij ontbinding toebedeeld zal worden als volgt: 1) Indien huidig stelsel eindigt door overlijden van één van beide echtgenoten, en er dan geen feitelijke scheiding sinds minimum zes maanden bestaat tussen de echtgenoten, en geen procedure loopt met het oog op echtscheiding of scheiding van tafel en bed, bekomt de langstlevende echtgenoot ten titel van huwelijksvoorwaarde de volle eigendom van heel het gemeenschappelijk vermogen onder de ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk door de langstlevende aangegaan. 2) Indien huidig stelsel eindigt om een andere reden dan overlijden van één van beide echtgenoten, wordt het gemeenschappelijk vermogen verdeeld in twee gelijke delen” 102
99
R. BARBAIX, “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijk grenzen aan de contractsvrijheid”, TEP 2008, 256 en 270. 100 M. VAN QUICKENBORNE, Voorwaardelijke verbintenissen in Recht & Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 161. 101 W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, III, Leuven, Acco, 2004, 406. 102 Gebaseerd op C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2007, 723 en 727.
29
2.2.6
Bedenkingen voor de praktijk
Rechtszekerheid – De vraag kan gesteld worden of dit in de praktijk wel haalbaar is. Zoals gesteld zal de langstlevende verplicht zijn om bij de vervulling van de voorwaarde alle goederen terug te geven en dit vrij en onbelast. Het lijkt m.i. vrij duidelijk dat partijen er goed aan doen om hier contractueel van af te stappen omdat de langstlevende namelijk als volle eigenaar het volle beschikkingsrecht over de goederen geniet. Partijen zouden bijvoorbeeld kunnen bedingen dat de langstlevende bij een vervreemding de waarde van het goed ten tijde van die vervreemding aan de kinderen verschuldigd zal zijn en dat de langstlevende ter goede trouw zakelijke en persoonlijke rechten op de goederen kan toestaan. Een vruchtgebruik aan een derde toekennen vlak voor het tweede huwelijk kan bijvoorbeeld op kwade trouw wijzen. Zo partijen niets geregeld hebben en de langstlevende de gezinwoning verkocht en nadien trouwt, kunnen de kinderen-erfgenamen dat goed terugeisen van de derde-koper. Een onroerend goed kopen van iemand wiens eigendomstitel een schenkingsakte is, is al rechtsonzeker, maar als dit nu ook nog eens bij dergelijke huwelijksvoorwaarden kan voorvallen, lijkt mij de rechtszekerheid ver zoek. De notaris dient uiteraard wel de eigendomstitel van het onroerend goed na te gaan, maar zal de koper dan moeten proberen uitleggen dat het zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangt en mogelijks zal vallen wanneer de verkoper opnieuw huwt. Wettelijke samenwoning – Verder kan worden gesteld dat de langstlevende ook evengoed een wettelijke samenwoning met de nieuwe partner kan afsluiten en dan staat men opnieuw voor eenzelfde probleem als het erfrechtelijk vruchtgebruik van de stiefouder op die gezinswoning niet werd ontnomen. Zowel het huwelijk als (wettelijk) samenwonen (impliciet) verbieden, lijkt mij toch een te grote vrijheidsbeperking en bijgevolg een brug te ver. 2.2.7
Besluit
De notaris is een openbaar ambtenaar van de wet en dient bijgevolg de wet toe te passen. Omtrent de geoorloofdheid van het verblijvingsbeding onder ontbindende voorwaarde van tweede huwelijk bestaan geen specifieke wettelijke bepalingen en is er weinig rechtspraak over gekend. Om die redenen en omdat hij moet waken over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst103 moet de notaris m.i. de voorzichtigste weg bewandelen. De notaris moet op grond van artikel 9 Organieke Wet zijn cliënten volledig inlichten omtrent de draagwijdte van hun overeenkomst en dient daarbij de gevolgen en moeilijkheden uiteen te zetten. De notaris zal hen de oplossing adviseren die hem de redelijkste lijkt. In dergelijk omstreden omstandigheden
103
J. DEMBLON, “La fonction notariale” in X. (ed.) Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1992, 66.
30
lijkt het mij aangewezen dat de notaris zijn cliënten een exoneratiebeding laat tekenen, willen zij toch per se dergelijke voorwaarde inlassen. In zo’n exoneratiebeding verklaren partijen uitdrukkelijk dat de notaris hen op deze controverse heeft gewezen, maar dat zij desondanks toch met hun wens willen doorgaan.104 Zij verklaren bovendien te weten dat de notaris hen geen garantie op succes biedt ingeval er ooit een rechtszaak over komt en hem in zo’n geval ook niet aansprakelijk zullen stellen. De notaris die zelf ernstige en gemotiveerde twijfels omtrent de wettelijkheid en rechtsgeldigheid heeft, dient zijn ambt te weigeren.
104
C. MELOTTE, “La responsabilité professionnelle des notaires” in J.-L. FAGNART (ed.), Responsabilités. Traité théorique et pratique, Diegem, Kluwer, losbl., 59.
31
DEEL II De gezinswoning in een nieuw hersamengesteld gezin: huwelijk of wettelijke samenwoning? 1
Inleiding
Hersamengestelde gezinnen zijn de laatste jaren niet meer uit ons recht weg te denken. Men is uit de echt gescheiden of weduwe(naar) en er zijn kinderen uit dit huwelijk. De langstlevende ontmoet een tweede partner en zij gaan samenwonen in het huis die de gezinswoning in het vorig huwelijk met de ouder van de kinderen was.
In een hersamengesteld gezin is het steeds nuttig om op voorhand te plannen wat men wil zien gebeuren indien men als eerste sterft. Het is namelijk mogelijk regelingen te treffen, in het bijzonder omtrent de preferentiële goederen, waarbij men de aanspraken van de kinderen en de langstlevende zelf bepaalt. Het is ook mogelijk, zeker in jong hersamengestelde gezinnen, dat partners de wettelijke regeling meer aangewezen achten. Op basis van deze wensen kan men vervolgens beslissen of het beter is te trouwen of wettelijk te gaan samenwonen. Gemeen recht huwelijk – Indien men een tweede huwelijk aangaat en men verder niets regelt, dan zal de langstlevende het vruchtgebruik over de hele nalatenschap verwerven en zullen de descendenten van de eerststervende, dus de stiefkinderen in het tweede huwelijk, blote eigenaars worden. Conflicten met deze kinderen zijn niet ondenkbaar gezien zij, nu hun beide ouders overleden zijn, nog steeds niet ten volle eigenaars van het ganse vermogen zijn. Zij zullen namelijk moeten wachten tot stiefouder-vruchtgebruiker eveneens sterft, want omzetting van het vruchtgebruik is niet evident. Wanneer de stiefouder daarenboven veel jonger is dan de stiefkinderen dan is de kans wellicht reëel dat de kinderen eerder zullen sterven dan de nieuwe echtgenote zodat zij de facto geen enkel genot van die erfenis zullen hebben gekend. Ook de langstlevende bekomt geen volledige controle over de goederen vermits zij niet kan beschikken zonder de kinderen te kennen. Gemeen recht wettelijke samenwoning – Indien men wettelijk gaat samenwonen en er verder niets geregeld wordt, dan zal de langstlevende het vruchtgebruik over de gezinswoning en het huisraad verwerven. De blote eigendom over deze preferentiële goederen komt dan toe aan de descendenten van de overledene alsook de volle eigendom over andere goederen.
32
2
Wet Valkeniers
Inleiding – Indien men als weduwe(naar) of na een echtscheiding een tweede liefde voor het leven vindt, stelt zich na enige tijd de vraag of men zou trouwen of (wettelijk) samenwonen. Een nieuw huwelijk bemoeilijkt vaak de band met de kinderen omwille van de bescherming van de langstlevende105 die vaak als te verregaand wordt ervaren. Vóór de wet Valkeniers106 was een tweede huwelijk absoluut geen goede optie indien de ouder de erfaanspraken van de eigen kinderen zo veel als mogelijk wenste veilig te stellen. Ook al trouwden zij onder zuivere scheiding van goederen, toch kan het erfrecht nooit worden ontnomen. De kinderen uit het eerste huwelijk konden bijgevolg niet voorkomen dat de nieuwe echtgenoot – hun stiefouder – het vruchtgebruik erft ingeval deze hun ouder overleeft. De wet Valkeniers maakt het thans mogelijk om in het huwelijkscontract een regeling op maat uit te werken omtrent de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. Deze maakt aldus een door de wet toegelaten overeenkomst over een nog niet opengevallen nalatenschap uit.107 De notaris zal zijn cliënten met niet-gemeenschappelijke kinderen daaromtrent dus absoluut moeten informeren. Voorwaarden – Formele voorwaarde is dat de regeling in het huwelijkscontract of akte wijziging ervan opgenomen moet worden. Het kan bijgevolg niet eenzijdig worden opgesteld of gewijzigd. De inhoudelijke voorwaarde bestaat erin dat het enkel en alleen mogelijk is wanneer er niet-gemeenschappelijke afstammelingen zijn.108 Niet àlle tweede huwelijken vallen dus onder het toepassingsgebied. Het is bovendien niet noodzakelijk dat de partners voorheen gehuwd waren.109 Ook kinderen uit eender welke voorgaande relatie zijn uiteraard nietgemeenschappelijke kinderen. Voorts is men inhoudelijk volledig vrij een regeling uit te werken. De mogelijkheden voor de (aanstaande) echtgenoten zijn legio: echtgenoten kunnen inkorting en/of inbreng in elkaars nalatenschap uitsluiten, het recht van vruchtgebruik beperken in de tijd of tot een bepaalde breukdeel of bepaalde goederen 110, het verval van vruchtgebruik ervan bedingen indien de langstlevende hertrouwt of gaat wettelijk samenwonen, de omzetting van het vruchtgebruik moduleren, lijfrente of recht van bewoning toekennen in plaats van
105
Vruchtgebruik op de gehele nalatenschap met als minimum de abstracte of concrete reserve. Wet van 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003, inwerkingtreding 1 juni 2003. 107 J. DU MONGH, “Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot: de wet valkeniers van 22 april 2003”, RW 200304, 1526. 108 Het kan dus ook om bijvoorbeeld kleinkinderen gaan. Ratio legis is duidelijk de bescherming van stiefkinderen. 109 P. DELNOY, “Le pacte Valkeniers”, RGDC 2007, 336. 110 De wettekst bepaalt duidelijk dat echtgenoten een gehele of gedeeltelijke regeling kunnen treffen. 106
33
vruchtgebruik, het erfrecht uitbreiden tot het grootst beschikbaar gedeelte, ...111 Toch geldt er één beperking: de langstlevende kan nooit of ten nimmer het vruchtgebruik op de gezinwoning en het daarin aanwezige huisraad worden ontzegd. Het is de echtgenoten niet toegestaan een regeling uit te werken die afwijkt van artikel 915bis §2, 3 en 4 BW.112 Deze bepaling werd ingelast om duidelijk te bepalen dat de concrete reserve onaantastbaar is.113 Echtgenoten kunnen bijvoorbeeld het vruchtgebruik niet vervangen door een recht van bewoning en ook elke beperking of ontneming van de omzetting van het vruchtgebruik is voor de preferentiële goederen uitgesloten. De abstracte reserve kan men a contrario wel uitschakelen. Kenmerken – De regeling op maat hoeft niet noodzakelijk wederzijds te zijn. Als de ene echtgenoot geen kinderen uit vorige relaties heeft, zal deze misschien wel zijn echtgenoot de volle erfaanspraken gunnen. In dat geval mag niet uit het oog verloren worden dat al wat in volle eigendom aan die echtgenoot zal toekomen, later onrechtstreeks ook aan de stiefkinderen zal toekomen. De erfrechtelijke aanspraken kunnen steeds verder worden teruggeschroefd, doch enkel door middel van een wijziging van het huwelijkscontract hetgeen de instemming van beide echtgenoten vereist. Echtgenoten kunnen de aanspraken ook opnieuw uitbreiden. Dit kan zowel via een testament, als via een schenking of contractuele erfstelling, doch steeds de reservataire erfaanspraken van de kinderen in acht genomen.114 Het bestaan van dergelijk afspraken belet geenszins bevoordeling bij testament of schenking ten opzichte van elkaar.115 Alhoewel artikel 1388, 2e lid BW vrij verregaand is, biedt het de kinderen aldus geen waterdichte garantie: echtgenoten kunnen steeds zonder medeweten van de kinderen hun huwelijkscontract aanpassen, schenkingen doen en een testament ten voordele van elkaar opstellen. Wettelijk samenwonenden – Voor wettelijk samenwonenden is dergelijke regeling overbodig gezien zij geen reservataire aanspraken hebben en aldus volledig kunnen worden onterfd. Kritiek – Het valt m.i. te betreuren dat de concrete reserve behouden bleef. Wanneer beide echtgenoten voorhuwelijkse onroerende goederen bezitten, lijkt het mij niet steeds wenselijk om de concrete reserve te vererven. Aan de andere kant mist de wetgever zijn doel om het 111
J. BAEL, Erfenissen, schenkingen en testamenten in Rechtskroniek voor het notariaat, V, Brugge, die Keure, 2004, 104 en 112. 112 Respectievelijk over de concrete reserve, onterving langstlevende en proportionele toerekening. 113 A. VERBEKE, “Assepoester-erfrecht”, T.Not. 2003, 445. 114 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in K.F.B.N. (ed.), Familie op maat – Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 336. 115 A. VERBEKE, “Assepoester-erfrecht”, T.Not. 2003, 448-449.
34
echtgenoten mogelijk te maken de erfrechtelijk aanspraken in elkaars nalatenschap maximaal te ontnemen. In de overgrote meerderheid van de gevallen maken de preferentiële goederen de belangrijkste vermogensbestanddelen uit, hetgeen nu net niet door de wet Valkeniers kan worden ontnomen. Dit kan dus nog steeds een reden zijn om niet te huwen, terwijl WYLLEMAN116 m.i. terecht verdedigt dat het huwelijk als samenlevingsverband met uitgesproken kansen op stabiliteit en solidariteit binnen een relatie, aangemoedigd verdient te worden. 3
De gezinswoning in een nieuw hersamengesteld gezin
Indien men de in de inleiding geschetste wettelijke regeling niet opportuun acht, dient men goed te weten welke regeling men ingeval van overlijden dan wel wenst. De bescherming die men voor de nieuwe partner en/of de kinderen voor ogen heeft, zal medebepalend zijn voor de keuze van samenlevingsvorm. Hieronder volgen een aantal hypothesen met mogelijke regelingen die men kan treffen. Gezien het aantal hypothesen legio zijn, worden er slechts enkele besproken. In onderstaande gevallen wordt steeds van de positie van de ouder van de kinderen uitgegaan en wat deze kan ondernemen voor het geval hij als eerste zou overlijden. Wanneer de stiefouder daarentegen eerst zou overlijden, hebben de kinderen van diens partner – die zij niet geadopteerd heeft – uiteraard geen wettelijke aanspraken in deze nalatenschap. Voorts wordt het onroerend goed dat het hersamengesteld gezin als hun gezinswoning zal aanwenden, geacht afkomstig te zijn uit het vorig huwelijk van de partner – ouder van de kinderen. Deze woning kan hem bijgevolg in volle eigendom toebehoren117 of voor de helft in volle eigendom en voor de andere helft in vruchtgebruik.118 De kinderen zullen dan over die tweede helft blote eigenaars zijn. Waar nuttig wordt de vergelijking gemaakt wanneer er enkel gemeenschappelijke kinderen zijn. 3.1
Men wenst zijn partner niets na te laten en de erfrechtelijke aanspraken van de eigen kinderen te maximaliseren
Partners van voortgezette leeftijd kunnen het verkieslijk vinden hun eigen kinderen maximaal te bevoordelen omdat zij allebei een mooi inkomen en vermogen (met eventueel onroerende goederen) uit het leven voor hun nieuwe relatie hebben bijeengespaard en het bijgevolg niet nodig achten om elkaar na de dood te bevoordelen.
116
A. WYLLEMAN, “Kanttekeningen bij enkele recente ontwikkelingen in het patrimoniaal familierecht” in J. BAEL, et al. (eds.), Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 238. 117 Bijvoorbeeld omwille van de preferentiële toewijzing of verblijvingsbeding wanneer de gezinswoning tot het gemeenschappelijk vermogen behoorde. 118 Op grond van het wettelijk stelsel.
35
In een huwelijk is het niet evident dit gewenste resultaat te bereiken. Vooreerst doen echtgenoten er goed aan de preferentiële toewijzing (art. 1446 BW) uitdrukkelijk in hun huwelijkscontract uit te sluiten. Ook al komt het recht van artikel 1446 BW de langstlevende van rechtswege toe, toch is men er over eens dat echtgenoten de toepassing ervan geheel kunnen uitsluiten of tot welbepaalde goederen kunnen beperken.119 Op die manier voorkomen zij dat de langstlevende de preferentiële goederen aan het erfrecht onttrekt door bij de vereffening-verdeling van de huwgemeenschap deze toewijzing in te roepen. Preferentiële toewijzing kan namelijk alleen maar in volle eigendom gebeuren.120 De feitenrechter heeft bij dergelijke vordering geen appreciatiemarge en moet bijgevolg de toewijzing toestaan. Opdat artikel 1446 BW toepassing zou krijgen, is wel vereist dat de gehele gezinswoning een gemeenschapsgoed is.121 De preferentiële toewijzing is uitgesloten bij zuivere scheiding van goederen,122 maar kan conventioneel van toepassing worden verklaard. Dit geldt overigens ook voor de wettelijk samenwonenden gezien hun vermogensstelsel automatisch in de zuivere scheiding van goederen bestaat.
Ook al kiezen echtgenoten voor een stelsel van zuivere scheiding van goederen, dan nog is het onmogelijk de erfaanspraken van de langstlevende volledig te ontnemen gezien de wettelijke reserve.123 Als er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn, dan kan men bovenstaand resultaat juridisch wel bereiken door de combinatie van een Valkeniersclausule en een schenking – desnoods in extremis – met voorbehoud van vruchtgebruik. Op grond van artikel 1388, 2e lid BW kunnen echtgenoten in hun huwelijkscontract volledig afstand doen van de rechten in elkaars nalatenschap, met uitzondering van het vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad. Weliswaar is hiertoe een wederzijds akkoord onontbeerlijk. Door de combinatie van deze maximale onterving met de vervreemding ten bezwarende titel of om niet door de ouder van de blote eigendom aan diens eigen kinderen, zal het vruchtgebruik zich bij het overlijden van de vruchtgebruiker gemeenrechtelijk voegen bij de blote eigendom. Zo 119
J.-L. SNYERS, “De toewijzing van de preferentiële goederen” in W. PINTENS en F. BUYSSENS (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Malku, 1993, 139; N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen in Recht en Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2007, 323; A. WYLLEMAN, Familiaal vermogensrecht in Rechtskroniek voor het Notariaat, V, Brugge, die Keure, 2004, 80. 120 G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 376. 121 Rb. Dendermonde 5 februari 1981, JT 1981, 329 hierin gevolgd door Brussel 6 september 1995, RTDF 1996, 243. 122 Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 261; Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52; Antwerpen 14 januari 2003, TBBR 2005, 278; Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118; Rb. Nijvel 24 juni 1997, RNB 1997, 543; Bij scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten is de toewijzing dus wel mogelijk alhoewel er rechtspraak bestaat (Antwerpen 12 mei 2004, T.Not. 2007, 11-18) die hierover dubbelzinnig is. 123 Onterving is zeer uitzonderlijk mogelijk: art. 915bis §3 BW en art. 334ter BW (doch enkel de abstracte reserve)
36
vallen de gezinswoning en het huisraad niet meer in de nalatenschap en zal de langstlevende niet-ouder geen enkele aanspraken in de nalatenschap van haar echtgenoot kennen. Bij een vervreemding van preferentiële goederen onder voorbehoud van vruchtgebruik, dient men artikel 918 BW indachtig te zijn. De ouder doet er goed aan om de goederen aan alle kinderen samen te vervreemden. Ingeval slechts aan één wordt vervreemd, laat men best alle andere kinderen tussenkomen zodat zij hierin kunnen toestemmen. Artikel 918 BW kan echter worden omzeild door niet een voorbehoud van vruchtgebruik, maar een voorbehoud van gebruik en bewoning te bedingen.124 Bij de vervreemding onder voorbehoud van vruchtgebruik of elk ander levenslang recht moet men ook weten dat artikel 11 W.Succ. zal spelen. De toepassing van dit fictief legaat wordt vermeden indien er twee voorwaarden zijn vervuld. Ten eerste moeten de kinderen effectief de prijs van de blote eigendom hebben betaald en ten tweede moet deze prijs de werkelijke prijs zijn. Er moet met andere woorden worden bewezen dat ten behoeve van de overnemer of van de verkrijger de verkoop of afstand geen bedekte bevoordeling is. In ieder geval zal men steeds met artikel 215 BW rekening moeten houden. Indien de andere echtgenoot weigert met de verkoop of schenking onder levenden in te stemmen, kan een legaat ook al geen oplossing zijn omdat de kans op inkorting reëel is, zodat men het gewenste resultaat niet zal bereiken. Er rest dan nog een mogelijkheid en dat is deze hele constructie vóór het huwelijk opzetten omdat artikel 215 BW dan nog niet geldt.
Ingeval er enkel gemeenschappelijke kinderen zijn, dan vindt de wet Valkeniers geen toepassing en zal men omwille van de reserve van de langstlevende bovenstaand resultaat niet kunnen bereiken. Een schenking van het volledig vermogen onder vruchtgebruik zal sowieso voor inkorting en inbreng vatbaar zijn.
Het is duidelijk dat de samenwoning de meest geschikte en eenvoudigste samenlevingsvorm zal zijn. Feitelijk samenwonende partners hebben helemaal geen ab intestato erfrechtelijk aanspraken in elkaars nalatenschap en wettelijk samenwonenden kunnen elkaar zonder enig probleem onterven. Hiervoor is weliswaar een uitdrukkelijke onterving in een testament vereist. Impliciete onterving door een schenking onder levenden of een bijzonder legaat van de preferentiële goederen aan een ander dan de partner is evenzeer mogelijk, maar is minder rechtszeker gezien de discussies omtrent de inbreng- en inkortingsproblematiek.
124
C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2007, 539 en 544.
37
3.2
Men wenst zijn partner enkele goederen in het bijzonder of alles behalve de preferentiële goederen na te laten
In een huwelijk zal dergelijk resultaat quasi onmogelijk kunnen worden bereikt. Zowel bij gemeenschappelijke als bij niet-gemeenschappelijke kinderen is het stelsel van scheiding van goederen de beste optie zodat het onroerend goed dat het hersamengesteld gezin als hun gezinswoning zal aanwenden en afkomstig is uit het vorig huwelijk van de partner – ouder van de kinderen, tot diens eigen vermogen kan blijven behoren. Zo heeft de tweede echtgenoot er vermogensrechtelijk geen eigen rechten op. Bovendien is onder dit stelsel artikel 1446 BW niet van toepassing. Dit is vereist, want ingeval de stiefouder de toewijzing vordert, verliezen de stiefkinderen hierin elk aandeel gezien de toewijzing steeds in volle eigendom gebeurt.
Indien er enkel gemeenschappelijke kinderen zijn, zal bovenstaand resultaat in een huwelijk juridisch onmogelijk zijn. Echtgenoten die toch onder een gemeenschapsstelsel gehuwden zijn, kunnen weliswaar een beding van vooruitmaking voor welbepaalde goederen in hun huwelijkscontract voegen, maar moeten artikel 1458 BW indachtig zijn ingeval het een door de eerststervende ingebracht goed betreft. Omdat in een gemeenschapsstelsel artikel 1446 BW principieel van toepassing is, dient de notaris zijn cliënten te wijzen op de mogelijkheid om in het huwelijkscontract deze preferentiële toewijzing uitdrukkelijk uit te sluiten. Verder kan de erflater testamentair weliswaar enkele bijzondere goederen ten voordele van zijn langstlevende echtgenoot vermaken, maar dit neemt niet weg dat abstracte of concrete reserve, noch testamentair, noch conventioneel kan worden ontnomen.
Indien er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn, kunnen echtgenoten in hun huwelijkscontract op grond van artikel 1388, 2e lid BW volledig naar eigen wens de erfrechten van de langstlevende tot specifieke welaangeduide goederen beperken. Eventueel kunnen zij voorzien in een regeling ingeval deze goederen bij het openvallen van de nalatenschap niet meer aanwezig zouden zijn. Uiteraard moeten zij daarin kunnen overeenkomen. Het vruchtgebruik op de gezinswoning en het daarin aanwezige huisraad kan echter nooit worden ontnomen, maar door middel van enkele andere technieken kan men trachten de gezinswoning buiten de erfenis te houden. De preferentiële goederen kan men vervreemden onder voorbehoud van vruchtgebruik aan derden of aan de eigen kinderen, weliswaar rekening houdend met artikel 918 BW en artikel 11 W.Succ. Zo kan de ouder-vruchtgebruiker samen met zijn tweede echtgenoot in de gezinswoning blijven wonen en zal bij het overlijden van de vruchtgebruiker het vruchtgebruik zich bij de blote eigendom voegen. De preferentiële goederen vallen dan 38
buiten de nalatenschap zodat de langstlevende echtgenoot er geen aanspraken op kan doen gelden. Opnieuw geldt de problematiek van artikel 215 BW dat de andere echtgenoot moet instemmen ingeval er ten bezwarende titel of om niet onder levenden over de preferentiële goederen wordt beschikt. Men regelt dit alles dus best vóór het huwelijk omdat het primair vermogensrechtelijke artikel 215 BW dan nog geen toepassing vindt.
In een gemeenschapsstelsel is een keuzebeding bij verdeling een mogelijke optie wanneer de erflater wenst dat de langstlevende zelf de goederen mag uitkiezen. Deze clausule houdt in dat de langstlevende het recht heeft om bij de verdeling van de huwgemeenschap naar eigen keuze goederen in volle eigendom uit de huwgemeenschap in haar kavel toe te bedelen. Welke goederen in aanmerking mogen komen, kan worden gespecificeerd. Deze verdeling gebeurt onder last een opleg aan de nalatenschap van de eerststervende te betalen indien en in de mate waarin de langstlevende meer bekomt dan haar helft van het gemeenschappelijk vermogen.125 Deze betaling kan volledig in het huwelijkscontract worden gemoduleerd. Echtgenoten kunnen bedingen dat de betaling op elk ogenblik, geheel of gedeeltelijk of bij het overlijden van de langstlevende dient te gebeuren. Het stellen van een zekerheid kan men eventueel verbinden aan bepaalde voorwaarden zoals het niet meer in staat zijn zelfstandig het vermogen te beheren of het hebben van betalingsmoeilijkheden. Vermits de langstlevende niet meer dan de helft van de huwgemeenschap verkrijgt, zal artikel 5 W.Succ. geen toepassing vinden.
De wettelijke samenwoning in combinatie met een testament is de beste en eenvoudigste keuze om de uitgedrukte wensen te verwezenlijken. Ook al is artikel 1446 BW niet van toepassing – tenzij conventioneel anderszins bedongen – toch lijkt het m.i. niet slecht de toewijzing uitdrukkelijk in het samenlevingscontract uit te sluiten. Artikel 215 is daarentegen wel van toepassing (art. 1477 §2 BW), maar geldt enkel voor beschikkingen ten bezwarende titel en om niet onder levenden. Wegens het niet-reservatair karakter van het erfrecht, zal de erflater zijn langstlevende wettelijk samenwonende partner testamentair uitdrukkelijk moeten onterven wat de preferentiële goederen betreft om dan via een legaat onder algemene titel of een bijzonder legaat volledig naar vrije keuze de goederen aan te duiden die wel mogen worden vererfd.
125
N. GEELHAND DE MERXEM, Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 31.
39
3.3
Men wenst zijn partner enkel de gezinswoning en het huisraad na te laten
Van zodra er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn, maakt een huwelijk of een wettelijke samenwoning weinig verschil uit wanneer men enkel de preferentiële goederen wenst na te laten. Echtgenoten kunnen mits wederzijds akkoord op grond van artikel 1388, 2e lid BW in hun huwelijkscontract bepalen dat enkel de preferentiële goederen zullen worden vererfd. De vererving kan in vruchtgebruik of in volle eigendom, zolang de reserve van de kinderen niet wordt aangetast. Echter, in de meeste gevallen zal dat het geval zijn, tenzij de vooroverledene, naast de gezinswoning een zeer groot vermogen heeft waarop de kinderen hun rechten kunnen uitoefenen. De kinderen zullen in hun acties tot omzetting van het vruchtgebruik stoten op het vetorecht van de langstlevende, tenzij de kinderen volle eigendomsrechten in de preferentiële goederen bezitten.126 Indien de kinderen in die gezinswoning reeds rechten hadden, bijvoorbeeld uit de nalatenschap van hun vooroverleden ouder, dan kunnen zij uit de onverdeeldheid treden. Dit is niet vanzelfsprekend omdat men geïnteresseerde kopers moet vinden. Op het deel in de gezinswoning dat de langstlevende erft, zal ingevolge artikel 48 W.Succ. de langstlevende geen successierechten verschuldigd zijn. Verder is het aan te bevelen dat echtgenoten in hun huwelijkscontract uitdrukkelijk de toepassing van artikel 1446 BW uitsluiten zodat de preferentiële goederen in de nalatenschap vallen en niet op grond van het huwelijksvermogensrecht in volle eigendom de langstlevende worden toebedeeld, want dan heeft dat voor de niet-gemeenschappelijke kinderen de onterving wat betreft deze goederen tot gevolg. Deze kinderen erven immers niet ab intestato van hun stiefouder.
Wettelijk samenwonenden kunnen stilzitten, want de langstlevende erft automatisch alleen het vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad. De preferentiële goederen in volle eigendom vermaken, loopt het gevaar van inkorting wanneer de kinderen in hun reserve worden aangetast.
Om
deze
inkorting
te
omzeilen,
kunnen
samenwonenden
in
hun
samenlevingscontract artikel 1446 BW uitdrukkelijk van toepassing verklaren. De langstlevende die deze toewijzing vordert, zal zo de preferentiële goederen aan de nalatenschap onttrekken. Het is aan de notaris om hen bewust te maken van het feit dat zij hierbij de nietgemeenschappelijk kinderen op die goederen zelf onterven.
126
Cfr. voetnoten 49 en 59.
40
Als er daarentegen enkel gemeenschappelijke kinderen zijn, dan vindt artikel 1388, 2e lid BW geen toepassing. Ingeval men enkel het vruchtgebruik op de preferentiële goederen wenst na te laten, moet de langstlevende echtgenoot uitdrukkelijk worden onterfd. Toch zal deze steeds de keuze tussen de abstracte en concrete genieten. Ingeval men de langstlevende de gezinswoning in volle eigendom wenst na te laten, kan men vooreerst huwen onder een gemeenschapsstelsel met toevoeging van een beding van vooruitmaking in volle eigendom van de gezinswoning.127 De langstlevende heeft dan het recht om, vóór de verdeling, de gezinwoning in volle eigendom uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf te nemen (art. 1457 BW). De rest wordt bij helften verdeeld. De langstlevende geniet een maximaal comfort en kan vrij beschikken over de gezinswoning. Dit huwelijksvoordeel zal echter wel ten belope van de helft (i.c. de helft van de gezinswoning) als een inkortbare schenking worden beschouwd wanneer de gezinswoning werd ingebracht (art. 1458 BW).128 Fiscaalrechtelijk zal op de vooruitgenomen gezinswoning artikel 5 W.Succ. toegepast worden, maar de langstlevende geniet daarop de vrijstelling van artikel 48 W.Succ. Om artikel 5 W.Succ. uit te schakelen, kan een opleg worden bedongen. Deze opleg is gelijk aan de waarde van het vooruitgenomen goed en valt in het gemeenschappelijk vermogen zodat de langstlevende toch niet meer dan de helft van de huwgemeenschap heeft bekomen. Het beding van vooruitmaking zal weliswaar gecombineerd moeten worden met een uitdrukkelijke onterving in een testament, maar dan nog kan de langstlevende de abstracte reserve uitoefenen. Een andere mogelijkheid om de gezinswoning in volle eigendom aan de langstlevende na te laten, is deze in volle eigendom te vermaken, maar dan zal het beschikbaar gedeelte niet mogen worden overschreden. Opnieuw zal voor het overige een uitdrukkelijke onterving vereist zijn met wederom dezelfde opmerking omtrent de reserve. De langstlevende zal op het verkregen erfdeel in de gezinswoning weliswaar de vrijstelling van successierechten (art. 48 W.Succ.) genieten, maar bij het overlijden van deze langstlevende, zullen de kinderen meer successierechten moeten betalen omwille van de grotere belastbare massa, zeker ingeval die nalatenschap nog andere onroerende goederen bevat.129
Welke huwelijksrechtelijke of testamentaire constructies men ook opzet, men kan onmogelijk de langstlevende echtgenoot de keuze tussen de abstracte en concrete reserve ontnemen, zodat het exact beoogde resultaat niet volledig kan worden bereikt. De langstlevende kan namelijk het 127
De gezinswoning dient dan uiteraard wel tot het gemeenschappelijk vermogen te behoren. N. GEELHAND DE MERXEM, Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 28. 128 Dit zal normaal gezien het geval zijn aangezien er wordt van uitgegaan dat de gezinswoning het onroerend goed is die partner uit zijn vorig huwelijk heeft verkregen. 129 N. GEELHAND DE MERXEM, Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 45.
41
vruchtgebruik van de helft van de goederen van de nalatenschap verkiezen boven het vruchtgebruik op de preferentiële goederen.
Voorts hoeven echtgenoten met gemeenschappelijke kinderen zich minder zorgen te maken omtrent artikel 1446 BW omdat dit voor deze kinderen slechts een uitgesteld erfrecht uitmaakt. Ingeval deze preferentiële toewijzing mogelijk is, wordt geen afbreuk gedaan aan het principe van gelijkheid der kavels omdat het goed wordt aangerekend op het aandeel van de echtgenoot in de massa en in voorkomend geval – wanneer de waarde van de toegewezen goederen de waarde van het aandeel van de langstlevende overtreft – een opleg zal moeten worden betaald.130 De begunstigde wordt aldus niet bevoordeeld. De eventuele opleg dient onmiddellijk bij de verdeling te worden betaald, behoudens een met de erfgenamen andersluidende overeenkomst.131
In een situatie waarin er enkel gemeenschappelijk kinderen zijn, is een wettelijke samenwoning aldus meer aangewezen, wil men echt zeker zijn dat de langstlevende enkel en alleen de concrete reserve geniet. Net zoals bij de hypothese waar er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn, zijn er grosso modo drie mogelijkheden. Ofwel kiezen zij er voor om artikel 1446 BW uitdrukkelijk van toepassing verklaren. Gezien deze goederen dan buiten de nalatenschap vallen, is een testament niet meer nodig omdat zij ab intestato verder niets meer erven. Ofwel vermaken zij de preferentiële goederen in volle eigendom, maar dan kunnen de kinderen de inkorting vorderen ingeval hun reserve door dit legaat wordt aangetast. Ofwel ondernemen zij niets en dan zal automatisch het vruchtgebruik over de preferentiële goederen worden vererfd.
In de hypothese dat er helemaal geen kinderen zijn en men het erfrecht voor zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner wenst uit te breiden naar de volle eigendom over preferentiële goederen (en/of andere, a fortiori de gehele nalatenschap), kan het gebruik van een fideicommis de residuo aangeraden zijn. Deze rechtsfiguur wordt in de notariële praktijk niet vaak gebruikt alhoewel het resultaat dat men ermee kan bereiken, vaak met de werkelijke wil van de partijen overeenstemt.132 De erflater kan zijn goederen legateren aan zijn partner onder de verplichting dat al hetgeen van deze goederen bij het overlijden van laatstgenoemde rest, dient toe te komen aan andere welbepaalde begunstigden, zoals bijvoorbeeld de eigen familie van de 130
M. VERWILGHEN, “La protection du logement familial” in X. (ed.), Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1997, 265. N. VANDEBEEK, Het onroerend goed en het huwelijksvermogen in Recht en Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2007, 241. 132 C. CASTELEIN, Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007, Gent, Larcier, 2007, 57. 131
42
eerststervende partner. In dit geval geniet de langstlevende een maximaal comfort vermist zij exclusief eigenaar van de gezinswoning (en eventueel andere goederen) in volle eigendom is en er dus volledig zelf over kan beschikken. Bij het overlijden van de langstlevende (eerste begunstigde) zullen de goederen die zij bij haar overlijden onvervreemd liet, dan niet aan haar familie, maar aan de familie van de vooroverledene (tweede begunstigden) toekomen. Deze rechtsfiguur wordt minder toepast ingeval er kinderen zijn en zij als tweede begunstigden worden aangeduid, omdat er onzekerheid is of er effectief nog iets zal resten. Om deze reden laat de erflater best in de akte opnemen dat niet om niet over de goederen mag worden beschikt en bij vervreemding ten bezwarende titel zaakvervanging toepassing zal vinden.133 3.4
Men wenst zijn partner alles na te laten en de kinderen zo veel mogelijk te onterven
Ingeval de verstandhouding met de eigen kinderen ver zoek is, kan men het wenselijk aanvoelen de rechten van de nieuwe partner te maximaliseren en bijgevolg die van de eigen kinderen te minimaliseren. Een eerste middel is een schenking aan de partner.134 Tussen echtgenoten zijn deze eenzijdig ad nutum herroepelijk, tenzij gestipuleerd in het huwelijkscontract (art. 1096 BW). Tussen wettelijk samenwonenden geldt geen gelijkaardige bepaling zodat artikel 894 BW van toepassing is en de schenking aldus dadelijk en onherroepelijk is. Hoogstens kunnen wettelijk samenwonenden de schenking herroepen wegens ondankbaarheid (art. 955 BW) – weliswaar uiterst zelden – of wegens het niet vervullen van de voorwaarden waaronder zij is gedaan. Het argument van verval van oorzaak zal niet meer baten gezien het Hof van Cassatie recentelijk heeft aangenomen dat dit de geldigheid van een schenking niet aantast. 135 Men zal de inkorting en inbreng indachtig moeten zijn.
De schenking van roerende goederen gebeurt veelal via handgift om de verplichting tot registratie te ontlopen. Een geschrift daaromtrent opstellen, is aan te raden zodat men de gift nog steeds in extremis kan registreren ingeval de schenker binnen de drie jaar na schenking dreigt te overlijden. Het tarief van de schenkingsrechten (3% voor schenkingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden) ligt namelijk beduidend lager dan het tarief van de
133
E. BUYSSE, Een nieuw hersamengesteld gezin! Denk eerder aan later, Gent, Story, 2008, 53-54. R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN (eds.), Handboek Estate Planning: Bijzonder deel 2. Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2009, 49. 135 Cass. 12 december 2008, C.06.0332.N. 134
43
successierechten (3%, 9%, 27%) zodat roerende goederen fiscaal voordeliger via een schenking overgaan. De schenking van onroerende goederen vereist daarentegen steeds een notariële akte zodat er dan ook steeds schenkingsrechten (gaande van 3% tot 30%) zullen moeten worden betaald, hetgeen opnieuw fiscaal gunstiger is dan de goederen aan successierechten te onderwerpen. Echter, dit laatste geldt niet wat de gezinswoning betreft. Sedert 1 januari 2007 moet de langstlevende echtgenoot en samenwonende partner geen successierechten meer betalen op de vererving van de gezinswoning in Vlaanderen (art. 48 W.Succ.). Deze vrijstelling geldt ongeacht de wijze van verkrijging van de gezinswoning: intestaatserfrecht, testament, huwelijkscontract136, …137 De gezinswoning draagt men dus beter over via het huwelijks- of samenlevingscontract of via een testament.138
Ten tweede kunnen huwelijksvermogensrechtelijke regelingen door middel van een huwelijkscontract worden getroffen. Ingeval men de maximale bescherming van de nieuwe huwelijkspartner beoogt, kan men opteren voor een algehele gemeenschap of het wettelijk stelsel zodat artikel 1446 BW van toepassing is. Daarboven kan men een verblijvingsbeding inlassen zodat de ganse gemeenschap in volle eigendom aan de langstlevende wordt toebedeeld. De echtgenoten moeten er dan voor zorgen dat de gezinswoning tot het gemeenschappelijk vermogen behoort zodat de langstlevende exclusief eigenaar wordt en aldus zonder tussenkomst van de kinderen vrij kan beschikken. Omwille van het feit dat niet-gemeenschappelijke kinderen ab intestato niet van hun stiefouder erven, zullen zij grotendeels het vermogen van hun overlevende ouder aan zich zien voorbijgaan. Voor gemeenschappelijke kinderen is dit een uitgesteld erfrecht, want zij erven wel nog van hun langstlevende ouder.
Huwelijksvoordelen worden geacht ten bezwarende titel te zijn aangegaan zodat deze niet in de nalatenschap vallen en men er dus bij het berekenen van de fictieve massa ook geen rekening mee moet houden. Dit zijn verworven voordelen waar de reservatairen geen stokje voor kunnen steken. Echter, de wetgever heeft dit voor bepaalde combinaties wel gedaan door bepaalde delen van de huwelijksvoordelen met een schenking gelijk te stellen voor wat de erfrechtelijke
136
Bijvoorbeeld: Indien gemeenschapsgoederen op grond van een verblijvingsbeding in volle eigendom aan de langstlevende toekomen, zullen daarop omwille van artikel 5 W.Succ. ook successierechten zijn verschuldigd. 137 E. SPRUYT, “Vlaamse afschaffing van het successierecht op de gezinswoning ten voordele van de langstlevende partner – my home is my castle”, Not.Fisc.M. 2006, 265. 138 N. GEELHAND DE MERXEM, Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 24.
44
gevolgen ervan betreft.139 Gezien schenkingen wel bij de fictieve massa moeten worden gevoegd (art. 922 BW), zijn zij voor inkorting140 vatbaar.
Fiscaalrechtelijk is het verblijvingsbeding een dure clausule. Vooreerst zal de langstlevende wegens het fictief legaat van artikel 5 W.Succ. op de ene helft van het gemeenschappelijk vermogen (waaronder de helft van de gezinswoning) successierechten verschuldigd zijn. Op deze helft van de gezinswoning geniet de langstlevende weliswaar de vrijstelling van artikel 48 W.Succ. Bij het overlijden van hun langstlevende ouder zullen de gemeenschappelijke kinderen vervolgens nog eens op het volledige gemeenschappelijke vermogen successierechten moeten betalen. Door het feit dat er dan een grotere belastbare massa ontstaat en doordat er een rechtsverkrijger minder is (de langstlevende), speelt de progressiviteit maximaal. Dit zal echtgenoten waarschijnlijk niet tegenhouden omdat de zwaarste fiscale last voor rekening van de kinderen komt en de relatie met hen toch verzuurd is. Wanneer men deze fiscale last echter enigszins wenst te temperen, kan men een verblijvingsbeding onder last bedingen. Zo is artikel 5 W.Succ. niet van toepassing omdat de langstlevende dan niet meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bekomt. De langstlevende geniet weliswaar nog steeds de volle eigendom over het ganse gemeenschappelijke vermogen (waaronder de gezinswoning), doch wordt een last opgelegd om de helft van de netto-waarde van het gemeenschappelijk vermogen aan de nalatenschap te betalen. Deze betaling kan men dan uitdrukkelijk opeisbaar stellen bij het overlijden van de langstlevende. Nadeel is wel dat de langstlevende minder comfort geniet omdat de waarde van het gemeenschappelijk vermogen met de kinderen moet worden overeengekomen en omdat er vaak een zekerheid ter betaling van de schuld wordt gesteld.141
Voor de wettelijk samenwonenden is dergelijk verblijvingsbeding in het samenlevingscontract niet mogelijk. Opnieuw kan men de preferentiële toewijzing uitdrukkelijk van toepassing verklaren, zodat de kinderen op deze vermogensbestanddelen geen rechten kunnen doen gelden.
Tot slot kan men ook enkele erfrechtelijke regelingen treffen waarbij het testament het middel bij uitstek is. Het is eenvoudig de partner – zowel de echtgenoot als wettelijk samenwonende – maximaal te bevoordelen door het grootst beschikbaar gedeelte in volle eigendom aan deze toe te kennen of deze als algemene legataris in te stellen. Ook als algemene legataris behoudt de
139
Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, 356. Huwelijksvoordelen worden geacht buiten erfdeel te zijn gedaan. 141 N. GEELHAND DE MERXEM, Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 30-31. 140
45
langstlevende echtgenoot haar aanspraken op het vruchtgebruik op het overige deel van de nalatenschap, tenzij de erflater anderszins bepaald (art 1094, 1e lid BW).142 De aanspraken van de descendenten worden dan noodzakelijkerwijze tot hun reserve gereduceerd (art. 913 BW), minstens in blote eigendom. De overdracht van de blote eigendom zal de langstlevende niet kunnen eisen wanneer zij samenloopt met de descendenten van de vooroverledene.
Ingeval men de langstlevende echtgenoot de vrijheid wil geven volledig naar eigen wens de meest optimale regeling te kiezen, kan men overwegen een keuzebeding in het huwelijkscontract en/of testament in te lassen. De langstlevende geniet op die manier de breedste waaier van mogelijkheden waaruit, afhankelijk van de situatie op het moment van overlijden van de eerstoverledene, de beste optie kan worden gekozen.
Ongeacht of men kiest voor een huwelijk of een wettelijke samenwoning, er zal steeds een conventioneel of testamentair initiatief vereist zijn. De erfaanspraken van de kinderen kunnen tot hun wettelijke reserve in blote eigendom worden geminimaliseerd. Volledige onterving is uitgesloten, tenzij in het uiterst zelden geval van onwaardigheid. Voor de gemeenschappelijke kinderen betekent dit dat zij zullen moeten wachten tot hun langstlevende ouder is overleden om hun rechten op het vermogen van hun ouders te kunnen doen gelden. Voor nietgemeenschappelijke kinderen daarentegen betekent een minimalisering tot de blote eigendom grotendeels een onterving. Bij het overlijden van de stiefouder zal diens vruchtgebruik weliswaar bij de blote eigendom van de kinderen aanwassen, doch op al wat de stiefouder in volle eigendom had geërfd, verliezen zij volledig hun aanspraken omdat zij ab intestato niet van hun stiefouder erven.
142
R. BARBAIX, “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND en F. SWENNEN (eds.), Handboek Estate Planning: Bijzonder deel 2. Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2009, 62.
46
Besluit Er zijn heel wat mogelijkheden bij het plannen met de gezinswoning. Zowel op vermogensrechtelijk als erfrechtelijk vlak. Het statuut van de wettelijk samenwonende is ideaal voor partners die in alle vrijheid hun vermogen wensen te organiseren. Het intestaatserfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner is namelijk niet-reservatair zodat dit hen toelaat de erfrechtelijke aanspraken uit te breiden, in te perken of zelfs helemaal uit te sluiten. Partners die daarentegen een grote bescherming en zekerheid verkiezen, stappen best in het huwelijksbootje.
In hersamengestelde gezinnen zal de vraag naar een huwelijk of wettelijk samenwonen zich meer opdringen. Het antwoord zal dan ook vaak van de concrete situatie afhangen, zeker ingeval er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn. Steeds zal men voor zichzelf moeten nagaan welke regeling men op civielrechtelijk vlak verkiest. Om successierechten te drukken, kunnen in tweede instantie eventueel andere technieken worden voorgesteld waarbij nog steeds (ongeveer) hetzelfde civielrechtelijk resultaat wordt bereikt.
47
Bibliografie Wetgeving Wet van 22 april 2003 tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003, inwerkingtreding 1 juni 2003. Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit, BS 8 mei 2007, inwerkingtreding 18 mei 2007. Advies Raad van State, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/1. MvT, Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/001. Parl.St. Kamer 2005-06, nr. 51-2514/2. Hand. Senaat 2006-07, 15 maart 2007, nr. 3-207. Verslag Senaat, Parl. St. Senaat 2006-07, nr. 3-2015/3.
Rechtspraak Cass. 28 april 1977, Arr.Cass. 1977, 887-889. Cass. 19 januari 1995, Arr.Cass. 1994-95, 46. Cass. 12 december 2008, C.06.0332.N. Gent 11 juni 1982, T.Not. 1982, 326. Brussel 4 juni 1992, RW 1992-93, 261. Brussel 3 december 1992, RW 1992-93, 1342-1343. Bergen 3 mei 1995, JT 1996, 52. Brussel 6 september 1995, RTDF 1996, 243. Gent 26 september 1997, T.Not. 1999, 151-152. Antwerpen 25 mei 1998, T.Not. 1999, 67. Antwerpen 8 mei 2000, RW 2000-01, 1279. Antwerpen 14 januari 2003, TBBR 2005, 278. Antwerpen 12 mei 2004, T.Not. 2007, 11-29, noot M. DE CLERCQ. Antwerpen 5 oktober 2004, T.Not. 2007, 510-517. Antwerpen 24 juni 2008, TEP 2008, 356. Rb. Dendermonde 5 februari 1981, JT 1981, 329. Rb. Brussel 25 juni 1991, T.Not. 1993, 118. Rb. Brussel 18 november 1993, RW 1994-95, 1409-1411. 48
Rb. Leuven 28 september 1994, Not.Fisc.M. 1995, 28. Rb. Nijvel 24 juni 1997, RNB 1997, 543. Rb. Aarlen 2 april 1999, JT 1999, 607. Kh. Mechelen 7 oktober 2003, DCCR 1994-95, 150.
Rechtsleer BAEL, J., Erfenissen, schenkingen en testamenten in Rechtskroniek voor het notariaat, V, Brugge, die Keure, 2004, 101-172. BAEL, J., Erfrecht van de wettelijk samenwonenden in Rechtskroniek voor het Notariaat, XI, Brugge, die Keure, 2007, 1-31. BAETEMAN, G., “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 335-381. BARBAIX, R. “De schenking als successieplanningsinstrument. Civielrechtelijk grenzen aan de contractsvrijheid”, TEP 2008, 190-274. BARBAIX, R., “Commentaar bij art. 745octies BW” in COENE, M., PINTENS, W. en VASTERSAVENDTS, A. (eds.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 1-29. BARBAIX, R., “Koekoekskinderen in het familiaal vermogensrecht” in BARBAIX, R., EGGERMONT, S., GEELHAND, N. en SWENNEN, F. (eds.), Handboek Estate Planning: Bijzonder deel 2. Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2009, 37-110. BUYSSE, E., Een nieuw hersamengesteld gezin! Denk eerder aan later, Gent, Story, 2008, 138 p. CASMAN, H., Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last in Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden – langstlevende, Gent, Larcier, 2004, 81-84. CASMAN, H., “Wet van 28 maart 2007 tot regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende – een eerste commentaar”, Not.Fisc.M. 2007, 125-132. CASMAN, H., “Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) Clausules voor testamentaire beschikkingen”, Not.Fisc.M. 2008, 177-184. CASTELEIN, C., Erfrecht wettelijk samenwonenden m.i.v. alle overige wijzigingen van het erfrecht door de wet van 28 maart 2007 in Reeks bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier, Gent, Larcier, 2007, 109 p. CASTELEIN, C., “Het erfrecht van wettelijk samenwonende partners”, T.Not. 2007, 570-601. DELNOY, P., “Le successible par la cohabitation légale” in LELEU, Y.-H. (ed.), Chroniques notariales, nr. 45, Brussel, Larcier, 2007, 592. 49
DELNOY, P., “Le pacte Valkeniers”, RGDC 2007, 330-364. DEMBLON, J., “La fonction notariale” in X. (ed.), Rép. Not., XI, Brussel, Larcier, 1992, 66.
DE WILDE D’ESTMAEL,
E., “La nouvelle législation sur les droits successoraux du cohabitant
légal”, Rec.gén.enr.not. 2007, 249-257. DE WULF, C., Erfenissen in Rechtskroniek voor het Notariaat, X, Brugge, die Keure, 2007, 91-136. DE WULF, C., Het opstellen van notariële akten, I, Mechelen, Kluwer, 2007, 956 p. DU MONGH, J., “Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot: de wet valkeniers van 22 april 2003”, RW 2003-04, 1521-1532. DU MONGH, J., “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T.Not. 2007, 492-509. GEELHAND, N., “Beschouwingen, denkpistes en valkuilen van de successierechten bij familiale vermogensplanning” in X. (ed.), Familiale vermogensplanning, XXXste postuniversitaire Cylclus Willy Delva 2003-04, Mechelen, Kluwer, 2004, 297. GEELHAND
DE
MERXEM, N., Successierechten: fiscaal plannen met de gezinswoning in
Rechtskroniek voor het Notariaat, XIII, Brugge, die Keure, 2008, 1-53. GERLO, J., Handboek huwelijksvermogensrecht, Brugge, die Keure, 2001, 340. MAES, G., “De doorwerking van verdragsrechtelijk beschermde grondrechten in de Belgische rechtspraak” in Orde van Advocaten Kortrijk (ed.), Internationale aspecten in de verschillende takken van het recht, Brussel, Larcier, 2005, 63-126. MARTENS,
I.,
“Het
nieuwe
wettelijk
erfrecht
van
de
langstlevende
wettelijk
samenwonende”, TVW 2007, 292-294. MELOTTE, C., “La responsabilité professionnelle des notaires” in FAGNART, J.-L. (ed.), Responsabilités. Traité théorique et pratique, Diegem, Kluwer, losbl., 1-61. NIJBOER, N., “Contractuele regelingen tussen echtgenoten en samenwoners. Deel 1. Echtgenoten. Huwelijksvoordelen en contractuele erfstelling”, TEP 2008, 105-139. PARIS, C., “L’autonomie de la volonté” in X. (ed.), Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1998, 452487. PUELINCKX-COENE,
M.,
Erfrecht:
openvallen
van
de
nalatenschap,
devolutie,
erfovereenkomsten, reserveregeling, Antwerpen, Kluwer, 1996, 508 p. PUELINCKX-COENE, M., Legaten onder ontbindende voorwaarde in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 129-130.
50
PUELINCKX-COENE, M., “Commentaar bij art. 915 BW” in COENE, M., PINTENS, W. en VASTERSAVENDTS, A. (eds.), Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Titel I. Erfenissen, Hfdst. III, Afd. 1, Antwerpen, Kluwer, losbl., 1-20. PUELINCKX-COENE, M., “Bedenkingen bij de integratie van het bescheiden erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende in het bestaande erfrecht”, TPR 2007, 1895-1991. PINTENS, W., VANWINCKELEN, K. en DU MONGH, J., Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 389 p. PINTENS, W. en ALLAERTS, V., “Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende. Een commentaar op de wet van 28 maart 2007”, RW 2007-08, 258-271. RUYSSEVELDT, J., Samenwonenden en onroerend goed in Reeks Notariële Praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2007, 124 p. SCHRYVERS, J., “De berekeningsparameters voor de omzetting van een vruchtgebruik”, T.Not. 2007, 641-651. SENAEVE, P., Compendium van het Personen- en Familierecht, III, Familierecht, Leuven, Acco, 2006, 312 p. SPRUYT, E., “Vlaamse afschaffing van het successierecht op de gezinswoning ten voordele van de langstlevende partner – my home is my castle”, Not.Fisc.M. 2006, 263-283. VANDEBEEK, N., Het onroerend goed en het huwelijksvermogen in Recht en Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2007, 397 p. VAN DE GEUCHTE, A., HAECK, Y. en STAELENS, V., “Artikel 12 EVRM. Recht te huwen en een gezin te stichten” in VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y., Handboek EVRM, II, Artikelsgewijze Commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 41-73. VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, III, Leuven, Acco, 2004, 582 p. VAN QUICKENBORNE, M., Voorwaardelijke verbintenissen in Recht & Praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 184 p. VANWINCKELEN, K., “Commentaar bij art. 1387 BW” in X. (ed.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 26-42. VERBEKE, A., “Assepoester-erfrecht”, T.Not. 2003, 439-455. VERBEKE, A. en VERVOORT, I., “Contracten onder voorwaarde” in TILLEMAN, B. en VERBEKE, A. (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 1-37. VERBEKE, A., “Huwelijksvoordelen”, TEP 2008, 99-104. VERBIST, A., “Planning en overdracht van vermogen”, NJW 2008, 466-475. 51
VERVOORT, I., Termijn/Voorwaarde/Geoorloofdheid (bij overlijden) in Handboek Estate Planning, V, Vermogensplanning met effect na overlijden – Erfrecht en testament, Gent, Larcier, 2005, 115-116. VERVOORT I. en ABUSIO, R., “Schenking onder opschortende voorwaarde” in VERBEKE, A, BUYSSENS, F. en DERYCKE, H. (eds.), Vermogensplanning met effect bij leven. Schenking. Algemeen deel 2, Gent, Larcier, 2009, 459-461. VERWILGHEN, M., “La protection du logement familial” in X. (ed.), Rép. Not., V, Brussel, Larcier, 1997, 265. WYLLEMAN, A., “Kanttekeningen bij enkele recente ontwikkelingen in het patrimoniaal familierecht” in BAEL, J., BOCKEN, H., DEVOS, S., ENGELS, C., VANDENBERGHE, P. en WYLLEMAN, A. (eds.), Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 233245. WYLLEMAN, A., “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in X. (ed.), Levenslang en verder. Familiale vermogensplanning in de 21e eeuw, XXXste postuniversitaire Cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 701-726. WYLLEMAN, A., Familiaal vermogensrecht in Rechtskroniek voor het Notariaat, V, Brugge, die Keure, 2004, 871-98. WYLLEMAN, A., “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in K.F.B.N. (ed.), Familie op maat – Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, 315-344.
52